STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje...

176
STIJL EN TAAL VOOR VOORTGEZET LAGER- EN AANVANKELIJK MIDDELBAAR ONDERWIJS. y; I !lij !mi !fi DOOR me l P. Ardulon Ophrouck ·1 en P. Eduard Fraussen Doctor In de Germ. Phllologle I Minderbroeders Leeraars aan het St.-Antonlus·Qollege. Lokeren. EERSTE BOEKJE. I Yi WETTEREN JULES DE MEESTER EN ZONEN Yi !fi DRUKKERS-UITGEVERS !fi 1924 I !!ii A. M. & A. VAN FLETEREN - Hoogpoort, 29 GENT

Transcript of STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje...

Page 1: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

~~~~~~.~~~~~~~~~~m~~~~~~

STIJL EN TAAL VOOR VOORTGEZET LAGER-

EN AANVANKELIJK MIDDELBAAR ONDERWIJS.

y;

I ~ !lij ~ !mi !fi

DOOR me

l P. Ardulon Ophrouck ·1 en P. Eduard Fraussen ~

Doctor In de Germ. Phllologle I Minderbroeders

Leeraars aan het St.-Antonlus·Qollege. Lokeren.

EERSTE BOEKJE. I Yi

~§ WETTEREN ~ JULES DE MEESTER EN ZONEN Yi

!fi DRUKKERS-UITGEVERS ~ !fi 1924 I !!ii A. M. & A. VAN FLETEREN - Hoogpoort, 29 GENT ~

~~~~~~~~~~~~~~~~~

Page 2: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 3: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

~!i2Ii!'lii!l;!:i!!i!l;~!I;!I;m~!ii!l;~

I ;!

I STIJL EN T AAL I I ~ ~ VOOR VOORTGEZET LAGER.. ~ IR EN AANVANKELIJK MIDDELBAAR ONDERWIJS. I I 0000 I ~ ~ ~ P. Arduien Opbrouck aru

~ enP.EduardFraussen ~ ~ Doctor in de Germ. PhlloIogie !!ffii ~ Minderbroeders !lliü !Hli Leeraars aan het St.-Antonius-College. Lokeren. !illü

~ ~ ~ ~ ~ EERSTE BOEKJE. ~ ~ ~ ~ ~

~ ~ I ~ ~ ~ ~ !illü ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ WETTEREN !Mffi ~ JULES DE MEESTER EN ZONEN ~ llJë! DRUI{KERS-UITGEVERS !lHD ; 1924 Mü ~ ~ ~~!illü!illü~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~

Page 4: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 5: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

VOORBERICHT.

Reeds lang en van overal werd er gevraagd naar een Ne­derlandsche methodische stijlleer.

We hebben ons er mee gelas t om een dergelij k werkte le­veren en achten ons gelukkig, onze Leeraars het eerste deel er van te kunnen aanbieden, als een handboek voor de aanvankelijke vorming van den stijl.

We hebben de twee richtingen die door de toonaangevende opstelmeihodiekers gevolgd worden, willen samenbrengen. Toen het boek reeds ter per$e lag, werden we aangenaam verrast, dezell_ de opvatting als die we hier hebben, te zien' voorstaan door den Heer De/obel, inspecteur over het Lager Onderwijs. In « Opvoed­kundig Tijdschrift» van Juni l.I. schrijft de geachte Heer In­specteur: « Volgens de eenen berust de aanvankelijke stijlvor­« ming op stelselmatige aaneigening van goede vormen uit de « levende taal, op het bevoorraden van het tàalgeheugen met « beschaafd en voor het kind bruikbaar materiaal; volgens de « anderen op een methodische scholing van den opmerkings­« geest, een cultuur van heldere beschouwingen, bewuste opnamen « van indrukken, in fijnheid klimmende gewaarwordingen voor «' al de zinnen, ook een steeds juister inblikken in eigen zieletoe­a standen. - Het besluit ligt voor de hand: in beide strekkingen u ligt er veel goeds en beide moeten tot hun recht komen ».

Van deze opvatting zijn we uitgegaan: in dit boek zijn die twee richtingen samengebracht.

De voorstanders van de eerste methode vinden hun gading in het 1 e en 29 deeltje: in « Taaloefeningen» rijk taalmateriaal ; in « Zaakonderwijs» een overvloedigen voorraad gewoon-beschaafd Nederlandsch over zaken uit het dagelijksch leven.

De voorstanders van de tweede methode krijgen in het 3e deel-

Page 6: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

IV

tje wat Mn lusl: een melhodische ontwikkeling van den opmer­kingsgeest, met een reeks opstellen die genomen zijn uil de omge­ving waarmede de leerlingen kunnen meeleven,

Taaloefeningen - Zaakonderwijs - Stijl en Opslel zijn dus de drie deeltjes van dil eersle boek,

We moelen er hier nochlans mei nadruk op wijzen, dal deze indceling niel zó6 bedoeld is, dal de Leeraars deel voor deel, bladzij voor bladzij zouden volgen; neen, we vragen hun, dal zij uil de drie deeltjes Ie gelijk zouden pullen: om de beur I enkele taaloefeningen zouden maken (1 e deel), daarna enke 'e nummers nemen uil Zaakonderwijs (2e deel) en ook reeds van hel begin at kennis maken met hel 3e deel: Slijl en Opslel.

Page 7: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

INHOUD.

Ie DEEL. Taaloefeningen. (De cijfers dulden de nummers aan).

Voorbericht lIl. Inhoud V. Errata VII. Woordenkeus: 1, 4, 5, 7, 10, 13, 15, 21, 30. Synoniemen: 2, 5, 13, 16, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 27, 28, 30, Vergelijkingen: 3. Tegenstellingen: 3, 4, 6, 8. Woordenvorming : 8. Het juiste woord: 9, 11, 15, 18, 20, 22, 24, 25, 26, Uitdrukkingen: 9, 12, 14, 19. Geluiden: 11. Beteekenis: 17. Eén woord: 28. Vreemde woorden: 29,

He DEEL. Zaakonderwijs met gemenyde oefeningen.

Het huis: 51. Deur, venster :'52. Juiste woord: 54. VVoordenkeus: 56. Het College: 58. De kerk: 60. Het menschelijk lichaam: 62. De zintuigen: 64. Het juiste woord: 65. Woordenkeus: 68, .. 72.

De priester, de kerkedienaars : 77. Waardigheid;bekleeders: 79. Landbouwgereedschap: 81. Tuingereedschap: 83. Gereedschap van den timmerman ... : 85. Het paard: 90. Het paardentuig: 91.

Woordverklaring: 94. Synoniemen: 95. Hat juiste woord: 96. De voertuigen: 98.

Page 8: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

VI

De honden: 100. De vogels: 102. De grootere vogels: 104. De visschen: 106. De insecten: 108. Geluiden van de dieren: 110. Het gepaste woord: 111. Benamingen van dieren: 112. De plant: 115. Het reizen. - De trein: 98. De fiets (velo, rijwiel): 102. Muziek. - Muziekinstrumenten: 105. Spellen. - Spelen: 108. De kleuren: 125.

IIle DEEL. Stijl en Opstel.

De zinsbouw: 126, 130, 134, 137, 147. Waarnemen. De kleur": 128, 129. Waarnemen. De vorm: 131, 135. De brief: 139. Enkele titels en slotvormen van brieven: 143. Waarnemen: 144. Waarnemen. Gevoel-, smaak-, reukorgaan: 148. Waarnemen. De bewegingen. De handelingen: 15l. Waarnemen. Ligging. Richting: 153. Waarnemen. Afmeting. Ligging. Afstand: 156. Figuurlijke of overdrachtelijke taal, beeldspraak: 161. 166. Nieuwjaarsbrieven: 162. Waarnemen. Geluiden: 168. Waarnemen met verschillende zintuigen: 174. Het wezenlijke en het bijkomstige: 175. Innerlijke gewaarwordingen: 176. Opstellenreeks : 178.

Page 9: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

I:rrata.

Oefening 3: cijfer 14 moet zijn ongezeglijk. » 10: J 24 ». »

I 19 Welgebouwd, moet zijn Geslaagd. • 11 : I 21 Tijdig moet zijn onherstelbaar; dr. 25

Vreemd moet zijn Loffelijk. I 12:« kan opgepast zijn» moet zijn «kan afgepast

zijn '. I 13: cfr. 20 Dorstig moet zijn Dor. )) 14: • 5 Over en cfr. 26 Dood worden meer als

eens gebruikt. • 17: IsiJtje moet zijn lijstje. - efr. 7 Lesschen moet

zijn Vellen. efr. 8 Gellen moet wegvallen. efr. 27 Aanleggen moet zijn afleggen.

» 18: elr. 1 Dingen moet zijn Duigen. I 19: Achter dr. 24 moet bijgevoegd cfr 25. Schakel!. » 21: elr. 29 voeren moet zijn lenigen. » 24: cfr. 16 verkleefd moet zijn dun. • 26: achter cfr 27. moet bijgevoegd cfr. 28 Neus.

7e regel op bladzij 16 kader moet vervangen door portret.

• 32: achter cfr.16 moet bijgevoegd elr. 17 ontwortelen. • 35: cfr. 3, 9- regel, Mogen leiden moet zijn Mogen

lijden; in de volgende paragraaf moet cfr. 1 uitsteken vervangen worden door eindigen.

• 36: cfr. 9 fluiten moet zijn sluiten. 38: elr. 19 schillen is er te veel. 39: cfr. 6 Geschikt. en 7 Zijn moeten zijn: 6 Geschikt

zijn. - efr. 11 Doorrijden moet wegvallen. - Rijdt door hoeft niet vervangen. - Laatste regel: de trein moet zijn den trein.

I 40: achter cfr 17 moet bijgevoegd cfr. 18. Hoog. • 44: Let op de tweede 7. en 8. • 66:. Een. moet weg in den zin • Ze naaien u daar

aan •.

Page 10: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 11: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Ie DEEL.

Taaloefeningen

Woordenkeus.

1. - Een bosje radijzen, wortelen, sigaren, haar.

Een struik andijvie. Een krop salade. Een bos stroo, wortelen, hee­

ten, vlas, haar, hout, sleu­tels.

Een bundel stroo, hout, pa­pieren, vlas, takken, klrr­ren, gedichten.

Een bussfl stroo, takken, kla-ver.

Een schoof of garul' koren. Een vracht rijshout. Een voer klaver. Een lading kolen. Een llOOp hout, zand. Een stapfl hout, steenen, boe­

ken. Een tas steenen, rogge, koren,

pooi. Een blok marmer. Een snede brood.

Een roomer wijn. Een rol behangselpap ier. Een pijp of staafje lak, ka.

neel, drop, krijt. Ern kluit aarde. Een klont (= aaneenkleven.

de hoeveelheid) boter, sui­ker, aarde.

Een klomp (= vormeloos stuk aarde, lood, vet.

Een homp (= groot en dik stuk) kaas, vleesch.

Ern klosje of een bobijn ga· ren.

Een bol of kluwen ( =opge­wonden bal),- knot of dol (= ineengedraaid bosje) garen, katoen, sajet.

Ern streng (= een aantal draden), garen, katoen, sajet.

Ern wrong (= een aantal strengen), garen, enz.

2. - Vul in met een gepast woord uit hel bovenslaande lijstje.

Werp den hond een paar - brood toe: hij jankt van den honger. De winkeljuffer kan alles fijntjes uitstallen: ze schikt de - radijzen, de - salade en de - andijvie zoo netjes naast­een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid een lekker saus.

Stijl en Taal - 1.

Page 12: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-2-

Laat me eens uitrekenen hoevecl- behangselpapier we van doen hebben om dat kamertje wat op te knappen. De boer rijdt met den ploeg over het land om de - te breken. De raadsle­den ledigden een - l\Ioezelwijn op de gezondheid van hun president. Hebben we niet een - lak in huis: dat pakket moet zorgvuldig gesloten worden. Een heele - hout als voorraad tegen den winter: nu kuinnen we stoken 1 In de fabriek verbruikt men kolen: gisteren is er alweer een hecle - per sehip aangeko­men. Jongen, een paar - stroo naar den stal: vandaag moeten we volstrekt strooien 1 Een -- garen ophouden, dat kan ik wel; maar zoo'n heelen --- , dat ging mijn geduld te boven! Als aan­denken aan mijn lieve moeder, bewaar ik nog altijd een - van haar zilverwitte haren. Grijp hem vast! De hond gaat loopen met een - vlccsch in den bek. De mol is weer aan het wroeten: zie eens wat een - zand hij heeft opgcstooten. Als het koren gemaaid is, wordL het tol bundl'ls gebonden: -' of -- heelrIl wc dil'. Aanzienlijke ,-- korell lagen opgestapeld in de schuur.

Synoniemen.

3. -- Vervang de schuinged1'1lkte woorden door een synoniem uil hel onderstaande lijstje.

1. Ondeugend. 2. Stram. 3. Hachelijk. 4. Wrlvervuld. 5. Be­nard. 6. Aanstekelijk. 7. Verdrietig. 8. Verwaand. 0. Beknopt. 10. Naarstig. 11. Gewichtig. 12. Geslepen. i3. Schielijk. 14. On­zeglijk.15. Blank. 16. Bijzig. 17. Afgeleefd. 18. Donker. 19. Er­kentelijk. 20. Koud. 21. Fraai. 22. Lastig. 23. Inheell1sch. 24. Somber, norsch. 25. Oplettend. 26. Gedenkwaardig.

Een besmellelijkc ziekte. Een onverbeterlijke stouterd. Een sluwe bedrieger. Eeu ilzlandsche plan t. Een moeilijke taak. Een wille sluier. Een mooie teekening. Een plotselinge dood. Een heuglijke gebeurtenis. Een slanke gestalte.

Een bondig verslag. Een vervelende reis. Een vlijtige scholier. Een stokoud man. Een kille herfstavond. Een onvriendelijk menseh. Een duistere nacht. Een aandachtig gehoor. Een dankbaar hart Een plaagzieke jongen.

Page 13: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Stijve leden. Benauwde tijden.

-3-

Een netelige toestand.

Een welbestede loopbaan. Een aflnmatigend mensch. Een 'belangrijke ontdekking.

Vergelijkingen.

4. - Vul de puntjes in.

1. Bruin. 2. Trotsch. 3. Oud. 4. Nijdig. 5. Zout. 6. Broos. 7. Glad. 8. Bang. 9. Fier. 10. Glad. 11. Listig. 12. Arm. 13. Hard. 14. Groen. 15. Zoet. 16. Geel. 17. Sterk. 18. Zwart. 19. Rood. 20. Wit. 21. Koud. 22. Helder. 23. Zwaar. 24. SVjf.

Zoo ... als gras. zoo ... als kool. zoo ... als ij.,. zoo ... als kristal. zoo ... als een stok. zoo ... als vloed. zoo ... als een paard. zoo ... al., honig. zoo ... als een kei. zoo ... als e. slang. zoo ... als ecn spiegel. zoo ... als pekel. zoo ... als een spin. zoo ... als e. pauw. zoo ... als c. kilstanjc. zoo .... als een aal. ,

Tegenstellingen.

zoo ... als lood. zoo ... als sneeuw. 'zoo ... als was. zoo ... als Job. zoo ... als glas. zoo ... als de straat. zoo . /. als e. haas. zoo ... als e. haan.

5. - Vervang de schuingedrukte woorden door een tegenstelling llil de onderstaande lijst.

1. Duur. 2. Tam. 3. Recht: 4. Breed. 5. Rampzalig. 6. Ple­zierig. 7. Geslaagd. 8. Onstuimig. 9. Zwaar. 10. Opgewonden. 11. Hard. 12. Duurzaam. 13. Ledig. 14. Slecht. 15. Helder. 16. Blij. 17. Traag. 18. Verafgelegen. 19. Gezond. 20. Hel. 21. Dood. 22. Klaar. 23. Streng. 24. Betrokken. 25. Bot. 26. Ma­ger. 27. Stomp. 28. Taai. 29. Zoet. 30. Fijn.

Een smalle gang. Een verllelende reis. Malsch vlees dl. Een vroolijk gl'zichl.. Vette grond. Een scherp mes. Een spitse toren. Een zachte winter. Goedkoope waren.

Een ziek menseh. Ecn drukke straal. Een betrokken luchL. Ecn droe/le tijding. Mooi weer. Een gelukzalige ecuwigheid. Een misluktt onderneming Grol laken. Ecn kalme zec.

Page 14: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Een lichte kleur. Een lichte taak. Ecn wild dicr. Troebel water. Een zure drank. Een vlugge gang.

-4-

Een zacht ei. Ecn volle flcsrll. Een naburig land. Een kortstondig vermaak. Ecn scheeve lij n. Een afgeloopen wekker.

6. - Vervang de schuingedrukte woorden door een tegenstelling uil de onderslaande lijst.

1. Ondeugd. 2. Onrust. 3. Vijand. 4. Straf. 5. Armoede. 6. Ne­derigheid. 7. Onbeschoftheid. 8. Stugheid. 9. _ Wantrouwen. 10. Bedaardheid. 11. Tegenspoed. 12. Tegenzin. 13. Slordigheid. 14. Zelfzucht. 15. Spaarzaamheid.

Het loon van de dellgd.

Jozef i~. voor al zijn makkers cen vriend. Eeniedcl kent de beleefdheid van zijn manieren, zijn minzaamheid cn onbaat­zuchtigheid in den omgang met anderen. In voorspoed geeft hij geen blijken vun hoogmoed, en zijn overvloed is voor hem gcen aan­leiding lol verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn werken doel hij zonder overhaasting, met stipthrid. \'01 betrou­wen cn met genlslhcid gaal hij hel !eYen door. Geen wonder, dal deze jongen de vriend is van allen.

Woordenkeus.

7. --- EeJl kisljl' sigaren. Een blikje of bus sardincn,

saràijnen. Een rolletje centen. Een brief spelden. Een rij boomen. Een doosje pennen. Een spcl kaartcn. Een snocr koralen. Een collectie postzegels. Een kip appelsicnen. Een mat vijgen. Ecn kl/(lde schapen.

Een driJt ossen, ganzen, zwancn. Een vlucht cenden, patrijzcn. Een zwerm bijen. Een span paarden Ecn school haringen. Een toom (= broedsel) kuikens. Een troep soldaten, kinderen. Een groep menschen, tooneelspelcrs. Een corps (1) muzikanten, studen-

ten, soldaten. Een gezelschap drinkebroers. Een bende straatjongens, dicven. Een massa volk.

(1) De gezamenlijke personen die onder een bestuur of llOOfd staan cn daardoor een zeker gcheel vormen.

Page 15: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-5-

8. --Vul in mcl een gcpaslwoord uil 11 el hiel' bOllenstaande lijstje.

De herfst nadert: we zagen zoo even heele - wilde eenden voorbijtrekken. Die kerels konden mikken: ze schoten ecn obus midden in ccn - soldaten. Op Sinterklaas werden cr heel wat -- appclsiencn leeg gemaald. Wc hadden een --- van vijftien kuikens: we hebben hem gisteren in zijn geheel aan onzen buur­man verkocht. Ze kwamen clk jaar met een heelc -- ossen naar. de jaarmarkt. Leg al die centell op een hoopje fn maak er ecn -- van. Op ccn zeker tijdstip van het jaar komcn de haringen bij -- aandrijven. Sinds enkele dagcn maakt een -- dicven de buurt onveilig. Aan den eindpaal waar de wedrenllers moesten aankomen, stond ('en -- volk opgesteld. Tijdens de staking mochtcn dc menschen niet bij - door de straat gaan. Als nieuw­jaarsgeschenk krcag ik in dien ,vinkel ccn prachtig - kaarten cadeau. Daar lag van allcs voor de viteinc te koop: - sardijn­tjcs, - pennen, - spelden en wat weet ik al. \\ïlt ge de vijgen versch houden, hou de - goed gesloten. De merstu was zeer vereerd met het - lekkere sigaren dat wc hcm op zijn naamfeest hebben aangeboden. Hier b het zware grond: hier moeten v.c ploegen met een - paarden. Twaalf prachtige beuken stondcn daar naasteen : de Duitschers hebben de heele - geveld. Ecn - drinkcbroers hceft den hcelen nacht de rust in onze wijk gestoord. Na velc jaren geduldig vcrzamelen heb ik een aardigc _. postzegels bijeen. Dc Indiàansche prinses droeg eell - kost­bare peerlen om dCil hals. Hct--- van de Mariniers had zich in den slag bij Diksmuide gunstig onderscheioell.

Synoniemen.

9. - Kies woorden van nagenoeg gelijke betcekcnis voor de schuingedrukte bijvoeglijke naamwoorden (= lzoedanighcidswoor­den).

1. Beknopt. 2. Sober. 3. Wispelturig. 4. Vurig. 5. Zwak. 6. Woest. 7. Wanhopig. 8. Verknocht. 9. Vermetel. 10. 'Veldoende. 11. Argeloos. 12. Verstandig. 13. Bitsig. 14. Rijk. 15. SUL 16. Dank­baar. 17. Uitbundig. 18. Onmenschelijk. 19. Warm. 20. Schaduw­rijk. 21. Teeder. 22. Modderig. 23. Verdrietig. 24. Ontzettend. 25. Toegevend. 26. Verslenst.

Page 16: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Een teerhartige moeder. Een inschikkelijk man. Een weerlooze grijsaard. Een bondig verslag. Een verkleefde vriend. Een slijkerige weg. Een vervelende .. eis. Een overvloedige oogst. Èen matig gebruik. Een wilde landstreek. Een lommerrijke boom. Een erkentelijk hart. Bijtende woorden.

-6-

Een brandend verlangen. Een radeloos mensch. Een I'oekeloo:e daad. Koesterende stralen. OnbeschTijllijke vreugde. EeT' schrandere knaap. Een veranderlijk karakter. Een verkwikkende regen. Bal'baarsche wreedheid. Een rustige nac ht. Kinderlijke eenvoud. Een verwelkte bloem. Een vreeselijke ramp.

Tegenstellingen.

10. - VU/lang de puntjes door een woord, dat een tegenstelling is van het schuingedrukte.

1. Helder. 2. Eenvoudig. 3. Zwak. ,1. Veranderlijk. 5. Wel­gebouwd. 6. Dof. 7. Duur. 8. Verstandig. 9. Smaakvol. 10.Droef. 11. Ergerlijk. 12. Gekookt. 13. Ondergaande. H. Doodelijk. 15. Flauw. 16. Onstuimig. 17. Oppervlakkig. 18. Glad. 1!). Wel­gwouwd. 20. Geheim. 21. Duurzaam. 22. Wakker. 23. Geveinsd. 24. Onzeggelijk.

Bestendig of ... weer. Een heldrre of el'n ... klank. Een stich­tend of een ... gedrag. Een grondiye of een .•. kennis. Een blijde of een ... tijding. Rauwe of ... vruchten. Een korlslrmdig of een ... genoegen. Een mislukte of een ••. onderneming. Oprechte of .•. vriendschap. Een gewillige of een ... jongel!. Een sterk of '" gestel. Een misvormd of een ... lichaam. Een smakeloo:"e of een ... versiering. Een ingewikkeld of een ... vraagstuk Een lichte of een ... wonde. Een droomerige of een ... jongen. Een openbare of een ... zitting. Stevige of ... kost. Een domme of een ... opmerking. De opgaande of de ... zon. Overtrokk~n of ... weer. Een kalme of een .•. zee. Goedkoope of ... waren. Een ruwe of een ... schors.

Page 17: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-7-

Woordenkeus.

11. - Vueg bij de :el/standige naamwuorden een bijvoeglijk naamwoord (= hoedanigheidswoord), uil de onderstaande lijst.

1 Blind, 2 waterdicht, 3 tijdig, f1 verwelkt, 5 voorspoedig, 6 welbesteed, 7 aanzienlijk, 8 versteld, 9 bitter, 10 vreemd, 11 begeerig, 12 hooggeplaatst, 13 doodelijk, 14 bloeddorstig, 15 meedoogenloos, 16 onvergeeflijk, 17 heldhaftig, 18 beden­kelijk, Hl ritselend, 20 bitsig, 21 tijdig, 22 ontzettend, 23 sehui­mend, 2'1 beroemd, 25 vreemd, 26 schitterend, 27 diep, 28 bloedig.

Uren veldslag licht toestand verwijten baren veldheer wonde blikken vertrouwen bloem beul bladeren paard waarschuwing daad fouten verschijnsel woord besluit som eerbied verlies tijger ramp schoenen reis ambtenaar.

12. Vervang het streepje door een van de /zier volgende wuorden.

1 Een reis, 2 eell pfank, 3 een wonde, 4 een last, 5 een rijweg, 6 een ziekte, 7 geld, 8 een hond, 9 een poging, 10 de zee, 11 een plaats, 12 een antwoord, 13 een tand, 1-1 een zaal, 15 een aardappel, 16 een vrucht, 17 een vloeistof, 18 een kind, 19 een overwinning, 20 een straf, 21 de schade, 22 een les.

- kan doodclijk zijn. - kan vermolmd zijn. - kan onstuimig zijn. - kan drukkend zijn. - kan gepast zijn. - kan vermoeiend zijn. -- kan moeilijk zijn. - kan woedend zijn. - kan verlegen zijn. - kan hol zijn. - kan onberekenbaar zijn. - kan glazig zijn. - kan welverdiend zij n. - kan nutteloos zijn. - kan verdampt zijn. - kan sappig zijn. - kan stampvol zijn. - kan opgepast zijn. - kan besproken zijn. - kan argezet zijn. - kan schitterend zijn. - kan gevaarlijk zijn.

Page 18: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

~8-

Tegenstellingen.

13. - Geef de tegenstelling van de schuingedrukle woorden.

1. Geleerd. 2. Doodsch. 3. Grof. 4. Slijkerig, modderig. 5. Zacht. 6. Los. 7. Braakliggend. 8. Schriftelijk. 9. Licht. 10. Verk\vis­tend. 11. Kaal. 12. Licht. 13. Krom. 14. Ziek. 15. Zuur. 16. Nede­rig. 17. Vadsig. 18. Valsch. 19. Bedaard. 20. Derstig .

Ik hou meer van een hard als van een ... ei. Het fijne en niet het ... laken is het duurst. Bouw op een vasten, niet op cm ... grond. \Vees spaarzaam,' niet ... ; wees werkzaam, niet .. '. Liever drinken we een zoeten als een ... drank. Die lijn is niet recht, ze is .... Mijn meester was nooit driftig, hij bIed altijd .... Die kleur is me wat te donker, ik verkies een ... kleurtje. Zelden ontmoeten we oprechte vrienden, ... maar al te dikwijls. Een zware taak voor een gezond, een ... voor een ... mensch. Ge kunt een zaak mondeling of ... behandelen. Een onwetende is niet zelden een hoovaardige; daarentegen zijn de echte '" doorgaans .... Op reis zagen we nu eens vruchtbare streken, dan weer ... vlakten; hier groenende heuvels en flink bebollwde landouwen, daar ... hellingen en '" landen; nu nette dorpen en bloeiende steden, dan ... vlekken en ... woestenijen.

VVoordenvorr.ning.

14. - Voeg bij de volgende woorden een van de hiel' aangegeuen voorvoegsels o/woorden, die cr de beleekenis van versterken.

1. Aarts. 2. Asch. :3. Suiker. 4. Bloed of vuur. 5. Over. 6. Lood. 7. IJzer. 8. Hemel, 9. Toren. 10. Gras. 11. Glas. 12. Goud. 13. Stok. 14. Peper. 15. Kool. 16. Mors. 17. Hoog. 18. Spiegel. 19. Pik. 20. Steil. 21. Piep. 22. Kraak. 2a. Hagel. 24. IJs. 25. Pluim. 26. Dood. 27. Kurk. 28. Sneeuw of spier. 2\J. Spijker.

Machtig Sterk Droog \'01 Zwaar \Vaard Geel Hood Arm Blauw Zoet Licht Hoog Rijp Grauw Schoon Groen Helder Duur Zwart

Page 19: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Koud Geleerè Rijk Recht

Vast Dom Donker Jong

-9

Wit Zuinig Glad Blank

Het juiste woord.

Oud Net Bedaard Dood.

15. - Vul in mei een van de woorden uil de voorgaande oefening.

Wat een duizelingwekkende afgrond: de rolsen schieten fT

- naar beneden! \Vat vermogen heldendaden tegen een -- vij­and! Oom studeerde aanhOllde!H! in die: lijvige, zware bOl'k­rieelen: zeker moest hij een - man zijn! Een Iekkrrmondje houdt van ee,l - drankje. Nee hoor! zoo'n - logies hetaal ik van z'n leven niet mru. De haan is --, glij nwar niet uit! De baas maakte zich glorienü k,yaad : zijn wezen werd -. Dl' Ame­rikanen houwen - huizen, die ze wolkenkrabbers noemen. De deugniet kreeg onverwacht een duchtige afstraffing: h( t kwam op hem neer als een - stortbad. HUil huisje brandae af: nu waren het - menschen! Een vreesclijk onweer stak op : de lucht zag -. De ongelukkige stortte van den toren: hij vir! - op de steenen. Vóór een tafel mrt eell - laken smaakt het etl'll me- nog zoo lekker. Had die kerel niet eell - gestel, hij was die ziekte niet te boven gekomen. De korenvelden staan -: wc mogen beginnen te pikkeil. Het volk kwam zeer goed op : de redenaar mocht spreken voor l'en - zaal. Dat moedertje was uiterst zindelijk: in haar huisje was alks -. Kom-de uit den schoor­steen, jongen? Uw handen zi.in -. De -- grijsaard had - ha­ren. Dit leerrijk bock is zijn prijs~. In de processie droegen de maagdekens een sneeuwwit kleed met een -- gordelband. Onder den - last kraakten de wagens.

Uitdrukkingen.

16 - Vul in mei een /lan de hier /lolgende wuurden.

1. Glazen. 2. Bres. 3. \\ïelen. IJ. Trom. 5. I'\ct. 6. Kolen. 7. Vaarwater. 8. Tuin. 9. Kabeljauw. 10. Koe. 11. Broertje. 12. Trom. 13. Hoek. 14. Nek. 15. Olifant. 16. Hoogte.

Page 20: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-10-

Iemand in de _. rijden of hem in hel ~ zitten Leteekent te­genwerken of dwarsboonlCll. Ga recht op uw doel af en vat de ~ bij de horens. Wie veel reclame voor iets maakt, roert de groote of Turksche -. Wacht u voor dat sluwe Joodjr : hij wrrpt een spie­rinkje uit om een - te vangen. Zoo iets zou ik niet doen, ge zuIt uw eigen - ingooien. De kleine stouterd sloop ongemerkt weg; dat heet « met de slille- vertrekken.)) Te drommel, nee, men zal me daar niet meer beet krijgen; een twrcdrn keer laat ik me niet om den - leiden I De stemming was ons niet gunstig: de wind woei weer uit een v~ rkeerden --. Ze hebben hem te veel geprezen, te vroeg in de - gestoken I Iemand met den - aanzien is ie­mand niet groeten, hem drn rug toekeeren. Aan brieven schrij­ven heeft hij een hekel, hij heeft cr een - aan dood Op heete - staan is met ongeduld op iets wachten. Nog wel dat hij een rijken broer heeft, die voor hem in de- springt, anders was hij alweer failliet. Ge komt te laat, jongen, ze zijn met het beste gaan loopen: ge viseht achter hél-. Overdrijven, dat hij kan: van eon mug maakt hij een -.

Woordenkeus.

17. - Vervang /zel slreepje door een gepasl wcrkwoord uil hel onderslaande lsijljc.

1. Treffen. 2. Zetten. :~. Hondslruuien .. 1. Slichten. 5. Behalen. 6. Schorsen. 7. Lesschen. t). ("even, indienen. !l. Stokeil. Hl. Leg­gen. 11. Opwerpen. 12. Beralllen. 1:L Slaan, leggen. 14. Koelen. 15. Storen. 16. Slaan, munten: 17. Aanleggen, hanen. lt). Stijven. Hl. Graven. 20. Strijken. 21. Aallteekenen. 22. Lichten. 23. Aan­knoopen. 24. Schuren. 25. Geven, indiellen. 26. Aanbrengen. 27. Aanleggen. 28. Bouwen. :W. Leggen. 30. Looien. 31. Beharti­geil. 32. Instellen. :l3. Afhalen (= onLdoen van de draden). 3·1. Kwijten.

Verzet -. Een klacht -. Handelsbetrekkingen -- Een oor­ded-. Maatregelen -. LuchtkasteelcJl -. Een spoorweg-. Een vonnis -. Linnengoed -, Een kanaal-. Een weg -. De

Page 21: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-11-

ru~t -. Geld -. Zijn haat -. Een getuigenis -. Een brug -. Het leer -. Een samenzwering --. Een vergaderÏ..lg -. De grondslagen -. Een dam -. Vuur -'. Iemands belangen -. Een verslag -. Een ondlrzoek -. Zich van zijn taak -. Boonen -. Lof -. Koffie -. Brand -. Ycrbeteringe!l-. Nieuwsje~ -. Koperwerk -. Het anker-.

Welke geluiden worden er voortgebracht?

18. - Vul in met een gepast werkwoord.

1. Schallen. 2. Knarsen. 3. Bulderen. 4. Luiden. 5. Knallen~

6. Kleppen. 7. Bruisen. 8. Huischen. D. Snorren. 10. Klotsen. 11. Ritselen. 12: Murmelend, kabbelend. 13. Kletteren. 14. Schet­teren. 15. Knetteren. 16. Huilen, loeien, bulderen, gieren. 17. Rommelen.

De zee was onstuimig: we hoorden de golven - en -. De deur -- op haar verroeste hengsels. Het onweer steekt op : de donder - in de vcrte. Alleen nog maar het - of - van dc blarcn doet den haas al opschrikken. Het was er gevaarlijk: we hoorden cr aanhoudcnd de kogels -- rond onze ooren. In de lente zingen de vogels bovcn de - beckjes. '" Wintcrs - het vuurtje in den grooten haard. Wat een vree.,c1ijk Wl'er: de ha­gel - tegen de ruiten, de wind -, -, --, -- in den schoor­steen. De soldaten overrompelden een post: wc hoorden plot­seling in den nacht hun geweren -. Een nieuwe slag werd geleverd: de kanonnen - met ongewone hevigheid. De troepen trokken zegevierend de stad binnen: de trompet ten --, - door de straten. \V e hoorden owr hel land de zware klokken -, de kleine klokjes -.

Het juiste woord.

19. - Vul in mel een woord uil !lel hier volgende lijstje.

1. Dingen. 2. SChubbetjes. 3. Druppels. 4. K.l\Ikhuis. 5. Graan. 6. Doornen. 7. Poriën. 8. Schooveil. 9. Pitten. 10. Draden. 11. Mijt. 12. Veertjes. 13. Schelf. 14. Tas. 15. Web. 16. Zand­korrels. 17. Tanden. 18. Stekels. 19. Ranken. 20. Mazen. 21. Trossen. 22. Spijlen. 23. Druiven. 24. Rijsjes.

Page 22: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-12 -

In een aar steken cr vecl ---. Een ketting beslaat uit wIe --. De spin weeft vall haar ~ eell kunstig -. De kuiper legt hoepels om de - van de ton. Een nct is ecn k1100p- of slrikwerk mct -. In eell bezem steken cr veel --. De schilfertjes die op den rug van vcIe vischjes glinsteren, heden we --. Loop niet te dicht langs de haag, of ge prikt u aan dl' -- . Dl' rug vall den egel is bezet met vervaarlijke -. De vde - beschullcll de vogcltjcs tegen de kou. Aan de - van den wingerd rij pen dc - met gau­sche -. De gevangen vogcl zit achter de - van l'en kooi. Een kamrad is bezet met -. Midden in het lekhre peertje steekt het - met de - cr in. Ontelbaar zijn de --, die liggen op het strand van de zee. Het zweet breekt uit de huid door -. Koren­halmen bindt men samen tot -. Een ronden 0 f vierkanten stapel hoog en stevig opgetast hooi of stroo, noemen we een -of een - -; maar een lossen hoop op het hooiveld, noemt men een -. Een overgroot getal - vormen een plas.

Uitdrukkingen.

20. -- Vul in mei een gepas i werkwoord.

1. Koopen; 2. Schillen. 3. Wa~schen. 'I. Maken. 5. Blaffell. 6. Huilen. 7. Dragen. S. Paaien. 9. Raken. 10. Opnemen. 11. Springen. 12. Blinken.

Iets onmogelijks willen wrkrijgl'n of volvoeren, is tegell de maan -. Een Moor wit willen ---, is vl'rgedsche moeitc. Laat me eerst uw waar zien: ik zou niel gaa\'Ile eell kal in den zak ----. Zich schikken naar hel slecht gezelschap, w:tarill men zich bevindt, is - met de wolven, waarmee men in het hosch is. Ie­mand met beloften tevredenstellen, is hem met heloften --. Zich over iets boos maken, is iets euvel -. Niet alles wat fraai is, is echt of goed; niet alles wat -, is goud. Iets dat zal verge­ten worden, zal in het vergeethoek --. In ecn gesprek niet bij een onderwerp blijven, is van den hak op den tak --. Koodeloo­zen arbeid verrichten, ergens iets brengen waar cr overvloed is, is water naar zee -. Uit een enkele omstandigheid kan men geen algemeen besluit opmaken: één zwaluw - den zomer

Page 23: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-13 -

niet. Iets onaangenaams met iemand moeten behandelen, ie­mand de les moeten lezen, is met iemand een appeltje te -hebbcIl.

Woordenkeus.

21. - Vul aan mei een welgekozen werkwoord uil het volgende lijstje.

1. Vestigen. 2. Voeren. :1. Bieden. 4. Genieten. 5. Lessehen. (j. Vellen. 7. Opdisschel!. 8. Uitmaken. D. Uiten. 10. Opzeggen. 11. Inspreken. 12. Verslaven. 13. Stillen. 14. Ondergaan. 15. Ver­hreken. 16. Beteugelen. 17. Verzachten. 18. Vervullen. 19. Op­maken. 20. Geven. 21. Sluiten. 22. Toeleggen. 23. Oprichten. 24. Maken. 25. Krenkel!. 26. Aileggen. 27. Richten. 28. Bloot­stellen. 2!l. VOl'I'CIl. 30. Berokkrnen.:l1. Oploopen. :~2. Indienen.

Een verlies kwaad zijn woord zijn gezondheid zich aan den dranl zijn dorst de aandac11l op iets een straf dl pijn zijn plichten een standbedd

moed een boom leugens een gesprek een opmerking dl smart zich op de sludie zij n dienst een examen het geluk wederstand

Synoniemen.

IIel "'oord tolÏemand eell contract zijn driften een verslag zijn honger een wensch een goede gezondheid zich aan het gevaar een voorstel een teckel!.

22. - Hies voor hel schuil/gedrukte eell synoniem !lil de hier­volgende lij!;l.

1. Stengel. 2. Heep. 3. Krocht. ,1. Schel. 5. Velo. 6. Wimpel. 7. Bord 8. Vrek. 9. Zomerhubje. 10. Sprookje. 11. Muit. 12. Lade. 13. Top. H. Nagel. 15. (Blocm)tuil. 16. Vallei. 17. Nagel. 18. Hen.

In de commode steken er verschillende schuiven. Een gierig-

Page 24: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

14-

aard heeft een steenen hart. Allerlei ongedierte hield zich op in die vochtige spelonken. AI de vogels dit:; ik vang, zet ik in mijn kooi. Op de masten van de schepen fladderden lustig de kleur­rijke vlaggeljes. Aan tafel krijgen wc elk een platte cn een diepe lel/oor. In de kruin van den boom bouwt de ekster haar nest. Aan oen voet van den berg spreidt zich het dal uit. De grooteren hebben een tiels, de kleinen hebben een hoepel. Wil de kist niet dichtblijven, klop cr dan maar een paar spijkers in! De twee oudjes hielden regelmatig een genoeglijk praatje in hun priëellje. De meester was zeer vereerd met den ruiker dien we hem aanboden. Het woei te hevig: de bloem hangt geknakt langs haar slam. Grootvaderlje had een onuitputteIijken voor­raad vertelseltjes voor de lange winleravonde:1. l\Iax houdt zich op eerhiedigen afstand, als de poes haar klauwen toont. In een niagaziju rinkelt aanhoudend dl' bel. Op onze hofsledcn loopcn er heel wal kippen te kakelen.

Uitdrukkingen.

23. - Vul in mel een gepast woord.

1. Wind. 2. Dop (= schaal). 3. Haren. 4. Spijker. 5. Baan. 6. Kippeil. 7. Hart. 8. Regen. 9. Kroon. 10. Glas. 11. Handen. 12. Klok. 13. Kat.

Wie een zaak uitstelt, schuift ze op dl' lange -. Wie iets alom bekend en ruchtbaar maakt, hangt het aan oe groote -. Wie boven anderen uitmunt, spant de -. Wie eerst goed toeziet hoe de zaak waarschijnlijk zal anoopen, alvorens zich voor iets le verklaren, kijkt de - uit den boom. Wie niet belemmerd is in zijn handelingen. heeft de - ruim. Wie niet vervaard is, vreest noch storm noch -. "Vie uit één onaan­genaamheid in een andere komt, geraakt van den drop in den -. \Vie weinig heeft, is beter dan wie niets heeft: beter een half ri dan een lecge -. \Vie gestorven is, wordt ras verge­ten: uit het oog, uit het -. Wie zich weinig bekommert om een zaak, laat zich daarover geen grijze - wassen. Wie vroeg gaat slapen, gaat met - op stok. Wie de zaak juist treft, slaat den - op den kop. Wie veel herrie maakt rond een nietige zaak, verwekt een storm iu een ~ water.

Page 25: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-15-

Woordenkeus.

24. - Voeg bij de hier /lolgemlc woorden een gepast bijvoeglijk naamwoord (hoedanigheidswoord), uit het onderstaande lijstje.

t. Genoeglijk. 2. Kristalhelder. 3. Verkleefd. 4. Vast. 5. Groot. 6. Boproefel. 7. Sneeuwwit. Il. Stout. 9. moedig. 10. Suikerzoet. 11. Kurkdroog. 12. Treffend. 1:1. Teeder. 14. Fraai. 15. Doo­delijk. 16. Verkleefd. 17. Pikzwart. 18. Ragfijn. Hl. Bitter. 20.To­ren hoog. 21. Guur. 22. EÏ\oJ. 23. SchaduwIijk. 24. Wild. 25. Spiegelglad. 26. Onverzettelijk. 27.Bekleed. 28. Brandend. 2U. Vurig. 30. Afgedragen. 31. Zwaar. 32. Knallend.

Haat hitte geloof liefde trouw C1vrrhrmd stoelen zaal teekening plekje herfstdag teleurste llingen water geboU\Y weefsel kleederen zorg handpn haan huis vriend takje ûrankje ucwcerschoten t>

schouwsprl veldslag landslreek pak wil praatje daad voorrechten.

25. -- Vill in mct cen gepast woord uit het ondcrstaande lijstje.

1 Hard, 2 droog, 3 scherp, 4 zwaar, 5 donker, 6 taai, 7 traag, 8 g~~HI.

Kwcls u maar uiet, die zeis is zoo ... als ecu vlijm. Steek hier toch lichi aan, hei is zoo '" als de nacht. Hier moet ik oppassen, dat ijs is zoo ... als een spiegel. Het luie ventje was uiet voort le krijgen: hij kroop zoo ... als eeU slak. Bij dien slachler koop ik niet meer: ik krijg er altijd vJcescll dat zoo ... is als leer. Wil-de houi om de km'hel aan te maken, neem dan maar dit hier, liet is zoo ... als kurk. Dal ding sjouw ik naar de statie niet, dat pak is ... als lood. Ik heb cen zaag op dal hout gebro-kCIl, hei is zoo ... als diamant.

Het juiste woord.

26. - VIII in mct cen woord uilIzet hiel' volgende lijstje. 1. Bodem. 2. Bolster, ~loester. 3. Steel. 4. Hals. 5. Mast.

6. Leuning. 7. Lift. 8. Dooier. 9. Zool. 10. Tuit. 11. Schoteltje.

Page 26: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-16-

12. Blad. 13. Steiger. 14. Bek. 15. Rooster. 16. Kop. 17. Schoor­steen. 18. Bol. 19. Lijst. 20. Kap. 21. Pijp. 22. Wieken. 23. Oor­tje. 24. Leuning. 25. Oog. 26. Hengsel. 27. Stengel.

Op het schip staat een -. Midden in het ei steekt de -. Een vat heeft een -. Neem het kopje (= tasje) vast bij het-, Aan de pijp is een steel en een -. Lust ge de noot, haal ze uit de -. Om het kader is een - ter versiering. Aan den schoen is een hak en een·-. Onder het kopje staat een -. De bijl neemt men vast met den -. Als ik op een stoel zit, rust ik met mijn rug tegen de -. Het bijziende moedertje kreeg den draad maar niet door het- - van de naald. De bloem hing verwelkt aan haar -~. Aan den - is een flesch het nauwst. Om te schrij­ven dop ik den - van mijn pen in den inkt. Wie voorzichtig een trap opstijgt, houdt zich vast aan de -. De twee voornaam­ste deelen van den hoed zijn: de - en de rand. Het onderste gedeelte van een schoen noemen we de -, net zooals het onder­ste van den voet. Den ketel houden we vast bij het -. Aan koffiekannen is er een -, waar de koffie door uitloopt. In de kachel liggen de gloeiende kolen op een -; de rook cr van stijgt eerst door de - en vervolgens door den --. Het - van een zaag is gewapend met vervaarlijke tanden. Windmolens hebben van boven een -; hun vÏcr - worden in beweging gebracht door den wind. Het paalwerk dat de schepen dient tot aanlegplaats, noemt men een -. Om naar een hooger verdie­ping te stijgen, is cr geell trap lloodig, als lIIen maar beschikt over een

Synoniemen.

27. - Vervang de scJlUingedmklc wooldcn door een synoniem uil hel hier volgende lijstje.

1. Dapperheid. 2. Bleill. 3. Stoefer. 4. Sein. 5. Kriek. 6. Boord. 7. Leidsman. 8. Bui. 9. Overwinning. 10.Windwijzer. 11. Dokter. 12. Schelf. 13. Voorspoed. U. Krant. 15. Plezier. Hl. Kuur. 17. Molik.

Steekt U niet gauw een vogelschrik op den boom, de merels gaan met al uw kersen loopen. Een grootspreker doet veel met

Page 27: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 17-

zijn tong, maar weinig met zijn handen. l\Iaar kind loch, wat zij-de ongedurig: gc lijkt wel een weerlwan! Kijk, dc wcdren­ners staan gerced; alleen nog maar een teeken cn zc zijn weg. Ecn verstandig moedertje geeft liever aan den bakker dan aan den geneesheer. Dc post brcngt me geregeld elken morgen mijn nieuwsblad. Dc grillen van een vertroeteld kind mag men niet involgcn. Aan dm moed van onzc soldalen danken we dc zege­praal. De afgcvaardigden luegen opdrachl lc zorgen voor dc welvaarl van hel volle Ik begrijp maar niel hoc de soldaten dat kunncn aftrappen: ik had mijn voeten vol blarèn. Na dcn oogst slaan cr rijkl' hooimijten rondom de boerderijen. Af en toe krijgen we vlaqen : :\laarl en April zijn kwade maanden. Ecn goed vader strekt zijn zoon lol gids. De kleinen hadden veel pret toen zc de grappige poppen zagen worstelen in de poppen­kast. Kunstschilders zoeken }h'koorlijke plekjes op de oellers van de Scheldc.

Wat heteekenen ?

28. - Wal beleekenl hel schuingedl1lkte woord in de volgende uildl1lkkingcn?

(1 Driftig, 2 ongedl:ldig, :3 owrijld, ,t vlug.) - Een haas­tiq woord zeggen. Op haastif/l'n loon spreken. :\I('l lwasliqen stap gaat hij'naar zijn werk. (;a nooil/uwstif/ Le '\Trk.

(1 Vast, 2 voedzaam, 3 sterk, '1. f1ink.)--Die compagnie heeft stevige schepen. Die paal slaaL stevig. Als ge stevig doorstapt, haalt ge nog den trein. Dat is stevige kost.

(1 Toornig, 2 kwaadaardig, ;) afgunstig, 4 onhandl'lbaar.) -I-Iet fJericijn is een booze ziekte. Iets Illet een boos oog aanzien. Als de kinderen Oom sloorden, kon hij zich boos makell. Komaan, die jongen is zoo boos niet, ik v{'rkrijg alIes van IWJll.

(1 Geweldig, 2 machtig, :~ gevreesd, <1 vreesclijk.) - Het geduchte Home. Iemand e('n gedw'hlen slag geven. De oorlog is een geducilte ramp. Hij vond in 1ll'111 ecu gedllchten tl'genstandl'r.

(1 Vervelend, 2 vr~esaanjagend, :) onaangenaam, 1 afzich­telijk.) - In mijn droom zag ik een akelig spook. } lou-de nu op met vragen, akelige joug('Jl? In het hol van den leeuw werd de vos een akeligen reuk gewaar. In hUil trnt hoorden dl' r{'izi­gers het akelig gehuil van dl' wolWIl.

Stijl en Taal - 2.

Page 28: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-18-

(1 Zwaarmoedig, 2 bewolkt, 3 duister.) - De lucht is somber: we krijgen onweer. Gebroken door den tegenspoed, verkeert hij voortdurend in een sombere stemming. In een somber vertrek werkt niemand gaarne.

Het juiste woord.

29. - Vul in met een g.epast woord uit het onderstaande lijstje.

1. Schateren. 2. Bekruipen. 3. Kwispelstaarten. 4. Trappelen. 5. Spiegelen. 6. Likkebaarden. 7. Oplichten. 8. Druppelen. n. Verdorren. 10. Berusten. 11. Grabbelen. 12. Aankondigen: 13. Verwijden. 14. Ontstellen. 15. Ontluiken. 16. Verbreeden. 17. Geruststellen. 18. l\Ieevoeren. 19. Verwelken. 20. Snuffelen: 21. Hippen (= vrooIijk rondspringen; huppelen). 22. Opstijgen. 23. Trippelen (= met kleine pasjes gaan). 24. Drentelen (:>: zon­dër bepaald doel heen en weer gaan). 25. Verschijnen.

De messen waren zoo helder geschuurd: men kon er zich in .... De nieuwsgierigheid ... hem, om maar eens even het dek-seltje .... Het blaadje dat van den boom valt, ... en worelt door den wind .... Men ... wat te eng is, en mea ... wat te smal is. Sinterklaas strooide amandelen en noten en de kinderen gin­gen aan het .... Het leven worclt wel (ens vergeleken bij een bloem die 's morgens ... en 's avonds ... ; bij een rook die ... en aanstonds.... Op den mallemolen zaten de kinderen te zwieren; ze ... het uit van de pret. De jachthond heeft wild geroken: voortdurend loopt hij te .... Toen den engel Maria de blijde tijding ... , ... ze in het eerst; maar zoodra de hemelsche gezant haar ... ; ... ze in Gods wil. Straks zal het stortregenen, het be-gint nu al te .... De poedel ... en '" toen zijn meester de lekkere suiker toonde. De werkeloozen '" den heelen dag vóór de statie. Kom toch naar buiten, koetsier, de paarden ... van ongeduld. De musschen ... midden in de rondgestrooide kruimels. Het kind is moe: het heeft den gansehen dag door het huis ....

Page 29: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-19-

Uitdrukkingen.

30. - Vul in met em gepast woord uil het hier volgende lijstje.

1. Sloflen. 2. Hof. 3. Schaduw. 4. Schaartje. 5. Vuur. 6. IJs 7. Tongriem. 8. Pacht. 9. Kat. 10. Rijsjes. 11. Tapijt.

Om dat postje te bemachtigen, heeft hij hemel en aarde be­wogen, het - uit zijn sloffen geloopen. Dat is nu eens juist zooals het wezen moet: het is als met een - geknipt. Als er gerucht werd gemaakt, kon buurman vreeselijk uit zIjn - scmcten. Jongen, wie zoo 'n gevaarlijke onderneming aangaat, be",cegt zich op glad -. De gebreken van een kind zijn wel lilt te roeIen: jonge - kan men buigen! Praten, dat kan hij, hoor: hij is van den - gesneën I Niemand zal hem daar overtreffen, hij stelt al de ambtenaars in de -. Daar moet eens over gespro­ken worden; op de eerste vergadering brengen we dat op het-. Wie in stilte of heimelijk kwaad doet, knijpt de - in het donke,r. De jongen is opgevoed aan het -- van Jan Vlew'l: het is een eerste onbeschofterik I Wat kan dat kereltje opsnijen I Hij meent dat hij de wijsheid in - heeft.

Synoniexnen.

31. - Vervang het streepje door een synoniem van «doen ».

1. Bedrijven. 2. Vervullen. 3. Sluiten. 4. Uitrichten. 5. Berok­kenen. 6. Verschaffen. 7. Leiden. 8. Verrichten. 9. Smeren. 10. Aanrichten. 11. Afleggen. 12. Celebreeren. 13. Gieten. 14. Brengen. 15. Schieten.

Wat een geraas I wat - die snaken daar weer? B ij de melk wordt dikwijls water -. Moeder kan het best boter op het brood -. Ge zult dien vogel nog dood duwen, - hem in de kooi I Vóór zevenen moet de knecht mijn brieven naar de post -. Dat is lastig werk, niet iedereen kan het -. De koeienhoedcr - eI­ken morgen het vee naar de wei. Als de deegklompen zijn af­gepast, - de bakker ze in den oven. Ik moet het bekennen, gij hebt uw plicht -. Dien dag had de aalmoezenier de mis­voor de gesneuvelde soldaten,. Natuurlijk zal uw vriend niet

Page 30: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-20-

\Vcigerell u dat genoegen te -! Ik wou niet wachten op den trein: ik heb de reis te voet -. Nooit, voor niets ter wereld, mogen wc kwaad -! De hagel - soms veel schade in onze tuinen. Kinu, uw lichtzinnig gedrag -- uw ouders veel ver­driet.

Het juiste woord.

32. - Vul in met een gepast werkwoord.

1. Ontspringen. 2. Sluipen. :3. Koken. 4. Snuffelen. 5. Ont­nemen. 6. Hechten. 7. Verleiden. 8. Kloppen. 9. Verrijken. 10. Zinken. 11. Losharstrn. 12. Spuwen. 13. Schatten. 14. Slin­geren. 15. Op prijs stellen. 16. Beloonen.

Die onverwachte blijde. tijding deed zijn hart sneller -. Dal herhaalde mislukken deed bij hem den moed -. De meeste rivieren - in de bergeil. Dal verwijt deed hem het bloed - . De bittere teleurstelling - hem den lust om een tweede maal de kans te wagen. Eerst als men ziek is, kan men de gezondheid naar waarde -. Tom het kind de droeve tijding vernam, --hel in tranen. Ge handelt wijs, als ge aan de praatjes Van een babbelLong weinig geloof -. Den raad van een man van onder­vinding --- ik --. Hoc dikwijls zien we onze weldaden met on­dank - I De vulkanen - lava. Door den koophandel wordt een volk -. De klImop - zich rondom den stam van den beuk. Het arme vinkje had zich door het lokaas laten --. De storm - den eik. Een paar keen~.l al hadden wc den vos rondom de hoeve zien --. De wezc1- in het kippenhok.

Synoniemen.

33. - vervang de schuinged1'llkfe woorden door een synoniem.

1. Aanzienlijk. 2. Groot. 3. Gevorderd. 4. Hevig. 5. Omstuimig. 6. TIijzig. 7. Gemaakt.

1. IIooge koorts hebben. Een hooge winst. IIoog spreken. Een hooge elr. Op hoogen leeftijd slerven. Een hooge zee. Een hooge gestalte.

1. Luisterrijk. 2. Diep. 3. Aanmerkelijk. 4. Talrijk. 5. Gewich­tig. 6. Hevig. 7.Aanzienlijk. 8. Beroemd. 9. EdeL 10. Uitmuntend.

Page 31: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 21-

2. Een graai gezelschap. Een grootc som slorten. I-lij is een groot redenaar. De grooie dag naderl. Een graai feest, concert. Ik heb graaien dorst. Hij heeft een grooien afkeer van werken. Een groote daad. Een groote naam. Een groot verschIl.

1. Gereed. 2. Helder. 3. Duidelijk. 4. Voltooid. 5. Onbewolkt.

3. Een klaar bewijs. Hel eten is klaar. Hel werk is Ic laar. Een klare bron. Een klare hemel.

1. Klein. 2. Zeer beschaafd. 3. Ontvankelijk. 4. Lekker. 5. Nijpend. 6. Geoefend. 7. Juist en scherp. 8. Scherpzinnig.

4. Fijne wijn. Fijne manieren. Een lijn opmerker. Fijn geschrift. Een lijn gemoed. Een lijn penseel. Een lijn verstand. Het is lijn koud.

Woordenkeus.

34. - Vul in mei een werkwoord uit hel volgende lijstje.

1. Loeit. 2. Zwemt. 3. Krabt. 4. Verwarmt. 5. Vreet. 6. Ver­dort. 7. Klokt. 8. Meet. 9. Poetst. 10. Klopt. 11. Verslindt. 12. Kermt. 13. Dweilt. 14. Klopt uit. 15. Brieschen. 16. Dragen 17. Klotst. 18. Keft. 19. Uitmoorden. 20. Inbinden. 21. Praat. 22. Maalt.

De zon verlicht en ... de aarde. De meid schrobt en ... den vloer. De timmerman past en ... , schaaft en ... den ganschen dag. De zieke zueht en ... van de pijl}, De wolf verscheurt en ... zijn prooi. De knecht ... den heer zijn laarzen en .. . zijn kleeren. De bloem verwelkt en ... . De eend duikt en .. .. De hen kakelt en .... De rups kruipt en .... De kat bijt en .. .. De koe graast en .... De zee golft en .... De papegaai schreeuwt en .... Het hondje jankt en .... Een land plunderen en .... Een boek kunt ge innaaien of .... De molen draait en .... Het paard kan hinniken en .... De ezel kan trekken en ....

Page 32: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-22-

Synoniemen.

35. - Vervang de schuillgedrukte woorden door een van de hier volgende uitdrukkingen.

1. Voortduren. 2. Niet uittrekken. :3. Volhouden of volharden. 4. Aan het branden houden.

1. IIou hier uw overjas maar aan, het is hier geen beetje te warm. 'Ve zuIJen van nacht de kachel maar aan/lOllen, we moe­ten zeer vroeg opstaan. Alleen hij die aanhoudt, wint. Dat weer houdt lang aan.

1. Lusten. 2. Kunnen. 3. Mogen leiden. 4. Behooren.

2. Loop nu eens zien, waar die jongen mag gebleven zijn? Ge mocht u wel schamen uw zusje zoo te slaan. Veel kwaad vonden wc in hem niet; we mochten dien bra ven vent nog al.

Vette spijzen mag hij niet.

1. Uitsteken. 2. Niet afzetten. 3. Zich bezighouden. 4. Ver­toeven of verblijven. 5. Uitscheiden. 6. Overeenkomstig zijn stand leven. 7. Op de armen ophouden.

3. Het tocht hier, hou uw hoed maar op I Kom eens even die strengen katoen op/zollen, dan kan Moeder hel opwinden. Die jongen studeert niet ernstig, hij houdt zich op met beuzelarijen. Hier houdt het bosch op. Hou op met werken, ge zult er nog bij vallen. In den oorlog was het voor veel fa miliën onmogelijk hun stand nog op te houden. Die handelaar houdt zich veelal op in het buitenland.

Het juiste woord.

36. - Vervang hel streepje door l'en synoniem van « maken »)

Raadpleeg /zei volgende lijstje.

1. Smeden. 2. Bouwen,3. Herstellen. 4. Kiezeil. 5. Timmeren. 6. Vervaar-digen. 7. Stellen. 8. Winneil. 9. Fluiten. 10. Graven. 11. Scheppen. 12. Slaan of leggen. 13. Delven. 14. Teekenen. 15. Opwerpen.

Een schip wordt -. Deze schoenen kunnen niet meer -

Page 33: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 23-

worden; ze zijn te oud. Een hoefijzer wordt -. Papier wordt van lompen -. Om alle gevaar te voorkomen, zal men daar een hulpdijk -. Een kuil wordt --. Na den oorlog werden over bijna alle rivieren nieuwe bruggen --. Een landkaart wordt -. De oorlogvoerende naties - eindelijk in 1918 een verdrag. Een graf wordt -. Die handelaar - jaarlijks een tien duizend frank. God - den menscIl naar Zijn beeld. De zieke - het gis­teren wat beter. Met algemeene stemmen werd hij tot voorzit­ter van onzen bond -. Wat worden cr toch weinig nieuwe hui­zen -I

SynonieInen .

37. - 1. Vervang in de volgende uitdrukkingen de woorden (C zw a ar", Cl g rot I), « hard)), « vast D, door een van de onderstaande woorden:

1. Groot. 2. Erg. 3. Grof. 4. Duchtig. 5. Ernstig. 6. Erg. 7.1\1oel­lijk.

1. Een zware stem; een zware taak; een zwaar huishouden; een zware misdaad; een zware straf; een zware ziekte; een zware verkoudheid.

1. Schromelijk. 2. Groot. 3. Lomp. 4. Zwaar. 5. Aanzienlijk. 6. Erg. 7. Zeer gewoon. 8. Ruw. 9. Groot. 10. Niet fijn.

2. Een grol woord; grove winsten; grove taalfouten; een grove onbillijkheid; grove kost; een grove nalatigheid ; grove belee­digingen ; grove handen; grove onkunde; grof worden.

1. Gevoelig. 2. Streng. 3. Onvriendelijk. 4. Hardvochtig. 5. Moeilijk.

3.Het was een harde winter; een harde behandeling; een harde strijd; dat was een harde les: iemand harde woorden toesturen

1. Onroerende. 2. Niet vloeibaar: 3. Onv~ral1derlijk.4. Niet onzeker. 5. Bestendig. 6. Bepaald. 7. Niet tijdelijk. 8. Diep: 9. Onwrikbaar.

4. De vaste lichamen. Vast weer. Een vaste slaap. Een vast geloof. Een vaste stem. Een vaste aanstelling. Een vast uur. Vaste goederen. Vaste kleur.

Page 34: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 24-

Het juiste woord.

38. - Vul in met een woord llit hel hier vul!JClldc lijs/je.

1. Bakkeil. 2. Bradcn. :.J. Schrobbcn .. 1. Poetsen. 5. Schillcn. 6. Schrapcn. 7. Schuren. 8. Citkloppcn. H. Hagcn (~~ zuiverell vall spinrag). 10. 13orstclel!. 11. Hcinigell. 12. Afstoffen. liL Op­maken. 1-1. Smeren. 13. Afhalen (~ vall de draden ontdoen). 16. Schoonmaken. 17. Doppen (= val! den dop of de peul ont­doen). 18. Omspoelen. 1 D. Schillen.

I IET VLIJTIG IIUlSIIIOEDF:rn.JE.

J Iet vlijtig huismoedertje is zeer bezorgd 0111 alles ndjes en zinde~ijk te houden. Ze... den vlder, ze ... de tapij ljes, ze ... de meubels, ze ... de spinuewebben, ze ... de bedden, ze ... dc klecrcn, zc ... dc schoenen, Zf '" hct koper, w '" de pannen, ze ... de bordcu, het vaatwerk en den gootstecn. Zc is vlug en han­dig in haar werk; ze kent al wat haar keuken betreft: ze ... dc aardappelen, zc ... dc groenten, ze ... de erwten, ze ... de boonen, zc ... de wortelen, ze ... het vlcesch, ze ... de boterhammen en ... 1lI1 en dan lekkere panllekol'lu'l!. Hel huisje val! vlijtig moe­dertje lijkt wel een kleine hemcl.

Synoniemen.

39. -- Vervanf/ hel schuingedrtlkte duor c('n woord /lil hel hier /Jolgende lijs/je.

1. Bijna. 2. Zich haasteil. :.J. Stoppell.J. Boven. :J. :\iets. G. Ge­schikt. 7. Zijn. 8. Toebehooren. D. Bekennen. 10. l-'link. 11. Door­rijden. 12. Juist. 1:l. Zeer. H. Krat'ht. 15; In het geheel.1G. Voort­gaan. 17. Bijlange. 18. Bereiken. 1 D. Bergen.

Beste jougen, ge komt nel vall pas. Ibt huis hoor! aal! mijn vader. Nu dan, zei de bestu urder, dan is het :00 yoed als zeker. IIij heeft zich bij dat examel! kranig gehouden. Na die duchti­gc afstraffing had de kwajongen heelemaal geen lust meer om het nog ecns tc doelI. De trein houdt hier niet stil, maar rijdt door. Set gepast, zei de koopman, en hij slapte alle, in zijn beucs. Als ge beenen maakt, kun-de de trein nog halen. Dat heet redenee-

Page 35: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-25 -

ren I Ga door. Die vrek heeft machtig veel geld. lIet is lang niet Z00 eenvoudig als ge denkt. Dit lIleisje deugi niel yoor telefo­niste. Dat was een kruid dat het vermogen had om alle ziek­ten te genezc]l. Hij werkt niemendal uit. Ze hadden over de zes­ticn lampen aangestokeIl. Niemand wilde er voor uitkomen, 'dat hij het niel verstond.

Het juiste woord.

40. - Vul in mei CPn van de hier volgende woorden.

1. Schreeuwend. 2. Aanzienlijk. :~. Glazig .. 1. Genoeglijk. 5. Droog. 6. Gevaariijk. 7. Oneetbaar. ~. Onbeduidend. D. Stout. Hl. Prop]lensvol. 11. Onheils]lellend. 12. S]lraakzaam. 13. 1\'a­kendo 14. Glad. 15. Gering. 16. Welverdiende. 17. Verstrooid.

Als aardappelen doorwMsen, wordeu ze -- en Telkens als cr hier een flink redenaar oplreedt, is de zaal Dikwijls h·oud ik mel mijn overbuur een - praatje: 't is zoo'n - kerel. Toon was met ziju vinger in dl' sif00jl ge\wesl, uu moest hij - - hrood eteu : het was een --- straf. Grootllloederlje heeft een - ouderdom bereikl, ze is nu diep in (IC negentig. Kom, wil dat nu zoo streng niet straffeIl : het is loeh IIlaar l'en - voor­val. De berk heeft een - stam. Ik lIlariniers wlTie hUm daar eeü- daad: ze ontscheepten in den nacht op ecu--- afstand van den vijand. lu de lucht drewu aschgrauwe douderkoppen; dat was eeu -- yoorleekeu van het _.- ouweer. Dieven zijn in­gebroken bij den juwelier en hebben cr voor ecn -~ som juwee­len geslolen. \Val was dát nu weer? Vall Ve\Tl' kon men de affiche met haar -- IJeUfen zien. Een kogel trof hl'm aan de linkerslaap : dat was een uÏlel'sL -- \yonde. Dal leek hier niet op een dorp: wc vondeu er enkele - - huizeIl.

Synoniem.en.

41. -- Vervang de sc/wingedmkte wuordc/I duur 1'1'11 woord mei nagcnocy dezclfde beicekcnis.

1. Kldnen. 2. Heuschheid. J. Uits]lansel. 4. l\larktschreeuwer of oliekoop. 5. Verrukking. 6. Lanen. 7. Woud. 8. Luister. 9. Angst.

Page 36: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-26-

10. Wanden. 11. Vertrek. 12. Sprookje. 13. Nietigheid. 14. Wo­ning. 15. Blijdschap. 16. Rijp, rijm. 17. Mare. 18. Afsterven.

Hol' dikwijls heb ik met bewondering de pracht van dell ster­ren~emel aanschouwd I - De beleefdheid van de Frallschen is alom bekend. - Wat is drze knaap vrcrsachtig I Ecn beuze­ling jaagt hem drn schrik op het lijf. - Wat is het heerlijk 's avonos door oe dreven van cen bosch te wandelen I - Wat is de kinderen aangenamer dan een vertelsel van grootvader? -De muren van de kamers mogen niet vochtig wezen, wil een huis gezond zijn. - Wijze lieden laten zich door een kwakzalver niet beetnemen. Zien we op Allerheiligen al ijzel, dan krijgen we vast een wintertje. De dood van zijn goeden vader WaS voor het kind een harde slag. De tijding dat de wapenstilstand geteekend was, vervulde aUe harten met vreugde.

Het juiste woord.

42. - Vervang het streepje door een van de hier volgende woor den.

1. Onvergeeflijk. 2. Vergeefseh. 3. Vriendelijle 4. Vast. 5. Doodsch. 6. Rijk. 7. Inkomend. 8. Onberekenbaar. 9. Bekrom­pen. 10. Hol. 11. Hard. 12. Gevat. 13. Zwaar.

Het afsterven van zijn moedertje was een - slag voor dat kinderhart. De waren die uit het buitenland komen, betalen - rechten. Hij had geen moeite gespaard om postzegels bijeen te krijgen, maar nu had ie ook een - verzameling. Nee maar, dat on­beschaamd liegen moet gestraft: dat is een - grove fout. Tracht nu maar dien koppigen vent over te halen: het is - moeite. Dat was een buitengewoon - jongen: hij had altijd een antwoord. Een - woord kreeg ik van dien zuurkijker nooit I Het staken van het spoorwegpersoneel was alweer een - schade voor het land. Nee, moedertje, hier hoeft ge niet af te dingen, in dezen winkel zijn er - prijzen. Die jongen ziet niet verder dan zijn neus lang is: het is een - verstand. Toen de rechter binnen­trad om uitspraak te doen, heerschte er in df zaal een- stilte. Door zijn woeste fietsen heeft hij een kou gevat en een- pleuris opgedaan. Ik heb vandaag zoo'n razende tandpijn; zeker heb ik weer een - tand.

Page 37: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 27-

Synoniemen.

43. - Gre/ een synoniem van de schllingedrllkte woorden.

a) - (1. WeUen. 2. Aandrijven. 3. Vaster aandraaien. 4. Aan­sporen. 5. Opwekken. G. In be""eging brengen.) - Het rad" van mijn fiets staat wat los, ik moet de schroeven even aan­zetten. Laat uw scheermes eens aanzetten, het is wat te bot. Een tikje met het leisel is voldoende om mijn gewillig paardje aan te zetten. Als de machine wordt aangezet, komt er bedrij­vigheid de heelc fabriek door. De opruiers ::etten de werklié­den aan om te staken. Het voorbeeld van de ouderen moet de jongen aanzetten tot ijver.

b) - (1. Begrijpen. 2. Gevangennemen. 3. Hooren. 4. Zieh gloeiend kwaad maken. 5. Vastzetten. 6. Gaan staan. 7. Opdoen.) Zij vezelden hem iets in het oor, ik kon er geen woord van vat­ten. Rond den middag vatte de nieuwe wacht post vóór het paleis. Sta niet in den tocht: ge vat zoo gemakkelijk een verkoud­heid. De redenaar heeft wat te hoog gesproken: zijn gehoor zal het niet gevat hebben. Na lang zoeken gelukte het de politie den dief te vatten. Als de koude Ier ook maar het woord En­gelschman hoorde, vatte hij vuur en vlam. Kostbare edel­steenen zijn dikwijls in goud gevat.

c) -- (1. Opvullen. 2. Hard schreeuwen. ;~. Opzwellen. 4. Aan­hitsen. 5. BeginnrIl.) - llij heeft tandpijn, zijn wflllg zet er van op. Moeder Irert haar dochtertje, hoc ~e moet ('rIl kous opzet­ten. Ontneem deIl kleine zijn speeltuig niet: hij zou me weer een keel opzetten. Er zijn er weinigen die vogelrn kunnen op­zeilen. De ontevredenen zetten het volk op tegen de regeering.

d) - (1. Afleggen. 2. Afjakkeren (=uitputtrn). :). Vertrek­ken. 4. Afkomen.) - De vrachtauto rijdt om acht uur al. Van zoo'n heuvel a/rijen op een fiets, is een gevaarlijk sport. In hoeveel tijd kan men dien weg a/rijen? Die koetsier heeft al verschillende paarden afgereden.

Page 38: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 28-

Eén woord.

44. -- "1'/'/1((1/ [J /Vul tussch1'll haakjes slaa!, dour ('('11 urll/ de vol gC!ldc woorden.

1. Halfluid. 2. Oogenschijnlijk. ~. Schrikwekkend. I. Regen­achtig. 5. Oudbakken. 6. Wolkenloos. 7. Engelachtig. 8. Half­rijp. 7. Aardsch. 8. Halfzacht. 9. Talloos. 10. Tegenstrijdig. 11. ~ieuwbakken. 12. Helseh. 13. l\IenscheIijk.

Eeu tempeesL op Zel~ is l'eu .uatuurvl'rsl'hijnsel (dal. schrik inboezemt). lït die lllededeeliugeu (die clkandl'l' tegensprekcn) raak ik nid wijs. Aan den hoo~en helliel (waaraan zirh niet ééu wolkje vcrtoonde) schitterden sterren (zonder lal). Ik goe­deren (v<In deze aarde) kunul'll het hart (van den lllL'nsrh) niel bevredigl'll. :\Iet het geduld (\ au l'l'lI engel) wrpleegt dl' lIon haar ziekel!. Op l'en dag ("aalOp het telkells "Tl'r regellt) kUllnen we loch niel gaan reizen .. Ze spraken (lliet met volle stem) cn ik kOIl maar lIiel verstaan, wat ze wel'!' vertelden. Bij dien bakker ga ik niet langer IlIl'lT: ik krijg lT altijd brood (dat niet meer versch is). Pen'n «(lie nog niet volkon1l'n rijp zijn), moet ge nog wat laten liggel!. Ik eiefl'll (dil' lussrhen hard en zacht gekookt zijn) sehijnen Ille hd lekkerst toe. Het vaartuig had (le oordeelelI naar het uilerlijk) el'n lading kolen Jllee. Brood (dat versch gebakkl'll is) verteert slecht. Dij dil' beleediging sprong hij ml'l ('~'n woede (van den duivel) op zijn gezworen vijand.

Synoniemen.

45. -- "('[/lang het st[CCpj1' dool' CI'l! ycpl/st .\'jllrJlliclll.

ll.-- (1. Boertig. 2. Vernuftig. ;~. (;el'stig).E<lisoll is bl'roeilld om zijn - - uitvinding van dl' phonograaf. ~a dil gezl'gell', ging cr ren luide schalcrIach op in dl' zaal. llij schertste fijn, -­warell zijn zellen.

b. - (1. Onachlzaam. 2. Slordig. :1. Achleloos). ])al iemand -- is, blijkL uil de onzindelijkheid van zijn kleeren. Dat iemand

Page 39: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 29-

- is, blijkt uit de wijze' w~arop hij gewoonlijk te' werk gaat. I-lij sloeg - de bloemen van hun slenge 1.

c. - (1. J\dellijk. 2. Edel). - :\ïel alleen is hij van --bloede; hij bezit ook al dl' hoetIanigheden van een --- man.

d. - (1. Kinderlijk. 2. Kinderachtig). Zijn --. handelwijze maakte hem bij allen bespolldijk ! :\Id -- eenvOlHj wrklaart tIe kleine aan zijn moedertje. wal hem op hel harl ligt.

1'. -- (1. Yerleren. 2. Yerkwisten (= verspillen)). Yan vaders \wkdijkseh inkolllen mol'len we leven: we Illogen niel veel-. Hd is ('rgerlijk te zien. hol' dl' kindl'ren somtijds hel zuurge­wonnen gdtI van hun ouders '--.

f· -- (I. .\an\'angl'Il. 2. Aanheffen. :1. B('ginnen). IIier zij-dc nog in de Luiksiraal. l'erst ('('n eind verder -- de Hoomstraat. Latl'n we nu ge('11 tijd meer wrliezen, en het werk . i'\a de zegepraal -- dl' ov<'!'winnaars eell zegelie(l.

Vreemde woorden.

46. - - \' l'l'uany dl' url'l'mc!e woorden door :\'cdcr/andsc/ze.

1. Boodschap. 2. T\yisl. 3. Vrachtgeld. 4. Tuil of ruiker. 5. Boekerij. G. Hcisgocd. 7. Zending. 8. Geldmiddelen. 9. Om­wenteling. 10. Valscherm_ll. Ten Loonstelling. 12. Lift. 13.1'00-neelspeler. 14. KunsLenaar, 1[i. Herhaling. lG. Lei. 17. Aan­denken. 18, Krijgsvoorraad . Hl. Belasting. 20. Omslag.

\\'c lll'h}wn l'rn loopjongrn om onze commissies te Iloen. Toen de vlieglllal'hiIll' brak. sprong de vlieger er tijdig uit rn kwam met zijn [Jararllllu/ veilig naar bl'nedl'n. Ik grol'p De Gruyter tdt flinke acteurs. I k financiën van het lanel staan niet best: we krijgen hinnenkort weer nieU\\'l' roll/rilm/iC's. Ook het porto van dil' Yl'rzending moel betaald worden. De provincie ver-1(,(,lllk ('('n toelage aan de stadsbibliotheek. De nieuwe boule­vard draagt den naalll van den Burgemeester. Den feesteling werd l'en prachtig bOlllJlIrl aangeboden. Schrijf altijd zeer dui­delijk hel adres op de Clwelop. Vooraleer het stuk wordt opgvvoerd, krijgen we nog wrmol'iende rcpcli/ies. Husland is teg('nwoonlig hl't land van lIl' rl'l'o!lI!ic. Ik hewaar dit dotje

Page 40: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-30-

haar als een souvenir. Een nieuwe aanval was te verwach· ten: treinen met munitie reden weer aanhoudend voorbij. Het net in dit compartiment dient om er de bagage in te leg­gen. Onder drinkebroers is er dikwijls ruzie. Om de tien jaar wordt er in vele parochies missie gepreekt. In de groote thea­ters treden dikwijls artisten op. In magazijnen en in groote hotels brengt men goederen en personen naar de verschillende verdiepingen, door middel van een ascenseur. De expositie lok­te duizenden nieuwsgierigen naar de stad.

Synoniemen.

47. - Vervang hel streepje door een synoniem.

a. - (1. Besturen. 2. Gebieden. 3. Beheerschen. 4. Heerschen. 5. Beschikken. 6. Regeeren). Koning Albert begon te - in 1909. Ieder vader is koning in zijn huis: hij -:::- en - over al­les. We ondergaan allen den invloed van onzen tijd: de volks­meening -- de wereld. De president - de republiek. God is ons aller heer en meester: Hij moet ook - over alles.

b. - (1. Bevestigen. 2. Staven. 3. Bezegelen). DQor het aanvoeren van bewijzen kon hij zijn gezegde -.

Jezus - Zijn leering met Zijn heilig leven. Deze getuigenis --­nogmaals de waarheid van mijn wooraen.

c. - (1. Verkrijgen. 2. Krijgen. 3. Ontvangen. 4. Verwerven). Elke maand - het oud moedertje een rond sommetje van de

Regeering. Zoolang die lastige meid haar zin niet --, laat ze u niet met rust. In korten tijd had hij eer en aanzien - bij al de burgers. Door spaarzaamheid en vlijt hadden zijn ouders een flink kapitaaltje -.

Woordenkeus.

48. - Plaats een van de volgende bijvoeglijke naamwoorden vóór de volgende dier- of plaatsnamen.

1. Onverslensbaar. 2. IJdel. 3. Zwak. 4. Zachtaardig. 5. Werk­zaam. 6. Sluw. 7. Waakzaam. 8. Zuiver. 9. Nederig. 10. Dom.

Page 41: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 31-

11. Onverschrokken. 12. Teeder. 13. Fier. 14. Forsch. 15. Een­voudig.

Het lam. De lelie. De stroobloem. De eik. De bij. Het riet. lIet viooltje. De pauw. De duif. De uil. Het paard. De vos. De tortel. De haan. De leeuw.

49. - Zeg nu, waarvan die namen van dieren ot planten hel zinnebeeld zijn.

B.v. Het lam is het zinnebeeld van de ...

1. Waakzaamheid. 2. Kracht. 3. IJdelheid. 4. Onverganke­lijkheid. 5. Sluwheid. 6.~Fierheid. 7. Zwakheid. 8. Zuiverheid~ 9. Werkzaamheid. 10. Teederheid. 11. Onverschrokkenheid~ 12. Nederigheid. 13. Eenvoud. 14. Zachtaardigheid. Hl. Dom­heid.

50. - Vind nu ook nog het zinnebeeld /lan de volgende hoe~

danigheden, toestanden, enz. B. v. Het kruis is het zinnebeeld van oo.

1. Krijgsdienst. 2. Rouw. 3. Aandenken. 4. Geloof. 5. Koning­dom. 6. Oogst. 7. Trotschheid. 8. Dichterlijkheid. 9. OnschuId~ 10. Vrede. 11. Hoop. 12. Zege of overwinning.

lIet kruis. De harp. Het anker. De lauwer of de palmtak. IIet vergeet-mij-nietje. De degen. De zwarte kleur. De sikkel De olijftak. De schepter. De zonnebloem. De blauwe kleur.

Page 42: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 32-

A. De verdieping gelijkvloers; de benedenste verdil'ping \". B De eerste verdil'p'ng. - C. De tweNle n'rclicping.

1 De stoep v. 5 liet hllisnummH. 9 De kornis v., 2 Het keldergat. G Het balkon. I,roonlijst V., a De drempel m. 7 De jaloezie. lijst v.

de dorpel 1lI. S lIel \"('nsh'r. 10 De goot ", '" De bricYI'nhus v. hel rmun. 11 IIel dakschild

12 De vorst v .• de nok v.

13 De schoorsteen. 11 Het hek. 15 Dcpijp v,

- 32

A. De verdieping geJij kvloers ; de benedenste verdieping \'. B De eerste verdi'>)l·ng. - C. De tweede nrdicping.

1 De stoep v. 5 liet huisnummcr. 9 De kornis v., 2 Het keldergat. G Het balkon. kroonlijst v-, 3 De drempel m. 7 De jaloezie. lijst v.

de dorpel 111 . 8 lIel YC'nstpl'. 10 De g:oot ,~.

4 De brieycnhus v. hel raam. 11 lIel,lakschiJd

12 De vorst v .• de nok v.

13 De schoorsteen. 11 Het hek. 15 Depijp v.

13 It

11

l~

10

9

8 15

6

5

Page 43: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 44: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 45: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

lIl;: DEEL.

Zaakonderwijs niet gemengde oefeningen.

51. - Verllang het slreepje door hel juiste woord.

Het Huis.

Op het cliché dat hier voorafgaat, staat een dcftig heeren­huis voorgesteld. Zooals elk huis beslaat het uit vicr gevels: den voorgevel of de façade, de twee zijgevels en den' achter­gevel. V óór het huis ligt een stccnen opstap, die langsheen 'de huizen van de straat loopt en dien we de - noemcn. liet gedeelte van het huis dat gelijkvloers met de straat ligt, is de - of de -; wat op de hoogte van de tweede rij vensters ligt, is de - - ; wat gelijk ligt met de derde dj, is de --.

Op de bcnedcnsle verdicping zijn er t\,'Cl' vensters en l'en deur; naast het huis sluit een --- dcn tuin af van de straat; onder de ramen zijn er twee openingcn, die het licht in den kelder laten binnendringen: de --.

Op de eerste verdieping zien we twee ramen met neergelaten -; tussehen beide vensters is een --, die toegang verleent tot het -.

De tweede verdieping is verlicht door twee vensters, Op de gevels rust het dak: men onderscheidt er aan de toeloopende lijn, die het hoogste punt van het dak is en de - - of de -- heel, de twee schuin-hellende vlakkcn,de --- en de - waaruit de rook kan wegvliegen. Waar het dak op de muren rust, heeft men om de scherpe hoeken verborgen te houden, cen kleine versie­ring aangebracht: we noemen ze de --, de -, of de --. Het diepe gedeelte is met zink belegd en is de -: daarin loopt het water samen dat van de dakschilden stroomt; \'an daaruit wordt het afgevoerd naar dcn regellput door dl' ---.

Vooraleer Wl' een huis binnentreden, verzekeren \w ons dat

Stijl Pil Taal. - 3.

Page 46: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

1

-34-

we aan het juiste adres zijn: we zien of er een naambordje is, of we kijken naar het -. We trekken aan de kruk of duwen op den knop van de bel of schel, en wordt er geopend, dan treden we over den - of - het huis binnen.

52. De u r, ven s ter of r a a m.

DE DE U R. - De hier voorgestelde deur vertoont vier vakjes, de paneelen, die gevat zijn in het paneelraam; de rechtstaande

I'\~ ~ t-

l- t--

-l- r-

f.i ~

t ,.. I. t"~

f- I-

""'!' I.~ -, ---

- -1*

1 1· 1 1· samen = het kozijn. - 1 De stijlen ot posten m. - 1· Boven- en Onderdorpel m. - 2 Het scharnier. - 3 De stijl of post. - 4 Het paneel. -" De kruk v. - 6 Het sleutelgat. - 7 De tong Y.

I

~

zijstukken van dit raam heden de stijlen of posten,het boven- en be­nedenstuk worden de boven- en on­derdorpel genoemd. De deur is met scharnieren vastgehangen aan een houten raamwerk, dat tegen het metselwerk is aangebracht: het kozijn; de rechtstaande zijstukken hiervan zijn de stijlen of posten, hel boven- en beneuenstuk zijn de boven- en de onderdorpels. Men spreekt van vleugeldeuren, schuifdeu­fm, /ialdeuren, boven- en onderdeu­rm. De deur die bestaat uit twee recht tegen elkander staande vleu­gels is een vleugeldeur, ook dl/bbele deur genoemd; een deur op een richel, die men open en toe kan sdlUiven, is l'en schuifdeur; de deur die we moeten oplichten om ze te openen, laten neervallen om ze te sluiten, is een valdeur. Aan som­mige oude huizen ziet men nog deu­ren met twee boven elkander han­gende deden: deze deuren noemt men dan bovm- en onderdeuren.

Met de kruk of den deurknop (1) lichten we de klink op en

(1) Wanneer het handvat den vorm van een hol heeft!

1*

Page 47: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 35-"

openen of sluiten de deur; bij uitbreiding wordt de kruk, ook klink genoemd. We doen de deur op slot, door den sleutel in het sleutelgat te draaien en de tong van het slot te doen uit­springen.

HET VENSTER OF HAAM.-Aan hetvenslerof raam zien we, zooals"aan de deur, het kozijn, (raamkozijn), de stijlen of de posten, den boven- en den beneden- of onderdorpel.

Men onderscheidt 111eugell1ensters, schuifllensters, tuimelvenslers en klep­vensters.

Het raam dat in tweeën gedeeld is

1*

- -

en naar binnen of naar buiten zij­waarts kan geopend worden is een vleugelvenster ; het raam waarvan men een deel kan op en neerschuiven heet een schuifvenster ; het raam dat in het midden van de hoogte om een hori- 1-­zontale as draait, noemen we een tui­melv!nster en het raam dat aan den onder- of bovenkant op scharnieren draait en gemakkelijk open en dicht geklapt wordt is een klepvenstrr. Om het vleugelvenster te openen, halen

I ~ -~ - H • 1 = -- -I-

~ Ft r-

"'-- -

1 l' 1 l' het kozijn. 1 De stijlen of posten.

f-

we de spanjolet neer en trekken den knop naar ons toe.

Vóór sommige vensters zijn er spijlen (ijzeren staven) ; om het licht te beletten naar binnen" of naar buiten

1· De boven- en onder­dorpel 2 De stijl of post

te dringen sluiten we de vensterlui-

3 lipt scharnier. 4 De spanjolet v.

5 De raamknop m.

ken of blinden. De bizondere luiken die we jaloezieën noe­men, kennen we al.

Achter de ruiten zien we gordijntjes, ofwel een in een raam gevat vlechtwerk om het Itijken te beletten, een hor (v.) of horretje.

53. - Antwoord op de volgende vragen.

1. Wat is het deurkozijn'? - l'n wt'lke det'len onderscheidt men er aan '?

1*

Page 48: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-3G-

2. Hoc hangt de deur vast aan het kozijn? 3. Wat ziet ge aan de eigrnlijke deur? (Zie het cliché). 4. Wat is een vleugeldeur, wat een schuifdeur en wat een

valdeur? 5. Hoc openen we de deur? (j. Zijn « kruk» en « knop J) heelemaal hetzelfde? 7. lIoe doen wc de tong uil hel slot springen °l K. \V at is het vensterkozijn '? !J. lIoe heeten de verschillende deden van het. venslerkozijn ?

Hl. \\' at ziet ge. aan het venster zelve? (Zie. hel cliché). 11. Wat is.eenvleugel-, wat een schuifvenster '? 12. Wat zijn tuimel-, wat klepvensters ? 13. Hoe heden wc de ijzeren staven aan den bllit(~nkant van

sommige vensters; - waartoe zouden ze dienen? 14. \\"elk verschil is er tussehen de blill(len uf vensterluikelI e 11

de jaloezieën, - waartoe dieIH'n beide? 1:). \\"at is e('11 hor uf horretje'?

Juiste wend.

54. - VIII in me! een ge/Jas! woord uit he! ondcrstaande lijstje.

1 Kamp. 2 Pijp. 3 Bokaal. 4 Cel. 5 Afdak, galerij of gaanderij. 6 Kajuit.. 7 Kazerne. 8 Hok of duiventil. D Leger. 10 Web! 11 Villa. 12 Korf. 13 Kluis. 14 Museum. 15 Ren.

l)e goudvischjes zwemmen rond in een.... De bijen leven samen in een .... De kapitein, hel schcepsvolk en de passagiers slapen in een .... Dc spill loeIt in haal' .... lIel gebouw dat lol huisvesting voor de suldatcn lwslemd is, heel .... De leger-plaats in het open veld noemL mcn een .... De kloosterling hewooJIL een klein, eenvoudig vertrek, een .... De kluizenaars trokkeIl zi('h terug in een eeJ\zame. cel, in ecn .... De haas slaapt 's nachls in zijn .... lIet gebouw waarin oudheden, kunstslukken of merkwaardige verzamelingen worden bewaard, hed.... De rijke lieden houden er dikwijls ook een buitcntje op na, een landelijk gelegen hcercnhuis, dat wc een ... noemen. Hel wild konijn, de das en de vos vluchten bij het minste gevaar in hUil .... IJl' hocnders 100pCIl over dag door de ....

Page 49: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 37-

De univeIl hondcn zich 's nachts sehnil in tie .... Als dc plas­sende regen de speelplaals onbruikbaar maakt, loopen de studenten onder hel ... , tic ... or. ...

55. -- Zooals de vorige ocfening.

1 Schelp. 2 Tent. 3 Hesidentie. 4 SehiIdcrhuisje. 5 Hok. 6 Bazaar. 7 Kuil. 8 Tonnetje. 9 Hol. 10 Kermistent. 11 Onder-stand. 12 Huisje. 13 Hof. 14 Hut. 15 Kot. .

\'001' dcn grooten hond heeft men op hd erf een .... De beer leeft 's winters in zijn .... Als de slak bcducht is voor gevaar, kruipt ze dit'p in haar.... De zwervende volken bouwden zich geen huizen, maar sloegen waar ze leg erdl'n hun ... op. Een varken sluit men op in l'en.... Aan den koning zijn... ver­blijwn de· hceren van zijn gevolg. ~og veel Congolcczell WOllen in ... die zij met balllbocsrid hebben opgetrokkcn. De zdelstad van Cl'n vorst (de hofstad) of van l'en kerkvoogd, noemt men zijn.... Ik pop van de zijderups zit gcvangrn in hall r .... Als onverwachts l'en vliegmachine opdaagde, liep het volk schuilen in l'en nabijgelegen .... De lijken worden nl'cr­gdall'n in ecn.... Als hel regent slaal dl' schildwacht in zijn .... De oesler lel'i'l in haar .•.. Op de kerm is worden Cl' aIIer~ lei wl'llloningen gegeVl'n in de.... Een groote winkel voor al­Il'rll'Ï koopwaren nwl vrijen loegang, heel een

56. Woordenkeus.

1. Ambulance v. = veldhospitaal. 2. Loods v. = houten bergplaats. 3. J(eet v. = loods of hut bij een bouwwerk, poldcrwcl'kJ

enz . . 1; Magazijn o. = pakhuis. 5. Remise v. = bewaarplaats voor koetscn, wagens of wa­

gons. û. Bureau o. = kamer of gebouw waar ccnig bestuur is

gevestigd; bureau van politie, - van eeu dagblad, - van een· fabriek, - vau een overste iJ, colleges, enz.

7. Kantoor o. = ambtelijk bureau; kantoor van een notaris klerk, enz.

Page 50: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 38-

8. J-Ioeve, HoeI v. = boerderij, hofsle(d)e. 9. Woonwagen m. = kermiswagen.

10. Circus m. = paardenspel. 11. Velodroom (1) o. = afgesloten wiel rij school. 12. Café o. of Koffiehuis = waar men dranken verkrijgen en

gebruiken kan. 13. Restaurant o. = waar men koude en warme spijzen beko­

men kan. 14. Hotelo. = groot, voornaam logement. 15. Buffet o. = tapkast met toonbank in stations, enz.

57. Vervang het streepje door een woord uit het bovenstaande lijstje.

Wie eenig voorwerp van waarde gevonden heeft, moet het naar het - van politie brengen. Na den slag droegen de bran~ardiers de gekwetsten naar de --. Een tent waarin paar­den allerlei kunsten verrichten, noemt men een -. Het rond­reizend kermisvolk huist in -. De koophandelaar houdt zijn goederen opgestapeld in zijn -. De koetsier bergt de riJ­tuigen in de --. Den notaris treft ge nil zeker thuis: zijn­is open van 9 tot 12 uur. Vertrekt onze trein eerst blllJlen tien minuten, dan loopen we nog eens even naar het - en be­stellen ons elk een fittertje. Voor eIken grooten weüen komen de deelnemers zich dagen te voren oefenen in het -. In een groote stad kan men zich alles aan"chaffen: een kop koffie of een lekker biertje vindt ge in elk -- of -; een stevig diner krijgt ge all ven gemakkedjk, trek maar het eerste -- binnen; verlangt ge er enkele dagen te verblijven, ga dan maar naaf ecn -en huur er een kamer naar verkiezen. Het plankenhuis waarin de timmerman werkt en zijn hout droog bewaart, noemen Wl

een -. Bij het eerste hanengekraai is alles wakker op de -: de voerman-rijdt met de paarden weg, de koeien worden naar ril' wei gehracht, meiden en knechts loopen bedrijvig over het erf. De polderjongens (= dijkwerkers) hebben dikwijls zware dagen: hoc smaakt hun 's avonds in de - de kost, hoe kunnen ze er hlerlijk slapen!

(1) Ook: velodrome.

Page 51: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 39 -

58. Het College;

I Iet college is ccu gchouw dal hecl wat grootcr is dan een geWO(lU burgershllis. lIet is er op ingericht om ecn groot aantal leerlingen of studenten te kuullen huisvesten en om hun het lloodige onderricht te kunnen verschaffen. Daarom treft men daar lokalen of vertrekken aan, die wc in andere huizen niet vju(leu en dic veelal eOI bizondercu .naam drageil.

Trcdcn we even een college biunen. We vinden er dichtbij de poort of de deur, een reeks spreekkruners, waar de bezoekers worden binnengebracht. :'\iet vcr van daar zien wc mee'ltal eell kleerkamer, waar dl' studenten na de wandeling hun over­jas, pet en paraplu komen bergen.

Iu epn gewoon huis eteu wc in de keuken, in ecn college is daartoe ecn ruim lokaal voorbehouden, waar allen samen het maal gebruiken: de refter. Op de verdieping gelijkvloCl"s liggen doorgaans de klaslokalen, waar de studenten les krijgen, --- daar ligt ook de studie: eCIl ruime zaal, waarin al de klassen samcnkomcn om hun lessen voor te bereiden cn hun werk te maken.

De leerlingen kuunen niet aanhoudend sludeeren: ook ontspanning hebben ze noodig; een grootc ruime plaats buiten het gcbouw, de speelplaats, is daarvoor tot hun beschikking ge­steld ; daar hcbben zc em galerij (gaanderij) of àfdak, waar ze veilig kuuncn schuilen eu spelen als het regent; daar bevinden zich de kleine en groote privaten of gemakken, of zooals we ze wel ecus hoorcn noell1l'U dl' W. C. (spreek uit: wee sec) of wa­terclosetten.

Dichtbij de speelplaats ligt cr iu somm ige gestichten een wasehzaal, voorzien van talrijke kraautjes, het lavaker, waar de leerlingen dcsuoods hun handen kunnen wasschen en hun voelen.

Als de studenten uitgaan, moelen hun schoencn gepoetst worden: daartoe is er in vele gestichten ook een lokaal beschik­baar gcs leid : de blinkzaal.

Aau het einde van den dag, gaan de leerlingen slapen: na het avondgebed in de kapel, begeven ze zich naar den dormter. Elke student heeft daar zijn kamertje, dat hij sluit met het deurtje of het gordijn.

Page 52: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 40-

Die kamertjes zijn nieL ruim en laten niet Loc daar al de klee­ren te bergen; daarom is er dichLbij de dormLers een linnen­kamer, waar het versch linnengoed netje" in genummerde vakjes wordt bewaard.

Bij het opslaan wasschen zich de sLullenten \'001' IFIIl was ch­tafeltje in hun waskom of lampet. (0.)

Voor hel be\'orderen van de gezondheid bestaat in de onder­wijsgestichlen een badkamer; daar wasschen zich de leerlingen in hd bad (dl' badkuip) of nemen alleen maar een stortbad. Wordt een slu!ent enstig ziek, dan brengt men hem naar de ziekenzaal; is hij allern maar wat ongesteld, heeft hij een lichte kneuzing, winterhanden of dies meer, dan wOidt hij ver­pleegd in de apotheek.

59. --- neanlwoord de volycnde vragen.

1. Waarom dat groot verschil lusschen een colh-ge en een gewoon burgershuis ?

2. Wal lreffen we gewoonlijk aan, bij het binnentreden in een college?

:3. Wat dO(,1l de studenten bij het thuiskomen van dl' wan­deling?

.1. \\'at wed ge van den refter ('n van dl' studie? :J. \\'aar w'men de studenten hun gewone ontspanning, cn

wat lreff('n we daar aan '? (j. Waar is het lava keI' meestal gelegen, en waartoe dient

hel? 7. Wal noemt men de blinkzaal ? S. Wat zijn de dormters, ~ wat zien we er gewoonlijk? \). Waartoe dient de l.innenkamer, -- wat ziet men er?

10. Waar wasschen zich 's morgens de studenten? 11. Is er in onze colleges een plaats beschikbaar gesteld voor

l1l'l baden nellleIl ; -- hoe is die ingericht? 12. Waarlol' dienen ziekenzaal en apotheek in een college '?

De Kerk.

60. ~ De kt'l"k is ('cn gebouw bestemd voor de goddelijke diensten.

\\'e treden er binnen, zooals in elk huis, door de deur, die

Page 53: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 41-

hier meestal ('en poort is. Aan den ingang yan dl' kl'rk is l'l' een afgesloten ruimte met éón of meer deuren, die den LOl'gang opencn tot hct gebouw: dic ingang is hct portaal.

Ruimc kcrkcn hebbcn mecr dan één gewelf; ze worden onder­schraagd door pilaren of pijlers. De ruimte onder het hoofd­ge\Vl'lf, tusschcn de twee rijl'n pilaren, heet de hoofdbeuk; daarbuiten loopen links en rechts, onder een kleiner gewelf dc zijbeuken. .

In den hoofdbcuk zien we in de dkple yan de kerk een meest .. al vcrhoogde, somwijlcn afgesloten plaats, met het hoofdal­taar cn dc stalles; dat is het koor; hct overige van den hoofd­beuk, vanaf het koor tot aan het portaal, heet het schip.

Achter in de kcrk, -- somwijlen sellUins hoven het koor, -bevindt zich het oksaal (doksaal, doxaal) : een galerij of lri­bunc voor dc koor::angers en dcn organist (orgelist) ; deze laal~Le brgelcidt den kerkzang op het orgel of op hct harmonium.

Aan de rechter- of dc linkerzij van het koor is er een vcrtrek, waar de priester zich aankleedt en waar de gewaden worden bewaard: de sacristie of sacristij.

Op dc kerk slaat gewoonlijk een toren, yoorzien yall galmga­ten : sommige torens hebben een beiaard; cnkele Iwbbl'n 001< een gaanderij of torentrans (l'en omgang met balustrade (leu­ning) om den toren) ; op de spits van den loren slaat er meest­al een appel, een kruis, een haan en een naald.

Een bisschoppelijke kl~rk: de kerk waarin de bisschoJl zijn troon hceft ell waar hij gewoonlijk de ambLspiechtighcden w.rrieht, noemen we cell kathedraal; de aartsbissehoppelijkc kerk heden we dom of domkerk; l'cn kll'in aantal kerken wer­den door den Paus met eCIl heel bizO!Hleren eerditl'i vereerd en heeten basilieken.

Brt l\IohaIllllledaansehe bedchuis' noeml'n we moskee; daL van de Joden, synagoge; l'cn Clülleeschc of llindoeschc af­godentempel is een pagode.

61. -- Beantwoord de volgende /lmyCII.

1. Wa t is hel porlaai van de kerk '! 2. Wat is het schip van de kerk? 3. Wát fs het koor? 4. \Vorden de kcrken door binncnmuren gcsLut '?

Page 54: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 42-

5. Wat verstaat men door hoofdbeuk 1.'11 door zijbeuken '? 6. Wat is het doksaal? - Waar bevindl hel zich '? 7. Waartoe dient de sacristie of sacristij, cu waar bevindt

zij zich '? 8. Wat ziet meu gewo onlijk aan ell op eCII toren '! U. \Vat vindt men allccn mr~lr mlll scmmigc toreus '?

10. Wat is cen kathedraal, wat is lfll dOIll of domkerk, wat zijn basilieken? .11. Hoe noemt ge de bedehuizeIl van :'IlOÎwlllllll'dalll'n, vall .Jo­den, en van Chincesche afgodistell '?

Het men s c hel ij k 1 i c h a am.

62. -- Vervany de streepjes dool' het IJcrl'Ïsch!c woord.

Aan hel lllenschclijk lichaam on derscheiden we drie voor­name dcclen : het hoofd, den romp en de ledematen.

I. HET Hoofd. - Hct hoofd bestaat uil twee dl'l'll'n: hel voorste gedcelte dat we het gezicht of het WEzen (1) noe­

1 slaap m. 2 wang Y. 3 keel v. 4 nek m.

men, het achterste en bovenste gedeelte, ecn bccnige kas waarin dl' hcrsencn be­sloten zijn, dat wc den schedeluoeJlll'u.

a) Aan het gezichl lll'lIlen we ver­schillende_ zintuigcn waar: dl' -, den--, den ---- cu dl' --.

I Iel vlak dal boven dl' oogm ligt heet het voorhoofd; de zijddingsehc streken dil' van daar uaar dl' ooren loopen zijn de-; de vleczige bekleedsels die dl' wanden van den mond vormen, zijn de -- of kakcn (2); het onderste min of meer. spitse gedeelte van het gezicht is dc kin (vr.). Bij den volwassen man is

(1) We spreken van hct aanschijn des Heeren; - van hct gelaat of aangezicht van een eerbiedwaardigen persoon; - van de tronie van eeR galeiboef: cen leelijke tronie, icmand op zijn tronie slaan.

(2) Alleen in het meervoud neeft dit woord de beteekenis van" wang ».

34

Page 55: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-43 -

het gezicht gedeeltelijk bedekt met haar: den baard. Die het haar laten wassen op de bovenlip, hebben l'en snor(vr.) of knevel (m.); die het laten ,,'assen op de wangen 11l'bben een bakkebaard; die l'en spits todoopende haarbosje kweeken op of onder de kin hebben een sik (vr.).

'~~1 ~;~ (.. .:J' . oe I( ~ ,L~

b) De schedel vooral is dicht bewassen meL haar. De mannen laten Zich het haar knippen en dragen hel min of meer kort; de vrouwen latcn het groeien en krijgen een zwaren haar· bos.

Kleine kinderen hebben dik\vijls gekruld haar;­

~ is dit zeer dicht ineenge~ kruId, zooals bij de mecste negers, dan spreken we van gekroesd haar. Onder dc jongens en de mannen ver kiezen sommige recht op­staande voorhaar : dic dra~

gen cen kuil (vr.) ; andere scheidell hun haar in twecën: die hebben een schei (vr.); vele kleinen laten hel diep over het voorhoofd wassen: dezen dragen pony (haar) (1). :\Iehjes ell vroU\\'cn dra-

1 Iloold. 2 Schouder m. :\ Bovenarm. 4 Voor- ol onderanu. 5 Polsgewricht.

6 Oksel m. 7 Heup v. 8 Knie v. 9 Been. 10 Voet. gen het haar op verschil-

lende wij zeIl : de eene la­ten het loshangen, andere binden het op; de eene laten het golvcn in lokken, de andere leggen het in v!echten of tresscn. Kaalhoofdigen bczorgen zich valsch haar; een dergelijk sche­delbekleedscl heeten we een pruik (vr.).

(1) In de gewestspraak « froefroe » ;- Pony. spreek uit: ponê.

-43 -

het gczicht gedeelldijk bedekt met haar: den baard. Die het haar latcn wassen op de bovenlip, hebben l'en snor(vr.) of knevel (m.); dic het latcn ,,'assen op de wangen Ill'bben cen bakkebaard; dic ecn spits todoopende haarbosjc kweeken op of onder de kin hebbcn een sik (vr.).

~-~' 1 &( -.. ... (~ .j' oe / 2-~ lrtli/..

~

1 I [uord. 2 Schouder m. 3 Bovenarm. 4 Vour- of onderanu. 5 Polsgewricht.

6 Oksel m. 7 Heup v. 8 Knie v. 9 Been. 10 Voet.

b) De schedd vooral is dicht bewasscn met haar. De mannen laten iich het haar knippen en dragen het min of meer kort; de vrouwen laten het groeien en krijgt'n een zwaren haar· bos.

Kleine kinderen hebben dik\vijls gekruld haar;­is dit zeer dicht ineenge~

kruId, zooals bij de meeste negers, dan spreken wc van gekroesd haar. Onder de jongens en de manneu vcr kiezen sommigc recht op­staande voorhaar : dic dra~ gen een kuil (vr.) ; andere scheidt'u hun haar in tweeën: die hebben een schei (vr.); vele kleincn laten het diep over het voorhoofd wassen: dezen dragen pony (haar) (I). :\Iehjes en vroU\\"cn dra­gen het haar op verschil-lende wijzen: de eene la­

lt'n hct loshangen, andere binden het op; de eene laten het golvcn in lokken, de andere leggen het in vlechten of tressen. Kaalhoofdigen bczorgen zich valsch haar; een dergelijk sche­dclbekleedsel hectcn wc een pruik (vr.).

(1) In de gewestspraak « froeCroe » ;- Pony, spreek uit: ponê.

3

4

11

'l

I)

()

10

Page 56: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-44 -

lIet hoofd is met den rom p verbonden door den het voorste gedeelte is de -, het achLerste gedeelLe tie ---

I I. DeR 0 m p. - Aai! den romp onderscheÏllen we de schouders, de borst, den buik, den rug, de heupen.

lIl. De Ledematen of leden.· Aan dcn ronlp zijn dc ledematcn vast: de bovenste zijn de---, de onderste de --. ) >e arm bcslaal uil den ... , den ... of ... en de .... De holle tllsschen

1 DuÎIn 11\. 2 \Vijsvingcr nl. :-J l\liddclvingpr. -1 Ril1~­vinger 5 Pinl< 111. Ü. !\Iuis. v.

7 Palm v.

t Rug 111,

2 Pols lil,

:.I Elleboog 111.

den romp cn den hOYClwrm is de .... lIel gewricht tllsschen onder- t'n ho­ycnarm, dal uitsteekt wanneer wc dell arm loep looien, heel de -. Het ge­

I Dij \' 0 f bovf'nhl'l'll 0, :! Kuil \'. :.I Scheen v. ,I Enkd 111. ,. IIiel lll. ti Voelzool v. 7 Teen 111 H :-\agel m. \J Wreef v.

wricht dal dl' hand in den nrm haakt is lll't·. Elke haJld hceft vijf vingcrs : de ... , de ... , dc ... , de, .. en de.... De binnenzij YaU de hand is de -, de buitenzij is de --, het onderste vleezige deel van den duim is de -. Sluiten wc dl' hand, dan vormen we eeu vuist, en de uilslekende knoken lIoemen wc -. I-Icl been beslaal uil het -- of dc ---, uit het onderbeen, waarvan de voorzij de - -- heel, de ach terzij de --; en uil den voet. De voet is met hel heen verbondelI door l'l'lI gewricht, waan'an we allecn de uibtekende knoken zien: de --. Het bovensle van den voel is de --, het onder­ste de -. Aan eiken voet zijn er vijf tcene'l : de dikste is de

~ ij

1

J

i

2

2 3

l.. •

6 ..

Page 57: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

45 -

groo[e [een, de kleinste is dl' kleine !fl'n; het achtereind van den voet is de -.

63. - Antwoord nu op de /Jol gmde vragen:

1. Welke zijn de voornaamslc dcclen van lld Illcnschelijk lichaam?

2. Welke zintuigen merken we aan het hoofd? 3. Wanneer zegt men « gelaat of aangezicht )), wanneer « aan­

schij n)) en wanneer « tronie )) ? 4. Wat is een snor of knevel, wat een bakkebaard, wat een

sik? [jo lIoe dragen de mannen en de jongens gewoonlijk het haar? G. Hoc dragen de vrouwen cn de meisjes het meestal? 7. Hoc vergoeden kaalhoofdigen het gemis van haar? 8. Wt'lke lichaamsdeeIen gewn we den naam van leden of

lellrmaten? 9. Door welk lichaamsdeel is het hoofd mel den romp ver-

bonden? - Hoc heel hel voorsle gedeelLe, hoe het andere? 10. Hoe noemen we de vijf vingers van de hand? 11. \Yal verbindt de hand Illet den onderarm? 1~.\Ydke drie deden onderscheiden we aan de beenelI ? t:L Wal is de scheelI, wat de kuit, wat zijn de eJlk~ls?

De Zintuigen.

64. -- \'('J'vang hel strcepj(~ dool' hel juiste woord.

De eliehé's op bladzij 41, -15 en 16 stellen de vijf zintuigen 1 voor: het oog, zillluig van het gezicht;

.~.W"5 _ hel oor, zintuig van hel gehoor; den

1 \Veukbrauw v. 2 ... \ViInper v.I J :\ Ooglid O. 4 Wit O. 5 Iris v. ti Oogappel m.

of pupil v

neus, den mond, handen en voeten, onderscheidenlijk de orgallen van den reuk, den smaak en hel gevoel.

1. i\IeL de oogen zien we. Ze steken in een bccnderige kas, die we de oog­holte noemen, en vertoon en in het midden em opening waardoor het licht billllel\(lringt: die opening heeL de -

23

4 5 6

Page 58: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 46-

of ze is omboord door een gekleurd maantje, dat we de-­heeten; het overige gedeelte noemen we het - van het oog. Als de mensch wil slapen, worden er twee deksels, twee lui­ken over het oog geschoven: we noemen ze de -, ze staan

1 1

1. :-leusgaten. 2 Neusvleugels

omzoomd met haartjes, de -; boven elk oog is er een beschuttende haar­boog, de -.

2. Met den neus ruiken we. Aan dat zintuig onder­scheiden we de - en de-.

3. Het oor. Aan het men de

I

oor onderscheidt -, de - en de -. 11 Oorsche-Ip v.

2 OorhoJte v. 3 Lel v.

4. In den mondholte staan twee rijc:l tanden: de voor­ste, die dil'm'n om Iwt voedsel af te snijden zijn de-; de

1 Tong ". 2 H\lig v. 3 Verhemelte, gehemel

te o. 4 Mondhoek m. 5 Bovenlip. ij Onderlip v.

7 Tand m.

1 Snijtnad m 2 Hoektand 3 We-s \'. 4 Tandwortel 5 Tandkas v.

Bovenlip

scherpe hoekige tand, die van boven en van onder naast die eerstc staat, hcet de -- en dc groote landen dicper in den mond zijn de - of -. Tusschen die lwec rijen ligt het voornaamste orgaan van den smaak: de -. De bovenste wand van de mondholtc heet het - of - ; het vleezig lellelje dat diep in den mond aan dien wand hangt, is de -.

2

2

3

I

34

5

67

7

I 2 3

4

5

6

Page 59: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 47-

5. De handen en de voet9n. Het gevoel ligt verspreid over de geheele uitgestrektheid van de huid: het meest ge­voelig nochtans is de mensdl in de vingertoppen van handen en voeten.

Door middel van het gevoel nemen we waar, of de voorwer­pen warm zijn of koud, droog of vochtig, glad of ruig.

65. - Vervang het streepje door den naam van een van de volgende lichaamsdeelen: 1 been, 2 arm, 3 hoofd, 4 tand, (j mond.

De generaal staat aan het - van de troepen. Moeder breit nieuwe - aan mijn kousen. Het kamrad is bezet met -. Ik vind de oplossing maar niét van die som, ik breek er al da­gen mijn ~ mee. Hij spreekt zooals de baas het gaarne hoort: hij weet hem naar den - te praten. AI mag men zich niet toornig maken, het kan wd eens noodig zijn, zijn - te laten zien. \Ve zeggen het precies zooals we het meenen, we nemen geen blad voor den -. Als -- van zijn. brief schreef hij « Hoog­gt~a<'.hte Heer Besluurder ». In het salon hing een vergulde 11Iehter mel vijf -. De koning is hel - van den staat. Die jongen heeft een helder -; zijn antwoorden zijn duidelijk en volledig. AI meer dan eens werden er bij hel - van de school klachten ingediend. De twee opstaande zijden van een driehoek noemt men de ---- Wat een eigenwijs ding, die kleine Trui, ze wil maar altijd haar eigen --- volgen. Dat ben ik glad vergeten, het is me heclemaal door het -- gegaan. Al de brooden verdwenen in den -- van den oven. De rivier splitste zich daar en liep in twee -- hel land in. De inkepingen aan den rand van hel kastanjeblad, noemen wc ook wel de -. Wat een ongelukken! wat zal er ons nog over het - waaien '! Een pas­ser heeft twee --. Lang leven kan hij niet meer: hij loopt op zijn laatste --.

66. -- Vel'/lang het streepje door den naam /Jan een zintuig.

Ik krijg den jongen niet aan het spreken: hij heeft zijn -ingeslikt! Vergeel maar niet, dat schijn bedriegt, en laat u geen rad voor de --- draaien (= misleiden). Gekke jongen, gt'loof-de dat alles'? Ze naait~n u daar een --- aan! Praat uw -- daar maal' nid voorhij ; ze zijn cr op uil om llieuwsjes op

Page 60: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

48 -

te vangen. Wees net op uw schrijfboek; er mogen nooit --= aan de bladen Zijn. Dat zijn broertjc den eersten prijs haalde, dat stak hem de -- uit. Zoo'n woekerprijs vragen, dat is iemand het veI over de -- halen. We mogen het uiterlijke niet verwaarloozcn ; het --- wil ook wat hebben. Ik kan den riem niel verder toehalcn ; de -- van de gesp steekt al in het verste gaatje. In dat brood zijn er yeel -; de bakker jaagt het te sterk op. Zeg hem dat met goedheid en bijt het hem niet zoo in het ---. Die "mensc!l is van niemand afhankelijk, hij hoeft niemand naar de -- te zien.

67. -- Zooals de vorige oefening.

Ik naaister steekt een (lraad door het - van de naald. ZÓÓ niet, jongen, vat de kan nieL hij de tuit, maar bij het -. Op de dobbelsteenen staan er -". Die heer draagt schoenen met verlakte -. Let op uw woorden; er zijn hier twee - te veel. Die spreker kon boeiend vertellen; de toehoorders waren ge­heel ---. Dat llH'nsch moet toch bitt!'r wcinig verstand hebben, om zich zoo hij den --- te laten leiden. Wees op uw hoede voor de vleiers; ze hebben een fluweelen --. \Vie geen prijzen haalde, was luie Jan; wat stond hij op zijn - te kijken! Yan zijn vrouwtje weet hij alles: zij hangt hem alles aan het -. Bij die geslepen bedriegers moet ge opletten en uw - maar niet in uw zak steken. De naaister steekt de vingers door de - van de schaar. (--;e!oof lIlaar alles wat die mooipraters u vertellen; ze zullen u wel een -- aandraaien. Oom slak dreigend zijn 'Vinger op {']l zei heel grappig tot den kleinen sIlaak; « Opge­past, ik zal uw -- luss('hl'n twee -- zetten)).

68. Woordenkeus.

1. Een bab!J (spreek uil; heebie): zeer kkin kinc!. 2. Een 8/10('8 of snoesje: lid, poezelig kindje. 3. Een klculer 0= klein kind. 4. Een dreumes of dreulel = mannetje van ;~ it ti jaar. 5. Feil schelmpje, guitig. sehalksch kind. G. Eell ondclIqd = aanlig jongetje of meisje (nis aanspft'<,k­

term) . 7. Een robbedoes = wild, al le druk kind.

Page 61: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-49-

8. Een kleine feeks = een ondeugend meisje. 9. Een lummel = onbeholpen, lompe jongen. 10. Een feeks, veeg of helleveeg = boosaardigc, driftige, nijdigè

vrouw. 11. Een snaak, ecn snlliter, een kwant, een guit, een schalk, een

grappenmaker. 12. Een leukerd = die droog-grappig iets kan zeggen en zich

zoo kan voordoen. 13. Een bengel, een boe/je, een kwajongen, een rakker = deug­

niet. 14. Een schobbejak, een schobberd, een schelm, een schurk,een

schoelje, ccn schoft, een boef = grootc deugniet, bcdrieger. 15. Een vlegel = lompe, onbcschofte vent, dcugniet. 16. Ecn fielt = cen gemeene schelm, doortraptc schurk. 17. Een kwibus, een kwast = dwaas, verwaande gek. 18. Een sul = doodgoed mensch. 19. Een sukkelaar, een sukkel, een bloed, een sto/fel, een stum­

per(d), een stakker(d). 20. Een suffer = die niet helder meer denkt. 21. Een pruttelaar, een knorrepot, een grompot = een knorrig

menseh. 22. Een bluffer, pocher, praalhans, stoffer, snoev{'r, ::welser =

grootspreker. 23. Een kniesoor = onaangenaam, mistroostig mensch. 24. Een Hercules = buitengewoon sterk en forsch man. 25. Een reus = een verbazend groote man. 26. Een dwerg of kabouter = een ongewoon klein mensch. 27. Een genie = man met veel vernuft.

69. - Vul in lllet cen waord uit het bovenstaande lijstje.

Die Fliep is een -- van een jongen: ik vrces, vandaag of morgen loopt hij zich het hoofd te pletter tegen een of ander meubel! De klcine vcrstak zich achter :\Ioekc en klampte zich aan haar rokken vast tocn Yader riep: « Pas op -, -, ik zal u krijgen!» Heeremijntijd, wat is die ouwe heer een -: hij heeft geen beetjc moed en klaagt altijd steen en been. Die Trui is een --- : zc plaagt aanhoudend haar brocrtjcs en zusjes I In den circus zagen we een paar ventjes, tcrnauwcfnood een voet hoog: het waren echte -, echte --. Yraag ik ons Polke:

Stijl en Taal - 4.

Page 62: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 50-

« Hoe oud is kleine broer?» dan steekt de - zijn vier vingers op en lacht van de pret, omdat hij zoo'n knappe rekenmeester is. De soldaten hadden een officier voor wien ze erg bang waren: ;t was een colossaal groote kerel, een - van een vent! We moeten hier een bijdehanten loopjongen hebben: met een tragen - kunnen we niets uitrichten. Al de jongens uit de buurt waren -, kloeg de oude dame: ze lieten haar bel niet met rust of deden andere snakerijen. Het is een - van een kerel: hij heeft me dien zwaren balk opgetild als een pluim. In dat steegje wonen er een paar - : we hooren ze kijven met hun nijdige stem, een heeJc straat ver. Wees op uw hoede: het zijn daar -, die iemand gaarne een kool stoven.

70. - Zooals de vorige oefening. Ge moet toch een - zijn om een ouwen heer, en een weldoe­

ner nog wel, zoo iets toe te snauwen! Als de kleine - in de wieg een keel opzet, kan moedertje alleen hem sussen. Als Toon aan het vertellen was, sehaterden wij het uit van de pret: hij alleen, de -, scheen ernstig en verroerde geen' vin. Een doodgoed mensch die alles goed vindt, die alles verdraagt, heeten we een -. Wat cen ---! Zou-de niet zeggen, dat hij het buskruit heeft uitgevonden? Ik was nauwelijks een - van een jaar of twee, toen Sinterklaas me al een boekentasch reed. Wat zal er uit dien kerel groeien? Hij stelt zich aan als een sluwen, gemeenen schelm: hij wordt eens een rechte - 1 Die mensch kan zich dwaas aanstellen: kijk die - daar weer eens bezig zijn! Die kerel kan niets dan gemeenen praat vertellen: zoo'n - zet hier geen voet· in huis. Vader, een arme - strom­pelt daar buiten in de kou, mag hij niet even binnenkomen, en zich een poosje opwarmen bij het vuur? Hoc is het moge­lijk, dat een inensch met zoovecl vernuft, een echt -, zoo ver­valt, dat hij niet eens helder meer dLn.d : nu is hij een arme-I

71. - Vorm van de volgende woorden, mel de achtervoegsels « 1 ist, 2 er, 3 erd, 4 aar, ;S aard, 6 ier, 7 ster» persoonsna­men. Geef de beleekenis van hel nieuw gevormde woord.

Voorbeeld: Stout, stouterd: een kind dat niet braaf is.

Viool. Veinzen. Goochelen. Dik. Winkel. Dichter. School. Handelen. Oolijk. Tuin. Bang. Drinken. Breien. Kunst. Slokken.

Page 63: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Bult. Flauw. Goe(d).

72.

Gapen. Leugen. Weven.

-51-

Moord. Slim. 'Molen.

juweel. Telegraaf. Zang.

Woordenkeus.

1. Een wijsneus = een weetal. 2. Een babbelkous = praatzieke vrouw.

Lomp. Spinnen. Herberg.

3. Een albedil, bedilal = die op alles iets te zeggen heeft. 4. Een slobberdoes = een morspot. 5. Een moeial = die zich met alles bemoeit. 6. Een gelukskind = die in alles voorspoed. heeft. 7. Een geluksbode = die een gelukstijdingbrengt. 8. Een geluksvogel = die het altijd treft. 9. Een stokebrand = twiststoker.

10. Een brekespel = spelstoorder. 11. Een luilak, lui bak = luiaard. 12. Een plaag, plaaggeest = plaagziek menseh. 13. Een waaghals = een roekelooze. 14. Een spotvogel = die met alles lacht. 15. Een druil of druiloor = trunte (1). 16. Een zaniker = zageman (I). 17. Een veelvraat ~ die veel eet. 18. Een weerprofeet = weervoorspeller. 19. Een snoeper = een sneukelaar. 20. Een clown = grappenmaker. inz. in een paardenspel. 21. Een hansworst, pias, paljas = welédane, lijvige tooneel­

zot, potsenmaker .op de kermis. 22. Een pekelharing = magere hansworst of grappenmaker. 23. Een harlekijn = hansworst in een veelkleurig pakje.

73. - Vul in met een woord uil het hierbovenstaande lijstje.

Jongen, ge zijt de grootste - uit het land: ge kunt I}ie­mand met vrede laten. Zeg het maar aan die -, binnen een halfuur weet het heel de stad. Als het gaat regenen, kwaken de kikkers in de slooten: het zijn beste -. Die roekeloos hun leven wagen, verwijten we, dat het - zijn. Ik hou van kwieke jongens, met - richt ik nict veel uit. Ik begrijp maar niet, hoe

(1) « Trunle I) en «zageman» zijn min of meer gewestelijk.

Page 64: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-52-

die - in den circus op zijn paard bleef en zijn langen neus niet te pletter viel op den harden grond. Als de buurman zijn kleine hier in huis komt, is het uit met de leute: zijn jongen is een ware -. Jan laat elken morgen zijn moe twee-, driekeer roepen aan de trap; hij wordt een rechte -. Een -- die Piet: hij meent zeker, dat hij al het verstand in pacht heeft! Die mensch slaat altijd op hcLzelfde aanbeeld, komt honderdkeer op hetzelfde terug: met zoo'n _0 om mijn ooren werd ik gek! Die - van een Toon: daar is geen ding in de wereld of hij weet het belachelijk te makel1- :\lijn vriend ging alweer met de winst strijken: dat is toeh een ~! Hier in huis wordt er niets geregeld, eer die -- haar woord heeft gezeid. Zoohaast de trom geroerd werd en de ~ vóór de kermistent verscheen, liep een hede troep nieuwsgierigen bijeen. \Yat was ik blij, toen ik dat goede nieuws vernam! ~atuurlijk heb ik den -een flinke fooi gegeven. Het mag nu nóg goed zijn, die -- zal er nog altijd op afkeuren. Ik zou dien kerel niet gaarne een weck te gast hebben, zoo'n -- zou onzen voorraad geweldig doen slinken. Had die grappenmaker nu ook nog l'en veelkleu­rig pak, dan was ie een rechte ---.Ge zijt altijd een--geweest: het is u allemaal meegeslagen.

74. Woordenkeus.

De Europeaan. De Rus. De Zweed. De Noor (Noorwegen). De Deen (Denemarken). De Engelschman, mv. -sehen. De Schot (Schotland). De Ier (Ierland). De Franschman, mv. Franschen. De Duitscher. De Piëmontees. De Siciliaan. De Turk. De Griek.

De Beier. De Bulgaar. De Croaat. De Hongaar. De Saks, mv. Saksen. De Tsjecho-Slowaak. De Pool of Polak. I)e Serviër. De Zwitser. De Italiaan. De Pers (Perzië). De Indiaan (1). De Indiër of Hindoe (2). De Javaan (Java).

(1) Oorspronkelijk bewoner van Noord-Amerika, Roodhuid. (2) Inboorling van Hindostan of Vóór-Indië.

Page 65: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Dc Spanjaard. De Porlugees. De Aziaat. Dc Arabier. Dc Tartaar (Tarlarijr). De Japannecs. De Australiër.

53-

Dc Afrikaan, Afrikaander, Afrikaner (1).

Dc Algcrijn (Algerië). Dc :\Icxikaan. Dc Colombiaan. De Peruaan of Peruviaan

(Peru.)

75. --- Vervang in de volgende oeleniny den naam van hel lal'ld door dien van de inwoners. - Gebruik hel meervoud.

Rusla,nd kan zich verrijken door zijn mijnen cn zijn landbouw. Turkije is den :\Iohammedaanschen eeredienst toegedaan.Spanje heeft prachtige hoog\'lakten, Portugal lekkere wijncn, Zwit­serland schilderachtigc landschappen. In den laatsten oorlog stonden vertegenwoordigers van de vijf wcrelddeclcn in het strijdperk: Europa, Azië, Afrika, Amerika, Australië. Bulgarije nam dc wapens op en strred aan de zijde van Duitschland. ::\ooJ'\Yegen, Zwcden cu Denemarken krijgcn vrceselijk strenge winters. Polen werd langen tijd ver<lrukt dool' Duitschland. Hoe vl'fschillen de zeden van Japan van die van China! De ver­wikkelingen tusschen Servië en' Oostenrijk gaven aanlciding tol hcl uitbreken van den wcreldoorlog. Peru bczit veel zil ver­mijnen. Hongarije heeft zich van Oostenrijk afgescheiden. Australië koos partij voor Engeland. Perzië gcnoot vóór vele duizenden jaren ecn hooge beschaving, Ierland werd zwaar verdrukt door den nu machtigen Engelschman. Java wordt somwijlen geteisterd door de vuurspuwendc bergen. Beieren cn Saksen zijn voor het Duitsche rijk van ovcrwegend belang. Tsecho-Slovakije (Slowakië), Colombië en Algerië mogcn bogen op rijke mijnen. Arabië levert ons wicrook. Lcopold dc 2e

heeft veel gewerkt voor hel beschavingswerk van Afrika.

76. - Vorm van de volgende plaatsnamen, den naam van de inwoners door toevoeging van « aar)) bij groep 1, « naar J) bij groep 2, « enaar)) bij 3, « er » bij ,1. - Lel op groep 5.

1. Antwerpen. Leu\'l'u. Brussel. :'\amen. Kculen. Sint-Trui-

(1) Afrikaan: persoon in of uit Afrika. - Afrikaander of Afrikaner: in Afrika geboren blanke, afstammeling van ouders van Europeeschen oorsprong.

Page 66: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 54-

(d)en. Tongeren (1). Lokeren (1). Mechelen (I). Hasselt (2). Lon­den. Vroenhoven. Drongen. Rummen.

2. Oostende. Thielrode. Ninove. Vilvoorde. Ronse. Overmeire.

3. Lier. Gent. Luik. Thielt. Turnhout. Maastricht. Ct Land van) Waas. Maaseik. Aalst.

4. Henegouw. Brabant (3). Haspengouw. Luxemburg. Rot· terdam. Haarlem. Hamburg.

5. Bruggelingen of Bruggenaars. Ieperlingen. Kortrij~ers. Roméinen. Venetianen. Genueezen. Napolitan en.

77. De priester, de kerkedienaars.

Aan het hoofd van een parochie staat een deken of een pastoor; in uitgestrekte gemeenten worden zij bijgestaan in hun bediening, door een of meer onderpastoors of kapelaans.

In het gewone leven dragen onze priesters een zwarte soutane of toog (v.) ; op straat hebben zij een steek op het hoofd, bin­nenshuis een bonnet of baret (v.).

In sommige bisdommen hebben de priesters op de borst een zwart lapje met een wit biesje gezoomd: een bef (v.); in bizondere omstandigheden. dragen ze een manteltje: een smal­le strook met overlangsche plooien die hun van de schouders neerhangt tot op de hielen.

Terwijl hij de mis opdraagt, heeft de priester over de soutane de witte albe; een singel (m.) (wollen koord, gordelband), houdt dit witte kleed op ; ov;er de schouders loopt een stoffen band, die gekruist ligt over de borst: de stool (v.); aan den linkerarm draagt hij een korte; afhangende strook, den manipel (m.) ; eindelijk ligt over de albe een bovenkleed zonder mouwen, en aan de zijden open: de kazuivel; ze is wit, zwart, rood, paars of groen en is op de ruggezij geteekend met een kruis.

De priester die de mis opdraagt, noemen we den celebrant; in solemneele missen wordt hij bijgestaan door twee heeren: den diaken en den onderdiaken. Onder de mis wordt in den

(1) En valt weg. (2) T valt weg. (3) Ook Brabander.

Page 67: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

1

-55 -

Van boven: De kelk m. - De remonstrans of monstrans m. - De ciborie v. -liet scheepje met lepeltje,

In hel midden: De celebrant met 1. kazuivel v. en 2. albe v - De stool v. -De koorknaap, misdienaar, -iener, lender.

Van onder: De baret of bonnet v. - De mijter m. -De steek m

Page 68: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 56-

kelk de wijn geconsacreerd; in de ciborie worden de heilige Hosties bewaard en in den remonstrans of monstrans, wordt het H. Sacrament ter aanbidding plechtig uitgesteld.

Kleine misdieners (-naars) of koorknapen met toog (v.) en roket (v.) (1) zijn den priester behulpzaam aan het altaar. Ze bieden hem onder de mis de ampullen (v.) aan, (de schenk­kannetjes met water en wijn) ; bij de uitstelling van het H. Sa­crament biedt een koorknaap het wierookvat met het scheepje aan en laat wierook scheppen op de brandende houtskolen. In een gezongen mis bespeelt de organist of orgelist het orgel en de koorzangers voeren den Gregoriaanschen zang uit.

In sommige kerken is er een kerke dienaar in livrei met staf, die zorgt dat alles ordelijk geschiedt, die de priesters in het koor behulpzaam is, den predikant naar den kansel leidt, enz. ; men noemt hem kerkbaljuw. In groote kerken is er een kerke dienaar die er voor moet instaan, dat er orde heerscht onder het volk: hij wandelt door de kerk, in uniform (v.), heeft een staf (m.) of hellebaard (v.) in de hand, een steek (m.) op het hoofd en een bandelier (m.) met gulden letters over borst en schouder; men heet hem den suisse.

De bisschop heeft als voornaamste onderscheidingsteeken den mijter en de krootse (v.) of kromstaf.

Onze H. Vader de Paus draagt de pauselijke driekroon, of tiaar.

78. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wie is er op de parochies gelast met de zielezorg van de geloovigen?

2) Hoe gaat de priester gewoonlijk gekleed? 3) Wat is een bef, - wat een priestermanteltje ? 4) Hoe noemen we den priester die de mis opdraagt, - hoe

de twee heeren die hem in de solemneele mis bijstaan? 5) Wat is de kazuivel, de albe, de singel, de stool en de mani­

pel '( 6) Hoe heeten de kleine knapen die den celebrant behulp­

zaam zijn, - hoe zijn ze gewoonlijk gekleed? 7) Hoe kunnen ze den celebrant behulpzaam zijn?

(1) Ook: het rokeIijn, de surplis.

Page 69: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 57-

8) Waardoor nog worden de goddelijke diensten opgeluis­terd?

9) Wat is een kerkbaljuw,- waarvoor heeft hij te zorgen, -- hoe is hij gekleed?

10) Wat is de suisse, -- waarvoor zorgt hij,-- hoe gaat hij gekleed? 11) Waartoe gebruikt de priester den kelk, dl' ciborie, den re­

monstrans '? 12) Wat heeft de bisschop als voornaamste onderscheidings­

teeken, - wat heeft de Paus '1

79. Waardigh':lid'3bekl':leders.

De hoogste waardigheidsbekleeders in de Kerk, zijn de Paus, de kardinalen en de bisschoppen. Den Paus spreekt men aan met den titel « Allerheiligste Vader ", tot den kar­dinaal zegt men « Eminentie H, tot den bisschop « Monseig­neur ". In vele staten van Europa staat een koning of kei­zer aan het hoofd van het land; de Russen heetten hun keizer czaar; de Turken noemen den llllnnen sultan. De koning en de keizer worden aangesproken met den titel « Sire ».

In het leger is de generaal de hoogste onder de officieren; op hem volgen de kolonels, de majoors, de kapiteins, enz. ; de hoogste bevelhebber op een vloot is de admiraal.

In de kloosterorden noemt men generaal, den algemeenen overste van de geheele orde; de overste van de kloosters van een bepaalde streek, b. v. België, heet provinciaal; de plaat­selijke overste van elk klooster heet prior bij de Dominicanen, Benedictijnen (1), enz., gardiaan bij de Minderbroeders, rec­tor bij de Jezuïeten.

Aan het hoofd van een provincie van kloosterbroeders, staat een vader overste; de plaatselijke overste van elk huis noemt men broeder overste.

De orden of congregaties van kloosterzusters hebben ais hoogste bestuurster een generale overste, de algemeene moe­der; de plaatselijke overste van elk klooster heet, bij de Cla­rissen, Carmelitessen, enz. abdis, bij de Dominicanessen en

(1) De Benedictijnen hebben daarenboven nog een Vader Abt, die meer voor de algemeene belangen zorgt.

Page 70: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 58-

enkele andere priorin of priores, in vele kloostergemeenten zuster overste.

80. - Antwoord op de volgende vragen. 1) Hoe worden de Paus, de kardinalen en de bisschoppen

aangesproken? 2) Hoe heeten de hoofden van vele staten in Europa? 3) Wie zijn de hoogste gezagvoerders iJl het leger, - wien

noemt men « admiraal ll? 4) Wien noemt men in een kloosterorde «generaal ", wien

« provinciaal I)? 5) Wien noemt men in een kloosterorde « prior ", « gardiaan »,

« rector n? 6) Tot wien wordt gezegd « Vader Overste ", tot wien «Broe­

der Overste n? 7) Wat is bij de kloosterzusters de « algemeene moeder II of

« genèrale overste))? 8) Wie wordt « abdis ll, « priores of priorin ll, « zuster overste II

genoemd?

Land bouw ge ree ds cha p.

81. - Wanneer de winter ten einde loopt, begint voor den landbouwer het groote werk op het veld. Eerst moet het land worden omgewoeld; dat geschiedt met den ploeg. Een paard trekt den ploeg door het land, de boer houdt stevig den ploeg­staart in de handen; het kouter (ploegmes) snijdt diep in den grond en de ploegschaar (het omgeoogen spitse ijzer achter het kouter) werpt de afgesneden korst om., Als de akker is omgeploegd, wordt cr op gezaaid; daarna rijdt de boer er over met de egge; de scherpe pinnen of tanden breken de grove kluiten en be~ekken het zaad met aarde. I;;indelijk wordt nog met de rol over het land gereden; hel záad wordt nog beter toegedekt en de grond wordt dfen gelegd.

Om een stuk grond om te graven (om te spitten), gebruikt de boer een spade; om aardappelen aan te aarden en dergelijke bewerkingen meer, bezigt hij de hak; harden, steenachligen grond kapt hij los met een houweel.

AIs de akkers geploegd of gespit zijn, moeten de boeren be­ginnen te planten of te poten. Met het pootijzer of met den

Page 71: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 59-

6

.j.

10 12

~ '\

!}aSi .iii6 iiiiiilttiiiiiiiiii~

1'2' 1 De zicht of pik v. 2 De pikhaak m. 3 De zeis v. 4 De spaede) v. 5 De schop v. 6 De {laff,,1 v. (hooivork). 7 De riek v. (mestvork). 8 De vlegel m.

1 i 9 Het houweel,

10 Hel wiedijZer krabberIj P.

11 De rupst>nschaar V.

12 De ,ikkei v 13 De ha" ~schaar v. 14 De hark v. 15 De krabber m.

7

1\

16 De h~k v. 17 De pootlijn v. 18 De schoffel v. Ul lId snopimcs. 20 De pools lok of het poot­

ijz('r 21 Het vcrplanlschopje. 22 De wan v.

10

~ 16 \ \

- 59-

[}~iliiSi16~t=-. iiiiii~îiV:~~

1 De zicht of pik v. 2 De pikhaak m. 3 De zeis v. 4 De spaede) v. 5 De schop v. 6 De {laff,,1 v. (hooivork). 7 De riek v. (mestvork). 8 De vlegel m.

1 i lO

9 Het houweel, 10 Hel wiedijZer

krabberIj P.

11 De rupst>nschaar V.

12 De ,ikkei v 13 De ha" ~schaar v, 14 De hark v. 15 De krabber m.

6 7

l~

16 De h~k v. 17 De pootlijn v, 18 De schoffel v. Ul lId snopimcs. 20 De pools lok of het poot­

ijz('r 21 Het vcrplanlschopje. 22 De wan v.

- 59-

~ ft ~ G

" Jpa ......... fV~rJ I~

!) 10 '" I '!II \ . .. u. I~"

s: I.A:\

~?_ . .., 16

~ 11

1 De zicht of pik v. 2 De pikhaak m. 3 De zeis v. 4 De spaede) v. 5 De schop v. 6 De {laff,,1 v. (hooivork). 7 De riek v. (mestvork). 8 De vlegel m.

lri 1'.) lO

9 Het houweel, 10 Hel wiedijZer

krabberIj P.

2l

11 De rupst>nschaar V.

12 De ,ikkei v 13 De ha" ~schaar v. 14 De hark v. 15 De krabber m.

7

I

(, 1

Bn lti "

1'1 ~.;

2~

16 De h~k v. 17 De pootlijn v. 18 De schoffel v. Ul lId snopimcs.

Ih~

20 De pools lok of het poot­ijz('r

21 Het verplantschopje. 22 De wan v.

Page 72: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-60 -

pootstok maken ze gaten iu den gl'Ond en steken er de plantjes of poten in; bij dat werk is de pootlijn hun onontbeerlijk.

Wanneer de oogsttijd is aangebroken, trekt de boer' met weer ander gereedschap naar het veld. Om te maaien gebruikt hij de zeis of de zicht of pik. De zeis is het werktuig met lang, boogvormig gekromd mes, bevestigd aan een langen steel; ze dient vooral om gras te maaien. De zicht of pik is een kleine zeis met korten steel en handvat aan het eind; men gebruikt ze om tarwe, gerst rn rogge tr zichtell. Bij het pikken bezigt men ook den pikhaak om de halmen bijeen te houden. Om voeder voor de beesten af te snijden, gebruikt men de sikkel: een halvemaanvormig lemmer aan een korten steel.

Als het gras gemaaid is, wordt het met een hooihark, een rijf (v.) bijet'ngeharkt; later worden de hooibundels met een gaffel opgestoken, om ze op den wagen te laden.

Na den oogst wordt het graan gedorseht, hetzij met de dorschmachine of met den vlegel; eindelijk wordt het graan gezift of gewand, en wel met de wan of met den wanmolen.

82. - Antwoord op de volyende /Iragen. 1) Wanneer, en waartoe gebruikt de boer den ploeg? 2) Welke zijn de voornaamste deden van den ploeg? 3) Door welke bizondere declen van den ploeg wordt de grond

omgewoeld? 4) Wat doet de boer bij het ploegen? 5) Wat is 'een egge 'l 6) Waartoe wordt de egge gebruikt? 7) Met welke andere werktuigen kan de boer den grond los­

maken? 8) Waartoe dient de rol? 9) Waartoe gebruikt men het pootijzer, - waartoe de poot-

lij n '7 10) Welk verschil is er tusschen een zicht of pik en een zeis? 11) Wat doet de boer met de zeis, wat met de pik of zicht? 12) Wat is de pikhaak en· waartoe dient ie? 13) Wat is een sikkel, wanneer bezigt men die '? 14) Wat doet men met de rijf,-- wat met de gaffel '? 15) Waar en hoe wordt het graan gedorscht '? 16) Wat is een wan?

Page 73: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 81-

83. Tuingereedschap.

De hovenier of tuinier is werkzaam in zijn hof of tuin. Een tuin waarin groenten (moeskruid) wassen, heet een

moestuin; de tuin waarin bloemen worden gekweekt, is een bloementuin; de plaats waar bloemen voor den handel worden gekweekt heet bloemisterij; hij die er in werkt is de bloe­mist.

De bloementuin is verdeeld in perken of bedden: eenige staan bezaaid met gras, het zijn grasperken; andere met bloemen, het zijn bloemperken; tusschen de bedden loopen er paadjes.

Bij het aankomen van het lenleweer, woelt de hovenier of tuinier den grond om met de spade of de hak, en harkt de perkjes of bedjes op met de hark.

Dan begint hij te planten: met den pootstok of het poot­ijzer maakt hij gaten in de aarde; met het verplantschopje haalt hij de plantjes of pootjes uit de broeikas en steekt ze in de geboorde gaten. Van tijd tot tijd besproeit hij de scheut­jes met den gieter en zorgt cr voor, dat ze niet te lang staan blootgesteld aan de stralen van de brandende zon.

1\Iet het krabbertje of wiedijzer wiedt hij tijdig de perkjes; ook het onkruid dat op de paadjes woekert, weert hij onmee­doogend uit zijn tuin: hij steekt het af met de schoffel of krabt het weg met den krabber.

De boomen snoeit hij tijdig met hel snoeimes; met de rup­senschaar snijdt hij de nesten weg van het ongedierte dat woekert op takken en twijgen; met de haagschaar scheert hij de haag die dient tot omtuining van zijn hof.

~Iet zorg en vlijt maakt hij zich een lusthof, waarin hij me· nig aangenaam uurtje zal komen slijten.

84. - Anlwoord op de volgende vragen.

1) \V elk verschil is er tusschen een moestuin, een bloemen­tuin en een bloemisterij?

2) Hoe zijn onze bloementuinen gewoonlijk aangelegd '1 3) Wat is de hak, en wat de hark, -- waartoe dienen die

werktuigen?

Page 74: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 62-

4) Wat is de pootstok, - wat de pootlijn? 5) Wat is het verplantschopje, wanneer wordt het gebruikt? 6) Welke verschillende werktuigen gebruikt de hovenier, om

het onkruid uit zijn hof te weren? 7) Hoe wordt de planten het noodige vocht bezorgd? 8) Wat is de haagschaar, en wat de rupsenschaar? 9) \Vanne~r gebruikt de tuinier het snoeimes?

10) Wien noemt men tuinier of hovenier, wien bloemist?

85. - Gereedschap van den timmerman en van den meubelmaker or schrijnwerker.

De timmerman is een ambachtsman die de meest gewone houten voorwerpen vervaardigt. De meubelmaker of schrijn­werker bewerkt fijn hout en màakt fijne kasten en meubels.

De timmerman of de meubelmaker staat gewoonlijk aan zijn schaafbank. De voorwerpen die hij moet bewerken, kan hij vastzelten onder den klemhaak: een stalen of ijzeren haak die door het blad van de werkbank steekt. Wat hij schaven moet, klemt hij tusschen de bekken van de schroef: het klem­tuig dat bezijden de schaafbank bevestigd is. De werktuigen die hij het meest hantrerL, zijn de zaag, de schaaf en de hamer.

Hij gebruikt verschillende zagen: de spanzaag, die in een raam gevat is, de handzaag en al eens de schrobzaag (de smal­le, puntig-Locloopende handzaag).

Hij bedient zich van de schaaf om het hout glad te maken; om het ruigste hout wcg te nemen, bezigt hij den roffel; wil hij het hout zeer glad maken, dan neemt hij een schaaf ter hand met twee handvatten, de ree- of reischaaf. Om spijkers in het hout te kloppen, bedient hij zich van een stalen of ijzeren hamer; moet hij op een beitel kloppen,dan bezigt hij een hou­ten hamer, dien we de slei of sleg(ge) heeten. Vooraleer hij nieuwe meubels maakt, neemt hij met zorg de afmetingen op : met behulp van zijn winkelhaak teekent hij rechte hoeken af op het hout, met zijn passer maakt hij cirkels en bogen. Nu en dan moet de schrijnwerker of timmerman ook gaten maken in het hout: hij bedient zich hiervoor van de boor; om kleine gaat­jes te boren gebruikt hij een kleine boor, die zoo wat den vorm van een kurketrekker heeft en het fret of de fretboor genoemd

Page 75: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

2

1& A 1 De schaaf v 2 De nijptang v. 3 De rasp v. 4 De vijl v. 5 De heitcl m. 6 De roffel m. 7 De slci"teg(ge) v. 8 De zwikboor v.

- 63 ......

3

9 Het haalmes. 10 De ham"r m. 11 De schaafbank v. 12 De Idclllhaak rn 1:\ De schroef v. . 14 De bijl v. 15 De hoor v. 16 De winkelhaak m

21

20

T 22

17 De passér rn. 18 De schrobzaag v. 1 U De spanzaag v. 20 De hnndz'la~ v. 21 De schroevedraaier m. 22 Het fret, (de fretboor).

~) 1

2

.J?

8

.A ....

1&

1 De schaaf v 2 De nijptang v. 3 De rasp v. 4 De vijl v. 5 De heitel m. 6 De roffpl m. 7 De slci •• teg(gl') v. 8 De zwikboor v.

- 63 --..

.:, 6

:3 4 5

p-=--t~~-~ T

9 net haalmes. 10 De ham('f m. 11 De schaafba nk v. 12 De ldelllhaak m 13 De schroef v. . 14 De bij] v. 15 De boor v. 16 De winkelhaak m

-iiJ

21

20

t 17 De passer In. 18 De schrobzaag v. lU D e spanzaag v. 20 De hnndz~la~ v. 21 De schroevcdraaier m. 22 Het fret, (de fretboor).

Page 76: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-64 -

wordt; om groote gaten te boren bezigt hij een groote boor met dwarskruk, de zwikboor.

Nog veel andere werktuigen gebruikt de tililmerman of schrijnwerker: om spijkers te vatten en uit te trekken bedient hij zich van de nijptang; om schroeven vast of los te draaien gebruikt hij een schroevedraaier; om gaten te kappen of groefjes uit te steken, bezigt hij den beitel; om blokken hout te klooven, grijpt hij naar de bijl; om vlug hier of daar scher­pe kanten weg te snijden gebruikt hij een trekmes met twee handvatten: het haalmes; om hout glad te maken neemt hij de vijl of de grove rasp ter hand.

Al dat gereedschap heeft de timmerman op rekjes hangen in zijn werkplaats, op zijn winkel; daar werkt hij lustig tus­schen de geurige planken die links en rechts zijn opgesteld; daar trapt hij her en der in de rondgestrooide krullen of scha­velingen, in de spaanders en het zaagmeel.

86. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welk verschil is er tusschen een timmerman en een schrijn­werker of meubelmaker?

2) Hoe noemt men hun werkplaats, -- wat ziet men op den vloer, - wat tegen de wanden?

3) Welke toebehooren merkt ge op aan een schaafbank '! 4) Wat doet de timmerman met den klemhaak, - wat met

de schroef? 5) Waarvan bedient zich de schrijnwerker om ruw hout glad

te maken? 6) Welk gereedschap gebruikt de timmerman om te klop-

pen'? 7) Waartoe dient de winkelhaak, _. waartoe de passer? 8) Waarvan bedient zich de tiqlmerman. als hij wil boren? 9) Waartoe dient de nijptang, waartoe de vijl en de rasp?

10) Wat is een schroevedraaier? 11) Waartoe wordt de beitel, - waartoe de bijl gebruikt? 12) Wat is het haalmes?

87. --lIoe heel de man die:

1. de spijzen bereidt, 2. bloemen in broeikassen kweekt, 3. lood smelt en verwerkt, 4. touwen maakt, 5. ruiten inzet,

Page 77: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 65-

6. vogels of wild koopt en verkoopt, 7. straten plaveit, 8. hoef­ijzers smeedt, 9. stoelmatten maakt of herstelt, 10. kareelen (metselsteenen). bakt, 11. muren of plafonds bezet, 12. den tuin of den hof verzorgt, 13. werkt in wit blik, 14. rij- of voertuigen vervaardigt, 15. schoenen of laarzen vervaardigt, 16. schoenen of laarzen herstelt, 17. koperen voorwerpen vervaardigt, 18. schoorsteenen reinigt van roet.

1. Koperslager. 2. Glazenmaker. :~. Hoefsmid. .1. Bloemist. 5. Schoorsteenveger. 6. Straatmaker, plaveier. 7. Lapper. 8. Kok. 9. Hovenier, tuinier. 10. Wagenmaker. 11. Loodgieter. 12. Blikslager. 13. Poelier. U. Steenbakker. B. Stukadoor. 16. Touwslager, touwdraaier. 17. Schoenmaker. 18. Stoelen­vlechter, -maker, -matter.

88. - Hoe heet de man die: 1. tonnen maakt, 2. in was of klei een voorwerp of wat ook

nabootst, 3. in steen, hout, metalen, rnz. teekent of figuren grift, 4. in een kraam verkoopt, 5. uitsluitend goederen ver­voert, (j. een auto bestuurt, 7. met kar en paard rijdt, 8. de gas­lciding legt of herstelt, 9. voerman is van cen koets, 10. met zekerc stoffen uit dierenhuiden leer bereidt, 11. een huis met riet of pannen dekt, 12. hande laar is in juweel en, 13. de plannen van een gebouw ontwerpt en teekent en de uitvoering van het werk bestuurt, U. gouden en zilveren voorwerpen maakt en verkoopt, 15. fijne kasten en meubels maakt,lG. gelast is met het opmeten van gebouwde en ongebouwde eigendommen, 17. houten voorwerpen verwçrkt, 18. laken en andere wollen stoffen bereidt, 19. pelswerk bereidt.

1. Vrachtrijder. 2. Boetseerder. 3. Kramer. ·L Chauffeur. 5. Kuiper. 6. (Gas)fitter. 7. Dekker. 8. Juwelier. 9. Architect. 10. Leerlooier. 11. Goudsmid. 12. Voerman. 13. Landmeter. 14. Graveerder of graveur.15. :\leubelmaker of schrijnwerker. 16. Koetsier. 17. Bontwerker. 18. Timmerman. 19. Voller of volder.

89. - Vervang de streepjes door een van de hier volgende woordèn.

1. Kantonnier. 2. Matroos. 3. Kommies. 4. Kamenierster. 5. Automobilist. 6. Gouverneur. 7. Vlieger, vliegenier, avia­teur. 8. Schepeling. 9. Inspecteur. 10. Bruggeman of brugge-

Stijl en Taal·- 5.

Page 78: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-BB-wachter. 11.Passagiers. 12. Fietsers. 13. Gouvernante.14. Baan­wachter.

Die op een fiets rijen, zijn - ; die een auto berijden, zijn -, die een vliegmachine bestuurt, is een -, een -, een -. Die per schip reizen en aan dat schip dienst doen, zijn -; die al­leen maar de reis meemaken en niet tot het dienstdoende per­soneel van het schip behooren, noemen we -; de zeelieden die aan boord van de schepen het scheepswerk verrichten, heeten -. De - of - draait de brug open voor de schepen. De - is gelast met het dagelijksch onderhoud van de openbare wegen. De kamerjuffer die de dame helpt bij haar toilet, heet de -. De - moet den overweg bewaken en de hekken sluiten of open maken. Die toezicht houden over het lager of het mid­delbaar onderwijs, noemen we-. In ons land heeft de Koning in elke provincie zijn vertegenwoordiger; we noemen hem den -; dien naam geeft men ook aan den huisonderwijzer, die

in de groote families gelast is met de opvoeding van de kin­deren. - noemt men de inwonende huisonderwijzeres in dienst bij een familie. De - zijn belast met het heffen van in- en uitgaande rechten aan de grens.

90. Het Pa ar d.

De kop, de hals, de romp, de pooten en de staart zijn de meest in het oog vallende deelen van het paard; die kellnen we best; op de onderdeelen en op enkele bizonderheden zal het nuttig zijn nog eens even te wijzen; die kennen we wellicht minder goed. Aan den kop van donkerharige paarden merken we wel eens op het voorhoofd, even boven de oogen, een ronde, witte plek; die noemt men de kol; bij enkele vindt men een witten band, die van tusschen de oogen tot aan de neusgaten loopt: de bles.

De ruiter die een paard bereidt, zit op den - van het dier; zijn knieën drukken tegen de -, zijn beenen hangen langs­heen de -. Steekt hij de handen neerwaarts voor zich uit, dan grijpt hij het nekhaar, de - ; schuift hij naar achteren op het dier, dan zit hij op - en zijn beenen en voeten hangen tegen de -.

Page 79: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 67-

Als het paard den kop diep laat zinken en naar zich toehaalt raakt het de -; slaat het er mee links en rechts naar dazen of horzels die het steken, dan raakt het de -.

Het.lichaam wordt ge­dragen door vier lange, krachtige pooten: twee voorpooten en twee ach­terpooten. Aan de voor­pooten onderscheiden we het ... , de ... , het... en den , .. ; de achterpooten hebben geen knie, het bovendeel heet .... Ie­dere poot heeft maar één hoef, daarom noemt men het paard een « één­hoevig dier ». Die hoef is van hoorn en om­geeft den teen, hij

1. Manen v. 2. De schoft v. 3. De rug. 4. Het kruis. 5.De schouder m.6. De borstv.

7. Het bovenbeen. 8. De knie v. 9. Het onderbeen. 10 De hoef m.

11 De flank v. 12. De schenkel, schinkel m. 13. De onderschenkt'l.

dient als schoen. Om het afslijten van den hoef te voorkomen, beslaat men hem met een hoefijzer. 's Winters moet men in die ijzers ijsnagels aanbrengen, wil men dat het paard kan vooruitstappen op de glibberige baan.

De paarden versehillen in kleur en enkele krijgen hierdoor een bizonderen naam. Een paard met bruin haar noemen we een bruin; een met rossig haar een vos; een met zwarten kop en min of meer zwartkleurig lijf is een moor of moorkop; een gevlekt of een grijsachtig-wit paard noemen we een schim­mel.

Het jong paard heet veulen; het mannetjespaard noemen we hengst, het wijfjespaard merrie. Een oud afgewerkt paard noemen we een knol of guil; een moedig rijpaard, een klep­per, een strijdpaard, ros.

91.- Het Paardentuig.

Wanneer de voerman uit wil rijen, moet hij het paard op­tuigen. Hij vangt den kop in een stel van riemen (het hoofd­stel), op zulke wijze dat de ooglappen of oogkleppen juist bezijden de oogen hangen. Dan legt hij het beest een ijzeren

: ~

ti

1 "

11 12

9 lil

'1/

Page 80: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 68-

mondstuk in den bek, het bit of gebit, dat hij vastgespt aan de riemen van het hoofdstel. Aan de oogt'n van het bit, be­

Vt'stigt hij het lei(d)selof de leireep en, waaraan ie

I -_. hd dier uit den stal zal

, /

It'iden.

Het gebit en het Jei( d)­sl'l samen, noemen we den toom, teugel of breidel.

\' ooraleer de voerman hel paard inspant, legt ie

Puurdekop : 1. De ooglap m .of· oogklep v. het nog l'en ll'eren halsj uk 2.Het bit, gebit. 1

3. Het lel(d)sel of de lelreepen IJl. over de schoften, let ga-reel; het halsjuk dat men de ossen oplegt is van hout en heet het haam.

"ïl zijn meester een rit maken, dan wordt het paard ietwat

Het gareel (van leer) ; het haam

(van hout).

anders opgetuigd. Eerst wordt het gewoonlijk wat opgeknapt: met den roskam worden zijn manen gekamd en het haar van zijn huid effen gestreken. Het krijgt weer gebit en lei( d)se 1 aan, niet meer het gareel; op den rug krijgt het nu het zadel: hieraan hangen de stijgbeugels waarin de meester de voeten steekt. De ruiter zet het paard

llel mdel : 1. De stIjgbeu -

gel m.

aan met een fijn, leeren zweepje de karwats, of met de sporen. Na het werk wordt het paard weer naar den stal geleid; daar

vindt het lekker hooi achter de ruif of ruifel en haver in de kribbe.

92. - Antwoord op de volgende vragen. 1) Wat heet men de kol, wat de bles van een paard? 2) Waardoor is de teen van het paard omgeven? :i) Wat zijn ijsnagels, - waartoe dienen ze? 4) Wat is een vos, een schimmel, een moor, een bruin? 5) Welk paard noemt men ren knol of guil, -- welk een

klepper en welk een ros? 6) Waarin vangt de voerman den kop van het paard?

Page 81: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 69-

7) Wat is het bit van het paard, - waartoe dient het? 8) Wat is het lei(d)sel? 9) Wat verstaat men door den toom, teugel of breidel?

10) Wanneer gebruikt men ("en garerI, -- - wanneer een haam? 11) Hoc wordt hel paard wat opgeknapt? 12) \Vat zijn stijgbeugels '? 1:"3) Wat is een karwats? 14) Waar vindt het paard in den stal zijn yoeder?

93. DE TWEE PAARDEN (1).

Een Renpaard. slank en glad en fier. Liep in de wei l\1et eedlen zwier. 't Had dunnl' poolen, vurige oogell, 'Zijn lange hals was fraai gebogen.

Terwijl '( zoo lui en leeg genoot, Zag 't aan den overkant der sloot Een Boerenpaard, dmk aan hel ploegen: Het liep te hij~en en te zwoegen.

Het Henpaard bleef een poosje staan En sprak: « 'k Ben met uw lot begaan!

l> Arm beest! Ik liet me door geen slagen l> Tot ZOO'1l yerneedrend werk verlag(n !

» Wat zie-de er uit! Zoo ruwen ruig! » Wat draag-de een oud en smerig tuig! » Gij moest u toch warempel schamen, ') Als anderen u tegenkwamen!» --

» Mij schamen!» zei het ploegpaard nu. l> Voor wien? Wel 't allerminst voor u. » Geen vlijtigen zal men verachten, » Maar wie er lui is, kan 't verwachten.

» Daarom werk ik me lieycr moe. » Gij moogt wel blij zijn, dat ik 't doe, » 'Want denk er aan, gij, lrotsche draver, » Als ik niet werk, krijgt gij geen haver ».

(1) Van Eigen Bodem. - N.B. De je-vorm werd in dit stukje door « de»,'« gij », « u» of « uw » vervangen.

Page 82: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-70-

94. VERKLARING.

1. Een renpaard: paard dat aan een wedren deelneemt; paard dat snel kan rennen.

Slank :1) rank, lang en smal. 2) rijzig, lang en dun.

Glad: 1) glanzig; b.v. gladde koeien (met glanzige huid). 2) Glibberig; b.v. een gladde baan. 3) Effen, zonder ongelijkheden; b.v. een gladde

boomstam. 4) Kaal, geschoren; b.v. een gladde kin. 5) Gemakkelijk; b.v. dat loopt glad van stapel. 6) Geheel en al ; b.v. het is glad mis.

Fier: welgevormd en levenslustig. Edel: bevallig, sierlijk. Dun: 1) rank, lang en smal.

2) fijn; b.v. een dunne streep. 3) flauw; b.v. een dunne soep. 4) niet dicht bezet; b.v. een dunne baard. 5) licht; b.v. dun gekleed. 6) weinig; b.v. een boterham dun smeren.

Vurig: levendig, fonkelend. Fraai: schoon, sierlijk, mooi.

2. Lui: vadsig. Een boerenpaard: zwaargebouwd paard, dienstig voor den

veldarbeid. Druk: 1) zonder ophouden.

2) welbeklant; b.v. een drukke winkel. 3) vol beweging; b.v. een drukke straat. 4) die veel beweging maakt, praat: b.v. een druk

menseh, kind. 5) levendig, opgewekt: b.v. een druk gesprek. 6) het druk hebben: veel bezigheden hebben.

3. Begaan zijn: medelijden hebben. Arm: beklagenswaardig.

4. Ruw: 1) niet glad; b.v. een ruwe huid. 2) hobbelig, ongelijk; b.v. een ruwe weg. 3) ongeschaafd; b.v. een ruwt' plank.

Page 83: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-71-

4) onbewerkt; b.v. de ruwe voortbrengselen van den bodem.

S) ongemanierd, onbeschaafd; b.v. ruwe zeden, een ruwe gast.

Ruig: 1) harig, borstelig; b.v. een ruige baard. 2) ruw, onbeleefd; b.v. een ruige apostel.

Oud: versleten. Smerig: morsig, vuil, vettig. bemorst. Warempel: waarachtig. Tegenkomen: ontmoeten.

5. Ploegpaard: paard dat de.l ploeg voorttrekt, werkpaard. Vlijtig: werkzaam, naarstig, ijverig.

6. Blij: tevreden. Tro[sch : verwaand, hoovaardig, hoogmoedig. Draver: hardlooper; paard dat goed draaft.

95. - Vervang in hel slukje (( De twee Paarden» de schuin­gedmkte woorden door een synoniem.

96. - Vervang hel streepje door de woorden « druk, glad, dlln ol rwv » in de hier volgende zinnen.

Voor onze kinderen deugt zoo'n - parket niet: de robbe­doezen breken er den hals op. Van dat bedje krijgen wc niet veel radijsjes; ze staan cr veel te - gezaaid. Vóór hun schrijf­machines waren de klerken - aan het schrijven: ze hadden den tijd niet, om maar eens even op te kijken. Daar had ik heelemaal niet meer aan gedacht; ik was het - vergeten. Heb­de ooit iemand zoo barsch hooren toesnauwen: wat zijn dat daar - kerels 1 Zie-de niet dat de kleine rilt van de kou? Gauw een warme trui: de jongen is veel te - gekleed. Kijk eens wat een - keien in die beek; het water dat er voortdurend overheen spoelt, heeft al hun scherpe kantjes weggewreven. Die heer is de eenige dokter op zoo'n groote gemeente; nu hoef ik u niet te zeggen, dat hij cr een - betrekking heeft. Uit de smeltovens krijgen we -metalen: in de fabrieken worden ze bewerkt. Wat een gedrang toch in die Nieuwstraat 1 H et is wel­licht de meest - straat van de stad 1 Een ezel die goed verzorgd wordt, draagt den kop hoog in de lucht en heeft een - huid. Wat een - melk; zeker is er een halve pint water bijgegoten I

Page 84: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-72 -

97. - Zooals de vorige oefening. Katjes laat ik mijn hand likken, maar koeien niet; hun tong

is veel te -. De vele zorgen hadden zijn haarbos erg gedund: hij had bijna een - schedel. Elkeen wil daar een glaasje drin­ken: bij zoo'n vroolijken baas, in zoo'n gezellige zaal, is er ook altijd - gesprek. Snij niet met een schaar door rlit harde karton, gebruik liever dit scherpe mes: dat gaa t er -_. door. Nooit zag ik rimpels op zijn wezen: altijd zag ik hem met dat­zelfde - voorhoofd. Die muur is te haastig opgetrokken; zie maar hoe de steenen ongelijk uitsteken; wat --- metselwerk! Als zoo'n heele maatschappij een café binnrntrekt, hebben de bedienden het -. Zoo'n inpakkisten kosten niet \"Cel: 't is allemaal - hout. De boter moet duur zijn: :\Iordertje smeert ze toch zoo - op ons brood! Die Theo wil u alles ineens zeggen, het u zeggen met handen en voeten: wat een -- menseh! Geef me een - touw: om eén pakket bindt men geen kabel! Op Nieuwjaardag had het eerst geijzeld en dan gevroren, en-- als het toen was op de straten!

98. D e V 0 e r t u i gen.

De meest gewone voertuigen zijn de karren, de wagens en àe rijtuigen.

De kar ren hebben twee wielen of raderen, een bak en een lamoen (de twee boomen).

1 1

\­\ , '3

Har: 1. De hoornen of lamoen. 2.De hand m. 3. De velg v. 4.De spaak of speek v 5. d e naM. v.

Page 85: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-73 -

Aan het wiel of rad onderscheidt men de naaf: het cylin­dervormig blok in het midden van het wiel, waardoor de as gaat; de spaken: de spij ten die straalsgewijze rondom de naaf staan; de velg: den buitenrand die de spaken onderling verbindt, en den band: het ijzeren beslag op de yelg.

Tusschen de beide raderen rust op het onderstel Y<In de kar de bak. De boom en zijn de armen van de kar, waartusschen het paard wordt ingespannen.

Het meestal kleine voertttig dat met de hand wordt voort­gestuwd, heet handkar; de karren die men achterover kan wippen. noemen we stort- of tuimelkarren; het yoertuig waarmee aan de huizen asch cu vuilnis wordt opgehaa19, heet aschkar; de ijzeren karretjes op rails, zóó gemaakt, dat. men den bak kan laten kippen, zijn kipkarretjes of kipwagen­tjes ; het voertuig met zijn twee overgroote wielen waarmee boomen worden vervoerd, noemen wc mallejan.

De wa gen is een groot, zwaar voertuig, met meestal vier raderen, een bak en een dissel of disselboom. Dit laatste deel is een boom, waarmede men den wagen wendt en waaraan de paarden worden gespannen.

Yoor het vervoer van goederen worden vrachtwagens ge­bruikt; voor het overbrengen van huisraad, bedient men zich van verhuiswagens. Een groot gl'zdsehap maakt l'en plezier­reisje in een Janplezier; dl' kindermeid rijdt de baby's in een kinderwagen. Dl' wagen waarmee men lijken grafwaarts voert, heet lijkwagen.

Het rijtuig of gerij. Door rijtuig of gerij verstaat men we I eens « voertuig l); meestal echter wordt dit woord ge­bruikt met de beperkte beteekenis: « voertuig voor menschen )).

Aan een rijtuig onderscheidt men de raderen, het lamoen of de twee buo,'nen, den bak of de kast en meestal een bok, een zit­

plaats voor den koetsier. Dc meest gcwonc rijtuigen zijn dc sjees, dC' koets en de

coupé. De sjees is een tamelijk hoog, twecwielig rijtuig met een

kap, die men kan opzettcn uf neerleggen.

Page 86: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-74 -

De koets is een sierlijk vierwielig rijtuig met bedekte, ron­dom gesloten kast op riemen of stalen vecren.

De coupé is een halfkoets, een koets met één zitplaats voor twee personen.

99. - Antwoord op de volgcnde vragen.

1) \Vat gebruikt men, als meest gewone middelen van ver­voer?

2) \Vat noemt men een (c kar»? 3) Welke declen onderscheidt ge aan een rad?

Hoe steken die deelen in elkaar? 4) \Yat verstaat men door den « bak», - wat door de

b oomen)l van een kar? 5) Waartoe worden de verschillende karren gehruikt? 6) \Yat noemt men doorgaans « wagen )l? 7) Hoe verschilt een wagen van een kar? 8) Waartoe worden de verschillende wagens gebruikt? 9) Wat verstaat men door « rijtuig)l?

10) Welke deelen onderscheidt ge aan een rijtuig? 11) \Yelk verschil is er tusschen een sjecs, een koels en een

eoupé?

100. De Ho n den.

De hond is een zeer getrouw (lier, waarvan we allen houden; overal waar er JTlenschen WOlwn, treffen we hcm aan als een onmisharen gezel.

Er zijn veel soorten van honden: ze hebben alle hun eigen­aardigheden, waaraan we ze gemakkelijk herkennen.

De poedel is een kroesharige hond, met vrij grooten, ronden kop, breede hangende ooren en rechten staart. Hij. is goedaar­dig en leerzaam, en vermaakt ons dikwijls door zijn grappige kunstjes: voor een klont suiker gaat hij opzitten of gaat dood liggen, danst of treedt vooruit op de achterpooten, geeft een pootje en dies meer.

De taks of dashond is een zeer klein, moedig hondje, met lang lijf, buitenwaarts gekromde voorpootjes, en langen kop. Hij werkt zich gemakkelijk in de holen en wordt tot speurllOnd gebezigd; hij maakt gaarne jacht op vossen, dassen en konijnen.

Page 87: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-75 -

7

:I. De haz~nwin<l. " De tal,s of ,lnsholHl. 1. De poedel. -. » ~) De <l,,~.

<\ De mops of m~l ·1;; kc~ .. of spits 6. liet schippertj'·. I.

1 2 3

4 5

6

Page 88: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-76 -

De hazenwind is een zeer slank beest, met hooge pooten, langen hals en spitsen kop. Hij is uitstekend geschikt om het wild te achtervolgen.

De dog is een krachtig gebouwd dier, met zwaren, breeden kop, stompen snuit met gespleten bovenlip, breede borst en korte, krachtige pooten. Hij heeft een verbazend strrk gebit en is zeer strijdlustig.

De mops of mop is een zeer klein hondje dat sprekend lijkt op den dog. Het heefl geen gespleten bovenlip en heeft hier­door al een heel wat vriendelijker voorkomen dan de eerste. Het wordt hier of daar als huishondje gebruikt.

Het schippertje is een levendig, wantrouwig hondje, met kort, ietwat stomp snuitje, steil haar en kort staartje. Het wordt door de schippers als waakhondje gebruikt.

De kees of spits is een fraaie hond met lang, zijig haar, scherpen snuit, rechtstaande ooren en pluimigen staart. Hij is schrander maar schuw. Er bestaat een grooter en een klei­ner slag.

De herdershond is een 'fraai dier van middelmatige grootte, met wollig haar, spitsen kop, opstaande ooren en behaarden staart; men gebruikt hem voor het bewaken van de kudden.

De jachthond is een groot, fraai dier met hangende ooren, langen snuit, breede borstf sterke pooten en horizontalen staart. Sommige jachthonden blijven onbeweeglijk staan in de nabij­heid van het opgejaagde wild; men noemt ze staande honden of pointers.

De hond kan blaffen, keffen, brommen, knorren, huilen en jammeren. Hij is onderhevig aan een vreeselijke ziekte, de razernij of hondsdolheid.

101. - Antwoord op de volgende vragen. 1) Welke honden hebt ge nu leeren kennen? 2) Hoe ziet er de poedel uit? 3) Kent ge de eene of andere eigenaardigheid van dit dier? 4) Wat kenmerkt den taks of dashond '? 5) Waardoor onderscheidt zich de hazenwind ? 6) Wat weet ge van den mops of mop? 7) Hoe ziet er de dog uit? 8) Wat weet ge van het schippertje?

Page 89: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-77 -

9 8 De herdershond. 9 De Jachthond.

8

Page 90: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 78-

9) Waardoor onderscheidt zich de kees of spits? 10) Wat kenmerkt den herdershond? 11) Hoe ziet er de jachthond uit? 12) Welk verschil is er tusschen den jachthond en den hazen-

wind? 13) Wat verstaat men door « staande honden))? 14) Welke diensten bewijzen ons die verschillende honden? 15) Hoe geeft de hond zijn gewaarwordingen te kennen?

102. De Vogels.

Er zijn talrijke soorten van vogels. Vele verlustigen ons door hun gezang, of roeien tal van schadelijke insecten uit; sommige verschaffen ons voedzame eieren; andere bezorgen ons smakelijk vleesch.

1. D" <navel 111. 2. De kl"Op 111. :L np poot 111. 'I. De tpPIl nl.

5. Oe slag[H'tlllell of sJag:v('cr(~n v. G. De s tllllrpellllt'll.

De vogels hebben een hoornachtigen bek, een $navel; hun lichaam is met veeren bedekt; -de kleine, zachte die vlak op het lichaam zitten, heeten donsveeren of dons; de grootere die aan de oppervlakte liggen, dekveeren ; de groote en sterke in de vleugels,slag­veereu of slagpennen, die in den staart, stuur­pennen. Aan hun pooten hebben ze teenen; som­

mige vogels hebben onder de keel een krop. Zekere vogels blijven hel gansche jaar door dezelfde streek

bewonen, men noemt ze standvogels; andere reizen af tegen het aankomen van den winter en keeren terug bij het naderen van de lente, men noemt ze trekvogels.

Onder de kleinere vogels hooren ,vevèêl spreken van den leeuwerik, den kwikstaart, den koekoek, den nachtegaal, de ekster, het winterkoninkje, den specht, de lijster (me­rel), het roodborstje, enz.

1

2

3

5

6

Page 91: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-79-

De 1 e e uwe rik rend hoog opkringelt in de lucht. Men her­kent hem gemakkelijk· aan den achterteen waaraan een nagel zit, we I tweemaal zoo lang als de teen zelve. Hij bergt zijn nest in een kuiltje op den grond, meestal in korenakkers en wei-

is het levenslustig vogeltje, dat tierelie-

De lecl1\wrik m.

den; hij is belust op wormen, rupsen, slakken en zaden. Hij verlaat ons in October· en keert terug in Februari of Maart.

De kw i kst a art is het levendig vogeltje met zijn lan­gen staart die voortdurend kwikt. Het houdt zich graag op bij het water, waar het veel insecten vangt; het trippelt ook druk rond op den omge­ploegden akker, op zoek naar wormen en rupsen; hct vliegt rond ploegos en ploegpaard en hapt van

De kwikslaart 1lI. hun rug de lastige vliegen

weg I Men noemt het uaarom te recht ook akkcr- of bouw­mannetic. Het verblijft van l\Iaart tot October in ons land.

Dc koe koe k is een wilde, schuwe vogel, die zich het liefst ver van de huizen ophoudt in de bosschen. Daar zwerft hij rond ·op zoek naar insecten en behaarde rupsen. Hij heeft een donkere kleur, opvallend lan­ge vlerkel~, een langen, meestal opstaanden staart en een bree­den snavel. We hooren hem dikwijls van uit de verte zijn eentonig a koekoek» roepen, maar we vinden hem nooit De koekoek m.

Page 92: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 80-

thuis; de koekoek bouwt zich immers geen nest; zijn wijfje brengt haar eitjes in het nest van andere insectenetende vo­gels om ze daar te laten uitbroeien. De koekoek komt einde April in ons land, hij verblijft er soms tot in October.

De na eh t ega a 1 die 's morgens en 's avonds zoo heerlijk zit te zingen in bosschen en parken, de koning onder de zangvogels, heeft maar eenvoudig donkerbruine veertjes,

De nachtegaal m.

weinig fraaier als die van een museh. Het is een slank vogeltje met priemvormigen snavel en groote, bruine, sprekende oogen. Hij nestelt op den grond of in de struiken; hij ll)aakt voortdurend jacht op in­secten, wormen en rupsen. Einde April en begin Mei krijgen we het

eigenlijke groote nachtegalenlied te hOOl'en. Einde Augustus reist hij af naar het Zuiden en half April keert hij terug in ons land.

De ek s ter is een tamelijk groote vogel met zwarten kop, langen snavel, zwarte en wittl' veeren en lange klauwen. Het is l'en leerzame maar roofzuchtige vogel; leert men haar gemakkt'lijk het klappen aan, men leert haar moeilijk hel stelen af : alles wat blinkt sleept ze mee naar een of ander hoekje. Ze heeft ge­woonlijk haar nest in hooge boomen, in de nabijheid van de huizell. De ekster y.

Het win ter kon i n k j e is het kleine, wakkere vo­geltje, dat vlug wipt tusschen de takken van het struikgewas

en kruipt door spleten en gaten; het kweelt zijn eigenaardig vinkedeuntje den heelen dag door; ook 's winters als de zon schijnt, zingt het lustig, al ligt er ook sneeuw. Het is de kleinste van onze inlandsche vogels; men herkent het aan zijn zeer kort lijfje

Het winterkoninkje. en zijn meestal rechtstaande staartje. Het staat bekend als een beste bouwmeester­

tje ; zijn kunstig nestje bergt het gewoonlijk in lage struiken.

Page 93: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-81-

De spe c h t is een bekende bosch-klimvogel, met lan­gen, kegelvormigen snavel, scherpe klauwen en stevigen, sprietvorrnjgen staart. Men onderscheidt hoofdzakelijk twee soorten van spechten: de groene (geelgroen), en de bon­te (groen,geel, zwart, rood). De specht houdt van larven, poppen, kevertjes, beukenoten, zaden uit dennenkegels enz. Om de insecten uit hun schuilhoekjes op te jagen, klopt hij met zijn snavel op den boomstam.

De 1 i i s ter is e en donkerbruine vo­gel, licht gespikkeld op de zijden en met een witte streek aan keel en borst. De zwarte

De specht m.

lijster, de merel, kennen we beter: deze is pikzwart met een scherp-afstekenden gelen snavel en mooi geel randje om de oogen.

De lijster v. De merel bouwt haar nest in heesters of in kleine boomen, twee, drie meter boven den grond; ze zoekt insecten, slakken en 's winters ook bessen.

Het r 0 0 d b 0 r s tie is een lief vogeltje met een oranjerood borstje en een grauwbruin lijfje. Het verblijft in ons land van Maart tot October, som­tijds overwintert het. Het zingt lustig den ganschen dag en vangt allerhande schadelijke insecten.

103.- Antwoord op de volgende vragen. Het roodborstje.

1) Wat weet ge over de veeren van de vogels? 2) Wat kenmerkt den leeuwerik, den kwikstaart en den koe4

koek? 3) Welke bizonderheden kent ge over deze drie vogels? 4) Waaraan zoudt ge den nachtegaal, de ekster en het win-

terkoninkje herkennen? . 5) Geef een of andere bizonderheid Qver deze vogels. 6) Wat kenmerkt den specht, de lijster en het roodborstje?

STIJL EN TAAL - 6.

Page 94: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 82-

7) Welke bizonderheden kent ge over deze vogels? 8) Welke van de hier vermelde vogels zijn standvogels,

welke trekvogels?

De g r oot ere V 0 gel s.

104. - Tot de grootere vogels behooren onder andere de hoenders: de kalkoen, de pauw, de kwakkel, het parelhoen, de patrijs; vervolgens de kievit en de snip; en de watervo­gels: de eend, de gans en de zwaan.

De hoenders hebben doorgaans een zwaar, gedrongen lichaam en kunnen moeilijk vliegen; ze hebben krachtige pooten en voeden zich met korrels en zaden, ook wel met wormen en kleine insecten.

De kal koe n is de grootste vogel van het neerhof. Hij heeft donkere veeren, zijn kop is overtrokken met een vleezig, rood vlies, dat hem langs zijn snavel tot op zijn borst hangt, zijn staart is breed en dik.

Het is een vreedzame vogel, maar hij houdt niet van rood; toont men hem roode voorwerpen, dan wordt

De kalIwen m. hij driftig en zet zijn borst op en

zijn breeden staart. Het wijfje, de kalkoensche hen, is kleiner Elan het mannetje,

de kalkoensche haan. De p a u w is een groote vogel

met langen hals, kleinen kop en heerlijk schitterenden staart, . vol glanzende vlekken (pauwelloogen), dien hij kan opzetten in den vorm van een waaier. De pauw zijn ijdel­heid is spreekwoordelijk geworden: « ijdel als een pauw)); hij mocht nochtans wat minder grootsch gaan, want hij heeft leelijke pooten en zijn geschreeuw klinkt onaangenaam en

De pauw m.

Page 95: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-83-

schor. De veeren van de pauwin zijn niet zoo schit­terend als die van den pauw

De kwa rtel, kw ak­keI of wac htelheefteen zeer gedrongen lichaam zon­der staart,een korten dikken hals en een dikken snavel. 's Zomers treffen we hem dikwijls aan in onze ko­renvelden.

Het par e 1 hoe n of de poe l­pet a a t is een zware vogel met hoog gewelfden rug, naakten kop en hals, en groote vleugels.

lIet parelhoen of de poclpetaat m.

De patrij s is een veld­hoen met ,kleinen kop, dikken hals en dik, kort snaveltje. Hij loopt snel en vliegt schielijk in een rechte lijn.

.=......!:=.----..:-_.~--. -

De patrib lil.

De kie v i t en de sn i p zijn twee vo­gels die zich gaarne ophouden langsheen de waterloopen en de moe-

De kievit m! rassen; ze zoeken er slakkenl vischjes en allerlei waterdiertjes : een prooi die ze

Page 96: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-84-

gemakkelijk vangen, daar ze beide voorzien zijn van een lan­gen snavel en van vrij hooge pooten.

De kievit heeft een horizontalen romp,zijn vlerken zijn groen­blauw, zijn onderlijf is grijs; hij draagt meestal een kuif.

De snip of snep doet door haar hou­ding meer denken aan een hoen.

De eend, de gans en de zwaan zijn watervogels. Hun li­chaam is bedekt met

De snip of snep v.

een dichte laag veeren, die bestreken worden met een kleve­rig vocht, waarlangs het water gemakkelijk afdruipt; hun pooten zijn voorzicn van zwemvliezen. Ze voeden zich met vischjes, kikkertjes en waterplanten; op den vasten grond zoeken zc wormen en zaden.

De een d heeft een breeden, nogal platten snavel en 1J.. . korte, . ver naar achter

"'è"11 . staande pooten. \,,~.~:-""~'J ~1 De tam~e eend heeft

_.:::..--~~if;;';/~i;i~""",_ mee~tal .. wltte-, de wilde -=.-'_ --":-"::J;"'-_c_-,~~--::-~ _:...~ brumgnJze veeren. ~ ~e e;~d v. - ---- Het mannetje, de woerd,

heeft een schitterenden weerschijn op de veeren en zijn korte, platte staart draagt een paar omgekrulde veer­tjes. De g a n s is groo­ter, heeft een langen, dikken hals, een kor­ten bek en vrij hooge pooten. De manne­tjes gans heet gent of gander.

, .~

Page 97: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 85-

De zwa a n is een groote, mooie vogel met langen, sier­

Oe :1;waan m.

105. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Hoe ziet er de kalkoen uit?

lij ken hals; met zijn groote, witte vleugels opwaarts als de zeilen van een schip, drijft hij statig op het wa­ter van onze vij­vers.

De mannetjes­zwaan noemen we gander of gent.

2) Waaraan kunt ge hem gemakkelijk herkennen? 3) Wat weet ge over zijn aard? 4) Door welke kenmerken onderscheidt zich de pauw? 5) Geef nog een of andere bizonderheid van dezen vogel· I,) Hoe ziet er de kwakkel uit? 7) Wat weet ge over het parelhoen? 8) Op welken vogel gelijkt het parelhoen het best, - hoe

verschilt het er van? 9) Op welke van de hierboven vermelde vogels lijkt de pa-

trijs, - hoe verschilt hij er van? 10) Wat kenmerkt de kievit? En wat de snip? 11) Waaraan herkennen we de zwemvogels? 12) Hoe verschilt de eend van de gans? 1 :~) Hoe ziet er de zwaan uit?

106. D e V i s s c hen.

In het water leven allerhande dieren; de best bekende zijn de visschen.

De visch is een dier met rood, koud bloed, dat zich door vinnen beweegt en door kieuwen ademt.

De vinnen zijn vliezen met stijve draden; men onder­scheidt naar de plaats waar zezich bevinden: rugvinuen, borst­vinnen, buikvinnen, aars- en staartvinnen.

Page 98: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-86 -

De kieuwen zijn vliezige plaatjes onder of achter den kop, waarop de lucht in­werkt.

Er is een duèbele soort van visch : zoet­watervisch en 2eevisch.

Tot de zoetwater­visch behooren de snoek, de baars en de paling; tot de zeeviseh, de kabel­jauw, de sehelviseh, de gehol, de rog, de tarbot en de bot.

1. De kieuwen. 2. De schubben. 3. De rugvin v. 4, De staarhin.

5. De aarsvi'1. G. De J'lI'l<vin 7 .De borstvin.

De sn 0 e k is een groenachtig grijze visch, met gestrekt lichaam, platten kop, snavelvormigen snuit en ver naar ach· ter staande rug- en aarsvin. Hij heeft een gemiddelde lengte van 30 à 40 cm. De groote snoeken zijn wit op de buikzij, geel met vlekken en dwarsstrepen op de zijden. De snoek b een vraatzuchtige roofviseh, die elke prooi die hem door den muil kan, verslindt.

De b a ars is een vischje met sterk gekromden rug; hij heeft een gesplitste, groenachtige rugvin en roodachtige borst­vinnen. Hij is van 20 à 25 cM. lang en is een veelvraat van de ergste soort.

De kab el j a u w en de s eh e I v i s e h behooren tot eenzelfde familie: hun lichaam "is bedekt met schubben; ze hebben drie rug- en twee aarsvinnen en bij beide steekt hun bovenkaak voor de onderkaak uit.

De kab el j a u w is merkelijk grootcr en heeft ondui­delijke, geelachtige vlekjes op de ruggczij. Hij wordt onder verschillende vormen en namen in den handel gebracht, na­melijk gedroogd als stokvis eh, gezouten als labberdaan.

De schclvisch is smaller van lichaam, heeft cen spitser kop, tusschen borstvin en eerste rugvin een zwarte vlek waaraan men hem gemakkelijk herkent.

De p a I in g is de welbekende, slangvormige visch, met plat­ten kop, met smalle, lange rugvin, die met staart- en achtervin is samengegroeid.

1234

5 6 7

Page 99: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 87-

Rog, bot, s c hol en ta rb 0 t behooren tot de zoo­genaamde plalvisschen. Deze heeft een plat lichaam, de rug- en aarsvin gaan van den kop tot den staart; de oogen staan beide aan denzelfden kant .

.. , (j.

~~.~~ ~ ". ~ ... ~ • ..,. v

6.. 1. De snoek. 2. Ik h"",., :l. De paling ·l. PI: kabeljauw.

5. De schch·isl"il. H. I"" I ",.hot v. 7 Oe schol v. 8. De ro:>; ID. ti. Do bot v.

De rog is de grootste van de vier en het gemakkelijkst te herkennen: hij heeft een schijfvormig lichaam, groote borst­vinnen die met den kop vergroeid Ziji1, en harde, puntige doorn­tjes op den rug en den buik.

1 2

45

8

3

Page 100: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 88-

Tarbot, schol en bot lijken meer op elkander: De ta rb 0 t is merkelijk grooter dan beide andere; op

de zij gezien, vormt het lichaam bijna een cirkel; kop zoowat en staart zijn insgelijks afgerond.

De s c hol is hoekiger, haar lichaam loopt spitser toe naar den staart, de kop is smaller en de staart vormt zoowat een rechthoek.

De bot ie; smaller. langwerpiger dan beide vorige. haar kop spitser en haar staart kleiner.

107. - Anlwoord op de volgende vragen.

1) Wat kenmerkt den visch? Wat weet ge over zijn bewe-gings-, en ademingsorganen ?

2) Waaraan zoudt ge den snoek herkennen? 4) Is kabeljauw, labberdaan en slokvisch hetzelfde? 5) Hoe verschilt de kabeljauw van den schelvisch? 6) Hoe verschilt de kabeljauw van den snoek? 7) Met welk dier zoudt ge best een paling vergelijken? Hoe

verschilt de paling er van? 8) Wat verstaat men door plalvisch? 9) Wat kenmerkt den rog?

10) Hoe verschilt de schol van de tarbot? 11) Waardoor verschilt de bot van de tarbot? 12) Waaraan kan men de schol herkennen?

Del n sec ten.

108. - Men noemt insecten de diertjes waarvan het lichaam bestaat uit drie goed van elkaar onderscheiden deelen: den kop, het borststuk en het achterlijf.

Er zijn duizenden soorten insecten, die in veel families wor­den onderverdeeld; die een paar hoornachtige vleugels (dek­schilden hebben, noemt men kevers.

Tot de meest bekende insecten behooren de bij, het water­juffertje (de libel), de meikever, de wesp, het lievenheers­haantje (lievenheersbeestje), de krekel, de vlinder en de aardtor of loopkever.

Page 101: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 89 -

De bij is een insect, dat wat grooter is dan de vlieg. Zij heeft een behaard lichaam, twee paar vleugels en zes pooten. Haar kop is voorzien van sprieten, het achterlijf is gewapend met een angel.

Onder de bijen onderscheiden we de werkbijen, de darren en de koningin.

De werkbij is klein, heeft pooten van een bizonderen vorm om den honing te verzamelen en weg te brengen.

De dar (het mannetje) is groot, heeft groote oogen en lange vleugels en mist een angel.

De . koningin heeft een langer, spitser lijf, een korter en minder spits toeloopenden snuit en korter vleugels.

Dar. m. Werkbij. Koningin.

De bijen wonen in korven; daar vervaardigen de werkbijen zeshoekige hokjes van was, cellen genaamd; in de eene be­waren ze honing, in de andere legt de koningin haar eitjes. Een laag cellen, die aan weerszijden tegen elkaar liggen, zoo bijna in den vorm van een wafel, noemen we een raat.

In eIken korf is er maar één koningin; komt er een tweede, dan verlaat de oudste de woning en vormt een nieuwen zwerm. Zoo'n zwerm telt een 20.000 duizend werkbijen, G à SOO dar­ren en één koningin.

De dichtbehaarde, rossige brombijen heelen hommels; ze wonen in den grond of even boven den grond in boomstammen, enz.

Page 102: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 90-

Het wat e r i u f f e r t j e of I i bel is een zeer fraai insect met groote, doorschijnende vleugels en lang naald vormig achterlijf. Het voedt zich met schadelijke insecten.

De mei k e ver is een tamelijk groot insect, met zwarten af­geronden kop, bruine sprieten, zwart-glimmend achterlijf met witte vlekjes aan de zijden. Vooraleer de meikever sterft, legt hij een twintigtal eitjes in afzonderlijke kuiltjes. Uit die eitjes broeien de zoogenaamde larven (engerlingen) uit, die ruim twee jaar in den grond leven; als de larve zoowat drie

'\

-----

.," .--~-<-:v~ 1 Het waterjuffertje. 3 De mdkenr m 2 De wesp v.

5 De hooiwagen m. 4, Het lievenheersbeestje •

6 De krekel m.

jaar in den grond verbleven is, wordt ze pop en vervormt zich stilletjesaan tot den kever dien wc kennen. De engerling en oe meikever zijn zeer schadelijk; de eerste knaagt de wortels af, de laatste de bladeren.

De we sp is een vliesvleugelig insect, geelachtig-bruin van kleur, dat veel lijkt op de bij, maar slanker is van vorm.

De wijfjes alleen hebben een angel die van een giftklier voorzien is.

Het li e ven h eer s h a a n t j e (li e ven he ers b e e s -

Page 103: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 91-

t je) heeft een kogelvormig lichaam, en roode zwart-gespikkelde dekvleugels. Dit beestje vangt veel bladluizen en veel andere schadelijke insectjes.

De kr ek e 1 is een insect met afgeplat of rolrond lichaam, dikken kop met zeer lange sprieten, en lange achterpooten. De zwarte krekel leeft op zandige heidegronden, den donkergelen vinden we dikwijls in de schoorsteenen (schoorsteenkrekel of heimpje). Door het wrijven van het eene dekschild over het andere, brengt de krekel het eento­nig geluid vo ort, dat we sjirpen of tsjirpen noemen.

De v 1i n der is een licht insect met groote, fraai ge1tleurde vleugels; op den kop heeft l' Het tonnetle 2. De pop v. hij een paar lange 3. De rups y. 4. De vlinder m.

sprieten, aan het borststuk zes fijne pootjes. De vlinder leeft maar enkele dagen; vóór hij sterft, legt hij

eitjes; uit deze komen er rupsjes (of larven) te voorschijn, die ook eens vlinders zullen worden.

De r ups heeft een week.cylindervormig lichaam, met vlekjes van verschillende kleuren. Er zijn gladde en behaarde rupsen.

Dit insect knaagt de blaeleren van de boomen af en richt veel schade aan in onze tuinen. Heeft de rups of larve een ze­keren graad van ontwikkeling bereikt, dan spint zij zich in een weefsel, een tonnetje, en verandert in een pop; uit deze

laatste komt na eenigen tijd een levendig vlindertje te voorschijn.

De a a r d tor of 1 00 P k e ver is een tamelijk groot, zwartgroen insect, dat ietwat lijkt op een meikevertje; het heeft lange, ste­vige pooten, waarmee het zeer vlug over den grond rijdt. De aardtor verschilt alleen maar in kleur van den bekenden gouden loopkever.

De aarrllor \'. of De hooi wa gen is geen insect :het is een loopkever m. soort spin met een zeer klein lijf op hooge, spichtige pooten.

1

2

3

4

Page 104: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 92-

109. - Antwoord op de volgende vragen. 1) Welke diertjes zult ge insecten noemen? 2) Welke diertjes noemen we kevers? 3) Hoe ziet er de bij uit? 4) Zijn er verschillende bijen, - hoe herkent ge ze? 5) Wat weet ge over hun woning? 6) Wat zijn hommels? 7) Hoe ziet er het waterjuffertje uit? 8) Wat kenmerkt den meikever? 9) Wat zijn « tonnetjes », - wat poppen?

10) Op welk ander insect gelijkt de wesp, - hoe verschilt ze er van?

11) Wat kenmerkt het lievenheershaantje ? 12) Waaraan zoudt ge een krekel herkennen? Wat weet ge

over dat insect? 13) Wat merkt ge aan den kop, wat aan de vleugels van den

vlinder? 14) Welke gedaanteverwisselingen ondergaat een vlinder? 15) Wat kenmerkt de rups? 16) Hoe verschilt de aard lor van den meikever? 17) Welk diertje noemt men « hooiwagen))?

Welke geluiden geven de dieren?

110. - Vul in met een gepast werkwoord. 1. Loeien. 7. Kakelen, 12. Slaan. 2. Krassen. klokkell. 13. Sissen, 3. Brullen. 8. Brommen. schuifelen. 4. Blaffen, 9. Sjirpen, 14. Tjilpen.

bassen. tsjirpen 15. Piepen. 5. Kirren. 10. Knorren. 16. Keffell. 6. Gonzen. 11. Huilen. 17. l\Iiauwen.

18. Blaten. 19. Snateren, 20. Klepperen. 21. Balken. 22. Hinniken,

brieschen. 23. Kwaken.

Het rund - op de weide. De kikkers of kikvorschen - in de slooten. In de woestijn - de leeuw. De duiven - in de til. Bij het minste gerucht - onze honden. De bijen - rond de bijenkorven. De ezel- dat het galmt door de buurt. In onzen tuin hooren we de vinken --. De vurige paarden - van levens­lust. Hier wonen muisjes, we hooren ze -. De hondjes en de

Page 105: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-93-

vossen -. De eenden en de ganzen - in het koele water. De ooievaar is daar, we hooren hem -. In den vroegen morgen - de musschen op onze daken. Wat kunnen de katten toch akelig -lOver de doodsche velden - de zwarte raven. De beer maakt zich boos en -. De slangen -. Diep in zijn hok - het varken. De kudde schapen trekt al - naar het veld. De reizigers hoorden in den hollen nacht de wolven - rondom hun tent. Onze kippen of hennen - of -.

111. - Vervang hel slreepje door hel gepaste woord.

De bij en de wesp steken met hun -. De visch ademt door -, beweegt zich door - en stuurt zich door zijn -. De eend hapt met haar - naar de kikkertjes. De rug en de zijden van den egel zijn bezet met vervaarlijke -. De opgejaagde olifant slaat met zijn -, - of -. De meikever,de krekel en de slak tasten met hun - om zich heen. De veelpootige kreeft knijpt zijn prooi tusschen zijn -. De hongerige gier hakt met zijn vervaarlijkell -- en verscheurt met zijn vreeselijke -. Aan haar fluweelen poot draagt de kal ook scherpe -. Het nijl­paard, het afzichtelijk zeegedrocht, heeft een vervaarlijk bree­den -. De taks en het konijn graven zich in den grond met hun --. Met haar - haalt de mug het bloed uit de huid. Een morsig dier, dat varken: het wroet den heelen dag met zijn - of -in het slijk! De strijdlustige bok stoot met zijn -.

112.-De ram: mannetjesschaap. De ooi: wijfjesschaap. Het lam: jong schaap.

De slier (os) : mannetje van hetrundvee. De koe: vrouwelijk rund. Het kali of de pink (1) : jong rund; de vaars; jonge koe.

De beer: mannetjesvarken. De zeug(e); wijfjesvarken. De big(ge) : jong van het varken.

De reu of rekel: mannetjeshond. De leel : wijfjeshond. De rammelaar: mannetjeskonijn. De moer: wijfjeskonijn. De bok; mannetje van de geit. De kaler: mannetje van de huiskat. De doller of hoorn: mannetjesduif.

(1) Eénjarig kalf.

Page 106: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-94-

Het welp of wulp: Het jong van den leeuw, den beer, den hond, enz.

113. - Vervang hel streepje door den naam /J{tn hel manneljes­dier.

De vreedzame geit is heel wat gedweeër als de strijdlustige -. Van Oom kreeg ik een koppcl duivcn : een mooi duifje met een prachtigcn -. Ondcr de schapcn hcbbcn gewoonlijk de .­alleen horens. In een bijcnkorf zijn er veel -, cn maar één koningin. Bij oude -, mannctjesvarkens, kunnen de hoektan­den een aanzienlijkc lengte bereiken. - Het mannetje van den hond wordt - genoemd. Zoo'n lcclijkc, rossige kat met grooten kop en lange snorharen, is een rechte -. De -, het mannetje van de ecnd,draagt cen paar omgekrulde vcertjes op dcn staart. Met zijn koe behaalde die boer dcn tweeden prijs; den cerstcn met zijn prachtigen -. Hondom het ncst waar de zwaan zat tc broeien, zwom onrustig de - rond, alsof hij voortdurend onraad vreesde. Uit dat koppel paarden herken­dcn we dadelijk den - aan den fier gedragen kop en de fraai­golvende manen. De gans is nict zcer vrcesachtig" de - zou zelfs wel ccns naar ecn plager durven happcn. Ondcr al de ko­nijncn was de - veruit hct schoonstc beest.

114. - Vervang in a) het streepje duor den naam van hel wijfjesdier, in b) door den naam van hel jong van een dier.

a) De springlustigc jongc paardjes loopcn naast dc rustigc - op dc wei. Het schaap vcrschaft ons wol; de - gceft ons daarcnboven nog mclk. Vijf aardige konijntjes lagcn naast de - te slapen in hct nest. Het was schoon om te zien hoe de - de klcine hondjes likte cn verzorgde. Nu zullen wc spck hebben: we hebben den beer en ecn - gcslacht ; ze wogen samen 320 kilo.

b) We kregen van dic klork ccn rijken toom lieve-. De ·her­der zag elk jaar zijn kudde aangroeien mct een schoon aantal - .De jonge paarden, de -, mogen niet te vrocg zwaar werk verrichten. Zelfs de wrecde leeuwen zorgen voor hun jongen cn brengen hun - een deel van de prooi. Die klcine varkentjes, de -, zijn beweeglijke diertjes; de hocder hceft er heel wat werk mee om ze op het erf te houden.

Page 107: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-95 -

De Plant.

Aan een plant onderscheiden we verschillende deelen: wortel, die in den grond zit; den stengel of den stam,

den die

zich in de lucht ontwikkelt; de takken, de bladeren en de bloemen.

De wortel, het voedingsOI'gaan wanr­mee de plant haar levenssap uit den grond opneemt, vertakt zich in "de kleine wor­teltjes, de vezels.

Uit en op den wortel schiet de stengel 01 de stam omhoog: de stengel, de dun­ne steel van bloemen, de staIJl, datzelfde deel bij de bOOnlCIl. Als we een boomstam dwars doorzagen, vinden wc drie gemak­

~--

kelijk te onder­scheiden deeIen : in het midden sleekt het merg, een stof die met. den tijd niet aangroeit; daar omheen zit het hout, dat elk

1 De stam m. 2 De tak m. 3 Het blarl. 4 De bloem v.

5 Dewor1Pl m. 6De vezel m.

1 Desch?l's v. 2 De bast m. J' aar met een ring aanwast· het dichtst 3 Het Spillt. 4 Het nwrg. • 5 De mergstrRlen.lIl. bij het merg bevindt zich het harde hout,

het kernhout, verderaf het weeke, het spint. Door het hout schieten stralen van uit het merg naar buiten, de mergstralen. Aan den buitenkant ligt de schors, haar bin­nenwand noemen we den bast.

Op den stam wassen er takken in alle richtingen; de klei­nere heeten we twijgen.

Als de levenbrengendc lente het sap doet stijgen in den stam, verschijnen er knoppen of botten op takken en twijgen, het werkende sap doet ze zwellen en opengaan en op een mooien, zonnigen dag ontluiken de fraaie bloempjes. 1. De knop m.

of de bot v.

12

3 4

5

5

6

Page 108: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 96-

Het meesterwerkje dat we de bloem noemen, vertoont een kelk, een bloemkroon, meeldraden en een stamper.

De kelk is het onderste deeltje van de bloem, het groene bekertje, waarin de

bloem vastzit op het steel­tje. Aan zijn rand staan er fijne, groene blaadjes, de kelkblaadjes.

~"

2' ~- I. --t

:l-"'Ir '_ , -~'t

1) De bloemkroon v. 2) De kelkblaadjcs. 3)Dekelkm. 4) De steel m.

1) Het kelkblad. 2) Het bloemblad. 3) De stamper m, 4) De meeldraden m.

In den kelk steekt als in een vaas de bloem­kroon, de krans gddeurde bloemblaadjes, rose getint hij de roos, viokt bij hel viool­tje, rood bij de klaproos of kol1rbloem.

In het hartje van die kroon vinden wc l'('Il ml'nigte teere draadjes met een knopje aan dl'n top, de meeldraad­jes, en heelemaal in hun midden treffen we een voorwerp aan dat eenigszins den vorm vun een f1esch vertoont, den stamper, het deel waaruit zich de vrucht zal ontwikkelen.

In de weiden, in onze tuinen en te allen kant in het veld treffen we bloemen aan. l\auwelijks is de sneeuw in het voor­jaar verdwenen of tusschen de jonge grassprietjes zien we al bloempjes uitkijken.

Een van de eerste vertoont hel vélld- of Mlartviooltje het kleurig kopje; aan zijn lange, omgebogen steligclLjcs hangt zijn stervormig bloemhoûlltjl~ met zijnvijf hcl-bla:c-,-:e Ll"em­blaadjes waarover een heerlijke geur hangt. -- \' erwar I,let

met het driekleurig viooltje. Ook de madeliefjes laten niet lang op zich wachten; tus­

schen het nog schaarsche gras, heffen ze hun bloempje met zijn geel hartje en witte randjes omhoog; die goudgele hartjes waarrond straalsge wijze de schit­terend witte blaadjes staan, lijken als zoovele kleine, aardige zonnetjes.

Vroeg ook in het voorjaar Het madeliefj e. vertoont zich het lelietje der

dalen met zijn witte boveneen hangende Het lelletje der dalen. belletjes langsheen het gebogen stengeltje;

men treft het meestal aan in de schaduw van de bosschen.

4

Page 109: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 97-

In het voorjaar vinden we nog, vooral in de weiden, de be­kende scherpe boterbloemen. Op hun langen steel kijkt. hun kopje met zijn glanzeud gele bloemblaadjes boven het groene gras uit: ze staan er met honderden gezaaid, de hccIe wei ziet er geel van. Lentebloemcn zijn ook nog de pensee's, de tulpen, de vergeet-mij-nietjes, de seringen, de goudenregen, en meer andere. De pensee is een drieklcurig viooltje, dat geen gcur van zich afgeeft. De tulp is een cenbloemig gewas met cm ongewoon langen

De boterbloem v. steel, bekroond met een

De ·icring Y.

eironde bloemkroon, waarvan de blaad­jes wit, geel, rood of bont kunnen zijn. Het vergeet-mij-nietje is het hemclsblauwe bloempje met zijn fraaie bloempjes, dat we aantreffen in onze weisen en langs de slootkanten. De sering is een heester mct blauw-rose blocmpjcs, die ecn zeer aangenamen geur verspreiden. De goudenregen is een loof-

boompje met neerhangende takken, vol goud­gele trosbloempjes ; de vcIe gele vlokjes schijnen neer te regenen uit de kleine kruin.

In den zomer prijken onze tuinen weer met andere bloemen.

De anjelier steekt op haar hoogen, kalcn stengel haar fijngesplitste, somtijds dicht

Degoudenrl'gl'1l m. bijcellgedrongen bloemen met hun knobbeligen kelk omhoog en verspreidt een zeer aangenamen geur.

Vanzelf hoeven we niet te spreken over de geurige rozen met hun rijkgekleurde bloem­bladeren of over de heerlijk gemende lelies met hun mooie blanke kelken die door ieder­een gekend zijn.

De anjelier v.

In den herfst bloeien nog enkele bloemen, waaronder de

Page 110: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 98

chrysant of chrysanthemum, die we zoo gaarne op Aller­zielen gaan plaatsen op de graven van onze dierbare overle­denen.

116. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welke voorname declen onderscheidt mell aan een plant?

2) Wal verschil is er tusschen vezels en wortels? 3) Wanneer gebruikt men het woord {( stengel ", wanneer

« stam »'1 4) Wat ziet men bij het dwars doorzagen van een boom-

stam? 5) Wat is kernhout, wat is spint? Wat zijn de mergstralen? li) Hoe ontstaan de bloempjes? 7) Geef de beschrijving van een bloempje. 8) \Va! weet ge over de meeldraden, Wat owr den stamper? fl) Wat noemt men kelkblaadjes, wat bloemblaadjes?

10) Geef den naalll op van eenige lentebloempjes. 11) Welke hloemen bloeien er vooral in den zomer? 12) Hoe verschilt het Maartviooltje van de pensee? 13) Waaraan herkent ge de tulpen? 14) Waardoor is het lelietje der dalen gekenmerkt? 15) I {oe ziet cr het vergeet-mij-nietje uit? 16) Hoc verschilt de sering \'an den goudenregen? 17) Waaraan herkent men de anjelieren? 18) Wat weet ge over de chrysant of chrysanLhemu m?

117. Het reizen .. - De trein.

« Gij hebt dit jaar flink gestudeerd, zei ·Pa tegen mij en mijn zus, ge moogt allebei uw vacantie bij tante te Leuven door gaan hrengen Il.

Dat was nu eens een verrassing: we sprongen bijna de stoe­Ien Ol11ycr, zoo blij waren we. We raadpleegden gauw het treinboek en zochten op, wanneer we een geschikLen trein zouden hebben om te vertrekken uit Gent. Ma pakte ons lin­nengoed en onze kleeren in en 's anderen daags, al heel vroeg, trokken wc naar het station of de statie.

Page 111: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 99-

Pa ging naar het loket om kaartjes te nemen: hij beste lde « drie derden, Leuven »; voor zus en voor mij « een enkele reis)) en voor zichzelf een retourkaartj e of retourbiljet. Mijn onmisbare fiets ging hij in het bureau aangeveR en kwam toen met een ontvangstbe- /,' wijs in de hand terug. Ik li;l~Ji1' i(!!;I;~:f{J~illl/,~\\,~t!L wou de wachtkamer IIe - ~ I __ <-'''c. ri . ~'~'" klasse binnen, maar hij /1, :.:_ /]JfT'Y, . .1. '11'// ' I :f // weerhield me.-- (( We reizen Ir~I" </,' 11; I, "

derde klasse, jongen I), zei I ~' "1 ,.1,,r!,," ',' /1 ,

hij me en hij ging zelf voor- 'I' /, r ~y;'f;::{ op naar de vleugeldeur waar- I) !!l"::.~';(~~". op een groote zwarte IJ I ,'" 1,[':.i:i;:rt'l ;' stond. In de wachtkamer :j Ili'~;;':;~'-! kocht hij zich aan het buffet ~~~il'~~~ ,i~r'i <

een bosje sigaren en toell~"fl;l~~:-!lJ;{W;!{~~"\f1A\J;mt*f1;~ gingen we naar den knip- ' , Hel lOket: ' .-

per toe, die in de deur stond, lietell hem onze kaartjes knippen en mochten door. Onder de hooge overkapping zagen we vijf of zes spoorlijnen liggen, alle van elkander gescheidell door steelll'll sloepen, de perrons. Bovell elke spoorlijn hing een groot bord met aanduidiIlgen: 1 espoor: Gent-Dendermonde-l\lechelen; 2e

spoor: Gent - SLNikolaas - Antwerpen; :3e spoor: Gent-Kortrijk - Bijsscl, enz. ( Daar n f :3, derde spoor, Gent- Aalst - Brussel, dat is het ollze!)) Daar stond nog maar een deel van onzen trein: acht of negen wagons met vooraan den baga­ge- of goederenwagen. De machi­nist en de stoker waren met de lo­comotief weggereden: ze zouden voor de afreis den tender (kolen­wagen) van water en kolen yoo;·zien.

De trein m. Pa bracht mijn fiets naar den ba-g3ge\\'agen; de (trein)conducteurs

waren gelukkig al op hll~ post: ze trokken het vehikel naar binnen en zetten het veilig tusschen het overige re isgoed.

Nu liepen wc langsheen de wagons om een goede keus te

Page 112: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 100-

(ioen. TusschcIl de derde klass(:ll vond ik weÏltig of geen ver­schil: ze hadden alle, zewn of acht coupé's of comparti­menten en aan clkf'n coupé was rechts en links een portier met raampje. De eerste- en tweede-klassewagons, ja, die ver­schilden van de derde klassen: oe zitplaatsen waren met ge­makkelijke kussens belegd en voor de raampjes hingen er fraaie gordijntjes. En toch deed Pa een keus. Met zijn wandel­stok wees hij de portieren af, waarop (( niet rooken )) stond; (( die niet I)) zei hij, « we moeten een rook-coupé hebben en dien had ie gauw gcvonden.

We stapten in een leegen coupé, legdcn onze valiezen in het net hoven onze hoofden cn zus en ik zochten dadelijk een hoekplaatsjc op bij het raampje; we zaten cr alleszins veilig: even boven onze hoofden hing.de noodrem, het noodsein.

Wc lielen het raampje neer rn kcken eens naar buiten. Op het volgende spoor stond een luxetrein met la nge luxewagens of salonrijtuigen: wat zag er daar alles rijk uit!

Opeens voelden we een schok: de locomotief was met den tcndcr tcgen onze wagons komen aanrijen; het zou niet lang meer duren, cer we vertrokken. De portieren werden dicht gc­slagen, de sleutels in de haken gelegd; wc hoorden cen scherp gefluit en gleden bijna zonder het tc merkcn vooruit. Wc za­gen Ile\'l~IlS onZCIl trein de laders sjouwen met dc bagagc en ze op hun wagentjes naar dc goederenloods voercn. Bchoed­zaam reden we tusschcn dc andere trcinen door en de overkap­ping uit ell opeens was hdBH hel-klaar in onzcn coupé. Links cU rechts zagen wc nu stoffcrigc, zwarte goederentreinen lllanrellvreeren, - onze reizigerslrein leek ons nog ecn heertje bij die zwarte duivels. Onze trein reed nog altijd behoedzaam -y{ vooruit: hij moest nog op een ander spoor

ti komen. Daar zagen we het seinhuis: de

.. .. :. wisselwachter verzette den wissel en on-

. \: middellijk versnelde de gang. Wat lag de ...... ;;;;;::::;;O;;;iIi:;;;.:' ;;;;-.:::1:::.. spoorbaan op sommige plaatsen hoog I De wlsselm. Sommige straten liepen onder de spoorbaan

door, onder een stevig gebouwde landbrug, cen viaduct. Pas hadden we een tien minuten gereën, toen de stoomfluit

van Je locomotief aan 't gillen ging; we. hoorden de remmen schuren op de raderen, de treiu zou stoppen: wc reisden dus

Page 113: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 101-

De viaduct. v, cno.

Vooraleer we de sLa­tie binnenrcëll, ver­traagde de trein en bleef zelfs een paar oogenblikken staan; door het raampje za­gen we een arm op den seinpaal omhoog

gnan pn onmiddellijk reën we vooruit. De trein reed niet ver­der, we moesten overstappen. De trein Ilaar Leuven stond

een paar sporen yerder en nu troffen we 't : we zou­den met den sneltrein of S-trein (expres) (1) naar Leuven rijen. Bijna ongemerkt schoof hij weg en pas buiten de statie, begon hij te versnel­len: cie boumell en huizen draaiden weg als in een cincma-yertoouing; we zageil met moeite de baanwachters die aan hun wacht­huisje of aan den

.-Ji~l • . -~ overweg voór het hek of den slag­

De seinpaal m. booDn stonden.

't Was alsof we een luchtreis maakten en we keken niet weinig verbaasd op, toen Pa opeens zei « Leuven, jongens!»

De trein stopte, we stap­ten uit en gingen mijn fiets halen ;we moesten nu onder de

Detunncl v.

tunnel door een paar gangen gapn, om de statie te berf'iken. Daar zagen we tante gaan, het perron: ze had zich een per-

(1) Expres= sneltrein die groote sleden verbindt: de ex­pres van Parijs naar Madrid.

- 101 -

met den bommel of boemel of den B-trein en aan elke statie zouden we wat oponthoud hebben.

We zagen zooveel en praatten zoo drnk, dat we eenigszins verrast opkeken, toen Pa ons opeens door het raampje wees

:~ QiJ",,*~.' . jÇ - cc;J~...- :<" naar de tu rens en ge---= :Ww::;:; ": .. ~ ,._~ .lp. ;;/ bouwen van Brussel.

~ " . / Vooraleer wc de sla-, . h 11" . \111, I 'r,'/.

· '- v';.\ ,,: ,\ . \ r,?" ~\"'$.I1P ' '. .~~~~~~,~ .. ~ ~~L~~--':~ _ ... _- :...-~ . -=--~ - ;&..-=-

De viadnct. v. cno.

tie binneurei51l, ver­traagde de trein en Lleef zelfs een paar oogenblikken staan; door het raampje za-gen we een arm op den seinpaal omhoog

gaan en onmiddellijk reën we vooruit. De trein reed niet ver­der, we moesten overstappen. De trein Jlaar Leuven stoml

een paar sporen verder en nu troffen we 't : we zou­den met den sneltrein uf S-trein (expres) (1) naar Leuven rijen. Bijna ongemerkt schoof hij weg en pas buiten de statie, begon hij te versnel­len: ~le bOUllleJl en huizen draaiden weg als in ecn cinema-vertooJling ; we zageil met moeite de baanwachters die aan hun wacht­huisje of aan den overweg vóór het "' hek of den slag­

De seinpaal m. boom stonden. '::

't Was alsof we een luchtreis maakten en we keken niet weinig verbaasd op, toen Pa opeens zei « Leuven, jongens!»

De trein stopte, we stap­ten uit en gingen mijn fiets halen ;we moesten nu onder de

De tunnel v.

tunnel door een paar gangen gapn, om de statie te berriken. Daar zagen we tante gaan, het perron: ze had zich een per-

(1) Expres= sneltrein die groole sleden verbindt: de ex­pres van Parijs naar Madrid.

Page 114: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 102-

ronk aart je gekocht om ons hier te kunnen afhalen. or we bij haar dus welkom waren I

118. Antwoord op de volgende vragen. 1) Welke zijn de voornaamste dee \en van een trein '1 2) Welke verschillende trrÎneIl kenl ge '? 3) Hoe ziet er een wagon uit '? 4) Hoc kent ge het uur van de treinen '? 5) Waar en hoc vraagt men de kaartjes? 6) Waar gaat men hecn als men een kaartjc gckregen heeft? 7) Wat versta a t men door een buffct? 8) Waar en door wien worden doorgaans de kaartjes ge­

knipt? 9) Wat verstaat men door perrons, - wat door perron­

kaartjes? 10) Wat vindt mcn meestal in groote staties boven de per­

rons. Hoc vindt men gewoonlijk de vcrschillendc spoorlijnen? 11) Wic behoorcn tot het treinpersoneel? 12) Wat doet iemand dic reist met bagage, die hij niet mag

bij zich nemen in den coupé? 13) Waar worden de geloste goederen hecngebracht? 14) Wat wordt er gedaan onmiddellijk voor dat de trcin

yertrekt? 15) Hoe komt de trein op ecn ander spoor? 16) Wat is cen seinhuis, - wat cen seinpaal? 17) Hoe en door wien wordt dc overweg bewaakt? 18) Wat is een viaduct, - wat ecn tUIlUel?

De Fiets. (Velo, Rijwiel).,

\Vil-de wetcn hoc cen ficts ineensteckt, kom dan maar evcn mce naar de fietscnfabriek.

Uit dc fietskaders die aan den wand hangen, kiest de smidsknecht cr ccn zwart verlakt uit. Hij necmt twce raderen (wielen) mèt blinkelldl~ assen, vcrnikkelde speeken of spa­ken en zwart verlaktc velgen. Op dc velg van elk rad legt hij de banden: ccn binnen- en ecn buitenband, Nu past hij het voorwiel in de vork van het kadcr, stcekt de aspinnen door de twee oogen van de vork en schroeft cr mct een sleutel l'en moertje op. Evcnzoo doet hij voor het achterwiel; maar

Page 115: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 103-

aan dat laatste brengt hij nog een klein kamrad aan, dat op de uitstekende rechteraspin past. Van onder aan het kader, tusschen de twee wielen, bevestigt hij een drijfrad, met twee trappers of pedales ; door een keten of ketting vol platte schakels brengt hij dit drijfrad in verband met het kamrad van het achterwiel. Eindeiijk zet hij van boven op het kader het stuur en van achter het zadel.

Als ge nu de pomp aan de klep brengt en den binnenband van de twee wielen oppompt, kun-de desnoods al een roisje maken. Maar spoedig zoudt ge merken, dat u nog een of an­dere kleinigheid ontbreekt. Al dadelijk kwam in de eerste

1J l)Hetkader. :J') Het rad of wiel. 3)Deasv. 4)De speeken of spa-

kenv. 5) De velgv. 6)De bandm. 7) Het drijfrad.

8] Het pedaal ol de trap-1S) Det8çch v. ner.m. 16) Dcnel of schel o.

9)De keten v of ket- 17)De(m.)ofbetzadel. tingm. 18) Het kamrad.

10) Deklep v. 1!) De gre~p m. ll)Het spatbord 20)De pomp. v. 12)Devorl<v. 21) )'etubev. 13) Derem v. 22) De nummerplaat v. 14) Het stuur. 23) De slcutelm.

straat een politieagcnt u tegellhouuen ell spande tegeu 1I eeu proces-verbaal iJl, ten 1 e omdat mijnheer rijdt zonder bel; ten 2e omdal de hels geen nummerplaat draagt; en ten 3e omdat er aan uw rijwiel een rem ontbreekt; en werd het ritje in den avond gemaakt,in het proces-verbaal' werd vermeld, dat genoemde hecr zich veroorloofde te rijen zonder lantaarn.

Het kan ook nog gebeuren, dat ge breuk hebt, dat opeens met een knal een band springt. Een vooruitziende fietser voor­ziet zich tegen dergelijke ongevalletjes van verstelgereedsehap. Onder het zadel heeft hij een leeren tasch hangen waarin klein fietsgereedsehap steekt: een sleutel, een tube met gomhars, lapjes gummi (gomelastiek) en dies meer; onder de taseh hangt tegen het kader de pomp.

- 103-

aan dat laatste brengt hij nog een klein kamrad aan, dat op de uitstekende rechteraspin past. Van onder aan het kader, tusschell de twee wielen, bevestigt hij een drijfrad. met twee trappers of pedales ; door een keten of ketting vol platte schakels brengt hij dit drijfrad in verband met het kamrad van het achterwiel. EindeÏijk zet hij van boven op het kader het stuur en van achter het zadel.

Als ge nu de pomp aan de klep brengt en den binnenband van de twee wielen oppompt, kun-de desnoods al een r@isje maken. Maar spoedig zoudt ge merken, dat u nog een of an~ dere kleinigheid ontbreekt. Al dadelijk kwam in de eerste

:":v

l)Het kader. ~ Het rad of wiel. 3)Deasv. 4) De speeken of spa-

kenv. 5) De velgv. 6)De bandm. 7) Het drijfrad.

8] Het pedaal of de trap-IS) Delasch v. per.m. 16) Dcnel of schel o .

9) De keten v ot ket- 17) De (m.) of bet zadel. tingm. 18) Het kamrad.

10) DekJep v. 1\) De gre~p m. lt)Het spatbord 20)De pomp. v . 12)De vork v. 21) re tube v. 13) Dercm v. 22) De nummerplaat v. 14) Het stuur. 23) De slcutelm.

straat een politieagcnt u tcgellhoutlcn Cll spande tf'gt'u 11 een proces-verbaal in, ten Ie omdat mijnherr rijdt zonder bel; ten 2e omdat de tiels geen nummerplaat draagt; en ten 3e omdat er aan uw rijwiel cen rem ontbreekt; en werd het ritje in den avond gemaakt,in het proces-verbaal' werd vermeld, dat genoemde heer zich veroorloofde te rijen zonder lantaarn.

Het kan ook nog gebeuren, dat ge breuk hebt, dat opeens met een knal een band springt. Een vooruitziende fietser voor­ziet zich tegen dergelijke ongevalJetjes van verstelgereedschap. Onder het zadel heeft hij een lceren tasch hangen waarin klein fietsgereedschap steekt: een sleutel, een tube met gomhars, lapjes gummi (gomelastiek) en dies meer; onder de tasch hangt tegen het kader de pomp.

111 IS 1'1 11

12 I~

11

10 3 6

ï ft 3 5

9 Ul

20

21 2223

Page 116: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 104-

Wie zijn handen niet wil bezeeren, laat kurken grepen op het stuur aanbrengen en wie door slijkerige straten wil rijden zonder al te erge spatten op de kJeeren te vallgC'n, laat sFat~ borden plaatsen op het achterwiel.

Zoo uitgerust kunt ge veilig fietsen. Die gauw moe zijn van het trappen, nemen maar liefst eell vrijwiel, dan kunnen ze onder het rijen voor een paar oogenblikken de trappers stil houden en de beenen even laten rusten. Levenslustige kerels die gaarne vlug rijen, hebben op hun fiets een groote versnel­ling : twee of drie versnellingen, naar het verschil in grootte tusschen het drijf- en het kamrad.

De vrouwen zorgen voor een rokbeschermer, een netwerk aan het achterwiel om alle ongelukken te voorkomen. Somtijds ziet men nog een rijwiel voor twee personen met twee sturen en twee zadels, zulk een fiets noemt men een tandem: een fietsende muziek maakt cr wel eens gebruik van.

120. - Antwoord op de vDlgende vragen. 1) Wat noemt men het kader van cen fiets? 2) Welke deden onderscheidt men aan om het even welk

rad? Wat vindt men daarenboven aan een fictsrad? Wat heeft het achterwiel alleen?

3) Wat noemt men de vork? Hoe wordt het rad er in vast~ gezet?

4) Wat is het drijf-, en wat is het kamrad? 5) Hoe wordt het drijfrad in beweging gebracht? Wat wordt

er met ,den ketting gedaan? 6) Waartoe dient het stuur, waartoe de rem? 7) Wanneer is een fietser strafbaar voor de wet? 8) Van welk fietsgerci voorziet men zich tegen gebeurlijke

ongevallen? Waarin steekt dat gereedschap? 9) Waartoe dienen de. grepen; - waartoe de spatborden

en de rokbeschermers? 10) Wat verstaat men door een vrijwiel? 11) Wie heeft er een versnelling op zijn fiets? 12) Wat is een tandem?

Page 117: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 105-

Muziek. - Muziekinstrumenten.

Bijna in alle dorpen bestaat er tegenwoordig een muziek­korps, een vereeniging van muzikanten. Op bepaalde dagen maken ze een uitstapje en brengen in de doorgaans zoo stille straten van het dorp leven en opgewektheid.

De instrumenten die in eeu muziekkorps worden bespeeld, zijn van koper of van hout. Meest alle hebben een verstelbaar mondstuk, een of meer pijpen en ecn uitloopende ondereind, een trechter; het meerendeel heefL daarenboven kleppen: metalen plaatjes op de toongaten, ter verhooging of verlaging van den toon.

Wanneer het korps een uitstapje maakt, geschiedt dat met orde en tucht. Vooraan stappen meestal een paar trommelaars, die met veerkrachtigen slag op de trom of trommel slaan (de trom roeren, trommelen). Op hen volgen somtijds enkele man­nen met instrumenten zonder kleppel1, die een schel, door­dringend geluid hebben: de korte klaroen met haar bijzon­der schetterende tonen; of de lange trompet mrt haar minder schel geluid. Op hen volgt de heelc groep in rangen: een bonte wemeling van mannen met groote, kleine, zware en lichte in­strumenten. De muzikanten uil de eerste rangen bespelen meestal een klein instrument, een soort klaroen, waarop klep­pen staan: een piston; andere hebben een ietwat langer en breeder speeltuig, een soort trompet met kleppen op : een bugel. In de middelste rangen stappen enkele muzikanten met bi­zonder lange instrumenten \vaarvan een beugel (verlengstuk) op hun linkerschouder rust: de trombonisten met hun trom­bone; andere bespelen een eigenaardig koperen speeltuig, dat voor den vorm veel gelijkt op een groote Duitsche pijp: een saxophone; weer andere hebben een houten, recht speel­tuig met een dik, snavelvormig mondstuk, dat Gen zeer zacht, aangenaam geluid heeft: een klarinet; nog andere bespelen het houten, goedbekende speeltuig met de vele toongaten op: de fluit.

In de laatste rangen stappen de muzikanten met de zwaar­der instrumenten: hetzij tuba, hetzij den zwaar brommenden bombardon, die om den schouder gedragen wordt. Boven het korps steekt hoog het vaandel uit, met bovenaan zijn kroon met gouden en zilveren medailles, de prijzen en eereteekens

Page 118: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

21 1) De klaroen v. 2) De trompet v. 3) De trombone v. 4) De piston m. 5) De bugel m. 6) De bombardon m. of 0 7) De groote trom v.

8) De cimbel v. bet bekl,en. 15) De stol{ken m. 9) Deklopper m. 16)D3 trom of trommel v, 10)Debligel m. 17) De viool v. 11) De fluit v. 18)Destrijkstok m. 12) Deklarinet v. 19) De mandoline v, 13) Destemvork v.de diapason m. 20) De gitaar v. 14) De saxophone v. 21) De harp v.

~

~ IS

1) De klaroen v. 2) De trompet v. 3) De trombone v. 4) De piston m. 5) De bugel m. 6) De bombardon m. of 0 7) De groote trom v.

~~ ~~;

~

* ~

'i I' 10

)(S 13 · -~;::- t6

~!J

I1

11

12

8) De cimbel v. bet bekl,en. 15) De stol{ken m. 9) Deklopper m. 16)De trom of trommel v, 10) Debligel m. 17) De viool v. 11) De fluit v. 18)Destrijkstok m. 12) Deklarinet v. 19) De mandoline v, 13) Destemvork v.de diapason m. 20) De gitaar v. 14) De saxophone v. 21) De harp v.

Page 119: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 107-

van de vereeniging. Achteraan volgt de groote trom, waarop een cimbel (1) of bekken; een muzikant die ze slaat, houdt een cimbel in de linker- en den klopper in de rechterhand. In een of ander muziek wordt wel eens een stalen driehoek ge­bruikt, die met een stalen stokje wordt geslagen: de triangel.

De klaroen, de trompet, de trombone, den piston, den bugel den bombardon, de tuba, de fluit, de klarinet en de saxophone noemen we blaasinstrumenten, omdat men ze bespeelt door er in te blazen; de trom, de groote trom, de bekkens of cimbels, de triangel heeten slaginstrumenten, omdat we ze bespelen door er op te slaan.

Elke vereeniging van muzikanten die muziek uitvoeren, noemen we een muziek; het muziekkorps dat uitsluitend ko­peren instrumenten gebruikt, heden we een fanfare; wat ko­peren en houten instrumenten bespeelt, noemen we een har­monie. Behalve blaas- en slaginstrumenten, zijn er daaren­boven nog speeltuigen met snaren, de snaartuigen. Tot deze laatste behooren de viool, de mandoline, de gitaar, de harp en meer andere. De viool wordt gestreken met den strijkstok; de mandoline, de gitaar en de harp worden bctokkeld met de vingers.

122. Anlwoórd op de volgende vragen. 1) Welke drie soorten van instrnmenten onderscheidt men?

\Vat is er eigen aan elkc soort? 2) \Vat is een muziek,wat een fanfare en wat een harmonie?

~\) Welke dcclen onderscheidt men doorgaans aan de ko­peren instrumenten?

4) Wie stappen er gewoonlijk voorop, vóór het muziek-korps? Welk inslrument besprlen ze?

!1) Hoe verschilt de klaroen van de trompet? ti) Hoe verschilt de piston van den bugel? 7) Welk soort instrument is de trombone? 8) IIoe ziet er een saxophone uit 'l 9) Waaraan herkent ge de klarinet?

10) Hoe verschilt de fluit van de klarinet? 11) Wat is de triangel?

(1) Ook cimbaal.

Page 120: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 108-

12) 'Welke zijn de twee instrumenten met het zwaarste ge­luid? Hoe verschillen ze meestal van elkander?

13) Welk soort instrument wordt er meestal achter het korps gedragen? Wat houdt de muzikant die het bespeelt, in zijn handen?

14) Wat steekt er gewoonlijk hoog hoven het korps uit? 15) Wat weet ge over de viool, de gitaar, ue mandoline en

de harp? Hoe worden deze instrumenten bespeeld?

Spe 11 e n. - Spe 1 e n.

De boog kan niet altijd gespannen zijn: we moeten onzen ge~st al een uurtje ontspanning gunnen. De kleinen vinden overal verzet, ze spelen den gansehen dag;

nocht,ms zoeken ze nu en dan hun lievelingsspeIIetje op. Onze baby's in het kinderstoeltje of in de box of den loop­

wagen hebben al een rinkelbel (1) of rammelaartje in de handjes. De kleuters die niet meer willen in de wieg geschom­meld wor,len, willen toch nog (/ hobbelen» op hun hobbelpaard; onze wild ~ robbedoezen verkiezen nochtans op een stok met een paardt kop luidruchtig door het huis te ravotten: op hun stokpaardJe rijen, dat alleen is voor hen een prèt.

Onze snonen, onze kleine meisjes, moeten moederen en spe­len van den morgen tot den avond met hun pop en hun kin­derwagentje Grooter jongens die gedurig de vliegende sport­mannen voorbij zien fietsen, rennen ze met hun hoepels (hou­ten of ijzeren b'lnd) na : hoepelen is voor hen plezant I Anderen laten hun vlieg er op : ze laten het touw schieten zoolang ze maar kunnen en beleven een pret, als hun vliegtuig zoo hoog zit, dat ze er nog nauwelijks den staart van zien. Anderen weer lollen,loppen: ze spelen met den tol. De eenen hebben een drijftol dien ze n'et de zweep voortslaan ; anderen een prik­of werptol dien ~ e met een touw omwinden, vervolgens op den grond gooien en zoo doen draaien op de ijzeren punt, de taats; enkelen spekn eindelijk binnenshuis met een grooten, prachtigen tol, die ..,nder het draaien een zwaar brommend

(1) Kloterspaan is ,len gewestelijk woord.

Page 121: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 109-

geluid geeft: een bromtol. Minder levenslustige jongens hou­àen meer van knikkeren. Ze trekken een meet en mikken dan met hun knikkers of marmels naar een kuiltje of kring.

De meisjes hebben minder luidruchtige spelen: touwtjesprin­gen, dat is hun sJlel. De kleinere onder hen uoell ook gaarne handjeklap. Ze geven malkander zachte klapjes op de vlakke

hand onder het

•. , ..... '" . . -'" -'.--- -'''~ / ,,,,,'"

~ .... ,_ '~~~~

');y Drij rtol.

Bromtol m. Werptol of

priktol.

opzeggen van een rijmpje. De groo­tere ziet men dik­wijls raketten: ze vangen hun kaats­ballen op met hun kaatsnet, het ra­ket. Binne~huis

zien we de jongens en de meisjes ook al eens domino­spelen: ze schui­

ven dc steenen met de glimmend zwarte oogen tegen el­kander aan. Of ze zetten zich aan het dobbelen: de dobbel­steenen of teerlingen werpen ze uit de hand om de hoogste oogen te gooien. Of cinrlclijk gaan ze aan het dammen: ze schikken de witte of zwarte schij-ven in rijen op de ruiten ofvel-den en zoeken voortdurend het vijandelijk front te doorboren en dam te halen.

Kleine dreumesen en grooter jongens en meisjes gaan allen gaarne op den schommel zitten. Ook de groote menschen zoeken

nu en dan wat afleiding en ver- '" zet. Velen raken verslingerd op het kaartspelen, vooral op het jassen en het whisten. Voor

L' r'" . .... ..t-I' '\ .... >~

De schommel m.

hen is kaarten een ware studie, ze geven acht op alles: gelet wordt op het doorschieten (schudden of wasschen) van de kaarten; nauwkeurig wordt toegezien op het afnemen en

Page 122: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 110-

het geven. De spelers rangschikken hun kaarten bij soorten: harten, ruiten, schoppen, klaveren en overleggen wat ze zullen doen: « misère spelen )) (niet één trek halen), of wat anders. Als hij die aan de voorhand zit uitspeelt, staat al hun aandacht op hct spel gespitst; ook letten ze er op, of de spelers (kleur)bekennen, of ze niet verzaken.

Allen, kleinen zoowel als grooten vinden bizonder veel ver­zet bij kcrmistijd, als ze de markt vol tenten, spellen en kra­men zien staan. De kleinen verkneukelen zich vóór de pop­penkast, hct marionettenspel, als ze de poppen zoo parman­tig zien optreden, ze hooren kijven en zien strijden. Ze scha­teren hun pret uit in de schuitjes of op de paardjes van den mallemolen of draaimolen die onder een lawaaierige muziek draait dat het een aard heeft. Ze kijken hun oogen uit naar de kramen, waar zooveel bont speelgoed: mondharmonica's, klapperljespislolen, klapbussen enz. ligt uitgestald.

De grooteren zien een schuitje te bemachtigen op den een of andercn schommel of springen in een gondel van de rntsch­baan (lees: roetsjbaan) of montagne russe en rijden in (lui­zelingwekkcnde vaart de helling af, de glooiing op en wecr de diepte in. Snoepers verdringen zich in de wafelkraam, de tent waar wafels en smoutebollen gebakken, verkocht en gcnuttigd worden. Levenslustige jongc mannen staan voor de schiettent en mikken met het geweer op de vele pijpen die in grillige figuren in de tent zijn opgehangen. Sterkgespierde mannen gaan de kracht van hun armen meten bij den kop­van-Jut: ze grijpen de slegge (houten hamer) vast, ploffen die neer op den houten kop, en trachten zoo langs een mast een blok hout omhoog te jagen, dat gaat stooten tegen de bel heelemaal bovenaan. Kleinen en grooten dringen in den circus of het paardenspel en kijkCJl hun oogen uit op de kunsten­-makers die behendig bollen, ponjaarden of zwaarden van de eene in de andere hand doen vliegen; ze bewonderen de worstelaars of athleten, staan te beven bij de waaghalzerij van den koorddanser, zetten groote oogen op bij de ver­rassende tooverkunstJes van den knappen goochelaar (esca­moteur) of lachen zich ziek om een potsierlijken paljas, die allerlei bokkesprongen en gekke tuimels maakt. Allen kuieren ook eens gaarne rond in het beestenspel, de menagerie, en

Page 123: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 111 ~

maken allerlei bedenkingen vóór de getraliede kooien van a I die verschillende dieren.

124. - Antwoord op de volgende vragen.

Jo) Wat is de rinkelbel, wat het hobbelpaard en wat het stokpaardje?

2) Wat doen de jongens met hun hoepel, wat met hun vlie-ger?

3) Met welke tollen spelen de jongens en :JOe tollen ze '? 1) Wat doen de kleinen gewoonlijk bij het knikkeren? 5) Wat spelen de meisjes gewoonlijk? 6) Hoe spelen ze handjeklap; hoe raketten ze? 7) Wat gebruikt men bij het domino-spelen? 8) Wat is dobbelen? 9) Wat ziet men op ('en damspel? Wat trachten de dammers

te doen, te bekomen? 10) Wat is een schommel? 11) Wat wordt in het kaartspel gedaan vóórdat al de spelers

hun kaarten in hun handen hebben '1 12) Hoe rangschikken ze hun kaarten? Waarop wordt er

bij het spelcn gelet? 13) Wat zien de kleincn in de poppenkast? 14) Hoe noemt men de spellen met de schuitjes die heen en

weer zweven in de luch 1 ? 15) Wat zien en hooren de kleinen op de mallemolens? Hi) Wat is een rutscllbaan? 17) Wat zien de kleinen in de kramen? 18) Wat is een wafelkraam? 19) Wat is een schiettent; wat de kop-van-Jul? 20) Wat kan men zooal zien in een circus '1 21) Wat is een bceslentent of menagerie?

Page 124: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-112 -

125. De kleuren.

zwart grijs oranje rood purper blauw groen geel

Willen we de zaken goed kennen, dan moeten we er ook de kleur van weten op te merken.

Men spreekt doorgaans van zeven hoofdkleuren; we vinden ze bijeen in den regenboog op de volgende wijze gerangschikt:

purper of violet, indigo (1), blauw, groen, geel, oranje, rood.

Wit is de kleur die ontstaat uit het samenvloeien van alle of enkele van deze hoofdkleuren.

Zwart is de afwezigheid van kleur.

Al deze kleuren komen niet altijd voor met dezelfde helder­heid; zeer dikwijls zien we in een en dezelfde kleur verschil­lende tinten.

De tint van sommige kleuren wordt aangeduid door: a) Licht, helder of bleek:

lichtgeel, lichtgroen, helderwit, heldergroen, bleekblauw, bleekgroen, enz. ;

b) Donker of hoog: donkergroen, donkerbruin, hoogblauw, hoogrood, enz.;

c) Vaal = licht ontkleurd, niet helder van kleur: Vaalbruin, vaalrood, vaalgroen, vaalgeel, vaalgrijs, enz. ;

d) « Achtig » bij de klcurennamen gevoegd: Groenachtig, roodachtig, blauwachtig, geelachtig, enz.;

c) Een samenstelling van twee kleurnamen : Roodbruin, blauwgroen, purperblauw;

f) Glanûg, glimmend en dol of mal: Glanzig, glimmend zwart; dof- of matblauw.

(1) Prachtige, sterk-donkerblauwe kleur.

Page 125: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

113 -

De volgende woorden duiden ook nog tinten aan:

Van het rood: Rose of rozerood ( - lint) = lichtrood, bleekrood. Vuurrood (--e haren), bloedrood (-e zon) = donkerrood. Ros (- haar) = roodachtig. Karmijnen, karmijnroode (- wangen) = wijnrood.

Van het geel: Stroogeel (- lint) = lichtgeel. Citroengeel (- bloesje) = lichtgeel. Blond (- haar) = lichtgeel naar het goudgeel overhel-

lend. Goudgeel (- graan), in tegenstelling met lichtgeel. Bruin (-e suiker) = donkergeel (uit zwart, rood en geel). Vaal (vale heide, - lippen) = lichtbruin, lichtrood.

o1).tkleurd. Kastanjebruin (- mahoniehout, --e haren) = donker­

bruin. Van het blauw:

Azuren, lazuren, hemelsblauw (- gewelf) = lichtblauw. Van het groen:

zeegroen (--e tijgeroogen) = grijsachtig lichtgroen. Van het wit:

blank (--e sabel) = wit glanzend. Melkwit (-te tanden), spierwit, zilverwit (- haar),

krijtwit (-te huisjes). Hagelwit (- servet) = helder wit. Grijs (- teekenpapier) = donkerwit. Grauw ( --e schemering, -e lucht) = donkergrijs. Aschgrijs, aschgrauw ( -e haren) = donkergrijs.

Van het zwart: Gitzwart ( - paard, --e oog en) = glanzig zwart. Pikzwart, koolzwart ( - haar) = donkerzwart.

OPl\1ERKING. Iets wat veelkleurig is, heet bont: een -e vogel, koe, sjaal. - Iets waarop vlekken zijn, heet gevlekt: de --e tijger, een --e hond. - Iets dat van spikkels voorzien is, heet gespikkeld: --e duiven.

STIJL EN TAAL - 8.

Page 126: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

IDDEEL

Stijl en Opstel.

De Zinsbouw.

126. 10 « De zee is diep ». - « Diep is de zee ».

Bij het spreken en schrijven gebruiken we dikwijls zinnen met een verschillende woordschikking, bij voorbeeld « De zee is diep » en « Diep is de zee ». In den 1 en zin staat het onderwerp vooraan en onmiddellijk er achter volgen koppeling en ge­zegde; in den 2en zin staan het gezegde en de koppeling vooraan en volgt het onderwerp.

Zinnen met de woordorde van den 1 en zin, hebben de rechte woordschikking.

Zinnen met de woordorde van den 2en zin, hebben de omgekeerde woordschikking.

20 « Dien schoon en dag vergeet ik nooit ». « Daar zag men rotsen, torenhoog ».

Telkens als men het noodig acht, een ander zindeel dan het onderwerp te doen uitkomen, zet men dat voorop in den zin, somwijlen ook achteraan. Tn de twt't' opgegeven zinnen, wordt de rechte woordschikking « ik vergeet dien schoonen dag nooit D

en" men zag daar torenhooge rotsen» vervangen door de om­gekeerde; « Dien schoonen dag vergeet ik nooit » en « Daar zag men rotsen, torenhoog ».

30 « Ik heb hem gisteren een brief geschreven ». « Hij heeft daarin een goede keus gedaan ».

Wanneer in den zin een werkwoord in een samengestelden tijd voorkomt « heb geschreven, heelt gedaan», worden veelal de bepalingen tusschen het hulpwerkwoord en het bijvoeglijk werkwoord ingeschoven; « Ik heb hem gisteren een brief ge­schreven» en « Hij heeft daarin een goede keus gedaan :J.

Page 127: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 128: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 129: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

~ 115-

127. Plaats de volgende zinnen in de omgekeerde woordschik­king, - doe hel schuingedrukte uitkomen.

1. Hij maakt zijn Fransche thema zelden goed. - 2. Hij maakt altijd ruzie. - 3.Hij liep wel tien huizen te ver. - 4. We krijgen herhalingen genoeg. - 5. Ge komt hier niet om te luie­ren. - 6. Ge hoort overal wat. - 7. Dat is niet mooi van u. - 8. Ik drink het liefst rooien wijn. - 9. Ik vind Robinson Crusoë een aardig boek. - 10. Ik krijg mijn verloren geld nooit terug. - 11. Die gelukkerd gooide weer de meeste kegels om. - 12. We houden veel van vroolijke menschen. - 13. We leer­den eerst de tiendeelige breuken, daarna de gewone. - 14. Ik zal hem wel den mond stoppen. - 15. Het was uw eigen werk niet. - 16. Hij doorzocht d(~ kast van boven tot beneden. -17. Die slokkerd at een hall brood op. -- 18. Ik zal hem den bol wasschen. - 19. Ik zie den wijden hemel boven me. - 20. Hij sloeg hel heele ding in gruizelmenten.

Waarnemen of opmerken. 128. De kleur.

a) Wat is de kleur van: De houtskool. De kers. Den zieke. Het bisschopsmanteltje . Den hanekam.De peer. De kastanje.De heldere hemel. Den wijn. Den zwaan.De kraai. De boterbloem. Het bier. Asch. Het gras. De haren van een Den kikvorsch.De siroop. Pik. Den eierdooier. [oudje.

b) Bepaal zoo nauwkeurig moge lij k de kleur van: Den eekhoorn. De spons. De sigaar. De radijs. De olie. De musch. Den citroen. De appelsien. Den nevel,mist. De onweerswolk. De lei. Den kanarie. De koffieboon. Het lak. De mortel. De peper. Koper. Peperkoek. Den meikever. De kat.

c) Geef de kleur op van: 1) Het titelblad van uw « Spraakkunst », « Stijl en Taal »,

cRekenboek », « Atlas»; 2) dc deur, de vensterkozijnen, de vensterbladen, de wanden,

het plafond, den vloer, den leerstoel, de banken, de stoelen (leuning, zitting) van uw klas;

Page 130: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 116-

3) de landkaart van België zooals ge die in uw atlas vindt (de kleuren van de negen provinciën).

4) de hangklok van de klas (wijzerplaat, cijfers, wijzers, slinger, kast).

129. Vul in mei den naam van een kleur (bepaal zoo nauw .. keurig mogelijk).

Een Congq-neger stellen we ons het liefst voor met een -wezen, - kroeshaar, - lippen en - tanden. Men spreekt dikwijls van de -, zachtdroomerige oogen van een braaf kind; "an de leclijkc, - oogen van de valsche kat en vaR de - kij­kers van een kleinen guit. We treffen soms nog zeer lieve, ou­werwetsche werkmanshuisjes aan met - voorgeveltje, - on­derboord, - vensterluiken en deur en - pannen. In die huis­jes is het net geschrobde, - vloertje bestrooid met - zand, ue tafel is - gewasschen, het kacheltje is - gepoetst en het koperwerk staat - geschu urd.

Hct jonge gras in het morgenlicht is -; de zware boomen­kruinen in de avondschemering hebb en - bladeren; de dorre bladeren waarmee de boomen treuren in den naherfst, zijn -.

In de processie dragen de maagdekens een - kleed met een - sluier. De buitenlieden die lang in de brandende zon werken hebben een - wezen. Op den witten bloesem van de bloeiende boomen ligt soms een tikje -.

Zinsbouw.

130. Tracht door een andere woordschikking hei schuinge­drukie beter te doen uitkomen, 01 verbeter den zinsbouw.

WIE AL NIET SPAREN KAN (1).

Ge zult wel een windhond kennen; maar ge kent zeker mijn windhond niet. En ge weet nog minder wat er mee gebeurd is.

Ik gaf laatst onzen Zefier een bord met kluifjes. Hij was als altijd, daar erg mee in zijn schik. Hij kwispelstaartte en zag me vriendelijk aan. Dat moest beteekenen : « Dank u weIl» Hij begon toen te smullen.Hij scheen eindelijk genoeg te

(1) L. Leopold, Leesboek voor de volksschool, B. 11.

Page 131: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 117-

hebben. Er waren nog een paar beentjes overgebleven. Ik wou het bord juist wegnemen, toen ik iets aardigs zag. Zefier nam de kluifjes en liep er mee den tuin in. Hij krabde daar vlug met de voorpooten een kuiltje in den grond. De kluifjes werden er in gelegd, de aarde er over gekrabd, en alles was klaar. De beentjes waren begraven en behalve Zefier en ik, kon niemand ze weervinden. Dat kuiltje was de etenskast van onzen windhond. Ik riep toen verbaasd: « Wie al niet sparen kan ».

« Was het dan om te sparen? )) - Ik zal u meer vertellen. Ik was in den tuin twee dagen later. Ik speelde met Zefier. Dat had een poosje geduurd, toen hij naar het hoekje opeens liep, waar hij zijn kluifjes begraven had. Hij ging vlug aan het krab­ben - één, twee, drie, ze waren daar weer boven en één, twee, drie, onze spaarzame hond zat daar weer lekker te smullen.

Wat ik daar verteld heb, is gebeurd met mijn eigen hond, mijn Zefier.

Waarnemen of opmerken.

De Vorm.

131. Zeg hoe de vorm is: platrond, rolrond (= cilin­dervormig) of bolrond.

De appelsien is -. Een bougie is -. Een spijker is -. Een eikel is -. Een vijg is -. Een vijffrankstuk is Een knikker is -. Een sneeuwbal is -.

De citroen is -. Een pannekoek is -. Een potlood is -. De wijzerplaat is -. Een boomstam is -. Een bloedworst is -. Een brilleglas is -. Een horloge is -.

132. Een lijn is recht, krom, gebogen of boogvormig. Een rechte lijn kan daarenboven loodrecht of verticaal zijn, waterpas of horizontaal.

Vul in met een van de zoo even opgegeven woorden. 1. De slinger van de stilgevallen klok hangt - naar beneden.

2. De kornis ligt - op den voor- en achtergevel van het huis. 3. De wildgroeiende boomen hebben veel - takken. - 4. De boulevards zijn meestal -, breede straten. 5. Die halvemaan-

Page 132: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 118-

vormige geweIfjes beschrijven een -- lijn. 6. De scheepsmast staat - op het dek. 7. Een rechte stok die in het water ge­stoken wordt, lijkt -. 8. De bovenste - lijn van een schild­dak heet de nok of de vorst. - 9. Een anker is een zwaar ijzeren werktuig, dat bestaat uit een - schacht (steel), twee -armen van driehoekige bladen voorzien, een ring en een dwars­stuk aan het boveneinde. 10. Een brug is een - vlak, dat over een water geslagen wordt. - 11. De telegraaf- en telefoonpalen worden - in den grond geplant. 12. Een haak is een - voor­werp '."aH ('en of and,']" mct"nl, dêt dient om j.-ts vast te houden of aan te han"'m.

133. Vul in met een /Jan ril' volgende woor~t" :

Spits of stomp; slank (= lang en dun ol lang en recht) of plomp (= vormeloos, zwaar) ; gedrongen (= kort en breed­gebouwd) of gestrekt (= lang, uitgerekt); dun of dik; grof of fijn; korrelig of vlokkig; hol (= uitgehold, ingebo­gen) of bol.

Herten zijn - dieren. Op de gothieke kerken staan er - torentjes. Karton is -. Een kabel is een - touw. De patrijs heeft een -lijf. Logge torens zijn meestal-. De els is -. Door­schijnend papier is -. De hazenwind en de taks hebben een - lijf. Een oud mes is -. Het keukenzout heeft - korrels. De olifant heeft een - lichaam. Het spinneweb is een weefsel van - draden. De dog heeft een - neus. Die kleine dikkerd heeft - wangen. Het tafelzout heeft - korreltjes. De stam van oude wilgen is meestal -. Het paard heeft een - hfJ.ls. Het laken is - of -. Er zijn - en - brilleglazen. Uit den zwaargrauwen hemel viel de -- sneeuw. De kardoezen zijn gevuld met een soort - zaad.

Zinsbouw.

134. Plaats de zinnen in het hier volgende stukje in een andere woordschikking, zoodat het schuingedmkte naar behooren uit­komt.

DE GESTOLEN VEEREN •

De vogels wilden eens een nieuwen koning kiezen. Ze kwa­men op een bepaalden dag daarvoor bijeen in het bosch. De

Page 133: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 110-

arend en de pauw hadden de grootste kans om gekozen te wor­den: de een om zijn kracht, de ander om zijn schoonheid. Maar de havik was lang niet tevreden daarmee. Hij wist wel, dat zijn veeren niet btzond~r mooi waren; maar ik zal mis­schien kans hebben, dacht ie, als ik mij een beetje opsier. Hij zocht toen bij een boerenwoning allerlei mooÎr, groene en blau­we veeren, en hij verfde zich geel de pooten én dl'n bek. Hij zei, « ieder zal mij nu voor den mooisten vogel houden )).

De havik kwam zoo fraai uitgedost in de vergadering en plaatste zich tusschen den arend en den pauw. Wat zagen de anderen vreemd op. Ze zagen eerst toen ze hem nauwkeurig bekeken, wie het was, en de pauw riep :« Die veeren zijn voor mij, hij heeft ze gestolen van mij! )) Wat een beweging, wat een geschreeuw en getier! Allen vlogen op den bedrieger loc, om hem te bezien en uit te lachen! Ze riepen « Weg met d~~n dief! er mee weg! )) Ze vielen op hem aan en rukten hem van het lijf de vreemde veeren. Hij moest er ook heel veel van zijn eigen veeren bij verliezen. Hij vluchtte halfnaakt uit de vergadering. Hij liet zich in geen weken weer zien.

Waarnemen of opnlerken.

De vorm.

135. De voorwerpen zijn driehoekig, vierkant of vierkan­tig, rechthoekig, cirkelvormig of rond, ovaal of eirond (ook langwerpig rond of langrond), kegelvormig, veelhoekig.

Vul in met een van de hier bovenstaande woorden.

Elk vlak van een teerling of dobbelsleen is -. De stecnen van het dominospel zijn -. De schijven van het damspel zijn - . Het zwarle schoolbord is meestal -, soms ook -. De on­behouwen rotsblokken zijn -. De meeste tafelbladen zijn -ofwel -. De triangel is -. Onze gewone kachels zijn meestal - ofwel -, de zware kookkachels of fornuizen zijn -. De eikels zijn -. De - vakjes op het damspel heet men de vel­den. De trechter is een - voorwerp met wijden mond en nauwe tuit. De schelvisch (1) heeft een - staart. De specht (2) heeft

(1) Zie op blz. 87. (2) Zie op bladzij 81;

Page 134: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 120-

een langen, rechten - snavel. Het zadel van een fiets heeft een - vorm. De harlekijns hebben meestal een - hoed op het hoofd.

136. Vul in met een van de volgende woorden: trechtervormig, peervormig, waaiervormig, spiraalvor­mig, hartvormig, halvemaanvormig, zakvormig, ster­vormig, kruisvormig, boogvormig, zuilvormig.

Het hart van den mensch is een - lichaamsdeel.De pauw heeft een langen, - staart. De fIesschen hebben meestal een - hals. De meikever heeft - voelsprieten of voelhorens. De kurketrekker heeft onderaan - groeven die uitIoopen in een punt. De kap van de lamp is meestal -. De rechtopstaande kachelpijpen zijn meestal - buizen. De dronkaard heeft -wangen. De kerk die buiten de beuken twee uitspringende ar­men heeft is -. Bruggen en tunnels hebben zeer dikwijls -gewelven. Aan den degen en de sabel is een - greep. Om de lokalen alleen maar te verwarmen, gebruikt men hooge, -kachels. De kastanjeboom heeft een wijduiteenstaand, -blad. Op haar verjaardag kreeg de naaister een lief, - spel­denkussentje. De sikkel heeft een - lemmer. De speeken van een rad staan - aan de naaf.

Zinsbouw.

137. Verbeter de volgende zinnen.

1) Tante bestelde een rijtuig voor haar zieke Fransje, dat zeer prachtig was.

2) Hij zond de boeken aan den eigenaar terug, die hij ge­leend had.

3) Ik toonde de kaart aan mijn vriend die gekleurd was. 4) Betaal nu maar de rekening aan uw ongeduldigen Oom

die zeer hoog is. 5) Hij kwam met den trein uit de stad die weer vertraging

had. 6) Hij vertelde daar een leugen aan zijn kameraad die hij

later betreurde. 7) Dat is de jongen van mijn oom die hier school gaat. 8) De rups heet zijderups die ons de zijde verschaft.

Page 135: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 121 -

9) Ik laat u morgen den hond brengen door mijn knecht die zijn poot gebroken heeft.

10) Hij zond een pakje aan zijn goede tante die ziek te bed lag met heerlijke druiven.

11) Er is een hoofdstuk in dat boek dat me tranen deed storten.

12) Moeder bracht haar zieke kind in een fraai korfje lek .. kere, gele peren.

13) De wacht ontwaarde in den stikdonkeren nacht vijandelij. ke drommen die zich verscholen door middel van het zoeklicht.

14) De bedelaar dwaalde door de eenzame straten waarover de duistere nacht hing onder den plasregen.

15) Nu was er een andere heer gekomen op de villa, waaraan het bosch toebehoorde. .

138. Werk hel sluk zoo om, dal hel schvingedrukle naar be­hooren uitkomt.

DE BIJEN EN DE RUPSEN (1).

Een groote appelboom stond in een tuin. 't \Vas lente, en de boom prijkte met duizenden van de schoonste bloesems.

Een groote menigte rupsen was bezig in den top van den boom elk jong blaadje, dat onder haar bereik was, af te vreten. Er komen terwijl ze druk aan den maaltijd zijn, ontelbare bijen die zich aan het lekkere honigsap in de bloesems vergasten willen.

Ze roepen de rupsen toe: « Hoe durft gij het wagen, gij roovers, die schoone bloesems zoo moedwillig te bederven? »

De bijen antwoorden: « wij, wij bederven niets, maar gij wel. »

De rupsen hervatten: « Dat is de grootste laster, dien wij ooit hoorden, wij on tm aken den boom van zijn onnutte bladeren alleen maar en doen dus een goed werk. Gij zuigt daarentegen de bloemen uit, waarvan de smakelijke vrucht moet voortko­men, zonder dat we weten, waartoe dit nuttig is. ))

(1) K. Hofkamp.

Page 136: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 122-

De bijtjes antwoordden: « Dan is het genoeg, als de tuinman het maar weet. »

En de tuinman wist het wel; hij kwam en beslechtte spoe­dig den strijd.De rupsen werden als schadelijke dieren knaphan­dig uit den boom gehaald en door hem gedood; de vlijtige bijtjes mochten voortgaan ongestoord met hun werk daaren­tegen.

139. DE BRIEF.

Een brief schrijven is « een schriftelijk onderhoud hebben met een afwezigen persoon» of zooals sommigen zeggen « praten op het papier».

Wanneer we met iemand een onderhoud hebben, met hem praten, doen we dat op zeer eenvoudige wijze, zonder ooit te zoeken naar hooge woorden of ongewone vormen. Welnu zooals ons spreken is, zóo ongeveer moet ook ons schrijven zijn: het moet zijn een eenvoudig praten met een afwezigen persoon.­Alleen wanneer ae afwezige een onbekende of een hoogge­plaatste is, blijft het vertrouwelijke weg en worden zekere gebruikelijke vormen gebezigd.

Voorbeeld. Lokeren, den 5 November, 192 ...

Goede Fonske,

Nu moet ik U iets vertellen. Ge kent dien braven, goeien jongen uit het Veerhuis, dien struischcn jongen die zoolang naast U op school zat, nietwaar? Welnu, ze hebben hem gis­tèren dood naar huis gebracht.

Hij was, met enkele jongens uit zijn klas, een eindje buiten het dorp gaan varen. Ze hadden zich al wel een uur aangenaam op het water verzet, toen een onder hel, een deugniet van een jongen, - ze noemen hem hier altijd « den Rooje» voorsloeg te schommelen met het bootje.

De goeie Frits wou er niet van hooren, maar wat kon ie gaan

Page 137: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 123-

doen tegen al de anderen, hij moest ze 12.ten begaan. Ze heb~ ben dan geschommeld en wat is er gebeurd? Ze hebben zoo~ danig geschommeld, dat het bootje is omgeslagen. De anderen hebben zich met moeite kunnen redden en Fritske, die de jong~ ste was, is er in gebleven. Ecn uur later hebben ze het lijkje opgevischt. Ge kunt U voorstellen, wat het is bij de Ouders van den jongen. Er komt veel volk de brave menschen troosten; maar niemand zal hun toch hun eenig kind teruggeven.

Nu, wij, zijn klasmakkers, zullen al doen wat we kunnen, om onzen goeden vriend. ll·t ]','::\1; Fritske, een schoone begra~ fCl;:S :.c' 0""(11·~.;"n·'1 om 7,'" %:,'n diep-brdroefde ouders toch eenigszins te troosten.

Mogen we u op de begrafenis verwachten? Ge waart toen ge hier woon dei toch ook zijn klasmakker en een beste vrien.d van Fritske 1

We verwachten U, hoor! Tot ziens. Uw verkleefde

Albert M.

140. Schrijf nu ook een paar dergelijke briefjes:

10 Aan uw Louïke. Een van uw klasmakkers, een brave jongen, een vriendje van u beiden, werd overreden door een auto die in onstuimige vaart door de straat vloog. - Droef· heid van de ouders. Uitnoodiging op de begrafenis.

Begin: Louïke I, Droevig nieuws I...

20 Aan uw Franske. Een yan uw klasmakkers is spoorloos verdwenen. Wat vreest men? Droefheid van de ouders. Op­zoekingen en naspeuring.

Begin: Nu moet ik U wat schrijven.

30 Aan uw Rooéke. Schrijf hem dat ge van Vader een fiets gekregen hebt en dat hij, als uw beste vriend, u moet komen leeren fietsrijden.

Kies een onder de volgende beginvormen : a) Goed nieuws 1 Ik heb van Vader een fiets gekregen.

(Hoe ziet hij er uit? enz.) b) Er bovenop. Nu ben ik er bovenop ... e) Renéke, Zondag moet ge komen ...

Page 138: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-124 -

141. Lokeren, den ....... 192 .. . Beste Gust je,

Zondag is het hier kermis. Het belooft wat te zijn. We zien eIken dag nieuwe kermistenten aankomen. We hebben al een circus, twee schommels, twee groote mallemolens, een rutsch­baan, een groote wafelkraam en vandaag kwam op den koop toe een menagerie aan. De heele markt staat al bezet. Zondag stijgt daarenboven De Muyter op, de groote winner van den Gordon-Bennett-beker, en op dienzelfden dag is er ook een groote wedren voor fietsers. De moeite waard dus.

Gust je, Zondag moet Ge alleszins komen; we verwachten U allen en het zou niet wel zijn, als Ge nu niet kwaamt. We gaan dan samen eens alles afzien: we trekken naar den cir­cus; we schommelen een paar keer, draaien eens mee op den mallemolen en maken eens plezier op de rutschbaan ; dan gaan we naar de menagerie eers kijken naar de leeuwen, de tijgers, de beren, enz. enz. ; we loopen zien naar den luchtbal en naar de fietsers. Het zal dus de moeite waard zijn.

Hier in huis is men al de heele week druk in de weer: Moe­der en Zusters maken alles net en Vader bakt lekker koeke­brood en vlaas.

Het zal wat zijn I We verwachten U allen. Gust je, komen hoor I Zonder missen. Tot ziens.

Uw U innig toegenegen G. B.

142. Schrijf een briefje aan uw vriend en noodig hem uit om aanstaanden Zondag, 11 Juli, naar den stoet te komen zien. Het zal wat bizonders zijn: muziekmaatschappijen, praalwa­gens en een nieuwe groep met de helden uit den roemlijken Gulden-Sporenslag. - Ge zult hem afhalen aan de statie.

Neem een dergelijken beginvorm : 1) Franske, Zondag moet ge komen I 2) Frans, Zondag, groot feest I 3) Zondag zal het hier wat zijn I

Page 139: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 125-

143. Enkele A) titels enB) slotvormen van brieven.

Aan vrienden ondereen. A. Beste Vriend. Dierbare -, Waarde -, Lieve Vriend.

Vriend Jozef. Beste Frits. Beste. Vriend lief. Mijn waarde Jozef.

B. 1. Hartelijke (of Warme) handdruk. P. V. K. 2. Gansch de Uwe, A. B. 3. Met oprechte toegenegenheid ben ik

Uw verkleefde J. C. 4. Intusschen ben ik, als altijd,

Uw dienstwillige vriend, J. Fr. 5. Met hartelijke groeten blijf ik

Uw toegenegen vriend, H. V. 6. Tot ziens. Tot wederziens.

Uw U innig toegenegen G. B. Aan a) Ouders, b) onbekenden, c) heeren, d) geestelijken.

A. Ouders: Teerbeminde of Dierbare Ouders. Dierbare, Goede of Beste Vader, (Moeder).

Onbekenden: Mijnheer. Geachte Heer (1). Heeren: Geachte Heer. - Aan hooggeplaatsten: Weledele

Heer, (Vrouwe) (1). Geestelijken: Zeer Eerwaarde Heer Deken, (Superior ... ).

Weleerwaarde of Eerwaarde Heer (Pastoor, Onderpastoor, Leeraar).

Weleerwaarde of Eerwaarde Pater of Zuster (1).

B. Ouders: (Zoo weinig mogelijk vaste vormen). Onbekenden: Met hoogachting. A. B.

Eerbiedige (of beleefde) groeten. A. B. Heeren :Met eerbiedige groeten ben ik

Uw dienstwillige dienaar, M. M. Ontvang, geachte Heer, de verzekering van mijn

bizondere hoogachting. Uw dienstwillige dienaar, J. C.

Geestelijken. Met gevoelens van diepen eerbied ben ik ... Ontvang, Zeer Eerwaarde Heer ... , de verzeke­

ring van mijn bizondere hoogachting. Uw nederige dienaar, Z. B.

(1) In den brief zelf gebruikt men weleens in plaats van den titel i Ut UEd; UEerw.; UZEerw.

Page 140: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 126 -4

144. Waarnemen of opmerken.

1) De gestalte is: klein, (ineen)gedrongen of kort en dik, middelmatig, slank, rijzig of opgeschoten.

2) Het hoofd is : groot, klt:in, dik, rond.

3) Het gezicht of wezen is : rond, lang, smal, breed, ovaal, hoekig. De kleur: frisch, bleek, bloeiend, geelachtig, taankleurig.

4) De oogen zijn: diepliggend, uitpuilend, groot, klein. De uitdrukking: levendig, glazig (zonder uitdrukking), mat

of dof, sprekend, schalksch, doordringend, helder, vriendelijk. 5) De wenkbrauwen zijn: zwaar, ruig. 6) Het voorhoofd is: hoog, breed, laag, plat, gewelfd, ge­

rimpeld. 7) Dé wangen zijn: bol, hol of ingevallen, poezel, beenig,

vleezig, zakvormig. 8) De neus is: groot, lang, plat of ingedrukt, krom, breed

of dik, spits, opstaande, rood. 9) De ooren (oorschelpen) zijn: lang, groot, klein.

10) De mond is : groot of wijd, klein, scheef, lief, tandeloos. 11) De lilPen (boven-, onderlip) is dik, omgekruld. 12) De kin (kinnebak) is: spits, lang, vooruitstekend, ge­

spleten, omgebogen, vierkant, rond, plat. 13) De baard is: stoppelig (met korte, harde haren), vol

(= ringbaard), lang. 14) Het haar is: borstelig (met stijve haren), sluik (plat

langs het hoofd afhangend), verward of verwilderd, wanorde­lijk of haveloos, gladliggend, gekruld, gekroesd, gevlochten, gelokt.

Het is ook: blond, bruin, kastanjebruin, rood, zwart, grijs, zilvergrijs, ros.

15) De borst is : breed, smal. 16) De schouders zijn: hoog, laag (afhangend). 17) De rug is : breed, krom, gebogen. 18) De armen zijn: gespierd, dik, mollig. 19) De handen zijn: zwaar, groot, klein, mager, poezel,

Page 141: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 127-

knokig (met groote en harde knoken), knokkelachtig, vereelt (verhard).

20) De vingers zijn: lang, kort, knokig, mager, krom. 21) De been en zijn: lang, kort, krom. 22) De voeten zijn: groot, klein, breed of plat. 23) De bouw, het uitzicht is : forsch- of sterkgebouwd, sterk­

gespierd ; knokig (een knokige kerel: met groote, harde kno­ken, taai); zwaar, zwaarlijvig, dikbuikig; slank (= lang en recht).

145. Beschrijf naar het hier volgend model, - kies alleen de meest in het oog vallende trekken uil.

De Dronkaard.

Een dronkaard heeft meestal een hoekig, taankleurig wezen, een laag, gerimpeld voorhoofd, diepligge.lde, doffe oogen, zakvormige wangen, een rood en neus, een :.toppeligen baard en verwilderd, borstelig haar.

1. Het hoofd van een neger. De neger heeft een '''' ... wezen, meestal een... voorhoofd,

... (uitdrukking) oogen, een ... neus, ... (vorm), ... (kleur) lip­pen.

2. Het hoofd van een stokoud vrouwtje. Een oud moedertje heeft een ... , ... wezen met ... voor-

hoofd, ... (kleur) haarvlechten langsheen de slapen, ... , oogen, ... wangen en een ... kin of kinnebak.

3. Hoofd van een eerbiedwaardigen grijsaard. De eerbiedwaardige man heeft een ... , ... wezen, een ... , ... ,

voorhoofd, ... (uitdrukking) oogen, een ••• ... (kleur) baard die hem tot op de borst hangt; om den kalen schedel ligt alleen nog maar een mager kroontje van ... haren.

4. Hoofd van een dommen straatlooper. Zoo 'n domoor heeft nogal dikwijls een ... , ... wezen met

... voorhoofd, ... oogen, •.• oorschelpen, een... mond, een ••• kin en ... haar.

5. Hoofdje van een lief kindje. Een lief kindje heeft nogal dikwiJls een... (vorm) hoofdje

Page 142: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 128-

met een ... voorhoofd, een... wezenskleur, ... , ... (uitdruk-king) oogen, ... oortjes, ... wangen, een ••• mondje met ... lippen en een ... kinnetje.

146. Bet Konijn.

Het konijn heeft een langwerpigen kop met groote oogen, lange, lepelvormige, zeer beweeglijke ooren, gebogen neus, gespleten bovenlip en llnorharen om de lippen; zijn lichaam is bedekt met zacht, wollig haar, meestal bruingrijs van kleur; het heeft aan de voorpooten vijf en aan de achterpoQten vier teenen met groote, sterke nagels; zijn achterpooten zijn mer­kelijk langer als de voorpooten.

a) Beschrijf nu eens zoo nauwkeurig mogelijk de kat. De kat heeft een ... kop, een ... , ... neus, ... oogen, een paar ... , ... oorschelpen en op de bovenlip draagt ze een ... ; ze

heeft een ... en zeer ... lichaam met een dichtbehaarden pels die ... , ... , ... , ... of ... is; aan haar pooten draagt ze vier ... na-gels en eeltballen onder de teen en; ze heeft een .,. staart.

De Os. De os heeft een zwaren breeden kop met een paar gladde,

gebogen horens, een plat breed voorhoofd, groote oogen, zeer beweeglijke groote ooren,een breeden muil met ruige tong;­een korte, gerimpelde hals met een huidplooi, een kwab, on­deraan verbindt den kop met den plompen romp; korte, krach­tige pooten met gespleten hoeven dragen het logge lijf en een lange, lenige staart met een bosje lange haren, een kwast, aan het ondereind kwispelt voortdurend.

b) Beschrijf nu naar dit voorbeeld zoo nauwkeurig mogelijk hel paard.

Het paard heeft een ... kop met ... (plaats) oogen, ... , ... ooren en ... neusgaten, een fraai ... hals met ... manen, een ... borst, een ... romp met ... rug, ... ,... maar ... pooten met een hoef onderaan en een ... staart.

Bet Varken. Het varken heeft een vrij grooten kop met langen snuit en

kleine, schuinsstaande oogen, een stijven, korten hals, een ge­strekten romp met ronden borsteligen rug en laaghangenden

Page 143: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-129 -

huik, korte pooten met vier hoeven onderaan, een korten, dunnen staart meestal met een krul.

c) Beschrijf zoo nauwkeurig mogelijk hel schaap. Breid hel vol­gende wal meer uit.

Een ... , ... kop, met een ingebogen ... , een bijna ... I'Ilmp dicht bezet met ... , ... haar, ... poolen, ... hoef jes en een ... , ... staart.

Zinsbouw.

147. De bepalingszin moel om de duidelijkheid zooveel moge­lijk naast het bepaalde woord slaan. Door de bepaling le scheiden van het bepaalde woord onlslaat zeer dikwijls dubbelzinnigheid.

10 « Hout dat vochtig is, onlvlamt niet lichl» is een goed gebouwde zin.

20 « Houl onlvlamt niel lichl dat vochtig is» is een gebrek­ldge zin.

Verbeter de volgende zinnen.

1) Waarom voedt ge nog dat dier in uw huis, dat tot niets meer dient?

2) De wonde verzwoor die niet op tijd gereinigd werd. 3) Het land brengt weinig op, dat niet met zorg beploegd

werd. 4) Een les vergeet men zoo gauw, die men maar half kent. 5) Geld of goed gedijt niet, dat men gestolen heeft. 6) De meester wordt doorgaans slecht gedit'IHl, dit' zijn

knechts mishnndelt. 7) De berg veroorzaakt aanzienlijke schade, die vuur spuwt. 8) Bloemen zijn lang zoo frisch niet als de levende die in

de broeikas gekweekt worden. 9) De menschen dienen tot last aan anderen die niet werken. 10) De mensch behaalt een groote overwinning die zijn

driften overwint. 11) Ge hebt uw paspoort in uw portefèuille steken, waar­

naar ge zoekt. 12) Hij gaf antwoorden aan zijn ouders die louter uitvluch­

ten waren. 13) Water dampt uit dat kookt.

STIJL EN TAAL - 8.

Page 144: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-130 -

14) Een boom wordt licht omvergehaald door den storm die zijn wortelen niet diep genoeg in den grond zitten.

15) Dat was het redmiddel op alle gebied van onze twintig­ste eeuw.

148. Waarnemen.

Gevoel-, Sxnaak-, Reukorgaan.

·a) lIet harde steen. Een ruige baard, of huid. Bobbelig ijs. Een ruwe tong. Eeu stijve hals. Taai leer (wat buigt. zonder te

breken). lJuigbare,buigzame takjes; leni-

ge leden. Een zware vrflcht. Vaste spijzell. Vocht;!!, wak weder, klam (nog

wat vochtig). Warm. Urukkend: 's Zomers is

het -.

lIet weeke was. Een zachte, mollige hand. Een gladde huid. Een hoed met slappen rand. Br{)ns ( = licht breekbaar)

porselein). Bros (= hard en licht brok-

kelend) beschuit. El'll !ieMe pluim. V loeibare spijzen; rekbaar, eia­Droog huis. [stiek.

Koud. Killig (= vochtig koud).

b) Zoel. - Zoetig (= min of meer zoet). Gesuikerd = zoet gemaakt. Zuur, bitter, wrang (= scherpzuur). Rinseh, zerp = frisch-zuur. Zuurzoet = zuur en zoet te gelijk. Zout (= zout van smaak). Pikant of sterk gekruid (sterk prikkelend). Sappig: vol sap. Voos: bijna zonder sap. Waterig: als water. Melkachtig: als mei!\.. Lauw: een weinig warm.

c) Een geurige sigaar. Een geparfumeerd, gepoeierd

doosje.

Een stinkende poel. Een mulle lucht. Dutte kel­

der.

Page 145: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 131-

149. Vul in met het gepaste woord. Dat rattenvangertje heeft stekelig, - haar. Met - kId

boetseeren we allerlei voorwerpen. Het linnengoed heeft niet lang genoeg gedroogd: het is nog --. Diamant slij L weinig af : het is een zeer - stof. Die aarden tabakspijpen zijn - : krab er maar even aan, de stof brokkelt af. Broertje, de goeie dik­kerd, heeft - armpjes. Haal de koord niet toe, laat ze wat - hangèn. Het kwik is in ons klimaat een - metaal. Die betonnen vloer is niet zeer effen: kijk wat een - plekken er op zijn. Caoutchouc is een zeer - stof. Ik heb een kou gevat en ben van morgen met een - nek opgestaan. De zieke kon haast niets meer doorhalen: - spijzen kon hij niet meer in­nemen. Vooraleer we de kist met glas opstuurden, schreven we er bovenop « zeer -». Wat een - hitte: het zal van avond nog onweeren. Hij heeft een eiken boog, die zal niet gauw door­breken: een eikctak is zeer -. De reizigers trokken 's avonds hun overjas aan: de nachten zijn in die vochtige, heete stre­ken soms erg -. De regen zijpelt daar voortdurend door in die grotten: wat zijn dat - krochten! Op de malsche weiden graasden de - koeien met hun glanzige huid: de rijkdom van de hoeve. In die nieuwgebouwde llUizen waar er weinig ge­stookt wordt, zijn de muren erg -.

150. Plaats een woord uit b) hierboven, naast de volgende woor­den.

1. Rubarber is - 2. Gelei. 3. Azijn. 4. Mosterd. 5. Cichorei. 6. Melk. 7. Kersen zijn-. 8.0nrijpe appels. 9. Pekelharing. 10. Zurkel. 11. Zeewater. 12. Groote radijzen zijn dikwijls -. 13. Jonge wijn. 14. Een rijpe peer. 15. Pep.erkoek. 16. De citroen. Sommige planten bevatten een - sap. 17. De appelen zijn meestal -. 18. Gedoopte melk is -. 19. Een groene bes is -. 20 Zeer zoet is het snoepgoed wel niet altijd} maar -is het toch dikwijls. 21. Een - pil. 22. Honing is - en -.

Plaats een woord uit c) naast de volgende woorden.

1. Pruiken. 2. Appelsienen. 3 .Een - asem. 4. Een - ruiker. 5. Beschimmelde stof riekt -. 6. Handschoentjes. 7. Peren. 8. Boekerijen. 9. Voeten. 10. Rozen.

Page 146: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-132 -

Waarnemen.

De bewegingen. De handelingen.

151. HET SCHIETEN.

Pandaros zel nu zorgvol den boog met een punt op den grond, hij kromt hem en spant er de pees op. Hij licht het deksel van zijn pijlkoker, haalt er een gevederden pijl uit,zet hem op de pees, vat pijlkeep en boogpees samen, haalt ze naar zieh toe dat de boog halfrond staat: het bogenhout ronkt, àe pees krijscht, de pijl springt weg en valt te midden van het volk.

(Naar Homeros. Ilias IV, 112 ... ).

1. Een jager met het geweer bij zieh stapt over een stuk land: hij ziel twee haZl'llooren boven het loof uitsteken: beschrijf de opeenvolgende handelingen van den jager om den haas neer te schieten.

2. De stem van Moeder, heueden aan de trap, roept lui Kees­je wakker: beschrijf de bewegingen van den ontwakende.

3. Een oudje legt zijn bock neer en zoekt in zijn jaszak zijn brilledoos. Wat doet hij achtereenvolgens vooraleer hij, met zijn bril op, ia zijn boek leest?

4. Wat doet iemand die zijn overjas aantrekt?

5. Wat doet ge als de Meester 's avonds een teeken geeft voor het einde van het werk? (Schrijfboek, pen, enz.)

OP DE STEPPE.

152. Dicht kunnen de reizigers bij de wilde ezels niet ko­« men, want heel de bende kijkt schichtig op, hUil neusgaten «snuiven, hun oorkes bibberen, en hop! uaar springen zij « met qe vier poolen te gelijk en den kop voorover, vlug als « pijlen, de wei door ;en als ze heel verre wcg zijn, dravQn zij « nog \'oort, en dan met dcu kop in de lucht ... ».

(Van Tichelen. St-Paulus).

1. Een hond verschijnt in de deur en ziet de kat. Wat ge­beurt er?

2. In de broodkast staat een val met spek in; een muis trippelt er rond. Beschrijf wat er gebeurt.

Page 147: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 133-

3. Een hengelaar werpt de lijn uit en vangt een baars. Be· schrijf de verschillende handelingen.

4. Beschrijf nu wat er gebeurt bij een onweer. Aan den hemel ... zwarte wolken. Langzamerhand... den

geheelen hemel. Een hevige wind ... stofwolken hoog in de lucht. Vurige bliksemstralen ... onophoudelijk. Felle dondersla-gen ... Groote regendroppels ... Na het onweer ...

Waarnemen.

Ligging. - Richting

153. Dwars of schuin. Overdwars: dwars in de breedte. Overlangs(ch) : dwars in de lengte. Kruiselings(ch) : dwars bij wijze van kruis. Achteraan, achterin: aan den achterkant. Vooraan: in de voorst~ rij. Overzij: op zijn zij. Overeind: rechtop. Languit: in volle lengte. Bovenuit: uit het bovengedeelte. Bovenom: rondom het bovengedeelte. Onderlangs: van onder langs iets. Bovenover: aan de bovenzij over iets heen. Inwaarts(ch) of binnenwaarls(ch). Buitenwaarts(ch): naar buiten. Boveneinde: het hoogste einde van iets. Beneden- of ondereinde: lager einde van iets. Middenin, lusschenin : midden tusschen andere in. Middendoor of halfdoor. Zijwaarls(ch) : ter zijde. Bezijden: ter zijde van of van tel' zijde. Zijdelings(ch) : van ter zijde. Schrijlings(ch): wijdbeens. Boogsgewijze: gebogen als een boog. Vlak: juist, recht.

Page 148: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 134-

154. Vervang hel schuingedrukle woord in de volgende zinnen door een synoniem of een korle omschrijving.

1. Gallio zet zich overeind met zuren mond. 2. De klompen­makers zagen de boomstammen overdwars, de houtzager,> over­langs. 3. De bleeke Gallio lag van verveling overzij op zijn zetel. 4. Een insect met dwarse banden over het achterlijf. 5. De tuinier leidde de klimroos boogsgewijze langsheen den muur. G. Hij lag languit op het gras. 7.De voorpootjes van den taks en van dell mol staan binnenwaarts gericht. 8. De molen was fraai versierd en bovenuit wapperde de vlag. 9. We wonen vlak over de kerk. 10. De feestvierders droegen een stok met een tuiltje bloemen er bovenom. 11. De celebrant draagt over de toog (h- albi" een lang witlinnen kleed met overlangsche plooim. 12. De mannen zitten schrijlings te paard.

155. Zooals de voorgaande oefening. 1. De os heeft een zwaren kop met buitenwaarts gerichte

horens. 2. Het kostte heel wat moeite, aie betonnen telefoon­palen overeind te zetten. 3. De halsboordjes lagen netjes weg­geborgen achteraan in de lade. 4. Broer zat als een oude kleer­maker, met de beenen kruiselings over elkaar geslagen. 5. Ik woon vooraan in die straat. 6. Achter den heuvel lag de stad: wij moesten bovenover of onderlangs gaan om cr te komen· 7. Aan het boveneinde van den paal zijn kruisgewijze vier ar­men bevestigd. 8. Ze aten daar aan dezelfde tafel: aan het benedeneinde zaten de dienstboden en de werklui, aan het bo­veneinde zat de huisheer met mevrouwen de kinderen. 9. Hij keek me van bezijden onderzoekelld aan. 10. Kijk, om niemand jaloersch te maken snijd ik den appel middendoor. 11. Bezijden het kasteel lagen groote, kostelijke serres. 12. De schepen die vooraan lagen, moesten zijwaarts wijken, om de stoomboot toe te laten een schip dat middenin lag, er uit te halen.

Afmeting. - Ligging. - Afstand.

156. Geef de beschrijving van de landkaart die in uw klas hangt: bepaal de plek uan den wand (rechts, links, in het midden; op welke hoogte) ; geef de afmetingen, den vorm en de kleur van de kaart zeil op.

Page 149: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 135-

DE LANDKAART IN ONZE KLAS.

De landkaart hangt aan den wand recht voor ons; ze hangt een drie meter boven den grond, aan mijn rechterhand tusschen het bord en den zijmuur; ze heeft den vorm van een rechthoek en is 1,50 M. breed bij 1.10 M. hoog. Op haar effen vlak liggen verschillendc kleuren: de zeeën zijn met lichtblauw aange­duid, de verschillende landen met groen, rose, geel, licht­bruin. Boven in den rechterhoek staat met vette hoofdletters « Kaart van Europa»; beneden in den linkerhoek de schaal met de afstanden.

1. Beschrijf mi naar dit model de kachel (1) in uw klas; beschrijf die, gezien vanaf uw plaats. Geef acht op Oen vorm, de afmeting van uw klas; plaats daarin de banken en bepaal dan nauwkeurig waar Oe kachel staat, welken vorm, welke kleur en welke afmetingen z~ heeft.

2. Beschrijf den katheder of leerstoel van uw Leeraar.Geef den.vorm van Ge klas op. Duid de plaats aan in de klas waar die katheder zich bevindt, den vorm, de afmeting, de kleur; geef ook aan op welken afstand die staat van Oe eerste banken.

3. Beschrijf de tafel waaraan ge eet, met de plaats waar ze zich bevindt. De plaats waar we eten is een -, - zaal, enz. ; plaats er in de tafel op een goed bepaalde plaats: geef er van de hoogte op, de lengte, de breedte, de kleur; wie zit er in het midden, wie aan het beneden- en wie aan het boveneinde?

157. DE STATIE.

De statie ligt zoowat op zij, buiten het warnet van straten, dat het dorp, de wijk of de stad is. Van uit het dorp (de wijk of de stad) loopen verschillende straten er heen en komen er samen uit op het plein dat vóór het stationgrlJouw is aangelegd.. De statie bevindt zich op een vijf minuten afstand van de post, op eru zeven minuten vall de markt eu de hoofdkerk ..

1. Waar ligt het kerkhof? Bepaal de juiste ligging; geef

(1) Staat er geen kachel in de klas, laat de Meester zelf een yoorwerp, b. v. een kast, een piano of een dergelijk meubel aanduiden.

Page 150: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 136 ~

er ook den vorm van op en zijn afstand van de kerk en van de markt.

2. Schrijf aan uw vriend een kaart en duid hem den weg aan dien hiJ volgen moet, om van de statie naar uw huis te gaan.

3. Waar ligt de kerk van uw dorp of stad? Geef er bij op, of ze afgezonderd staat van de straat of ... ; zeg ook hoever ze afligt van de markt en van de statie, hoeveel straten vcr van uw huis.

4. Geef den vorm op van de kerk (van binnen gezien), haar lengte, hoogte en breedte.

5. Zeg hoe een kerk er van binnen uitziet: volledig wat hier nu volgt:

De kerk is een ruimte zonder vertrekken. Twee rijen pijlers scheiden den middenbeuk, het schip, van de twee zijbeukjes. In de diepte ligt ... met vla.k in het midden ... ; rechts en links

... In de twee zijbeukjes staat... Waar is de sacristie? In het schip staan rijen ... Waar bevindt zich de preekstoel? Waar bevindt zich het doksaal? Wat is er achteraan in de kerk?

158. ONZE KEUKEN.

Onze ){euken is een rechthoekig vertrek achter in het huis; ze is een zeven meter lang bij zes breed en vijf hoog en heeft twee vensters die uitzien op den tuin.

Hoog aan den schoorsteen, vlak in 't midden hangt een blikkerend koperen kruisbeeld; daaronder op den schoorsteen staat een zware pendule met, links en rechts, glinsterende lw­peren obusvazen. Op den vloer v6ór den schoorsteen staat de glimmend zwarte kachel met vernikkelden hals en voorstuk. In de twee hoekdiepten van den uitspringenden schoorsteen zijn ingemaakte kasten met glazen deurtjes, waarachter koffie­serviezen glinsteren en bussen plet rijst, bloem en koffie. De vier wanden zijn met bebloemd, geel-rood papier behangen, een paar schilderijen met gulden lijsten,twee groote vensters en een deur breken de effenheid van de wanden .. ·Onder de ven­sters staat de schuiftafel, en langsheen de wanden staan orde­lijk, op regelmatigen afstand, de stoelen.

Page 151: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 137-

Beschrijf nu eens de keuken, zooals ze is bij U thuis.

159. HET NETTE WERKMANSHUISJE.

In de rij van de gelijkvormige werkmanswoningen was er een huisje, dat zich onderscheidde door zijn netheid. Tot op de straat was er wit zand vóör de deur gestrooid. Drie of vier bloempotten geurden op de vensters, achter sneeuwblanke gor­dijntjes. Op de schouwplaat prijkte een Lieve-Vrouwenbeeld tusschen twee papegaaien in pleister, wier rood, geel en groen vederkleed de oogen aangenaam verraste. Het kleinste keu­kengerief, de schotels en koffietassen stonden op een kast te pronken en glinsterden en schitterden, als waren zij hoogmoe­dig over hun netheid. De grove biezenstoelen waren zonder vlekken, de withouten tafel ,,"as gewasschen, de kachel met potlood geglimd. Er heerschte zulk een hekoorlijke toon van vrede, van levensblijheid en van gemak; de lucht was er zoo zuiver en zoo aanlachend, dat men bij het gezicht van dit ne­derig huisje gereedelijk moest begrijpen, hoc een werkman ook zijn woning kan liefhebben, evenals een rijkaard, die zich op zijn paleis verhoovaardigt.

(Hendrik Conscience).

1. Geef de ligging op en de schikking van de gebouwen van een hoeve. (Ligt ze in het dorp ... , aan den grooten weg ... , welken vorm veortoont het geheel (woning en stalling) ... , wat ligt er vóör het huis?

2. Beschrijf de kellken van een boerenhoeve. (Afmeting, de schoorsteen, de wanden, de voornaamste meubels, de vloer).

160. Figuurlijke of overdrachtelijke taal, beeldspraak.

Tot nu toe hebben we zoovee! mogelijk de di,lgen leeren noemen met hun naam; let er nu eens op, hoc we somtijds den naam van het eene ding aan het andere geven. Van een mensch zeggen we somtijds dat het een ezel is, van een boom dnt het een reus is en van een opgeschoten, struisehen man dat het een boom is.

Page 152: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-138 -

161. Duid in de hier volgende zinnen h6t overdrachtelijke woord aan.

1. De broeikas is 's zomers een oven. 2. Het schip was dé speelbal van de golven. 3. Dat kind is moeders oogappel. 4. De vrek is de slaaf van zijn geldzucht. 5. Wie wind zaait, zal storm maaien. 6. De handel is een bron van welvaart voor het land. 7. Die dikkerd is een wolk van een jongen. 8. De morgenstond heeft goud in den mond. 9. Zeeland was lang een twistappel tusschen Vlaanderen en Holland. 10. Die Louw is een vlugge rat en een fijn verstandje. 11.De eigenliefde is de drijfveer van al zijn streven. 12. Zijn pen in gal en alsem doopen. 13. We zijn in het hartje van den zomer. 13. Hij zit voor een berg van werk. 14. Krakende wagens loopen het langst. 15. Die booze buur­vrouw is een serpent. 16. Tot over de ooren in het werk zitten. 17. Die uitgeslapen kerel is een vos. 18. De eerste bank zal het stukje eens voorlezen. 19. De kippenboer zag Roodfrak slui­pen en schoot hem neer. 20. De nijverheid bloeit in de schaduw van den vrede. 21. De ziekelijke jongen trok met zijn pijnlijke scharnieren naar bed. 22. Mijn nieuwsgierig broertje is een ware draaitol.

162. Nieuwjaarsbrief.

Teerbeminde Ouders, Met ware vreugde zag ik weer den schoonen Nieuwjaarsdag

naderen, omdat ik nu weer eens het geluk heb,U, de gevoelens van mijn dankbaar hart met mijn wenschen aan te bieden.

Al meer dan eens mocht ik U een nieuwjaarsbrief je schrij­ven (of voorlezen) en toch kon ik het maar niet nalaten het weer eens te doen.

Het geheele jaar door hebt Ge weer voor mij gewerkt en gezwoegd; van den vroegen morgen tot den laten avond zijt Ge om mij bezorgd geweest; Gij hebt me voedsel, kleeren en al wat ik noodig heb, gegeven; Gij hebt U geheel uitgeput, tot nadeel misschien voor uw kostbare gezondheid.

Dat heb ik ilU beter gezien en meer beseft en daarom moet ik nu weer, U, dierbare Ouders, na God mijn grootste weldoe­ners, mijn dankbaarheid betoonen en mijn wenschen brengen.

Ik wensch U dan beiden, dierbare Vader en Moeder, een

Page 153: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 139-

waarlijk zalig en gelukkig nieuw jaar; een jaar rijk aan voor­spoed en zegeningen; ik wenseh U beiden een bloeiende ge­zondheid en ware, innige vreugde; ik wenseh U vooral, dat Ge nog lange, gelukkige jaren moogt slijten te midden van ons allen en dat al uw gelukkige kinderen U veel troost ea hulp zullen verschaffen.

Ziedaar, dierbare Ouders, mijn eenvoudige, maar welgemeen­de nieuwjaarswenschen. Om te toonen dat ik het goed meen, wil ik van nu af, al doen wat ik kan om U al eenigszins dat gewensehte geluk te bezorgen; ik zal trachten dit jaar door mijn onderdanigheid, door mijn vlijt op school en door mijn goed gedrag, U, op alle mogelijke wijzen blijken te geven van mijn verkleefdheid en dankbaarheid.

Aanvaardt dan,dierbare Ouders, deze welgemeende wenschen en wilt gelooven dat ze komen uit het hart van

Uw zeer liefhebbenden zoon.

163. Probeer nu ook eens om zulk een briefje ie schrijven: 10 Aan uw Ouders. - Ze zijn ziek geweest en hebben nogal

wat tegenspoed gehad: hou er rekening mee in uw wensehen. Kies, zoo ge wil t onder volgende beginvormen :

« \Veer komt een nieuw jaar aan. »

« Het begin van het nieuwe jaar geeft me weer eens de gele. genheid ... ».

« Nieuwjaar is daar weer. Nu mag ik weer eens ... ». « Het nieuwe jaar geeft me de beste gelegenheid om U weer

eens te bedanken .... ».

20 Aan Peter of Meter. «Het is voor mij een zoete plicht (Pcter of Meter)weer eens een blijk te mogen geven van mijn liefde ». Nieuwjaarsdag biedt u daarvoor de gelegenheid aan. Aan hen die zich om uw welzijn bezorgd toondcn, die nog altijd zooveel belang in u stellen, wenscht ge nog lange en voorspoe­dige jaren hier bij u. Ge zult traehten hun troost te zijn en dikwijls aan hen denken. Bedank hen voor hun bezorgdheid en goede raadgevingen. Ge zult u altijd erkentelijk toonen.

Uw dankbaar doopkind.

Page 154: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 140-

164. Nieuwjaarsbrielje aan een Heer Pastoor.

Weleerwaarde Heer Pastoor, De zorg waarmee U over mij gewaakt hebt,· de vele raad­

gevingen die U mij gegeven hebt, verplichten me, bij het begin van het nieuwe jaar, U, eerbiedig mijn beste wenschen aan te bieden.

Ze wellen op uit mijn hart dat U van jongsaf heeft leeren eerbiedigen en hoogachten als een besten vader en een eerwaar­digen, door God uitverkoren priester.

Op dezen dag, wensch ik U dan, Weleerwaarde Heer Pas­toor, een oprecht zalig en gelukkig nieuw jaar.

Moge de Goede God aan Uw werken Zijn mildste zegenin­gen schenken; U sterken in al Uw arbeid en U lang in bloei­ende gezondheid bewaren; moge Uw parochie, het volk dat God U toevertrouwde, Uw troost en Uw vreugde zijn op deze aarde en later Uw kroon in den Hemel.

Wat mij betreft, voortdurend zal ik trachten mij te onder­scheiden door mijn vlijt en voorbeeldig gedrag; nooit zal ik vergeten al het goede dat U mij geleerd hebt.

Dit zijn, Weleerwaarde Heer Pastoor, de wenschen die ik U eerbiedig aanbied op dezen nieuwjaarsdag; gelief ze welwil­lend te aanvaarden en geloof me steeds

Uw erkentelijken en onderdanigen zoon,

165. 10 Aan een Heer Onderp,astoor. Hij heeft u altijd bijgestaan met raad en daad en daarom biedt gij hem nu ook uw nieuwjaarwenschen aan. Zijn toewijding deed U hem hoogschatten. Wens eh hem een zalig nieuwjaar en de mildste zegeningen over zijn vele werken, troost bij al zijn arbeid, een bloeiende gezondheid en een lang gelukkig leven.

20 Aan een missionaris. Hem vooral moogt ge op nieuwjaarsdag niet vergeten. Ge

hebt hem altijd groote achting toegedragen. Op dezen dag denkt ge vooral aan hem. Zalig en gelukkig nieuwjaar. Dat de Hemel over hem vooral en over al zijn werken Zijn mildste zegeningen uitstort. Ge zult dit jaar bizonder bidden om zegen

Page 155: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 141 -

OVer zijn arbeid, om troost bij zijn werk. Ge zult vragen, dat hij dit jaar vooral veel goed mag doen onder zijn kleine neger­tjes.

Beeldspraak.

166. Du·id in de hier volgende zinnen het overdrachtelijk woord aan.

1. De wind klaagt door de boomen. 2. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. 3. Tegenwoordig regent het klachten. 4. Zijn macht werd gekortwiekt. 5. Doe uw oogen open en laat uw verstand spreken. 6. Een. onbeduidende twist ontketende een vreeselijken oorlog: 7. Om zijn doel te bereiken, spande hij al zijn krachten in. 8. De troU\velooze ! Hij heeft zijn woord gebroken. 9. Wacht even, we zullen dien snoever den mond eens stoppen. 10. De auto's vliegen in duizelingwekkende vaart over den macadamweg. 11. Peper bijt op de tong. 12. Bij die vraag van den onderwijzer vlogen twintig armen in de lucht. 13. Het schip doorploegt den oceaan. 14. De kinders kraaiden het uit van de pret. 15. De zwaluw scheert langs het watervlak. 16. Verboden vrucht kittelt den mond. 17. Uw welslagen steekt hem de oogen uit. 18. Het geld opent alle deuren. 19. Als men Oompje kwaad maakte, kon ie vreeselijk opstui­ven. 20. De handel van Engeland overvleugelde dien van alle andere landen.

167. Duid in de hier volgende zinnen het overdrachtelijk woord aan.

1. Die kleine klauteraar had een gapende wonde aan het hoofd. 2. Zoo'n Joodsche bankier is een geslepen bedrieger. 3. Hij levert deugdelijk werk,maar zendt ook gepeperde reke­ningen. 4. De moedeloozc gaat met looden schoenen. 5. Een muur zonder venster of deur noemen we een blinden muur. 6. Die kerel is nuoit ziek, hij heeft een stalen gestel. 7. Als men ongesteld is, is men toch maar Qen half menseh. 8. Niemand zal zooiets happen, 't n, een tastbare leugen. 9. Ik word suf, als ik moet luisteren naar zoutelooze gesprekken. 10. De toe­stand is alles behalve rooskleurig. 11. Kom, kom, op zoo'n onnoozellesje stulileert ge toch niet een uur! 12 In het koue vertrek weenden 'de kinderen van de nijpende kou. 13. Zwijg

Page 156: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 142-

daarover, het is een afgezaagd deuntje. 14. De dorstige vraagt een teug water om zijn brandenden dorst te lesschen. 15. De kinderen dartelen in de lachende wei. 16. Pas op, dat Louwke is een kitteloorig ventje I

168. Waarnemen.

Geluiden.

Een heldere stem. Een dof gekerm. Schrille, schelklinkende tonen. Een zachte stem. Een gillend of schel (= hoogklin­kend) gefluit. Een heesche, schorre, rauwe kreet. Eeu luid getier. Een holle stem. Op gedempten, gesmoorden toon.

1. Suizen: zacht ruischen: kokend water suist. 2. Ruischen: zacht ruischen: vooral gezegd van den wind,

van zijden kleeren. 3. Bobbelen: heftig koken. 4. Pruttelen: borrelend koken: de brij staat op het vuur

te -. 5. Ritselen: trillend, zacht bewegen: het - van de blaren. 6. Zoeven: dof ruischeIl. 7. Sissen: een fijn, scherp geruisch maken: het spek siste

in de pan. 8. Krassen: een snijdend geluid maken, met de nagels b.v. 9. Knetteren: knappen met een helderen klank: vlammen-. 10. Kletteren: klinken met korten, scherpen klank: wapens,

regen -. 11. Flappen: met een klappend geluid slaan: de zeilen -

tegen den mast. 12. Klappen: een klappend geluid geven: met de zweep -. 13. Bruisen: hoorbaar schuimen (bier) ; ook huilen van den

wind. 14. Loeien: huilen van den wind. 15. Gieren: huilen van den wind of scherp schreeuwen van

de roofvogels. 16. Bonzen: dreunen (van zware, doffe geluiden).

Page 157: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 143-

169. Vul in met een gepast woord. 1. Gazeuze dranken - sterk bij het inschenken. 2. Eell zwa­

re wind - door de boomen. 3. Kokend water - eerst, later begint het te -. 4. De loeomoticf stoof - voorbij. 5. De slan­ke populieren - in den zomerwind. 6. Op de hoeken van de straten hoort men den wind vreeselijk -. 7. De soldaten -met de kolf van hun geweer op de zware eiken poort. 8. Ik kon van nacht niet rustig slapen: de wind - voortdurend met een open staldeur. 9. De ossen grommen - van achter in hun strot. 10. 's Winters is het hier gezellig als het vuurtje - in het gloeiend kacheltje. 11. Dien redenaar verstaan we gemakke­lijk: hij heeft een ~ siem. 12. We konden naar het feest niet gaan: we hoorden de regendroppels - op de steenen, en de druipnatte vlag - tegen den muur. 13. De stemmen van de kijvende vrouwen klonken voortdurend -(2). 14. Met zijn -stem bootste Grootpaatje het ijselijk grommen van den wolf na. 15. Als de 2JÏekenzuster voorbij de bedden ging, hoorden we alleen haar kleeren -. 16. Het gloeiend ijzer - in den koelbak. 17. We konden niets vatten: we hoorden alleen een - gemompel. 18. De zieke was zeer afgemat en had rust van doen: op de kamer sprak men op - toon. 19. Spreek wat -, die menseh is wat hardhoorig. 20. We hoorden in den nacht een paar drinkebroers zingen met - stemmen. 21. Alles was stil in de school: ik hoorde alleen het - van de griffels op de leien. 22. Telkens als boven de fabriek het - gefluit klonk, wisten we dat Vader over een paar minuten bij ons was.

170. Geluiden.

ZOlllEROCHTEND.

Van mijn slaapkamer kon ik het lieve' tafereel zien van een zomerochtend op een Deensche hoeve.

Wat een jolig leven I De hanen kraaiden luidop in de eerste stilte van op hun roest (1). De kippen kakelden druk in hun to­renhokje midden de werf, traden met voorzichtigen stap de sporten af van 't laddertje, sprongen dan fladderend naar

(1) De ot het roest: lat waarop de hoenders slapen in het hoen­derhok. (2) Gebruik den vergrootenden trap.

Page 158: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-144 -

beneden de eene na de andere en dreven in levendig-taterende benden naar de huisdeur. Op de nok van het huisdak zaten duiven met sleepstaarten te kirren. Een troepje donkerbruine eenden plonsden in het water van den wal, ganzen schreeuwden schril, en bij het beluik van den moestuin stond een pauw te roepen. In hun stallen hinnikten de driftige paarden e,n lieten nu en dan hun hoeven neerbonzen op den steenen vloer. De koeien loeiden dooreen, -en in -hun koten knorden de varkens. De hofhonden jankten hongerig en sprongen ongeduldig, met luid kettinggerammel, op. Dan kwam de boerendochter met een groote zeef, smeet er 't graan uit met een zwaai als van een pastoor die wijwater werpt vóór de hoogmis, en al het gevogel­te kwam toegetrippeld, toegefladderd en toegevlogen. Knech­ten en meiden droegen de glimmende, tinnen emmers vol melk naar de nevenstaande melkerij; daar vielen de draaiende ton­nen aan 't klotsen, de jachtwielen ronkten, en de witte stoom hijgde met korte snokgulpjes naar buiten.

(Arth. Coussens : Pennelrekken uil Denemarken).

171. Beschrijf een winteravond: Ge zit thuis in de warme huiskamer: buiten hoort ge den wind, den rcgen enz. ; binnen in de kamer hoort gc .... Wat innerlijk gevoel wordt ge gewaar?

172. DE STILLE HUISKAMER.

't Was één uur. De kinderen trokken naar school en de groote huiskamer werd stil. Moeder lei den slaapdronken baby in de wieg; een paar oogenblikken schommelde de wiegvoet met dof­fen stoot tegen den vloer en alles werd weer stil.

Uit de zwaar-eiken horlogekast viel nu geregeld de zware tik in de kamer: tik-tak, tik-tak; een logge bromvlieg zoefde gonzend door de kamerruimte, ging tegen het ruitglas aanbot­sen en plofte met een doffen slag op de houten vensterbank.

In een oude slof druilde de poes en begon nu en dan lichtjes te spinnen. Door den kachelrooster ritschle van tijd tot tijd het aschgruis of plofte een sintel in den aschbak; na langen tijd begon de waterketellichl te suizen, ging aan het bobbelen en eindelijk neuriede hij zijn pijnlijk zagerig neusliedje de kamer door.

Moeder slofte over het knersende vloerzand naar den ke­tel, hief hem op en bracht hem tot zwijgen.

Page 159: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

~145-

1n de horlflgekast ging plotseling een ratel werk los en en­kele staalheldere slagen galmden in de ijle kamer.

Toen viel weer alles stil, alleen de klok tiktakte weer loom voort door de groote kamer.

173. Beschrijf een zomernamiddag : ge maakt uw werk in de klas. Wat hoort ge in de klas; wat hoort ge er om'­heen?

Waarnemen

met verschillende zintuigen.

174. 10 DE ApPELSIEN.

Gezicht. De appelsirn is een ... (vorm) vrucht, die omgeven is van een ... (kleur), ... (dun ol dik) schil. De vrucht zelve is verdeeld in ... (vorm) reepjes, die met een (dun of dik) vliesje of velletje overtrokken en licht ... van kleur zijn.

Gevoel. De vrucht is ... (zacht ol taai), de schil ... Reuk en smaak. De appelsien geeft een ... (scherpen ol zach­

ten) geur van zich af. Het vleesch is ... (smaak), de schil ... (smaak).

2° DE CITROEN.

De citroen is een ... (vorm) vrucht, iets... (ldeiner ol grooter) als de appelsien en ietwat .. , (uorm). De schil van den citroen is van buiten .. , (kleur), van binnen ... Het vleesch is als een weefsel dat zeer veel... (smaak) sap bevat. Binnen in de vrucht steken enkele... (vorm) pitten. De citroen geeft een ... (scherpen ol zachten) geur van zich af.

3° DE AARDBEI.

De aardbei is een ietwat ... (vorm), ... (kleur) vrucht, ... (hoe-veel?) grooter als de kers. Zij heeft ... (hard ol malsch) vleesch en is van buiten bezet met ... zaadjes. Zij verspreidt een ... geur en is ... en ... (smaak).

4° DE TREIN.

Ge/zoor. Eerst in de verte; daarna dichterbij. Gezicht. In de verte.; daarna dichtbij. (Vorm, kleur, bewe­

ging, wat boven de machine ?).

STIJL EN TAAL - 10.

Page 160: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-146 -

Reukorgaan. Wat wordt ge gewaar? Gevoel. Wat voelt ge als de trein voorbijrijdt? Gehoor en gezicht. Bij het ver wegrijden.

5° Em. BRAND.

Beschrijf een brand: Kies een goed bepaald huis uit, ergens niet ver van u af.

Wat hoort ge ?- Wat ziet ge van ver? - Wat ziet en hoort ge in de straten? - Wat ruikt ge? - Wat ziet ge allemaal bij het brandend huis: het huis zelve, wat er boven, wat er omheen?~~ Wat voelt ge? - Welke gevoelens komen er in u op bij het zien van ctie rnmp?

Het wezenlijke en het bijkomstige.

175. Vooraleer ge een za{lk bes~hrijft, moet ge u afvragen, Waartoe ze dienen moet, waartûQ ze bestemd is; ga dan de verschillende decIen na en onderzoek of ze noodzakelijk zijn tot het bereiken van dit doel of die bestemming.

1 ° DE KACHEL.

De kachel dient om vuur te stoken. De wezenlijke deeleil van een gewone kachel zijn: de

romp, de pijp, het luchtgat, de aschbak, en de sI eu tel.

De romp is van doen om ... De pijp is noodzakelijk om ... Het luchtgat moet ... De aschbak moet er zijn om ... De sleutel mag er niet aan ontbreken om ...

2° DE FIETS.

Twee wie I e n verbonden met een ket e n, tra p per s, een st u u r en een za del zijn de wezenlijke decIen van een fiets.

Waarom moet elk van die deden er zijn? Geef enkele bijkomstigheden op die men nog aantreft aan

een fiets.

Page 161: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 147-

30 DE HANG';' OF WANDKLOK, . , Het tuig dat bestaat uit een wij z e rpi a a t met WIJ-

Z ers, uit het rad e r w e r k, het s I a g w e r k en de neerhangende g e w i c h ten of de vee ren noemt men een hang- of wandklok.

Waartoe dienen de wijzers '? Waartoe is het raderwerk bestemd 'l Waartoe dient het slagwerk? Waartoe dienen de gewichten of de veeren '1

Innerlijke gf.waarwordingen.

176. 1. Bang ~ licht bevreesd. 2. Angstig, bevreesd, beangst, benauwd: sterker als bang. 3. Verlegen = bedeesd, beschroomd. 4. Ongerust = bekommerd. 5. Geroerd, bewogen, aangedaan, ge trollen : niet hevige ge-

moedsbeweging. G. Ontroerd: heviger gemoedsbeweging. 7. Geschokl: hevige gemoedsbeweging die nadeelig werkt. 8. Onlzet: door den schrik verbijsterd. 9. Weemoedig, treurig, droevig, bedroefd.

10. Neerslachtig, mocdrloos. 11. Wanhopig. 12. Onlslemd (= onaangenaam gestemd). 13. Versloord, gram, boos; toornig = zeer gram. 14. Kregel: kortaangebonden, gramstorig. 15. Geraakt = beleedigd. 16. Wrevelig = misnoegd, knorrig. 17. Edel: wars van laagheid. 18. Fier: met rechtmatigen tro-ts. 19. Trolsch = hoovaardig.

177. Vul in met een gepast woord uit het hierboven s.taande lijstje.

1. In de arme visschershut maakte men zich zeer - over het lang uitblijven van Vader. 2. Een mcnseh met - gevoelens

Page 162: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 148-

vindt zijn genoegen niet in wat laag is. - 3. Kinderen zijn­'s avonds alleen thuis te zijn. 4. Ge hebt uw vriend bedrogen: hij is erg- op u. 5. Een jong paard is een - dier. 6.De mees­ter was blijkbaar - door de onbeschoftheid waarmee de jon­gen antwoordde. 7. Een kind is - als het moet in het open­baar verschijnen. 8. Het zien van Vaders portret stemde Moeder -. 9. Die droeve gebeurtenis heeft zijn gezondheid-. 10. Een onbedacht woord van den dokter heeft den zieke -gemaakt. 11. De familie was tot schreiens toe -. 12. Spijts al zijn - pogingen kon de onvoorzichtige zwemmer de kust niet meer bereiken. 13. - door medelijden schonken we den armen bedelaar een milde aalmoes. 14. Zijn onbescheidene, herhaalde vragen maakten den zachtzinnigsten mensch -. 15. Toen haar ûeke kind zoo ineens verbleekte, keek de arme moeder den dokter - aan. 16. Door de welsprekendheid van den redenaar waren al de omstanders diep -. 17. Toen de dronkaard met zijn mes op hen toesprong, deinsden de vrou­wen - terug. 18. Die hooge, - paleizen schijnen den hemel te tarten.- 19 Rijd maar niet tegen zijn kar, dat Fritske is een - ventje.

Page 163: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

OPSTELLENREEKS.

178. 1. Sinterklaas komt in ons huis. A vond. - De Sint wordt verwacht. - Moeder meent dat

hij elk oogenblik kan binnenkomen. - Hoc houden zich de kinderen? - Er wordt geklopt. - Ontsteltenis onder de kin­deren. - De deur gaat open. - Beschrijf den eerbiedwaardi­gen Sint. - Wat zegt hij? - Wat gebeurt er nu? - Hoe gaan de jongens slapen?

2. Onze Sneeuwman. Het had overvloedig gesneeuwd: heel de speelplaats lag

vol. \Ve moeten een sneeuwman maken: zijn beenen, zijn romp, kop, armen, mond, neus, oogen, ooren; wat als hoed? Op wien moet hij gelijken? - Waar staat hij? - Hoc ziet hij cr uit? - Terwijl de jongens in de klas zijn, doel de zon cr wat van afbrokkelen: de jongens vinden hem afschuwelijk en bestoken hem met sneeuwballen.

3. Mee naar de Kerstmis. Ge moogt met Moeder meegaan naar de middernachtsmis.

Hoe slaapt ge? Ge wordt wakker door het luiden van de zwa­re klokken: welk gevoel? Wat ziet, hoort en voelt ge als ge naar de 1:erk gaat? Wat ziet ge als ge de kerk nadert? Hoe ziet cr het kribbetje uit? Wat ziet en hoort ge onder de mis? Met welke gedachten gaat ge door de kou terug naar huis?

4. Een wintermorgen. Als ge opstaat is alles buiten bedekt met sneeuw. Vinnig

koud, bloemen op de ruiteIl. IJskegels. Het wijdopen-lig­gend veld, de boomen, de huizekens: De kerk. De stilte. De raven. Algemeene indruk.

5. Visch bij de vleet (= ia overvloed). Een uitgehongerde wolf ontmoette eens op een kouen win­

terdag een vos die een snoek aan het binnensmullen was. - «Vos1 waar heb-de die vandaan gehaald?» - u Gevischt I

Page 164: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 150-

Kom, ik zal u leeren visschen : ge krijgt visch bij de vleet lt. De vos laat den wolf een uur met zijn staart in het water zit­ten. De staart. vriest vast.-« Nu bijtcn ze, jongen,spring op! )) Wat gebeurde er? De wolf liep beschaamd wcg, hij had er zijn schoonen staart bij ingeschoten.

6. Processie-houden! De jongens uit de buurt gaan processie-spelen. De muziek

voorop: dric, vicr jongens met omgckeerd~ pct die een stok aan den mond houden. Dan volgen de groepcn: welke heili­gen? Wat dragen ze als kleedingstukken? (Ouwe kantcn gor­dijnen, enz.). Wat wordt er als vaandel gebruikt? De flam­bouwdragers deftig vooruitstappend (met een stok in de hand). De kerkzangers met een stuk dagblad hoog in de hand. Hecle­maal achteraan onder eCIl reusachtige paraplu de priester met moeders mantel om de schouders. - Allen zijn ernstig, en stilte heerscht in het straatje.

7. Mis doen! Oudste broer zal' celebrant zijn: hij draagt eell geruit

voorschoot aan den hals dichtgebonden; als kelk heeft hij ecn glas met een voet; als communiebrood, mopjes. Kleine broer is misdiener: hij hceft zusters rooie jurkje aan, als schel heeft hij een trechter met een ringetje aan. Achteraan op een tafeltje, het doksaal, zingt de koster en maakt muziek, dopr op flesschen te slaan. Aan het Evangelie stilte. De celebrant roept de missen af en houdt een gloeiende preek. Diepe stilte onder de consecratic. Het stichtelijk te-communie-gaan van de aanwezigen. - Allen gaan tevrcden hecn en fluisteren: « morgen weer mis spelcn! »

8. Grappige smokkelhistorie (of De gefopte douane­beambten).

In een plaatsje aan de grens kwam cens bij het douanckan­toor een bricf aan zonder ondcrLel'kl'ning, mct de ll1cdedceling : « Morgen zullen 150 Kg. saffraan over de grell5 gesmokkeld worden ».

Den volgenden dag werd elk voertuig zeer nauwkeurig on­derzocht. Het werd middag en nog had men geen spoor van de saffraan gevonden. De douanen werden ongeduldig. Maar kijk, daar kwam opeens een ouwe huurkoets aanrollen met

Page 165: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 151-

eeri dikken meneer er in. Ze werd allernauwkeurigst onderzoeht : de zittingen werden opgelicht, zelfs de kussens uitgeklopt. De dikke meneer wist niet wat ie er over denken .moest. Eindelijk vraagt ie naar de reden. Als ie hoort welk bericht er bij hen aankwam, breekt hij in ecu daverend gelach uit. - « Heeren, gij zijt het slachtoffcr geworden van een grappenmaker, dien ik evenwel zelf niet ken. Ik heet Saffraan en het gewicht klopt ook, ik weeg ongeveer 150 Kg. - Hoe trokken de douanen af?

9. De hond, de haan en de vos (of De wijde wereld in). De hond en de haan die beide allang op dezelfae hoeve leef­

den, werden dat eentonig leventje moe. Op een schoonen mor­gen rukte de hond zich los en trok met broer haan de wijde wereld in. Na een vermoeienden dag gingen ze slapen op den rand van een bosch. De haan vloog in de takken en de hond kroop in den hollen boomstam. 's Morgens kraaide de haan dat het galmde. Een vos kwam er likkebaardend op aangerend. Hij vleide het haantje om het naar beneden te krijgen. - « Maak eerst kennis met mijn broer, die beneden in den boomstam slaapt », zei de haan. lIet vosje dacht een tweeden haan te vinden, maar stiet in het donker tegen den hond. Deze schrok wakker, pakte Rein bij den pels en doodde hem. De haan kwam nu naar ben,eden en kraaide victorie op het lijk van den vos.

10. Reus Goliath en David, de kleine herdersjongen. De Israëlieten waren in strijd met de Philistijnen. De legers

lagen tegenover malkaar en geen van beide wou Lot den aan­val overgaan.-Toon nu, hoe clken dag een reus op een hoogte verscheen en het Israëlitische leger kwam uitdagen en beschim­pen. Beschrijf nauwkeurig dien vreesclijkcn kerel. Toon daar­na, hoc ecu slanke henlersjongcn opeens uil het Israëlitische kamp vooruittreedt en den strijd aangaat met Goliath. Aller oogen zijn op hen gevestigd. De herdersjongen grijpt zijn slinger, mikt, en paf!. .. De reus duizelt ... enz. David houwt hem het hoofd af en steekt het zegevierend in de hoogte.Vreugde bij de eenen, vlucht van de anderen.

11. Een avond als straf op den zolder. Ik was thuis gekomen van school met een briefje van den

Meester. Als Vader het gelezen had, werd ie erg boos op me. Wat stond er op het briefje? Als straf werd ik op den zolder

Page 166: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

- 152-

gesloten. 't Werd donker ... , stil. Wat hoort en ziet ge op den zolder? Wat hoort ge rond het huis? Wat hoort ge van bene­den uit het huis? De benauwende stilte. Eindelijk naar bene­den vergeving gaan vragen op de knieën.

12. Aprilgrap (of Aprilvischje). Het was eerste April. Het werkvolk zou zich cens hecrlijk

vcrmakcn cn Hikskc, den nieuwen werkjongen erns uitstu­ren. Zoodra de jougeu zijn hoofd in dcn werkwinkel stak, ric­pen drie, vier stemmen te gelijk: « Hik, naar de meid, een bood­schap doen voor den baas! )) Alles was te voren afgesproken. - « Hik, een kilo maandvisch, loop al de winkels af als het moet, ge krijgt iets, hoor! )) Hik rende weg ! ... In den eersten winkel, zei de bazin, « manneke, wc hebben cr tot nog toe nog geen vcr­kocht! n Hik liep alles af. Aan het einde van het dorp trok hij nog een kaaswinkel binnen. Van zoohaast de jongen zijn « meneer, geen maandviseh? )) uithaalde, scheen het driftig baasje zichzelf niet mcer meester... « Ge zijt nu al de twintigste Aprilvisch, uilskuiken, schrceuwde het rooje vcn­tje. Hik werd bij den kraag gevat, kreeg een paar klinkende oorvegen cn vloog de straat op. lIoe werd ie op den wcrk­winkel onthaald?

13. Dwaas ding! In cen hoekje van onzen kelder (bepaal nauwkeurig ... ) zat

een nest (beschrijf het...) met vijf, zes muisjes. Ze waren al tamelijk groot en zouden voor het eerst eens uitIoopcll. :\loe­der Muis had gewaarschuwd: « Opletten vooral op het groot ijzeren kasteel met zijn groote ijzeren valdeur (beschrijf dat .verder ... ). Wat zien ze allemaal bij hun eerste uitstapje? Ecn bloemkool: een boseh struiken voor hen; een kaas onder een glazen stolp: l'en heele berg; e( Jl koIlt melk: een witte zee. Eindelijk het duivelst uig. ;\1<1ar, lekker dat het cr geurt 'l Het kleinste wordt wrll'id. Klap! De lIluizekes loopen ronm. de val. De huisbaas komt, roept den kaler. Hap! -Dat Qwa.,. ze ding!

Page 167: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-153-

14. De klokken komen terug (of Mijn Paaschelers). Ge staat met uw broers en zusters op Goên Zaterdag te luiste­

ren in uw tuin: eIken oogenblik kunnen de klokken beginnen te luiden; dan moogt ge den tuin doorzoeken om de Paasch­eiers te vinden. Bim, bom, bam 1-- Hoera 1 Allen stormen den tuin in. Waar zoeken ze? Uitroep van vreugde telkens als er een ei gevonden wordt. Eindelijk zijn ze alle gevonden en de kinderen toom'n malkander blij al het kostelijke dat ze vonden.

15. Katerhistorie (of « Nooit meer! » )

In den dag hadt ge met uw maats dm kaler van Buurman nagezeten. Het beest hadt ge zóó in het nauw gebracht, dat het de muren opreed en U bijna op het lijf sprong. Gij denkt er den heelen dag aan. Opeens komt daar weer een vreeselijke kater op u aun. Ge kunt noch roepen noch vluchten van schrik. De kater bereidt zich om U aan te vliegen, hij groeit tot een vreeselijken tijger. Wip! hij vliegt u aan. Uw gillen. Ge voelt het bloed zijpelen. Ge schrikt wakker. Ge zit, druipend van hct zweet, overeind in uw bld.

16. Een schoone lentemorgen. Beschrijf eens een schoonen lentemorgen. 't Is nog vroeg

in den morgen : alles is nog stil. De mist hangt nog rondom uw huis: hij trekt op, het dorp wordt zichtbaar. Wat ziet ge (b.v. vanaf uw slaapkamer), in de omgeving van het huis, verder­af, in de verte? - Wat hoort ge in die stilte?: misschien ~en kabbelende beek, klapwiekende of zingende vogels, hanen­gekraai, een ratelende kar, een trein? - Stemmen in de stra­ten, allerhande rijtuigen: de dag is voor goed ingezet.

17. Kruisprocessie. In den frisschcn morgen beginnen de klokken le luiden ~

de kerk deuren slaan opm en een groote drom volk komt naar buiten. Hoe wordt de .processie gevorrr.d? De misdieners voorop met het kruis, enz. Het biddende ,volk. De pastoor en de kos­ter. Ze trekken langsheen de vlakke, opene ve!dm: 't is zoo frisch, de vogels zingen zoo blij, de groote akkers beloven een rijken oogst. De menschen bidden met een zekeren angst. De processie trekt maar voort de velden in: het klinken van

Page 168: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-154 -

de bel in de stilte; wat hoort en ziet ge bij het voorbijtrekken vóór de boerenhoeven? Rust in een kapelleke e11 zegen. Met welk gevoel komt ge naar huis?

18. Het stille kapelletje. Ge weet zeker wel ergens buiten het dorp erll stil kapelletje

staan? Beschrijf dlt eens. Waar bevindt het zich? (W3t ver_ wijderd van de huizl'll ; - boo111('n er rond, enz.)-Hoe ziet het er uit? Eerst van builen: oud deurtj€, enz. Van binnen: op een altaar een Onze Lieve-Vrouwenbeeldje, daarnaast kande­laars, papieren goud'?n bloemen, enz. Hoc is de vloer? Stan­der met bougies op. Stoelen of banken? Wat voelt ge in dat stille kapelletje?

19. Hoe Bruin de beer kennis maakte met den mensch. De vos klaagde er over bij den beer, dat de mensch zoo'n ge­

duchte vijand was. Bruin lachte hem uit. De vos neemt hem mee naar het dorp en zal hem eens kennis laten maken met den mensch. Ze zien eerst een kind. « Dat is nog niet een mellsclh het zal cr een worden! ». Een oudje vertoont zich. (I Dat is een menseh geweest! ». De vos leidt Bruin bij den boer~ bij wien hij den vorigen dag is komen kippen stelen; hij keft zoo hard hij kan. De boer komt met zijn geweer buiteJl gesprongeJl ! lIa! lacht de beer, « Twee pootjes ... en een stok die blinkt! ».

(Laat de beer op zijn manier den mellsch beschrijven). Hij krijgt een lading schroot in zijn pels en vlucht jankend en besehaamà weg. De vos lacht hem op zijn beurt uit.

20. De oude jachthond. Een melkvrouwtje had zonder het te wden een jaehthond

gekocht. Eiken dag werd hij iJl het karretje gespannen cu trok met het vrouwtje het dorp rond. Op zekeren dag, toen het beest even buiten het delrp op zijn meesteres te wachten stond, kreeg het een haas in het oog. Onmiddellijk zette het beest met het karretje achter zich aan, in dolle vaart het wild na. De haas rent het veld op ; de jachthond iJlt hem na. De vluchter wipt over een gracht; d2 hond probeert hetzelfde te doen. Wat gebeurt cr met het karretje en de kannen? Het melk­vrouwtje ziet wanhopig haar hond wegdraven, en ziet het karretje omkantelen.

Page 169: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-155 -

21. In de Roode Zee bedolven. Mozes, de leider van Gods volk, verleIt aan zijn leerlingen

hoe de Egyptenaren omkwamen in de Hoede Zee. Het was in den vroegen morgel1. Het Joodsche volk was gelukkig op den anderen oever van de Hoode Zee gekomen.Het wa ler stond in de bedding opgesteld als twee muren. Het vreesclijk, ontzaglijk le­ger van de Egyptenaren verschijnt op den. oever.- « Ze zullen de vluchtelingen inhalen 1 ll. lIet leger komt vooruit: ruiterij, voetvolk, ontelbare wagens ... Mozes verhaalt, hoc hij op Gods ingeving de handen opheft ln hoe oogenblikkelijk de twee watermuren tegeneenslaan. Beschrijf het dooreenvliegen van het leger. Blijdschap in het Israëlitische leger. - Toon om te sluiten, hoe de lijken enz. drijven op het water.

22. Die apen van jongens 1 Een boer moest een mandje peren naar het kasteel van een

rijken heer brengeIl. Hij ging de breede trap op. Er waren in die gang twee apen, gekleed als kinderen. I Iet zijn (ie jongetjes van den kasteelheer, dacht de boer. De twee apell wierpen zich op de mand en aten dapper van de peren. « Die apen van jongens 1 bromde de boer, JIIaar hij dorst de mand niet wegn6-men. Toen de heer aankwam, was ze half leeg. -- « Hadt gij te weinig peren? »-- « Uw twee zoons, mijnheer, hebben de helft cr van opgegeten 1 ».

23. Deelen! Een rijke kasteelheer was zijn besten jachthond kwijt. -

Een flinke belooning werd uitgeloofd. - De boschwachter liep zich in het zweet om het sommetje te kunnen opstrijken; tot zijn spijt, zag ie op zekeren morgen Kees, den Bult, met het beest naar het kasteel komen.-- :( Bult, riep ie nijdig,dee­!en, hoor, anders ga-de niet door 1 ». De bult die een ('erste grap­penmaker was, stemde er in toe. llij werd zeer goed onthaald op het kast('eJ, Jllaar vroeg dat JIlll1 lk 100 frank die men gaf, wou opsturen; voor de grap verlangde hij nu alleen twee oor­vegen. Op zijn aandringen kreeg ie ze. - Buiten het kasteel stond de boschwachter.- « De helft I" - « U niet kwaad maken, boschwachtertje, vraag uitleg aan uw heer. Hier krijgt ge de helft! ». \\' at kreeg ie? De heer stuurde slimmen Kees niet honderd, maar tweehonderd frank.

Page 170: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-156 -

24. Fieleke, eerste I Al de jongens kennen Fieleke, den besten fietser van heel

het dorp, zoo niet van heel de streek. - Morgen is cr wedren en Fieleke rijdt mee. De jongens uit de buurt wedden reeds den avond te voren.: « Fieleke komt eerst I )j. De dag is daar, het uur nadert. Een groote menigte verdringt zich rond de plaats waar ze vertrekken zullen. De weg is een heel eind af­gezet met paaltjes die met touwen "erbonden zijn. De wcd­renners komen aan (beschrijf ze: kostuum, enz.), ze gaan zich iJl een groep bijeen zellen. Een slag met de bel: ze zijn weg! Ze moeten hier tweekeer voorbij. Die dan het eerst over de gekriJle meet rijdt is eerst. Beschrijf verd~r den wedren. \Vat gebeurt cr telkens als ze weer in de verte ver~chijnen·, als ze voorbij vliegen? Beschrijf de spanning als de beslissing zal vallen. De muziek houdt al de in,>trumenten gereed. Ge­roep, getier. « Ginder ver, él'n gansch alleen! Wie is het? Fieleke! Fieleke! I Ioem !» D~ muziek speelt. Fieleke rijdt met eeu groolen voorsprong de meet over. De j ollgens en het volk troepen rond hun overwinnaar. Uoera! Fieleke is eerst!

25. De wraak van den kunstenaar. De schepenen van de stad Straatsburg hadden een knappen

kunstenaar gevonden, om voor hun kathedraal een kunstig uurwerk Le maken. Het lukte boven alle verwachting. Elkeen sprak er over en van uit de omliggende steden kwam men het bewonderen. De kunstenaar werd beroemd en kreeg zeer veel werk. Juist dát maakte de schepmen ongerust. Hij mocht eens zulk l'en uurwerk maken voor een andere stad!. .. \Vat deden ze? Ze namen den kunstenaar gevangen en brandden hem de oogen uit. De ongelukkige man wilde toch nog één gunst vragen aan die ondankbare burgers. lIij vroeg om nog eens· bijzijn llleesterwerk te mogeu komeu. 1\1en bracht hem er heen. Hij gl\ep Haar de voornaamste veer en gooide het heele ding uiteeH. Nooit kOIl l'en andere kunstenaar het weer herstc1lell !

Page 171: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

~157-

26. Pietje de Dood. Vertel hoe Pierke Pamel - (denk maar aan een of ander

zonderling oudje uit uw streek), - toen ie naar de stad ( ... ?) ging, Pietje den Dood ontmoette. Groote schrik! Hoe ziet de Dood er uit? (Geraamte, horloge, zwart boekje). Pietje de Dood vroeg den weg naar het dorp van het oudje: hij moest daar. een of ander meepakken. Pierke wijst hem uiterst eer­biedig den weg: « Zoo gaan, Mijnheer Petrus, dan zoo, enz. » Pierke zou toch zoo gaarne eens in het boekje gekeken hebben! Hij mag één blaadje zien. Brt slimmerdje vindt een middeltje om ook het twcrde bbadje te zien. -- Snuifje, nirst vlak in Pielje deilDood zijn bekkeneel. Ondertussdwn draait hij gauw het blaadje om : hij ziet er zijn eigen naan~ op. Hij loopt langs een binnenweg naar huis rn kruipt in het bed. Te middernacht: klop! klop! - Pierke wil niet meegaan, maar Pietje de Dood duwt hem door het dakvenster en geeft hem een schop, dat hij lijk een ballon de hooge lucht invliegt, tegen een ster botst ... en wakker schiet.

27. Dat waren kerels! Een Gentsche poorter vertelt in een herberg aan dc nieuws­

gierige burgers, hoe de poorters weigerden te knielen, toen Hertog Philip dc Stoute, Graaf van Vlaanderen, die vernede­ring eischte, eer hij met hrn vrede maakte. Philip en de Gen­tenaren waren beiden den oorlog moe, rn hadden zich nu met e'lkander verstaan om een verdrag te sluiten te Doornik. Op den gestelden dag kwam dc Hertog met zijn schitterenden stoet aangereden; de afgevaardigden uit Gent evenzeer begeleid door een staatsievollen stoet, reden hem uit Doornik te gemoet. De gravin redde den toestand door zelve op de knieën te val­len. Om wille van haar schonk Philip aan· Gent den vrede.

28. Ons Fonske in de processie. Fonske zou in de processie gaan. Wel een anderhalfuur vóór

tijd, - hij was niet meer te weerhouen, - was ie naar het schoollokaal vertrokken, v.'aar ze de processiekleeren moesten aantrekken. De heele week had ie er over gesproken; na school was ic telkens gaan herhalen en 's nachts droomde ie hardop, wat ie allemaal moest doen en hoe ie moest gaan. Hij zou pa­tertje zijn I

Page 172: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-158 -

De klokktn begonnen te luien: de processie kwam uit de kerk. De straten lagen bestrooid met ... enz... Die in de processie gingen, voelden dat het allemaal voor hen was. De processie kwam aan: de misdieners voorop, de muziek, enz. We zaten, broertjes en zustertjes, met Moeder op stoelen geknield aehter het venster. We zochten met onze oogjes om broertje te herkennen. (( Fonske I... op den hoek I» riepen opeens allen te gelijk en de vingertjes wezen op de ruit. Ja, daar was ie I Beschrijf zijn kostumetje. Hoe ging ie? 't Was een echt patertje I Gevoelens van broertjes en zustertjes en van :l\Toeder. Ze dachten allen (( Niemand ging zoo schoon in de processie nIs ons Fonske I »

29. Dieven I 't Was nacht: stilte in en om het huis. (Beschrijf dat wat).

Moeder schrikt wakker: ze hoort gerucht beneden in het huis, cr valt .ieh stuk. (( Dieven! » Vader, de zoons en de dochters wor­den gewekt. Ze trekken gewapend (hoe?) voorzichtig, bevend naar beneden. Van onder op de trap blijven ze staan luisteren: ja, ze hooren gerucht ... in de keuken. Op de toppen van de teenen gaan ze met kloppend hart naar de keukendeur. Door het sleutelgat meenen ze een lichtje te zien flikkeren. Gewicht­tig oogenblik!... Vader neemt een kranig besluit, hij gooit opeens de deur open en wil den dief onverhoeds op het lijf vallen. Het broodkasldeurlje _slaat open en de kater bolt. cr uit met zijn kop in de melkkan. De maneschijn die in de kamer viel was het dievenlicht. - Ze lachten eens harteliJk en lieten het den kater bekoopen!

30. Een edel kind! Een Indische koning had bij testament vastgesteld, dat die

van zijn twee zonen hem opvolgen zou, die zich het meest on­derscheidde. - De grooten van het rijk vergaderden en beslo­ten de twee kinderen te laten schieten naar het portret van hun afgestorven vader: hierbij zou uitgewezen worden, wie van beiden de kroon verdiende. Een prachtig portret werd voor­gebracht waarop de edele afgestorvene scheen te leven. De zoons moesten mikken op het linkeroog van het portret: al de edelen stonden er omheen. Gewichtig oogenblik I De oudste grijpt boog en pijl, mikt met vaste hand en schiet zijn pijl

Page 173: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

-159-

midden ih het voorhoofd. Nu neemt de jongste den boog op, zet den pijl op de pees en schijnt nauwlettend op het portret te mikken; opeens laat hij boog en pijl vallen en roept snikkend uit: « Neen, ik kan mijn dierbaren Vader zóó niet treffen; houdt uw kroon en uw rijk, ik hou mijn Vader)j. En als uit één mond klonk het nu: cc Hij is onze koning! )j.

31. Onze vogels. (Raadpleeg b1adzij 78 ... ) Wat een lieve beestjes zijn de vogels! Hoe heeft ze de Schep­

per gemaakt? (Hun lijfje, kopje, pootjes, staart.) - De kleur van de vogeltjes. - De soorten. -- Hun zang. -- Hun leven in de aangename jaargelijdl'n (nrstjrs bouwrn, rnz.); hun leven in den guren winter.- Waartoe dienen ze? \Vat nut ver­schaffen ze ons? Berokkenen ze ons veel schade?

32. De kerken in ons land. (Raadpleeg bladzij 41...) Waartoe dienen ze? - Zijn er veel? - Zijn cr verschillende

soorten? - Waar staan ze meestal? Hoc zien er de kerken van buiten uit? Hoc zien cr de kerken van binnen uit? (De voornaamste deelen). -- Hoc worden de menschen naar de kerk geroepen? Het heelc jaar door gaan de Illenschen er heen: wat is de kerk voor hen in hun leven '?

33. Onze hoornen. (Raadpleeg bladzij 95 ... ) Zijn cr veel? - Hoc zid een boom cr uil'l (Zijn decIen).

- Hoc zien zij cr 's winters uil? - I Ioc zien zij cr uil in de an­dere jaargetijden: lente, zomer, herfst? - Wat verschaffen zij ons voor het gezicht, het gehoor? Nut voor het leven: hun vrucht, hun hout. - Wat zijn zij voor de vogels? Wat zijn de boomen voor het land?

Opmerking. - De Leeraars vinden verder overvloedige stof voor andere opstellen in het 2e deeltje, in cc Zaakonderwijs ».

Page 174: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 175: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid
Page 176: STIJL EN I · een. Daar is geen eten meer voor de beesten: rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een, flinken - boter maakt de m cid

Boekdrukkerij J. De Meester & Zonen, Wetteren

NEDERLANDSCHE EN LATIJNSCHE SCHOOLBOEKEN uitgegeven onder de leiding van

DrP. Ed. FRAUSSEN Minderbroeder, Leeraar aan het St-Antonius-College Lokerço

Kleine Nederlandsche Spraakkune;.t met .Oefeningen voor Voort.gezet Lager Onderwijs, door. P. ARD. OPBROUCK. 2e druk 1925 (l~r perse);

Beknopte Nederlandsche Spraakkunst voor aanvan-kelijk Middelbaar Onderwijs. -:- ~e druk, 192 . () fi.

Oeleningen bij de Beknopte Ned. Spraalikunet. 1923. 3 fr.

It.- Aanduidingen voor den Leera&l" 1923. • . . •. 3. fr.

Uitgebreide Nederlandsche Spraakkunst voor de hoogere klassen van Middelbaar en Normaal-On-derwijs. - 3e druk. 1924. . . . . . . • .. 8 Ir.

Oefeningen bij de Uitgebreide Nederl. Spraakk. - 28 ,druk. 1923. •. •..••..••• 5 fr.

lt. - Aanduidingen voor den Leeraar. 1923. • • .. SC,. Uitspraakleer van het NederlandsdI (overgedrukt uit

de Nederlandache Spraakkunst) . . • . • '. • . 0,75 fr. Latijnsche Gram~atica. 1920. . • . ••• • • • 6 fr. Latijnach Leerboek voor beginnelingen, door P.· IR. VAN

KIIIMENADE. 1924. I. Beknopte Grammatica. - Oefeninl!('n bij de

Beknopte Gramm.atica.:- WoordenJijs.ten.300 blz. 6 fl 11. Teksten. uit • Epitome.. en • De Viris J. -

Woordenboekje. 130 blz. • '. . . . •. 4 Cr.

Stijl en Taal. Ie Boekje . . Voor voortgezet Lager en ' aanvankelijk Midóclbáar onderwijs, door P. Ard. Opbrouek en P. Ed. Fraus8en. 1924 ... . ' . . . 4..50 tI

lt. - Aanduidingen voor den Leeraar. 1924. . 3.00

Tabellen van de Fransche vervoeging door P. ARD.

OPBROUCIt • • •• •.•• • . •

IN VOORBEREIDING: Spreek- en Leesboek: met het bi.:zonder doel om den lee

ling vertrouwd te maken met de gewone beschaafde c gangataa1, en, hem te oefenep in het natuurlijk sprek lezen en schrijven.

Stijl en Taal. 24e en 3d' boekje.