Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf ·...

22
Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam 1.1 Plaatsbepalende uitdrukkingen Anatomische stand (de stand die gebruikt wordt voor de inspectie van personen): Rechtop, voeten uit elkaar, tenen naar voren, handpalmen naar voren langs het lichaam en de duimen naar buiten. Extremiteiten: Bovenste extremiteiten (BE): de armen Onderste extremiteiten (OE): de benen Mediaal ( = middellijn) dichtbij het midden of daar dichterbij dan een ander punt bv: de grote teen ligt mediaal tov de kleine teen Lateraal (= zijdelings wat terzijde ligt) van het midden af gelegen bv: het oor ligt lateraal Proximaal (= het meest nabij het anatomisch centrum, de oorsprong gelegen) naar de romp toe gelegen bv: de knie ligt proximaal t.o.v. de voet Distaal (= het verst verwijderd van het anatomisch centrum, de oorsprong) van de romp afgelegen bv: de voet ligt distaal t.o.v. de knie De uitdrukkingen proximaal en distaal zijn m.n. van toepassing voor de extremiteiten Massagehandgrepen op de extremiteiten worden m.n. uitgevoerd van distaal naar proximaal. Centraal (profundus, internus) (= in het midden gelegen) naar het binnenste van het lichaam, dieper het lichaam in bv: het hart ligt centraal Perifeer (superficialis, externus) (= aan de omtrek aan de buitenzijde) aan de oppervlakte van het lichaam, in de richting van het lichaam verlaten bv: de huid is een perifeer orgaan De uitdrukkingen centraal en perifeer worden gebruikt bij het benoemen van de plaats van lichaamsdelen De uitdrukkingen profundus, internus, superficialis, externus worden gebruikt bij het herleiden naar de plaats van bv de spieren (vervoegingen) Ventraal (anterior) (=aan de buikzijde gelegen) aan de voorzijde van het lichaam gelegen bv: de buikspieren liggen aan de ventrale zijde van de romp

Transcript of Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf ·...

Page 1: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 1

Hoofdstuk 1

Anatomie of ontleedkunde:

Kennis van de bouw van het menselijk lichaam

1.1 Plaatsbepalende uitdrukkingen

Anatomische stand (de stand die gebruikt wordt voor de inspectie van personen):

Rechtop, voeten uit elkaar, tenen naar voren, handpalmen naar voren langs het

lichaam en de duimen naar buiten.

Extremiteiten:

Bovenste extremiteiten (BE): de armen

Onderste extremiteiten (OE): de benen

Mediaal ( = middellijn)

dichtbij het midden of daar dichterbij dan een ander punt

bv: de grote teen ligt mediaal tov de kleine teen

Lateraal (= zijdelings wat terzijde ligt)

van het midden af gelegen

bv: het oor ligt lateraal

Proximaal (= het meest nabij het anatomisch centrum, de oorsprong gelegen)

naar de romp toe gelegen

bv: de knie ligt proximaal t.o.v. de voet

Distaal (= het verst verwijderd van het anatomisch centrum, de oorsprong)

van de romp afgelegen

bv: de voet ligt distaal t.o.v. de knie

De uitdrukkingen proximaal en distaal zijn m.n. van toepassing voor de extremiteiten

Massagehandgrepen op de extremiteiten worden m.n. uitgevoerd van distaal naar proximaal.

Centraal (profundus, internus) (= in het midden gelegen)

naar het binnenste van het lichaam, dieper het lichaam in

bv: het hart ligt centraal

Perifeer (superficialis, externus) (= aan de omtrek aan de buitenzijde)

aan de oppervlakte van het lichaam, in de richting van het lichaam verlaten

bv: de huid is een perifeer orgaan

De uitdrukkingen centraal en perifeer

worden gebruikt bij het benoemen van de plaats van lichaamsdelen

De uitdrukkingen profundus, internus, superficialis, externus

worden gebruikt bij het herleiden naar de plaats van bv de spieren (vervoegingen)

Ventraal (anterior) (=aan de buikzijde gelegen)

aan de voorzijde van het lichaam gelegen

bv: de buikspieren liggen aan de ventrale zijde van de romp

Page 2: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 2

Dorsaal ( posterior) (= tot de rug of rugzijde behorend)

Aan de rugzijde van het lichaam gelegen

Bv: de rugspieren liggen aan de dorsale zijde van de romp

Dorsaal bij de hand: de handrug

Dorsaal bij de voet : de voetrug

De uitdrukkingen: ventraal en dorsaal worden voor de romp EN extremiteiten gebruikt.

Craniaal (superior) (= in de richting van de schedel)

naar het hoofd toe gelegen

bv: de halswervels zijn craniaal gelegen t.o.v. de lendenwervels

Caudaal (inferior) (= in de richting van de stuit)

naar de stuit toe gelegen

bv: de lendenwervels zijn caudiaal gelegen t.o.v halswervels

De uitdrukkingen: craniaal en caudiaal : zijn alleen van toepassing voor de romp en de schedel.

Radiaal (radius = spaakbeen): aan de zijde van de radius gelegen ofwel de duimzijde van de onderarm.

Ulnair (ulna = ellepijp): aan de zijde van de ulna gelegen ofwel de pinkzijde van de onderarm.

Palmair (= de handpalm betreffend): aan de palmzijde van de hand gelegen.

Plantair (= aan de zoolkant m.b.t. de voetzool): aan de voetzoolzijde gelegen.

Sinister (= links, linker): vanuit de te inspecteren persoon gezien links gelegen.

Dexter (= rechts, rechter): vanuit de te inspecteren persoon gezien rechts gelegen.

1.2 Bewegingsbepalende uitdrukkingen

De bewegingen worden altijd uitgevoerd vanuit de ruststand/nulstand

Flexie: (werkwoord flecteren)

en eenvoudige beweging: buigen.

bv: in het elleboog of kniegewricht

Anteflexie: (beweging en stand van het lichaam)

het voorwaarts bewegen van arm of been in schouder en

heupgewricht

Page 3: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 3

Retroflexie: (beweging en stand van het lichaam)

het achterwaarts bewegen van arm of been in schouder of

heupgewricht

Ventraalflexie:

het naar voren buigen zoals bij het hoofd of van de gehele romp

(beweging vanuit de wervelkolom niet vanuit de heup). Vanuit de

heup wordt het anteflexie genoemd!

Dorsaalflexie:

het naar achteren buigen (beweging vanuit de wervelkolom niet

vanuit de heup) zoals bij het hoofd of van de gehele romp. Vanuit

de heup wordt het retroflexie genoemd!

Wordt ook bij de romp ook wel extensie genoemd.

Hand:

rugzijde = dorsaal

palmzijde = ventraal

Voet:

rugzijde = dorsaal

zoolzijde = plantair

Deflexie:

het terugkomen vanuit ventraalflexie van de romp richting de neutrale rechtopgerichte stand.

Plantairflexie:

het naar beneden bewegen (richting voetzoolzijde)

van de gehele voet in het enkelgewricht (beweging vindt plaats in

het BSG).

Palmairflexie:

het naar beneden bewegen (richting handpalmzijde)

van de hand in het polsgewricht

Ulnairflexie of ulnairdeviatie:

een beweging van de hand naar de pinkzijde in het polsgewricht,

in de richting van de ulna

Radiaalflexie of radiaaldeviatie:

een beweging van de hand naar de duimzijde in het

polsgewricht, in de richting van de radius

Lateraalflexie: (lateroflexie)

een zijwaartse buiging van het hoofd in de richting van de

schouder, de romp zijwaarts buigen (vanuit de wervelkolom).

Page 4: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 4

Extensie:

het strekken van de elleboog, de knie, de vingers en de tenen

(soms ook wel de wervelkolom (noemt men ook dorsaalflexie)).

Abductie:

het zijwaarts van

het lichaam af bewegen van arm of been (beweging in schouder

of heupgewricht).

Adductie:

het zijwaarts naar het lichaam toe bewegen van arm of been (in

schouder of heupgewricht).

Rotatie:

een draaiende beweging in een gewricht.

Endorotatie:

arm of been naar binnen draaien vanuit het schouder of

heupgewricht.

Exorotatie:

arm of been naar buiten draaien vanuit het schouder of

heupgewricht

Circumductie:

combinatie van bewegingen bij elkaar: beweging van arm of been in

schouder of heupgewricht waarbij een kegelvorm wordt gemaakt.

Torsie:

een draaiende beweging die optreed bij beweging (bv de

tussenwervelschijven). We noemen dit ook wel: wringing.

Pronatie:

beweging van de onderarm in het ellebooggewricht

waarbij de handrug naar boven wordt gedraaid.

Supinatie:

beweging van de onderarm in het ellebooggewricht

waarbij de handpalm naar boven wordt gedraaid.

Bewegingen vinden ook in enkel plaats!

Page 5: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 5

Inversie:

beweging van de voet waarbij de binnenrand

van de voet wordt geheven.

Een combinatie van bewegingen in de enkel/voet:

plantairflexie, supinatie en adductie van de voorvoet

Eversie:

beweging van de voet waarbij de buitenrand

van de voet wordt geheven.

Een combinatie van bewegingen in de enkel/voet:

dorsaalflexie, pronatie en abductie van de voet.

Niet genoemd in boek / extra aantekeningen

Opponatie / reponatie:

Beweging waarbij je de duim naar de pink beweegt (opponatie) en weer terug (reponatie).

Vind plaats in art CMCI (Carpa Meta Carpea I = grondgewricht van de duim).

Enkel:

Bovenste Sprong Gewricht (BSG) = art. Talo Curalis

Bewegingen: plantairflexie en dorsaalflexie

Onderste Sprong Gewricht (OSG): art. Talo Tarsalis

Bewegingen: pronatie (draaiing naar buiten), supinatie (draaiing naar binnen)

Tibia =

schieenbeen

Fibula = kuitbeen

Cruris = onderbeen

Calcaneus = hielbeen

Talus = sprongbeen

Tarsus = voetwortel (7st)

Bewegingen in de schoudergordel

Elevatie:

optrekken van schouders.

Depressie / detractie:

schouders omlaag

Protractie:

schouders naar

voren

Retractie:

schouders naar achteren

Page 6: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot

Laterorotatie: wanneer je je arm hoog op tilt

elevatie plaats, daarna draait het schouderblad enigszins naar

buiten.

Mediorotatie: terug draaien van schouderblad vanuit

laterorotatie.

Tekening (aantekening):

Uitleg lokalisering van schouderblad. Bij de bewegingen in de

schoudergordel

mogelijk maken:

art. Acromio Clavicularis (= AC gewricht) en

art. Sterno Clavicularis (=SC gewricht).

Extra bijlage

Bewegingen per gewricht:

Bewegingen in het heup- en schoudergewricht:

Exorotatie

Endorotatie

Abductie

Adductie

Anteflexie

Retroflexie

Bewegingen in het knie- en ellebooggewricht:

Flexie

Extensie

Bewegingen in het elleboog- en enkelgewricht

Pronatie

Supinatie

Bewegingen alleen in het polsgewricht:

Radiaalflexie

Ulnairflexie

Theorie: samenvatting

: wanneer je je arm hoog op tilt vind er eerst

elevatie plaats, daarna draait het schouderblad enigszins naar

terug draaien van schouderblad vanuit

Tekening (aantekening):

Uitleg lokalisering van schouderblad. Bij de bewegingen in de

schoudergordel zijn er 2 gewrichten die bovenstaande (6) bewegingen

mogelijk maken:

art. Acromio Clavicularis (= AC gewricht) en

art. Sterno Clavicularis (=SC gewricht).

en schoudergewricht:

en ellebooggewricht:

en enkelgewricht:

gen alleen in het polsgewricht:

Bewegingen in het pols- en enkelgewricht:

Plantairflexie

Dorsaalflexie

Inversie

Eversie

Bewegingen in de schoudergordel:

Laterorotatie

Mediorotatie

Protractie

Retractie

Depressie

Elevatie

Bewegingen in de wervelkolom:

Lateraalflexie

ventraalflexie

Dorsaalflexie

Torsie

6

Uitleg lokalisering van schouderblad. Bij de bewegingen in de

zijn er 2 gewrichten die bovenstaande (6) bewegingen

en enkelgewricht:

Page 7: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 7

1.3 Richtingbepalende uitdrukkingen

Bewegingen zijn mogelijk in de volgende vlakken:

Het FRONTALE vlak:

een verticaal vlak, dat het lichaam in een voorkant en een

achterkant verdeeld.

Het SAGITTALE vlak:

een verticaal vlak dat het lichaam in een linkerkant en een

rechterkant verdeeld.

Het TRANSVERSALE vlak:

een horizontaal vlak dat het lichaam in een bovenkant en een

onderkant verdeeld.

Bewegingen zijn mogelijk om de volgende assen:

De LONGITUDINALE as:

een lengte-as, deze loopt van boven naar beneden.

Deze as staat loodrecht op het transversale vlak.

bv: hoofd draaien, gestrekte arm draaien vanuit het

schoudergewricht

De SAGITTALE as:

een horizontale as dwars door het lichaam, van voor naar achter.

Deze as staat loodrecht op het frontale vlak.

bv: zijwaarts heffen van de arm vanuit het schoudergewricht.

afspreiden van het been vanuit het heupgewricht

De TRANSVERSALE as:

een horizontale as, dwars door het lichaam, van links naar rechts

Deze as staat loodrecht op het sagittale vlak.

bv: voorwaarts heffen van de arm vanuit het schoudergewricht

voorwaarts heffen van het been vanuit het heupgewricht

As Vlak Beweging

Frontaal Sagittaal Flexie

Extensie

Sagittaal Frontaal Adductie

Abductie

Longitudinaal Transversaal Exorotatie

Endorotatie

Niet in het schema past:

Sagittaal Frontaal Lateraal flexie

Ulnairdeviatie

Radiaaldeviatie

Pronatie en supinatie vind plaats om de eigen as!

Hierbij zijn 3 gewrichten betrokken:

1x met humerus (art. Humero Radialis)

2x tussen ulna / radius: (art. Radio Ulnaris distalis en proximalis).

Page 8: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 8

Hoofdstuk 2

Osteologie: de leer der beenderen

Bot en beenderen zijn onderdeel van het steunweefsel.

Botten bestaat uit:

- weinig cellen (osteocyt = botcel);

- tussenstof (65% uit eitwit en kalkzouten, hierin lopen collagene vezels).

Het bot bestaat uit een harde compacte buitenlaag: de compacta (=3), waar binnen zich

een harde sponsachtige maar brosse massa bevindt: spongiosa (=1). Deze bevat rood

beenmerg.

Het gehele bot, behalve aan de gewrichtsvlakken van kraakbeen, is omgeven door een

stevig vlies: het periost (=4).

Het periost:

bevat vele, botvormende cellen die het bot in de dikte doen groeien;

heeft een belangrijke rol bij de aanmaak van nieuw bot na een fractuur;

bevat vele bloedvaten die ook het bot binnendringen en beenmerg van bloed voorzien.

Het periost is zeer hecht met het bot verbonden terwijl aan het

periost spieren en pezenhechten. Het periost loopt tot het

hyalien kraakbeen. Binnen het bot heeft endost dezelfde functie

als periost.

De schacht van een bot is hol: de mergholte. Deze holte wordt

bekleed door het binnen beenvlies: het endost. Over het

algemeen wordt de mergholte opgevuld met geel beenmerg

(vetopslag).

2.1 Onderdelen van het bot

Een bot bestaat uit

een middengedeelte: de diafyse;

en de beide uiteinden: de epifysen.

Over het algemeen zijn grote delen van de epifysen bekleed met

hyaline kraakbeen: de

gewrichtsvlakken.

Bij sommige botten (femur, dijbeen) komt een opgroeisel voor

op de epifyse: de apofyse.

Op de grens van epifysen en diafyse komen kraakbeenschijven voor, deze zorgen voor de

lengtegroei van het bot: de epifysairschijf. Deze groeischijf verdwijnt (verbeent) bij een

volwassen bot.

2.2 Indeling der beenderen:

• Pijpbeenderen of lange beenderen

bv: opperarm, dijbeen, radius, ulna, middenhandsbeentjes.

• Korte beenderen (bevatten veel spongiosa)

bv: handwortelbeentjes, voetwortelbeentjes.

• Platte botten (bevatten ook veel spongiosa)

bv: borstbeen, schedelbotten, ribben.

• Gemengde botten een combinatie van pijpbeenderen, korte beenderen en platte botten

bv: schouderblad, heupbeen, wervel

Page 9: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 9

Thorax:

De thorax (borstkas) bestaat uit een groot aantal platte en gebogen botstukken:

• Sternum: borstbeen

• Wervels: 12 Thoracale wervels (Th1 t/m Th12)

• Ribben: 12 paar ribben (12 x 2 = totaal 24 costae)

- waarvan 7 paar ware ribben (costae I t/m VII)

- en 5 paar valse ribben (costae VIII t/m XII)

o waarvan de laatste 2 paar zijn zwevende ribben (XI, XII)

De ware ribben zijn met kraakbeen verbonden aan het sternum en met gewrichtjes aan de

wervelkolom en wel aan de thorocale wervels (Th I t/m Th XII).

De valse ribben zijn ook, via gewrichtjes, met de wervelkolom verbonden, maar niet (direct)

met het sternum: door de gewrichtjes tussen de ribben en de wervels en de torsiemogelijkheid

van het ribkraakbeen (tussen ribben en sternum) is de voor de ademhaling noodzakelijke

beweging mogelijk.

Wervelkolom

De olumna vertebralis (=wervelkolom) vormt de as van het lichaam (bevat 32/33 vertebrae (wervels)).

Vanaf craniaal gezien:

7 vertebrae cervicales ( nekwervels) C1-C7

12 vertebrae thoracales (borstwervels) Th1-Th12

5 vertebrae lumbales (lendenwervels) zwaarst gebouwd L1-L5

5 vertebrae sacrales, die samen: os sacrum (heiligbeen) vormen S1-S5

3 a 4 vertebrae cocygis, die samen het os cocygis (staartbeen) vormen -

Vanaf C2 tot en met de verbinding van de 5e lumbale wervel met het sacrum bevinden zichelke twee wervels

de disci intervertebrales (tussenwervelschijven). Totaal 23.

Deze disci vormen verbindingen tussen de wervels en laten een geringe beweeglijkheid van de wervellichamen

ten opzichte van elkaar toe.

Het os sacrum vormt met de ossa coxae (heupbeenderen) de pelvis (bekkengordel).

De gehele wervelkolom is in het sagittale vlak S-vormig gebogen:

Kyfose (in thorocale en sacrale deel = B/D)

de kromming naar achteren

Lordose (in cervicale/ lumbale deel = A/C)

de kromming naar voren

Een abnormale zijwaartse kromming in het frontale vlak

van de wervelkolom is een scoliose (3e tekening).

Wervels:

De wervels (=vertebrae) bestaan uit een corpus

(wervellichaam) aan de ventrale zijde met daarachter een

opening: foramen vertebrale (wervelgat), wordt

omsloten door de arcus vertebrae (wervelboog).

Page 10: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 10

De wervelgaten van de op elkaar geplaatste wervels vormen

tezamen het wervelkanaal, hierdoor loopt het ruggenmerg.

De arcus ventebrae heeft verschillende uitsteeksels naar achteren

gericht de processus spinosus (doornuitsteeksel) en de beide

zijwaartse gerichte processi transversi (dwarsuitsteeksels).

Schoudergordel

De schoudergordel vormt de verbinding tussen de romp en de

bovenste extremiteiten(armen).

De gordel bestaat uit clavicula (sleutelbeen) en scapula

(schouderblad) aan beide zijden van de romp.

De clavicula is aan de romp, aan de voorzijde, verbonden met het sternum. De scapula is

verbonden met de clavicula en via het schoudergewricht met de humerus (opperarmbeen).

Aan de dorsale zijde van de scapula zit een stevige kam waar spieren zich aan vasthechten of

aan ontspringen spina scapulae (schouderbladkam). Deze loopt uit in het acromion

(schoudertop). Aan de ventrale zijde van de scapula vinden we een haakvormig uitsteeksel,

waaraan een aantal spieren van de bovenarm vasthechten processus coracoideus

(ravenbekuitsteeksel).

Bovenste extremiteit

De bovenste extremiteit: hand en arm

Arm:

Humerus (opperarmbeen)

Vormt aan proximale zijde een beweeglijke verbinding met de scapula. Hier vinden we de tuberculum major

humeri en tuberculum minor humeri (ligt iets meer mediaal en distaal).

Vanuit deze 2 knobbels lopen 2 randjes (crista): crista

tuberculum minoris humeri en crista tuberculum

majoris humeri.

Distale zijde mediaal en lateraal knobbels:

epicondylus medialis humerus (hier hechten veel

flexoren aan) en epicondylus lateralis humerus (hier

hechten veel extensoren aan).

Humerus vormt verbinding met twee botstukken in

de onderarm: articulatio cubiti (ellebooggewricht).

Condyl = knobbel die deel uitmaakt van het gewicht.

Epicondyl: knobbel op knobbel

Caput humeri = kop van humerus

Cavitas Glenoidalis = gewrichtsholte humerus

Page 11: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 11

Humerus, radius en ulna zijn door middel van gewrichten aan elkaar verbonden:

Hierbij zijn 3 gewrichten betrokken:

1x met humerus (art. humero radialis)

2x tussen ulna / radius: (art. radio ulnaris distalis en proximalis).

De ulna heeft aan de boven/achterzijde een puntig uitsteeksel: olecranon.

Mediaal op de radius: tuberculum radii (niet op afbeelding).

Hand

De hand, manus, bestaat uit:

• carpus (handwortel), bestaat uit: ossa carpalia (handwortelbeentjes, 8 stuks)

• ossa metacarpalia (middenhandsbeentjes, 5 stuks)

• digiti (vingers, 5 stuks), met elk drie phalangen (kootjes), de duim heeft twee phalangen

Telling:

Duim is altijd I

Wijsvinger II

Middelvinger III

Ringvinder IV

Pink V

Page 12: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 12

BEKKEN / PELVIS

pelvis = bekken

os ilium = darmbeen

os coxa = heupbeen

os sacrum = heiligbeen

os pubis = schaambeen

os ischii = zitbeen

symfyse = verbinding tussen ossa pubis

acetabulum = kom v/h heupgewricht

• crista iliaca = bovenste rand van het bekken;

• bekken kent twee uitsteeksels aan voorkant en twee uitsteeksels aan achterkant:

o SIAS = spina iliaca anterior superior (voorkant, bovenste);

o SIAI = spina iliaca anterior inferior (voorkant, onderste);

o SIPS = spina iliaca posterior superior (achterkant, bovenste);

o SIPI = spina iliaca posterior inferior (achterkant, onderste);

• de twee ossa pubis zijn met elkaar verbonden met vezelig kraakbeen: symfysis pubica / symfyse -

> dit maakt de noodzakelijke beweging mogelijk;

• aan de achterkant is os ilium verbonden met het sacrum -> articulatio sacroiliaca / SI-gewricht

BOVENBEEN / FEMUR

caput femoris = kop van het bovenbeen

collum femoris = dijbeenhals

trochanter major = knobbel aan laterale zijde

trochanter minor = knobbel,

dorso-medio-distaal t.o.v. trochanter major

Aan distale uiteinde bevinden zich twee grote knobbels, die een deel van de knie vormen:

condylus lateralis femoris

condylus medialis femoris

Page 13: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 13

KNIEGEWRICHT / ARTICULATIO GENUS

• Kniegewricht (articulatio genus) wordt gevormd door condylus lateralis femoris en condylus medialis

femoris (als onderdeel van het femur) en de tibia (scheenbeen). Aan de ventrale zijde met de patella

(knieschijf). Patella ligt ingebed in de pees van de m. quadriceps femoris.

• Articulatio patella femorale: gewricht tussen bovenbeen en patella.

ONDERBEEN

1 = caput fibulae

2= condylus lateralis tibiae

4= condylus medialis tibiae

11 = malleolus medialis (tibiae)

12 = malleolus lateralis (fibulae)

Onderbeen bestaat uit tibia (scheenbeen) en fibula (kuitbeen):

• kopje van fibula proximaal, hecht aan op de tibia: caput fibulae (1);

• condylen van de tibia (aan bovenkant): condylus lateralis tibiae (2) en

condylus medialis tibiae (4). Hiertussen bevindt zich een soort plateau. Op dit

plateau vind je de eminentia intercondylaris (3), waar de kruisbanden aan

vastzitten;

• knobbel op buitenkant enkel (distale uiteinde van de fibula): malleolus

lateralis (12) (hier zitten enkelbanden aan vast);

• knobbel aan binnenkant enkel (distale uiteinde tibia): malleolus medialis (11);

• aan ventrale zijde (voorzijde) van tibia zit een ruw knobbeltje ->

aanhechtingsplaats van de quadriceps: tuberositas tibiae (5);

• scherpe rand van de tibia (scheenbeenkam): crista anterior tibiae, loopt over de lengte van de tibia (is

voelbaar onder de huid). Hier hechten geen spieren aan.

VOET

Voet bestaat uit:

a) tarsus / voetwortel: 7 voetwortelbeentjes, w.o.

- talus / sprongbeen (1)

- os naviculare

- calcaneus / hielbeen (2)

b) metatarsus / 5 middenvoetsbeentjes (4)

c) digiti / tenen, bestaande uit phalangen (5)

Talus en tibia en fibula vormen samen het bovenste spronggewricht: articulatio talocruralis

Talus, calcaneus en os naviculare vormen samen het onderste spronggewricht: articulatio

talotarsalis

Page 14: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 14

GEWRICHTSLEER & LEER DER VERBINDINGEN (H3)

ARTHROLOGIE & SYNDESMOLOGIE

GEWRICHTEN

Synarthrosen

� continue verbindingen, er zit geen ruimte tussen

de botstukken. Deze ruimte is namelijk opgevuld

met diverse soorten materiaal.

Afhankelijk van het materiaal spreken we over

de volgende verbindingen:

1. Syndesmose: bindweefselverbinding.

- Naadverbinding / sutura’s, voorbeeld:

schedelnaden.

- Membraanverbinding, voorbeeld:

bindweefsel(vlies) tussen ulna en radius.

- Bandverbindingen, voorbeeld: band tussen

patella en tibia.

- Gomfosis: voorbeeld: tussen kiezen en kaak.

2. Synchondrose: kraakbeenverbinding, bijv.:

- Epifysairschijf: tijdelijke synchondrose

bestemd voor lengtegroei van pijbeenderen.

- Costo-sternale verbindingen: tussen ribben en

borstbeen.

- Symfysis pubica: tussen beide ossa pubis

(heup).

3. Synostose: botverbinding, bijv.:

- verbeende zaaglijnen van de schedel;

- os sacrum;

- os coxae.

Diarthrosen

� discontinue verbindingen, er zit ruimte tussen de

botstukken. Gewricht wordt in het algemeen

gevormd door de uiteinden van botstukken:

caput (kop) en cavum (kom).

Deze twee gewrichtsoppervlakten zijn

bekleed met hyalien kraakbeen om deze gewrichten

heen zit een kapsel (=capsula articularis).

Dit bestaat uit twee lagen:

1. buitenste laag = membrana fibrosa, dit is

voortzetting van het periost

2. binnenste laag = membrana synovialis,

hierbinnen zit een vloeistof die zorgt voor

smering van het gewricht: synovia

Gewrichtkapsel wordt versterkt door

gewrichtsbanden / ligamenten.

Drietal vormen van ligamenten:

1. extracapsulaire ligamenten, liggen buiten het

gewrichtskapsel;

2. capsulaire ligamenten, liggen in het kapsel;

3. intra-articulaire ligamenten, liggen in de

gewrichtsholte.

Soms passen de botstukken niet goed op elkaar

en zijn andere structuren nodig om dit op te

lossen (om dit incongruente gewricht beter te

laten passen). Voorbeelden:

- labrum articularis / gewrichtslip: ring van

kraakbeen zorgt ervoor dat caput wat dieper in

de cavum komt te liggen;

- discus articularis / kraakbeenschijf, bijv.:

tussenwervelschijf;

- menisci: bijv.: in kniegewricht.

Diarthrosen zijn op diverse manieren in te delen:

a) Naar beweeglijkheid. We onderscheiden dan:

1. Amfi-arthrosen: heel weinig beweeglijk, bijvoorbeeld:

- SI-gewricht;

- verbindingen tussen fibula en tibia: tibiofibulaire gewrichten;

- tussen hand en voetwortel beentjes.

2. Articuli: ‘normale’, synoviale gewrichten met caput en cavum.

Page 15: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 15

b) Functionele indeling: om hoeveel assen kan een gewricht draaien?

1. Eén-assige gewrichten:

- ginglymus / scharniergewricht, bijv.: gewrichtjes tussen kootjes van vingers;

- articulatio trochlearis / schroefgewricht, bijv.: elleboog (flexie en extensie mogelijk);

- articulatio trochoidea / draai- of cilindergewricht, bijv.: proximale gewricht tussen radius en ulna

(waarin pronatie en supinatie mogelijk is).

2. Twee-assige gewrichten:

- articulatio ellipsoidea / ei-gewricht, bijv.: polsgewricht. Hierin is palmair- en dorsaalflexie

- mogelijk en ulnair- en radiaaldeviatie. Let op: verschil in bewegingsuitslag;

- articulatio sellaris / zadelgewricht, bijv.: gewricht tussen handwortel en duim. Flexie en extensie

mogelijk en abductie en adductie. Bewegingsuitslagen zijn gelijk.

3. Drie-assige gewrichten:

- articulatio spheroidea / kogelgewricht: kop staat als het ware tegen de kom aan, bijv:

schoudergewricht;

- articulatio enarthrosis / nootgewricht: kop is voor grootste gedeelte omgeven door de kom, bijv:

heupgewricht;

c) Onderverdeling naar aantal samenkomende botstukken.

1. articulatio simplex / enkelvoudig: twee botstukken komen samen, bijv.: heupgewricht;

2. articulatio compositus / samengesteld: meer dan twee botstukken komen samen, bijv.:

ellebooggewricht;

3. articulatio complex: hierin komen ook andere elementen voor, zoals disci en menisci, bijv.: gewricht

tussen twee wervels.

Gemengd gewricht: gewricht waarbij beweeglijkheid verandert bij andere positie, bijv.: knie: bij flexie is ook

rotatie mogelijk, bij strekking wordt rotatie tegengegaan door banden die op maximale lengte

staan.

REMMING VAN BEWEGINGEN

In articuli (synoviale gewrichten) is beweging mogelijk. Deze bewegingen worden op een gegeven

moment geremd. Er zijn diverse soorten remmingen:

1. benige remming: als 2 botstukken ‘klem lopen’ tegen elkaar, bijv.: strekking ellebooggewricht;

2. ligamenteuze remming: ligamenten / banden spannen aan, bijv.: strekking knie;

3. weke delenremming: als weke delen gecomprimeerd worden, bijv.: flexie elleboog -> onderarm komt

tegen bovenarm;

4. remming door passieve insufficiëntie van de antagonistische spieren: tegengestelde spier kan niet

voldoende worden verlengd om totale bewegingsuitslag toe te laten, bijv.: heffen van been in gestrekte

positie -> hamstrings worden uitgerekt, totdat deze niet verder kunnen;

5. remming door actieve insufficiëntie van de agonistische spieren: spier kan zich niet verder verkorten om

maximale bewegingsuitslag te benutten, bijv.: actief buigen van knie in buiklig met gestrekte heup.

Hamstrings kunnen zich op gegeven moment niet verder verkorten, zodat flexievan knie ophoudt.

Indeling van spieren _ gekoppeld aan een beweging!

1. agonist: spier die beweging veroorzaakt

2. synergist: hulpspier die meewerkt met agonist

3. antagonist: spier die beweging moet toelaten

SCHOUDERGEWRICHT (ART. HUMERI / ART. GLENOHUMERALIS)

Het schoudergewricht (art. humeri) is een verbinding tussen het schouderblad (scapula) en de bovenarm

(humerus) en sleutelbeen (clavicula).

1. art. humeri: de kop van het gewricht wordt gevormd door de kop van de bovenarm (caput humeri), de

kom bevindt zich op de scapula (lat.: cavitas glenoïdale);

Page 16: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 16

2. art. glenohumeralis: is gewricht is tussen de kop van de bovenarm en het gewrichtsoppervlak van het

schouderblad (glenoid);

3. grotere bewegingen in schoudergewricht vinden altijd plaats in keten van botstructuren, die

verbonden zijn met banden. Schoudergewricht is via banden verbonden met o.a. ac-gewricht (art.

arcomioclavicularis) en sc-gewricht (art. sternoclavicularis). Bewegingen in ac-gewricht en sc-gewricht

vinden bijvoorbeeld plaats bij abductie van arm boven ‘horizontaal’ (abductie-elevatie).

Belangrijke kenmerken:

- hechten veel peesjes aan;

- omgeven door slijmbeurzen / bursae mucosae;

- uitstekende beweeglijkheid, met als nadeel geringe stabiliteit. Kapsel wordt aan bovenkant versterkt door

ligamentum coracohumerale (loopt vanuit processus coracoideus (=ravenbekuitsteeksel). Is echter te

weinig voor goede stabiliteit -> spieren spelen belangrijke rol bij stabiliteit van het schoudergewricht.

ELLEBOOGGEWRICHT / ART. CUBITI

• wordt gevormd door

- humerus

- ulna

- radius

• bestaat uit meerdere gewrichten

- art. humeroulnaris, dit is een scharniergewricht (beweging langs 1 as)

- art. humeroradialis, dit is een kogelgewricht (beweging langs 3 assen)

• art. humeroulnaris beperkt art. humeroradialis, zodat deze nog langs twee assen kan bewegen. Daarom

noemen we dit een functioneel twee-assig gewricht

• tussen ulna en radius bevinden zich twee gewrichtjes: art. radioulnaris proximalis en art. radioulnaris

distalis

Page 17: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 17

POLSGEWRICHT / ART. RADIOCARPEA

• de ulna heeft geen direct contact met de handwortel. Hiertussen zit een driehoekig stukje kraakbeen

• anatomisch gezien is het polsgewricht een ei-gewricht � 2-assig. De volgende bewegingen zijn mogelijk:

- dorsaalflexie

- palmairflexie

- ulnairdeviatie

- radiaaldeviatie

• rondom het polsgewricht bevinden zich banden. De belangrijkste aan palmaire zijde

VINGERGEWRICHTEN

• tussen middenhandsbeentjes en de proximale phalangen bevinden zich gewrichtjes (vormen de knokkels): art.

metacarpeaphalangea / mcp I – V

- mcp I = scharniergewricht (buigen/strekken)

- mcp II – V = kogelgewrichtjes (buigen/strekken, spreiden/sluiten en roteren)

• gewrichtjes tussen vingerkootjes: art. interphalangea

- per vinger 2 � proximalis interphalangea en distalis interphalangea (pip en dip)

- pip II – V en dip II – V, want duim heeft maar één interphalangea (ip)

- officieel volgt toevoeging manus voor de hand en pedis voor de voet

WERVELKOLOM / COLUMNA VERTEBRALIS

• bewegingen met romp en hoofd vinden plaats in de wervelkolom

• kraakbeenschijven vervormen tijdens bewegingen

• wervelkolom bestaat uit een

› cervicaal deel

- tussen 2 gewrichtjes tussen schedel (C0) en C1 vindt lateroflexie

(zijwaarts buigen van het hoofd) en extensie/flexie plaats

- tussen C1 (atlas) en C2 (axis / draaier) kan rotatie plaatsvinden. Aan bovenkant C2 bevindt zich

namelijk een ‘tand’ die deels in C1 valt: dens axis

- tussen C2 – C7: 3-assige gewrichten � lateroflexie, flexie, extensie, rotatie

› thoracaal deel: Th1 – Th12: 3-assige gewrichten. Flexie en extensie is hierin echter beperkt, vanwege

de werking van de ribben. Rotatie gaat heel goed in deze gewrichten

› lumbaal deel: L1 – L5: 3-assige gewrichten. Rotatie hierin is echter beperkt, vanwege de stand van de

gewrichten

HEUPGEWRICHT / ART. COXAE

• bevindt zich tussen caput femoris en acetabulum

• 3-assig: anteflexie, retroflexie (beperkt vanwege de bandjes die lopen van achterkant naar voorkant, max

15 graden), abductie, adductie, endorotatie en exorotatie

Page 18: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 18

KNIEGEWRICHT / ART. GENUS

De knie is het grootste gewricht van het lichaam qua inhoud.

• bewerkelijk gewricht, vanwege de vele losse delen

(bandjes, spieren, kraakbeen)

• endo- en exorotatie alleen mogelijk als de knie

gebogen is

• in de knie bevinden zich twee kraakbeenschijven /

menisci, deze zitten vast aan de bovenkant van de

tibia: mediale meniscus (zit vast aan het kapsel) en

laterale meniscus (loopt vrij van kapsel). Meeste

klachten ontstaan aan mediale meniscus, deze is

namelijk meer gefixeerd

• meniscusletsel: (1) scheur in de lengte, (2) stukje dat

afbreekt, (3) uiteinde dat omhoog komt te staan

• knie heeft twee collaterale banden: lig. collaterale

mediale (tussen femur en tibia, loopt capsulair) en lig.

collaterale laterale (tussen femur en fibula, loopt

extra-capsulair)

• in het kniegewricht lopen twee kruisbanden: voorste kruisband = lig. cruciatum anterior (in het plaatje

ACL) en achterste kruisban = lig. cruciatum posterior (in het plaatje PCL). Deze kruisbanden zorgen voor

beperking van voor- en achterwaartse beweging van het onderbeen ten opzichte van het bovenbeen.

Scheuring van een van de kruisbanden gebeurt vaker bij endorotatie

ENKELGEWRICHT

Enkelgewricht bestaat uit:

• bovenste spronggewricht (tussen talus en

tibia/fibula): art. talocruralis. Hierin is dorsaalflexie

en plantairflexie mogelijk.

• onderste spronggewricht (tussen talus en deel van

tarsus, te weten os naviculare en calcaneus): art.

talotarsalis. Hierin is inversie en eversie mogelijk.

HULPAPPARATEN (H4)

1. fascia / fasciën

• zit om spieren heen, soort bindweefselvlies

• zorgen voor fixatie en bescherming

• kan scheuren, als spier samentrekt en dikker wordt � spier gaat dan ‘uitpuilen’

2. bursae mucosae / slijmbeursvliezen

• twee dunne vliezen, waartussen beetje vocht zit

• dient ter opheffing van wrijving tussen bijv. bot en spier, bot en pees, bot en huid

Page 19: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 19

3. vaginae tendinae / peesscheden

• peeskoker / bindweefselkoker gevuld met synoviaal vocht

• glijvermogen van pees wordt verbeterd

4. ossa sesamoidea / sesambotjes

• botstukjes, ingeweven in pezen en spierbuiken

• staan niet in contact met het overige skelet

• vb. patella

MUSCULATUUR (H5)

Soorten spierweefsel

1. dwarsgestreept spierweefsel / skeletspierweefsel

• spier bestaat uit spierbundels, die op hun beurt bestaan uit spiervezels / spiercellen

• spiercellen hebben meerdere kernen die aan de zijkant / wand zitten

• spiercel bestaat voornamelijk uit eiwitten, myosine en actine

• bij activiteit schuiven de eiwitten in elkaar (=contractie), hierdoor verkort de spier

• belangrijke eigenschappen

o kan snel samentrekken / aanspannen

o is vermoeibaar

o is willekeurig: staat onder invloed van de wil

2. glad spierweefsel

• bevindt zich voornamelijk in de wanden van holle organen

en bloed- en lymfevaten

• belangrijke eigenschappen

o contraheert langzaam

o onwillekeurig

o nagenoeg onvermoeibaar

3. hartspierweefsel

• belangrijke eigenschappen

o onwillekeurig

o onvermoeibaar

o kan snel aanspannen

o dwarsgestreept

OPBOUW VAN EEN SPIER (5.4)

• spier hecht aan op twee botten, middels pees (= bindweefsel,

straalt uit in periost)

• pees kan niet samentrekken

• in het midden bevindt zich de spierbuik

• 2 aanhechtingspunten: origo en insertie.

Welke aanhechting is origo en welke is insertie?

op dorsale zijde

van de romp:

op ventrale zijde

van de romp:

van romp naar

extremiteit:

op extremiteit:

origo caudaal

insertie craniaal

origo craniaal

insertie caudaal

origo op romp

insertie op extremiteit

origo proximaal

insertie distaal

Page 20: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 20

SOORTEN SPIEREN (5.5)

1. indeling naar vorm van de spierbuik

• spoelvormig vb. kuit, biceps

• waaiervormig vb. borstspier

• brede / platte spier vb. buikspier

2. indeling naar vezelverloop

• parallel vb. buikspier

• waaiervormig vb. borstspier

• gevederde vb. tibialis anterior

• kringspier / sluitspier vb. mond, anus

3. indeling naar aantal gewrichten dat spier overbrugt

• mono-articulair (loopt over 1 gewricht)

• bi-articulair (loopt over 2 gewrichten)

• poly-articulair (loopt over 2 of meer gewrichten)

4. indeling naar pezen en buiken

• meerpezig vb. onderarmspier naar 4 vingers

• meerkoppig vb. m. biceps, m. triceps, m. quadriceps

• meerbuikig vb. m. rectus abdominus

5. indeling naar functie van de spier

• agonisten

• antagonisten

• synergisten

CONTRACTIEVORMEN (5.6 + 5.9)

Mechanische indeling

de spierlengte wordt als criterium genomen

1. concentrische contractie: spier wordt

korter tijdens leveren van de arbeid

2. statische contractie: spier levert kracht

zonder dat er beweging plaatsvindt

3. excentrische contractie: spier levert

kracht terwijl deze verlengt

Fysiologische indeling

De tonus (spierspanning) wordt als criterium genomen

1. auxotonische contractie =

concentrische contractie

2. isometrische contractie =

statische contractie

3. isotonische contractie: verkorting van de spier waarbij

de spanning gelijk blijft. Komt niet voor in het dagelijkse

leven (is wel in een proefsituatie te realiseren).

FYSIOLOGISCHE DOORSNEDE: dit is een doorsnede dwars op alle spiervezels, dit bepaalt de te leveren kracht.

Een spier kan zich over het algemeen verkorten tot de helft van de lente van de spierbuik in rust.

5.8 ZIE 3.2

Page 21: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 21

MOTOR UNIT

TOEVOEGING OP BLZ 47

Staat niet in boek

De motorische unit is de kleinste functionele

eenheid van een spier.

Bestaande uit:

- motorische voorhoorncel (zenuwcel

in het ruggenmerg)

- bijbehorende neuriet

- aantal spiervezelfs

Spieren die nauwkeurige bewegingen moeten

maken hebben per motor-unit weinig

spievezels (bijv. oogspieren).

Spieren die kracht moeten leveren hebben per motor-unit veel spievezels (bijv. de quadriceps).

MYOLOGIE VAN DE ROMP (H6)

Hieronder volgen uitsluitend de in de les besproken bijzonderheden. Spieren: zie boek.

M. erector trunci

- Ook wel M. erector spinae genoemd (= een verzamelnaam, specifieker hoeft niet!)

- Anguli costae: het punt waar de ribben de bocht om gaan

- Bijzonder: dikke fascie thoraco lumbaal: fascia thoraco lumbalis

Eenzijdig aanspannen = unilateraal

Tweezijde aanspannen = bilateraal

M. quadratus lumborum

- Bereik je met de 4e van de vierstreek;

- Ligt heel erg diep

Spieren die de ribben omlaag trekken: helpen bij uitademen

(=expiratie). Inspiratie = ribben omhoog. Belangrijkste spier:

diaphragma.

In rust is je inademing actief en uitademing passief. Tijdens

inspanning wordt de uitademing óók actief.

M. sternocleidomastoideus

- Let op de heterolaterale rotatie (dus het hoofd draait de

ándere kant op bij aanspannen).

Mm = musculi

Laterale hals driehoek:

vooraan de achterrand van m. sternocleidomastoideus

achteraan de voorrand van m. trapezius

onderaan het middenste eenderde van de clavicula

Page 22: Sportmassage – Theorie: samenvattingleentvaar.eu/downloads/SPORTMASSAGE Theorie.pdf · Sportmassage – Theorie: samenvatting Paula Pot 1 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis

Sportmassage – Theorie: samenvatting

Paula Pot 22

MYOLOGIE VAN DE BOVENSTE EXTREMITEITEN (H7)

Hieronder volgen uitsluitend de in de les besproken bijzonderheden. Spieren: zie boek.

M. pectoralis minor

- Is ook een inspiratiespier, fixatie is nodig (bijv. na hardlopen met handen op knieën steunen)

M. pectoralis major

- Hele grote origo!

- Pars abdominalis hecht aan fascie van de rechte buikspier

M. rhomboideus

- Ruitvormig

- Functie is retractie en elevatie

- Origo: processi spinosi van C6, C7, Th 1 t/m 4

M. levator scapulae

- Angulus superior scapulae = de binnen-boven hoek van het schouderblad

M. trapezius

- Bestaat uit 3 delen:

o Dalend = pars descendens

o Dwars = pars transversus

o Stijgend = pars ascendens (spinosi th1 t/m th12)

- Origo van de pars transversus is het lig. Nuchae (=verdikte fascie van M. erector trunci).

M. latissimus dorsi

- Breedste rugspier

- Lenden fascie = fascia thoraco lumbalis