Spanish – Dutch – English Vocabulary · 2019-07-29 · Spanish Dutch English Vocabulary bij...

PalabrasMethode woordenschatverweving Spaans

Spanish – Dutch – English Vocabulary

Ramón Cabello

bussum 2013

c u i t g e v e r ijc o u t i n h o

Spanish – Dutch – English Vocabulary bij Palabras

2 van 42

Deze woordenlijst hoort bij Palabras, Methode woordenschatverwerving Spaans van Ramón Cabello.

© 2011/2013 Uitgeverij Coutinho bv

Alle rechten voorbehouden.

Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

Voor zover het maken van reprografische verveelvoudigingen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16 h Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3051, 2130 KB Hoofddorp, www.reprorecht.nl). Voor het overnemen van (een) gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16h Auteurswet 1912) kan men zich wenden tot Stichting PRO (Stichting Publicatie- en Reproductierechten Organisatie, Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp, www.stichting-pro.nl).

Uitgeverij CoutinhoPostbus 3331400 AH [email protected]

Noot van de uitgeverWij hebben alle moeite gedaan om rechthebbenden van copyright te achterhalen. Personen of instanties die aanspraak maken op bepaalde rechten, wordt vriendelijk verzocht contact op te nemen met de uitgever.

ISBN 978 90 469 0257 8NUR 834


5 van 42

Introducción al mundo del español

Tema 1 Un poco de geografía

canal m kanaal channel

capital f hoofdstad capital city

ciudad f stad city

comunidad hispana f Spaanstalige gemeenschap Hispanic community

cordillera f bergketen mountain range

costa f kust coast

estado m deelstaat state

estar (en) liggen/zich bevinden (in) to be (in)

este m oost east

frontera f grens border

isla f eiland island

lago m meer lake

limitar (con) grenzen (aan) to border (with)

mar m zee sea

montaña f berg mountain

mundo m wereld world

norte m noord north

océano m oceaan ocean

oeste m west west

país m land country

provincia f provincie province

pueblo m dorp town

río m rivier river

sur m zuid south

Tema 2 El español y otras lenguas

acento m dialect/accent accent

actor/actriz m/f acteur/actrice actor/actress

bilingüe m/f tweetalige bilingual

castellano m Castiliaans Spanish/Castilian Spanish

continente m continent continent

cultura f cultuur culture

diccionario m woordenboek dictionary

entenderse elkaar begrijpen/verstaan to understand each other

escritor/a schrijver/schrijfster writer

gente f sing. mensen people


6 van 42

gramática f grammatica grammar

hispanohablante m/f Spaanstalige Spanish-speaking

idioma m taal language

lengua f taal tongue

lengua indígena f oorspronkelijke/inlandse taal native language

lengua oficial f officiële taal official language

literatura f literatuur literature

música f muziek music

poeta/poetisa m/f dichter/dichteres poet/poetess

popular m/f populair popular

precolombino/a precolumbiaans (voorafgaand aan de komst van Columbus naar Amerika)

Pre-Columbian

se habla men spreekt people speak

tradición f traditie tradition

zona f regio/streek region

Tema 3 El español, un idioma de diálogo

alemán m Duits German

aprender leren learning

árabe m Arabisch Arabic

chino mandarín m Mandarijns Chinees Mandarin Chinese

EE. UU. VS (Verenigde Staten) USA (United States)

enseñar onderwijzen to teach

español m Spaans Spanish

estudiar studeren to study

francés m Frans French

fusión f vermenging fusion

hindú m Hindi Hindi

inglés m Engels English

internacional m/f internationaal international

lengua criolla f creoolse taal creole language

lengua materna f moedertaal mother language

lengua nativa f moedertaal mother tongue

ONU f VN (Verenigde Naties) UN (United Nations)

origen m oorsprong/afkomst origin

organización f organisatie organisation

portugués m Portugees Portuguese

spanglish m Spanglish (vermenging van de Spaanse en Engelse taal)

Spanglish

UE f EU (Europese Unie) EU (European Union)


7 van 42

Tema 4 Un mundo global

África Afrika Africa

Alemania Duitsland Germany

América Amerika America

Asia Azië Asia

Australia Australië Australia

Bélgica België Belgium

Canadá Canada Canada

Estados Unidos Verenigde Staten United States

Europa Europa Europe

Francia Frankrijk France

Holanda Nederland Holland/The Netherlands

Irán Iran Iran

Israel Israël Israel

Italia Italië Italy

Marruecos Marokko Morocco

México Mexico Mexico

nacionalidad f nationaliteit nationality

Nicaragua Nicaragua Nicaragua

occidental westers Western

Occidente m het Westen the West

oriental oosters Oriental/Eastern

Oriente m het Oosten the Orient

Perú Peru Peru

Polonia Polen Poland

República Checa Tsjechië Czech Republic

Rusia Rusland Russia

Senegal Senegal Senegal

Sudamérica Zuid-Amerika South America

Turquía Turkije Turkey

Capítulo 1 Primeros contactos

Tema 1 Primeras preguntas

¿A qué te dedicas? Wat voor werk doe je? What kind of work do you do?

andino/a Uit de Andes Andean

apellido m achternaam last name/surname

autoridad f autoriteit/instantie authority

¿Cómo te llamas? Hoe heet je? What’s your name?


8 van 42

¿Cuál es tu profesión? Wat is je beroep? What’s your profession?

¿Cuántos años tienes? Hoe oud ben je? How old are you?

¿De dónde eres? Waar kom je vandaan? Where are you from?

¿Dónde vives? Waar woon je? Where do you live?

étnico/a etnisch ethnic

fecha de caducidad f vervaldatum expiration date

fecha de expedición f afgiftedatum date of issue

fecha de nacimiento f geboortedatum date of birth

femenino/a vrouwelijk feminine/female

festival m festival festival

firma f handtekening signature

folclore m folklore folklore

gastronomía f gastronomie gastronomy

hombre m man man

lugar de nacimiento m geboorteplaats place of birth

llamarse heten to be called

masculino/a mannelijk masculine/male

mujer f vrouw woman

música f muziek music

nombre m naam name

número de pasaporte m paspoortnummer passport number

¿Qué edad tienes? Hoe oud ben je? How old are you?

ser zijn to be

ser de afkomstig zijn uit to come from

sexo m geslacht sex/gender

tener hebben to have

trabajar en werken in to work in

vivir en wonen in to live in

Tema 2 En contacto

avenida f laan avenue

arroba f apenstaartje “at” sign

calle f straat street

código postal (CP) m postcode postal code

correo electrónico m e-mail e-mail

deletrear spellen to spell

derecha f rechts right

destinatario/a m/f geadresseerde/ontvanger addressee

dirección f adres address

e-mail m e-mail e-mail


9 van 42

guión m streepje hyphen

guión bajo m underscore underscore

izquierda f links left

móvil m mobiel mobile/cell phone

número de teléfono m telefoonnummer phone number

página web f web pagina web page

piso m verdieping/appartement apartment

planta f verdieping floor

plaza f plein square

población f plaats town

prefijo m kengetal prefix

puerta f deur door

punto m punt point

remitente m afzender sender

sitio web m website website

Tema 3 Nuevos amigos

año m jaar year

bien goed fine/well

Bien, gracias ¿y tú? Goed, dank je, en met jou? Fine, thanks, and you?

casado/a getrouwd married

charlar kletsen to chat/talk

¿Cómo estás? Hoe gaat het? How are you?

día m dag day

entresemana doordeweeks weekday

este es… dit is… this is…

fin de semana m weekend weekend

hablar (un idioma) (een taal) spreken to speak (a language)

hermano/a m/f broer/zus brother/sister

hijo/a m/f zoon/dochter son/daughter

holandés Nederlands Dutch

mes m maand month

niño/a m/f jongen/meisje boy/girl

novio/a m/f vaste vriend/vriendin boyfriend/girlfriend

perfectamente perfect perfectly

presentarse a voorstellen aan to introduce to

¿Qué tal estás? Hoe gaat het? How are you?

regular redelijk/z’n gangetje okay

semana f week week

siglo m eeuw century


10 van 42

soltero/a alleenstaand/ongetrouwd single

todavía no nog altijd niet not yet

un poco een beetje a little

Tema 4 Al teléfono: preguntar por alguien

ahora se pone hij/zij komt er aan (aan de telefoon)

he’s/she’s coming

¿Con quién hablo? Met wie spreek ik? Who am I speaking with?

¿Cuándo nos vemos? Wanneer zien we elkaar? When are we getting together?

¿De parte de quién? Met wie spreek ik? Who is calling?

¿Diga?/¿Dígame? Zeg het eens./Hallo? (aan de telefoon)

Hello? Yes?

¡Es para ti! Het is voor jou! It’s for you!

¿Está Teresa? Is Teresa er? Is Teresa there?

hasta el sábado tot zaterdag till Saturday

hasta la vista tot ziens see you/bye

hasta luego tot straks see you later

hasta mañana tot morgen see you tomorrow

hasta pronto tot snel see you soon

importante belangrijk important

lo siento sorry I’m sorry

no está is er niet is not home

noticia f bericht message

ocupado/a bezet busy signal

¡Por fin! Eindelijk! Finally!

¿Puedo hablar con…? Kan ik … spreken? May i speak to …?

¿Quién es? Met wie spreek ik? Who is this?

¿Quieres dejar algún mensaje? Wil je een bericht achterlaten? Would you like to leave a message?

¿Quiere dejar algún recado? Wilt u een bericht achterlaten? Would you like to leave a message?

la semana que viene f komende week next week

¿Sí? Ja? Yes?

Tema 5 La documentación

abono m abonnement subscription

automóvil m auto car

carné m (legitimatie)kaart ID card

carné de estudiante m collegekaart student ID

carné de identidad m identiteitskaart ID

carné de socio m lidmaatschapspasje membership card


11 van 42

carro m auto (Latijns-Amerikaans) car

coche m auto car

conducir besturen/autorijden to drive

DNI (Documento Nacional de Identidad) m

identiteitskaart ID/identification document

doctor/a m/f dokter doctor

examen m tentamen exam

extranjero/a vreemd/buitenlands foreign

identificarse zich legitimeren to show your ID

pasaporte m paspoort passport

permiso m toestemming/vergunning authorisation/permit

permiso de conducir m rijbewijs driver’s license

permiso de residencia m verblijfsvergunning residence permit

seguro m verzekering insurance

seguro médico m ziektenkostenverzekering health insurance

tarjeta f kaart card

tarjeta de crédito f creditcard credit card

Capítulo 2 La vivienda

Tema 1 ¿Cómo es tu casa?

agua f (stromend) water water

alquiler m huur rent

armario m kast wardrobe/closet

ascensor m lift elevator

averiado/a kapot/buiten werking broken

balcón m balkon balcony

cocina f keuken kitchen

cocina americana f open keuken open kitchen

compartir (samen) delen to share

conexión a internet f internetverbinding internet connection

cuarto de baño m badkamer bathroom

cuarto de estudio m studeerkamer office

departamento m flat/appartement (in Latijns-Amerika)

apartment

distribuido/a ingedeeld layout

dormitorio m slaapkamer bedroom

escalera f trap stairs

luz f licht light

mesa f tafel table


12 van 42

salón m woonkamer living room

sofá m bank couch/sofa

Tema 2 De visita

a las afueras in de buitenwijk in the suburbs

adelante kom binnen come in

árbol m boom tree

azotea f plat dak/dakterras terrace roof

¡bienvenido/a! welkom! welcome!

casa f huis house/home

centro del pueblo m dorpskern centre of town

de visita op bezoek visiting

encantado/a aangenaam nice to meet you

jardín m tuin garden

lavadero m washok sink/laundry sink

mucho gusto aangenaam nice to meet you

planta f plant plant

presentar (a alguien) (iemand) voorstellen to introduce (to) someone

primera planta f eerste verdieping first floor

¡qué alegría! Wat fijn! I’m so happy!

quedarse blijven to stay

tejado m dak roof

ventana f raam window

Tema 3 En la casa

abajo (naar) beneden downstairs

abrir openen to open

acogedor/a gezellig cosy

al fondo del pasillo aan het einde van degang at the end of the hall

apagar uitdoen (van iets elektronisch) to turn off

arriba (naar) boven upstairs

cerrar (af)sluiten to close

cómodo/a comfortabel comfortable

encender aandoen/aansteken to turn on

habitación de invitados f logeerkamer guest room

llamar al timbre aanbellen to ring the bell

por aquí hierheen this way

precioso/a schitterend beautiful

subir beklimmen/naar boven gaan to climb/to go upstairs

vista f uitzicht view


13 van 42

Tema 4 El negocio de la vivienda

agencia f kantoor agency

agencia inmobiliaria f makelaarskantoor real estate agency

al mes per maand per month

alquilar (ver)huren to rent/to rent out

amueblado/a gemeubileerd furnished

casa rural f huis op het platteland house in the country

comodidad f faciliteit/gemak comfort

compañía f bedrijf company/business

contactar con contact opnemen met to contact/to get in contact with

chalé m chalet chalet

empresa f bedrijf company/business

euro m euro euro

fianza f borgsom deposit

garaje m garage garage

incluido/a inbegrepen/inclusief included

inquilino/a m/f huurder/huurster tenant

llamar al bellen naar to call …

metro cuadrado (m2) m vierkante meter square meter

oferta f advertentie offer

playa f strand beach

propietario/a m/f eigenaar owner

vacaciones f pl. vakantie vacation

vender verkopen to sell

vivienda f woning residence/house/dwelling

sierra f bergen mountains

trastero m schuur/bergruimte shed

zona residencial f woonwijk residential area

Capítulo 3 Acciones cotidianas

Tema 1 Las tareas de la casa

aspiradora f stofzuiger vacuum cleaner

barrer vegen to sweep

basura f afval trash

cocinar koken to cook

comer eten to eat

comida f eten food


14 van 42

cubo m emmer bucket

cuidar verzorgen to care for

cuidar el jardín de tuin verzorgen to do the gardening

dar geven to give

dar de comer eten geven to feed

escoba f veger/bezem broom

fregar poetsen to wash

fregar el suelo de vloer schrobben to mop the floor

fregar los platos afwassen to do the dishes

fregona f mop mop

hacer maken/doen to make/do

hacer la comida eten koken to cook the meal

lavadora f wasmachine washing machine/washer

lavar wassen to wash

lavar la ropa de was doen to do laundry

limpiar schoonmaken to clean

ordenar opruimen to straighten up/to clean up

pasar la aspiradora stofzuigen to vacuum

plancha f strijkbout iron

planchar strijken to iron

plato m bord dish

poner zetten/leggen/plaatsen to put/place

poner la mesa tafeldekken to set the table

recogedor m blik dustpan

recoger verzamelen to pick up

recoger la mesa de tafel afruimen to clean the table

regar las plantas planten watergeven to water the plants

ropa f sing. kleding clothing

sacar a pasear uitlaten to walk

suelo m vloer/grond floor/ground

tarea f taak task

tender ophangen to hang

tendedero m wasrek clothesline

tirar la basura afval weggooien to take out the trash

Tema 2 En la cocina

cacillo m steelpan small saucepan

cajón de abajo m onderlade bottom drawer

calentar verwarmen/opwarmen to warm up/to heat

campana extractora f afzuigkap exhaust hood


15 van 42

cerilla f lucifer match

congelador m ijskast freezer

conservar bewaren to store

cortar snijden to cut

cubiertos m pl. bestek silverware

cubo de la basura m vuilnisbak/afvalemmer trashcan

cuchara f lepel spoon

cuchillo m mes knife

fregadero m gootsteen sink

frigorífico m koelkast fridge/refrigerator

grifo m kraan faucet

hornilla f gasfornuis burner

horno m oven oven

lavaplatos m afwasmachine dishwasher

lavavajillas m afwasmachine dishwasher

nevera f koelkast fridge/refrigerator

olla f pan pot

sartén f braadpan frying pan

tabla de cortar f snijplank cutting board

tenedor m vork fork

trapo m vaatdoek dishcloth

Tema 3 El dormitorio

alfombra f tapijt rug/carpet

almohada f kussen pillow

despertador m wekker alarm clock

cajón m lade drawer

cama f bed bed

cortina f gordijn curtain

cuadro m schilderij painting

hacer la cama bed opmaken to make the bed

manta f deken blanket

mesilla f nachtkastje night table

pared f muur wall

repisa f plank shelf

ropero m kledingkast closet/wardrobe

sábana f laken sheet

silla f stoel chair


16 van 42

Tema 4 El cuarto de baño

afeitarse zich scheren to shave

arreglarse zich netjes maken/zich opknappen

to get oneself ready

bañarse in bad gaan to take a bath

bañera f bad bathtub

cepillarse borstelen to brush (one’s hair)

cepillarse los dientes tandenpoetsen to brush one’s teeth

cepillo de dientes m tandenborstel toothbrush

cepillo del pelo m haarborstel brush/hairbrush

champú m shampoo shampoo

darse un baño een bad nemen to take a bath

diente m tand tooth

ducha f douche shower

espejo m spiegel mirror

gel de baño m badschuim shower gel

jabón m zeep soap

labio m lip lip

lápiz m potlood/stift pencil

lápiz de labios m lippenstift lipstick

lavabo m wasbak sink

maquillaje m make-up makeup

maquillarse blok to make oneself up

papel higiénico m toiletpapier toilet paper

pasta de dientes f tandpasta toothpaste

peinarse zijn haar kammen to comb one’s hair

peine m kam comb

retrete m toilet toilet

secarse zich afdrogen to dry oneself

toalla f handdoek towel

váter m toilet toilet

Capítulo 4 El pueblo y la ciudad

Tema 1 El pueblo

autovía f snelweg highway/freeway

ayuntamiento m stadhuis city hall

banco m bank bank


17 van 42

bombero/a m/f brandweerman/brandweervrouw

firefighter/fireman

casco histórico m historische binnenstad historic centre of town

casino m club casino

electricidad f elektriciteit electricity

esquina f hoek corner

estación f station station

estación de ferrocarril f treinstation train station

fábrica f fabriek factory

ferrocarril m trein train

fuente f fontein fountain

hospital m ziekenhuis hospital

iglesia f kerk church

mercado m markt market

mercado municipal m markthal market hall/indoor market

monumento m monument monument

museo arqueológico m archeologisch museum archaeological museum

plaza de toros f stierenvechtarena bullring

plaza mayor f hoofdplein (centrale plein in vrijwel iedere Spaanse stad)

main square

polígono industrial m industriegebied industrial area/industrial park

servicio m faciliteit/dienst service

taller m werkplaats workshop

tecnología f technologie technology

Tema 2 La ciudad

aparcamiento m parkeerplaats parking space

bar de tapas m tapasbar tapas bar

barrio m wijk neighbourhood

bloque m blok apartment block

carril bici m fietspad bicycle lane

catedral f kathedraal cathedral

cine m bioscoop the movies

edificio m gebouw building

estación de autobuses f busstation bus station

mercadillo m vlooienmarkt flea market

parque m park park

peatonal voetgangers pedestrian

puente m brug bridge

restaurante m restaurant restaurant

teatro m theater theatre


18 van 42

torre f toren tower

tráfico m verkeer traffic

tranvía m tram tram

turístico/a toeristisch tourist

Tema 3 ¿Qué opinas de la ciudad?

barato/a goedkoop cheap/inexpensive

calma f kalmte/rust calm/quiet

caro/a duur expensive

carretera f snelweg highway/freeway

centro de salud m medisch centrum hospital/clinic

contaminación f vervuiling pollution

cosmopolita kosmopolitisch cosmopolitan

demasiado te veel too much

difícil moeilijk difficult

discoteca f discotheek club/disco

enorme enorm enormous

estresante stress veroorzakend stressful

fácil makkelijk easy

farmacia f apotheek pharmacy

inconveniente m nadeel disadvantage

infraestructura f infrastructuur infrastructure

interesante interessant interesting

lugar m plaats place

naturaleza f natuur nature

ocio m vrije tijd recreation/going out

ruido m lawaai noise

ruidoso/a lawaaierig noisy

tranquilidad f rust peace/calm/quiet

tranquilo/a rustig peaceful/calm/quiet

vecino/a m/f buurman/buurvrouw neighbour

ventaja f voordeel advantage

Tema 4 Actividades culturales

actividad f activiteit activity

aire libre m openlucht open air/outdoor

arquitectura f architectuur architecture

arte m kunst art

colección f collectie/verzameling collection

cultural cultureel cultural


19 van 42

dar una vuelta een blokje om gaan to go for a walk

disfrutar genieten to enjoy

divertirse zich vermaken to have fun

dormir la siesta siësta houden to take a nap

escultura f sculptuur sculpture

estilo m stijl style

estar de vacaciones op vakantie zijn to be on vacation

exposición f tentoonstelling exhibit

guía cultural f cultuurgids cultural guide

hacer fotos foto’s maken to take pictures

leer lezen to read

lugar de interés m interessante plaats place of interest

museo m museum museum

orquesta sinfónica f symfonieorkest symphony orchestra

pasear wandelen to take a walk

periódico m krant newspaper

pintura f schilderij painting

tomar nemen/drinken to take/to drink

tomar un café koffiedrinken to drink (a) coffee

ver zien/bekijken to see

visitar bezoeken to visit

Tema 5 ¿Qué hacemos esta tarde?

ayudar helpen to help

cerca dichtbij close-by/nearby

clase f les class

concierto m concert concert

echar gasolina tanken to put petrol/gas in the car

entrada f entreeticket ticket

escuchar luisteren to listen/to hear

estar a… liggen op… to be at …

gasolina f benzine petrol/gas

gasolinera f benzinestation petrol/gas station

gimnasio m sportschool gym

kilómetro m kilometer kilometre

lejos ver far

¡Ni hablar! Geen sprake van! No way!

No hay problema. Geen probeem. No problem

obra de teatro f theaterstuk play

pagar betalen to pay


20 van 42

público m publiek audience

tener ganas de… zin hebben om… to feel like…

tienda f winkel shop/store

Vale. Oké. OK/Allright

Capítulo 5 Recorriendo las calles - Indicaciones

Tema 1 Por la ciudad

acera f stoep sidewalk

autobús m bus bus

bajar de uitstappen to get off

cabina de teléfono f telefooncel payphone

calzada f (rij)weg road

cita f afspraak appointment

cruzar oversteken to cross

en dirección a richting/naar towards the

en la otra parte de in het andere deel van/aan de andere kant van

on the other side of

entrar en naar binnen gaan/binnenkomen

to go in

equivocarse zich vergissen to make a mistake

esperar wachten to wait

estar de camino onderweg zijn to be on the way

librería f boekwinkel bookstore

llegar a aankomen op to arrive at

llegar en arriveren over to arrive in

mandar un mensaje een bericht sturen to send a message

mapa m kaart map

móvil m mobiele telefoon cell/mobile phone

No soy de aquí. Ik kom hier niet vandaan. I’m not from here

parada f halte stop

paso de cebra m zebrapad crosswalk/pedestrian crossing

peatón m/f voetganger pedestrian

quiosco m kiosk kiosk

saldo m tegoed balance

salir de verlaten to leave

subir a instappen to get on


21 van 42

Tema 2 Información práctica

anular blokkeren cancel

billete de autobús m busticket bus ticket

bonobús m tienrittenkaart bus pass/card

cajero automático m geldautomaat cash dispenser/bank machine/ATM

carta f brief letter

cartera f portemonnee wallet

comisaría de policía f politiebureau police station

echar al buzón in de brievenbus gooien to throw in the mailbox/to mail

enviar sturen to send

estanco m tabakswinkel tobacco shop

guía de ocio y cultura f vrijetijds- en cultuurgids/uitkrant

cultural guide

horario m openingstijden business hours

oficina de correos f postkantoor post office

Oficina de Información y Turismo f

VVV-kantoor Tourist and information bureau

poner una denuncia aangifte doen to file a report

postal f ansichtkaart postcard

prensa f pers press/media

revista f tijdschrift magazine

sacar dinero geld pinnen to withdraw money

sello m postzegel stamp

sobre m envelop envelope

Tema 3 Preguntar el camino

a la derecha naar rechts (on the) right

a mano izquierda aan je linkerhand on your left

al lado contrario aan de overkant across the street

al otro lado aan de andere kant across the street/on the other side

atravesar oversteken to cross

caja de ahorros f spaarbank savings and loan bank

cambiar veranderen to change

cambiar de línea overstappen to transfer

camino m weg road

coger el autobús de bus nemen to take the bus

¿Cómo puedo llegar? Hoe kom ik daar? How can I get there?

complicado/a ingewikkeld complicated


22 van 42

despistado/a m/f warhoofd forgetful/absent-minded

doblar de hoek omslaan to make a turn

(el autobús) te deja allí mismo (de bus) stopt voor de deur (the bus) leaves you right there

girar draaien/afslaan to turn

hacer transbordo overstappen to transfer

ir a pie lopen to walk

perderse verdwalen to get lost

quedar afspreken to make an appointment

seguir todo recto (de weg) rechtdoor vervolgen to keep going straight

tomar el autobús de bus nemen to take the bus

¡Ya era hora! Dat werd tijd! (als je lang op iemand hebt staan wachten)

It’s about time!

Tema 4 Situar los objetos y las personas

al lado (de) naast next to

bolso m handtas purse

debajo (de) onder below

delante (de) voor in front (of)

dentro (de) binnen(in) inside

detrás (de) achter behind

en op/in in/at

en la acera op de stoep on the sidewalk

encima (de) bovenop on top of

enfrente (de) aan de overkant across

entre tussen between

farola f lantaarnpaal streetlight/lamppost

frente a tegenover across from

fuera buiten outside

guardería f kinderdagverblijf/ day nursery

crèche crèche crèche/day-care centre

junto a bij/naast next to

llave f sleutel key

panadería f bakkerij bakery

patio m binnenplaats patio

reloj m horloge watch

sobre op on


23 van 42

Capítulo 6 Tiendas y lista de la compra - Los gustos

Tema 1 El mercado

cacharrería f pannenwinkel housewares store

cacharros m.pl. potten en pannen pots and pans

carne f vlees meat

carnicería f slagerij butcher

cliente m/f klant client

droguería f drogisterij drugstore

flor f bloem flower

floristería f bloemist flower shop

fresco/a vers fresh

fruta f fruit fruit

frutería f fruitwinkel greengrocer/fruit store

hacer los recados boodschappen doen to run errands

pan m brood bread

pescadería f visboer fishmonger

pescado m vis fish

plaza del mercado f markthal indoor market

producto de limpieza m schoonmaakmiddel cleaning product

ramo m boeket bunch

recado m boodschap message

tabaco m tabak tobacco

verdura f groente vegetables

Tema 2 En la compra

¿A cómo está el kilo? Hoeveel kost een kilo? How much is a kilo?

¿A quién le toca? Wie is er dan aan de beurt? Who’s next?

adelantarse voordringen to cut in front

cola f rij line

colarse voordringen to cut in front

costar kosten to cost

¿Cuánto cuesta? Hoe duur is het? How much is this?

¿Cuánto es? Hoeveel is het? How much?

¿Cuánto es todo? Hoeveel is het in totaal? What’s the total?

¿Cuánto le debo? Hoeveel krijgt u van me? How much do I owe you?

¿Cuánto vale? Hoe duur is het? How much is this?

¿Desea algo más? Anders nog iets? Do you want anything else?

Es mi turno. Ik ben aan de beurt. It’s my turn.


24 van 42

Me lo llevo. Die neem ik. I’ll take it.

¿Me pone…? Mag ik van u …? Can I have …?

Me toca a mí. Ik ben aan de beurt. It’s my turn.

mostrador m toonbank counter

No esta mal de precio. Dat is niet duur. The price isn’t bad.

oferta f aanbieding sale

pesar wegen to weigh

¿Qué le pongo? Wat zal het zijn? What will it be?

¿Qué precio tiene? Hoe duur is het? What’s the price?

¿Quién es el último? Wie is de laatste? Who’s last?

quisiera ik zou graag willen I would like

Tema 3 ¿Qué compramos?

alimento m levensmiddel food

alternativo/a alternatief alternative

biológico/a biologisch organic

bote m blik/pot jar

botella f fles bottle

caja f krat box

cartón m pak carton

centro comercial m winkelcentrum shopping centre

comercio m winkel shop/store

comercio justo m fair trade fair trade

comida f voedsel food

de marca merk brand name

de segunda mano tweedehands second-hand

ecológico/a ecologisch eco-friendly

grandes almacenes m pl. warenhuis department store

lata f blik tin/can

litro m liter litre

paquete m pak package

rebajas f pl. uitverkoop sale

supermercado m supermarkt supermarket

trozo m stuk piece

Tema 4 Los gustos de cada uno

acostarse naar bed gaan to go to bed

bebida alcohólica f alcoholische drank alcoholic drink

comer eten to eat

comida rápida f fastfood fast food


25 van 42

dormir slapen to sleep

encantar leuk vinden to love

engordar aankomen (van gewicht) to gain weight

gustar houden van to like

hacer ejercicio sporten to exercise

hacer gimnasia sporten to exercise

levantarse opstaan to get up

lo que más het meest the most

lo que menos het minst the least

odiar haten to hate

saludable gezond healthy

sano/a gezond healthy

tarde laat late

temprano/a vroeg early

vegetariano/a m/f vegetariër vegetarian

de todo van alles everything

Tema 5 El dinero: una cuestión importante

ahorrar sparen to save

billete m biljet bill

cambiar wisselen to exchange

cambio m wisselgeld change

caja f kassa cash register

cajero/a kassier/kassière cashier

devolver teruggeven to return

hacer un buen precio korting geven to give a good price

llevar dinero geld bij zich hebben to have money/to carry money

moneda f geldstuk/munt coins

monedero m portemonnee change purse

No hace falta. Het is niet nodig. It’s not necessary.

No me queda… Ik heb geen… I have no…

No tengo bastante. Ik heb niet genoeg. I don’t have enough.

pagar con tarjeta pinnen pay with debit card

pagar en efectivo contant betalen pay cash

prestar uitlenen to loan/to lend

¿Puedes dejarme dinero? Kun je me geld lenen? Can you lend me some money?

rebaja f korting sale

suelto/a los loose change

tarjeta f bankpas debit card/credit card

vuelta f wisselgeld change


26 van 42

Capítulo 7 Bares y restaurantes - El ambiente

Tema 1 La comida

almorzar lunchen to have lunch

almuerzo m lunch lunch

bailar dansen to dance

barbacoa f barbecue barbecue

bocadillo m broodje sandwich

café con leche m koffie met melk coffee with milk

cantina f kantine cafeteria

casero/a huisgemaakt homemade

cena f diner dinner

cenar dineren to have dinner

comida f lunch food/lunch

comida preparada f kant-en-klaarmaaltijd prepared meal

chocolate caliente m warme chocolademelk hot chocolate

cruasán m croissant croissant

desayunar ontbijten to have breakfast

desayuno m ontbijt breakfast

estar bien de precio niet duur zijn to be inexpensive/affordable

flan m (karamel)pudding flan

gazpacho m gazpacho (koude tomatensoep) gazpacho

invitar uitnodigen to invite

ir de copas gaan stappen to go out drinking

ir de tapas tapas gaan eten to go eat tapas

mantequilla f boter butter

menú m menu menu

mermelada f jam jam

patata f aardappel potato

pedir bestellen to order

pollo m kip chicken

postre m nagerecht desert

primer plato m voorgerecht appetizer

pub m kroeg pub

segundo plato m hoofdgerecht main course

servicio m bediening service

té m thee tea

tomar una copa wat gaan drinken to have a drink

tostada f toast toast

yogur m yoghurt yogurt


27 van 42

Tema 2 En el restaurante

a nombre de op naam van under

brindar toasten to toast

carta f kaart/menu menu

confirmar bevestigen to confirm

¿En qué puedo ayudarle? Waar kan ik u mee helpen? How may I help you?

estar lleno/a vol zitten to be full

estar muy rico/a heerlijk zijn (van eten) to be delicious/very good

has bebido je hebt gedronken you’ve been drinking

¡Invita la casa! Van het huis! It’s on the house!

¡La cuenta por favor! De rekening alstublieft! Check, please!

¡Oiga! Pardon! Excuse me!

¿Puede traer…? Kunt u … brengen? Can I bring you …?

¿Qué nos recomienda? Wat raadt u ons aan? What do you recommend?

Quisiera reservar una mesa. Ik zou graag een tafel willen reserveren.

I would like to make a reservation.

recomendar aanraden to recommend

¡Salud! Proost! Cheers!

si es tan amable alstublieft/als u zo vriendelijk zou willen zijn

please/would you be so kind

Tema 3 Yo también, yo tampoco

atender bedienen to serve

caña f biertje small glass of beer

cerveza f bier beer

cerveza sin alcohol f alcoholvrij bier non-alcoholic beer

es que … het zit zo… well …

pagar a medias de rekening verdelen to split the bill

picar knabbelen to snack

pincho m stukje/hapje/tapa tapa

pizarra f bord board

poner tapas tapas serveren to serve tapas

propina f fooi tip

¿Qué hay de…? Wat is er aan…? What do you have for …?

ración f portie portion

refresco m frisdrank soft drink

ronda f rondje round

sangría f sangria sangria

servir serveren to serve

taberna f kroeg pub

tampoco ook niet neither


28 van 42

Tema 4 El ambiente

aseo m toilet toilet

bodega f wijnlokaal wine bar

estar de pie staan stand

jugar a los dardos darten to play darts

jugar al billar biljarten to play billiards/pool

lavabo m toilet (in een restaurant) ladies’ room/men’s room

música en directo f livemuziek live music

poco ambiente weinig sfeervol not much ambiance

poner buena música goede muziek draaien to play good music

sala de fumadores f rokersruimte smokers’ lounge

se está bien het is aangenaam it’s pleasant

sentarse gaan zitten to sit down

servicio m toilet toilet/bathroom

Capítulo 8 De tiendas - Ropa y complementos

Tema 1 Los grandes almacenes

bolso m tas purse/handbag

bota f laars boot

comparar vergelijken to compare

electrodoméstico m huishoudelijk apparaat appliance

escaparate m etalage shop-window

gafas f pl. bril eyeglasses

ganga f koopje bargain

ir de tiendas gaan winkelen to go shopping

juguetería f speelgoedwinkel toy store

juguete m speelgoed toy

lentilla f (contact)lens contact lens

mirar bekijken to look

óptica f opticien optician

peluquería f kapper hairdresser’s/salon

precio m prijzen price

ropa de caballeros f herenkleding men’s clothing

ropa de niños f kinderkleding children’s clothing

ropa de señora f dameskleding women’s clothing

sofisticado/a modern sophisticated

tienda de deportes f winkel voor sportartikelen sports store

última moda f de laatste mode latest fashion


29 van 42

zapatería f schoenwinkel shoe store

zapatilla f slof slipper

zapato m schoen shoe

Tema 2 ¿Cómo me queda?

a juego bijpassend matching

ancho/a wijd wide

cambio de imagen m verandering van imago change of image

combinar combineren to combine

¿Cómo te queda? Hoe staat het je? (van kleding) How does it fit you?

cortarse laten knippen to get a haircut

estar muy guapo/a erg mooi/knap zijn to look really beautiful/handsome

estrecho/a smal narrow

falda f rok skirt

femenino/a vrouwelijk feminine/female

favorecer goed staan to flatter

gafas de sol fpl. zonnebril sunglasses

pasado/a de moda ouderwets old-fashioned

pelo m haar hair

pelo corto m kort haar short hair

pelo largo m lang haar long hair

percha f hanger hanger

probador m paskamer dressing room/fitting room

probarse passen (van kleding) to try on

¿Qué te parece? Wat denk jij? What do you think?

quedar passen/zitten (van kleding) to fit

rayado/a bekrast scratched

sección f afdeling department

talla f maat size

vestido m jurk dress

Tema 3 La ropa y el tiempo (I)

abrigo m winterjas winter coat

bikini m bikini bikini

botas de agua f pl. regenlaarzen rain boots

bufanda f sjaal scarf

chubasquero m regenjas raincoat

gorro de lana m wollen muts wool hat

guantes m pl. wanten gloves


30 van 42

hace frío het is koud it’s cold

hace viento het waait it’s windy

invierno m winter winter

jersey m trui sweater

llover regenen to rain

llueve het regent it’s raining

mucho/a veel a lot

nevar sneeuwen to snow

nieva het sneeuwt it’s snowing

otoño m herfst fall/autumn

paraguas m sing./pl. paraplu umbrella

quitarse uittrekken (van kleding) to take off

zapatos de tacón m pl. hakschoenen high-heeled shoes/high heels

Tema 4 La ropa y el tiempo (II)

apretar knellen to be tight

bragas f pl. (dames)onderbroek underpants

calcetines m pl. sokken socks

calzoncillos m pl. (heren)onderbroek men’s underpants

camiseta f T-shirt t-shirt

camiseta de manga corta f T-shirt met korte mouwen short-sleeved shirt

camiseta de tirantes f hemd tank top

corbata f stropdas tie

gorra f pet cap

hace buen tiempo het is goed weer there is good weather

hace calor het is warm it’s warm

humedad f vochtigheid humidity

llevar dragen to carry

medias f pl kousen socks

pantalones m pl. broek pants

primavera f lente spring

sandalias f pl. sandalen sandals

sujetador f bh bra

traje m pak suit

verano m zomer summer

vestir aankleden to dress

zapatos de piel leren schoenen leather shoes


31 van 42

Capítulo 9 Descripciones

Tema 1 El físico y el carácter (I)

aburrido/a saai boring

activo/a actief active

adolescente m/f adolescent adolescent

adulto/a m/f volwassene adult

agradable aangenaam pleasant

amable vriendelijk friendly

antipático/a onsympathiek unpleasant

bajito/a (vriendelijk) klein shorty

bajo/a klein short

bebé m baby baby

calvo/a kaal bald

carácter m karakter character

desagradable onaangenaam unpleasant

divertido/a grappig fun

enfadarse boos worden to get angry

enojarse boos worden to get angry

físico m uiterlijk appearance

gordito/a (vriendelijk) dik chubby

gordo/a dik heavy

hablador/-a praatgraag talker

irritarse geïrriteerd raken/zich ergeren to get irritated/annoyed

joven jong young

jubilado/a gepensioneerd retired

maduro/a rijp/volwassen mature/adult

pensionista m/f gepensioneerde retiree

persona mayor f oudere senior/older person

simpático/a sympathiek nice

tener genio temperament hebben to have a temper

viejo/a m/f oudere old/senior

Tema 2 El físico y el carácter (II)

abierto/a open open

alto/a lang tall

aspecto m aspect look

atractivo/a aantrekkelijk attractive

culto/a ontwikkeld well-educated


32 van 42

delgado/a slank slender

discreto/a discreet discreet

educado/a beleefd/beschaafd well-mannered

estar de buen humor goed gehumeurd zijn to be in a good mood

estar en forma in goede conditie zijn to be in good shape

feo/a lelijk ugly

hombre de negocios m zakenman businessman

inculto/a onontwikkeld uneducated

maleducado/a ongemanierd bad-mannered/ill-mannered

ordinario/a ordinair vulgar

parecerse a lijken op to look like

pobre arm poor

reservado/a gereserveerd reserved

rico/a rijk rich

tímido/a verlegen shy

Tema 3 Hablamos de los demás (I)

arrogante arrogant arrogant

caos m chaos chaos

charlatán/-a m/f kletsmajoor charlatan

débil zwak weak

desastre m ramp disaster

desordenado/a chaotisch messy

desorganizado/a ongeorganiseerd/chaotisch disorganised/chaotic

ser buena persona een goed mens zijn to be a good person

estar bueno/a lekker ding zijn to be sexy

¡Estás loca! Ben je gek! You’re crazy!

fuerte sterk strong

guapo/a knap handsome/pretty

Hay gustos para todo. Smaken verschillen. Everyone’s got their own taste.

ingenuo/a naïef naïve

machista m/f macho macho

mentira f leugen lie

mentiroso/a leugenachtig liar

ordenado/a netjes tidy

organizado/a georganiseerd organised

ser de fiar te vertrouwen zijn to be trustworthy

sincero/a oprecht sincere

tener barriga een buikje hebben to have a belly


33 van 42

Tema 4 Hablamos de los demás (II)

anticuado/a ouderwets old-fashioned

barba f baard beard

bigote m snor moustache

bombón m lekker ding (voor vrouwen) dish/mamma

bonito/a mooi pretty

clásico/a klassiek classic

cola f staart tail

despierto/a intelligent/wakker bright

figura f figuur figure

inteligente intelligent intelligent

listo/a slim/intelligent smart

moreno/a bruin dark-skinned

pelo rizado m krullen/gekruld haar curly hair

práctico/a praktisch practical

rubio/a blond blond/blonde

saber escuchar kunnen luisteren to know how to listen

soso/a oninteressant/saai dull/boring

superficial oppervlakkig shallow

tener buena onda positief zijn to be positive

tener estilo stijlvol zijn to have style/to be stylish

trenza f vlecht braid

Tema 5 Las personas y sus relaciones

amigo/a m/f vriend/vriendin friend/girlfriend

casarse trouwen to get married

comprometido/a gebonden engaged

embarazada f zwanger pregnant

esposo/a m/f echtgenoot/echtgenote spouse/husband/wife

gay m homo gay

homosexual homoseksueel homosexual

lesbiana f lesbiënne lesbian

marido m echtgenoot husband

pareja f partner/stel partner/couple

pareja de hecho f samenwonend stel cohabiting couple

pedir el divorcio scheiding aanvragen to ask for a divorce

relación f relatie relationship

salir con daten to date

separado/a gescheiden/uit elkaar separated

sólo slechts just

viudo/a weduwnaar/weduwe widower/widow


34 van 42

Capítulo 10 El trabajo

Tema 1 Profesiones (I)

abogado/a m/f advocaat/advocate lawyer/attorney

albañil m/f metselaar/bouwvakker bricklayer/construction worker

artista m/f artiest/artieste artist

autónomo/a zelfstandig independent

baja temporal f verlof leave

conductor/-a m/f bestuurder driver

contable m/f boekhouder bookkeeper

contrato fijo m vast contract permanent contract

de … a … van … tot … from … to …

dentista m/f tandarts dentist

día laborable m werkdag work day

empezar a beginnen met to start (with)

empleo m baan job

enfermero/a m/f verpleger/verpleegster nurse

ingeniero/a m/f ingenieur engineer

lunes m maandag Monday

maestro/a m/f docent/docente teacher

mánager m/f manager manager

mecánico/a m/f mecanicien mechanic

médico/a m/f arts doctor/physician

ONG f ngo (non-gouvernementele organisatie)

NGO (non-governmental organisation)

panadero/a m/f bakker/bakster baker

periodista m/f journalist/journaliste journalist

por cuenta propia zelfstandig self-employed

recepcionista m/f receptiemedewerker/-werkster receptionist

salario m salaris salary

Seguridad Social f sociale verzekeringen social security

taxista m/f taxichauffer/taxichauffeuse taxi/cab driver

terminar de stoppen met to stop

trabajar para werken voor to work for

vendedor/-a m/f verkoper/verkoopster salesperson/salesman/saleswoman

viernes m vrijdag Friday

voluntario/a m/f vrijwilliger volunteer


35 van 42

Tema 2 Profesiones (II)

Administración Pública f overheid government job

asistente/a m/f social maatschappelijk werker/werkster

(social) worker

bolsa de trabajo f vacaturekrant employment agency

buscar empleo werk zoeken to look for a job

canguro m/f oppas babysitter

dar clases lesgeven to teach

diseñador/-a m/f ontwerper/ontwerpster designer

electricista m/f elektricien electrician

fontanero/a m/f loodgieter plumber

funcionario/a m/f ambtenaar public servant

informático/a m/f IT’er IT person

negocio m onderneming business

niñero/a m/f kleuterleider/kleuterleidster babysitter

ocuparse de zich bezighouden met to do …

oferta de empleo f vacature job vacancy

oposiciones f pl. staatsexamen voor ambtenaar state exam for government job

plaza f plaats opening

propio/a eigen own

puesto m baan job

secretario/a m/f secretaris/secretaresse secretary

ser (+profesión) … zijn to be a …

trabajar a domicilio aan huis werken (bij de klant) to make house calls

trabajar como (+profesión) werken als… to work as …

trabajar desde casa thuis werken to work at home

trabajar en werken op/in/bij… to work in/at …

trabajo fijo m vaste baan steady job

traductor/-a m/f vertaler/vertaalster translator

Tema 3 Estoy en el paro

cobrar el paro werkloosheidsuitkering ontvangen

get unemployment benefits

contactar con contact opnemen met to get in contact with/to contact

currículum m C.V. bio/CV

desempleo m werkloosheid/werkloosheidsuitkering

unemployment/unemployment benefits

emigrar emigreren emigrate

estar en paro werkloos zijn to be unemployed

ganar dinero geld verdienen to earn money


36 van 42

gerente m leidinggevende manager

imprescindible m/f onmisbaar indispensable

incentivo m bonus bonus

limpiador/-a m/f schoonmaker/schoonmaakster cleaner/cleaning person

llegar a fin de mes rondkomen to make it to the end of the month

preguntar por vragen naar to ask for

prima f bonus bonus

salario base m basissalaris base salary

¡Se necesita dependienta! Verkoopster gezocht! Saleswoman needed

sueldo m salaris salary

trabajar en negro zwartwerken to moonlight

Tema 4 Currículum vitae (C.V.)

afición f hobby hobby

alto/a hoog high

básico/a basis basic

beca f beurs scholarship

breve kort brief/short

causar buena impresión een goede indruk maken to give a good impression

claro/a helder clear

clase particular f privéles private lesson

conocimiento m kennis knowledge

confuso/a verward confused

consejo m advies advice

entrevista f interview interview

estudios m pl. opleidingen studies

experiencia f ervaring experience

extenso/a uitgebreid extensive

forma de ser f persoonlijkheid personality

intermedio/a gemiddeld average

máster m master master

mostrar ganas de trabajar werklust tonen to show motivation to work

mostrar seguridad en sí mismo zelfverzekerd overkomen to come across as self-confident

nivel m niveau level

prácticas f pl. stage internship

personalidad f persoonlijkheid personality

presentación f opmaak layout

subvención f subsidie subsidy

tesis f scriptie thesis/dissertation

tiempo de crisis m crisistijd times of crisis


37 van 42

Tema 5 La entrevista de trabajo

asuntos propios m pl. persoonlijke aangelegenheden personal issues

colaborar con samenwerken met to work together with

compañero/a m/f collega co-worker/peer

condición f voorwaarde condition/precondition

entrevista de trabajo f sollicitatiegesprek job interview

estar capacitado/a geschikt zijn to be skilled

estar disponible beschikbaar zijn to be available

gastos de dietas m pl. verblijfskosten allowance/accommodation expenses

gastos de transporte m pl. vervoerskosten transportation costs

jornada a tiempo parcial f parttime part-time (job)

jornada completa f fulltime full-time (job)

nervioso/a zenuwachtig nervous/anxious

paga extraordinaria f bonus bonus

perfeccionar perfectioneren to perfect

periodo de pruebas m proeftijd trial period

relacionarse omgaan met to interact with/to deal with

relaciones públicas f pl. medewerker public relations PR (public relations)

responsabilidad f verantwoordelijkheid responsibility

Sr. m Dhr. Mr.

solicitar solliciteren to apply for a job

tiempo parcial m deeltijd part-time

trabajar en equipo werken in een team teamwork/to work in a team

tratar con omgaan met to deal with

vacante f vacature vacancy/job opening

Capítulo 11 La enfermedad y el cuerpo humano - La seguridad

Tema 1 ¿Es grave?

abrir – abierto openen to open

comer – comido eten to eat

cuerpo humano m menselijk lichaam human body

decir – dicho zeggen to say

descubrir – descubierto ontdekken to discover

devolver – devuelto teruggeven to return

enfermedad f ziekte illness/disease

escribir – escrito schrijven to write

estar – estado zijn to be

estar enfermo/a ziek zijn to be sick/ill


38 van 42

estar malo/a ziek zijn to be unwell

grave ernstig serious

hacer – hecho maken/doen to do

ir – ido gaan to go

irregular onregelmatig irregular

llamar – llamado roepen/noemen to call

poder – podido kunnen to be able/to can

poner – puesto plaatsen - geplaatst to place

regular regelmatig regular

romper – roto breken – gebroken to break

ser – sido zijn to be

tener – tenido hebben to have

venir – venido komen to come

volver – vuelto terugkeren to return

ver – visto zien to see

Tema 2 Síntomas y consejos

antibiótico m antibiotica antibiotics

cabeza f hoofd head

catarro m verkoudheid cold

contagioso/a besmettelijk contagious

bien goed well

doler pijn doen to hurt

dolor m pijn pain

enfriamiento m verkoudheid chill/cold

fatal vreselijk awful

fiebre f koorts fever

guardar reposo rust houden to keep bed rest

gripe f griep flu

hipocondríaco/a m/f hypochonder hypochondriac

ir al médico naar de dokter gaan to go to the doctor

infección f infectie infection

inyección f injectie injection

mal slecht bad

No puedo moverme. Ik kan me nietbewegen. I cannot move.

pierna f been leg

recetar voorschrijven to prescribe

estar resfriado/a verkouden zijn to have a cold

sentirse zich voelen to feel

termometro m thermometer thermometer


39 van 42

Tema 3 Las partes del cuerpo y los sentidos

abrazar omarmen to embrace

acariciar aaien to caress

andar lopen to walk

boca f mond mouth

brazo m arm arm

cabeza f hoofd head

codo m elleboog elbow

correr rennen to run

dedo m vinger finger

dedo del pie m teen toe

degustar (wijn) proeven to do wine-tasting

espalda f rug back

gusto m smaak taste

hombro m schouder shoulder

mano f hand hand

nariz f neus nose

oido m gehoor (sense of) sound

ojo m oog eye

oler ruiken to smell

olfato m reukzin (sense of) smell

oreja f oor ear

pensar denken to think

pie m voet foot

pierna f been leg

probar proeven to taste/to try

rodilla f knie knee

saltar springen to jump

tacto m tast (sense of) touch

tocar aanraken to touch

vista f zicht (sense of ) sight

Tema 4 La seguridad en la carretera

accidente m ongeluk accident

ambulancia f ambulance ambulance

caducado/a verlopen expired

casco m helm helmet

ciclomotor m brommer moped/motorbike

cinturón de seguridad m veiligheidsgordel safety belt


40 van 42

DGT (Direccion General de Trafico) f

Rijksdienst voor het wegverkeer Traffic Department

distancia de seguridad f veilige afstand safe distance

herido/a gewond wounded

ir en coche/… met de auto/… gaan to go by car

limite de velocidad m snelheidslimiet speed limit

moto f motor motorcycle

motocicleta f motor motorcycle

motorista m/f motorrijder motorcyclist

multa f boete fine

primeros auxilios m pl. EHBO first aid

prisa f haast rush

renovar vernieuwen to renew

seguro de accidente ongevallenverzekering accident insurance

servicio de emergencia m hulpdienst emergency services

Capitulo 12 Preparando el viaje

Tema 1 El viaje en avion

asiento m stoel seat

billete electrónico m e-ticket e-ticket/electronic ticket

código de reserva m reserveringsnummer reservation code

con antelación van tevoren in advance

control de seguridad m veiligheidscontrole security

en regla in orde in order

exceso de equipaje m teveel aan bagage excess baggage

facturación online f online inchecken online check-in

facturar inchecken to check in

impresora f printer printer

imprimir printen to print

introducir invoeren to enter

pasillo m gangpad aisle

puerta de embarque f gate gate

tarjeta de embarque f boarding pass boarding pass

tienda libre impuestos f de taxfree winkel tax-free shop

último minuto m last minute last-minute

ventanilla f raam window

vuelo m vlucht flight


41 van 42

Tema 2 Antes de viajar

aeropuerto m vliegveld airport

¡Atencion! attentie Attention!

bagaje m bagage baggage/luggage

bolsa de aseo f toilettas toiletries

cámara de fotos f fotocamera cameras

compañía aerea f vliegtuigmaatschappij airline

equipaje m bagage baggage/luggage

equipaje de mano m handbagage hand baggage

hacer la maleta koffer inpakken to pack one’s bags

llegadas f aankomsthal arrivals hall

llegar a tiempo op tijd komen to arrive on time

maleta f koffer suitcase

ordenador portátil m laptop laptop

pasajero m reiziger/passagier passenger

pedir un taxi een taxi bestellen to call a taxi

perder el avión het vliegtuig missen to miss the plane

plano m plattegrond map

repetir herhalen repeat

salidas f vertrekhal departures hall

terminal f terminal terminal

última llamada f laatste oproep last call

viaje de negocios m zakenreis business trip

Tema 3 Contratiempos del viaje

anulado/a geannuleerd cancelled

AVE (Alta Velocidad Espanola) HSL (hoge snelheidslijn) high-speed

azafato/a m/f steward/stewardess steward/stewardess

cancelado/a geannuleerd cancelled

coger el tren de trein nemen to catch the train

condiciones metereológicas f weersomstandigheden weather forecast

controlador/a m/f vluchtverkeersleider flight controller

destino m bestemming destination

escala f tussenstop stop-over

extraviarse kwijt raken to get lost

huelga f staking strike

ir en avión met het vliegtuig gaan to fly

ir en metro met de metro gaan to take the metro

personal de vuelo m vluchtpersoneel flight personnel

piloto m/f piloot/pilote pilot


42 van 42

pista de aterrizaje f landingsbaan runway

poner una reclamación klacht indienen to make a complaint

rellenar invullen to fill in

RENFE f Spaanse NS RENFE (Spanish Rail)

retraso m vertraging delay

resguardo m ontvangstbewijs receipt

servicio de atención al cliente m klantenservice customer service

Tema 4 Un final … apropiado

despedirse afscheid nemen to say goodbye

echar de menos missen to miss

pensión completa f volpension full board

Spanish – Dutch – English Vocabulary · 2019-07-29 · Spanish Dutch English Vocabulary bij...

Documents

Transcript of Spanish – Dutch – English Vocabulary · 2019-07-29 · Spanish Dutch English Vocabulary bij...