SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR...

96
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling SOPHIE ROGIER MASTERPROEF INTERNATIONALE POLITIEK PROMOTOR: PROF. DR. THIJS VAN DE GRAAF COMMISSARIS: TIM HAESEBROUCK ACADEMIEJAAR 2014 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid? Casus: Iran. Welke impact hebben binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran sinds de Iraanse Revolutie van 1979? Aantal woorden: 26.858

Transcript of SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR...

Page 1: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

SOPHIE ROGIER

MASTERPROEF INTERNATIONALE POLITIEK

PROMOTOR: PROF. DR. THIJS VAN DE GRAAF

COMMISSARIS: TIM HAESEBROUCK

ACADEMIEJAAR 2014 – 2015

Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid? Casus: Iran.

Welke impact hebben binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran sinds de Iraanse Revolutie van 1979?

Aantal woorden: 26.858

Page 2: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?
Page 3: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

SOPHIE ROGIER

MASTERPROEF INTERNATIONALE POLITIEK

PROMOTOR: PROF. DR. THIJS VAN DE GRAAF

COMMISSARIS: TIM HAESEBROUCK

ACADEMIEJAAR 2014 – 2015

Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid? Casus: Iran.

Welke impact hebben binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran sinds de Iraanse Revolutie van 1979?

Aantal woorden: 26.858

Page 4: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

Abstract Dit onderzoek analyseert de impact van de opperste religieuze leider en de president op de nucleaire besluitvorming van Iran. Sinds de verkiezing van de gematigde president Rohani in 2013 zijn er intensieve gesprekken aan de gang tussen Iran en het Westen om tot een akkoord te komen omtrent de aanslepende nucleaire kwestie. Deze masterproef gaat na of dit een rechtstreeks gevolg is van de nieuw verkozen president of er meerdere factoren zijn die dit beïnvloeden. Om de impact van de president te vergelijken met dat van de opperste religieuze leider, wordt gebruik gemaakt van een comparatief literatuuronderzoek waarbij de tijdperken van de ayatollahs Khomeini en Khamenei als kader gebruikt worden. De invloed van de heersende presidenten op het buitenlandse nucleaire beleid wordt hierbij geanalyseerd aan de hand van hun relatie met de opperste religieuze leider. De invalshoek voor dit onderzoek situeert zich namelijk rond het principal-agent principe en gaat na in welke mate de ayatollah ruimte geeft aan de president om beleid te voeren en hoe deze ruimte bepaald wordt. Uit onderzoek blijkt dat de verhouding tussen ayatollah en president van cruciaal belang is voor de impact van een president op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. Deze verhouding wordt beïnvloed door binnenlandse factoren, zoals de verdeling hardliner/hervormingsgezind en de economische toestand van het land, maar ook door externe determinanten, zoals de relatie met het Westen. De conclusie verduidelijkt dat de ayatollah de eindverantwoordelijke is binnen het buitenlandse nucleaire beleid, maar dat deze steeds minder onafhankelijk beslissingen kan nemen. Naast de economische factoren en de internationale druk, speelt ook het toegenomen maatschappelijke middenveld een rol. De president krijgt op zijn beurt de ruimte voor beleidsvoering zolang hij binnen de lijntjes kleurt die de ayatollah voor hem uittekent en zolang hij op goede voet staat met de opperste religieuze leider.

Page 5: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

I

Voorwoord

Binnen de internationale politieke geschiedenis wordt er al geruime tijd aandacht geschonken

aan de interactie tussen de binnenlandse politieke factoren en het buitenlandse beleid. Volgens Prof. Dr. Coolsaet (2014) is er geen waterdicht schot tussen binnen- en buitenlandse politiek, maar vormen deze een continuüm waarbij het ene overvloeit in het andere en beide

elkaar beïnvloeden. Hiervan uitgaande, zou dit eenvoudig gesteld betekenen dat beslissingen van binnenlandse actoren een impact hebben op het buitenlandse beleid van een land. En dat het buitenlandse beleid met andere woorden (gedeeltelijk) afhankelijk is van binnenlandse

besluitvormers. Als dit meer specifiek zou toegepast worden op een bepaald land, zou er dan kunnen aangetoond worden dat een shift in de binnenlandse besluitvorming ook een shift in het buitenlandse beleid impliceert? Bijvoorbeeld in Iran, waar de meer gematigde president

Rohani werd verkozen in juni 2013. Zou deze president er in slagen om het buitenlandse beleid te beïnvloeden of sterker nog, te veranderen?

***

Zonder de aanhoudende steun en deskundige hulp van een aantal personen was deze masterproef niet tot stand gekomen. Ik voorzie dan ook graag wat ruimte om deze mensen van harte te bedanken. Allereerst zou ik mijn promotor willen bedanken, Prof. Dr. Thijs Van de

Graaf, voor de geduldige uitleg, verhelderende inzichten en nuttige tips. U stond steeds klaar met advies en moedigde de diepgang van dit onderzoek aan vanuit diverse interessante invalshoeken. Mijn collega’s uit het werkcollege van de masterproef hebben zeker ook bijgedragen aan dit eindproduct, alsook alle docenten van de opleiding. Verder is er

commissaris Tim Haesebrouck, hartelijk dank voor uw tijd om deze masterproef te beoordelen. Bedankt ook aan mijn stageplaats hier in Sicilië om mij de ruimte te geven om dit onderzoek tot een goed einde te brengen en aan mijn huisgenoten om mijn aanwezigheid te moeten

missen op gezellige avonden. Tenslotte bedank ik mijn vrienden en familie voor de positieve woorden, een luisterend oor en af en toe een bemoedigend schouderklopje. Special thanks aan de lezers om mij van

opbouwende feedback te voorzien op het moment wanneer ik tussen de letters de woorden niet meer zag: mama, papa, Tea en mijn liefste Jelle.

Page 6: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

II

Inhoudstafel

Voorwoord ................................................................................................................................... I Inhoudstafel ................................................................................................................................ II Lijst van afkortingen ................................................................................................................... IV

Lijst van afbeeldingen ................................................................................................................ IV

DEEL I: INLEIDING ________________________________________________________________________________

1. Status Quaestionis ......................................................................................................... 1

1.1. Aanleiding tot het onderzoek: presidentsverkiezingen Iran in 2013 ........................... 1 1.2. Wetenschappelijk kader ............................................................................................. 4

1.2.1. (Neo-) realisme vs. liberalisme ............................................................................. 4 1.2.2. Two-level game (Putnam) .................................................................................... 5

1.2.3. Principal-agent ...................................................................................................... 6 2. Probleemstelling ............................................................................................................ 7

2.1. Opbouw onderzoeksvraag ......................................................................................... 7

2.1.1. Over Iran en de Islamitische Revolutie van 1979 ................................................. 7 2.1.2. Binnenlandse actoren van Iran ........................................................................... 10 2.1.3. Nucleaire beleid .................................................................................................. 15

2.2. Doel van het onderzoek ........................................................................................... 18 3. Methodologie ................................................................................................................ 19

3.1. Bronnenmateriaal ..................................................................................................... 19 3.2. Comparatief onderzoek ............................................................................................ 19

3.3. Structuur ................................................................................................................... 20

DEEL II: CORPUS ________________________________________________________________________________

1. Tijdperk Khomeini (1979-1989) ................................................................................... 21 2. Presidenten van Iran onder Khomeini ....................................................................... 24

2.1. Abolhassan Bani-Sadr & Mohammad Ali Rajai (1980-1981) ................................... 24

2.2. Sayed Ali Hoseini Khamenei (1981-1989) ............................................................... 25 2.3. Conclusie ................................................................................................................. 26

Page 7: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

III

3. Tijdperk Khamenei (1989-heden) ............................................................................... 28

4. Presidenten van Iran onder Khamenei ...................................................................... 33 4.1. Akbar Hashemi Rafsanjani (1989-1997) .................................................................. 34 4.2. Mohammad Khatami (1997-2005) ........................................................................... 36 4.3. Mahmoud Ahmadinejad (2005-2013) ....................................................................... 40

4.4. Hassan Rohani (2013-heden) .................................................................................. 45 Zijsprong: nucleaire onderhandelingen .................................................................... 48 4.5. Conclusie ................................................................................................................. 52

DEEL III: ALGEMENE CONCLUSIE ________________________________________________________________________________

1. Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid? ....................... 55 1.1. Ayatollah Khomeini & Khamenei .............................................................................. 55 1.2. Presidenten .............................................................................................................. 59

2. Link naar wetenschappelijk kader ............................................................................. 66 3. Toekomstig onderzoek ............................................................................................... 69

DEEL IV: BIJLAGEN ________________________________________________________________________________

Bijlage 1: Resultaten van presidentsverkiezingen in Iran sinds 1979. ......................... 71 Bijlage 2: De constitutionele machtsverhouding in het Iraanse buitenlandse beleid. 72 Bijlage 3: Voorbeeld van uitvoerende machtsstructuur onder president Khatami. .... 73 Bijlage 4: Iraanse inflatiecijfer sinds de Islamitische Revolutie in 1979. ...................... 74

Bijlage 5: Iraanse levensstandaard vergeleken - 2007 vs. 2013. ................................... 75

DEEL V: BRONNEN ________________________________________________________________________________

1. Primaire bronnen ......................................................................................................... 76

2. Secundaire bronnen .................................................................................................... 77 2.1. Verzamelwerken ...................................................................................................... 77 2.2. Wetenschappelijke tijdschriften ................................................................................ 79

2.3. Rapporten, cursussen en ongepubliceerde proefschriften ....................................... 82 2.4. Dag- en weekbladen ................................................................................................ 84 2.5. Internet ..................................................................................................................... 88

Page 8: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

IV

Lijst van afkortingen

AEOI Atomic Energy Organisation of Iran EU Europese Unie IAEA International Atomic Energy Agency IRGC Iran’s Revolutionary Guard Corps - Revolutionaire Garde

IRI Islamitische Republiek Iran IRP Islamitische Republikeinse Partij NPT Non-Proliferation Treat - non-proliferatieverdrag

VN Verenigde Naties VNVR Verenigde Naties VeiligheidsRaad VNAV Verenigde Naties Algemene Vergadering

VS Verenigde Staten WMD Weapons of Mass Destruction - massavernietigingswapens

Lijst van afbeeldingen

Tabel 1: Synthese…………………………………………………………………………… p. 59 Tabel 2: Resultaten van presidentsverkiezingen in Iran sinds 1979.…………………. p. 71 Tabel 3: Iraanse levensstandaard vergeleken - 2007 vs. 2013……………………….. p. 75

Figuur 1: De constitutionele machtsverhouding in het Iraanse buitenlandse beleid… p. 72 Figuur 2: Voorbeeld van uitvoerende machtsstructuur onder president Khatami….... p. 73

Grafiek 1: Iraanse inflatiecijfer sinds de Islamitische Revolutie in 1979………………. p. 74

Page 9: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

1

DEEL I: INLEIDING

1. Status Quaestionis

1.1. Aanleiding tot het onderzoek: presidentsverkiezingen Iran in 2013 “Met jullie hulp, zal ik de kracht van dit land in ere herstellen”1. Dit waren de eerste woorden die de pas verkozen Iraanse president Hassan Rohani uitsprak in juni 2013 na zijn verkiezingsoverwinning. Is er sindsdien veel veranderd in de politiek van Iran en heeft dit zijn weerslag op het buitenlandse nucleaire beleid?

Het beleid in Iran werd sinds 2005 uitgevoerd door president Ahmadinejad en volgens het Westen klonk het: “Who could be worse than Mr. Ahmadinejad?”2. Dat de internationale positie van Iran de laatste jaren niet optimaal was, zal onder meer een gevolg geweest zijn van

Ahmadinejad’s beruchte speeches waarin hij zowel de Holocaust ontkende, als ermee dreigde om buurland Israël van de kaart te vegen. Zijn beslissingen omtrent het Iraanse nucleaire beleid hebben de zaken zeker niet bevorderd en brachten hem zelfs in diskrediet bij de

opperste religieuze leider van Iran: ayatollah Ali Khamenei. Hoewel president Ahmadinejad zelden de daad bij het woord voegde, gaf hij de internationale gemeenschap voldoende motieven om onder leiding van de VS een aantal extra financiële en economische sancties aan Iran op te leggen. Deze sancties hebben tot op vandaag een enorme impact op de

Iraanse economie, dus ook op de binnenlandse politiek van het land. Ahmadinejad’s opvolger moest en zou de relaties met het Westen bemoederen om de sancties te verminderen en op termijn volledig weg te werken. Vooral het nucleaire dossier zou op het internationale niveau

dus bepalend zijn voor de positie van Iran. Tijdens zijn verkiezingscampagne in 2013 had Hassan Rohani zich daarom niet alleen als

rationeel en hervormingsgezind geprofileerd, maar hij beloofde ook meer aandacht voor burgerrechten in Iran en meer openheid naar het Westen. 1 Redactie, (2013, 15 juni). Hassan Rohani al na eerste ronde president van Iran. Bron: ANP/AP/Reuters. Verkregen op 21/04/2015 via http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2664/Nieuws/article/detail/3459531/2013/06/15/Hasan-Rohani-al-na- eerste-ronde-president-van-Iran.dhtml 2 Editoral Board (2013, 12 juni). Iran votes friday on a president but the ballot is quite limited. The Washington Post. Verkregen op 21/04/2014 via http://www.washingtonpost.com/opinions/iran-votes-friday-on-a-president-but-the-ballot-is-quite-limited/2013/06/12/5fa7e820-d383-11e2-8cbe-1bcbee06f8f8_story.html

Page 10: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

2

Zo zou hij, als voormalig nucleair onderhandelaar, ernstige nucleaire gesprekken opstarten om

een confrontatie met het Westen te vermijden “zonder de rechten van Iran om uranium te

verrijken aan te tasten�. Het symbool van Rohani’s verkiezingscampagne was een sleutel

waarmee hij zijn doelstelling om long-locked doors te openen kracht bijzette.3 Hierdoor stelde hij zichzelf voor als diegene die internationale sancties zou afzwakken en bijgevolg ook de

Iraanse economie terug op gang zou kunnen trekken. In juni 2013 stemde de Iraanse kiezer dan ook massaal op de meest gematigde presidentskandidaat Rohani. Hij won overtuigend in de eerste ronde met een absolute meerderheid van 50,88%4 en had veel van zijn stemmen te

danken aan de jonge bevolking die, gebukt onder de zware sancties, snakte naar meer vrijheid. Elders ter wereld werd de uitgesproken verkiezing van de hervormingsgezinde Rohani in Iran onthaald als een kleine sensatie. Maar was het dat wel? De ironie van deze zege is

namelijk dat de deelname van echte hervormers aan de verkiezingen wordt verboden door de opperste religieuze leider, ayatollah Khamenei. De verkiezing van Rohani bracht wel wat wantrouwen teweeg in de wereld, omdat verwacht

werd dat de grote lijnen van de Iraanse buitenlandpolitiek in eerste instantie niet zouden veranderen ten gevolge van de nieuw verkozen president. De steun aan de Syrische president Assad en aan de sjiitische terreurbeweging Hezbollah in Libanon zou Rohani bijvoorbeeld niet

opgeven en evenmin zou hij de staat Israël erkennen. Volgens de Iraanse grondwet is het namelijk de opperste religieuze leider die verantwoordelijk is voor de “afbakening van het algemene beleid van de Islamitische Republiek Iran, na overleg met Raad van Experts”�(Deel

I, Artikel 110)5. Desondanks was er een positief klimaat voor verandering, zeker op vlak van het buitenlandse nucleaire beleid. Zo werd bijvoorbeeld de ervaren diplomaat Mohammad Javad Zarif aangesteld als nieuwe Iraanse minister van Buitenlandse Zaken en werd de bevoegdheid voor de onderhandelingen over het atoomprogramma verplaatst van de

ultraconservatieve Nationale Veiligheidsraad naar het kabinet van de president en het ministerie van Buitenlandse Zaken. Mohammad Javad Zarif werd op die manier de nieuwe nucleaire onderhandelaar onder president Rohani (Rochtus, 2013).

3 Sharafedin, B. (2014, 2 mei). The low-budget biopic riling Iran's president. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.bbc.com/news/world-middle-east-27251099 4 Cf. bijlage 1/Tabel 2 p. 71. 5 Reynolds, J. (2013, 27 september). Iran nuclear: Rouhani changes tone but Khamenei has final say. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.bbc.com/news/world-middle-east-24304548

Page 11: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

3

Dit resulteerde in oktober 2013 in de eerste nucleaire onderhandelingen sinds jaren in

Genève. De huidige nucleaire onderhandelingen tussen Iran en de P5+1-groep6 geven aan dit onderzoek een actuele dimensie. Het is voor president Rohani niet alleen een serieuze test om zijn verkiezingsbeloften waar te maken, maar het is ook een interessante case om de verhouding tussen de ayatollah en de president op vlak van het buitenlandse nucleaire beleid

te analyseren. De maatschappelijke relevantie van deze masterproef situeert zich dan ook binnen dit domein. Heeft president Rohani voldoende impact op de nucleaire onderhandelingen om de sancties tegen zijn land te verminderen en beschikt hij hiervoor over

de nodige onafhankelijkheid om te handelen of voert hij de beslissingen van de ayatollah enkel uit?

De berichtgevingen over de Iraanse presidentsverkiezingen van juni 2013 en de daarop volgende evoluties in de nucleaire onderhandelingen hebben de interesse voor het land en de problematiek gewekt. Kon een evolutie in de binnenlandse politieke situatie van Iran ook een revolutie in het buitenlandse nucleaire beleid teweegbrengen? Welke actoren uit de

binnenlandse politiek hebben hierbij de grootste impact en hoe is de verhouding van deze actoren onderling? Deze vragen zullen geanalyseerd worden aan de hand van onderliggende masterproef om een zo concreet mogelijk antwoord te bekomen.

6 De zogenaamde P5+1-groep bestaat uit de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad China, Rusland, VS, Groot-Brittannië, Frankrijk + Duitsland.

Page 12: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

4

1.2. Wetenschappelijk kader

1.2.1. (Neo-) realisme vs. liberalisme

Er heerst al jaren een theoretisch debat over de band tussen binnen-en

buitenlandse politiek. De meest uiteenliggende stromingen hieromtrent binnen de internationale betrekkingen zijn ongetwijfeld de (neo-) realistische visie en de liberale visie.

“Buitenlandse politiek? Maar is dat niet de binnenlandse politiek van andere landen, of de uitkomst van hun binnenlandse politiek?”7. Dergelijk “reductionistisch”�argument illustreert de centrale gedachte van het Waltziaanse neorealisme. Volgens Waltz (1979) dienen

binnenlandse politieke factoren (en dus actoren) niet in acht te worden genomen om het buitenlandse beleid van een staat te verklaren. (Neo-) realisten zien staten als unitaire rationele actoren (te vergelijken met biljartballen) die hun nationale veiligheidsbelang nastreven in het kader van een anarchistisch systeem. Wat zich binnen de biljartbal afspeelt

(cf. het maatschappelijke middenveld) is niet van belang voor de buitenlandse politiek, want die wordt in de eerste plaats bepaald door de relatieve materiële macht van het land. Het nationale belang van alle staten is volgens neorealisten dezelfde, namelijk het verzekeren van

de veiligheid en het overleven van de staat zelf. Als dergelijke staten aan gelijkaardige externe situaties worden blootgesteld, zullen zij allen gelijkaardige keuzes maken in functie van hun nationale belang. Het realistische paradigma trekt dus een waterdicht schot op tussen binnen-

en buitenland. Volgens Prof. Dr. Coolsaet (2014) is er echter geen sprake van een waterdicht schot tussen binnen- en buitenlandse politiek, maar vormen deze een continuüm waarbij het ene overvloeit

in het andere en ze elkaar continu beïnvloeden. Beide zijn diep geïntegreerd en wederzijds relevant. Er van uitgaan dat de staat functioneert als unitaire actor wordt aan de hand van deze liberale stelling achterhaald. Liberaal intergouvernementalist Moravcsik (1997)

specificeert bovendien dat de relatie tussen de staat en de samenleving een fundamentele impact heeft op de positie van deze staat in de wereldpolitiek. Binnenlandse ideeën, belangen en instituties vormen dan ook de (niet-materiële) voorkeuren van de staat en bouwen hierdoor

mee aan het buitenlandse beleid.

7 Fearon, J.D. (1998). Domestic politics, foreign policy, and theories of international relations. Annual Review of Political Science, Vol.1, p. 289-313.

Page 13: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

5

Binnen dit werkstuk zullen staten dus niet geconceptualiseerd worden als unitaire actoren,

maar als een politieke weerspiegeling van bepaalde machtsverhoudingen waarin verschillende actoren met botsende belangen interageren. Zo zijn er naast statelijke actoren ook niet-statelijke actoren die de nationale en bijgevolg ook de internationale besluitvorming beïnvloeden. Er wordt bij de besluitvorming eveneens rekening gehouden met de

verschillende voorkeuren van de actoren die de beslissingsmacht delen, zoals verduidelijkt in de theorie rond de ‘two-level game’�van Robert Putnam.

1.2.2. Two-level game (Putnam)

Putnam’s (1988) ‘two-level game’� onderzoekt in welke mate nationale politiek

van belang is bij buitenlandse besluitvorming. Zijn analyse kan bekeken worden op twee niveaus waarbij het nationale niveau (level I) binnenlandse groepen weerspiegelt die hun belangen nastreven door druk te zetten op de overheid. Op het internationale niveau (level II)

trachten de nationale overheden enerzijds hun eigen mogelijkheden te maximaliseren om aan de binnenlandse maatschappelijke druk te beantwoorden en anderzijds de negatieve gevolgen van de buitenlandse ontwikkelingen te minimaliseren.

Geen van beide niveaus kan dus door de centrale besluitvormers, ook wel policy entrepreneurs genoemd, genegeerd worden. In dit licht wijst Putnam (1988) op het belang van onderhandelingen en diplomatie om tot een compromis te komen tussen beide ‘levels’. Uit

deze theorie kan geconcludeerd worden dat politieke actoren tegelijkertijd en voortdurend een diplomatieke rol spelen op zowel het binnenlandse als het buitenlandse politieke toneel in functie van de nationale belangen. In het kader van deze masterproef ligt de focus enkel op

het internationale niveau (level II) en dus op de rol van de binnenlands-politieke actoren en de impact die zij uitoefenen op het buitenlandse beleid. Wat zich in het binnenlandse speelveld (level I) afspeelt en hoe de belangen van binnenlandse groepen gevormd worden, valt buiten het bestek van dit onderzoek.

Hierop voortbouwend, bevestigt Milner (1997) dat de binnenlandse politiek van een land onlosmakelijk verbonden is met de internationale relaties. Zij analyseerde drie binnenlandse

sleutelfactoren die de buitenlandse besluitvorming van een land beïnvloeden: de beleidsvoorkeuren van binnenlandse actoren, de instellingen die de machtsverdeling tussen de actoren bepalen en de verdeling van informatie tussen de verschillende actoren.

Page 14: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

6

Sterk vereenvoudigd en toegespitst op Iran en op deze masterproef, zouden Milner’s

sleutelfactoren specifiek kunnen vertaald worden naar het nucleaire beleid (= beleidsvoorkeur), de heersende theocratie (= instelling die machtsverdeling tussen actoren bepaalt) en de relatie ayatollah-president (= verdeling van informatie tussen verschillende actoren). Deze drie factoren komen dan ook terug in de centrale onderzoeksvraag “Welke

impact van binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran sinds de Islamitische Revolutie van 1979?” en kaderen bijgevolg binnen dit onderzoek.

1.2.3. Principal-agent

Met het oog op de two-level game van Putnam, kan via het liberaal intergouvernementalisme van Moravcsik het principe van policy entrepreneurs verder verfijnd worden. Volgens Moravcsik (1993) maximaliseren rationele policy entrepreneurs hun macht door de onderhandelingsmarge op zowel nationaal niveau (level I) als op internationaal niveau

(level II) optimaal te benutten. De vraag die hierbij gesteld kan worden, is natuurlijk hoever deze marge reikt en welke beperkingen er zijn voor de policy entrepreneurs. In dit kader beschrijft de principal-agent theorie van Pollack (1997) hoe principals (bijvoorbeeld de

ayatollah) taken delegeren naar agents (bijvoorbeeld de minister van buitenlandse zaken of de president). De agent krijgt een mandaat van de principal om bepaalde functies (bijvoorbeeld buitenlands nucleair beleid) uit te voeren, waarbij de principal controle kan uitvoeren over de

agent aan de hand van bepaalde sanctiemechanismen. Het is voor dit onderzoek interessant om na te gaan wie in het buitenlandse nucleaire beleid van Iran beschouwd kan worden als principal en wie als agent, ervan uitgaande dat er binnen dit domein effectief een delegatie van bevoegdheden plaatsvindt. Bij de nucleaire onderhandelingen met de P5+1-groep, heeft

president Rohani bijvoorbeeld uitdrukkelijk het mandaat8 gekregen van ayatollah Khamenei om deze in goede banen te leiden. In eerste instantie zou ervan uitgegaan kunnen worden dat ayatollah Khamenei de eindbeslisser is, waardoor er geen sprake zou zijn van delegatie. Het

toegewezen nucleaire mandaat wijst echter op het afstaan van bepaalde bevoegdheden in functie van de efficiëntie en bevordering van de nucleaire onderhandelingen, waardoor ook de verhouding tussen principal en agent (lees: tussen ayatollah en president) binnen het

buitenlandse nucleaire beleid in Iran interessant is om verder te onderzoeken. 8 Erdbrink, T. (2013). Enigmatic Leader of Iran Backs Overture, for Now. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.nytimes.com/2013/09/24/world/middleeast/enigmatic-leader-of-iran-backs-overture-for-now.html?_r=0

Page 15: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

7

2. Probleemstelling

2.1. Opbouw onderzoeksvraag

Uit voorgaande politiek-wetenschappelijke en theoretische aftoetsingen werd de keuze

voor de centrale onderzoeksvraag duidelijk. In dit deel wordt de onderzoeksvraag zelf onderzocht aan de hand van een uitgebreide literatuurstudie: waarom kiezen voor welbepaalde binnenlandse actoren of voor de afbakening in de tijd sinds de Islamitische

revolutie? Er wordt onderzocht hoe de opbouw van de onderzoeksvraag tot stand komt: “Welke impact hebben binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran sinds de Islamitische Revolutie in 1979?”. Deze centrale vraagstelling kadert voor deze

masterproef binnen de grotere vraag of een evolutie in het binnenlandse beleid van een land een revolutie in de buitenlandse besluitvorming kan teweegbrengen.

2.1.1. Over Iran en de Islamitische Revolutie van 1979

Sinds het begin van de 20ste eeuw heerste de Pahlavi-dynastie over Iran op

een dictatoriale wijze. De Pahlavi’s benoemden zichzelf tot ‘sjah’�(= koning), maar beschikten eigenlijk niet over de nodige adelijke afkomst. Iedereen die het gezag van de sjah betwistte, zowel de socialisten, liberalen als geestelijken, werd koelbloedig en hardhandig onderdrukt.

Het Westen steunde de omstreden Pahlavi-dictatuur omwille van geopolitieke (cf. Koude Oorlog) en economische redenen (cf. olie). Onder leiding van ayatollah Khomeini, die in ballingschap vertoefde van 1963 tot 1979, kwam

er steeds meer kritiek op het seculiere regime van de sjah en de toenemende westerse invloeden ten koste van een conservatief islamitisch bewind. Verschillende aanhangers van Khomeini verzamelden zich over het hele land en de demonstraties volgden elkaar in een

sneltempo op. De Iraanse revolutie die hieruit voortvloeide kan opgedeeld worden in twee grote fasen. Bij een eerste fase in 1979 bracht een opstand van studenten, geestelijken,

middenstanders…��allemaal aanhangers van Khomeini), de Pahlavi-dynastie ten val en luidde

zo het einde in van een monarchistisch Iraans tijdperk. Fase twee werd ingezet toen ayatollah Khomeini zichzelf benoemde tot de nieuwe opperste religieuze leider van het land. Volgens The Economist (2014) volgt Iran hiermee het patroon dat door historicus Adam Michnik geanalyseerd werd: “Revoluties bestaan uit twee fasen: eerst is er een strijd om vrijheid,

vervolgens een strijd om macht.”�

Page 16: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

8

Sinds de Islamitische Revolutie van 1979 is Iran officieel ’s werelds enigste constitutionele

theocratie waarbij ayatollah Khomeini een repressieve religieuze dictatuur en zo ook een Islamitische Republiek installeerde. Tot op de dag van vandaag kan er in het licht van deze revolutie een onderscheid gemaakt worden tussen twee groepen: de hardliners en de hervormingsgezinden. Waar de hardliners nog steeds moedig de revolutionaire principes

verdedigen en achter het dictatoriaal beleid van de ayatollah staan, verzamelen de hervormers steeds meer kritiek hierop. De hervormingsgezinden zijn namelijk van mening dat hun land er sinds de Islamitische revolutie niet op vooruit gegaan is, gezien de huidige economische

malaise door de sancties van het Westen. Zij opteren voor een meer progressief beleid, waarbij de relatie met het Westen opnieuw zou verbeteren en de sharia-wetgeving minder streng wordt toegepast. De hardliners willen van Iran dan weer een voorbeeld maken voor het

Midden-Oosten en de rest van de wereld, waarbij ze de westerse invloeden zoveel mogelijk willen terugdringen ten voordele van een streng Islamitisch bewind. Voor hen mag het velayat-e faqih-principe9 strikt toegepast worden, zodat de macht onbetwist bij de ayatollah rust. Deze ideologische tweedeling uit zich zowel in de bevolking als in de politiek van Iran. Zoals verder

in dit onderzoek zal blijken, kunnen ook de presidenten grosso modo volgens deze groepen ingedeeld worden. Hierbij moet wel de kanttekening gemaakt worden dat echte politieke hervormers de kans niet krijgen om beslissingen te nemen in het Iraanse beleid.

Hooglund (1987) meent dat voor Iran de termen “hardliners”�en “hervormers”�equivalent zijn voor respectievelijk “slecht”� en “goed”, maar dit onderzoek zal verder kijken dan deze oppervlakkige vereenvoudiging. Op basis van het werk van Amuzegar (2003) zou het ware

verhaal van het Iraanse politieke beleid namelijk dieper liggen dan de schijnbaar eenvoudige opsplitsing tussen hervormingsgezinden en fundamentalistische hardliners. Het zou zich voornamelijk vormen door het groeiende ongenoegen dat ontstaan is binnen de generatie die na het revolutiejaar 1979 geboren is. Volgens de auteur zal deze zogenaamde “Third Force”�

uiteindelijk het huidige regime op de knieën dwingen, maar deze assumptie zal binnen deze masterproef achterwege gelaten worden.

9 Dit concept, ook wel ‘voogdij van de jurist’ genoemd, werd geïntroduceerd door de revolutionaire leider ayatollah Khomeini. Het principe is afgeleid van de sjiitische islam waarbij men gelooft dat er twaalf imams rechtstreeks afstammen van de profeet Mohammed en bijgevolg ook zijn politieke en religieuze autoriteit geërfd hebben. De twaalfde imam heeft zich zogenaamd verdoken tijdens de 9e eeuw en de sjiieten geloven dat hij op een dag zal terugkeren als Messias. In afwachting van deze twaalfde imam, kon volgens Khomeini, de autoriteit van deze imam uitgeoefend worden door een opperste religieuze leider… Iemand zoals hijzelf. Bron: Buchta (2000)

Page 17: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

9

In de literatuur over het buitenlandse nucleaire beleid van Iran wordt echter opmerkelijk weinig

aandacht geschonken aan de opdeling tussen hervormers en hardliners. Volgens de auteur Karabell (1996) wordt er namelijk van uitgegaan dat een fundamentalistische aanpak in het binnenlandse beleid zich weerspiegelt in een fundamentalistische aanpak in de buitenlandse politiek, met name: de weigering van een seculiere staat en het vestigen van een religieuze

wetgeving als fundament van de maatschappij. Algemeen blijkt uit de onderzochte literatuur dat het vooral de hardliners zijn die het in de Iraanse politiek voor het zeggen hebben. De impact van het maatschappelijke middenveld mag echter niet onderschat worden. Zoals dit

onderzoek verder zal verduidelijken, heeft de hervormingsgezinde Groene Beweging al voor heel wat beroering gezorgd in het Iraanse beleid. Ondanks het repressieve karakter van de Iraanse politieke structuur, is er dus wel ruimte voor deze alomvattende tegenstelling tussen

een meer seculier-hervormingsgezinde beweging en een religieus-conservatieve elite.

In dit licht kan de Iraanse staatsstructuur beschouwd worden als uniek in zijn soort en als voorbeeld van een “democratische”� theocratie. Zo is er een verkozen regering met de president en het parlement, alsook een theocratische autoriteit die de eigenlijke macht in

handen heeft. Het buitenlandse beleid van Iran vandaag is volgens de wetenschappelijke literatuur ongetwijfeld verbonden met, en is in de meeste gevallen zelfs een gevolg van, het theocratische regime en zijn dominante geestelijke elite. De veranderingen die er gedurende

de laatste 25 jaar geweest zijn, hebben volgens Moshaver (2003) dan ook geen invloed op de basisstructuur van het theocratische regime in Iran. In tegenstelling, er zijn eerder beleidsveranderingen waargenomen die tegemoetkwamen aan bepaalde binnenlandse

uitdagingen die zich voordeden in functie van regionale en internationale kansen en beperkingen. Dit kan verklaard worden door het feit dat een fundamentele hervorming van het buitenlandse beleid, een hervorming van de theocratische staat als geheel zou vereisen, alsook van de hiërarchische structuur die hiervan aan de basis ligt. Dit werd tot hiertoe nog

door geen enkele partij geïnitieerd aangezien het hoofddoel het overleven van de staat en dus van het theocratische regime is, zowel in de binnenlandse als buitenlandse Iraanse politiek. De keuze voor een afbakening in de tijd sinds de Islamitische Revolutie van 1979 kan dus

gemotiveerd worden aan de hand van het theocratische karakter van Iran. Zonder dit theocratische aspect zou Iran immers niet zo’n interessante casestudy vormen om de impact van binnenlandse politieke actoren na te gaan op het buitenlandse beleid.

Page 18: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

10

2.1.2. Binnenlandse actoren van Iran

“Buitenlandse politiek is de voortzetting van de binnenlandse politiek met andere middelen”10. Volgens Prof. Dr. Coolsaet (2001) kan dit gezien worden als de elite die aan de macht is in een land en haar belangen tracht te verzekeren, zowel in het eigen land als daarbuiten. Niet alleen Coolsaet, maar ook andere theoretici, zoals Milner (1997), leggen de

nadruk op actoren als belangrijkste factor in het onderzoek naar de wisselwerking tussen binnen- en buitenlandse politiek. Om de actoren te groeperen, wordt in dit werkstuk een onderscheid gemaakt tussen statelijke en niet-statelijke actoren.

a) Statelijke actoren

Een verdiepend onderzoek van Buchta (2000) over het politieke

leiderschap in Iran, maakt voor de statelijke actoren een onderscheid tussen formele en informele actoren. Deze auteur claimt dat het politieke systeem van Iran gekarakteriseerd kan worden door een veelvoud van onderling verbonden en sterk concurrerende politieke centra.

De formele politieke centra kenmerken zich doordat ze geworteld zijn in de grondwet en andere bestuurlijke regelgeving, terwijl de informele politieke centra eerder een verzameling zijn van autonome organisaties, zoals religieus-politieke verenigingen en revolutionaire paramilitaire stichtingen. Het begrijpen van de Iraanse machtsstructuren is de sleutel om

inzicht te krijgen in het Iraanse politieke systeem (cf. bijlage 2/Figuur 1 p. 72). Als Buchta’s (2000) opdeling tussen formele en informele statelijke actoren verder gevolgd wordt, zal deze masterproef zich enkel op de formele statelijke actoren concentreren.

Allereerst beschikt de ayatollah over de hoogste constitutionele autoriteit over zowel de rechterlijke macht, de reguliere militaire macht, de elitaire Iraanse Revolutionaire Garde (IRGC) en de door de staat gecontroleerde media. De ayatollah bezit eveneens de effectieve

controle over Iran’s machtigste staatsinstelling: de “Raad van Hoeders”. Deze bestaat uit twaalf mannen, waarvan enerzijds zes religieuze leden en anderzijds zes rechters in het islamitische geestelijke recht ‘sharia’. Zij oefenen als extreem-conservatieven een grote invloed uit op het beleid en bepalen bijvoorbeeld wie aan welke verkiezingen mag deelnemen.

Ze kunnen ook hun veto uitspreken tegen een beslissing van het parlement of de president (Sadjadpour, 2010).

10 Coolsaet (2001, p. 219)

Page 19: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

11

De eerste opperste religieuze leider van de Islamitische Republiek van Iran, ayatollah Ruhollah

Khomeini, was grondwettelijk voor het leven benoemd. Na diens dood werd zijn opvolger ayatollah Ali Khamenei benoemd door de “Raad van Experts”. Het volk kiest eens in de acht jaar een nieuwe Raad, die uit 86 geestelijken bestaat en in geval van disfunctioneren of overlijden, verantwoordelijk is voor de aanstelling van de nieuwe opperste religieuze leider.

Hoewel de opperste religieuze leider als machtigste politieke actor nauwelijks tussenkomt in de belangen van de uitvoerende macht, bewaakt hij het beleid wel nauwkeurig door middel van een onderling sterk verweven netwerk van formele staatsinstituties die dienst doen als de

“lange arm”�van ayatollah Khamenei.

De president is, als uitvoerende macht, verantwoordelijk voor de dagdagelijkse werking van het land. Hij wordt verkozen voor een ambtsperiode van vier jaar, waarbij hij zijn ambt slechts

eenmaal kan verlengen. Merkwaardig genoeg definieert de president niet de algemene beleidslijnen van de Iraanse binnen- en buitenlandse politiek en heeft hij ook geen gezag over het leger en de veiligheidsorganen. Zo is er bijvoorbeeld de Revolutionaire Garde (IRGC) die volgens The Economist (2014) best kan omschreven worden als een paramilitaire macht

vermomd als inlichtingendienst, omgeven door een reusachtig conglomeraat met aan veiligheid gerelateerde belangen. De Revolutionaire Garde staat onder de directe controle van ayatollah Khamenei en streeft naar een sterk Iran, zowel op nationaal als internationaal

niveau. De middelen die de IRGC gebruikt om deze doelstelling te bereiken zijn vaak onconventioneel, inclusief de financiering van terroristische groeperingen. Bovendien houdt de Revolutionaire Garde toezicht op het nucleaire programma. Zonder twijfel echter, plaatst

Buchta (2000) de president als tweede machtigste actor op de ladder van het Iraanse politieke bewind (zeker sinds de grondwetsherziening van 1989, zie verder). Hij nuanceert dit statement door hieraan toe te voegen dat de macht van de president zich vooral manifesteert op vlak van sociaal, cultureel en economisch beleid - niet op vlak van buitenlands beleid. Aanvullend

bemerkt de auteur onder meer dat het Iraanse presidentschap het enige systeem ter wereld is waar de president, die verkozen is door een absolute meerderheid van het volk, nog bevestigd moet worden door een opperste religieuze autoriteit, die niet verkozen is door het volk. De

stabiliteit van Iran wordt dus gewaarborgd door een nauwe samenwerking tussen de president en de opperste religieuze leider. Beide actoren hebben tot hiertoe een redelijk tolerante samenwerking gehad, ondanks hun persoonlijke verschillen en rivaliteiten. Hoe lang deze

relatief goede samenwerking zal blijven duren is natuurlijk de vraag, alsook wie de bovenhand zou halen in geval van confrontatie.

Page 20: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

12

In functie van deze masterproef wordt de focus specifiek gelegd op de besluitvormings-

mechanismen binnen het Iraanse buitenlandse beleid. De meest relevante formele statelijke actoren zijn hierbij de volgende: de opperste religieuze leider (keurt alle initiatieven met betrekking tot het buitenlandse beleid goed), de president (beslist mee in zaken omtrent het buitenlandse beleid, maar enkel na goedkeuring van de ayatollah), de Raad van Hoeders

(doet aanbevelingen en ontwikkelt richtlijnen voor het buitenlandse beleid; zorgt ervoor dat deze voldoen aan de grondwet), de minister van Buitenlandse Zaken (speelt vooral in op de factionele eisen), de Nationale Veiligheidsraad (hoofdinstelling waar het buitenlandse beleid

wordt gedebatteerd) en ten slotte de Majlis 11 (bemoeit zich in principe niet met het buitenlandse besluitvormingsproces, maar kan wel uitspraken doen of veto’s stellen over de regionale/internationale vraagstukken). Hoewel Iran zich profileert als constitutionele

theocratie, kan het ook beschouwd worden als een democratische oligarchie. Geen enkele verkozen man of groep binnen de semi-representatieve elite bezit echter meer dan een strookje van de politieke macht. Dit anarchistische politieke systeem kan volgens The Economist (2014) enkel in zijn huidige vorm werken net omdat er een opperste religieuze

leider aan het hoofd staat die een onbetwiste autoriteit uitoefent. De werkwijze van ayatollah Khamenei bestaat vooral uit het wachten op een consensus die voortvloeit uit de verschillende politieke debatten om deze vervolgens al dan niet goed te keuren. Hij grijpt enkel in als er

sprake is van een impasse en ziet zichzelf meer als scheidsrechter dan als eindbeslisser, in tegenstelling tot ayatollah Khomeini die op elk gebied van het Iraanse beleid als eindverantwoordelijke optrad.

In het Iraanse politieke systeem, bestaan er geen officiële politieke partijen. De auteur Rakel (2008, 2009) ziet het eerder als een systeem waarin verschillende meningen geuit worden binnen de grenzen van de Islamitische waarden. Deze veronderstelling resulteert in een opsplitsing van het Iraanse politieke spectrum in facties die elk een verschillende benadering

hebben op vlak van binnen- en buitenlands beleid. Ruwweg kunnen de belangrijkste politieke facties ingedeeld worden in conservatieve, pragmatische en hervormingsgezinde facties. De Iraanse beleidsvorming vormt zich dus eigenlijk door de politieke strijd tussen deze

verschillende facties en de politieke instellingen. In het buitenlandse beleid zijn deze facties opgesplitst in twee grote groepen: de conservatief-religieuzen en de meer pragmatische hervormingsgezinden.

11 Het Iraanse parlement dat telkens voor een periode van vier jaar wordt verkozen en uit circa 290 volksvertegenwoordigers bestaat. Bron: Buchta (2000).

Page 21: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

13

Het doel van de religieus-conservatieve factie, op vlak van de Iraanse buitenlandse politiek, is

om de islamitische waarden uit te dragen en terug te keren naar de ideologie ten tijde van de Islamitische Revolutie. Dit willen ze bereiken door een goed partnerschap op te bouwen met islamitische landen (maar niet noodzakelijk met de overheid ervan) en door zich te onthouden van toenadering tot het Westen en meer specifiek de Verenigde Staten. De pragmatisch-

reformistische factie past een meer liberale aanpak toe op het buitenlandse beleid en ziet Iran als een belangrijke speler in de internationale arena, vooral wat betreft diplomatieke en economische banden met andere (niet-islamitische) landen. Hoewel beide groepen verschillen

in hun aanpak van het buitenlandse beleid (conservatieven zijn meer ideologisch gedreven terwijl hervormingsgezinden een meer pragmatische en dus minder doctrinaire aanpak hebben), zijn zij het wel eens over drie axioma’s nl. onafhankelijkheid, gelijkheid met andere

landen en een grotere rol voor Iran in internationale relaties. Deze dualiteit tussen de verschillende actoren veroorzaakt niet alleen enorme inefficiëntie en incoherentie in het buitenlands- en defensiebeleid van het land, maar het creëert daarnaast grijze zones waarin tal van religieuze groepen oproepen tot vreedzame hervormingen en

liberalisering van het Islamitische systeem. Deze niet-statelijke groepen beschikken over een zekere invloed bij politieke en religieuze ontwikkelingen en kunnen, in geval van een confrontatie tussen beide kampen, in het Iraanse politieke systeem zelfs de machtsbalans

beïnvloeden.

b) Niet-statelijke actoren

In Iran is er sprake van een levendig maatschappelijk middenveld

ondanks het repressieve politieke klimaat. Onderzoek wijst bovendien uit dat de invloed van de zogenaamde� ‘civil society’� in Iran sterk afhankelijk is van de machtsrelaties tussen het maatschappelijke middenveld en de staat zelf. Er zou dus kunnen gesteld worden dat de

Iraanse ‘civil society’� noch uitgesproken machtig is, noch uitgesproken zwak, maar dat die evolueert in functie van de relaties met de Iraanse staat en volgens Samur (2008) vooral in functie van de relatie met de president.

In de literatuur worden de ontwikkelingen van het maatschappelijke middenveld in Iran sinds de revolutie van 1979 uitvoerig onderzocht. Hierbij worden ups en downs vastgesteld bij de belangengroepen die enerzijds streven naar een hervorming van het Iraanse politieke systeem (cf. hervormingsgezinden) en anderzijds zij die streven naar het behoud van een streng

Islamitisch bewind (cf. hardliners).

Page 22: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

14

Kort na de Islamitische Revolutie van 1979 kwam de hervormingsgezinde ‘civil society’�op en

bloeide deze in een zeer korte tijd open. Samur (2008) omschrijft vooral de periode 1997-2003 als de jaren van de oprichting van maatschappelijke organisaties in Iran, waarbij de relatief gematigde president Khatami een meer ontvankelijk klimaat creëerde voor het maatschappelijke middenveld. Verschillende beperkingen op pers, media en kunst werden

verwijderd, tot groot en openlijk ongenoegen van de opperste religieuze autoriteit. Deze openlijke religieuze tegenstand bezorgde de maatschappelijke groeperingen echter een extra drijfveer om zich rond bepaalde belangen te verzamelen en hiervoor op te komen.

In 2005 trachtte het presidentschap van Ahmadinejad deze maatschappelijke activiteiten stop te zetten om zo verdere hervormingen te verhinderen en de macht opnieuw exclusief bij de religieuze leiders te leggen. Dit leidde echter tot de vorming van meer en extremere

protestbewegingen, zoals de zogenaamde Groene Beweging die symbool stond voor de roep naar meer vrijheid en de verwesterlijking van de islamitische staat. In 2009, na de dubieuze verkiezingsoverwinning van Ahmedinejad’s tweede ambt als Iraanse president, werden

demonstraties van de Groene Beweging hardhandig neergeslagen door de militaire poot van de overheid. Er vielen honderden doden en de Groene Beweging werd expliciet verboden waardoor de hoop van de meeste hervormingsgezinde revolutionairen letterlijk en figuurlijk de

kop werd ingedrukt. Ook de persvrijheid werd opnieuw teruggeschroefd en zelfs verder ingeperkt. Sindsdien had Iran zich bovendien afgesloten van de internationale media, waardoor het moeilijk was op te volgen wat zich in het maatschappelijke middenveld afspeelde en wat het lot was van de vele duizenden dissidenten die gearresteerd werden omdat ze

kritiek uitten op het autoritaire beleid van het regime. In tegenstelling tot andere landen uit het Midden-Oosten die de vruchten plukten van de Arabische lente, moest het Iraanse middenveld dus wachten op ingrijpende politieke hervormingen.

In functie van deze masterproef wordt er van uitgegaan dat, in het licht van de heersende theocratie, niet-statelijke actoren weinig significante impact zullen hebben op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. De focus ligt dan ook op formele statelijke actoren, waarbinnen een

goed onderbouwde selectie gemaakt wordt van de te onderzoeken actoren. Onderzoek van Pritchard (2014) wijst namelijk uit dat de Islamitische Republiek Iran opgevat moet worden als een stelsel waarin de opperste religieuze leider zich in het centrum bevindt en als machtigste

actor toezicht heeft op alle andere overheidsorganen.

Page 23: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

15

Voortbouwend op Buchta (2000) en de meerderheid van de onderzochte literatuur, wordt de

president binnen deze masterproef geformuleerd als tweede belangrijkste binnenlandse politieke actor. Dit onderzoek zal zich dus enkel richten op de impact van de president en de ayatollah op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. De overige actoren vallen buiten het onderzoeksopzet van dit werkstuk.

2.1.3. Nucleaire beleid

Iran ligt in een olierijk gebied in het Midden-Oosten waardoor het zowel voor West als Oost een zeer gegeerde handelspartner en/of bondgenoot vormt. Iran heeft de op één na grootste oliereserves ter wereld en is bovendien van grote geopolitieke waarde door

zijn lange kust aan de Perzische Golf en zijn ligging aan de olierijke Kaspische Zee op de grens met Rusland. Volgens Ehteshami (2002), zijn dit dan ook de twee belangrijke internationale determinanten die het buitenlandse beleid van Iran bepalen: de economische en

de geopolitieke positie van het land. In tegenstelling tot grootmachten (VS, China, Rusland) is de invloed van een middelgrote mogendheid zoals Iran beperkter op internationaal niveau, tenzij voor een specifieke niche. Cooper (1997) vergelijkt de mogelijkheid van middelgrote staten om nichediplomatie te voeren

met de werking van biologische organismen of bedrijven. Ze zoeken immers ook een manier “to identify and fill niche space on a selective basis through policy ingenuity and execution”12. Middelgrote mogendheden trachten met andere woorden hun schaarse diplomatieke bronnen

te concentreren op een bepaalde niche om toch een significante internationale rol te kunnen spelen. Ondanks hun relatief beperkte rol op het wereldtoneel, zijn middelgrote landen dus wel groot genoeg om op specifieke terreinen en door bepaalde samenwerkingsverbanden invloed

op de internationale relaties uit te oefenen.

Vooral het nucleaire dossier is anno 2014-2015 bepalend voor zowel de internationale positie van Iran als de geloofwaardigheid van de in 2013 verkozen president Rohani. De

internationale gemeenschap probeert al ruim tien jaar een einde te maken aan het atoomprogramma, maar tot 2013 hadden die onderhandelingen geen resultaat. Volgens verschillende bronnen (o.a. Haji-Yousefi, 2010) werden er al vóór de Islamitische Revolutie

nucleaire technologieën in Iran ontwikkeld, met behulp van de Verenigde Staten en een aantal Europese landen, zoals Frankrijk en Duitsland.

12 Cooper (1997, p. 5)

Page 24: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

16

Na de revolutie werd op zich niet van het kernprogramma afgeweken, maar werden de relaties

met het Westen verbroken waardoor er minder middelen waren en het programma zo goed als stil lag. In de jaren '90 heeft Iran het nucleaire programma nieuw leven in geblazen met behulp van twijfelachtige partners zoals de Pakistaanse wetenschapper A.Q. Khan, wat de vrees in de wereld en vooral in de VS opwekte dat Iran atoomwapens zou gaan ontwikkelen. Vooral

vanaf 2002 heeft Iran volgens theoretici vooruitgang geboekt in het nationale kernprogramma. Met behulp van onder andere Rusland heeft Iran sindsdien het aantal locaties voor de verrijkingsactiviteiten en de hoeveelheid verrijkt uranium weten te vergroten. Iran blijft voet bij

stand houden dat de verrijking van uranium enkel voor vreedzame doeleinden bestemd is, zoals voor geneeskundige toepassingen. Aangezien dit type uranium ook een noodzakelijk element is bij de productie van atoomwapens, leidde dit tot veel internationale aandacht.

Hoewel Iran beweerde dat ze met hun kernprogramma voornamelijk nucleaire energie wensten op te wekken om zo minder afhankelijk te zijn van de export van andere landen, vonden verschillende landen het opmerkelijk dat Iran extra kernenergie nodig had aangezien het één van ‘s werelds grootste olie- en gasvoorraden bezit. Internationaal wordt wel erkend

dat elk land het soevereine recht heeft om kernenergie te produceren, maar aan kernwapens zijn via het non-proliferatieverdrag 13 strenge beperkingen opgelegd. De IAEA, een VN-organisatie, controleert volgens internationale afspraken regelmatig de nucleaire installaties in

verschillende landen waaronder Iran. Sinds de ontdekking van de verrijkingsfaciliteiten in 2003 kreeg Iran hierdoor strenge economische sancties opgelegd door de Verenigde Naties en de Europese Unie. Onder het provocerende presidentschap van president Ahmadinejad’s werden

deze sancties sinds 2006 alleen maar opgevoerd.

In 2011 kondigde de EU bijvoorbeeld een verbod aan op Iraanse olie-importen, dat in juli 2012 in werking trad. Voordien ontving de EU ongeveer 20% van deze olie-exporten, wat deze sanctie erg ingrijpend maakte voor de Iraanse economie. Regionale reacties op een nucleair

Iran variëren ook, ze gaan van het aanvaarden ervan tot regelrechte vijandigheid en inspanningen om compenserende afschrikmiddelen te verwerven. Echter, voor veel van deze buurlanden is het niet zozeer een nucleair Iran zelf dat ze als hoofdzakelijke bedreiging zien,

maar eerder de spill-over effecten die dit bij hen zou kunnen veroorzaken.

13 Het non-proliferatieverdrag (NPT) heeft als voornaamste doelstellingen om de verspreiding van nucleaire wapens en wapentechnologie tegen te gaan, om het vreedzame gebruik van kernenergie te stimuleren en om ontwapening te bevorderen. Het NPT-verdrag voorziet in een systeem voor veiligheidscontrole onder de verantwoordelijkheid van de IAEA. Iran ondertekende dit verdrag in 1968 en heeft dus het soevereine recht op de productie van civiele kernenergie. Bron: IAEA (1970)

Page 25: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

17

Zo vrezen velen een preventieve aanval van de Verenigde Staten of Israël uit angst, een

regionale wapenwedloop, een nucleair ongeval of de extra (nucleaire) steun van Iran aan terroristische bewegingen zoals de Hezbollah in Libanon.

Gezien deze verschillende percepties van dreiging, moest het Westen volgens Kaye (2007) een nieuwe coöperatieve veiligheidsstructuur voorzien die een evenwicht zou bieden om

enerzijds Iraanse bondgenoten af te schrikken en anderzijds mogelijkheden te creëren voor een positieve relatie met Iran. De mogelijkheid om dergelijke veiligheids-structuur op te bouwen is er volgens veel theoretische auteurs pas in 2013 gekomen sinds de verkiezing van

de meer gematigde en westersgezinde president Rohani. Hierdoor was er voor het eerst in tien jaar tijd een positief klimaat voor nucleaire verandering. Dit resulteerde in oktober en november 2013 tot de eerste nucleaire gesprekken sinds jaren in Genève tussen Iran en de

groep van P5+1.

In het laatste decennium werden er dus verschillende maatregelen genomen door zowel westerse als niet-westerse mogendheden om Iran’s nucleaire drijfveer in te dammen. Deze

omvatten o.a. de moord op Iran’s nucleaire wetenschappers, cyberattacks, ernstige economische sancties en bedreigingen om het land militair aan te vallen. Het is volgens Bahgat (2013) moeilijk om het succes (of het falen) van deze maatregelen aan te tonen. Samen komen ze veeleer neer op twee conclusies. Ten eerste, Iran betaalt een zware prijs

wat betreft menselijk kapitaal en economische welvaart. Ten tweede, ondanks deze zware prijs, blijft de Islamitische Republiek zijn nucleaire programma verder ontwikkelen. Het is wel zo dat de combinatie van deze sancties het proces heeft vertraagd, maar het is ook zo dat

anno 2013 het Iraanse kernprogramma meer ontwikkeld is dan enkele jaren geleden. In andere woorden, het wordt steeds moeilijker om de huidige confrontatie te behouden zonder enige vorm van een doorbraak of, op zijn minst, een geleidelijke vermindering van de

spanning. Bovendien is er, ondanks het vermoeden van westerse mogendheden, op dit moment nog steeds een consensus dat een Iraanse atoombom noch dreigend noch onvermijdelijk is. De Iraanse leiders hebben met andere woorden volgens Bahgat (2013) nog niet de strategische beslissing gemaakt om een atoombom te ontwikkelen en het land heeft

ook niet alle benodigdheden om een nucleair apparaat te maken. Samenvattend kan gesteld worden dat het nucleaire dossier vandaag de dag niet alleen de internationale positie bepaalt van Iran, maar dat het er eveneens voor zorgt dat de

binnenlandse politiek-economische situatie afhankelijk is van de door het Westen opgelegde sancties en embargo’s. Het vormt dus een prioritair dossier binnen de Iraanse politiek.

Page 26: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

18

2.2. Doel van het onderzoek Zoals hierboven reeds duidelijk werd, legt de meerderheid van de theorieën die de

relatie tussen de binnenlandse en de buitenlandse politiek van een land beschrijven, de grootste nadruk op de impact van actoren. Er werden al veel algemene bevindingen over de impact van binnenlandse actoren op het buitenlandse beleid van Iran geschreven, maar de

impact op het nucleaire domein werd tot hiertoe nog niet grondig onderzocht. De onderlinge verhouding tussen de twee belangrijkste politieke actoren van het Iraanse beleid, de ayatollah en de president, bleef ook relatief onderbelicht.

Meer dan 35 jaar na de Islamitische Revolutie, blijft de Islamitische Republiek Iran volgens

Rakel (2009) een onderwerp voor misverstanden. Hoewel de seculiere en liberale islamitische krachten kort na de revolutie werden verwijderd uit de Iraanse politiek, bleef de ideologische opsplitsing bestaan, zelfs bij Khomeini’s aanhangers. Toen ayatollah Khomeini nog leefde,

slaagde hij erin om de ideologische verdeeldheid te kanaliseren onder de Iraanse politieke elite en dus om grote botsingen onderling te voorkomen. Na zijn dood in 1989 intensifieerde deze verdeeldheid, wat zorgde voor een open conflict tussen deze politiek-ideologische

groepen die hun eigen visie op binnen- en buitenlands beleid nastreefden. Deze invalshoek geeft een extra dimensie aan deze masterproef en verduidelijkt bepaalde standpunten van actoren. Zo zou er in eerste instantie bijvoorbeeld van uitgegaan worden dat vooral de conservatieve factie de meeste impact heeft op de Iraanse politiek, maar waarom is de

hervormingsgezinde Rohani dan de eerste president die erin slaagt om nucleaire gesprekken met het Westen op te starten?

Met dit onderzoek wordt getracht een duidelijk beeld te creëren van de relatie tussen ayatollah

en president en de impact dat die heeft op het buitenlandse nucleaire beleid. Door de ambtstermijnen van de presidenten onderling te vergelijken, wordt geanalyseerd welke president de mogelijkheid heeft om het buitenlandse nucleaire beleid te beïnvloeden en welke

niet. Dit zal afhankelijk zijn van de delegatie van bevoegdheden door de ayatollah en dus van de mate van vertrouwen van de opperste religieuze leider in de verkozen president. Deze hypothese wordt getest aan de hand van het buitenlandse nucleaire domein om tot een

eenduidige conclusie te komen. De conclusie zou voldoende elementen moeten bevatten om eveneens te testen op andere domeinen binnen het Iraanse buitenlandse beleid. Dit is interessant voor verder onderzoek en kan ook leiden tot hypothetische veronderstellingen naar de toekomst toe.

Page 27: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

19

3. Methodologie

3.1. Bronnenmateriaal

Er zullen vooral secondaire bronnen gebruikt worden, maar ook primaire bronnen zoals

speeches van de president, ayatollah of andere significante actoren zullen aan bod komen. De focus van deze masterproef ligt vooral op literatuuronderzoek en niet op empirisch onderzoek. Er kan wel gebruik gemaakt worden van statistische data of percentages, maar deze zullen in

dat geval geraadpleegd worden via secundaire bronnen.

Omdat Iraanse namen en begrippen vaak op verschillende manieren genoteerd worden, zal deze wetenschappelijke verhandeling, in navolging van Arjomand (2009), gebruik maken van

het meest eenvoudige systeem voor de transcriptie van Perzische woorden. Zoals de New York Times, wordt binnen dit werkstuk geopteerd voor de conventionele spelling van bekende namen zoals Khomeini en Khatami.

3.2. Comparatief onderzoek Het onderzoek zal opgesplitst worden in twee tijdperken sinds de Islamitische Revolutie van 1979: het tijdperk van ayatollah Khomeini (1979-1989) en het tijdperk van ayatollah Khamenei (1989-heden). Deze zullen apart geanalyseerd worden op vlak van hun impact op

het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. Hierbij is er sprake van een inductieve opbouw, waarbij eerst de presidenten onder elk van de ayatollahs en hun aandeel in het Iraanse nucleaire beleid worden geanalyseerd. Vervolgens wordt de inbreng van de ayatollah zelf op

het buitenlandse nucleaire beleid besproken om per tijdperk de vergelijking te maken tussen de verschillende presidenten en de ayatollah. Zo kan er een conclusie gemaakt worden over de impact van deze binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. Via

deze comparatieve methode zal ook de relatie tussen president en ayatollah (cf. 1.2.3. principal en agent) duidelijk worden, waardoor het antwoord op de onderzoeksvraag meer en meer vorm zal krijgen.

Page 28: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

20

3.3. Structuur

Het werkstuk is opgedeeld in drie grote delen. In de inleiding werd de opzet van het

onderzoek reeds uitgebreid uit de doeken gedaan, alsook de maatschappelijke en wetenschappelijke relevantie ervan. De onderzoeksvraag werd stap voor stap geanalyseerd in de status quaestionis, waarbij de specifieke keuze voor elk aspect van de onderzoeksvraag

via een uitgebreide literatuurstudie werd verantwoord. De corpus bestudeert de impact van de verschillende ayatollahs en presidenten van Iran sinds de Islamitische Revolutie van 1979. Gezien de ingewikkelde Iraanse politieke besluitvorming, ligt de focus op het buitenlandse nucleaire beleid. Er zal gewerkt worden met een

comparatieve analyse waarbij de tijdperken van beide ayatollahs sinds 1979 dienst doen als tijdkader: ayatollah Khomeini (1979-1989) en ayatollah Khamenei (1989-nu). Binnen elk tijdskader wordt een vergelijkend onderzoek gevoerd van de presidenten die in Iran aan de

macht waren en hun impact op het buitenlandse nucleaire beleid. Er zal nagegaan worden hoe de relatie is van elke individuele president met de ayatollah en welke impact dit heeft op het beleid dat ze voeren. Per tijdperk zal een uitgebreide conclusie dan ook duidelijk maken in

welke mate de presidenten en de ayatollah elk het buitenlandse nucleaire beleid beïnvloeden. Bij de huidige ayatollah Khamenei en president Rohani zal iets langer stilgestaan worden, gezien de actuele relevantie van beide actoren. Onder het ambt van Rohani komt ook de nucleaire kwestie uitvoerig aan bod.

Tenslotte wordt in het laatste onderdeel van deze masterproef een algemene conclusie geformuleerd over de impact die zowel de ayatollahs als de presidenten hebben gehad op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran sinds 1979. Deze conclusie zal gemaakt worden aan de

hand van een aantal externe determinanten waarmee de continuïteit en de discontinuïteit binnen de Iraanse politiek zal aangetoond worden. Uit deze conclusie zal blijken of een evolutie in de binnenlandse politiek van Iran daadwerkelijk een revolutie in het buitenlandse

beleid kan betekenen. Er zal eveneens een link gemaakt worden naar het wetenschappelijke kader, alsook naar suggesties voor eventueel toekomstig onderzoek.

Page 29: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

21

DEEL II: CORPUS

1. Tijdperk Khomeini (1979-1989)

De revolutionaire leider en voorganger van de huidige ayatollah Sayed Ali Hoseini Khamenei,

was ayatollah Ruhollah Khomeini. Samen met de oprichting van de Islamitische Republiek Iran (IRI) in 1979 introduceerde hij het principe van velayat-e faqih, wat volgens Sadjadpour (2010)

evenveel betekende als een opperste machtstoekenning aan zichzelf. Ayatollah Khomeini heeft niet alleen de macht over het volledige leger, waardoor hij diegene is die finaal beslist over vrede of oorlog, maar hij is ook eindbeslisser wat betreft het Iraanse buitenlandse beleid. Dit werkstuk concentreert zich specifiek op de rol van Khomeini in het nucleaire buitenlandse

beleid, alsook op de machtsverhouding tussen hem en de presidenten die onder zijn ambt aan de macht waren.

Een speech die Khomeini verkondigde op 31 december 197914, vat zijn politieke filosofie en

zijn kijk op de rest van de wereld goed samen. Hij legt specifiek voor het buitenlandse beleid de nadruk op twee belangrijke kenmerken: Iran moet koste wat kost uit de invloedszone van het Westen (en vooral de VS) blijven en de revolutionaire gedachte van de Islamitische

Revolutie zal uitgedragen worden naar andere (al dan niet islamitische) landen. Volgens Sadjadpour (2010) wordt hiermee de correlatie duidelijk tussen het revolutionaire idealisme van ayatollah Khomeini en het Iraanse buitenlandse beleid. De auteur claimt hiermee dat het

buitenlandse beleid onder Khomeini sterk gedreven werd door de revolutionaire erfenis en de daarbijhorende idealen, met name een anti-westerse en religieus-nationalistische houding. Dit

zorgde er ondermeer voor dat Iran vanaf begin jaren ���� meer en meer geïsoleerd raakte

van de rest van de wereld, wat nog meer versterkt werd door de Iran-Irakoorlog (1981-1988)

waarbij de vijand Irak gesteund werd door beide grootmachten van de toen heersende Koude Oorlog. Desondanks slaagde Iran erin om onder leiding van ayatollah Khomeini een zekere mate van politieke en economische stabiliteit op te bouwen en te behouden, mede dankzij het

strikte theocratische regime. De vraag die binnen dit onderzoek heerst, is natuurlijk of dit ook geldt voor het toenmalige buitenlandse nucleaire beleid.

14 Radio Tehran (1980, March 21). Khomeini: “We Shall Confront the World with Our Ideology”. Middle East Report 88. Verkregen op 20/11/2014 via http://www.merip.org/mer/mer88

Page 30: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

22

Het Iraanse nucleaire programma werd reeds gelanceerd in de jaren 1950 en kreeg

ondersteunende hulp van het Westen, die tot de Iraanse Revolutie van 1979 aanhield. Na de revolutie en onder leiding van ayatollah Khomeini, werden een aantal elementen van het atoomprogramma tijdelijk ontbonden om zich uitdrukkelijk te distantiëren van de westerse hulp. Verschillende Iraanse bronnen wijzen hierbij op het fatwa 15 dat in 1979 door ayatollah

Khomeini in het leven geroepen was, namelijk het uitdrukkelijke verbod op de productie en het gebruik van chemische en nucleaire wapens. Een bewijs voor dit fatwa is terug te vinden tijdens de Iran-Irakoorlog, waarbij Irak onder leiding van Saddam Hoessein in 1983 biologische

en chemische wapens begon te gebruiken tegen de Iraanse troepen. Volgens Hoessein was dit de enige manier om wat gewicht in de schaal te leggen tegen het Iraanse overwicht aan manschappen. Wanneer de Iraanse leiders van het leger bij ayatollah Khomeini ten rade

gingen over het inzetten van gelijkaardige wapens als tegenoffensief, was hij hier zeer duidelijk in: het ontwikkelen en gebruiken van chemische en nucleaire wapens is in strijd met de Islam en is dan ook verboden.

Wanneer Khomeini’s ambtstermijn geanalyseerd wordt op vlak van het buitenlandse nucleaire

beleid, kan vastegesteld worden dat dit vooral gedreven werd door ideologische, isolationistische en revolutionaire waarden, waarbij zijn eigen interpretatie van de perfecte Islamitische Staat doorslaggevend was. Volgens Buchta (2000) was ayatollah Khomeini van

1979 tot 1989 de onbetwiste en universeel erkende opperste religieuze leider van Iran waarbij hij buiten en boven de staat stond. Zijn macht en invloed werd hierbij niet beperkt door de grondwet, het parlement of andere machthebbers…�ook niet op vlak van het nucleaire beleid.

Tegen het einde van de jaren 1980 begon de strikt religieuze en conservatieve aanpak binnen de Iraanse politiek volgens Ramazani (1992) te kantelen. Ten eerste was er het einde van de Iran-Irakoorlog waarbij Iran de VN-resolutie 598 16 accepteerde en zich zo deels uit het

isolationisme bevrijdde. Door resolutie-598 te ondertekenen in 1988 gaf Iran immers de prioriteit aan de economische hervormingen zonder revolutionaire acties.

15 Een fatwa is een juridisch advies in de islam, dat door een godsdienstige wetsspecialist wordt uitgevaardigd met betrekking tot een specifieke kwestie. Een fatwa hoeft echter niet per definitie als een vonnis opgevat te worden. 16 Resolutie 598 (20 juli 1987): De Veiligheidsraad stelt, unaniem, met grote bezorgdheid vast, dat de situatie tussen Irak en Iran internationale wetten en afspraken schendt, alsmede dat mensenrechten en de vrede tussen de twee landen zijn gebroken. Bron: VNVR.

Page 31: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

23

Ten tweede begon Iran in deze periode stilaan met het opnieuw opstarten van de nucleaire

activiteiten zonder westerse hulp. Ayatollah Khomeini had ondanks zijn fatwa namelijk altijd het soevereine recht van Iran gesteund om op een vreedzame manier nucleaire energie op te wekken, in navolging van het NPT-verdrag dat reeds voor de Islamitische Revolutie door Iran ondertekend werd.

De plotse dood van Khomeini in 1989 creëerde tenslotte de ruimte voor een meer rationele en pragmatische aanpak van het Iraanse buitenlandse nucleaire beleid. Het motto van ayatollah

Khomeini voor de Iraanse buitenlandse politiek kan samengevat worden onder het motto: “neither East, nor West”. Dit werd na zijn dood zowel theoretisch als praktisch vervangen door een nieuw principe, wat met zou kunnen noemen “both North and South” (Ramazani, 1992, p.

81).

Page 32: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

24

2. Presidenten van Iran onder Khomeini

2.1. Abolhassan Bani-Sadr & Mohammad Ali Rajai (1980-1981)

De grondwet, die door ayatollah Khomeini in het leven werd geroepen bij de oprichting

van de postrevolutionaire Islamitische Republiek Iran, voorzag een president met beperkte macht en een premier als hoofd van de overheid. In 1980 werd Abolhassan Bani-Sadr de eerste verkozen president van de nieuwe republiek Iran, hoewel hij sterke oppositie ondervond van de conservatieve religieuze partij IRP. Volgens Bakhash (2010) werd zijn presidentschap

gekenmerkt door een intense rivaliteit over macht en beleid tussen het kamp van de meer pragmatische en reformistische president en de conservatieve religieuze groep, geleid door de Islamitische Republikeinse Partij (IRP) met de steun van ayatollah Khomeini. Doordat de IRP

de macht greep over het parlement, forceerde een gefrustreerde Bani-Sadr zijn programmapunten op de politieke agenda. De werkzaamheden van de overheid waren dan ook maandenlang geblokkeerd door de tegenstellingen tussen de president en de toenmalige

premier Mohammad Ali Rajai, een beschermeling uit het kamp van de IRP. Deze politieke impasse werd aangevuld met de heersende postrevolutionaire tumult, de Amerikaanse gijzelingscrisis17 en het begin van de Iran-Irakoorlog.

Oorspronkelijk genoot Bani-Sadr de steun van ayatollah Khomeini, die de gewenste terugkeer naar normaliteit en het einde van de revolutionaire onrust onderschreef. Maar wanneer Khomeini faalde in het bemiddelen van de rivaliteit tussen de president en de premier, besloot hij zich achter de religieus-conservatieve IRP te scharen en Bani-Sadr’s geforceerde aftreden,

door stemming van het parlement, te erkennen. Abolhassan Bani-Sadr werd opgevolgd door de voormalige premier Mohammad Ali Rajai in

een door de IRP haastig georganiseerde en daardoor nauwelijks gecontesteerde presidentsverkiezing in juli 1981. Nog geen twee maanden later kwam deze nieuwe president om bij een aanslag, waarna president Ali Khamenei werd verkozen bij wederom erg

onduidelijke verkiezingen.

17 Een groep Iraanse studenten hield in 1979-1980, bij wijze van steun aan de Iraanse Revolutie, 63 diplomaten gegijzeld in de Amerikaanse ambassade in Teheran. De actie duurde in totaal 444 dagen en had zware diplomatieke gevolgen voor de relatie tussen Iran en de Verenigde Staten.

Page 33: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

25

Gezien de korte regeerperiode van deze eerste presidenten in de Islamitische Republiek Iran,

is er weinig informatie terug te vinden over hun aanpak van het Iraanse nucleaire beleid. Het zal dan ook vooral ayatollah Khomeini geweest zijn die tijdens de jaren kort na de revolutie de beslissingen nam binnen dit domein. Zo werd eerder duidelijk dat hij zijn nucleaire fatwa in 1979 al had uitgesproken en dat hij zich zoveel mogelijk trachtte te distantiëren van westerse

inmenging, zo ook op nucleair vlak.

2.2. Sayed Ali Hoseini Khamenei (1981-1989)

President Ali Khamenei was twee ambtstermijnen van vier jaar lang aan de macht. Zijn

selectie voor de verkiezingen van oktober 1981 was nogal opmerkelijk aangezien ayatollah Khomeini als informele regel had opgegeven dat religieuze personen geen presidentschap konden nastreven. Khamenei was als klerk een van de oprichters geweest van de conservatieve IRP, naast toezichthouder van de Revolutionaire Garde en beschikte dus wel

over de nodige capaciteiten om het presidentschap van Iran op zich te nemen. Bakhash (2010) beweert dat zijn ambt echter zwaar werd overschaduwd door de premier, Mir Hossein Mousavi, die de verantwoordelijkheid op zich nam om het land door de moeilijke jaren van de

Iran-Irakoorlog te loodsen. President Khamenei werd in 1988 zelfs publiekelijk berispt door ayatollah Khomeini, toen hij in een speech suggereerde dat de grondwet bepaalde grenzen oplegde aan de autoriteit van de staat op economisch gebied.

Zo steunde president Khamenei de controversiële hervormingsgezinde voorstellen van de toenmalige parlementsspreker Hashemi Rafsanjani om meer ruimte te voorzien voor de private sector in de Iraanse economie. Khamenei kon hierdoor volgens Hooglund (1987) beschouwd worden als meer gematigd binnen de religieuze kring die de ayatollah omringde,

maar hij bevond zich nog steeds in het kamp van de hardliners. De heersende IRP, waarvan zowel Khamenei als Rafsanjani lid waren, bestond namelijk uit verschillende facties. De meest conservatieve van de facties pleitte bijvoorbeeld voor sterke overheidsinterventie in de

economie, terwijl de meer gematigde factie (waarin Khamenei en Rafsanjani zich bevonden) de rol van de overheid wenste te limiteren.

Als dergelijke informatie toegepast wordt op het buitenlandse nucleaire beleid, toont Buchta

(2000) het duidelijke overwicht van premier Mir Hossein Mousavi aan. Uit een speech van Mousavi in december 1987 blijkt bijvoorbeeld dat hijzelf het voortouw nam op vlak van nucleair beleid en niet president Khamenei.

Page 34: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

26

Hij zei ondermeer dat Iran de mogelijkheid had om nucleaire en chemische wapens te

ontwikkelen, maar dat het land hierbij werd tegengehouden door religieuze overwegingen: “Wij zullen ze enkel produceren wanneer de Islam dat toelaat en wanneer we gedwongen worden om dat te doen.”18 Tijdens deze speech werd meermaals duidelijk dat hij voorstander was van een Iraans programma voor nucleaire energie, zo gaf hij groen licht voor de overname van de

clandestiene centrifugetechnologie van het Pakistaanse netwerk rond wetenschapper A.Q. Khan. Hiermee was Mousavi volgens Humphrey (2009) een van de vroegste publieke voorstanders van een Iraans nucleair programma.

Alle presidenten die sinds de Iraanse Revolutie van 1979 onder ayatollah Khomeini aan de macht geweest zijn, ondervonden een moeilijke relatie met de premier in functie. Opvallend genoeg werden deze presidenten telkens tijdens erg betwistbare verkiezingen verkozen.

Hoewel de selectie van presidentskandidaten steeds door de ayatollah goedgekeurd moet worden volgens het velayat-e faqih principe, kan vastgesteld worden dat de verkozen president over het algemeen gematigder was dan de religieuze groep die de ayatollah

omringde. Aangezien de IRP samen met de ayatollah een premier aanstelde, is het logisch dat dit voor politieke spanningen zorgde zowel in het binnen- als buitenlandse beleid. Uit bovenstaande gegevens valt af te leiden dat de presidenten zelf bitter weinig te zeggen

hadden op vlak van het nucleaire beleid. De weinige bronnen die hierover terug te vinden zijn, verwijzen allemaal naar de memorabele speech van premier Mousavi uit 1987 waarin voor het eerst expliciet en uitdrukkelijk gestreefd werd naar een Iraans nucleair programma sinds de Revolutie van 1979.

2.3. Conclusie Het valt op dat ayatollah Khomeini bij politieke twisten steeds de kant van de religieus-conservatieve IRP verkiest. Hiermee werd niet alleen het ambt van de president ondermijnd, maar het betekende eveneens een indirecte steun aan de standpunten van de premier. Dit

wordt onder andere geïllustreerd op het nucleaire domein, waarbij premier Mousavi bijvoorbeeld het recht van Iran op een nucleair programma benadrukte en ondersteunde. Hij bleef wel voorzichtig met uitspraken over nucleaire wapens en trad hiermee in de voetsporen

van de ayatollah. Als het fatwa van Khomeini uit 1983 vergeleken wordt met de speech van Mousavi in 1987, wordt immers dezelfde invalshoek duidelijk. 18 Porter, G. (2014, p. 5)

Page 35: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

27

Hieruit kan afgeleid worden dat de ayatollah de eindverantwoordelijke was voor het

buitenlandse nucleaire beleid en dat hij als enige beschikte over de autoriteit om binnen dit domein beslissingen te nemen. Khomeini’s nucleaire fatwa toont volgens Porter (2014) de ongelofelijke macht van de ayatollah aan. Zijn verbod op nucleaire wapens betekende in de Iran-Irakoorlog namelijk een groot nadeel ten opzichte van vijand Irak. Hoewel de IRGC als

belangrijke statelijke actor voorstander was van het gebruik van WMD, bleef de ayatollah bij zijn besluit. Een hardere test om de macht van de islamitische jurisprudentie van de opperste religieuze leider te meten, is moeilijk voor te stellen. Het vertrek van ongeveer 3700

wetenschappers - van de in totaal 4500 - die werkten voor het AEOI, zette Khomeini’s aanpak om het Iraanse nucleaire programma af te remmen extra kracht bij. Het tijdperk van ayatollah Khomeini heeft dus wel een bepalende invloed gehad op de nucleaire onderhandelingen van

vandaag en legde de basis voor het huidige buitenlandse nucleaire beleid van Iran.

Uit de literatuurstudie blijkt dat de verhouding tussen de ayatollah en de heersende president varieert naargelang de context. Zo zijn er bepaalde (bv. economische) kwesties die leiden tot meer spanningen tussen beide actoren en die de beslissingsmacht van de ene actor ten

opzichte van de andere extra in de kijker zetten. Bij de ambtstermijn van president Khamenei werd bijvoorbeeld duidelijk dat hij een kloof creëerde met de opperste religieuze leider Khomeini door zich achter de economische hervormingsvisie van parlementsspreker

Rafsanjani te scharen. Hieruit kan de conclusie gemaakt worden dat de economische situatie waarin het land verkeert kan zorgen voor discontinuïteit in de relatie tussen ayatollah en president. Dit uit zich dan weer in het nucleaire beleid van Iran. Immers, hoewel het heersende

nucleaire fatwa als constante kan beschouwd worden, varieert de invloed van de president op het Iraanse nucleaire beleid naargelang zijn relatie met de opperste religieuze leider. Onder ayatollah Khomeini werden ook de revolutionaire waarden van Iran geïntroduceerd, waaronder de principes van zelfvoorziening en onafhankelijkheid van het Westen. Deze visie overheerst

niet alleen de aanpak van het buitenlandse nucleaire beleid (cf. afbouwen van het eigen nucleaire programma om onafhankelijker te zijn van westerse hulp), maar ook de relatie met de VS wijzigde. Iran ging van bondgenoot naar vijand op nog geen tien jaar tijd. De invloed

van de relatie met het Westen en de economische toestand van Iran op de relatie tussen president en ayatollah zal verder duidelijk worden in de volgende paragrafen.

Page 36: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

28

3. Tijdperk Khamenei (1989-heden)

Ayatollah Khomeini overleed in 1989, slechts enkele maanden nadat hij de radicale ayatollah

Hossein Ali Montazeri, die zijn opvolging moest verzekeren, had ontslaan. Hierdoor was er niet direct een aangewezen vervanger voor handen, maar met behulp van parlementsspreker Rafsanjani kwam voormalig president Khamenei als meest logische keuze uit de bus om de nieuwe opperste religieuze leider te worden. Zijn benoeming werd volgens Sadjadpour (2010)

in eerste instantie tegengewerkt door enkele hooggeplaatste geestelijken die hem ongekwalificeerd achtten voor de positie, maar vooral dankzij de steun van de Raad van Experts werd zijn positie toch goedgekeurd.

Hoewel Khamenei niet in het bezit was van de vereiste hoogste religieuze titel, ondersteunde hij volgens Sadjadpour (2010) de revolutionaire standpunten van ayatollah Khomeini in het buitenlandse beleid: Iran moest zich ontdoen van het Westen (en vooral de VS) en zou als

zelfvoorzienend land het theocratische principe uitdragen. Buchta (2000) nuanceert deze visie door te stellen dat Khamenei’s invloed buiten Iran veel beperkter is dan die van Khomeini, precies omdat hij niet over de nodige theologische kwalificaties beschikte. Hierdoor wordt zijn

legitimiteit als opperste religieuze leider gedeeltelijk ondermijnd sinds 1989 en verhoogt dit de waarschijnlijkheid op een toekomstige religieuze legitimiteitscrisis die het volledige Iraanse politieke systeem gebaseerd op het velayat-e faqih-principe in gevaar zou kunnen brengen.

Volgens Mahdavi (2013) was het net Khamenei’s kleurloze persoonlijkheid en zijn gebrek aan populariteit onder de plaatselijke bevolking, die van hem de geschikte kandidaat maakten als opvolger van Khomeini. Vooral voor de zelfingenomen religieus-conservatieve leiders van

rivaliserende machtscentra was hij de ideale compromis-kandidaat omdat hij hen te zwak leek om een eventuele bedreiging te vormen. Vanwege deze aanvankelijke zwakte, had Khamenei bijna drie jaar nodig om zijn macht te consolideren en zo van onder toenmalige president Rafsanjani’s schaduw te stappen. Tot die tijd was de werkrelatie tussen beide mannen relatief

goed en kreeg Rafsanjani voldoende ruimte om economische hervormingen door te voeren en een meer gematigd standpunt in te nemen in het buitenlandse beleid. Die eerste jaren beschikte Ayatollah Khamenei immers niet over de persoonlijke autoriteit om de twee

rivaliserende politieke kampen tegen elkaar uit te spelen, zoals ayatollah Khomeini dat deed. Integendeel, hij zocht meer en meer steun bij de religieus-conservatieve groep hardliners die dezelfde doelstelling deelden om de rol van absolute leider op basis van het velayat-e faqih-

principe te versterken en trachtte zo zijn persoonlijke machtsbasis te vergroten.

Page 37: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

29

Khomeini’s Islamitische fatwa tegen alle wapens van massavernietiging (WMD), inclusief

nucleaire wapens, werd voortgezet door de nieuwe opperste religieuze leider ayatollah Ali Khamenei. Porter (2014) beweert dat Khamenei het anti-nucleaire fatwa al expliciet had uitgesproken midden jaren 1990 als antwoord op het verzoek van een ambtenaar over de religieuze mening van de ayatollah over nucleaire wapens. Iran is echter pas in 2004 gestart

met het publiceren van Khomeini’s fatwa, waardoor het volgens Porter (2014) door westerse media aanzien werd als propaganda en hierdoor niet serieus werd genomen. Als in dit kader teruggegrepen wordt naar Khamenei’s ambtstermijn als president, wordt eenzelfde patroon

duidelijk nl. het herhalen van het standpunt van de revolutionaire opperste religieuze leider Khomeini. Hiermee wordt deels de beperkte invloed van Khamenei op vlak van het nucleaire beleid geïllustreerd, aangezien hij de visie van zijn voorganger herhaalt zonder meer. De

bepalende impact van Khomeini op het buitenlandse nucleaire beleid wordt hiermee dan weer extra duidelijk, alsook het belang van zijn fatwa.

Hoewel de aanpak van Khamenei als pragmatischer beschouwd kan worden dan die van Khomeini, zag hij het Iraanse nucleaire programma als een “struggle for independence, the

injustice of foreign powers, the necessity of self-sufficiency, and Islam’s high esteem for the sciences” (Sajadpour, 2010, p. 13). Sinds de ontdekking van de Iraanse centra voor uraniumverrijking in 2002, heeft de IAEA en het Westen hun bezorgdheid uitgedrukt over de

mogelijke ambitie van Iran om nucleaire wapens te ontwikkelen. Door Iran voortdurend in een hoekje te dwingen en door allerlei sancties tegen het regime uit te vaardigen om ervoor te zorgen dat Iran afstand zou nemen van zijn verrijkingscapaciteiten, is het voor ayatollah

Khamenei duidelijk geworden dat het Westen eigenlijk een volledige beëindiging van de Iraanse kernactiviteiten wenst. Een nucleair Iran toestaan zou volgens westerse mogendheden immers een nucleaire race in het Midden-Oosten kunnen ontluiken, met alle strategische gevolgen van dien. Dit is volgens Khamenei uiteraard onaanvaardbaar gezien zijn

logica van zelfvoorziening en onafhankelijkheid van buitenlandse, vooral westerse, invloed. Bovendien heeft Khamenei meer dan eens het fatwa van Khomeini herhaald dat de productie en het gebruik van chemische en nucleaire wapens tegen de Islam ingaat, maar dat Iran even

zeer als Israël en de VS recht heeft op een goed onderbouwd kernprogramma om vreedzame nucleaire energie op te wekken.

Page 38: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

30

In de openingsspeech voor de 16e top van de Non-Aligned Movement19 op 30 augustus 2012,

benadrukte ayatollah Khamenei Iran’s standpunt bij de nucleaire onderhandelingen. Allereerst is de Iraanse nucleaire drijfveer vooral gebaseerd op artikels IV en VI van het non-proliferatieverdrag: “Nothing in this Treaty shall be interpreted as affecting the inalienable right of all the parties to the Treaty to develop research, production and use of nuclear energy for

peaceful purposes.” (artikel IV) en “Each of the parties to the Treaty undertakes to pursue negotiation in good faith on effective measures relating to cessation of the nuclear arms race at an early date and to nuclear disarmament.” (artikel VI)20. Dit wordt volgens Bahgat (2013)

door Teheran geïnterpreteerd als: “nucleaire energie voor iedereen en nucleaire wapens voor niemand”. Allereerst claimen de Iraanse leiders dat hun kernprogramma rechtvaardig is in tegenstelling

tot andere staten die over nucleaire wapens beschikken (de VS, Rusland, Groot-Brittannië, Frankrijk en China) en die zelfs niet voldoen aan hun NPT-verplichtingen. Ten tweede hebben de Iraanse leiders de westerse grootmachten altijd van een dubbele standaard beschuldigd omdat ze Iran onder druk zetten om de “soevereine” nucleaire rechten op te geven terwijl zij

zelf steun bieden aan Israël om nucleaire wapens te produceren (er wordt algemeen aangenomen dat Israël over nucleaire wapens beschikt zonder ooit het NPT getekend te hebben).

Ten derde, sinds de Islamitische Revolutie van 1979 hebben verscheidene Iraanse religieus-conservatieve leiders zich uitgesproken tegen de productie en het gebruik niet alleen van nucleaire wapens, maar van alle wapens met de stempel WMD. Zij zien deze wapens als

incompatibel met de strenge islamitische sharia-wetgeving en scharen zich hiermee achter het nucleaire fatwa van Khomeini. Om aan te tonen dat dit fatwa een wettelijk en bindend document is, heeft de Iraanse overheid dit in 2013 officieel ingediend bij de Verenigde Naties. Ten vierde, staat Iran volgens Bahgat (2013) op zijn soevereine recht om uranium te verrijken

op basis van minstens twee gronden: (a) er is een sterke correlatie tussen de Iraanse nationale trots in de wetenschappelijke vooruitgang van het land en het nucleaire programma. Het kernprogramma wordt met andere woorden gezien als een belichaming van de

technologische prestaties van Iran.

19 Ayatollah Ali Khamenei (2012). “Supreme Leader’s Inaugural Speech at the 16th Non-Aligned Summit.” Iranian Students’ News Agency, August 30, 2012, http://isna.ir/en/news/91060905090/Supreme-Leader-s-Inaugural-Speech-at-the 20 United Nations (2005). “The Treaty of the Non-Proliferation of Nuclear Weapons (NPT).” Review Conference of the Parties to the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons (NPT), New York, May 2-27, 2005, http://www.un.org/en/conf/npt/2005/npttreaty.html

Page 39: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

31

Met uitzondering van Israël, beschikt Iran immers over het meest geavanceerde

kernprogramma in het Midden-Oosten; (b) de geschiedenis leert Iran om afhankelijkheid van buitenlandse leveringen van nucleaire brandstoffen te vermijden. In 1973 bijvoorbeeld werd Eurodif opgericht als samenwerkingsverband tussen België, Frankrijk, Iran, Italië en Spanje. De toenmalige Iraanse sjah investeerde miljarden in dit project, waarmee Iran het recht had op

10% van het door Eurodif verrijkte uranium. Iran kreeg helaas niets van het verrijkte uranium en ontving pas na een lange rechterlijke strijd een vorm van schadevergoeding. Ten slotte het laatste en waarschijnlijk ook het belangrijkste argument, nl. dat de Iraanse leiders de nucleaire

kwestie als een onderdeel van een breder ideologisch en strategisch conflict met de westerse grootmachten en vooral de VS beschouwen. Desondanks ziet ayatollah Khamenei het Westen niet als de hoofdoorzaak van alle problemen waar de Islamitische wereld mee te maken krijgt.

Zo beschouwt hij wetenschap en vooruitgang als “Western civilization’s truth” en wenst hij vurig dat de Iraanse bevolking dezelfde capaciteiten aanleert. Ayatollah Khamenei is dus geen irrationeel persoon op zoek naar kansen voor agressie, maar vooral zijn diepgewortelde ideologische visie en onbuigzaamheid zorgen voor moeilijkheden bij onderhandelingen met het

Westen. Elke serieuze vooruitgang in de relatie tussen Iran en de VS zal volgens Ganji (2013) dus deel moeten uitmaken van een alomvattende deal die belangrijke toegevingen van beide kanten omvat.

Bij de presidentsverkiezingen van 2013 had ayatollah Khamenei als voornaamste doelstelling om een herhaling van de omstreden verkiezingen van 2009 en de bijhorende massaprotesten te voorkomen. De herverkiezing van Ahmadinejad in 2009 verbreedde de reeds bestaande

kloof binnen de Iraanse politieke elite en leidde tot de grootste demonstraties sinds de Islamitische Revolutie van 1979. Vooral de opkomst van de Groene Beweging deed de pijlers van de Islamitische Republiek op zijn grondvesten daveren. Sindsdien bleek de Groene Beweging echter een gebrek aan leiderschap te hebben, alsook aan herkenbare en

realistische doelstellingen. Sinds 2009 was het regime erin geslaagd om een klimaat van angst en repressie te creëren, inclusief executies, martelingen, gevangenschap en verbanning van Iran’s pro-democratische activisten. Met dit in het achterhoofd, trachtten Khamenei en de

Revolutionaire Garde dus een lijst samen te stellen van acceptabele en zogenaamd ”veilige”�kandidaten. Hieruit is uiteindelijk president Hassan Rohani verkozen in juni 2013.

Volgens Mahdavi (2013) waren er drie verschillende redenen om te geloven dat Khamenei en

zijn aanhangers de verkiezingen van 2013 construeerden zodanig dat er een gewenste kandidaat aan de macht zou kunnen komen.

Page 40: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

32

Ten eerste zal verder blijken dat Khamenei, sinds hij in 1989 opperste religieuze leider werd,

al met elke heersende president in conflict is geweest. Rafsanjani, de eerste president binnen Khamenei’s ambtstermijn verklaarde in april 2012: “The Leader no longer trusts me as [he did] before, and we have different outlooks on the problems of the country.” 21 Khatami, de daaropvolgende president heeft het verbod gekregen om Iran te verlaten en hij heeft als

politiek ambtenaar Khamenei de laatste vier jaar niet meer gezien of gesproken. Khamenei heeft de Khatami-administratie specifiek veroordeeld op vlak van buitenlands beleid, die hij beschreef als vernederend vis-à-vis het Westen. Zoals verder zal blijken was ook de relatie

tussen Khamenei en Ahmadinejad naar het einde van diens presidentschap grotendeels verzuurd, voornamelijk door Ahmadinejad’s drang naar absolute macht. De kans dat Khamenei opnieuw het risico zou lopen om een weerspannige president aan te stellen, was

dus klein.

Anders dan Khatami’s liberaal-pragmatische visie of Ahmadinejad’s ideologisch-populistisch standpunt, beschikte de nieuw verkozen Iraanse president Rohani over een centrisch-pragmatische agenda. Zijn campagneplatform weerspiegelde het belangrijkste uitgangspunt:

Iran zou zich engageren voor serieuze onderhandelingen met het Westen, regionale conflicten verminderen en op die manier het economische herstel van Iran als prioritair beschouwen boven het nucleaire programma. De relatie tussen ayatollah Khamenei en de heersende

presidenten zal verder duidelijk worden in de volgende paragrafen. Elke president wordt afzonderlijk besproken, alsook hun impact op het buitenlandse nucleaire beleid. Er wordt ook nagegaan of er andere factoren bepalend zijn voor de manier waarop het buitenlandse

nucleaire beleid gevormd wordt. Volgens Nader (2013) wordt het buitenlandse beleid uiteindelijk gecontroleerd door ayatollah Khamenei en verandert dit niet drastisch bij het aantreden van een nieuwe president. Zo zal Iran bijvoorbeeld zijn steun voor het Syrische regime niet opzeggen en zal het land niet plotseling een vriendschappelijke relatie aangaan

met Israël. Bij deze kwesties heeft ayatollah Khamenei namelijk telkens het laatste woord.

21 BBC Persian (2013), Hashemi Khamenei Election. Verkregen op 07/05/2015 via http://www.bbc.co.uk/persian/%20iran/2013/04/130416_ir92_hashemi_khamenei_election.%20shtml

Page 41: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

33

4. Presidenten van Iran onder Khamenei

Het Iraanse presidentschap in zijn huidige vorm is volgens Buchta (2000) het resultaat van

een grondwetsherziening uit juli 1989, vlak na de dood van ayatollah Khomeini op 3 juni. Volgens de grondwet die in 1979 door de revolutionaire leider Khomeini in het leven werd geroepen, was de uitvoerende macht van de Islamitische Republiek Iran een gedeelde verantwoordelijkheid tussen de president en de premier. Hierbij waren de taken van de

president voornamelijk ceremonieel getint en die van de premier politiek het belangrijkste. De premier had immers de mogelijkheid om onafhankelijk van de president te handelen en kon zelf zijn kabinet samenstellen naar eigen voorkeur. Wat de geestelijken uit de Raad van

Experts er in 1979 had toe aangezet om de uitvoerende macht onder twee actoren te verdelen, was de angst om een president aan de macht te laten komen die rechtstreeks door het volk gekozen werd. Het doel sinds 1979 was dus om het potentiële gevaar van een

presidentiële dictator te voorkomen die het theocratische velayat-e faqih-principe zou kunnen ondermijnen en hierdoor de macht van het parlement, en ook dat van de religieuze leiders zelf, zou kunnen inperken.

Een van de initiatiefnemers voor de grondwetsherziening van 1989 was toenmalig parlementsspreker Rafsanjani. Hij pleitte niet alleen voor een presidentschap dat nieuwe en uitgebreide verantwoordelijkheden genoot, maar ook voor de afschaffing van de rol van premier. Hierdoor kregen de religieuze machtscentra minder beslissingsrecht in het Iraanse

politieke besluitvormingsproces ten voordele van de president (Sajadpour, 2010). Grondwettelijk gezien werd de president zo de tweede machtigste actor in de Iraanse politiek, hoewel hij nog steeds geen alleenstaande besluiten op vlak van buitenlands beleid kon maken

en de opperste religieuze leider opperbevelhebber van het leger bleef, alsook leidinggevende van de rechterlijke macht.

Deze grondwetsherziening is voor dit onderzoek erg significant omdat het deels verklaart

waarom de premier van 1979 tot 1989 een machtsoverwicht had ten opzichte van de president en deels waarom de president vanaf 1989 steeds belangrijker geworden is in het Iraanse binnen-en buitenlandse beleid. De afschaffing van het mandaat voor premier is ook indirect een erkenning van de stem van het volk, aangezien de door de bevolking verkozen president

meer inspraak krijgt in de Iraanse politiek. Dit kan tot slot ook gezien worden als een pragmatische zet van ayatollah Khamenei, die de herziening goedkeurde.

Page 42: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

34

4.1. Akbar Hashemi Rafsanjani (1989-1997) De inauguratie van Rafsanjani vond plaats in juli 1989 op een kantelmoment in de

Iraanse geschiedenis. Ayatollah Khomeini was in juni onverwacht gestorven zonder een waardige opvolger aan te duiden en de Iran-Irakoorlog kwam tot een einde, waardoor Teheran stilaan kon beginnen aan de wederopbouw. Volgens Bakhash (2010) kan president Rafsanjani

in het begin van de post-Khomeini periode beschouwd worden als de meest dominante actor in het politieke duo van president en opperste religieuze leider. Na de grondwetsherziening was hij immers de eerste president die zijn macht ten volle kon benutten en mede dankzij zijn sterke doch relatief gematigde persoonlijkheid maakte hij van zijn presidentschap een

opmerkelijk mandaat. Hij was niet alleen initiatiefnemer voor verschillende post-Khomeini beleidslijnen - zoals bijvoorbeeld liberale economische hervormingen - maar ook bemiddelaar tussen de vele machtscentra in Iran, waardoor hij zijn machtspositie ten voordele van de

nieuwe opperste religieuze leider Khamenei gedurende zijn eerste ambtstermijn makkelijk kon behouden. Na 1993 verzuurde de tot dan toe coöperatieve relatie tussen de opperste religieuze leider en

de president door onenigheid en tegengestelde culturele standpunten. De machtsstrijd tussen Rafsanjani en Khamenei bevond zich achter de schermen, maar het werd steeds duidelijker dat de president aan terrein moest inboeten ten voordele van de opperste religieuze leider (Buchta, 2000). Bij de herverkiezing voor zijn tweede ambtstermijn midden 1993, had

Rafsanjani zoveel van zijn macht verloren dat hij niet anders kon dan de conservatieve rechtse beleidsvoorstellen van Khamenei en zijn gevolg van hardliners te accepteren. Op dat moment was het ministerie van buitenlandse zaken bovendien al onder leiding van Khamenei’s

conservatieve rechterhand Ali Akbar Velayati.

Op vlak van het nucleaire beleid kondigde Khomeini’s dood een heropleving in het Iraanse kernprogramma aan dat onder president Rafsanjani meer en agressiever boomde dan ooit

tevoren. Dit was voornamelijk het resultaat van een radicaliserende houding als gevolg van de trieste tol die de Iran-Irakoorlog had geëist en het toegenomen conflict met de VS. Rafsanjani verwees in 1988 als voormalig parlementsspreker al naar nucleaire wapens als een “poor man’s deterrents.”22 Hij was dan ook voorstander van de samenwerking met de clandestiene

Pakistaanse nucleaire wetenschapper A.Q. Khan, wat in 1987 door premier Mousavi was aangekondigd en wat door het Westen werd beschouwd als provocatie.

22 Schake, K.N. & Yaphe, J.S. (2001). The Strategic Implication of a Nuclear-Armed Iran. (Unpublished manuscript). Washington, DC: National Defense University.

Page 43: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

35

Eens Rafsanjani de macht als president had verworven, zette hij nog meer vaart achter het

Iraanse kernprogramma (Khan, 2010). Hoewel hij voorstander was van een nucleair beleid, volgde hij het nucleaire fatwa tegen kernwapens dat zowel door de revolutionaire leider Khomeini als door de huidige opperste religieuze leider Khamenei werd verkondigd. Hij herhaalde zijn standpunt tijdens een interview in 2012 omtrent de heersende nucleaire

deadlock waarin Iran en de groep van P5+1 zich toen bevonden: “We do not seek to build nuclear weapons and a nuclear military system …�We believe that there should not be any nuclear weapon in the region and this is a part of the principles of our politics.”23

De Amerikaanse unilaterale sancties tegen Iran breidden opvallend uit tijdens Rafsanjani’s jaren als president. Ironisch genoeg was de aanzet voor deze verstrengde sancties een poging van president Rafsanjani in 1995 om een miljoenencontract uit te vaardigen aan de

Amerikaanse oliemaatschappij Conoco, bij wijze van goodwill en als eerste stap om de relatie tussen de VS en Iran te verbeteren. Het contract kaderde bovendien in een bredere strategische aanpak om de Iraanse economie en naoorlogse levensstandaard opnieuw op te krikken. Deze laatste was van 1979 tot 1989 immers met een derde afgenomen en dit had

meer en meer zijn impact op de Iraanse politieke besluitvorming. De verzoeningspoging had echter een tegengesteld effect en de Amerikaanse president Clinton vaardigde een verbod uit voor alle Amerikaanse oliemaatschappijen om contracten aan te gaan met de Iraanse

oliesector (Laipson, 2010).

Volgende conclusie kan hierbij gemaakt worden: Rafsanjani’s verkiezing in 1989 leek voor

velen op het eerste zicht een overwinning voor het meer gematigde kamp, hetzelfde geldt voor het verdwijnen van de radicale Mousavi als premier van Iran door de afschaffing van zijn mandaat. Vooral tijdens zijn tweede ambtstermijn echter, werd het duidelijk dat de pragmatisch-conservatieve president Rafsanjani terrein verloor aan de opperste religieuze

leider Khamenei en de religieuze hardliners. In het buitenlandse beleid had Rafsanjani een duidelijke poging ondernomen om de relatie met de VS opnieuw te verbeteren, maar dit werd door Khamenei en de overige conservatieve religieuzen als onaanvaardbaar beschouwd. Op

vlak van het Iraanse nucleaire beleid valt het vooral op dat het kernprogramma een boost krijgt onder Rafsanjani’s ambtstermijn, maar dit kan evenzeer toegeschreven aan de invloed van ayatollah Khamenei die tijdens zijn eerste jaren in functie zijn macht zoveel mogelijk trachtte te

manifesteren ten opzichte van de president. 23 Musavi, N. (2011). Tehran Fars News Agency in Persian — hardline semi-official news agency, Verkregen op 26/04/2015 via http://www.farsnews.com

Page 44: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

36

4.2. Mohammad Khatami (1997-2005)

De verkiezing van hervormingsgezinde president Khatami in 1997 kan op zijn minst als controversieel beschouwd worden, vooral gezien de toenemende macht van de radicale hardliners de jaren kort voordien (Bakhash, 1998). Hoewel Khatami als presidentskandidaat de underdog was, behaalde hij een van de meest overtuigende verkiezingsoverwinningen in

de Iraanse geschiedenis24. Hij mobiliseerde de kiezers onder meer om voor hem te stemmen door het belang van de rechtsstaat te benadrukken en door speciale aandacht te eisen voor de behoeften van vrouwen en jongeren. Op gebied van buitenlands beleid, zocht hij net als

Rafsanjani naar een manier om een opening te creëren naar de buitenwereld. In een CNN interview riep hij bijvoorbeeld op voor een dialoog tussen het Iraanse en Amerikaanse volk, wat mogelijk een voorbode was voor een toekomstig gesprek. Hij ging in 2003 bovendien

akkoord met de IAEA om het Iraanse nucleaire verrijkingsprogramma tijdelijk op te schorten ten voordele van een goede relatie.

Vanaf Khatami’s aanstelling in 1997 ondervond hij als president politieke tegenwerking uit verschillende hoeken. Hardliners bij de veiligheidsdiensten, de Revolutionaire Garde, de

religieuze volgelingen van ayatollah Khamenei en het conservatieve parlement zochten naar manieren om Khatami’s politieke liberalisatie van het Iraanse beleid te ondermijnen. Tijdens zijn eerste ambtstermijn slaagden president Khatami en zijn gevolg er nochtans in om

de hervormingsgezinde beweging door te zetten, ondanks de vele pogingen om deze te doen ontsporen. In 2000 behaalde een coalitie van verschillende partijen die met Khatami geassocieerd werden, een nipte meerderheid tijdens de parlementsverkiezingen. Maar deze

overwinning betekende helaas ook een keerpunt. De hervormingsgezinde parlementsleden bleven via media oproepen tot veranderingen die door de hardliners als erg bedreigend werden ervaren: recht op persvrijheid, een onafhankelijke rechterlijke macht, een verbod op de inmenging van de Revolutionaire Garde in de Iraanse economie, parlementair toezicht op het

Ministerie van Inlichtingen en bovenal een beperking van de vergaande bevoegdheden van de opperste religieuze leider Khamenei. Op een periode van nog geen tien weken, werden alle kanalen van de hervormingsgezinde media verplicht gesloten en kwam de nationale omroep

volledig onder het toezicht van ayatollah Khamenei. De opperste religieuze leider nam ook de parlementaire controle over en verhinderde hiermee de goedkeuring van nog meer liberale perswetgeving.

24 Hij behaalde 55,35% van de Iraanse stemmen bij een opkomst van 80,16% (cf. bijlage 1/Tabel 2 p. 71).

Page 45: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

37

Journalisten en vrije intellectuelen werden gearresteerd waarbij Khatami machteloos stond om

hen te helpen. Verschillende hervormingsgezinde kranten werden opgedoekt en de burgemeester van Teheran, een aanhanger van Khatami, werd afgezet op grond van corruptie. Het parlement dwong de minister van binnenlandse zaken bovendien om af te treden, waarna hij door de rechterlijke macht gevangen genomen werd. Khatami’s politieke

adviseur en rechterhand overleefde nauwelijks een aanslag die hem voor het leven verminkte. Zijn stilte van toen - en van wanneer protesterende studenten van de Universiteit in Teheran door de veiligheidsdiensten hardhandig uiteen gedreven werden in 1999 - waren indicatoren

dat hij het initiatief verloren had. Ayatollah Khamenei uitte bovendien openlijk zijn ongenoegen over Khatami’s toenadering naar de Verenigde Staten en zijn toegeeflijke toon naar Israël, waarmee hij het buitenlandse beleid opnieuw exclusief naar zich toe trok.

De Iraanse politiek lag wederom volledig in handen van de hardliners (Bakhash, 2004). Ook Gheissari & Nasr (2005) zagen het presidentschap van Khatami uiteindelijk als een consolidering van het conservatisme in Iran. Niet alleen was deze president er niet in geslaagd om meer democratie en openheid te creëren, hij had er omgekeerd ook voor gezorgd dat Iran

opnieuw richting het autoritarisme geduwd werd zoals ten tijde van ayatollah Khomeini. Volgens deze auteurs zou een hervormingsgezinde opvolger van Khatami als eerste de conservatieve machtsstructuur moeten bestrijden indien hij wezenlijke veranderingen zou

willen initiëren. Het religieus-conservatieve blok had namelijk gaandeweg zijn eigen politieke en economische belangen gehandhaafd in de belangrijkste binnen-en buitenlandse domeinen.

Buchta (2000) omschrijft het presidentschap van Khatami25 eveneens als een historische fase

in de geschiedenis van de Islamtische Republiek Iran, een die gekenmerkt wordt door zowel kansen als door gevaar. Een mogelijk resultaat van de politieke strijd die tijdens beide ambtstermijnen van Khatami werd gestreden, was de implementatie van Khatami’s

hervormingsbeleid wat op zijn beurt had kunnen leiden tot een pluralistische Islamitische samenleving met meer openheid in het systeem. Echter, een te snelle poging tot hervorming heeft een gewelddadig verzet van Khatami’s tegenstanders veroorzaakt. Ondanks zijn populair mandaat, ondervond Khatami inderdaad veel tegenstand vooral uit het kamp van de religieuze

hardliners waardoor hij de kans niet gekregen heeft om zijn beloofde economische hervormingen waar te maken (Bakhash, 2004).

25 Buchta (2000) maakte een schema waarin de uitvoerende machtsstructuur onder president Khatami duidelijk wordt weergegeven (cf. bijlage 3/Figuur 2 p. 73).

Page 46: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

38

Khatami wist op het nucleaire beleid van Iran evenmin een duidelijke stempel te drukken.

Tijdens zijn laatste maanden als president in 2005 riep hij bijvoorbeeld alle religieuze leiders op om chemische en nucleaire wapens af te schaffen. Maar wilde dit ook zeggen dat hijzelf het Iraanse nucleaire programma staakte of drastisch hervormde tijdens zijn presidentschap? Integendeel zelfs, volgens Khan (2010) bleef het Iraanse kernprogramma zich steeds verder

ontwikkelen onder president Khatami. In februari 2003 bevestigde het hoofd van de IAEA, in navolging van een plaatselijk onderzoek in 2002, de aanwezigheid van grootschalige nucleaire verrijkingsfaciliteiten en werden deze met onmiddellijke ingang en onder internationale druk

opgeschort. Hoewel president Khatami voorstander was van onderhandelingen met Europa en gehoorzaamde, verkondigde hij dat Iran de verrijking van uranium zou hervatten indien nodig en dat ze de rest van het vreedzame nucleaire programma gewoon zouden voortzetten onder

het toeziend oog van de Verenigde Naties en de IAEA. Hiermee onderstreepte hij nogmaals dat Iran het gebruik en de productie van kernwapens verafschuwde, maar dat er op zich niets verkeerd was met het hebben van een soeverein nucleair programma. In de eerste helft van 2005 weigerde hij echter informatie en toegang aan de IAEA van bepaalde kerncentrales. Hij

dreigde er bovendien mee dat Iran uit het non-proliferatieverdrag zou stappen als de IAEA de zaak omtrent de nucleaire verrijking van uranium voor de VN Veiligheidsraad zou dagen. Dus hoewel Khatami tot dusver waarschijnlijk de meest gematigde president was die de Iraanse

bevolking ooit verkozen had, stopte hij niet met de ontwikkeling van een Iraans kernprogramma. Integendeel, hij kwam expliciet op voor het recht van Iran op vreedzame nucleaire energie: “If there is concern over nuclear bombs, why we, who have not yet achieved

the peaceful nuclear technology, i.e. production of uranium with 3.5 percent enrichment - that serves as fuel for nuclear plants - are not trusted and put under pressure, while the powers that have hundreds of nuclear warheads in the region and are capable of producing tens of nuclear bombs a year, are not only put under pressure but are also supported? What is

observed in the world is this double-standard logic; and we should in fact move into the world wherein we will be able to meet our needs boreling on our own power and on God.” (Khan, 2010, p. 14)

Als conclusie bij president Khatami kunnen er een aantal zaken benadrukt worden. Vooreerst is er de opvallende verkiezing van deze relatief gematigde presidentskandidaat tijdens een periode waarin de conservatieve en religieuze hardliners vooral de bovenhand haalden. Zijn

overtuigende overwinning op basis van hervormingsgezinde beleidslijnen toonde de roep van de bevolking aan voor drastische veranderingen binnen de Iraanse politiek.

Page 47: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

39

Ten tweede is er de teleurstelling die volgde tijdens de ambtstermijn van Khatami. De

president wou teveel hervormingen op te korte tijd doorvoeren en dit werd als bedreigend voor het Iraanse politieke systeem ervaren door andere politieke actoren in het Iraanse beleid. Vooral het kamp van de religieus-conservatieve hardliners en ayatollah Khamenei hadden het moeilijk met de toegenomen liberalisatie die door Khatami ingevoerd werd. Het

tegenovergestelde effect bleef dan ook niet lang uit; wat begon als liberalisatie, eindigde in het terugschroeven van reeds verworven vrijheden. Vooral de pers moest hieraan geloven en werd opnieuw onder de strikte controle van de opperste religieuze leider geplaatst. Verder was

er de relatie met de VS die de aanpak in het Iraanse buitenlandse beleid onder Khatami kleurde. Als relatief gematigde president wou Khatami komaf maken met de confrontationele houding van Iran ten opzichte van het Westen en vooral de VS. Helaas werden deze intenties

deels onmogelijk gemaakt door zijn aanpak binnen het nucleaire beleid. Hoewel Khatami het fatwa van ayatollah Khomeini herhaalde en ondersteunde, bleef hij het soevereine recht van Iran op nucleaire energie onderschrijven. Zo was het onder zijn mandaat dat men in 2002 ontdekte dat Iran over uraniumverrijkingsfaciliteiten beschikte en eventueel in staat zou

kunnen zijn om kernwapens te ontwikkelen. Hij was eveneens de heersende president toen de IAEA in 2003 sancties begon te heffen tegen Iran, zelfs wanneer het land onder internationale druk zijn verrijkingsactiviteiten had opgeschort. Tenslotte heeft Khatami in de Iraanse

besluitvorming meer en meer ruimte moeten opgeven ten voordele van ayatollah Khamenei, die zich steeds radicaler opstelde door de religieuze hardliners te steunen.

Page 48: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

40

4.3. Mahmoud Ahmadinejad (2005-2013) Ahmadinejad, de burgemeester van Teheran, werd in 2005 als president van Iran

verkozen in een strijd tegen de relatief gematigde oud-president Rafsanjani. Het uitgangspunt van Ahmadinejad’s campagne was het opkomen voor “de gewone mens”� tegenover het religieus-conservatieve islamitische bewind. Zijn nederige levensstijl stond in scherp contrast

met Rafsanjani’s rijkdom. De Revolutionaire Garde en de militaire macht mobiliseerden stemmen voor Ahmadinejad, terwijl vele jonge kiezers en mensen uit de middenklasse gewoon thuisbleven uit teleurstelling na het falen van de beloofde hervormingen bij voorgaande verkiezingen. Met zijn populistische en ideologische visie zou Ahmadinejad de

economie ten voordele van de armen en de laagste middenklasse herverdelen. Zijn eerste presidentsjaren gingen voorspoedig gepaard met hoge olieprijzen, maar de vele olie-inkomsten die het land hiermee won werden helaas vooral besteed aan niet-productieve korte

termijn programma’s.

Ahmadinejad verwijderde op korte tijd veel van de toen zetelende ambtenaren en stelde officieren uit het leger en de bureaucratische middenklasse aan voor posten binnen het

kabinet, ministeries, overheidsinstellingen en zelfs ziekenhuizen en universiteiten. Hij negeerde de heersende procedures, wetten en regelgeving en gebruikte bijvoorbeeld het fonds voor oliereserves om kleinschalige projecten te financieren zonder hierover het parlement te raadplegen. Hij rebelleerde en stopte met het bijwonen van vergaderingen met de

Iraanse Veiligheidsraad en vond planning op lange termijn nutteloos. In juni 2009 won Ahmadinejad voor de tweede keer de Iraanse presidentsverkiezingen, maar zijn overwinning werd zowel in het binnen- als buitenland erg gecontesteerd. Vreedzame protesten in de

straten van Teheran door de steeds sterker wordende Groene Beweging werden hardhandig neergeslagen. Duizenden demonstranten werden gedetineerd en meer dan 100 werden openbaar beschuldigd in een massaproces dat op de nationale televisie als show werd

uitgezonden. Iran evolueerde meer en meer richting een politiestaat, vooral door de toegenomen macht van de conservatieve Revolutionaire Garde op vlak van binnenlandse veiligheid (Bakhash, 1998). Ahmadinejad benoemde veel voormalige bevelhebbers van de Revolutionaire Garde voor politieke topposten en bevoordeelde hen met enorme

overheidscontracten. Tegen zijn tweede ambtstermijn was de Revolutionaire Garde niet alleen een economische grootmacht geworden in de energiesector, maar ook in de wapenindustrie, de automobiel-en transportsector.

Page 49: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

41

Ahmadinejad was steeds een enthousiaste voorstander van het Iraanse nucleaire programma

en hij benadrukte meermaals, in navolging van Khamenei, dat deze enkel voor vreedzame doeleinden bestemd was, aangezien het bouwen van een kernbom niet paste binnen het beleid van zijn islamitische overheid. Hij herhaalde Khomeini’s fatwa dat dergelijke wapens “illegal and against our religion” zijn (BBC News, 2006).

Iran stuurde na Ahmadinejad’s verkiezing in 2005 dan ook een formele brief naar de IAEA met de mededeling dat de activiteiten voor uraniumverrijking in 2006 opnieuw opgestart zouden worden, aangezien enkele Europese landen hun verplichtingen die gemaakt werden in het

Parijs-Akkoord26 ook niet nakomen. (Ritter, 2006). In zijn eerste speech voor de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op 17 september 2005, zei Ahmadinejad dat hij het niet zou aanvaarden om van andere landen afhankelijk te zijn voor de levering van kernbrandstof.

Hij herhaalde Khomeini’s nucleaire fatwa en benadrukte nogmaals de vreedzame aard van het Iraanse kernprogramma (Chatham House, 2006). Tijdens een conferentie in januari 2006 voegde hij hier bovendien aan toe dat een staat met cultuur, logica en samenleving geen nucleaire wapens nodig heeft, en dat landen met kernwapens landen zijn die alle problemen

denken te kunnen oplossen met geweld. In april datzelfde jaar kondigde hij aan dat Iran succesvol uranium verfijnd had tot die hoeveelheid dat het gebruikt zou kunnen worden voor een nucleaire brandstofcyclus.

Ahmadinejad gaf in een speech aan dat Iran nu als nucleaire staat kon beschouwd worden en zich ook zo zou gaan gedragen op wereldtoneel. Nog in april 2006 quoteerde het Iraanse nieuwsagentschap IRNA Ahmadinejad toen hij verkondigde dat een vreedzaam

kernprogramma geen bedreiging vormde aangezien "we want peace and stability and we will not cause injustice to anyone and we will not submit to injustice”�(UPI, 2006).

Omdat Iran zijn uraniumverrijking had hervat, bleven de sancties van de IAEA elkaar opvolgen (IAEA News Center, 2005). Ten einde raad bracht de IAEA de zaak voor de Veiligheidsraad

van de Verenigde Naties, wat president Ahmadinejad uiteraard nog strijdlustiger maakte. Het werd voor hem duidelijk dat het Westen Iran niet zou toelaten de vreedzame nucleaire activiteiten verder te zetten, zelfs niet binnen het kader van het NPT. Vandaar dat de aanpak

van de Ahmadinejad-administratie omtrent de nucleaire kwestie drastisch verhardde, volgens Mottaki (2007), voormalig Iraanse minister van buitenlandse zaken onder Ahmadinejad.

26 Volgens het Parijs-akkoord (2004) zou Iran de nucleaire verrijkingsactiviteiten opschorten in ruil voor erkenning door de EU-3 van het Iraanse soevereine recht op nucleaire technologieën. Bron: Mousavian, S.H. (2006).

Page 50: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

42

Bijgevolg ondervond het Iraanse nucleaire beleid onder Ahmadinejad veel kritiek, vooral van

de VS en Israël. De beschuldigen omvatten onder meer het feit dat Iran ernaar streefde om nucleaire wapens en lange afstandsraketten te ontwikkelen en dat Ahmadinejad een bevel uitvaardigde om VN-inspecteurs de toegang te verhinderen tot de nationale kernfaciliteiten. Dit bevel was volledig in strijd met een eerder uitgesproken resolutie van de IAEA27. In mei 2009

vond er een testlancering van een lange afstandsraket plaats en Ahmadinejad werd in de pers gequoteerd dat dit samen met het Iraanse nucleaire programma deel uitmaakte van zijn boodschap aan het Westen dat "the Islamic Republic of Iran is running the show.”� (Fathi &

Sanger, New York Times, 2009).

Tijdens Ahmadinejad’s eerste ambtstermijn (2005-2009), werd het Iraanse buitenlandse beleid gekenmerkt door twee duurzame onderdelen. Allereerst zocht Teheran naar een manier om

met het nieuwe Iraanse veiligheidsdilemma om te gaan dat veroorzaakt werd door de aanwezigheid van de VS in Irak en Afghanistan sinds 2003. Iran beantwoorde dit met een “accommodating policy”, waarbij volgens Barzegar (2003) vooral de toegenomen bereidheid tot samenwerking met de Arabische Wereld opvallend was. Door vriendschappelijke relaties

op te bouwen met bevriende staten en politieke bewegingen trachtte Iran enerzijds de VS en Israël’s militaire bedreigingen af te schrikken op korte termijn. Anderzijds wou Iran hiermee de institutionalisering van de VS in de eigen achtertuin voorkomen op lange termijn. Het tweede

belangrijke onderdeel van het Iraanse buitenlandse beleid ten tijde van Ahmadinejad was het regionaliseren van de nucleaire kwestie, waarbij Iran steeds naar een manier zocht om het nucleaire beleid te verantwoorden door het te linken aan bredere regionale dynamieken zoals

Israël’s onaangegeven nucleaire arsenaal en het Arabisch-Israëlisch conflict.

Ahmadinejad werd herverkozen in 2009 na een sterke presidentiële campagne om de bevolking uit verschillende politieke, sociale en economische hoeken te mobiliseren. De

oppositie betwiste de resultaten van de verkiezingen openlijk, wat tot grote nationale protesten en demonstraties van de Groene Beweging leidde. Op vlak van het buitenlandse beleid verhardde Ahmadinejad’s houding steeds meer ten opzichte van de internationale gemeenschap. Hij riep op tot de uitroeiing van Israël en ontkende openlijk de Holocaust.

27 IAEA (2007). “Implementation of the NPT Safeguards Agreement and relevant provisions of Security Council resolutions 1737 (2006) and 1747 (2007) in the Islamic Republic of Iran.” IAEA, November 23, 2007, www.isisnucleariran.org.

Page 51: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

43

Hij daagde de internationale dominantie van de Verenigde Staten uit en riep op tot een nieuwe

wereldorde. Deze oorlogszuchtige aanpak in het buitenlandse beleid stond in fel contrast met dat van zijn voorganger, Khatami, die net een poging ondernam om de “dialogue among civilizations” te stimuleren. Hoewel velen Khatami’s presidentschap associëren met een détente met het Westen en dat van Ahmadinejad met een nucleaire crisis, was het idee om de

uraniumverrijking te hervatten al onder president Khatami ter sprake gekomen. Ondanks Ahmadinejad’s enthousiaste steun voor het kernprogramma, claimt Recknagel (2005) dat de Iraanse president niet rechtstreeks verantwoordelijk is voor het nucleaire beleid. Volgens deze

auteur worden beslissingen binnen dit domein vooral geregeld door de Nationale Veiligheidsraad, die alle ontwikkelingen rapporteert aan ayatollah Khamenei en niet door de heersende president.

In oktober 2009 kwam er een voorstel van de VS, Rusland en Frankrijk om een VN-deal te sluiten met Iran omtrent het kernprogramma in een poging om een compromis te vinden tussen Iran’s noodzaak voor het opwekken van vreedzame nucleaire energie en de bezorgdheid dat Iran in het geheim een kernwapen zou ontwikkelen. Ahmadinejad leek op het

eerste zicht te keren in zijn standpunt omtrent het kernprogramma: “We welcome fuel exchange, nuclear co-operation, building of power plants and reactors and we are ready to co-operate”�(Al Jazeera, 2009). Hij benadrukte echter wel dat dit niets zou veranderen aan Iran’s

soevereine recht op een kernprogramma (Reuters, 2009).

Vooral tijdens zijn tweede ambtstermijn kwam Ahmadinejad zwaar onder vuur te liggen, niet alleen door de hervormingsgezinden maar ook door conservatievere hardliners uit het

parlement en de Revolutionaire Garde en zelfs door de opperste religieuze leider. Ahmadinejad nam het namelijk publiekelijk op tegen de standpunten van ayatollah Khamenei, zijn voormalige beschermheer, waardoor diens aanhangers zich tegen Ahmadinejad gingen

keren (Nader, 2013). De kritiek betrof daarnaast ook de vermeende corruptie en het opvallende ontslag van de minister van inlichtingen Gholam-Hossein Mohseni-Eje’i (New York Times, 2013). In maart 2012 was Ahmadinejad dan ook de eerste Iraanse president sinds de oprichting van de Islamitische Republiek in 1979, die zich in het parlement voor zijn beleid

moest gaan verantwoorden (The Guardian, 2012). Internationaal was het vooral zijn vijandigheid ten opzichte van bepaalde landen, zoals Israël, Groot-Brittannië, de VS en andere westerse en Arabische staten die anderen tegen hem in het harnas joegen. Ook zijn aanpak

van het nucleaire beleid maakte hem niet bepaald populair op internationaal niveau.

Page 52: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

44

Ter conclusie kan Ahmadinejad ongetwijfeld beschouwd worden als een controversieel figuur

zowel in binnen-als buitenland. Hij werd nationaal vooral bekritiseerd omwille van zijn economische wanbeleid en het negeren van de humanitaire rechten (cf. gewelddadig neerslaan van demonstraties van de Groene Beweging en van studentenprotesten in de Universiteit van Teheran, inclusief het gevangennemen en terechtstellen van burgers). Hoewel

hij in grote lijnen het beleid van Khatami omtrent het Iraanse kernprogramma en het nucleaire fatwa verder zette, provoceerde hij de internationale gemeenschap door de verrijking van uranium te hervatten in 2006 na een stopzetting sinds 2003. Zijn officiële verklaring hiervoor

luidde dat hij niet afhankelijk wou zijn van externe leveranciers voor kernbrandstof, maar het was overduidelijk dat hij naar een manier zocht om zijn macht te manifesteren. Hij slaagde hier zelfs in die mate in dat de Iraanse nucleaire kwestie meer een meer een personificatie werd

van Ahmadinejad’s beleid, tot ongenoegen van ayatollah Khamenei. Uiteindelijk is het namelijk nog steeds de opperste religieuze leider die de eindverantwoordelijkheid draagt voor het nucleaire Iraanse beleid, ondanks de strijdvaardige houding van de toenmalige president. Naarmate de sancties van het Westen tegen Iran toenamen, nam ook de oorlogszuchtige

houding van Ahmadinejad toe - niet alleen in het buitenlandse beleid, maar volgens Mottaki (2007) ook in de binnenlandse politiek. Ahmadinejad wou zich op elk domein laten gelden en wou Iran koste wat kost laten meetellen op het wereldtoneel. Hij greep terug naar de

revolutionaire gedachte die Khomeini destijds had uitgedragen: geen inmenging van het Westen en het verspreiden van de theocratische waarden. Helaas had dit vooral economisch verstrekkende gevolgen voor de Iraanse bevolking, waardoor het wegwerken van de

economische wantoestand een prioriteit werd bij ayatollah Khamenei en bij de presidentsverkiezingen van 2013.

Ahmadinejad en Khamenei deelden wel grotendeels hetzelfde uitgangspunt wat de nucleaire kwestie betreft ondanks hun uiteenlopende visie in vele andere kwesties. Dit wordt

weerspiegeld in de standpunten van de presidentskandidaten voor de verkiezingen van 2013, die elk op hun eigen manier het “soevereine recht”�van Iran erkennen om nucleaire energie na te streven. Zelfs zij die bepaalde aspecten van de Iraanse strategie op vlak van nucleair beleid

hebben bekritiseerd, zullen er na de verkiezing hoogstwaarschijnlijk niet in slagen om het beleid substantieel te veranderen. Veel Iraniërs hebben daarom beslist om de verkiezingen te boycotten omdat ze zich verzetten tegen het volledige regime, niet enkel de huidige Iraanse

overheid (Tabatabai, 2013).

Page 53: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

45

4.4. Hassan Rohani (2013-heden)

De acht kandidaten die in de running waren voor de Iraanse presidentsverkiezingen van juni 2013 waren allemaal loyaal aan Khamenei, maar sommige, zoals Rohani, toonden toch een streepje onafhankelijkheid. Vier van de presidentskandidaten waren voorstander van een meer conservatieve aanpak en waren onderdanig aan Khamenei. Van de andere vier

hervormingsgezinde kandidaten konden enkel Rohani en Mohammad Reza Aref als relatief gematigd beschouwd worden. Vooral Hassan Rohani profileerde zich als tegenstander van de huidige Iraanse status-quo en hamerde op een verbetering van de economische situatie door

het wegwerken van de westerse sancties. Als voormalig nucleair onderhandelaar onder president Khatami, had Rohani een meer pragmatische visie wat betreft het nucleaire beleid en de buitenlandse politiek in het algemeen. Tijdens zijn verkiezingscampagne bekritiseerde

hij dan ook Iran’s gesecuritiseerde aanpak en zei dat de Iraanse bevolking het verdiende om een beter en vrijer leven te hebben. Mede-gematigde kandidaat Aref verliet de verkiezing om Rohani’s kandidatuur te versterken.

Iran’s voortdurende vooruitgang in het nucleaire programma onder Ahmadinejad resulteerde in

een scherpe daling van de economie en een opvallende achteruitgang van de Iraanse gemiddelde levensstandaard28 door de vele sancties. De Iraanse bevolking had het juk van de sancties reeds lang moeten dragen, maar nu begon ook de regering de druk hiervan te

ondervinden. De overafhankelijkheid van externe regionale olie-inkomsten maakten het land kwetsbaarder voor de internationale sancties. Rohani’s verkiezing was dus een reactie op zowel interne als externe druk. Volgens het ministerie van energie, was de olie-export gedaald

met 40%. De Iraanse overheid had bovendien een inflatie van 30% 29 vastgesteld, hoewel sommige economisten beweren dat deze veel hoger was. Iran’s munteenheid, de rial, verloor 80% van zijn waarde alleen al in het jaar 2012.

Hassan Rohani’s presidentsverkiezing toonde duidelijk de frustraties aan van de Iraanse bevolking en de diepgaande oppositie ten opzichte van hun leiders en het volledige politieke systeem. Zijn verkiezing illustreerde de afwijzing van de bevolking ten opzichte van het verzet-beleid omtrent het nucleaire programma dat gevolgd werd door de opperste religieuze leider

en president Ahmadinejad.

28 Cf. bijlage 5/Tabel 3 p. 75. 29 Cf. bijlage 4/Grafiek 1 p. 74.

Page 54: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

46

Dit beleid had tenslotte bijgedragen tot de isolatie van Iran in de wereldpolitiek en de

economische verwoesting van het land. Echter, de verkiezing van president Rohani toonde anderzijds ook aan dat de internationale druk en sancties tegen Iran zijn vruchten begonnen af te werpen. Rohani was geen onbekende voor het Westen. Hij nam deel aan de Islamitische Revolutie in 1979 en had goede banden met revolutionaire leider ayatollah Khomeini. Rohani

had ook een goede relatie met voormalig president Rafsanjani en hij was gedurende 16 jaar secretaris-generaal en vertegenwoordiger van de huidige opperste religieuze leider ayatollah Khamenei bij de Nationale Veiligheidsraad. Als uitbreiding van deze functie, werd hij Iran’s

hoofd voor nucleaire onderhandelingen van 2003 tot 2005. Het was tijdens deze periode dat Rohani’s standpunten op vlak van buitenlands beleid duidelijk werden voor de VS en Europa. Zoals verder zal blijken, was het ook met Rohani als nucleair onderhandelaar dat Iran en het

Westen in het verleden het dichtst in de buurt kwamen van een alomvattende nucleaire deal.

Paradoxaal genoeg combineert president Rohani conservatieve en hervormingsgezinde inzichten, waardoor hij eerder als centrisch-pragmatisch beschouwd kan worden in plaats van puur hervormingsgezind. Als voormalige klerk en onderdeel van het Iraanse politieke meubilair

heeft hij niet de ambitie om fundamentele veranderingen aan te brengen aan de Iraanse machtsstructuur zoals Ahmadinejad dat bijvoorbeeld deed. Hij zal wel streven naar samenwerking met andere afdelingen binnen de Iraanse machtsstructuur zoals de militaire en

burgerlijke ambtenaren. Hoewel hij Iran’s nucleaire programma en regionale agenda verdedigt, begrijpt hij ook dat enkel ultimatums stellen aan het Westen het niet zal winnen van een compromis om de nucleaire sancties op te heffen. Vanuit dit standpunt kan hij het best

vergeleken worden met voormalig president Khatami, die eveneens een toenadering zocht naar het Westen. (Monshipouri, M. & Dorrai, M., 2013).

De hoop op het presidentschap van Rohani moet natuurlijk wel genuanceerd worden. Hij is en

blijft een volleerde insider die geholpen heeft om het Iraanse beleid in zijn huidige vorm op te bouwen. Bovendien werd de deelname van echte hervormers aan de presidentsverkiezingen in 2013 verhinderd door ayatollah Khamenei en de Raad van Hoeders (Colijn, 2013). Vele Iraniërs blijken realistisch genoeg te zijn om te beseffen dat Rohani geen transformatief figuur

is. Ze hebben volgens Nader (2013) vooral op hem gestemd omdat ze zo wanhopig zijn om hun land te veranderen, niet omdat ze per se aanhanger zijn van Rohani als persoon. Hij was immers de minste hardliner van alle presidentskandidaten en bood zo de beste kans op een

lichtelijk betere toekomst.

Page 55: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

47

Het is echter niet duidelijk hoeveel flexibiliteit Rohani zal hebben, gezien de absolute macht

van de opperste religieuze leider Khamenei en van de overige Iraanse niet-verkozen instellingen zoals de Revolutionaire Garde en de ultra-conservatieve religieuze belangengroepen. De tijd zal dus moeten uitwijzen of Rohani zal beschikken over enige vorm van autoriteit.

Als hij zijn ambtstermijn succesvoller zal willen maken dan zijn voorgangers, zal zijn

administratie veel diepgewortelde problemen moeten aanpakken terwijl het perspectief en politieke flexibiliteit om te breken met de aanpak in het verleden zal moeten standhouden. Hoewel het moeilijk is om te voorspellen hoe Iran’s beleid strategisch zal veranderen in de

toekomst, is het wel duidelijk dat het behoud van een status-quo in de relatie Iran-VS zijn prioriteit verloren heeft ten voordele van economische vooruitgang. De positieve signalen van Iran tegenover de Verenigde Staten tijdens de eerste maanden na Rohani’s verkiezing hebben

zowel nationaal als internationaal reden gegeven voor een matig optimisme omdat het een zeldzame bereidheid aantoonde van Iraanse leiders tot toenadering naar Washington. President Rohani en Obama hebben brieven uitgewisseld waarin ze het belang van een diplomatieke relatie onderlijnen die sinds 1979 bevroren was. Rohani en zijn ministers

gebruikten een opvallend verzoenende toon in een interview met The Washington Post en zegden eveneens toe voor een reportage door NBC News waarin Rohani vertelde dat hij gemachtigd was door de opperste religieuze leider Ali Khamenei om directe nucleaire

onderhandelingen op te starten met het Westen om zo voor eens en voor altijd de nucleaire deadlock te doorbreken (Monshipouri, M. & Dorrai, M., 2013).

Rohani’s politieke lot ligt in feite in de balans tijdens deze onderhandelingen. Hij heeft zijn

verkiezingsoverwinning voornamelijk te danken aan zijn belofte om de nucleaire impasse te beëindigen en op die manier de Iraanse economie terug op de rails te krijgen. Hij heeft van deze gesprekken dan ook zijn prioriteit gemaakt, bijvoorbeeld door de minister voor

Buitenlandse Zaken te benoemen als de Iraanse nucleaire onderhandelaar: Mohammad Javad Zarif. In geval van een akkoord zou Rohani een grotere invloed verwerven binnen de Iraanse politiek want deze wordt momenteel nog steeds gedomineerd door de conservatieve krachten. Velen geloven eveneens dat een deal Rohani’s invloed over sociale en juridische praktijken

zou vergroten waardoor het politieke klimaat in Iran een stuk gematigder zou worden. Als de onderhandelingen zouden falen, zal Rohani autoriteit en invloed verliezen, zowel bij zijn tegenstanders als bij zijn achterban.

Page 56: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

48

Zijsprong: nucleaire onderhandelingen

Hoe zijn het Westen en Iran nu in deze nucleaire deadlock terechtgekomen? De

nucleaire impasse gaat terug naar 2002, wanneer onthuld werd dat de Islamitische Republiek Iran een nucleaire site bouwde waarin uranium verrijkt30 kon worden. Rohani had als nucleair onderhandelaar in 2003 en 2004 met de Europese trojka31 over een

mogelijke deal onderhandeld, waarbij Iran na lang overleg akkoord ging om de verrijking van uranium binnen deze site op te schorten en zich vrijwillig te onderwerpen aan regels die verscherpte en onaangekondigde IAEA-inspecties mogelijk maakten. In een interview in 2012, beschrijft Rohani hoe hij in 2004 inging op het voorstel van

Javier Solana, de toenmalige Hoge Vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijke Buitenlandse- en Veiligheidsbeleid van Europa. Rohani gaf hierbij twee garanties: één is het fatwa van de hoogste religieuze leider, die de productie en het gebruik van

kernwapens expliciet verbiedt. De tweede garantie die hij de troika gaf, was het aanbod om “strategische betrekkingen” met de EU-3 aan te gaan waarmee hij duidelijk maakte dat een land dat tot zoiets bereid is geen kernwapens maakt. In ruil zou het Westen

eindelijk Iran’s recht op een vreedzaam nucleair programma erkennen en het land toegang verlenen tot westerse technologie. De onderhandelingen mislukten toch, grotendeels omdat de Iraanse machthebbers in 2005 na de machtsovername door Ahmadinejad weigerden met het Westen te onderhandelen (Colijn, 2013).

In het begin van het jaar 2006 intensifieerde de crisis over het Iraanse kernprogramma. De EU-3 verkondigde in januari dat het de Islamitische Republiek Iran voor de VN Veiligheidsraad zou brengen. In februari datzelfde jaar kondigde Iran aan dat het zijn

verrijking van uranium verder zou doorzetten, waarmee het land eenzijdig het Parijs-akkoord (2004) verbrak. Een maand later verwees de IAEA Iran’s nucleaire zaak officieel naar de VN Veiligheidsraad, waarna ook VN-sancties niet lang op zich lieten

wachten. (Mousavian, 2006)

30 Voor kernenergie is uranium met een gehalte van 3 à 5 procent 235U voldoende. Voor kernwapens is een percentage van boven de 90 noodzakelijk. Het bereiken van een hoger percentage wordt 'verrijken' genoemd. Dergelijk hoog-verrijkt uranium wordt weapons grade uranium genoemd. 31 Ook wel EU-3 genoemd; bestaat uit Frankrijk, Duitsland, Verenigd Koninkrijk

Page 57: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

49

Sindsdien is de crisis almaar dieper geworden met Iran dat enerzijds het

kernprogramma verder uitbreidde, inclusief het opdrijven van de nucleaire verrijkingsactiviteiten, en het Westen dat anderzijds de sancties bleven verhogen. In 2009 zag het er even naar uit dat het tot een gewapend conflict zou komen wanneer het Westen ontdekte dat Iran een tweede nucleaire site aan het bouwen was, eveneens

om uranium te verrijken. Onder druk van de nieuwe Amerikaanse president Obama besloot men echter om een diplomatieke oplossing na te streven en via intensieve onderhandelingen tussen Iran en de P5+1-groep een akkoord te bereiken die beide

partijen kon geruststellen. Er werd uiteindelijk een historisch interim-akkoord bereikt in november 2013 dat de uraniumverrijking en de sancties tijdelijk bevroor, maar dit zou slechts voor zes maanden gelden waarin Iran moest aantonen dat het stappen

ondernam om te voldoen aan de internationale eisen. Ondertussen zouden de onderhandelaars verder zoeken naar een definitief akkoord.

Na verschillende onderhandelingsrondes werd beslist om het bestaande interim-akkoord te verlengen tot 1 jaar, dus maximum tot november 2014. Zo kregen de

onderhandelaars wat meer ademruimte om hun achterban te raadplegen en te overtuigen van hun argumenten. De onderhandelingen strandden echter na negen moeilijke onderhandelingsmaanden in november 2014 zonder akkoord. Zoals verder

zal blijken moesten de onderhandelaars immers niet alleen een akkoord verantwoorden ten opzichte van hun nationale politieke leiders, maar ook ten opzichte van hun bevolking en last but not least in de ogen van de oppositie. De onderhandelaars

beslisten in december om het interim-akkoord opnieuw te verlengen tot begin juli 2015 als ultieme deadline, in de hoop om tegen eind maart 2015 een raamakkoord te bereiken. Dit werd sinds januari 2015 echter zwaar bemoeilijkt door de Republikeinse overwinning in het Congres van de VS, waardoor president Obama nu niet alleen

figuurlijk maar ook letterlijk de wind langs voren kreeg (Volkskrant, 2015). Hij kreeg het echter voor elkaar om de inspraak van de Republikeinen omtrent deze kwestie uit te stellen tot 31 maart 2015 om zo de onderhandelingsruimte te behouden die nodig zou

zijn om een akkoord te verkrijgen. Mede hierdoor werd de deadline van 31 maart 2015 een belangrijke mijlpaal waar het voor alle partijen erop of eronder zou zijn.

Page 58: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

50

Beide kanten van de onderhandelingstafel ondervonden duidelijk moeilijkheden bij het

vinden van een gezamenlijk akkoord. Een van de struikelblokken was bijvoorbeeld dat de Obama-administratie geen sancties kon opheffen die door het Congres opgelegd zijn. Het enige wat Obama kon bieden bij een akkoord is een tijdelijke opschorting. Ook omtrent de periode waarin het Westen de sancties zou opheffen was er veel discussie.

Volgens het Westen zou dit namelijk geleidelijk aan in fasen gebeuren in ruil voor het gefaseerd terugschroeven van het Iraanse nucleaire programma. Rohani’s team had echter meer nodig om de Iraanse bevolking gerust te stellen (Kahl, 2013). Bijvoorbeeld

een vroegtijdige opheffing van de sancties die door de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties waren opgelegd, alsook van een olie-embargo en een blokkering van Iran voor het gebruik van het internationale betalingssysteem Swift. Ook binnen de VS

en Iran zelf zijn er sterke tegenstrijdige krachten. Een Republikeinse meerderheid in het VS Congres vindt dat een deal Iran bevoordeelt met de capaciteit om uranium te verrijken en dus atoomwapens te maken. In Iran is er dan weer een wijdverspreid wantrouwen over de westerse intenties en hardliners hebben gezworen dat ze zich

zullen verzetten tegen elk akkoord die in het minst raakt aan het soevereine recht van Iran om nucleaire energie op te wekken. Een gelijkenis met de VS is evenwel dat de religieuze oppositie dergelijke deal wantrouwt in beide landen aangezien het de macht

van de pragmatische hervormers significant zou vergroten. Er zou pas een akkoord bereikt kunnen worden als de onderhandelingspartners het

over een aantal significante zaken eens zouden worden. De doelstelling van het Westen is om ervoor te zorgen dat Iran minstens een jaar zou nodig hebben moest het ooit een atoombom willen maken, zodanig dat het Westen voldoende tijd zou hebben om in te grijpen. Om dit te bewerkstelligen, zou de Iraanse verrijking van uranium

gelimiteerd worden tot 5% en zouden de nucleaire faciliteiten in Iran enkel voor civiel gebruik dienen. Dit alles zou nauwlettend opgevolgd worden door plaatselijke inspecteurs van de IAEA via onaangekondigde en regelmatige controles. In ruil zou het

Westen de internationale sancties geleidelijk aan opheffen en op die manier ook impliciet het soevereine recht van Iran om nucleaire technologie erkennen (The Economist, 2014).

Page 59: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

51

Op 1 april 2015 werd na marathongesprekken uiteindelijk een raamakkoord bereikt. Dit

zou de basis vormen voor een uitgebreider en gedetailleerd eindakkoord tegen 30 juni 2015 (Knack, 2015). De Amerikaanse president Obama verkondigde een historische overeenkomst en waarschuwde tegelijk het Congres met Republikeinse meerderheid om het akkoord nu niet te boycotten. Het uiteindelijke akkoord met Iran moet immers

door het Congres goed gekeurd worden om groen licht te geven voor de opheffing van de sancties. Obama ziet het alleszins positief: “Het is een goeie overeenkomst die onze kerndoelstellingen respecteert. Iran gaat akkoord met transparantie en verregaande

inspecties. Als het land ons bedriegt, zal de hele wereld het weten.” (De Redactie, 2015) Ook de minister van Buitenlandse zaken en nucleaire onderhandelaar Mohammad Javad Zarif was opgelucht: “Het akkoord zal aantonen dat ons nucleaire

programma volkomen vreedzaam is, dat het dat altijd is geweest en dat het dat altijd zal blijven.” (De Redactie, 2015).

***

Ter conclusie kan gesteld worden dat Iran zich met president Rohani in 2015 op een belangrijk

keerpunt bevindt, zowel op politiek als economisch domein. Hoewel men nu mede dankzij Rohani een historisch raamakkoord bereikt heeft, is er nog een lange weg te gaan. Na de theoretische kant, zal nu moeten blijken of ook de praktische kant van het akkoord nageleefd zal worden door alle partijen. Hierin zal opnieuw de rol van de opperste religieuze leider

Khamenei duidelijk worden, want hoewel hij een uitdrukkelijk mandaat heeft gegeven voor nucleaire diplomatie, is het vooral deze politieke actor die over de autoritaire macht beschikt om een eindakkoord te maken of te kraken.

Page 60: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

52

4.5. Conclusie Het buitenlandse beleid van Iran is geëvolueerd van binnenlands-georiënteerd en

isolationistisch naar meer extern gericht en coöperatief sinds het einde van de Iran-Irak oorlog en dus sinds het aantreden van ayatollah Khamenei. Sommige waarnemers geloven dat tot 1990 het Iraanse buitenlandse beleid onafhankelijk handelde van de binnenlandse realiteit

maar van 1990 tot 2005, onder president Rafsanjani en Khatami, werd het buitenlandse beleid duidelijk beïnvloed door binnenlandse zaken. Het valt voor deze waarnemers vooral op dat de economische toestand van het land, maar ook de relatie met de VS en de invloed van het maatschappelijke middenveld bepalend is voor het politieke beleid (Safavi, 2008). Andere

waarnemers beweren dan weer dat vooral de invloed van een (al dan niet koude) oorlog bepalend is voor de internationale politieke aanpak van Iran (Haji-Yousefi, 2004 & 2005). De meer coöperatieve en verzoenende houding in het buitenlandse beleid onder Rafsanjani en

Khatami kon westerse landen (en vooral de VS) er niet van weerhouden om een gevoel van vijandigheid te koesteren jegens Iran. Na de terroristische aanslagen van 9/11 werd Iran bovendien op de�“axis of evil”�geplaatst door de Amerikaanse president Bush, een beeld dat

enthousiast werd ondersteund door Israël. Wanneer president Ahmadinejad in 2005 aan de macht kwam, benadrukte hij de inefficiëntie van het buitenlandse beleid dat gebaseerd was op samenwerking en interactie met het Westen. Ahmadinejad haalde de revolutionaire gedachte van weleer opnieuw naar boven en zou op gelijk welke manier proberen om de Iraanse

zelfvoorziening en onafhankelijkheid van het Westen te manifesteren. Hij maakte een einde aan de verzoenende houding die Iran de jaren ervoor getoond had op gebied van buitenlands beleid, in die mate zelfs dat zijn streven naar eigen absolute macht prioriteit kreeg over elk

ander domein. In juni 2013 werd Hassan Rohani dan verkozen als relatief hervormingsgezinde president en velen interpreteerden zijn overwinning dan ook als een voorbode van mogelijke liberalisering of rationalisering van het Iraanse binnen- en buitenlandse beleid. Hij zou de

brokken moeten lijmen die door Ahmadinejad veroorzaakt waren, zowel op economisch als politiek vlak, maar ook in de relatie met Khamenei.

De dominante actor binnen de Iraanse politiek is volgens Ganji (2013) echter niet de president, maar wel de opperste religieuze leider, ayatollah Khamenei. De Iraanse Grondwet voorziet de

opperste religieuze leider met ongeëvenaarde autoriteit over alle belangrijke overheidsinstellingen. Khamenei, die deze functie sinds 1989 bekleedt, heeft ondertussen al verschillende manieren gevonden om zijn invloed nog te vergroten.

Page 61: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

53

Formeel of niet, de uitvoerende, wetgevende en rechterlijke takken van de overheid vallen

allemaal onder zijn absolute soevereiniteit; ayatollah Khamenei is Iran’s staatshoofd, opperbevelhebber en topideoloog. De sleutel tot succes gedurende het beleid van Rohani zal dus zijn vermogen zijn om de ayatollah te overtuigen, alsook diens aanhangers in de Revolutionaire Garde. Hij zal ervoor moeten waken dat hij een goede relatie onderhoudt met

de opperste religieuze leider, want zoals in het verleden is gebleken: hoe beter deze relatie is, hoe meer vertrouwen de president krijgt en dus hoe meer ruimte om beleidsveranderingen door te voeren. Tot hiertoe krijgt president Rohani de expliciete steun van ayatollah Khamenei

om via een diplomatieke aanpak tot een oplossing te komen in de nucleaire kwestie. Dit uitgesproken mandaat is zo opvallend dat critici zich wel eens afvragen welke eigen agenda ayatollah Khamenei hiermee zou nastreven. Uiteraard weet de ervaren Rohani maar al te

goed hoe belangrijk het is om in de gratie van de ayatollah te blijven. Diplomatieke onderhandelingen betekenen immers geen verzoening met de VS, zoals Rafsanjani poogde. Het betekent ook geen ongeremde liberalisatie, zoals Khatami voorzag, en het betekent evenmin groen licht om te streven naar absolute macht, zoals Ahmadinejad interpreteerde.

President Rohani heeft alle politieke evoluties echter van dichtbij meegemaakt en weet wat wel en niet kan of zoals Reynolds (2013) het mandaat van ayatollah Khamenei aan Rohani in de nucleaire onderhandelingen omschrijft: “by all means see what you can get from the

Americans, but don't go around shaking Obama's hand.”

Volgens Tabatabai (2013) manifesteert de absolute macht van de opperste religieuze leider zich voornamelijk in de context van de nucleaire besluitvorming. Voormalig minister van

binnenlandse zaken onder Khatami, Mousavi Lari, verklaart dat het nucleaire dossier onder de directe supervisie van de opperste religieuze leider staat evenals het bredere buitenlandse beleid van het land. Ayatollah Khamenei beschikt niet over dezelfde steun van de Iraanse bevolking, noch over hetzelfde charisma of dezelfde theologische kwalificaties als ayatollah

Khomeini. Toch heeft hij zijn status als absolute leider weten te consolideren door bewust uit de schijnwerpers te blijven en op te treden als een soort van scheidsrechter tussen de verschillende Iraanse machtscentra (Sadjadpour, 2010) Ondanks zijn constitutionele krachten,

werd Khamenei vaak overschaduwd door de heersende presidenten binnen zijn tijdperk. Van 1989 tot 1997 werd president Rafsanjani door de internationale media en buitenlandse overheden beschouwd als Iran’s machtigste politieke actor, niet Khamenei.

Page 62: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

54

Van 1997 tot 2005 overstemde president Khatami met zijn roep naar liberaliserende

hervormingen op nationaal vlak en zijn “dialogue of civilizations” met het Westen. Sinds 2005 was er dan Ahmadinejad die Khamenei in het buitenlandse beleid volledig overvleugelde met zijn tirades tegen Israël en de ontkenning van Holocaust. Desondanks haalden Khamenei’s inzichten uiteindelijk de overhand: zijn binnenlandse visie is meer islamitisch getint dan

republikeins en zijn positie in het buitenlandse beleid is noch regelrechte confrontatie noch accommodatie. Dit zijn ruwweg de grote lijnen waarbinnen de overige politieke actoren het Iraanse beleid mochten inkleuren (Sadjadpour, 2010). Ayatollah Khamenei zou voor de

presidentsverkiezingen van 2013 specifiek op zoek gaan naar een kandidaat die geen al te grote uitdaging zou vormen in belangrijke kwesties. Zo wou hij vermijden opnieuw in conflict te komen met de heersende president. Om zijn autoriteit kracht bij te zetten heeft Khamenei de

Revolutionaire Garde gemachtigd om voormalige presidenten Rafsanjani, Khatami en Ahmadinejad buiten het politieke spel te zetten. Mede hierdoor kan de Revolutionaire Garde gezien worden als een van de meest machtige economische, politieke en militaire actoren binnen Iran. Zij waren het ook die meebeslisten welke kandidaten al dan niet mochten

deelnemen aan de presidents-verkiezingen van 2013.

Binnen het tijdperk van ayatollah Khamenei zijn er al drie presidenten de revue gepasseerd waarvan hun ambt relatief weerspiegelde in de relatie met de opperste religieuze leider. Zo

begonnen alle presidenten op goede voet met ayatollah Khamenei tot het punt dat ze zelf teveel macht wilden of konden verwerven en dan verzuurde de relatie. Bij de meest recente president Rohani valt dit uiteraard nog af te wachten, maar het komt er in principe op neer dat

de opperste religieuze leider altijd de touwtjes in handen heeft. Afhankelijk van zijn verhouding met de heersende president, bepaalt hij in welke mate hij de touwtjes laat vieren of net stevig aantrekt.

Page 63: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

55

DEEL III: ALGEMENE CONCLUSIE

1. Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

1.1. Ayatollah Khomeini & Khamenei Uit bovenstaand werkstuk blijkt dat er grote verschillen zijn tussen de tijdperken van

beide ayatollahs. Dit kan waargenomen worden zowel in de binnenlandse politiek van Iran als in de aanpak van het buitenlandse beleid. Na analyse van het tijdperk Khomeini, springt vooral zijn belangrijkste troef als revolutionaire leider in het oog. Door zijn charismatische leiderschap

bij de Islamitische Revolutie van 1979 had hij niet alleen de steun van de Iraanse bevolking, maar had hij ook de kans om de Grondwet zodanig te construeren dat hij de absolute machthebber werd in het Iraanse beleid. Het Iraanse constitutionele politieke systeem bestaat

uit zodanig veel verschillende actoren, dat niemand anders echt over significante macht beschikt. Door ook het ambt van premier te voorzien in de Grondwet van 1979, slaagde Khomeini erin om het democratische gehalte van de Islamitische Republiek Iran subtiel te begrenzen. De president werd immers verkozen door het volk, maar werd overschaduwd door

de premier die werd aangesteld door de Raad van Experts en de ayatollah zelf. Elke politieke beslissing die genomen moest worden, viel onder zijn verantwoordelijkheid. Ayatollah Khomeini kon gezien worden als diegene die centraal stond in het Iraanse beleid en die

bepaalde hoe ver de autoriteit van elke andere actor zou gaan. Mede dankzij zijn religieuze verdiensten, kon Iran ten tijde van Khomeini dan ook het best omschreven worden als een autoritaire theocratie. Dit werd onder andere geïllustreerd aan de hand van het nucleaire

beleid, waarin het nucleaire fatwa van ayatollah Khomeini tot op de dag van vandaag een significante impact heeft. Geen enkele nationale actor heeft dit fatwa ooit ondermijnd of in vraag gesteld, wat de onbetwiste autoriteit van ayatollah Khomeini illustreert. Hoewel het nucleaire programma al voor de Islamitische Revolutie was opgestart met westerse hulp,

maakte Khomeini na 1979 en op basis van zijn revolutionaire waarden (zelfvoorziening & onafhankelijkheid van het Westen) een einde aan nucleaire vooruitgang met behulp van westerse technologie. Hij vond het met andere woorden belangrijker om de eigen

technologische vooruitgang af te schermen van westerse invloeden, dan wetenschappelijke vooruitgang te boeken op nucleair vlak. Deze invalshoek kan ook waargenomen worden in het economische beleid, waar elke afhankelijkheid van het Westen vermeden werd en Iran op die

manier kort na de revolutie de inflatie sterk zag toenemen.

Page 64: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

56

Desondanks wist Khomeini een relatieve stabiliteit te manifesteren op economisch vlak,

waardoor Khomeini in feite als constante factor in het binnenlandse beleid beschouwd kan worden in de jaren 1979-1989. Zowel op economisch, politiek en nucleair domein had hij het binnenlandse beleid stevig in handen. De enige echte uitdaging voor Khomeini was de Iran-Irakoorlog, waarbij zijn isolationistische visie het land vervreemde van elke mogelijke

bondgenoot. De activa van Iran werden onder internationale druk bevroren, waardoor het land het economisch moeilijker kreeg. Toen Irak ook chemische en biologische wapens begon in te zetten tegen de Iraanse troepen, werd Khomeini’s aanpak van het nucleaire beleid op de proef

gesteld. Ook hier bleek hij een constante te zijn door achter zijn nucleaire fatwa te blijven staan ondanks de groeiende druk van andere politieke actoren zoals de Revolutionaire Garde. Hiermee wordt een ander specifiek kenmerk van ayatollah Khomeini duidelijk, namelijk dat hij

boven de staat en diens instellingen stond. Zoals zal blijken uit de analyse van het tijdperk Khamenei, had ayatollah Khomeini de overige staatsinstellingen en actoren onder zijn controle, waardoor deze niet de kans kregen om macht uit te oefenen in bepaalde beleidsdomeinen. Onder Khamenei is het vooral de Revolutionaire Garde die meer en meer de

macht kon grijpen.

Hierbij wordt het grootste verschil tussen ayatollah Khomeini en Khamenei duidelijk: het verschil in autoriteit en erkenning. Ayatollah Khamenei werd als bij toeval voorgedragen als

nieuwe opperste religieuze leider na de dood van Khomeini, bij gebrek aan andere mogelijke kandidaten. Hij beschikte noch over hetzelfde charisma, noch over dezelfde religieuze capaciteiten als Khomeini. Hij was geen revolutionaire leider geweest en kon niet op grote

steun rekenen van de bevolking. Ook binnen de Iraanse politieke actoren werd hij enkel goedgekeurd omdat hij hen dermate zwak leek, dat ze onder zijn tijdperk dachten de ruimte te krijgen om hun eigen macht te manifesteren. Ayatollah Khamenei begon met andere woorden redelijk zwak aan zijn functie van nieuwe opperste religieuze leider van Iran. Zijn eerste jaren

als hoofd van de Islamitische Republiek Iran verliepen dan ook moeizaam, waarbij hij vooral ten voordele van president Rafsanjani autoriteit verloor. Op de een of andere manier heeft hij zich toch herpakt en is hij erin geslaagd om zich opnieuw als centrale actor in het Iraanse

politieke systeem te plaatsen. Zijn aanpak was sowieso pragmatischer dan ayatollah Khomeini, waardoor de religieus-conservatieve hardliners meer tijd nodig hadden om zijn autoriteit te aanvaarden. Vooral de Revolutionaire Garde trachtte af en toe zijn gezag te

ondermijnen. Anders dan Khomeini kan ayatollah Khamenei meer als scheidsrechter gezien worden tussen de overige actoren, waarbij hij begeleidt maar eveneens ruimte biedt voor verschillende standpunten.

Page 65: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

57

Bij conflict of onenigheid neemt hij wel de eindverantwoordelijkheid op zich om de uiteindelijke

beslissing te maken. Deze aanpak is duidelijk in elk beleidsdomein, zo ook in het nucleaire beleid. Ayatollah Khamenei onderschrijft het fatwa van Khomeini, maar beschikt niet over dezelfde autoriteit om deze aan te vullen of af te zwakken. In 1989 besliste hij het Iraanse kernprogramma opnieuw leven in te blazen omdat hij het soevereine recht van Iran

onderschrijft om over vreedzame nucleaire technologie te beschikken. Gezien het feit dat Iran het NPT-verdrag al begin jaren 1970 had ondertekend, steunde ook Khomeini dit recht. Voor Khamenei was het wetenschappelijke aanzien van het Iraanse kernprogramma van groter

belang dan de onafhankelijkheid van het programma. Zo zag hij erop toe hoe Iraanse nucleaire specialisten beroep deze op de clandestiene Pakistaanse wetenschapper A.Q. Khan. Meer actueel natuurlijk is het ook onder zijn toeziend oog dat Rohani de ruimte krijgt om

te onderhandelen met het Westen. Hierbij moet opgemerkt worden dat vooral de economische toestand hierbij de grootste drijfveer geweest is, alsook het feit dat Khamenei maar al te goed weet dat Rohani zijn boekje niet te buiten zal gaan.

Zoals eerder omschreven was ayatollah Khamenei veel afhankelijker van andere statelijke

actoren, zo ook van de heersende presidenten. Hoewel hij samen met de Raad van Hoeders besliste wie al dan niet mocht deelnemen aan de verkiezingen, werd hij vaak overschaduwd door de president. Deels was dit te wijten aan zijn gebrek aan autoriteit want een beginnende

president gaat steeds op zoek naar zijn grenzen tijdens de eerste ambtsjaren. Meestal liet Khamenei dit begaan tot het moment waarop de president teveel macht verwierf of teveel hervormingen wilde doorvoeren in het Iraanse politieke systeem. Wanneer dat moment

aanbrak, schroefde Khamenei de vrijheden terug en manifesteerde hij zijn eigen machtspositie en autoriteit opnieuw.

Khamenei was niet alleen afhankelijker van interne politieke actoren, maar ook van overige

binnenlandse factoren. Waar Khomeini vooral door de economie en door oorlog beïnvloed werd, komt er bij Khamenei ook de opkomst van het maatschappelijke middenveld bij (zie verder bij 1.2. Presidenten p. 59). Als de economie binnen het tijdperk van Khamenei geanalyseerd wordt, valt het op dat vooral de wispelturigheid van westerse spelers deze

beïnvloedt. Zo was er in 1995 het verbod van de VS voor alle olieproducenten om contracten aan te gaan met Iran. Sinds 2003 waren er dan de steeds oplopende internationale sancties die de economische toestand in Iran almaar deden verslechteren.

Page 66: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

58

Hoewel de olieprijs ten tijde van Ahmadinejad opnieuw steeg, werden de inkomsten hiervan in

nutteloze projecten geïnvesteerd. In 2013 had de economische malaise van het land dan ook een grote invloed op ayatollah Khamenei’s keuze van de presidents-kandidaten. Aanvullend hierop moest hij tegemoetkomen aan de Iraanse bevolking na de bloedige protesten van de presidentsverkiezingen van 2009. Dergelijke toestand opnieuw meemaken zou zijn invloed

verder ondermijnen, want destijds had hij evenmin iets gedaan om hiertegen in te grijpen, wat zijn aanzien bij de Iraanse bevolking drastisch aantastte. De conclusie kan hierbij dus gemaakt worden dat het maatschappelijke middenveld ten tijde van Khamenei een zekere invloed

uitoefent op de beleidsuitkomsten. Zoiets zou redelijk ondenkbaar geweest zijn onder ayatollah Khomeini, enerzijds omdat de Iraanse bevolking teveel respect had voor de revolutionaire leider en anderzijds omdat de autoriteit van Khomeini en diens beleid nu eenmaal door

iedereen onbetwist aanvaard werd.

Hoewel Khamenei niet dezelfde rechtstreekse druk voelde van oorlogen als Khomeini ten tijde van de Iran-Irakoorlog en de Koude Oorlog, kreeg hij wel te maken met de aanwezigheid van de VS in Irak en Afghanistan na de gebeurtenissen van 9/11. Zoals eerder duidelijk werd

onder president Ahmadinejad, werd dit ervaren als bedreiging van de regionale machtsverdeling. Er zijn geen bronnen beschikbaar die de impact van deze gebeurtenissen op het Iraanse buitenlandse beleid beschrijven, maar er kan van uitgegaan worden dat dit

sowieso een stempel gedrukt heeft gezien de verharde houding van Iran de jaren die daarop volgden.

Na een grondige analyse van beide ayatollahs, kan gesteld worden dat zij wel degelijk een

impact hebben op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. Zij kunnen elk als constante factor beschouwd worden in de Iraanse politiek. Immers, als er een verandering is in de functie van ayatollah, dan heeft dit een impact heeft op het beleid. Waar Khomeini religieuzer was en

meer autoriteit handhaafde, komt Khamenei een stuk pragmatischer uit de hoek waarbij hij vooral optreedt als scheidsrechter tot het punt waar de ultieme beslissing door hem gemaakt of goedgekeurd dient te worden. Vele auteurs stelden zich de vraag welke actor zou overwinnen indien het in een openlijk conflict zou komen: de president of de ayatollah? In het

tijdperk Khomeini is het antwoord simpel: de ayatollah. Met ayatollah Khamenei wordt het antwoord genuanceerder, maar uiteindelijk dient de president toch de beleidslijnen van de ayatollah te volgen. De toekomst na ayatollah Khamenei kan hierbij natuurlijk voor verandering

zorgen, wat duidelijk maakt dat de ayatollah wel degelijk een impact heeft op het Iraanse buitenlandse nucleaire beleid.

Page 67: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

59

1.2. Presidenten

Synthese Tijdperk President Externe

determinanten Buitenlands nucleaire beleid

Ayatollah Khomeini

Abolhassan Bani-

Sadr & Mohammad Ali

Rajai

Postrevolutionaire tumult;

toegenomen inflatie; Amerikaanse

gijzelingscrisis

Khomeini’s fatwa;

afbouwen kernprogramma los van westerse invloed

Sayed Ali Hoseini Khamenei

Iran-Irakoorlog; bevroren activa; internationale

sancties; Koude Oorlog

Hernemen nucleaire programma;

isolationistisch en confrontationeel beleid;

speech Mousavi 1987

Ayatollah Khamenei

Akbar Hashemi Rafsanjani

Piekinflatie van 50%; toegenomen sancties VS;

einde KO

Verzoenende houding naar Westen; nucleaire

samenwerking A.Q. Khan uit Pakistan

Mohammad

Khatami

Economische stabiliteit;

belang van maatschappelijk

middenveld neemt toe;

9/11 en invasie VS in Irak & Afghanistan

Dialogue of civilizations;

aanmoediging kern-programma; IAEA sancties

tegen verrijkingsfaciliteiten;

opschorting verrijking

Mahmoud Ahmadinejad

Groene Beweging; van economische verbetering

naar 30% inflatie en verhoogde

levensstandaard; einde VS in Afghanistan

Hervatting nucleaire verrijking; verharde positie

tegen Westen; provocerende houding;

uitbreiding kernprogramma

Hassan Rohani Economische wantoestand; einde

aanwezigheid VS in Irak

Nucleaire onderhandelingen leiden

tot raamakkoord in 2015

Economische determinanten in deze tabel zijn deels afgeleid van bijlage 4/Grafiek 1 p. 74.

Page 68: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

60

Om onderscheid te maken tussen de verschillende presidenten wordt hier vooral gekeken

naar een aantal externe determinanten die hun aanpak in het buitenlandse nucleaire beleid bepalen. De relatie tussen de presidenten en ayatollah Khomeini en Khamenei werd in dit werkstuk al meermaals aangehaald, alsook de impact die deze relatie heeft op het beleid van de president. Het is dan ook belangrijk om deze te analyseren in het licht van de

geselecteerde determinanten. Er werd voor dit werkstuk specifiek gefocust op oorlogen (want deze tasten de structuur van het internationale systeem aan), de relatie met de VS (hoewel die eenvoudigweg kan samengevat worden als quasi onbestaande sinds de Amerikaanse

gijzelingscrisis tot 2013) en het maatschappelijke middenveld (meer bepaald de merkwaardige opkomst van de Groene Beweging) om het beleid van de presidenten te analyseren. Overige interessante factoren die eveneens een invloed zouden kunnen uitoefenen op het

buitenlandse nucleaire beleid van Iran vallen buiten het bestek van deze masterproef: de olieprijs en persoonlijkheidskarakteristieken van de president. Deze laatste factor maakt bovendien deel uit van een ander wetenschappelijk kader, het sociaal-constructivisme (zie ook 2. Link naar wetenschappelijk kader p. 66).

Vanaf de oprichting van de Islamitische Republiek in 1979 tot Khomeini’s dood in 1989, was het verloop van het buitenlandse beleid vooral ideologisch, isolationistisch, confrontationeel en werd het beïnvloed door “Khomeini’s eigen interpretatie van de Sjiitische ideologische

doctrine.” (Haji-Yousefi, 2010). Het was erop gericht om de revolutionaire waarden uit te dragen. Onder het korte presidentschap van Abolhassan Bani-Sadr & Mohammad Ali Rajai stond het

buitenlandse beleid dan ook volledig in het teken van het postrevolutionaire herstel. Elke revolutie brengt namelijk economische onzekerheden met zich mee, wat zoals bij Iran kan resulteren in een toegenomen inflatie (zie ook Grafiek 1 p. 74). Mede dankzij de Amerikaanse gijzelingscrisis die plaatsvond van 1980 tot begin 1981, werden de banden tussen de VS en

Iran volledig doorgesneden. Ook deze actie was voelbaar in de Iraanse economie, aangezien Iran voor de Revolutie van 1979 verschillende exportcontracten had met westerse en dus Amerikaanse bedrijven. Deze vielen in één klap allemaal weg, waardoor Iran een volledig

zelfvoorzienend land werd. De eerste presidenten van Iran hebben weinig impact gehad op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran. Dit zal deels te wijten geweest zijn aan hun korte regeerperiode, maar eveneens aan het autoritaire charisma van de opperste religieuze leider

en de installatie van de nieuwe theocratische Islamitische Republiek Iran. Ayatollah Khomeini nam de beslissingen in het volledige Iraanse beleid, zo ook op buitenlands en nucleair vlak.

Page 69: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

61

Hoewel beide presidenten verkozen waren volgens relatief democratische principes binnen

een theocratisch regime, had de nieuwe grondwet van de IRI ervoor gezorgd dat een machtige premier naast de president zou staan. Vooral bij het presidentschap van Ali Khamenei viel op hoe machtig het ambt van premier was onder ayatollah Khomeini. Gezien de premier werd aangesteld door de ayatollah himself en door diens aanhangers in de IRP, stond de premier

veeleer op dezelfde lijn van de ayatollah dan de president. De verkozen presidenten onder ayatollah Khomeini probeerden tevergeefs hun machtstoekenning van het volk te manifesteren, maar slaagden geen van allen hierin.

Bovendien kreeg president Khamenei de zware Iran-Irakoorlog te verduren onder zijn presidentschap. Deze oorlog heeft het Iraanse beleid op alle mogelijke domeinen beïnvloed. Zo was er enerzijds het feit dat vroegere bondgenoot en grootmacht VS de kant van Iran’s

vijand verkoos, evenals de andere grootmacht ten tijde van de toen heersende Koude Oorlog, de Sovjet-Unie. Onder druk van beide wereldmachten werden er verschillende internationale sancties tegen Iran ondernomen, waarbij ook bepaalde activa werden bevroren en de Iraanse economie in het slop geraakte. Gezien ayatollah Khomeini de opperbevelhebber was van de

militaire macht en de IRGC, was hij het die besliste over de acties die werden ondernomen tijdens deze oorlog. Zo benadrukte hij het nucleaire fatwa dat hij kort na de revolutie had uitgesproken en weigerde hij Irak aan te vallen met chemische of biologische wapens,

ondanks het feit dat zij dit omgekeerd wel deden. De belangrijkste beslissingen in het beleid van Iran werden wederom gecontroleerd door ayatollah Khomeini, die Iran steeds meer richting het isolationisme duwde. Onder internationale druk van de Verenigde Naties, ging Iran

in 1988 akkoord met Resolutie-598, waarmee uiteindelijk ook een einde kwam aan de Iran-Irakoorlog. De oorlog had de opperste religieuze leider echter uitgeput en naar het einde van zijn tijdperk toe kregen andere statelijke actoren meer ruimte om zich over het Iraanse beleid uit te spreken. Zo was er in 1987 de bekende speech van premier Mousavi waarin hij opkomt

voor het soevereine recht van Iran op een kernprogramma, binnen het nucleaire fatwa weliswaar, en hiermee opnieuw vaart steekt achter de nucleaire ontwikkelingen van het land. Dergelijke speech heeft president Ali Khamenei nooit uitgesproken, waarmee ook zijn

mandaat als relatief marginaal beschouwd kan worden. Kortom, onder ayatollah Khomeini was er geen enkele president die een impact had op het buitenlandse nucleaire beleid. Ondanks de veranderende externe factoren bleef ayatollah Khomeini de constante factor in de Iraanse

besluitvorming. Hij zorgde voor continuïteit en zorgde ervoor dat een verandering in Iraanse president geen verandering veroorzaakte in het Iraanse beleid.

Page 70: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

62

Na Khomeini’s dood was Khamenei’s aanpak meer pragmatisch, minder revolutionair en hield

het veel meer rekening met overige ontwikkelingen in de internationale arena (zoals de val van Oostblok in 1991), wat ook de algemene aanpak in het buitenlandse beleid vormde. Niettemin moeten ook de binnenlandse uitdagingen van de IRI in rekening worden genomen om de veranderingen in het buitenlandse beleid te begrijpen. De rol van de opperste religieuze leider

is hierbij echter essentieel aangezien er geen belangrijke beslissingen genomen kunnen worden zonder zijn goedkeuring; hij is diegene die de verschillende strategische standpunten van de presidenten balanceert in het buitenlandse beleid onder zijn autoriteit.

Hij heeft altijd Rafsanjani’s verlangen getemperd om een bepaalde modus vivendi te creëren met de VS, alsook Khatami’s streven naar zijn dialogue of civilizations en tot slot Ahmadinejad’s confrontationele aanpak. Eén ding is hierbij duidelijk volgens Haji-Yousefi

(2010): Khamenei bevoordeelde de religieus-conservatieven ten opzichte van de hervormingsgezinden. Gedurende Rafsanjani’s presidentschap was de nood voor economisch herstel na de Iran-Irakoorlog zodanig hoog dat Khamenei zich naar de buitenwereld toe soepeler opstelde omtrent het buitenlandse beleid, omdat hij besefte dat er geen andere optie

was. Iran moest zich herintegreren in het internationale systeem, dus Iran’s revolutionaire model moest voorgesteld worden als een model volgens dewelke een revolutionaire staat kon overleven in een anarchistisch systeem (zie ook het realistische paradigma in 2. Link naar het

wetenschappelijk kader p. 66). De ontwikkeling van het “both North and South”-beleid was hierbij significant om Iran’s regionale status te herstellen.

Wanneer Khatami in 1997 aan de macht kwam, betekende zijn “dialogue of civilizations”�een

non-ideologische maar doelgerichte aanpak in het buitenlandse beleid. Khamenei accepteerde deze aanpak en kon na 9/11 niet anders dan zich gedeisd houden om te voorkomen dat een militaire operatie van de VS ook Iran zou omvatten. Kortom, Khamenei verzette zich niet tegen

het beleid van Khatami omdat hij de positieve effecten ervan erkende op vlak van nationaal belang, binnenlandse stabiliteit, Iran’s economische toestand en het vermijden van buitenlandse dreiging. Het is niet bewezen dat de voorgenoemde veranderingen plaatsvonden omwille van de internationale veranderingen (Iran-Irakoorlog, het einde van het bipolaire

systeem en regionale instabiliteit) maar hoe dan ook, onder het presidentschap van Rafsanjani en Khatami werd de buitenlandse besluitvorming beïnvloed door verschillende uitdagingen die zowel economisch, politiek en maatschappelijk georiënteerd zijn.

Page 71: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

63

Vanaf het moment dat president Ahmadinejad aan de macht kwam, veranderde het

buitenlandse beleid opnieuw in een veel agressievere aanpak: zijn kijk op de wereld sloot tijdens zijn eerste ambtstermijn goed aan bij de visie van Khamenei. Dus convergentie tussen de opperste religieuze leider en de heersende president betekende ook een meer coherente aanpak in het buitenlandse beleid, in lijn met de conservatieve ideologie van ayatollah

Khamenei. Ahmadinejad besefte dat het gematigde beleid van zijn voorgangers niet werkte, vooral niet op regionaal niveau (gezien Iran sinds 2003 omringd werd door de aanwezigheid van Amerikaanse troepen en diens bondgenoten). Hij zocht in zijn beleid dan ook naar steun

bij andere grootmachten zoals China en Rusland. Op vlak van het nucleaire beleid stond Ahmadinejad volledig achter Khamenei’s visie dat een onafhankelijk Iraans kernprogramma een uiting is van nationale trots. Dit verklaarde deels de verharde houding in het buitenlandse

beleid ten opzichte van het Westen en de vele sancties die elkaar bleven opvolgen, deels was dit voor Ahmadinajad ook het motief om de nucleaire verrijking van uranium op te drijven. Bij de alom gecontesteerde verkiezing voor zijn tweede ambstermijn in 2009, kon Ahmadinejad aan den lijve de druk ondervinden van het opkomende maatschappelijke middenveld. De

Groene Beweging had zich reeds onder het presidentschap van Khatami gevormd uit ongenoegen over de verkiezing van een relatief hervormingsgezinde president die uiteindelijk zijn beloftes niet kon waarmaken. De eerste verkiezing van Ahmadinejad brak volledig met

een hervormingsgezinde aanpak en duwde het Iraanse beleid terug richting de post-revolutionaire gedachte. Uiteraard kon de Groene Beweging, die zich afzette van een religieus-conservatief beleid nog minder akkoord gaan met een president zoals Ahmadinejad.

Tijdens de presidentsverkiezingen van 2009 kwamen ze dan ook massaal op straat om te stemmen op de meest hervormingsgezinde kandidaat en om te protesteren tegen het isolationistische en confrontationele beleid van Ahmadinejad. Ondanks de harde nederlaag en het verbod op hun bestaan, heeft de Groene Beweging de corruptie van Ahmadinejad en de

Iraanse instellingen voor de hele wereld te kijk gezet. Sindsdien brokkelde het beeld van Ahmadinejad steeds verder af, zowel bij zijn eigen aanhangers als bij de opperste religieuze leider. Uiteindelijk had Ahmadinejad in 2013 het land in een diepe economische crisis

achtergelaten, zonder goede banden met buurlanden of bondgenoten maar wel met een hoogstaand nucleair programma. In een speech tijdens het Iraanse nieuwjaar op 21 maart 2013, erkende ayatollah Khamenei dat de banken- en oliesancties het land diep hadden

getroffen (Bahgat, 2013). Voor het eerste verkondigde hij ook expliciet dat hij geen tegenstander was van nucleaire onderhandelingen met het Westen om de nucleaire kwestie op te lossen. Hij was niet optimistisch, zei hij, “…but I don’t oppose them.” (Ganji, 2013)

Page 72: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

64

De nieuw verkozen president zou dus via dergelijke onderhandelingen de internationale

sancties moeten afzwakken en op termijn zelfs laten verdwijnen. Door een uitdrukkelijk mandaat te krijgen van Khamenei om dit te bewerkstelligen, werd aan de buitenwereld duidelijk dat het menens was. Het Iraanse binnen- en buitenlandse beleid werd beheerst door de nucleaire kwestie, waardoor het land als het ware stil stond en ondanks de revolutionaire

waarden volledig afhankelijk was van het Westen. Bij Rohani’s eerste bezoek aan de Verenigde Naties sprak hij veelbelovende woorden: “I would like to say to American people: I bring peace and friendship from Iranians to Americans.”� (Reynolds, 2013). Ondanks zijn

verzoenende toon weigerde hij tijdens dit bezoek om president Obama te ontmoeten om niet te breken met een decennialange Iraanse traditie en om niet te provoceren ten opzichte van de Iraanse politieke figuren die hem nauwlettend in de gaten hielden. De houding en acties

van Rohani in New York toonden volgens Reynolds (2013) een man die tracht om te gaan met de inherente en overweldigende contradictie van zijn job: hij heeft een populair mandaat zonder dat hij over werkelijke macht beschikt. Hassan Rohani is zich immers meer dan ooit bewust van het feit dat het van vitaal belang is om in de gratie te blijven van de opperste

religieuze leider Khamenei door niet buiten de vooropgestelde beleidslijnen te kleuren. Rohani is er anno 2015 wel in geslaagd om zijn campagnebeloftes gedeeltelijk waar te maken. Dit geeft hem niet alleen nationale maar ook internationale autoriteit en biedt Iran de kans om voor

eens en altijd uit zijn isolationistische koers los te breken.

Tenslotte kan bij de presidenten onder Khamenei nog een onderscheid gemaakt worden tussen diegene die zich in het kamp van de hardliners bevinden en deze die eerder als

hervormingsgezind bestempeld kunnen worden. Hoewel Rafsanjani, Khatami en Rohani duidelijk meer hervormingsgezind zijn dan Ahmadinejad, moet hierbij de nuance gemaakt worden dat zolang er sprake is van een theocratisch bewind onder leiding van een opperste religieuze leider er geen ruimte zal zijn tijdens presidentsverkiezingen voor échte hervormers.

Na analyse blijkt dat vooral de relatie met de ayatollah belangrijk is om zeggenschap te hebben in het buitenlandse beleid. Aangezien Khamenei als religieus-conservatief beschouwd kan worden, zal een president uit hetzelfde kamp volgens Haji-Yousefi (2010) dan ook meer

inspraak hebben in het Iraanse beleid. In de geraadpleegde literatuur was het opvallend hoe weinig de opperste religieuze leider Khamenei vermeld wordt bij de beschrijvingen van deze politieke machtsstrijd tussen beide Iraanse kampen.

Page 73: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

65

Dit zou er op kunnen wijzen dat hij zich ofwel boven deze politieke tegenstelling plaatste ofwel

dat hij simpelweg te weinig autoriteit had om beide kampen tegen elkaar uit te spelen of te verzoenen zoals Khomeini dit wel deed. Verwijzend naar ayatollah Khamenei’s gebrek aan beleid en invloed, zoals beschreven in hoofdstuk 3, zal dit eerder deze laatste optie zijn.

De combinatie van binnenlandse druk en regionale/internationale situaties heeft ervoor

gezorgd dat Iran een flexibele aanpak van het buitenlandse beleid moest voorzien, maar het is volgens Haji-Yousefi (2010) duidelijk dat het buitenlandse beleid van de IRI een regime weerspiegelt die vreest voor zijn overleving. De veranderingen in het buitenlandse beleid sinds

de dood van Khomeini zijn volgens deze auteur niet het symbool van een evolutie van de revolutionaire waarden, maar eerder een noodzakelijke evolutie van een regime dat tracht te overleven in een veranderende omgeving. Ondanks het verschil in aanpak onder de

presidenten, blijven de basiselementen (islamisme, anti-Amerikaans, anti-Israël en onafhankelijkheid) dezelfde. Om een fundamentele verandering te bewerkstelligen in het buitenlandse beleid van de IRI, zal het hele Iraanse politieke systeem moeten herbekeken worden (Haji-Yousefi, 2010).

De opperste religieuze leider kan steeds beschouwd worden als de constante ongeacht de externe determinanten. De heersende presidenten onder de ayatollah drukken wel één voor één hun stempel, maar niet in die mate dat ze het beleid in de kern kunnen veranderen. Er kan

wel gesteld worden dat het ambt van president sinds ayatollah Khamenei in belang is toegenomen, mede dankzij de constitutionele aanpassing en de verminderde autoriteit in vergelijking met ayatollah Khomeini. De presidenten zijn meer onderhevig aan veranderende

determinanten, gezien zij zich zowel moeten verantwoorden aan de bevolking als aan overige politieke actoren. De ayatollah is voor het leven benoemd en beschikt constitutioneel gezien over de hoogste autoriteit in het Iraanse politieke systeem, waardoor niemand hem tot

verantwoording kan roepen. Het beleid wordt uiteindelijk vooral bepaald door de relatie tussen de president en de ayatollah, waarbij de ayatollah in essentie altijd als de dominante actor kan beschouwd worden. Als de relatie tussen ayatollah en president goed is, krijgt de president veelal de kans om bepaalde punten uit zijn beleidsprogramma door te voeren. Hierin mag hij

echter niet te ver gaan, want dan schroeft de ayatollah de macht van de president opnieuw terug en is de relatie tussen beide actoren voor de rest van de ambtstermijn van de president verzuurd ten nadele van het buitenlandse beleid.

Page 74: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

66

2. Link naar wetenschappelijk kader

In het licht van de principal-agent theorie kan de opperste religieuze leider van Iran steeds

beschouwd worden als principal en de heersende president als agent. Deze laatste krijgt immers de opdracht om een bepaald beleid uit te voeren, maar hij wordt op verschillende manieren gecontroleerd door de principal en diens hulporganen en wordt op tijd op de vingers getikt als hij zijn boekje te buiten gaat. Het omgekeerde kan natuurlijk ook als er sprake is van

agent shirking, waarbij de agent niet alles uitvoert wat hem door de principal werd opgedragen (Chowdhury, 2011). Uit onderzoek blijkt dat dit voornamelijk het geval is wanneer de agent niet noodzakelijk dezelfde beleidslijnen ondersteunt als de principal. De agent wordt dan

onafhankelijker en tracht zijn eigen accenten te leggen binnen de taken die hij dient uit te voeren in opdracht van de principal. Dit wordt duidelijk in het buitenlandse beleid van Iran. Hoe meer de president op dezelfde lijn

zit van de ayatollah, hoe minder hij zijn eigen ding doet in het buitenlandse beleid. Het omgekeerde is ook waar zoals bijvoorbeeld bij president Ahmadinejad. Hij was als conservatieve populist minder geneigd om de standpunten van ayatollah Khamenei te volgen en nam daarom provocerende beslissingen in het buitenlandse beleid. Als Ahmadinejad

president was geweest onder ayatollah Khomeini, waarmee hij dezelfde revolutionaire gedachte deelde, zou hij hoogstwaarschijnlijk minder geneigd geweest zijn om zijn eigen stempel te drukken op het buitenlandse beleid en zou hij simpelweg uitgevoerd hebben wat

ayatollah Khomeini hem als principal zou hebben opgedragen. Volgens Chowdhury (2011) echter, hebben agenten ook de neiging om te shirken zelfs wanneer er geen beleidsconflict is met de principal. Het is dan ook aan de principal om zoveel mogelijk informatie te verzamelen

over het gedrag van de agent om zo de onzekerheid van agent shirking te compenseren. Dit kan gedaan worden aan de hand van rapportage of bijvoorbeeld door consultants aan te nemen. Tijdens het presidentsmandaat van Ahmadinejad, werd duidelijk dat de rol van de Revolutionaire Garde opvallend toenam. Deze actor zou in dit licht gezien kunnen worden als

de consultant van de ayatollah om Ahmadinejad als agent extra te controleren. De impact van de twee belangrijkste binnenlandse actoren op het buitenlandse nucleaire beleid van Iran kan in het licht van de principal-agent theorie dan ook samengevat worden als

de ayatollah die ruimte geeft aan de president om beslissingen te nemen die eerst goedgekeurd dienen te worden door de opperste religieuze leider zelf, waarbij deze ten allen tijde controle heeft over de president en kan optreden binnen elk beleidsdomein om zo nodig

de macht van de president terug te schroeven.

Page 75: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

67

Het wetenschappelijke kader voor dit onderzoek bevindt zich met de principal-agent theorie in

een meer liberale stroming, waarbij er rekening wordt gehouden met wat zich binnenin de metafoor van de biljartbal afspeelt. De binnenlandse actoren spelen met andere woorden een rol in het beleid dat door de staat gevoerd wordt, zowel nationaal als internationaal. Een meer realistische visie zou hiermee geen rekening houden en zou enkel het buitenlandse beleid op

zich bekijken, zonder stil te staan hoe dit beleid tot stand komt en wie het beïnvloedt. Volgens realisten zou de relatie tussen de ayatollah en president dan ook onbelangrijk zijn, alsook andere determinanten zoals de binnenlandse economische toestand of de impact van het

maatschappelijke middenveld. De oorlogen die Iran heeft meegemaakt zouden volgens het realisme wel van belang zijn bij de bepaling van het beleid, aangezien dit het veiligheidsdilemma binnen het anarchistische systeem in gevaar zou kunnen brengen. Het zou

dus vanuit een andere invalshoek een interessante studie kunnen zijn om te zien hoe het buitenlandse nucleaire beleid evolueert.

Volgens Iran-specialisten Takeyh (2007), Nasr (2008) en Maloney (2010) moet elk gedrag van Iran op het internationale toneel gezien worden als een uiting van de politieke identiteit op

nationaal niveau. Deze auteurs bestudeerden Iran dan ook in het kader van het sociaal constructivisme, gebaseerd op het werk van Alexander Wendt (1992). In tegenstelling tot het realisme, legt Wendt’s sociaal constructivisme de nadruk op niet-materiële factoren (bv.

ideeën, sociale normen en waarden) die het gedrag van staten bepalen. Hiermee wordt de liberale visie benaderd die binnen dit werkstuk gehanteerd wordt, maar bij het constructivisme ligt de nadruk vooral op waarden en ideeën, waar bij het liberalisme de nadruk volgens Milner

(1997) eerder op actoren ligt. Het sociaal constructivisme gaat ervan uit dat staten (en hun voorkeuren) gevormd worden door een identiteit dat op zijn beurt de beslissingen in het buitenlandse beleid verklaart (Asian Institute, 2013). Maloney (2002) identificeert drie grondslagen waarop Iran’s buitenlandse relaties gebaseerd zijn: Perzisch nationalisme;

islamisme en anti-imperialisme. Deze gesofisticeerde aanpak vereenvoudigt de Iraanse identiteit niet tot de islam alleen. De auteur ziet de Iraanse identiteit als dynamisch en met meerdere lagen, of zoals ze in haar eigen woorden zegt: “Iranian political identity embodies

different and often divergent identities, which are variously invoked as domestic political competition and international circumstance demands.” (Maloney, 2002, p. 91).

In Waltz’� neorealisme worden staten gevormd door de machtsverdeling binnen het

anarchistische statensysteem. Wendt verdedigt dat ideeën de voorkeuren en belangen van staten vormen; volgens hem is de materiële wereld dus het resultaat van de ideeënwereld.

Page 76: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

68

Critici vergelijken het biljartbal-idee van het neorealisme met het constructivisme van Wendt,

wat volgens hen evenveel geassocieerd kan worden met een biljartbal: enkel mensen hebben ideeën. Enkel mensen kunnen identiteiten creëren, enkel mensen kunnen identiteiten veranderen…�enkel mensen zijn agenten in internationale relaties.

Het werk van M.G. Hermann (1989) bouwt hierop voort en onderzoekt hoe de identiteit van

een leider het buitenlandse beleid bepaalt. De vraag die Hermann hierbij stelt is of de persoonlijkheid van een leider invloed heeft op de keuzes die hij maakt in het buitenlandse beleid. Een andere vraag die Hermann tracht te onderzoeken: zijn leiders überhaupt van

belang? En belangrijker nog: wanneer zijn leiders van belang? Niet elke beslissing in het buitenlandse beleid zal immers afhankelijk zijn van de specifieke personaliteit van de leider. Deze invalshoek is zeker ook interessant om bovenstaand onderzoek te analyseren. De

persoonlijkheden van elke president bleven in bovenstaand werkstuk bewust onderbelicht om de focus vooral op de specifieke beleidsvoorkeuren te leggen cf. hervormingsgezind versus hardliner; ideologisch versus pragmatisch (Hudson, 2013).

Er zijn dus verschillende wetenschappelijke kaders die gebruikt kunnen worden om de impact van het Iraanse binnenlandse beleid, al dan niet op basis van de actoren, op het buitenlandse beleid te onderzoeken. Helaas is er binnen het kader van deze masterproef geen ruimte om hier verder op in te gaan.

Page 77: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

69

3. Toekomstig onderzoek

Naast een mogelijk andere wetenschappelijke aanpak, kan dit onderzoek nog op meerdere

manieren aangevuld worden. Zo werden in bovenstaande verhandeling enkele externe

determinanten gedefinieerd die van belang zijn bij de impact van binnenlandse actoren op het buitenlandse beleid, maar een andere beïnvloedende factor zou eveneens de olieprijs of het olie-voordeel van Iran kunnen zijn (Mahdavi, 2015). Nog een determinant, die meer aanleunt

bij het sociaal-constructivisme, is het Iraanse nationalisme en de impact hiervan op het nucleaire beleid. In voorgaand werkstuk werd immers duidelijk dat een van de argumenten om een Iraans kernprogramma na te streven, het wetenschappelijke aanzien is. Dit hangt nauw

samen met de regionale positie die Iran wil bereiken en bijgevolg ook deels met nationalisme. De vraag die hier bijvoorbeeld zou kunnen gesteld worden is of het nationalisme afhankelijk is van de heersende president of niet? En of actoren uit het kamp van de hardliners zich nationalistischer opstellen dan deze uit het kamp van de hervormingsgezinden? En welke

impact een meer nationalistische president heeft op het nucleaire beleid? In eerste instantie zou men er namelijk vanuit gaan dat een nationalistische president uit het kamp van de hardliners voort komt en dat hij vooral het nucleaire programma zal ondersteunen ten voordele

van het machtsvoordeel en wetenschappelijke aanzien dat Iran hiermee zou bereiken. Onderzoek zou natuurlijk moeten uitwijzen of deze assumptie aannemelijk is of niet.

Bij het tot stand komen van deze masterproef, was het opmerkelijk hoeveel literatuur reeds

over dit onderwerp is geschreven. Het Iraanse nucleaire beleid heeft duidelijk al menig auteur aangezet tot onderzoek en het formuleren van eigen invalshoeken omtrent de impact van de Iraanse politieke actoren hierop. Wat dit onderzoek onderscheidt van voorgaande is de vergelijking tussen de impact van de president en dat van de ayatollah op het Iraanse

nucleaire beleid. De meeste geraadpleegde bronnen verdiepen zich voornamelijk in de impact van één van beide actoren op het beleid, maar hebben geen oog voor de onderlinge verhouding tussen deze twee belangrijkste Iraanse besluitvormers. Ook de tweedeling tussen

hervormingsgezinden en hardliners werd weinig betrokken bij de analyse van het buitenlandse beleid of de actoren die hier een invloed op uitoefenen. De moeilijkheden die deze tegenstelling met zich meebrengt voor de Iraanse politiek heeft ongetwijfeld zijn impact op het

buitenlandse beleid. Helaas wordt hierover weinig vermeld, evenmin over de positie van de opperste religieuze leider hieromtrent.

Page 78: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

70

Alle auteurs die het politieke systeem van Iran onderzochten, zijn het erover eens dat de

Iraanse besluitvorming zodanig ingewikkeld is dat het uniek is in zijn soort. Het was dus een goede optie om dit onderzoek te beperken tot een specifiek domein binnen de politiek van Iran om toch wat duidelijkheid te scheppen in de chaos. Een mogelijke aanvulling op dit onderzoek zou dus het testen zijn van de finale conclusie op een ander beleidsdomein binnen de Iraanse

politiek. In dit werkstuk werd geopteerd voor de nucleaire problematiek, mede vanwege de actuele relevantie, maar een ander beleidsdomein kan evenzeer de gemaakte conclusie illustreren. De achtergrond van de nucleaire onderhandelingen tussen Iran en de P5+1-groep

kan gezien worden als een beperking op een verdere verdieping van dit onderzoek, aangezien de motivatie van vele auteurs waarschijnlijk zal afnemen nu men een akkoord heeft bereikt. Ook het feit dat dit onderzoek voornamelijk de nadruk heeft gelegd op ayatollah Khamenei en

president Rohani als Iraanse politieke actoren is een gevolg van de actuele interesse omtrent de relatie tussen beide mannen die tijdens de nucleaire onderhandelingen de laatste jaren zo vaak de voorpagina’s sierden.

Hiermee wordt dan ook de vraag gesteld naar de toekomst toe: wat nu? Zal president Rohani

erin slagen om overige hervormingsgezinde beleidslijnen door te voeren? Of zal hij op die manier buiten de lijnen kleuren waardoor Khamenei zijn macht meer en meer zal inperken? Uit de gemaakte conclusie kan afgeleid worden dat zolang de relatie tussen de president en de

ayatollah goed zit, de president waarschijnlijk over de nodige ruimte zal beschikken om bepaalde hervormingen door te voeren. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze veranderingen niet te vergaand zullen mogen zijn en dat deze binnen de beleidslijnen zullen

moeten liggen die ayatollah Khamenei voor ogen heeft. Zoals in de conclusie duidelijk werd, kan een verandering in de functie van ayatollah wel een impact hebben op het buitenlandse nucleaire beleid. Een vraag naar de toekomst toe is dus welke impact de opvolger van Khamenei zal hebben op het Iraanse beleid. Verwacht wordt namelijk dat ayatollah Khamenei

geen decennium meer aan de macht zal blijven en bronnen speculeren volop over de opvolging, gezien er nog geen officiële opvolger is aangesteld. Wat de toekomst zal brengen voor het Iraanse beleid is dus een groot vraagteken. Wel kan er gesteld worden dat Iran als

theocratie zal blijven vasthouden aan religieuze principes zoals het nucleaire fatwa en een autoritaire religieuze leider. In welke mate het buitenlandse nucleaire beleid van Iran zal evolueren na de alomvattende deal die er eind juni 2015 zit aan te komen, is zeker stof om

verder in de gaten te houden.

Page 79: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

71

DEEL IV: BIJLAGEN

Bijlage 1: Resultaten32 van presidentsverkiezingen in Iran sinds 1979.33

Jaar % deelname electoraat % stemmen voor winnaar Naam winnaar

1980 67,26% 51,25 Abolhassan Bani-Sadr

1981 65,29% 57,19% Mohammad Ali Rajai

1981 74,68% 70,96% Sayid Ali Khamenei

1985 53,89% 46,18% Sayid Ali Khamenei

1989 55,95% 52,88% Hashemi Rafsanjani

1993 50,76% 31,92% Hashemi Rafsanjani

1997 80,16% 55,35% Mohammad Khatami

2001 67,77% 77,10% Mohammad Khatami

2005 62,66% - 1ste ronde 59,60% - 2de ronde

19,43% - 1ste ronde 61,69% - 2de ronde Mahmoud Ahmadinejad

2009 85,00% 62,63% Mahmoud Ahmadinejad

2013 72,77% 50,88% Hassan Rohani

32 Het electoraat in Iran bestaat sinds 2007 uit de Iraanse bevolking boven 18 jaar. Voorheen was de stemleeftijd vanaf 15 jaar, het laagste wereldwijd. 33 Gebaseerd op tabel van (1) Buchta, W. (2000). Who Rules Iran? US: The Washington Institute for Near East Policy and The Konrad Adenauer Stiftung. + (2) BBC (2013). Iran: Who holds the power? - special report. Verkregen op 07/05/2015 via http://news.bbc.co.uk/2/shared/spl/hi/middle_east/03/iran_power/html/guardian_council.stm

Page 80: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

72

Bijlage 2: De constitutionele machtsverhouding in het Iraanse buitenlandse beleid.34

Verkozen door het volk Niet-verkozen door het volk

34 Gebaseerd op tabel (1) Buchta, W. (2000). Who Rules Iran? US: The Washington Institute for Near East Policy and The Konrad Adenauer Stiftung. + (2) BBC (2013). Iran: Who holds the power? - special report. Verkregen op 07/05/2015 via http://news.bbc.co.uk/2/shared/spl/hi/middle_east/03/iran_power/html/guardian_council.stm

President

Ministerie Buitenlandse Zaken

Majlis - Iraanse parlement

Ayatollah

Revolutionaire Garde (IRGC)

Religieuze elite

Raad van Hoeders

Raad van Experts

Page 81: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

73

Bijlage 3: Voorbeeld van uitvoerende machtsstructuur onder president Mohammad Khatami.35

35 Gebaseerd op tabel van Buchta, W. (2000). Who Rules Iran? US: The Washington Institute for Near East Policy and The Konrad Adenauer Stiftung.

President Mohammad Khatami

Vice Presidents

Planning en budget-

organisatie

Nationale Veiligheids-

raad

Kabinet van de president

Centrale Bank

Minister buitenlandse

zaken

Minister defensiebeleid

Minister inlichtingen en

veiligheid

Minister binnenlandse

zaken

Minister petroleum Minister

islamitische cultuur

Minister industrie

Minister justitie

Minister handel

Minister constructie

Jihad

Minister mijnen en metalen

Minister wegen en verkeer

Minister post, telefonie en

telegram

Minister energie

Minister landbouw en

rurale ontwikkeling

Minister samenwerking

Minister gezondheid

Minister huisvesting en

stedelijke ontwikkeling

Minister cultuur en hogere

opleiding

Minister onderwijs en

opleiding

Minister economische

zaken en financiën

Minister werk en sociale

zaken

Page 82: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

74

Bijlage 4: Iraanse inflatiecijfer sinds de Islamitische Revolutie in 1979.36

36 Bron: Paivar, A. (2013). Economic troubles loom over Iran presidential election. Verkregen op 08/05/2015 via http://www.bbc.com/news/world-middle-east-22840729

Page 83: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

75

Bijlage 5: Iraanse levensstandaard vergeleken - 2007 vs. 2013.37

37 Bron: Statistical Centre of Iran via Hashmi, R.S. & Khalid, I. (2014). Iranian Nuclear Deal: Future Perspectives and Implications for the Region. Pakistan Vision, V15/N1, p. 16 - 39.

Page 84: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

76

DEEL V: BRONNEN

1. Primaire bronnen Ayatollah Ali Khamenei (2012). “Supreme Leader’s Inaugural Speech at the 16th Non-Aligned Summit.” Iranian Students’ News Agency, August 30, 2012, http://isna.ir/en/news/91060905090/Supreme-Leader-s-Inaugural-Speech-at-the�

IAEA (1970). “INFCIRC/140 - Treaty on the non-proliferation of nuclear weapons.” IAEA, April 22, 1970, https://www.iaea.org/sites/default/files/publications/documents/infcircs/1970/infcirc140.pdf

IAEA (2007). “Implementation of the NPT Safeguards Agreement and relevant provisions of Security Council resolutions 1737 (2006) and 1747 (2007) in the Islamic Republic of Iran.”

IAEA, November 23, 2007, www.isisnucleariran.org. Radio Tehran (1980, March 21). Khomeini: “We Shall Confront the World with Our Ideology”. Middle East Report 88. Verkregen op 20/11/2014 via http://www.merip.org/mer/mer88

United Nations (2005). “The Treaty of the Non-Proliferation of Nuclear Weapons (NPT).” Review Conference of the Parties to the Treaty on the Non-Proliferation of Nuclear Weapons

(NPT), New York, May 2-27, 2005, http://www.un.org/en/conf/npt/2005/npttreaty.html UN Security Council (1987). Resolution 598: Adopted by the Security Council at its 2750th

meeting on 20 July 1987, 20 July 1987, S/RES/598 (1987). Verkregen op 07/05/2015 via http://www.refworld.org/docid/3b00f20e64.html

Page 85: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

77

2. Secundaire bronnen

2.1. Verzamelwerken

Arjomand, S.A. (2009). After Khomeini: Iran under his successors. US: Oxford University Press. Baer, R. (2008). The Devil We Know: dealing with the new Iranian superpower. US: Crown

Publishers. Bakhash, S. (2004). Iran’s Foreign Policy under the Islamic Republic: 1979-2000. In Brown, C.

L. (Red.), Diplomacy in the Middle East: The International Relations of Regional and Outside Powers (p. 247-258). US: I.B. Tauris & Co Ltd.

Bohandy, S.R. & Nader, A. & Thaler, D.E. (2011). The Next Supreme Leader - Succession in the Islamic Republic of Iran. US: RAND Corporation. Buchta, W. (2000). Who Rules Iran? US: The Washington Institute for Near East Policy and

The Konrad Adenauer Stiftung. Coolsaet, R. (2014). Macht en waarden in de wereldpolitiek: editie 2014 - 2015. Academia

Press. Cooper, A. F. (1997). Niche Diplomacy: A Conceptual Overview. In A.F. Cooper (Ed.), Niche

Diplomacy: Middle Powers after the Cold War (pp. 1-23). London: Macmillan Press. Ehteshami, A. (2002). After Khomeini: The Iranian Second Republic. US: Routledge.

Ehetshami, A. (2012). Domestic Politics and Foreign Policy in Contemporary Iran in Ehetshami, A. & Molavi, R. (eds.), Iran and the International System. London: Routledge, p. 121-129.

Ehteshami, A. & Zweiri, M. (2011). Iran’s foreign policy: from Khatami to Ahmadinejad. UK: Ithaca Press.

Page 86: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

78

Esposito, J.L. (2001). Iran at the Crossroads: from Khomeini to Khatami. Basingstoke:

Palgrave. Hudson, V.M. (2013). Foreign Policy Analysis: Classic and Contemporary Theory. US: Rowman & Littlefield.

Juneau, T. & Razavi, S. (2013). Iranian Foreign Policy Since 2001: Alone in the World. US: Routledge.

Khan, S. (2010). Iran and Nuclear Weapons: Protracted Conflict and Proliferation. London and New York: Routledge.

Maloney, S. (2013). Iran surprises itself and the world: A new president may take his country in a new direction. US: The Brookings Institutions.

Maloney, S. (2002). Identity and Change in Iran's Foreign Policy in Barnett, M. & Telhami, S. (eds.) Identity and Foreign Policy in the Middle East. Ithaca: Cornell University Press, p. 91.

Milner, H.V. (1997). Interests, institutions and information: domestic politics and international relations. New Jersey: Princeton University Press.

Orbie, J. (2009). Theorie van de Europese Integratie: Ideeën, Belangen en Instellingen. Acco. Porter, G. (2014). Manufactured crisis: the untold story of the Iran nuclear scare. US: Just World Books.

Ramazani, R.K. (2013). Independence Without Freedom: Iran’s Foreign Policy. US: University of Virginia Press.

Warnaar, M. (2013). Iranian Foreign Policy During Ahmadinejad: ideology and actions. US: Palgrave Macmillan.

Page 87: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

79

2.2. Wetenschappelijke tijdschriften Alam, S. (2000). The changing paradigm of Iranian foreign policy under Khatami, Strategic

Analysis, V24/N9, p. 1629-1653. Amuzegar, J. (2003). Iran's Crumbling Revolution, Foreign Affairs, V82/N1, p. 44-57.

Ann R.-F., B. (2009). Islamic Realpolitik: Two-Level Iranian Foreign Policy, International Journal on World Peace, V26/N4, p. 9. August, O. (2014). The revolution is over: the new Iran and the prospects for a nuclear deal - a

special report, The Economist, V413/N8911, p. 1-16. Bahgat, G. (2013). Dealing With Iran - The Iranian Nuclear Crisis: An Assessment, The US

Army War College - Parameters, V43/N2, p. 67-76. Bakhash, S. (1998). Iran's remarkable election, Journal of Democracy, V9/N1, p. 80-94.

Barzegar, K. (2003). Iran’s foreign policy strategy after Saddam, The Washington Quarterly, V33/N1, p. 173-189.

Bergenäs, J. (2010). The European Union’s Evolving Engagement With Iran: Two Steps Forward, One Step Back, The Nonproliferation Review, V17/N3, p. 491-512.

Coolsaet, R. (2001). Buitenlandse politiek georganiseerde aanpassing of voortzetting van de binnenlandse politiek?, Internationale Spectator, V6/N4, p. 217-219.

Dai, H. (2014). Hassan Rohani and Javad Zarif's Work Plan, American Foreign Policy Interests: The Journal of the National Committee on American Foreign Policy, V36/N1, p. 7-17. Dorraj, M. & Neos, D. (2013). Iranian President Rouhani's foreign policy: impacts and hopes,

International Affairs Forum, V4/N2, p. 127-132. Fearon, J.D. (1998). Domestic politics, foreign policy, and theories of international relations, Annual Review of Political Science, Vol.1, p. 289-313.

Page 88: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

80

Gheissari, A. & Nasr, V. (2005). The conservative consolidation in Iran, Survival: Global

Politics and Strategy, V47/N2, p. 175-190.

Haji-Yousefi, A., M. (2010). Iran’s Foreign Policy during Ahmadinejad: From Confrontation to Accommodation, Alternatives: Turkish Journal of International Relations, V9/N2, p. 10.

Hashmi, R.S. & Khalid, I. (2014). Iranian Nuclear Deal: Future Perspectives and Implications for the Region, Pakistan Vision, V15/N1, p. 16-39.

Hermann, M.G. & Hermann, C.F. (1989). Who Makes Foreign Policy Decisions and How: an Emperical Inquiry, International Studies Quarterly, V33/N4, p. 361-388.

Hooglund, E. (1987). The Search for Iran's “Moderates”, Middle East Report, 144/V17, p. 5-6. Hunter, S.T. (1989). Post-Khomeini Iran, JSTOR: Foreign Affairs, V68/N5, p. 133-149.

Jones, P. (2011). Succession and the Supreme Leader in Iran, Survival: Global Politics and Strategy, V53/N6, p. 105-126.

Kamrava, M. (2010). The 2009 Elections and Iran's Changing Political Landscape, Orbis, V54/N3, p. 400–412.

Karabell, Z. (1996). Fundamental Misconceptions: Islamic Foreign Policy, Foreign Policy. No. 105, p. 76-90.

Kaye, D.D. & Wehrey, F.M. (2007). A Nuclear Iran: The Reactions of Neighbours. Survival: Global Politics and Strategy, V49/N2, p. 111-128.

Kazemzadeh, M. (2013). Ayatollah Khamenei's Foreign Policy Orientation, Comparative Strategy, V32/N5, p. 443-458.

Pillar, P.R., Reardon, R., Sebenius, J.K. & Singh, M.K. (2013). Nuclear Negotiations with Iran, International Security, V38/N1, p. 174-192.

Page 89: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

81

Pollack, M.A. (1997). Delegation, agency, and agenda setting in the European Community,

International Organization, V51/N1, p. 99-134. Mahdavi, P. (2015). Explaining the Oil Advantage: Effects of Natural Resource Wealth on Incumbent Reelection in Iran, World Politics, V76/N2, p. 226-267.

Mahdavi, S.H. (2013). Can Iran Surprise by Holding a “Healthy”�Election in June?, Middle East Brief by Brandeis University, V73, p. 1-9.

Monshipouri, M. (2013). Rouhani's Election: Promise of Change or More of the Same?, Insight Turkey, V15/N3, p. 51-56.

Monshipouri, M. & Dorrai, M. (2013). Iran’s Foreign Policy: A Shifting Strategic Landscape, Middle East Policy, V20/N4, p. 133-147.

Moravcsik, A. (1993). Preferences and Power in the EC: A Liberal Intergovernmentalist Approach, Journal of Common Market Studies, V31/N4, p. 473–524.

Moshaver, Z. (2003). Revolution, Theocratic Leadership and Iran’s Foreign Policy: Implications for Iran-EU Relations, The Review of International Affairs, V3/N2, p. 283-305. Mousavian, S.H. (2006). Iran and the West: The Path to Nuclear Deadlock, Global Dialogue,

V8/N12, p. 1-11. Mozaffari, M. (2009). Iran’s Ideological Foreign Policy, Iran Nameh: A Journal of Iranian Studies, XXV, no. 3.

Rajaee, F. (1999). A Thermidor of “Islamic Yuppies"? Conflict and Compromise in Iran's Politics, Middle East Journal, V53/N2, p. 217-231.

Rakel, E.P. (2009). The Political Elite in the Islamic Republic of Iran: From Khomeini to Ahmadinejad, Comparative Studies of South Asia, Africa and the Middle East, V29/N1, p. 105-

125.

Page 90: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

82

Ramazani, R.K. (1992). Iran's Foreign Policy: Both North and South, The Middle East Journal,

V46/N3, p. 393-412. Ramazani, R. K. (2004). Ideology and Pragmatism in Iran's Foreign Policy, The Middle East Journal, V58/N4, p. 549-559.

Ramazani, R. K. (2009). Understanding Iran’s Foreign Policy, Journal of Foreign Relations, V9/N1, p. 647- 666.

Rivetti, P. & Cavatorta, F. (2013). The Importance of being Civil Society': Student Politics and the Reformist Movement in Khatami's Iran, Middle Eastern Studies, V49/N4, p. 645-660.

Sadjadpour, K. (2010). Reading Khamenei: The World View of Iran’s most Powerful Leader, Carnegie Endowment for International Peace, 2010 (7), p. 24.

Sherrill, C.W. (2014). Why Hassan Rouhani Won Iran's 2013 Presidential Election, Middle East Policy, V21/N2, p. 64-75.

Shirley, E.G. (1994). The Iran Policy Trap, Foreign Policy, N96, p. 75-93. Vatanka, A. (2008). Ali Khamene'í: Iran's Most Powerful Man, Middle East Institute - Policy

brief, V3/N10, p. 1-8. Wendt, A. (1992). Anarchy is What States Make of It: The Social Construction of Power Politics, International Organisation, V46/N2, p. 398.

2.3. Rapporten, cursussen en ongepubliceerde proefschriften Akbarzadeh, S. (2013). Islam in Iran's Foreign Policy: Central Asia and Afghanistan (Unpublished manuscript). Faculty of Arts - Asia Institute, The University of Melbourne. Chatham House (2006). Iran, Its neighbors and the regional crises (A Middle East Program

Report). The Royal Institute of International Affairs.

Page 91: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

83

Chowdhury, N. (2011). Principal- Agent Theory Is an effective Tool or only a good Hypothesis?

(Unpublished manuscript). University of Birmingham. Eisenstadt, M. (2014). What Iran's Chemical Past Tells Us About Its Nuclear Future. (Research Notes Number 17). The Washington Institute for Near East Policy.

Ganji, A. (2013). Who is Ali Khamenei? The Worldview of Iran’s Supreme Leader. (Essay), Published by the Council on Foreign Relations, Foreign Affairs, Saint Joe High.

Kahl, C.H. (2013). Examining Nuclear Negotiations: Iran After Rouhani’s First 100 Days. Prepared Statement: Georgetown University.

Mahdavi, S.H. (2014). “Worried”� or “Valiant”? The Dialectic Between Iran's Nuclear Negotiations and its Domestic Politics. (Middle East Brief), Crown Center for Middle East Studies: Brandeis University.

Mohammadi, M. (2008). The Future of the International System and Iran’s Foreign Policy. Tehran: IPIS.

Mohammadi, M. (2008). Foreign Policy of the Islamic Republic of Iran During Ahmadinejad. Tehran: Dadgostar.

Mohammadi, M. (2009). The 9th Government and International System (in: Rational Foundations and Practical Policy of the 9th Government and International Relations). Tehran: The Presidential Documentary Research Center.

Molana, H. (2009). The Fundamental Elements in Foreign Policy of the 9th Government. (in: Rational Foundations and Practical Policy of the 9th Government and International Relations).

Tehran: The Presidential Documentary Research Center. Nader, A. (2013). Rouhani’s Election: Regime Retrenchment in the Face of Pressure.

(Testimony submitted before the House Foreign Affairs Committee, Subcommittee on the Middle East and North Africa on June 18, 2013), RAND Office of External Affairs.

Page 92: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

84

Pritchard, M.A. (2014). Formal systems and informal networks : Iranian power politics in

principle and practice (Unpublished manuscript). The University of Texas, Austin (US). Rakel, E.P. (2008). The Iranian political elite, state and society relations, and foreign relations since the Islamic revolution. (Unpublished doctoral dissertation). Faculty FMG: Amsterdam

Institute for Social Science Research (AISSR). Samur, Z. Ö. (2008). Civil Society in Iran, (Unpublished manuscript). The Graduate School of

Social Sciences of the Middle East Technical University, Turkey. Schake, K.N. & Yaphe, J.S. (2001). The Strategic Implication of a Nuclear-Armed Iran.

(Unpublished manuscript). Washington, DC: National Defense University. Tabatabai, A. (2013). Presidential Elections and Nuclear Policy In Iran. (Unpublished doctoral dissertation). Arms Control Today: Arms Control Association.

Temim, J. (2011). How has Iranian foreign policy changed after the death of Ayatollah Khomeini and why?. Seminar: Contemporary Iranian Politics.

2.4. Dag- en weekbladen Al Jazeera and agencies (2010, 7 september). Iran 'ready for nuclear agreement’: Ahmadinejad promises co-operation as Tehran reportedly responds to IAEA deal. Verkregen op 23/04/2015 via

http://www.aljazeera.com/news/middleeast/2009/10/2009102984633409448.html BBC (2013). Iran: Who holds the power? - special report. Verkregen op 07/05/2015 via

http://news.bbc.co.uk/2/shared/spl/hi/middle_east/03/iran_power/html/guardian_council.stm BBC Persian (2013), Hashemi Khamenei Election. Verkregen op 07/05/2015 via

http://www.bbc.co.uk/persian/%20iran/2013/04/130416_ir92_hashemi_khamenei_election.%20shtml

Page 93: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

85

Borger, J. & Dehghan, S.K. (2014, 18 november). Iran Nuclear Talks: The Guardian Briefing.

Verkregen op 20/11/2014 via http://www.theguardian.com/world/2014/nov/18/-sp-iran-nuclear-talks-briefing Bouchrika, W. (2015, 1 april). Nucleaire marathon-onderhandelingen: Iran weigert akkoord

zolang sancties bestaan. Verkregen op 11/05/2015 via http://www.knack.be/nieuws/wereld/nucleaire-marathon-onderhandelingen-iran-weigert-akkoord-zolang-sancties-bestaan/article-normal-546319.html

Dehghan, S.K. (2012, 14 maart). Iran's president Mahmoud Ahmadinejad summoned to parliament. The Guardian. Verkregen op 23/04/2015 via

http://www.theguardian.com/world/iran-blog/2012/mar/14/iran-ahmadinejad-appears-parliament Demeulemeester, S. (2015, 2 april). Iraans atoomprogramma: 'Doorbraak bij

onderhandelingen: eensgezindheid over sleutelkwesties’. Verkregen op 11/05/2015 via http://www.knack.be/nieuws/wereld/iraans-atoomprogramma-doorbraak-bij-onderhandelingen-eensgezindheid-over-sleutelkwesties/article-normal-559319.html

Derakhshi, R. (2009, 29 oktober). Iran proposes big changes to draft atom deal: report. Reuters. Verkregen op 23/04/2015 via http://www.reuters.com/article/2009/10/29/us-iran-

nuclear-idUSLT25626120091029 Editoral Board (2013, 12 juni). Iran votes friday on a president but the ballot is quite limited. The Washington Post. Verkregen op 21/04/2014 via

http://www.washingtonpost.com/opinions/iran-votes-friday-on-a-president-but-the-ballot-is-quite-limited/2013/06/12/5fa7e820-d383-11e2-8cbe-1bcbee06f8f8_story.html

Erdbrink, T. (2013, 3 april). Power Struggle Is Gripping Iran Ahead of June Election. The New York Times. Verkregen op 23/04/2015 via http://www.nytimes.com/2013/04/04/world/middleeast/ahmadinejad-of-iran-reshapes-image-

ahead-of-june-vote.html?pagewanted=all&_r=1&

Page 94: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

86

Erdbrink, T. (2013, 13 september). Enigmatic Leader of Iran Backs Overture, for Now. The

New York Times. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.nytimes.com/2013/09/24/world/middleeast/enigmatic-leader-of-iran-backs-overture-for-now.html?_r=0

Erlangerfeb, S. & Gordon M.R. (2015, 8 februari). Deadline Nearing, Iran Presses for Progress in Nuclear Talks. The New York Times. Verkregen op 11/02/2015 via http://www.nytimes.com/2015/02/09/world/middleeast/iran-wants-no-further-extension-of-

nuclear-talks-foreign-minister-says.html?ref=topics&_r=0 Fathi, N. & Sanger, D.E. (2009, 20 mei). Iran Test-Fires Missile With 1,200-Mile Range. The

New York Times. Verkregen op 23/04/2015 via http://www.nytimes.com/2009/05/21/world/middleeast/21iran.html Hafezi, P. (2008, 13 augustus). Influential Iran cleric slams Ahmadinejad on economy.

Reuters. Verkregen op 23/04/2015 via http://www.reuters.com/article/2008/08/13/us-iran-economy-cleric-idUSHAF34205520080813

Kessler, G. (2013, 27 november). Did Iran’s supreme leader issue a fatwa against the development of nuclear weapons? The Washington Post. Verkregen op 11/02/2015 via http://www.washingtonpost.com/blogs/fact-checker/wp/2013/11/27/did-irans-supreme-leader-

issue-a-fatwa-against-the-development-of-nuclear-weapons/ Memarian, O. (2010, 17 september). Activists Warn of Rights Crisis Ahead of Ahmadinejad Visit. Inter Press Service. Verkregen op 23/04/2015 via

http://www.ipsnews.net/2010/09/activists-warn-of-rights-crisis-ahead-of-ahmadinejad-visit/ Musavi, N. (2011). Tehran Fars News Agency in Persian —� hardline semi-official news

agency. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.farsnews.com Paivar, A. (2013, 12 juni). Economic troubles loom over Iran presidential election. Verkregen

op 08/05/2015 via http://www.bbc.com/news/world-middle-east-22840729

Page 95: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

87

Porter, G. (2014, 16 oktober). When the Ayatollah Said No to Nukes. Foreign Policy.

Verkregen op 11/02/2015 via http://foreignpolicy.com/2014/10/16/when-the-ayatollah-said-no-to-nukes/ Recknagel, C. (2005, 27 juni). Iran: Election Of Ahmadinejad Unlikely To Affect Nuclear

Negotiations. Verkregen op 23/04/2015 via http://www.rferl.org/content/article/1059517.html Redactie, (2013, 15 juni). Hassan Rohani al na eerste ronde president van Iran. Bron:

ANP/AP/Reuters. Verkregen op 21/04/2014 via http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2664/Nieuws/article/detail/3459531/2013/06/15/Hasan-Rohani-al-na-eerste-ronde-president-van-Iran.dhtml

Redactie (2015, 8 april). Republikeinen verdeeld over raamakkoord Iran. Verkregen op 11/05/2015 via http://www.volkskrant.nl/dossier-de-nucleaire-ambities-van-iran/republikeinen-verdeeld-over-raamakkoord-iran~a3946649/

Rochtus, D. (2013, 4 augustus). Eén zwaluw maakt de Iraanse Lente niet. De Redactie. Verkregen op 21/04/2014 via

https://lirias.kuleuven.be/bitstream/123456789/418615/1/Eén+zwaluw+maakt+de+Iraanse+Le%20nte+niet.pdf

Reynolds, J. (2013, 27 september). Iran nuclear: Rouhani changes tone but Khamenei has final say. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.bbc.com/news/world-middle-east-24304548 Sharafedin, B. (2014, 2 mei). The low-budget biopic riling Iran's president. Verkregen op

26/04/2015 via http://www.bbc.com/news/world-middle-east-27251099 Solomon, J. (2009, 17 juni). Challenger Mousavi Has Conservative Past. The Wall Street

Journal. Verkregen op 26/04/2015 via http://www.wsj.com/articles/SB124519676619521077-search

Verstraete, A. & Verstraete, J. (2015, 2 april). Obama: "Als Iran ons bedriegt, zal de hele wereld het weten”. Verkregen op 11/05/2015 via http://deredactie.be/cm/vrtnieuws/buitenland/1.2292040

Page 96: SOPHIE ROGIERlib.ugent.be/fulltxt/RUG01/002/217/710/RUG01-002217710_2015_0001_… · ACADEMIEJAAR 2014 – 2015 Evolutie in binnenlandse politiek, revolutie in buitenlands beleid?

88

2.5. Internet Bakhash, S. (2010). The Six presidents, Iran Primer (Wright, R. ed.), verkregen op 14/4/2015

van http://iranprimer.usip.org/resource/six-presidents Bakhash, S. (2013). Iran's Pivotal Presidential Election, Wilson Center Middle East Program,

N18, verkregen op 14/4/2015 van http://www.wilsoncenter.org/sites/default/files/iran_pivotal_presidential_election_0.pdf Colijn, K. (2013), De nieuwe president van Iran. Clingendael: Nederlands instituut voor

internationale betrekkingen - Publicaties. Verkregen op 21/04/2014, http://www.clingendael.nl/publication/de-nieuwe-president-van-iran?lang=nl

Dorsey, J.M. (2013). Iran's new president: averting a popular revolt, RSIS commentaries, V109/N13, verkregen op 14/4/2015 van http://dr.ntu.edu.sg/handle/10220/20079

Koh, H.H. (1988). Why the President (Almost) Always Wins in Foreign Affairs: Lessons of the Iran-Contra Affair, Faculty Scholarship Series: paper 2071, verkregen op 14/4/2015 van http://digitalcommons.law.yale.edu/fss_papers/2071

Laipson, E. (2010). Reading Iran, Iran Primer (Wright, R. ed.), verkregen op 04/5/2015 van http://iranprimer.usip.org/resource/reading-iran

Laufer, M. (2005). A.Q. Khan Nuclear Chronology, Carnegie Endowment for International Peace, V3/N8, verkregen op 14/4/2015 van http://www.issafrica.org/armsnetafrica/sites/default/files/Laufer,%20M.%202005.pdf

Sadjadpour, K. (2010). Iran Primer: The Supreme Leader, Carnegie Endowment for International Peace, verkregen op 14/4/2015 van http://carnegieendowment.org/2010/09/01/iran-primer-supreme-leader/4n4

Zarif, M.J. (2014). What Iran Really Wants: Iranian Foreign Policy in the Rouhani Era, Foreign Affairs, V93/N3, verkregen op 14/4/2015 van

http://www.foreignaffairs.com/articles/141209/mohammad-javad-zarif/what-iran-really-wants