Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 · 2018. 7. 28. · Dit is een publicatie van SERV...

140
Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008

Transcript of Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 · 2018. 7. 28. · Dit is een publicatie van SERV...

  • Sociaal-EconomischRapport Vlaanderen

    2008

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina I

  • Dit is een publicatie van

    SERV Academia PressSociaal-Economische Raad van Vlaanderen Eekhout 2Wetstraat 34-36 9000 Gent1040 Brussel Tel. 09/233 80 88 Fax 09/233 14 09Tel. 02 20 90 111 Fax 02 21 77 008 [email protected] www.academiapress.be

    De SERV is het overleg- en adviesorgaan van de Vlaamse sociale partners(vakbonden en werkgevers)

    De uitgaven van Academia Press worden verdeeld door:

    J. Story-Scientia nv Wetenschappelijke BoekhandelSint-Kwintensberg 879000 GentTel. 09/225 57 57 Fax 09/233 14 [email protected] www.story.be

    Ef & EfEind 36NL-6017 BH ThornTel. 0475 561501 Fax 0475 561660

    Opmaak en vormgeving: Le Pur et L’Impur, ZingemOntwerp cover: Kris Demey en Jan Van der Veken

    Redactie: M. Dethée, F. Devisch, E. Eysackers, W. Knaepen, M. Valcke, K. Vanderweyden

    Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008Gent, Academia Press, 2008, XII + 128 p.

    ISBN 978 90 382 1283 8D/2008/ 4804 / 127NUR1 900U 1139

    Bij gebruik van gegevens en informatie uit deze publicatie wordt een correcte bronvermeldingop prijs gesteld.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina II

  • Ten geleide

    Geachte lezer,

    Meer ruimte op de arbeidsmarkt creëren en risico nemen coherent ondersteunen zijn detwee topprioriteiten voor de dynamiek van Vlaanderen.

    De Vlaamse sociale partners zetten met dit vernieuwde Sociaal-Economisch RapportVlaanderen beide punten prominent op de agenda: op de eigen onderhandelingsagen-da en op de agenda van de Vlaamse Regering.

    De Vlaamse arbeidsmarkt knelt: het jobaanbod groeide fors in 2007, terwijl de werk-loosheidsgraad in maart 2008 een historisch laag punt bereikte. Een arbeidsmarkt inademnood heeft een nefaste invloed op de economie en op de welvaart in Vlaanderen.De urgentie van het probleem vraagt om een gerichte aanpak om het potentieel op deVlaamse arbeidsmarkt optimaal te benutten, de interregionale mobiliteit te stimulerenen de mogelijkheden van arbeidsmigratie te verkennen. Tezelfdertijd werkt de krapte alseen hefboom voor tewerkstelling van kansengroepen, competentiemanagement, leef-tijdsbewust personeelsbeleid, enz.

    Ondernemerschap en innovatie staan met stip genoteerd op de Vlaamse en Europeseagenda. Terecht. Maar het moet nog beter. Risicokapitaal fungeert als aanjager vanondernemerschap en innovatie, en de Vlaamse risicokapitaalinstrumenten moetengeoptimaliseerd worden. Ook in het licht van de komende demografische uitdagingenis het essentieel dat de Vlaamse economische motor voldoende vernieuwing krijgt.

    Dit Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen is anders dan de vorige edities: veel dun-ner en meer gefocust op de agendering van de sociaal-economische prioriteiten voorVlaanderen. Dit rapport beoogt de gangmaker te zijn voor het overleg met de VlaamseRegering over de aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt en de verbetering van hetinvesteringsklimaat door een gestroomlijnd risicokapitaalinstrumentarium.

    Karel Van Eetveltvoorzitter SERV

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina III

  • economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina IV

  • Inhoudsopgave

    Leeswijzer III

    Samenvatting VI

    Deel 1 Krapte op de arbeidsmarkt: Aanbod zoekt vraag,vraag zoekt aanbod 1

    1. Een arbeidsmarkt in ademsnood 3

    2. Zuurstof voor de Vlaamse arbeidsmarkt 5

    2.1. Spoor 1: beter benutten van het aanwezige potentieel 5

    2.2. Spoor 2: Interregionale mobiliteit 30

    2.3. Spoor 3: Arbeidsmigratie 34

    Deel 2 Risicokapitaal als instrument in het bevorderen van onder-nemerschap en innovatie 39

    1. Inleiding 41

    Hoofdstuk 1 Aandachtspunten/aanbevelingen 451. Situering 45

    2. Alle financieringsstadia worden gedekt maar waakzaamheid isgeboden voor de vroege fase financiering 46

    3. Ondernemerschap en innovatie vormen de doelstelling… 47

    4. …maar outcome effectiviteitsmeting is gewenst 48

    5. Afstemming met andere beleidsinstrumenten waar mogelijk… 48

    6. … en screening van het risicokapitaal-instrumentarium 50

    7. Een efficiënte communicatiestrategie is wenselijk 51

    8. Meer en beter inspelen op Europese hefboommiddelen 51

    9. Band met verankeringsdebat 52

    Hoofdstuk 2 Informatiedossier 531. Het begrip risicokapitaal 53

    2. Het belang van risicokapitaal voor innovatie, groei en werkgelegenheid 56

    2.1. Algemeen 56

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina V

  • 2.2. Risicokapitaal als beleidsinstrument ter bevordering vaneconomische groei en innovatie 56

    2.3. De impact van risicokapitaal op innovatie, competitiviteit,groei en tewerkstelling 58

    3. Analyse van de Belgische/Vlaamse risicokapitaalmarkt 61

    3.1. De formele risicokapitaalmarkt 61

    3.2. De informele risicokapitaalmarkt in België/Vlaanderen 69

    3.3. Samenvatting: de Belgische/Vlaamse risicokapitaalmarkt 70

    3.4. De informele risicokapitaalmarkt 72

    4. Het Vlaams overheidsinstrumentarium ten behoeve van risicokapitaal 73

    4.1. Inleiding 73

    4.2. De investeringsmaatschappijen van de Vlaamse overheid 73

    4.3. ARKimedes 77

    4.4. Vlaams Innovatiefonds (Vinnof) 80

    4.5. Win-winlening 83

    4.6. Waarborgregeling (decreet 6 februari 2004) 85

    4.7. Het NRC-fonds 86

    4.8. Fonds Vlaanderen Internationaal (FVI) 88

    4.9. Cultuurinvest 89

    4.10. BAN Vlaanderen 91

    4.11. Participatiefonds 96

    5. De belangrijkste Europese steuninstrumenten ten behoevevan risicokapitaal 106

    5.1. Inleiding 106

    5.2. Kerncijfers 107

    Deel 3 Cijferbijlage: Sociale en economische indicatoren voorVlaanderen 113

    1. Overzicht 115

    2. Korte toelichting bij de berekeningswijze van een aantal variabelen 122

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina VI

  • Leeswijzer

    Vanaf 2003 heeft de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen tweejaarlijks een rap-port uitgebracht over de sociaal-economische ontwikkelingen die voor Vlaanderenbelangrijk zijn op korte en middellange termijn. In deze Sociaal-EconomischeRapporten werd Vlaanderen sociaal-economisch gepositioneerd tegenover een aantallanden en bestpresterende regio’s. Daarnaast werden een reeks voor de Vlaamse socialepartners prioritaire thema’s gedocumenteerd. Dit opzet resulteerde in een boordtabel eneen aantal uitvoerige monografieën.

    Het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 dat voorligt, vormt een trendbreukmet de gelijknamige tweejaarlijkse rapporten die door de SERV tussen 2003 en 2007werden gepubliceerd.

    Vanaf de editie 2008 kiest de SERV voor een andere invulling van het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen waarbij de klemtoon verschuift van de documentairefinaliteit naar een beleidsmatige functionaliteit. Immers, met de Sociaal-EconomischeRapporten, die vanaf nu jaarlijks worden uitgebracht, wensen de Vlaamse sociale part-ners een aantal sociaal-economische uitdagingen op de beleidsagenda te plaatsen. In hetSociaal-Economisch Rapport Vlaanderen worden deze uitdagingen onderbouwd enworden pistes naar oplossingen aangereikt.

    De gewijzigde aanpak weerspiegelt zich in de structuur van het Sociaal-EconomischRapport Vlaanderen 2008.

    De kern van het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 bestaat uit de duidingen visieontwikkeling van de SERV ten aanzien van twee uitdagingen voor de Vlaamseeconomie en arbeidsmarkt die de Vlaamse sociale partners bij voorrang op de beleids-agenda willen plaatsen.

    De prioritaire thema’s die de Vlaamse sociale partners naar voren schuiven zijn:1. de krapte op de arbeidsmarkt;2. de aanwending van risicokapitaal als instrument in het bevorderen van onderne-

    merschap en innovatie.

    Het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 wordt afgesloten met een cijferma-tige weergave van een aantal sociaal-economische kernindicatoren.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina VII

  • economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina VIII

  • Samenvatting

    Krapte op de arbeidsmarkt: Aanbod zoekt vraag, vraag zoekt aanbod

    De Vlaamse arbeidsmarkt knelt en kan aan een deel van de vraag niet meer voldoen.Dit is onder meer het gevolg van de economische groei. De krappe arbeidsmarkt magechter niet zo maar herleid worden tot een conjunctureel fenomeen. In de nabije toe-komst komt door de demografische evoluties immers ook de aanbodzijde onder druk testaan. Een duidelijk beleid dat zich richt op het remediëren van de krapte is dan ookeen noodzaak en dit zowel vanuit economisch oogpunt als vanuit het oogpunt van de(aankomende) vergrijzing. Een geïntegreerd beleid dat zuurstof genereert voor eenarbeidsmarkt in ademsnood. De SERV is van mening dat extra zuurstof langs drie aanelkaar complementaire kanalen moet worden aangevoerd, namelijk via de huidigearbeidsmarkt, via de interregionale mobiliteit en via arbeidsmigratie.

    De huidige Vlaamse arbeidsmarkt is al uitvoerig geanalyseerd en in kaart gebracht. Debeperkte werkzaamheidsgraad toont aan dat er ook binnen de huidige Vlaamse popu-latie nog een ruim potentieel aanwezig is. Een potentieel dat zich vooral bevindt in spe-cifieke subgroepen. De SERV pleit voor een betere benutting van dit potentieel.Hiervoor is het noodzakelijk dat een generiek beleid (gericht op het verhogen van dewerkzaamheid, de werkbaarheid en de inzetbaarheid) de subgroepspecifieke acties flan-keert. Het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 gaat dieper in op de noodza-kelijke sectorale klemtonen en op de subgroepspecifieke acties voor 50-plussers, vrou-wen, allochtonen en personen met een handicap. Voor de 50-plusser houdt dit in dater naar gestreefd wordt om de werkenden aan het werk te houden, de werkloze 50-plus-sers beschikbaar te houden en de werkgevers te stimuleren om 50-plussers aan te wer-ven. Het demografische potentieel gebruiken als katalysator voor de verdere groei vanhun arbeidsmarktparticipatie is bij de vrouwen de grote uitdaging. Betreffende de ande-re kansengroepen wordt ingegaan op de situatie van hooggeschoolde allochtonen en deinstroom van personen met een arbeidshandicap.

    Een tweede spoor dat leidt naar meer zuurstof is de interregionale mobiliteit. Dit is geennieuw maar wel een brandend actueel spoor. Bijkomende acties, gebaseerd op een dui-delijke analyse van de arbeidsmarktsituatie in alle gewesten, zijn noodzakelijk. Hierbijzijn de sociale partners vragende partij voor: een groot taalplan, acties op het niveau vande bemiddelingsdiensten, het faciliteren en stimuleren van de fysieke mobiliteit, het ver-beteren van het onthaal en de integratie van de werknemers, het aanpakken van psycho-

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina IX

  • logische barrières via sensibilisering en informatieverspreiding door de werkgevers- enwerknemersorganisatie en het verzamelen van goede voorbeelden.

    Ook de arbeidsmigratie, het laatste spoor, staat momenteel in het middelpunt van dediscussie. Zonder voorafname te doen van deze beleidsdiscussie, stellen de sociale part-ners in het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 volgende uitgangspuntencentraal:

    • De arbeidsmigratie vormt het slot van de drietrapsraket;

    • Er is duidelijk een onderscheid tussen de onderdanen van de nieuwe EU-landen ende illegaal in ons land verblijvende personen enerzijds en de arbeidsmigratie uit dederde landen anderzijds;

    • Voor de onderdanen van de nieuwe EU-landen moet een duidelijke analyse van deresultaten van de overgangsregeling van 2006 aan de basis liggen van de beslissing in2009;

    • Er moet verder nagegaan worden hoe personen die illegaal in ons land verblijvengeïntegreerd kunnen worden in het potentieel van de Vlaamse arbeidsmarkt en delogica waarmee dit gebeurt moet gebaseerd zijn op een globale, evenwichtige bena-dering van humanitaire en economische aspecten;

    • De arbeidmigratie uit derde landen is aangewezen voor noden die niet op de ande-re manieren aangepakt kunnen worden, dient te gebeuren in het kader van samen-werkingsakkoorden met het land van herkomst en mag niet leiden tot een verstoringvan de arbeidsmarkt.

    Risicokapitaal als instrument in het bevorderen van ondernemerschap en innovatie

    Ondernemen en innoveren impliceert risico’s durven nemen om een activiteit te startenen/of een nieuw product of dienst te ontwikkelen en te commercialiseren.Ondernemingen dienen dan ook over voldoende risicokapitaal te beschikken om dezerisico’s het hoofd te bieden en succesvol te ondernemen en te innoveren. Risicokapitaalkrijgt de laatste jaren dan ook van overheidswege toenemende aandacht als hefboomvoor innovatieve projecten en als draagvlak ter ondersteuning van nieuwe onderne-mingsprojecten.

    De SERV focust in het Sociaal-Economisch Rapport Vlaanderen 2008 op de economi-sche aanjager risicokapitaal in relatie met andere motoren van economische groei:ondernemerschap en innovatie. Meer bepaald wordt nagaan in welke mate de overheid

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 2008

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina X

  • de toegang tot risicokapitaal door of via haar instrumentarium vergemakkelijkt en ver-ruimt en zo ondernemerschap en innovatie faciliteert met het oog op economischegroei.

    Op basis van een analyse van de Belgische/Vlaamse risicokapitaalmarkt en de ontledingvan het Vlaamse overheidsinstrumentarium volgens een tweeledig spoor – de fase vanfinanciering in de levenscyclus van de onderneming enerzijds en de doelstelling van desteunmaatregel anderzijds – worden een aantal aspecten en voorstellen onder de aan-dacht van de Vlaamse overheid gebracht.

    Het pallet aan overheidsinstrumenten dekt de volledige levenscyclus van de onderne-ming. De onderneming – al dan niet in wording – heeft in om het even welk financie-ringsstadium rechtstreeks of onrechtstreeks toegang tot risicokapitaal. Ook de aard vanhet instrumentarium is compleet: het gaat om vormen van rechtstreekse participaties,waarborgsystemen, achtergestelde leningen, hefboommechanismen, fiscale tegemoetko-mingen voor investeerders, leningen die gekoppeld kunnen worden aan subsidies.Daarnaast blijkt dat de risicokapitaalinstrumenten gericht zijn op de bevordering vanhet (internationaal) ondernemerschap of innovatief ondernemerschap of beide.

    Niettegenstaande deze positieve vaststellingen worden volgende aandachtspunten enaanbevelingen hierna verder onderbouwd:

    1. waakzaamheid voor de vroege fase financiering is geboden;

    2. de rol van risicokapitaal als hefboom voor innovatieve projecten vergt bijzondereaandacht;

    3. de vraag naar een outcome gerichte effectiviteitsmeting vergt een antwoord;

    4. waar mogelijk is afstemming met andere beleidsinstrumenten aangewezen;

    5. een doorgedreven screening van het risicokapitaalinstrumentarium is nodig;

    6. een efficiënte communicatiestrategie voor het instrumentarium is onontbeerlijk;

    7. Vlaanderen moet meer en beter inspelen op de Europese hefboommiddelen;

    8. de rol van risicokapitaal in het verankeringsdebat dient uitgeklaard.

    SAMENVATTING

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina XI

  • economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina XII

  • Deel 1

    Krapte op de arbeidsmarkt:aanbod zoekt vraag, vraag zoekt aanbod

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 1

  • economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 2

  • 1. Een arbeidsmarkt in ademsnood

    De Vlaamse arbeidsmarkt knelt.

    Dit blijkt onder meer uit de evolutie aan de aanbodzijde, waar de werkloosheid snellerdaalt dan de ijskap smelt. In maart 2008 bereikte de werkloosheidsgraad met 5,7% zijnlaagste punt van het decennium. Drie jaar eerder (1 maart 2005) bedroeg die nog 8,3%.In reële getallen was dit een daling van 227.184 naar 161.914 personen, een daling metmeer dan 30% (66.000 personen). Dit is de realiteit op Vlaams niveau. Een realiteitwaarachter een grote regionale diversiteit schuilt. In sommige Vlaamse regio’s ligt dewerkloosheidsgraad een stuk onder het Vlaamse gemiddelde. Dit was onder meer zo inde regio’s Kortrijk-Roeselare (4,18%), Brugge (4,37%), Leuven (4,42%) en Vilvoorde(4,66%). Hier komt de werkloosheid opmerkelijk dicht in de buurt van de symbolischegrens van 3% frictiewerkloosheid. De regionale diversiteit houdt meteen ook in datelders, en niet toevallig in een aantal grootstedelijke gebieden, de werkloosheid een stukhoger ligt: Antwerpen (7,89%), Gent (6,31%) en Hasselt (6,26%). En dan spreken wenog niet over Brussel, waar de werkloosheid totaal andere proporties aanneemt.

    Ook de indicatoren aan de vraagzijde tonen een zelfde evolutie. Het jobaanbod groei-de in 2007 fors aan. Dit bleek onder andere uit de stijging van het aantal vacatures datin 2007 op jaarbasis binnenkwam bij de VDAB (+ 15%). De vacatures die betrekkinghadden op het normaal economisch circuit kenden hierbij de sterkste stijging (22,5%).Het aangroeiende aanbod ging samen met een daling van het vervullingspercentage.Dat zakte in 2007 fors naar 81,5%. Deze trends zijn ook waar te nemen in de eerstemaanden van 2008. Zo bleef het aanbod van vacatures in het normaal economisch cir-cuit stijgen. De vervullingsbasis voor de maand februari 2008 bedroeg 79,4% en 76,1%voor knelpuntvacatures.

    Het bovenstaande wijst er op dat het aanbod op de Vlaamse arbeidsmarkt een deel vande vraag niet meer kan voldoen. Een situatie die ontegensprekelijk onder meer hetgevolg is van de economische groei die Vlaanderen de voorbije jaren kende. Deze zwen-gelde de vraag naar arbeidskrachten enorm aan. Dit betekent echter niet dat Vlaanderenmag leven in de veronderstelling dat de huidige problematiek zomaar zal verdwijnenwanneer de economie zou slabakken. Een onevenwicht tussen vraag en aanbod kanimmers meerdere oorzaken hebben. Waar de economische conjunctuur een belangrijkeinvloed heeft op de vraagzijde, wordt de aanbodzijde onder meer bepaald door demo-grafische evoluties1. Die evoluties zullen de aanbodzijde de volgende jaren zwaar onder

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 3

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 20084

    druk zetten. De ruime uitstroom van de babyboomgeneratie in het komend decenniumzal immers niet voldoende gecompenseerd worden door de instroom van de jongeren.Deze instroom neemt zelfs af. Gevolg hiervan is dat de populatie op arbeidsmarktleef-tijd in reële omvang afneemt en bovendien ook ontgroent. De demografische evolutieszijn echter geen determinerende factor in absolute zin. Het aantal mensen dat zich opberoepsactieve leeftijd effectief op de arbeidsmarkt aanbiedt, is immers onderhevig aanmeerdere factoren zoals de mate waarin vrouwen participeren, de maatschappelijkebetekenis van werken en de alternatieven die er zijn om te voorzien in het levensonder-houd.

    Een krappe arbeidsmarkt resulteert niet enkel in moeilijkheden voor de arbeidsmarktvan vandaag. Een perspectief van krapte op (midden)lange termijn kan ook een effecthebben op de evolutie aan de vraagzijde. Investeringen en groeiplannen worden immersmee beïnvloed door de perceptie over de mate waarin de gewenste arbeidskrachten aan-wezig (zullen) zijn. Een duidelijk beleid dat zich richt op het remediëren van de kraptedoor het op peil houden van het aanbod en het aanpassen van de vraag, is hierop hetbeste antwoord.

    Bovendien is een dergelijk beleid niet enkel vanuit economische hoek aangewezen. Dedemografische evolutie van de komende decennia zorgt immers voor een tweede, indi-recte druk op de Vlaamse arbeidsmarkt. De vergrijzing doet de omvang van de groepniet-actieven groeien. Dit resulteert, in combinatie met een dalende omvang van degroep op arbeidsleeftijd, in een stijgende afhankelijkheidsratio2. De groei van dearbeidsparticipatie is, als één van de elementen die de financiering beïnvloedt, dus ooknodig vanuit het perspectief van de instandhouding van de sociale zekerheid. Er isimmers geopteerd om de druk van de vergrijzing te ondervangen door meer mensen aanhet werk te krijgen en de duur van de loopbanen gemiddeld te doen stijgen.

    De nood aan een beleid dat de krapte op de arbeidsmarkt remedieert, biedt ook eenaantal mogelijkheden. Zo kan ingezet worden op het toeleiden van kansengroepen dievoorheen niet aan bod kwamen en kan de krapte een hefboom blijken om via de juistestrategieën positief in te werken op specifieke aspecten aan de vraagzijde zoals compe-tentiemanagement en -ontwikkeling, leeftijdsbewust personeelsbeleid, rekruteringsbe-leid…. Voor de sociale partners is het belangrijk dat het arbeidsmarktbeleid hier posi-tief op inspeelt.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 4

  • 2. Zuurstof voor de Vlaamse arbeidsmarkt

    De arbeidsmarktparticipatie in Vlaanderen moet dus stijgen. Deze probleemstelling isniet nieuw. Onder meer het Pact van Vilvoorde drukte de consensus hierover uit. OokEuropees werd dit in het begin van het decennium opgenomen in meerdere doelstellin-gen. Het beoogde eindpunt kwam vaak echter centraler te staan dan de te volgen rou-tes. Met deze bijdrage wil de SERV nagaan waar, binnen de contouren van het Vlaamsebeleid, het (beleids)potentieel zit om de Vlaamse arbeidsmarkt te ontlasten. Op zoekdus naar zuurstof, dit zowel om de acute problematiek aan te pakken als om proactiefeen aantal bakens te verzetten. De sociale partners zijn ervan overtuigd dat de zuurstoflangs drie aan elkaar complementaire kanalen moet worden aangevoerd, namelijk via dehuidige Vlaamse arbeidsmarkt, via de interregionale mobiliteit en via arbeidsmigratie.

    2.1. Spoor 1:beter benutten van het aanwezige potentieel

    2.1.1 Het aanwezige potentieel

    De Vlaamse arbeidsmarkt is al uitvoerig ontleed. Het globale beeld is duidelijk, gekend.De werkzaamheidsgraad is in stijgende lijn sinds 2004 maar de grote stap voorwaartswerd (nog) niet gerealiseerd. In 2006 bedroeg de werkzaamheidgraad 65%3. Vlaanderenis dus nog een eind verwijderd van de in de Lissabondoelstellingen vooropgestelde 70%.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 5

  • Grafiek 1 De evolutie in de werkzaamheidsgraad in de periode 2000-20006

    Bron: EAK, verwerkt door Steunpunt Werk en Sociale Economie

    De beperkte werkzaamheidsgraad toont wel aan dat er, ondanks de daling van de werk-loosheid, ook nog binnen de huidige Vlaamse populatie een ruim potentieel aanwezigis. Dit potentieel zit bovendien bij specifieke groepen. De mate waarin de Vlamingmomenteel participeert, is immers sterk afhankelijk van geslacht, leeftijd, etniciteit enarbeidshandicap. Het cliché van de werkende man tussen de 25 en 49 is, zoals kan wor-den afgeleid uit onderstaande grafiek, meer dan een cliché. De werkzaamheidsgraadbinnen deze groep bevindt zich op Europese tophoogte, dit in schril contrast met dewerkzaamheidsgraad van een aantal andere specifieke (leeftijds)groepen. De lage werk-zaamheidsgraad van allochtonen (zie verder) vervolledigt het cliché tot dat van de blan-ke werkende man.

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 20086

    45

    51

    57

    63

    69

    75

    vrouwenmannentotaal

    2006200520042003200220012000

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 6

  • Grafiek 2 De werkzaamheidsgraad in Vlaanderen in 2006 naar leeftijd,geslacht

    Bron: EAK, verwerkt door Steunpunt Werk en Sociale Economie

    In de periode 2000-2006 steeg de werkzaamheidsgraad met 2,3% tot 65%. De trend isgekend, maar kennen we de trend wel voldoende? Of anders gezegd, wat zijn de mecha-nismen achter de cijfers? Door de evolutie in de werkzaamheidsgraad op te delen in eendemografische component en een werkzaamheidscomponent kan deze analytisch ont-leed worden. Dergelijke analyse brengt de mate waarin de evolutie het gevolg is vanenerzijds een verandering in de leeftijdsstructuur en anderzijds een stijging of daling vande intrinsieke arbeidsmarktparticipatie in kaart4.

    Deze decompositie toont aan dat de stijging in de periode 2000-2006 het gevolg is vaneen negatieve demografische component (-0,74%) en een positieve werkzaamheidscom-ponent (2,82%). De evolutie in de demografische component, meer personen in deoudere en minder participerende leeftijdscategorieën, remde met andere woorden deinvloed van de stijging van de intrinsieke participatie af.

    Tussen 2000 en 2006 steeg de werkzaamheidsgraad bij de vrouwen met 4,3% tot58,3%. Bij de mannen daalde de werkzaamheidsgraad in dezelfde periode met 1,3% tot

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 7

    0

    10

    20

    30

    40

    50

    60

    70

    80

    90

    100

    vrouwenmannenglobaal

    50-64 jaar25-49 jaar15-24 jaar15-64 jaar

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 7

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 20088

    71,5%. Aan de hand van de decompositie is het mogelijk na te gaan wat de concretebijdrage van de mannen en de vrouwen aan de globale evolutie was. Deze oefeningtoont aan dat de evolutie in de globale werkzaamheidsgraad uiteen valt in een naargeslacht gedifferentieerde inhoudelijke bijdrage. Zowel mannen als vrouwen hebbeneen negatieve demografische component (respectievelijk -0,34% en -0,42%) toe teschrijven aan de al aangehaalde verandering in de leeftijdsstructuur die zich bij beidenvoordoet. Het concrete verschil zit in de bijdrage van de werkzaamheidscomponent.Deze bleef bij de mannen constant en dit in tegenstelling tot de vrouwen waar de intrin-sieke participatie een positieve bijdrage had tijdens de voorbije periode (werkzaamheids-component = 2,83%). Het is zo duidelijk dat de globale evolutie in de werkzaamheids-graad in de periode 2000-2006 vooral toe te schrijven is aan de intrinsieke meer parti-cipatie van de vrouwen.

    Het is mogelijk om op een zelfde manier de inbreng van de verschillende leeftijdscate-gorieën in de globale evolutie te ontleden. Dergelijke decompositie maakt de gevolgenvan de verandering in de leeftijdsstructuur duidelijk zichtbaar. Zowel bij de mannen alsbij de vrouwen is een logisch leeftijdsonderscheid waar te nemen met betrekking tot deinvloed van de demografische component: een negatieve bijdrage voor de leeftijdscate-gorieën onder de 40 jaar, een positieve voor de oudere leeftijdscategorieën. Voor dewerkzaamheidscomponent is er echter een duidelijk verschil tussen mannen en vrou-wen. Bij de vrouwen draagt iedere leeftijdscategorie, op uitzondering van de 25-29 jari-gen, positief bij aan de evolutie van de werkzaamheidsgraad. De positieve bijdrage is hetmeest uigesproken voor de leeftijdsgroepen tussen de 40 en de 59 jaar. Bij de mannendragen enkel de oudere leeftijdcategorieën, de 50-plussers, positief bij. Bij de jongerecategorieën mannen heeft de werkzaamheidscomponent een negatieve invloed. Beideevoluties heffen elkaar op zodat de bijdrage van de werkzaamheidscomponent voor demannen nihil is. Dit ondanks de duidelijke positieve bijdrage aan de intrinsieke arbeids-marktparticipatie in de oudere leeftijdscategorieën.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 8

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 9

    Tabel 1 De bijdrage van de verschillende leeftijdscategorieën naar geslachtin de evolutie van de globale werkzaamheidsgraad, opgedeeld ineen demografische component en de werkzaamheidscomponent

    Man Vrouw

    Globaal Demogr Werkz Globaal Demogr Werkz

    15-64jaar - 0.23% -0,34% 0,00% 2,55% -0,42% 2,83%

    15-19 jaar -0,04% -0,01% -0,04% 0,03% -0,01% 0,05%

    20-24 jaar -0,17% -0,09% -0,09% -0,05% -0,06% 0,01%

    25-29 jaar -0,36% -0,17% -0,20% -0,15% -0,12% -0,03%

    30-34 jaar -0,92% -0,77% -0,17% -0,43% -0,58% 0,17%

    35-39 jaar -0,72% -0,60% -0,14% -0,18% -0,45% 0,29%

    40-44 jaar 0,09% 0,18% -0,08% 0,54% 0,14% 0,39%

    45-49 jaar 0,42% 0,43% -0,01% 0,94% 0,32% 0,57%

    50-54 jaar 0,44% 0,20% 0,23% 0,89% 0,12% 0,72%

    55-59 jaar 0,75% 0,48% 0,23% 0,74% 0,22% 0,44%

    60-64 jaar 0,27% 0,01% 0,26% 0,22% -0,01% 0,23%

    Bron: EAK, eigen bewerking

    Bovenstaande analyses geven aan dat het goed is om voldoende aandacht te bestedenaan de evolutie in de arbeidsmarktparticipatie van de vrouwen. De duidelijke groeien-de arbeidsmarktparticipatie van de oudere vrouwen in de periode 2000-2006 is ondermeer de resultante van hun hogere participatie op jongere leeftijd in de voorbije jaren.Dat op één na alle leeftijdscategorieën onder de 45 jaar een positieve werkzaamheids-component hebben, geeft aan dat hun intrinsieke arbeidsmarktparticipatie nog stijgt.Dit genereert een bijkomend potentieel voor een positieve evolutie in de nabije toe-komst in de werkzaamheidsgraad van de oudere vrouwen. Volgende oefening brengt ditpotentieel in kaart. Het past de mate waarin een cohorte (bijv. 40-44 jaar) uitstroomdein de periode 2001-2006 toe op de volgende cohorte in 2007-20125. Zo wordt deimpact van de demografische evolutie in kaart gebracht, ervan uitgaand dat er per leef-tijdscategorie geen verandering komt in de mate waarin de vrouwen uitstromen uit dearbeidsmarkt. Grafiek 3 is de weergave van deze theoretische oefening. Hieruit blijkt datde werkzaamheidsgraad voor de vrouwen, op basis van de groei in de voorbije vijf jaar,potentieel kan evolueren naar 61,5% in 2011. De ruimte tussen de lijnen 2006 en 2011vormt de potentiële winst die gemaakt kan worden door de evoluties van de voorbijeperiode te verzilveren.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 9

  • Grafiek 3 Prognose van de evolutie in de werkzaamheidsgraad van de vrou-wen in de periode 2006-2011 op basis relatieve uitstroom per leef-tijdscategorie tussen 2001 en 2006

    Bron: EAK, eigen bewerking

    Uit de decompositie bleek dat zowel bij de mannen als bij de vrouwen de werkzaam-heid van oudere werknemers gestegen is. Dit is een belangrijke vaststelling aangezien de50-plussers al een aantal jaren in de beleidsfocus staan. Dit is op zich niet zo verwon-derlijk gezien de werkzaamheidsgraad van deze groep. Meerdere beleidsmaatregelenwerden dan ook genomen in de voorbije jaren en zowel op het federale niveau(Generatiepact) als op het Vlaamse niveau. Vlaanderen is echter nog ver weg van devooropgestelde doelstelling, een werkzaamheidsgraad voor de 55 tot 64 jarigen van 50%tegen 20106.

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200810

    0

    10

    20

    30

    40

    50

    60

    70

    80

    90

    100

    201120062001

    60-6455-5950-5445-4940-4435-3930-3425-2920-2415-19

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 10

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 11

    Grafiek 4 Evolutie werkzaamheidsgraad 50-plussers in de periode 2000-2006

    Bron: EAK, verwerkt door Steunpunt Werk en Sociale Economie

    Het verhogen van de werkzaamheid van ouderen staat boven aan de beleidsagenda. Ophet Vlaamse niveau ligt de focus hierbij onder meer op de niet-werkende werkzoeken-de. Die groep, goed voor 45.329 personen in april 20087, bleef de voorbije drie jaarondanks de dalende globale werkloosheid min of meer gelijk in absolute omvang. Ditresulteerde in een behoorlijke groei van hun procentueel aandeel in de globale werkzoe-kende bevolking. In april 2008 was meer dan één op vier (28,4%) van de niet-werken-de werkzoekenden ouder dan 50 jaar. Zoals duidelijk blijkt uit de grafiek 5 is het aan-deel van de 50-plussers in de totale groep van nwwz opmerkelijk toegenomen. Enkelebeleidsbeslissingen hebben een onmiskenbare invloed gehad. Voorbeelden zijn het ver-hogen van de leeftijdsgrens voor volledige vrijstelling en de verplichting voor pwa’ersom zich terug in te schrijven als nwwz. Bovendien heeft de sluitende aanpak gemaaktdat de groep onder de 50-plus meer dan vroeger een opleiding volgt bij de VDAB endus (al dan niet tijdelijk) uit de gegevens verdwijnt. Hoewel deze maatregelen onmis-kenbaar de aantallen beïnvloedden, kende het aandeel van de 50-plussers bij de groepvan nwwz een opmerkelijke groei.

    0

    10

    20

    30

    40

    50

    60

    70

    80

    55-64 jaar50-64 jaar60-64 jaar55-59 jaar50-54 jaar

    2006200520042003200220012000

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 11

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200812

    Grafiek 5 Evolutie in het aandeel van de 50+ in de groep van niet werkendewerkzoekenden (aandeel op 1 april van het betreffende jaar)

    Vaak wordt over de groep van nwwz 50-plusser gesproken als een homogeen geheel. Alte vaak, zoals blijkt uit tabel 2. Ondermeer naar duur van de werkloosheid en opleidingonderscheiden zich specifieke groepen binnen de nwwz 50-plussers. Wat de duur vande werkloosheid betreft, is ruim één op vier van de nwwz 50-plussers (12.037) minderdan één jaar werkzoekend en meer dan 60% (28.081) meer dan twee jaar werkzoekend.Naar opleiding, vormen de laaggeschoolden de grootste groep met 62,2% (28.201). Demiddengeschoolden omvatten net iets meer dan een vierde. Bijna 11% van de nwwzzijn hooggeschoold.

    0

    5000

    10000

    15000

    20000

    25000

    30000

    35000

    40000

    45000

    50000

    absolute aantallen (rechterschaal)

    2008200720062005200420032002200120000

    5

    10

    15

    20

    25

    30

    aandeel 50plussers (linkerschaal)

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 12

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 13

    Tabel 2 Verdeling van de personen die in april 2008 waren ingeschreven alsniet werkend werkzoekend bij de VDAB

    Leeftijd Totaal 50+ 50-54 55-59 60-64

    45.329 27.119 16.782 1.428

    100,0% 59,8% 37,0% 3,2%

    Geslacht Man 44,1% 41,9% 46,4% 59,4%

    Vrouw 55,9% 58,1% 53,6% 40,6%

    Opleiding Laag 62,2% 64,1% 60,1% 50,5%

    Midden 26,6% 25,8% 27,8% 28,6%

    Hoog 11,1% 10,0% 12,1% 20,9%

    Duur < 1 jaar 26,6% 27,9% 24,2% 27,6%

    1 tot 2 jaar 11,5% 11,8% 11,1% 10,6%

    >= 2 jaar 61,9% 60,3% 64,6% 61,8%

    De niet-werkende werkzoekenden vormen echter maar een deelgroep van de 50-plus-sers die niet aan de slag zijn. Een specifieke deelgroep, namelijk die niet-werkenden die(nog) beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt. De andere niet-werkende 50-plussers wor-den beschouwd als niet (meer) beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Zij bevinden zich indiverse statuten. Onderstaande tabel geeft een idee van de grootteorde van de verschil-lende groepen. Hieruit valt duidelijk af te leiden dat de groep van niet-werkende werk-zoekenden niet de enige mogelijk zuurstofbel vormt binnen de 50-plussers.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 13

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200814

    Tabel 3 Overzicht van de niet-werkende 50-plussers die niet beschikbaar zijnvoor de arbeidsmarkt in 2006

    Totaal Mannen Vrouwen

    RVA Voltijds brugpensioen, vrijgesteld 73.564 62.464 12.869

    Halftijds brugpensioen 567 435 70

    Oudere werklozen, vrijgesteld 71.679 31.927 34.070

    Volledige loopbaanonderbreking/tijdskrediet 4.230 2.102 1.974

    Loopbaanonderbreking/tijdskrediet, vermindering van prestaties 54.961 30.023 31.508

    Thematisch verlof (volledige onderbreking + vermindering vanprestaties) 1.144 565 844

    Totaal 206.145 127.516 81.335

    Niet- Huisvrouw/man 162.918 Nb 160.880actieven Arbeidsongeschikt 71.523 38.807 32.716

    Met pensioen 275.021 160.358 114.663

    Andere 75.256 31.837 43.419

    Totaal 584.719 231.002 190.798

    Bron: Steunpunt Werk en Sociale Economie

    Voor de sociale partners is de aandacht voor de arbeidsparticipatie van personen vanallochtone afkomst en personen met een arbeidshandicap cruciaal. Dit zowel om soci-ale redenen (inclusie) als om economische redenen (tekorten op de arbeidsmarkt reme-diëren). Voor personen van allochtone afkomst werd de voorbije jaren wel een verho-ging van hun arbeidsparticipatie vastgesteld, maar recent werd deze tendens weer lichtomgebogen (zie tabel 4). De nationaliteitskloof8 in de werkzaamheidsgraad nam metname vanaf 2006 weer toe. Voor personen met een arbeidshandicap zijn er onvoldoen-de cijfers beschikbaar om de tendensen in hun arbeidsparticipatie na te gaan. Wel blijktuit de EAK-bevraging van 2007 dat slechts 42,2% van hen dat jaar aan het werk was.Er zijn indicaties dat dit aandeel de voorbije jaren niet gestegen is.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 14

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 15

    Tabel 4 Werkzaamheidsgraad van de bevolking 15-64 jaar (in %),Vlaanderen en EU, 2000-2006, volgens nationaliteit en handicap

    2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006

    Totale bevolking (15-64 jaar)

    Vlaanderen 63,5 63,4 63,5 62,9 64,3 64,9 65,0

    Nationaliteit

    EU nationaliteit (1) 64,0 64,1 63,5 64,8 65,4 65,5

    Niet-EU nationaliteit (2) 34,0 37,5 35,5 38,5 41,9 41,3

    Nationaliteitskloof (1)-(2) 30,0 26,6 28,0 26,3 23,5 24,2

    Personen met een arbeidshandicap 42,2*

    Kloof met totale bevolking 23,4 *

    Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek – EAK, Eurostat LFS (bewerking SteunpuntWSE/Departement WSE)

    * Op basis van EAK 2de kwartaal 2007

    2.1.2 Naar een betere benutting van het aanwezige potentieel

    Bovenstaande analyse geeft weer waar op de Vlaamse arbeidsmarkt nog bijkomendpotentieel aanwezig is, waar er dus winst geboekt kan worden. Sociale partners willenin eerste instantie dit potentieel aanboren in hun zoektocht naar zuurstof voor deVlaamse arbeidsmarkt.

    Een generiek beleid dat de subgroepspecifieke initiatieven ondersteunt, is hierbij echtereen noodzakelijke voorwaarde. Op Vlaams niveau houdt dit generieke beleid een expli-ciete en doordachte keuze in voor het verhogen van de werkzaamheid, de werkbaarheiden de inzetbaarheid en dit door middel van loopbaanbeleid, competentieontwikkelingen -management, leeftijdsbewust personeelsbeleid en innovatieve arbeidsorganisatie.Verscheidene anomalieën van de huidige Vlaamse arbeidsmarkt zijn het gevolg van eente beperkt en te weinig samenhangend beleid met betrekking tot deze aspecten in hetverleden.

    Het loopbaanbeleid, de competentieontwikkeling en -management, het leeftijdsbewustpersoneelsbeleid en de innovatieve arbeidsorganisatie behoeven een specifieke invullingvoor de verschillende subgroepen. Dat sociale partners deze aspecten tot het generiekebeleid rekenen, wijst er echter net op dat zij niet enkel relevant zijn voor deze subgroe-

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 15

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200816

    pen. In tegendeel, het generieke beleid heeft de hele arbeidsmarktpopulatie als focus.Dit vraagt dus een langetermijnvisie die via preventief beleid een uitstroom uit dearbeidsmarkt op de kritieke momenten vermijdt.

    2.1.2.1 De 50-plussers

    Ondanks de evolutie in de werkzaamheid van de ouderen, is het duidelijk datVlaanderen nog een eind verwijderd is van de vooropgezette doelstelling, namelijk eenwerkzaamheidsgraad van 50% voor de 55 tot 64 jarigen. Om de noodzakelijke verho-ging van de werkzaamheid van ouderen te realiseren is een geïntegreerde en uitgebalan-ceerde beleidsaanpak nodig, zowel voor de federale als voor de Vlaamse bevoegdheden.De sensibilisering en stimulering van werkgevers en werknemers moet voor de socialepartners de ruggengraat van deze aanpak vormen. Vanuit kwalitatieve uitgangspuntendienen gekwantificeerde doelstellingen bepaald te worden. Via slimme incentives kandeze aanpak leiden tot een win-winsituatie voor werkgevers en werknemers.

    Volgens de sociale partners moeten volgende doelstellingen nagestreefd worden:

    • de werkenden aan het werk houden;

    • de werkloze 50-plussers beschikbaar houden;

    • de werkgevers stimuleren om 50-plussers aan te werven.

    Het aan het werk houden van de werkenden en vervoegde uitstap vermijden of ont-raden.In Vlaanderen bedroeg de gemiddelde uitstroomleeftijd 58,4 jaar in 2006. Dit is 2,8jaar vroeger dan het Europese gemiddelde van 61,2 jaar. Voor sociale partners is het ver-hogen van de gemiddelde uitstroom leeftijd één van de wegen die moet leiden naar eenverhoging van de globale werkzaamheid. Dit vereist beleidsinitiatieven op volgendedomeinen:

    - Voor vele oudere werknemers vormen reorganisaties of falingen een kritiekmoment voor hun verdere arbeidsmarktparticipatie. De voorbije jaren heeftVlaanderen geïnvesteerd in de uitbouw van de arbeidsmarktcomponent van hetherstructureringsbeleid en dit onder meer met de bedoeling om de oudere werk-nemers over dit punt heen te tillen en hen op de arbeidsmark te houden. Socialepartners ondersteunen dit in samenspraak uitgetekende Vlaams beleid en wensenop korte termijn actief mee te werken aan een eerste grondige evaluatie. Een opti-malisering van deze aanpak kan leiden tot het aan het werk houden van ouderewerknemers.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 16

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 17

    - Outplacement is het specifieke arbeidsmarktinstrument om de transitie van werknaar werk te realiseren. De inzet van dit instrument is in de praktijk verschillendnaar gelang het een individueel dan wel een collectief ontslag betreft. In hetonderzoek Leeftijd en Werk (De Coen e.a. 2007) komen de onderzoekers tot hetbesluit dat outplacement een activeringsmaatregel lijk te zijn die de brug vanwerk naar werk kan slaan. De sociale partners delen dit inzicht. Daarom is hetvoor hen belangrijk dat er enerzijds voldoende gewaakt wordt over kwaliteit vande outplacement en dat anderzijds het outplacement ingebouwd wordt in hetVDAB-traject. Daarom vragen de sociale partners om samen met de VlaamseRegering op korte termijn de outplacementpraktijk en de inbedding ervan in deverschillende procedures te evalueren en na te gaan waar aanpassingen gewensten noodzakelijk zijn, rekening houdend met de resultaten van het lopende Hiva-onderzoek naar de outplacementmarkt.

    - De verhoging van de werkbaarheid, een doelstelling van het Pact van Vilvoorde,is één van de belangrijke sleutels tot het aan het werk houden van de ouderewerknemers. Werkbaar werk kan enkel gerealiseerd worden via een samenhan-gend generiek beleid van competentieontwikkeling en competentiemanagement,leeftijdsbewust personeelsbeleid, loopbaanbeleid en innovatieve arbeidsorganisa-tie.

    Innovatie arbeidsorganisatie behoort al meerdere jaren tot het beleidsinstrumen-tarium en kreeg via ESF-oproepen concreet gestalte. Via projectmatige aanpakkan de knowhow verder uitgebreid worden. Daarnaast dient meer aandacht tegaan naar disseminatie en de ruimere implementatie. Wil Vlaanderen werkne-mers effectief langer aan het werk houden dan mag innovatieve arbeidsorganisa-tie niet beperkt blijven tot projecten, maar moet ze veralgemeend worden.

    Een geïntegreerd beleid op het vlak van competentieontwikkeling en competen-tiemanagement is cruciaal om mensen gemiddeld langer aan het werk te houdendoor vervroegde uitstap te vermijden. Uit de Competentieagenda 2010 blijkt denoodzaak aan een beleid gedurende de hele loopbaan. Een belangrijk deel van dehuidige generatie oudere werknemers hebben, door het ontbreken van een geïn-tegreerd beleid in het verleden, onvoldoende aan hun competenties kunnen wer-ken. Daarom moet gezocht worden naar specifieke faciliterende maatregelen diede doelgroep van de ouderen stimuleert.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 17

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200818

    De werkloze 50-plussers beschikbaar houden.Een belangrijk deel van de 50-plussers is niet werkzaam. De niet-werkende werkzoeken-den vormen hierbinnen een subgroep waarvoor momenteel een aangepaste benaderingwordt uitgewerkt. Voor de sociale partners moet deze benadering steunen op volgendeuitgangspunten:

    - De werkzoekende 50-plussers zijn volwaardige leden van de arbeidsmarktpopu-latie. Dit dient tot uiting te komen in de benadering van deze werkzoekende 50-plussers door de begeleidings- en bemiddelingsdiensten en in de inspanningendie de werkzoekenden leveren om opnieuw aan de slag te geraken.

    - Er is nood aan een gedifferentieerde en gecibleerde benadering met voldoendeaandacht voor de diversiteit binnen deze groep. Deze diversiteit uit zich ondermeer op het vlak van leeftijd. Het is immers onmiskenbaar dat er een niet te ver-waarlozen verschil is in arbeidsmarktoriëntatie van de leeftijdscategorieën 50-54en 60-64 jaar. Ook hebben de nwwz 50-plussers een gedifferentieerde afstand totde arbeidsmarkt. Dit wordt geïllustreerd door onderstaande verdeling over duurvan werkloosheid en opleidingsniveau, twee kenmerken die mee de afstand totde arbeidsmarkt bepalen. Het is opmerkelijk dat de verdeling voor de hele groepook ongeveer op dezelfde manier terug te vinden is in de verschillende leeftijds-categorieën.

    Tabel 5 Verdeling van de personen die in april 2008 waren ingeschreven alsniet werkend werkzoekend bij de VDAB

    Opleidingniveau

    Laag Midden Hoog Totaal

    Duur < 1 j 15,3% 7,5% 3,7% 26,6%

    1 tot 2 6,6% 3,4% 1,6% 11,5%

    >= 2 40,3% 15,8% 5,9% 61,9%

    Totaal 62,2% 26,6% 11,1% 100,0%

    De specifieke, gecibleerde benadering moet dus rekening houden met zowel deobjectieve als de subjectieve afstand tot de arbeidsmarkt. Nwwz 50-plussers waar-

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 18

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 19

    van de inzetbaarheid voldoende groot is en die voldoende gemotiveerd zijn (sub-jectieve afstand), moeten een concreet traject naar werk aangeboden krijgen. Bijeen deel van de nwwz 50-plussers is de inzetbaarheid te beperkt en vereist hunafstand tot de arbeidsmarkt een aangepast en specifiek aanbod via gespecialiseer-de dienstverlening. Voor een laatste groep kan men zich de vraag stellen of,gezien hun afstand tot de arbeidsmarkt, het overbruggen ervan nog een realis-tisch perspectief is. Deze afstand is trouwens vaak het resultaat van niet arbeids-marktgerelateerde problemen. Dit geldt concreet voor de groep met medische,mentale, psychische en psychologische problemen, de zogenaamde mmpp-groep.Het traject naar werk en de begeleiding vanuit de welzijns- en gezondheidssectormoeten dan ook op elkaar afgestemd zijn en mogen geen vrijgeleide zijn voor hetniet activeren van deze groepen.

    Het is duidelijk dat dergelijke gecibleerde benadering een screening vereist die deafstand van de werkzoekende tot de arbeidsmarkt nagaat. Op basis hiervan wordteen individueel traject uitgestippeld.

    - Voor de nwwz 50-plussers die voldoende inzetbaar zijn, vereist een aangepastebenadering dat er rekening wordt gehouden met de eigenheid van deze groep.Enerzijds betreft het hier personen die vaak ruime ervaring hebben en geduren-de hun arbeidsloopbaan diverse competenties verworven hebben. De benaderingdient zich dan ook te focussen op deze verworven competenties. Anderzijds gaaneen aantal onder hen er vanuit dat er, ondanks hun competenties, geen plaatsmeer is op de Vlaamse arbeidsmarkt voor hen en dit omwille van hun leeftijd enhun ervaringen bij het zoeken naar werk. Hierdoor is hun oriëntatie op dearbeidsmarkt verwaterd. De aangepaste benadering zal voor hen in eerste instan-tie gericht zijn op het herstellen van de arbeidsmarktoriëntatie en op het henovertuigen van hun meerwaarde. Deze aanpak richt zich dus op de perceptie bij50-plussers over hun arbeidsmarktkansen en op hun motivatie. Het succes ervanstaat uiteraard niet los van de reële situatie aan de vraagzijde en is dus ook ver-bonden aan het succes van het stimulerende beleid dat ten aanzien van de werk-gevers uitgewerkt wordt (zie verder).Deze aanpak moet bovendien gericht zijn op de toeleiding naar kwaliteitsvolle,duurzame jobs, waarbij ook rekening wordt gehouden met de verworven inko-menspositie op korte en langere termijn.

    - Momenteel wordt de benadering van de nwwz 50-plusser bijgesteld. Hierbij ishet belangrijk dat de positieve aspecten van de huidige benadering niet over-

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 19

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200820

    boord gegooid worden. De 50+clubs bijv., waar de werkzoekende, na de infoses-sie samen met andere oudere nwwz training kan volgen, kunnen met een aange-paste methodiek, een duidelijke meerwaarde hebben, dit in tegenstelling tot detoeleiding naar de 50+clubs die ondermaats is. Globaal gezien is het het aanvoe-len van de sociale partners dat de zowel de methodieken als de competenties vanpersonen die ze hanteren meer dienen te worden afgestemd op de specifiekenoden van de doelgroep van nwwz 50-plussers.

    De discussie over de benadering van de nwwz is een geladen discussie. Daarom is hetbelangrijk dat men bij het ontwerpen van een gecibleerde aanpak zicht heeft op deomvang van deze groepen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de aantallen op1 april 2008 en dit opgedeeld naar leeftijd, scholing en duur van de werkloosheid.

    Tabel 6 Aantal nwwz naar leeftijd, scholing en duur op 1 april 2008

    50-54 j Scholing

    Laag Midden Hoog Totaal

    Duur < 1 jaar 4.480 2.123 975 7.578

    1 tot 2 jaar 1.883 931 375 3.189

    >= 2 jaar 11.032 3.954 1.366 16.352

    Totaal 17.395 7.008 2.716 27.119

    55-59 j Scholing

    Laag Midden Hoog Totaal

    Duur < 1 jaar 2.276 1.180 609 4.065

    1 tot 2 jaar 1.020 563 287 1.870

    >= 2 jaar 6.789 2.918 1.140 10.847

    Totaal 10.085 4.661 2.036 16.782

    60-64 j Scholing

    Laag Midden Hoog Totaal

    Duur < 1 jaar 197 105 92 394

    1 tot 2 jaar 77 33 42 152

    >= 2 jaar 447 271 164 882

    Totaal 721 409 298 1.428

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 20

  • Zoals al aangehaald vormen de nwwz 50-plussers maar een deelgroep van de niet-actie-ve 50plusssers. Vermits de situatie op de Vlaamse arbeidsmarkt vereist dat het aanwezi-ge potentieel zo veel als mogelijk benut wordt, is het logisch en gewenst dat de inzetba-re nwwz 50-plussers een traject naar werk aangeboden krijgen. In het licht van de hui-dige werkloosheidsreglementering dient deze groep beschikbaar te zijn voor de arbeids-markt. Voor de sociale partners zijn zij immers volwaardige leden van de Vlaamsearbeidsmarktpopulatie met dus ook volwaardige rechten en plichten.

    Men kan echter niet voorbij aan de vaststelling dat de groep van nwwz maar een beperktdeel van de niet-werkenden 50-plussers omvat. Daarom is het belangrijk dat het beleidzich ook focust op de andere groepen niet-actieven. Dit kan onder meer via een preven-tief beleid dat tracht personen langer aan het werk te houden. Verder dient er voldoen-de aandacht te gaan naar de groep van arbeidsongeschikten (zie verder). Het is de vraagof er binnen de Vlaamse bevoegdheden (al dan niet federaal versterkt) een beleid kanworden opgezet dat de globale groep van niet-actieven faciliteert en aanmoedigt omterug in te treden zonder verlies van rechten.

    De werkgevers stimuleren om 50-plussers aan te werven.

    Het federaal en het Vlaamse beleidsinstrumentarium bevat heel wat instroombevorde-rende maatregelen waarvan een aantal specifiek gericht zijn op de groep van ouderewerknemers (Activa 45+ plan op federaal niveau en de Vlaamse tewerkstellingspremie50+ bijvoorbeeld) Voor andere maatregelen vormen de oudere werknemers (somsimpliciet) één van de deelgroepen.

    In 2006 had 5,5% van alle indiensttredingen betrekking op 50-plussers9. In vergelijkingmet 2002, toen de ouderen goed waren voor 4,4%, is dit een stijging (Sels e.a., 2008).Toch werd hier, ondanks de beleidsaandacht en de geleverde inspanningen, de noodza-kelijke sprong voorwaarts niet volledig bewerkstelligd. Het is het aanvoelen van de soci-ale partners dat deze maatregelen onvoldoende effectief zijn voor de groep van ouderewerknemers. Dat blijkt ook uit het aandeel die de 50-plussers hebben in het bereik vanbijv. Jobkanaal en IBO.

    Het is voor de sociale partners dan ook cruciaal dat de bestaande stimuli voor werkge-vers om ouderen aan te werven aangepast en er nieuwe uitgewerkt worden. Sociale part-ners geloven ook in de kracht van goede voorbeelden en netwerkvorming om werkge-vers te stimuleren. Mythes die bestaan over de tewerkstelling van 50-plussers moetenworden doorprikt.

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 21

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 21

  • 2.1.2.2 De vrouwen

    Voor sociale partners staat het Vlaamse beleid voor de grote uitdaging om het demogra-fische potentieel te gebruiken als katalysator voor de verdere groei van de participatievan de vrouwen. Bovenstaande analyses hebben immers aangetoond dat er alleen aldoor de demografische evoluties in de voorbije jaren een duidelijk potentieel is voor deverdere groei van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen.

    Dit potentieel dient benut en versterkt worden door een doordacht beleid. Dit betekentdat er proactief moet worden ingespeeld op de mogelijke barrières die toch nog een ver-vroegde uitstroom van vrouwen uit de arbeidsmarkt zouden kunnen teweegbrengen.Volgende aspecten dienen de basis te vormen voor het beleid op korte termijn:

    • De arbeidsmarktparticipatie van vrouwen is sectorgebonden. Dit betekent dat eensectoraal gedifferentieerd beleid wenselijk is en dit in volledige samenspraak met desectorale sociale partners. Voor sommige sectoren kan dit het bevorderen vaninstroom betekenen, voor andere zal de klemtoon kunnen liggen op retentiebeleid.Bij dit laatste moet voldoende aandacht besteed worden aan de opschuivende cohor-tes van participerende vrouwen en de vraag wat er nodig is om hen te ontraden ver-vroegd uit te treden en dus ook op ‘oudere’ leeftijd aan het werk te houden.

    • Ook het aangehaalde generieke beleid vereist een aantal specifieke invullingen van-uit het perspectief van de arbeidsmarktparticipatie van vrouwen. Zo dienen functie-omschrijvingen vanuit deze bril bekeken te worden en staat het implementeren vaneen loopbaanbeleid voorop waarbij het faciliteren van de combinatie arbeid en gezin,dit zowel voor de vrouwen als voor de mannen, een belangrijke plaats inneemt.Hierbij vormen leeftijdsbewust personeelsbeleid, innovatieve arbeidsorganisatie, deuitbouw van de kinderopvang en het aanbieden van andere gezinsondersteunendediensten belangrijke beleidsinstrumenten.

    • Het inzetten op competentiemanagement en competentieontwikkeling is nodigzodat onder meer de laaggeschoolde vrouwen voldoende actuele competenties ver-werven om actief te kunnen blijven op de arbeidsmarkt.

    • Specifieke doelgroep: (jonge) allochtone vrouwen. In het Sociaal-EconomischRapport Vlaanderen 2007 hoofdstuk ‘Jongeren op de Vlaamse arbeidsmarkt’ bleekdat de arbeidsmarktparticipatie van jonge allochtone vrouwen heel laag was. Het isvoor de sociale partners belangrijk dat deze groep in de focus van het beleid komt.Hen de weg doen vinden naar de arbeidsmarkt zou op meerdere vlakken een meer-waarde betekenen.

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200822

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 22

  • 2.1.2.3 De andere kansengroepen

    In wat volgt zoemen we verder op personen van allochtone afkomst en personen meteen arbeidshandicap in. Voor beide groepen wensen de sociale partners te benadrukkendat hun problematische arbeidsmarktsituatie extra inspanningen van het beleid nood-zakelijk maakt.

    Personen van allochtone afkomst

    In Vlaanderen zijn personen van allochtone afkomst minder vaak aan het werk, vakerwerkloos en vaker inactief dan autochtonen. Op 100 personen op arbeidsleeftijd meteen niet-EU-15-nationaliteit hebben er 38 een baan, 13 zijn werkloos en 49 inactief.Ter vergelijking: Op 100 personen met een Belgische nationaliteit hebben er 66 eenbaan, 3 zijn werkloos en 31 inactief (cijfers EAK 2006, bewerkt door Steunpunt WSEen eigen bewerkingen). Ook hier zijn grote verschillen tussen mannen en vrouwen. Bijde allochtone mannen (niet-EU-15) is 54,2% aan het werk (ten opzichte van 71,9%van de Belgische mannen), bij de allochtone vrouwen is 29,4% aan het werk (versus59,1% van de Belgische vrouwen).

    De werkzaamheidsgraad van personen van allochtone afkomst (niet EU-burgers; cijfersnaar afkomst zijn niet gekend), steeg de voorbije jaren wel (cf. tabel 4 onder 2.1.1),maar die trend valt nu stil. De sociale partners vinden dit problematisch. Ondanks degunstige conjunctuur en de inzet van tal van beleidsmaatregelen, gaat de positie van per-sonen van allochtone afkomst er niet op vooruit. De partners vragen dan ook dat hetbeleid inzake de evenredige arbeidsdeelname van deze groep onder de loep wordt geno-men en bestaande maatregelen worden versterkt en indien nodig extra maatregelen wor-den getroffen. Er moet onder meer aandacht uitgaan naar witte sectoren waar nog maarweinig personen van allochtone afkomst in dienst zijn. Ook moeten de overheden hunvoorbeeldfunctie waarmaken. Om het beleid verder uit te bouwen, is het in kaart bren-gen van de aanwezigheid van personen van allochtone afkomst op de Vlaamse arbeids-markt, zowel op macro- meso- als microniveau, van groot belang. Hierbij dient nietalleen de nationaliteit maar ook de afkomst te worden geregistreerd.

    In het kader van een advies dat de sociale partners recent samen met de zelforganisatiesopstelden10, vragen ze extra aandacht voor de specifieke situatie van hooggeschooldepersonen van allochtone afkomst op de arbeidsmarkt. Bij deze groep is de kloof met dewerkzaamheid van autochtonen met name het grootst: van de 15.162 hooggeschooldeallochtonen in Vlaanderen met een nationaliteit van een niet-EU-15-land op arbeids-leeftijd (15-64 jaar), heeft 57,4% werk. Van de hooggeschoolde Belgen op arbeidsleef-

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 23

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 23

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200824

    tijd heeft 85,3% werk (zie tabel 1). Bij de laaggeschoolden is dat verschil kleiner: vande 48.575 laaggeschoolde niet-EU-15-burgers in Vlaanderen is 32,8% aan het werk,van de laaggeschoolde Belgen 43,3%.

    Tabel 7 Bevolking op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), naar nationaliteit, socio-economische positie en onderwijsniveau (Vlaams Gewest, 2006)

    In % Werkzaamheidsgraad Werkloosheidsgraad

    Laaggeschoolde Belgen 43,3 7,7

    Laaggeschoolden EU-15 48,0 11,1

    Laaggeschoolden niet-EU-15 32,8 27,2

    Middengeschoolde Belgen 70,2 4,3

    Middengeschoolden EU-15 65,5 7,1

    Middengeschoolden niet-EU-15 49,6 22,6

    Hooggeschoolde Belgen 85,3 2,9

    Hooggeschoolden EU-15 77,8 3,6

    Hooggeschoolden niet-EU-15 57,4 21,1

    Bron: EAK, bewerking Steunpunt WAV en eigen bewerkingen. Cijfers in het cursief zijn onbetrouwbaarwegens minder dan 5000 eenheden in de cellen.

    In hun advies over hooggeschoolde personen van allochtone afkomst vragen de part-ners aandacht zowel voor de werkzoekende als voor de werkende hooggeschooldeallochtonen. Vele hooggeschoolde allochtonen zijn momenteel immers tewerkgesteldonder het niveau van hun kwalificaties en competenties. Dit is een verkwisting vanmaatschappelijk kapitaal.

    De aanbevelingen die sociale partners, samen met de commissie Diversiteit van deSERV formuleerden, zijn de volgende:

    • De positie van hooggeschoolde allochtonen (werkenden/werkzoekenden) dient doorde overheid beter in kaart te worden gebracht.

    • De overheid moet zelf het voorbeeld geven door meer hooggeschoolde allochtonenop voldoende hoge niveaus in dienst te nemen.

    • De erkenning van buitenlandse diploma’s kan worden verbeterd.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 24

  • • EVC-trajecten in het hoger onderwijs moeten betaalbaar en toegankelijk zijn voornieuwkomers en andere allochtonen die al competenties hebben verworven.Daarnaast is een verdere uitbouw van een betaalbaar en ruim aanbod van cursussenNederlands van belang. Ook het volwassenenonderwijs moet vlot toegankelijk zijnvoor kansengroepen, waaronder allochtonen met een niet-erkend buitenlands diplo-ma.

    • Werkgevers en werknemers kunnen hooggeschoolde allochtonen ondersteunen opde werkvloer, hen maximale loopbaankansen geven en hen aanvaarden in leidingge-vende en frontdesk functies. Discriminatie kan in geen geval.

    • Het is belangrijk dat hooggeschoolde allochtonen zelf de loopbaankansen grijpendie zich aandienen, hun ambities kenbaar maken, levenslang leren en waar nodighun kennis van het Nederlands vervolmaken.

    • De VDAB, Jobkanaal en de interimsector kunnen, rekening houdend met regiona-le verschillen, meer inspanningen leveren om de hooggeschoolde allochtone werk-zoekenden toe te leiden naar of (tijdig) te laten doorstromen naar een job op hetgepaste niveau. Hooggeschoolden die vanuit een ander land naar hier kwamen, ver-dienen hierbij specifieke aandacht.

    Personen met een arbeidshandicap

    Wat personen met een arbeidshandicap betreft, is er dringend nood aan extra initiatie-ven om deze groep in kaart te brengen en op te volgen welke impact het arbeidsmarkt-beleid op hun participatie heeft. Aangezien het hebben van een handicap of functiebe-perking tot nu toe in Vlaamse arbeidsmarktenquêtes niet systematisch werd bevraagd,zijn er onvoldoende gegevens om hun positie correct op te volgen. In de EuropeseArbeidskrachtenenquête (EAK) van 2002 werd voor Vlaanderen wel een vraag naarhandicap opgenomen. Daaruit bleek dat 42,2% van de personen op beroepsactieve leef-tijd met functiebeperkingen, aan het werk zijn. Ook in 2002 werd een vraag naar han-dicap in de EAK-enquête opgenomen, maar deze was anders geformuleerd. Hieruitbleek dat 45,7% van de mensen met een beperking aan het werk waren.

    Uit de socio-economische enquête van 2001, waar weer een andere vraag in verbandmet functiebeperkingen werd gesteld, kunnen we afleiden dat vrouwen met een arbeids-handicap, net als vrouwen van allochtone afkomst, aanzienlijk minder participeren. Integenstelling tot personen van allochtone afkomst, is de kloof in de werkzaamheid tus-sen personen met en personen zonder een arbeidshandicap, bij de laaggeschoolden hetgrootst. Zo had in 2001 68% van de laaggeschoolde vrouwen tussen 20 en 49 jaar zon-

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 25

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 25

  • SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200826

    der functiebeperkingen een baan, van de laaggeschoolde vrouwen met functiebeperkin-gen was dit 36%, of slechts half zo veel. Van de hooggeschoolde vrouwen tussen 20 en49 jaar zonder functiebeperkingen had 82% een baan, van de hooggeschoolde vrouwenmet functiebeperkingen was dat 60% (zie tabel 5). In totaal was in 2001 één op tweepersonen met een arbeidshandicap op beroepsactieve leeftijd inactief (51%).

    Tabel 8 Werkzaamheidsgraad naar sekse, leeftijd, opleidingsniveau (laag =hoogstens lager secundair) en het voorkomen van functiebeperkin-gen (FB) (VL –SEE2001)

    Man Vrouw

    20-49 50-64 20-49 50-64

    Laag Hoog Laag Hoog Laag Hoog Laag Hoog

    Zonder FB (1) 93.4 90.6 52.8 71.1 67.6 81.5 23.5 45.1

    Met FB (2) 62.7 75.8 25.3 44.1 35.7 60.2 11.8 26.6

    (1) - (2) 30.7 14.8 27.5 27.0 31.9 21.3 11.7 18.5

    Bron: Samoy, 2006: 17

    In tegenstelling tot de werkzaamheid en de inactiviteit, wordt de vertegenwoordiging inde werkloosheid van personen met een arbeidshandicap wel systematisch in kaartgebracht. Uit de VDAB-cijfers blijkt dat het aandeel werkzoekenden met een arbeids-handicap de voorbije jaren stelselmatig toenam (zie grafiek 6). Het steeg van 10,2% in2001 tot 15,3% in 2007. Het absolute aantal werkzoekenden nam toe van 17.338 in2001 tot 27.520 in 2007. Vanaf 2005 stabiliseerde dit absolute aantal gelukkig wel. Hetaandeel in de werkloosheid bleef wel stijgen doordat personen met een arbeidshandicapde voorbije jaren niet in dezelfde mate van de gunstige conjunctuur profiteerden als deandere werkzoekenden.

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 26

  • DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 27

    Grafiek 6 Arbeidsgehandicapte nwwz 2001-2007

    Bron: VDAB (arvastat)

    Voor de sociale partners is dit een belangrijke vaststelling: ondanks de krapte op dearbeidsmarkt is er nauwelijks sprake van een verbetering van de positie van personenmet een arbeidshandicap. Ook uit andere gegevens kunnen we deze conclusie afleiden.Zo blijkt uit de rapportering over de diversiteitsplannen van de Vlaamse bedrijven enorganisaties, dat personen met een arbeidshandicap in de plannen zeer beperkt aan bodkomen. Slecht in één derde van de plannen worden ze als doelgroep aangeduid. Daarwaar er voor deze groep streefcijfers (qua instroom, doorstroom of opleiding) wordengeformuleerd, liggen deze meestal lager dan voor de andere groepen. Deze lage cijfersworden vaak niet gehaald. Ook bij de overheden wordt er onvoldoende instroom opge-tekend. Bij de Vlaamse overheid steeg het aandeel personen met een arbeidshandicap inhet eigen personeelsbestand de voorbije jaren niet: eind 2006 had het ministerie 1,1%personen met een arbeidshandicap in dienst, dat is niet meer dan eind 2004. Bij delokale en provinciale besturen bleek in september 2005 1,6% van de personeelsledeneen handicap te hebben (cijfer Parlementaire vraag nr. 244 van 7/9/05), wat een aan-zienlijke ondervertegenwoordiging betekent.

    0

    2

    4

    6

    8

    10

    12

    14

    16

    18

    Aantal NWWZ'ers (rechterschaal)

    20072006200520042003200220010

    5000

    10000

    15000

    20000

    25000

    30000

    % van NWWZ (linkerschaal)

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 27

  • De sociale partners vragen dan ook dat er extra op de tewerkstelling van personen meteen arbeidshandicap wordt ingezet11. De ‘ogen’ en de ‘deuren’ moeten dringend wordengeopend voor deze groep. Er zal volop moeten worden ingezet op informeren, sensibi-liseren en begeleiden van werkgevers, op ondersteunen van personen met een arbeids-handicap in hun job of in hun zoektocht naar een job, op het aanmoedigen van men-sen met een arbeidshandicap om hun competenties te versterken en een geschikte baante zoeken, op gericht gerichte acties in de diversiteitsplannen. Aangezien er voor perso-nen met een arbeidshandicap een nieuw ondersteuningskader wordt uitgebouwd (cf. deoverdracht van de bijzondere ondersteunende maatregelen van het VAPH naar deVDAB en een hertekening van een aantal maatregelen), zal er extra moeten wordeningezet op het bekend maken van dit kader. Dit vergt extra inspanningen zowel naarwerkgevers als naar personen met een arbeidshandicap.

    Meer algemeen moet er werk worden gemaakt van de uitbouw van een volwaardig dis-ability management in Vlaanderen. Dit disability management moet gericht zijn op toe-leiden van mensen naar werk (instroom), op voorkomen van uitstroom van mensen meteen handicap of langdurige gezondheidsproblemen die aan het werk zijn (retentie) enop re-integratie van werkenden die omwille van een handicap of gezondheidsproblemenuitvallen. Een kwalitatieve en duurzame tewerkstelling moet hierbij het streefdoel zijn.Deze tewerkstelling omvat enerzijds het reguliere circuit. Daar dient ook de formule vansupported employment te worden uitgebouwd, waarbij personen met een arbeidshan-dicap een rugzakje in een bedrijf of organisatie meekrijgen. Anderzijds is er voor men-sen met zwaardere beperkingen ook nood aan sociale tewerkstelling, waarbij tussen soci-ale en beschutte werkplaatsen verdere afstemming dient te worden gezocht.

    Een extra aandachtspunt tot slot is het wegwerken van inactiveitsvallen. Vandaag zijn ernog altijd te veel regels die personen met een arbeidshandicap ontmoedigen om (terug)aan de slag te gaan12. Zolang deze drempels niet worden weggewerkt, is het extra moei-lijk om de beleidsinspanningen ten aanzien van deze groep te doen lonen.

    2.1.2.4 Zuurstof voor de arbeidsmarkt via een sectorale aanpak

    De ademnood op de arbeidsmarkt wordt nergens zo sterk gevoeld als bij de sectoren.Zij schrijven zich dan ook graag in in acties die de krapte op de arbeidsmarkt moetentegen gaan. De sectorconvenants13, die tweejaarlijks tussen sociale partners van sectorenen de Vlaamse Regering worden afgesloten, bevatten tal van engagementen die zuurstofmoeten brengen op het vlak van menselijk kapitaal.

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200828

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 28

  • Proactief werken is noodzakelijk, dus beginnen sectoren bij het onderwijs en het toe-komstig potentieel. Onderwijsconvenants moeten er toe bijdragen dat meer jongeren destap zetten naar beroeps- en technisch onderwijs (dat toeleidt tot de sector) en dat zij erdegelijk onderwijs aangeboden krijgen dat in belangrijke mate aansluit bij de compe-tenties die op de arbeidsmarkt en in de sector van tel zijn. Sommige sectoren gaan ver om jongeren te doen instromen in hun sector. Zo geeft o.a.de bouwsector (via FVB) aan jongeren die doorstromen naar de sector na het volgenvan een bouwrichting een premie van 200 euro; scholen met een convenant krijgen eenpremie van 500 euro per leerling die doorstroomt naar de sector. De bouw is één vande weinige sectoren die in 2006 meer jongeren (18-24 jaar) in dienst had dan in 1997(29.438 tegenover 24.268) 14. De textielsector leidt derde- en vierdejaarsstudenten enpas afgestudeerden uit het hoger artistiek onderwijs toe naar de sector via een oplei-dingsprogramma van één jaar met daarin vooral aandacht voor extra theoretische entechnische textielbagage.

    Maar de focus van dit hoofdstuk ligt op het benutten van het aanwezige potentieel enook op dat vlak nemen sectoren heel wat initiatieven (al dan niet binnen de sectorcon-venant). Verpleegkundige is al sinds 1990, en nog altijd, een knelpuntberoep. De social profitsector zet dan ook in op verschillende sporen: door verkorte opleidingstrajecten voorhooggeschoolde (in de verzorgingssector) allochtonen (United Colours of Nursing); doorhet upgraden van zittend personeel door hen, met behoud van loon, een opleiding telaten volgen zodat ze het diploma (A2 of A1) kunnen behalen; door in het voorbije jaarsamen met de VDAB aan ongeveer 2.000 werkzoekenden opleidingen aan te bieden.Voor het realiseren van een gerichte instroom van werkzoekenden ondersteunt o.a. desector van transport en logistiek de VDAB bij de toeleiding en de screening van werk-zoekenden; in 2008 gaat er extra aandacht naar het screenen van werkzoekenden die alover een rijbewijs C en/of CE beschikken. Het herwerken van het psychologisch onder-zoek en het uitvoeren van selectieproeven met een vrachtwagensimulator moet de drem-pel voor instroom van o.a. allochtone werkzoekenden verlagen.De horecasector geeft, net als de bouwsector, premies maar dan aan diegene die na eenberoepsopleiding of IBO aan de slag gaan in de sector. De werkgevers die een persoonaanwerven na een beroepsopleiding met een contract van onbepaalde duur krijgen ookeen premie. Het zijn uiteraard niet enkel deze drie sectoren die werken aan een hoge en kwaliteits-volle instroom van werkzoekenden; dat doen alle 25 sectoren met een convenant aan-gezien het toch een niet onbelangrijk artikel betreft, in de sectorconvenants. Alle secto-ren hebben ondertussen een (verregaande) samenwerking met de VDAB en/of zetten

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 29

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 29

  • een projectmatige samenwerking met andere (opleidings)partners op, heel vaak in hetkader van bijv. ESF-oproepen.

    Het krampachtig aan zich willen binden van werknemers is een slechte zaak voor demobiliteit op de arbeidsmarkt maar sectoren spannen zich terecht in om menselijk kapi-taal in de sector te houden. De sector van logistiek en transport is één van de risicosec-toren wat demografische druk betreft, aangezien het een hoge potentiële uittrede com-bineert met een hoog niveau van vrijwillig verloop en van knelpuntvacatures15. De sec-tor zet werkgevers er dan ook toe aan om voldoende aandacht te besteden aan de bij-scholing en omscholing van haar oudere chauffeurs onder andere voor de omschakelingnaar het werken met digitale bestuurderskaarten. De sector heeft ook al jaren succes methet opleiden van ervaren chauffeurs tot peter en reikt aan de deelnemers een sectoraalerkend attest uit 16.De textiel- en de houtsector hebben elk een overeenkomst met het Ervaringsfonds. Inde houtsector is 36% van de werknemers ouder dan 45 en de sector betracht dan ookde komende twee jaar 145 verbeterprojecten te doen in evenveel bedrijven. De lopen-de projecten hebben betrekking op: ergonomische aanpassingen waardoor het aantal(repetitieve) manipulaties daalt, wijzigingen in de arbeidsomstandigheden zoals hetintroduceren van een softwareplatform dat moet zorgen voor stressreductie, het voor-zien van functiewijzigingen, e.a.Sectoren, waaronder de grafische sector, zijn ook vragende partij om nog nauwer samente werken met de interventieadviseurs en de VDAB-tewerkstellingscellen zodat ontsla-gen werknemers snel opnieuw aan de slag kunnen in de sector.

    Voor de SERV – partners is het opportuun om in het Hiva-onderzoek naar de dyna-miek van de sectorconvenants dat momenteel start en in het najaar 2008 afgerond moetzijn, mee te nemen in hoeverre sectoren en sectorfondsen hun engagementen kaderenin een sectorale langetermijnvisie en –beleid op de (krapte op de) arbeidsmarkt. Ook desectorfoto’s die het departement WSE in de nabije toekomst zal opmaken dienen gege-vens te bevatten die de sectorale visie en het sectoraal beleid kunnen schragen. De SERVadviseert midden 2008 het voorontwerp van decreet op de sectorconvenants.

    2.2. Spoor 2: interregionale mobiliteit

    De krapte in Vlaanderen staat in contrast met de arbeidsmarktsituatie in de anderegewesten. De verschillende realiteiten liggen fysiek vaak zij aan zij. Een gekend voor-beeld is de situatie in Brussel enerzijds en in de regio Halle-Vilvoorde anderzijds, methierin specifiek de luchthavenregio. Op en rond de luchthaven raken de vacatures moei-

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200830

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 30

  • lijk ingevuld en dit terwijl er een grote werkloosheid is enkele kilometers verderop in dehoofdstad. Het zelfde doet zich voor in Zuid-West-Vlaanderen.

    Deze analyse is niet nieuw, interregionale mobiliteit is al jaren een beleidstopic. Ditresulteerde in een aantal politieke akkoorden over de samenwerking tussen de geweste-lijke bemiddelingsdiensten. In uitvoering van deze akkoorden kwam men tot de auto-matische vacature-uitwisseling tussen Vlaanderen, Brussel en Wallonië en werd ook eensamenwerking opgezet betreffende collectieve ontslagen en herstructureringen. Snelwerd echter duidelijk dat de problematiek ruimere inspanningen vereist. Vlaanderensloot dan ook bijkomende samenwerkingsakkoorden af met Wallonië en Brussel endreef zo de inspanningen op. De kern van de verruimde samenwerking wordt gevormddoor de toeleiding van Brusselse en Waalse werkzoekenden naar Vlaamse vacatures viaactieve bemiddeling, begeleiding en opleiding. Concrete initiatieven zijn: individuelebemiddeling, jobdating en jobbeurzen; opleidingsacties met betrekking tot taal, sollici-tatietraining en opleiding op de werkvloer; samenwerking op het niveau van de bemid-delingsdiensten (gemengde equipes die het arbeidsaanbod evalueren) en werken mettweetalige consulenten. Toch blijkt uit de resultaten dat de interregionale mobiliteitmomenteel nog altijd relatief beperkt is en dit ondanks de al geleverde inspanningen.

    De interregionale mobiliteit staat medio 2008 dan ook opnieuw boven aan de agendavan de politieke actoren. Ze vormt de kern van de Interregionale banenconferentie vanjuli 2008. Ook de sociale partners wensen een oplossing voor de werkloosheid aan deene kant van de taalgrens en een tekort aan arbeidskrachten aan de andere zodat dewerkgevers en werknemers in beide regio’s winnen. Voor Vlaanderen is het aansprekenvan het potentieel aan de andere kant van de taalgrens één van de wegen die moet lei-den naar een succesvolle aanpak van de krapte op de arbeidsmarkt.

    Dit moet echter gebeuren op basis van een grondige analyse van de arbeidsmarkt in dedrie gewesten. De invulling van sommige beroepen is immers problematisch in alle driede gewesten. Uit de analyse moet blijken voor welke knelpunten de interregionalemobiliteit oplossingen kan bieden zonder de arbeidsmarkt in het andere gewest te ver-storen.

    Sociale partners zijn dan ook vragende partij om volgende acties in samenwerking metde gewesten verder te ontwikkelen:

    Een groot taalplan

    De vereiste kennis van de Nederlandse taal is één van de concrete barrières voor tewerk-

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 31

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 31

  • stelling in Vlaanderen. Sociale partners vragen dat er een planmatige aanpak wordt uit-gestippeld die de drie gewesten vat en waarbij de focus onder meer komt te liggen opaan de job aangepaste taalvereisten en taalopleidingen op de werkvloer.

    Acties op het niveau van de bemiddelingsdiensten

    De samenwerking tussen de verschillende bemiddelingsdiensten is uitgestippeld enmoet nu op kruissnelheid komen. De sociale partners vragen dat deze samenwerkinggeoptimaliseerd en waar nodig bijgesteld wordt. Bovendien zijn de sociale partners vanmening dat ook op volgende terreinen samenwerking aangewezen is:

    • Afstemmen competentiestandaarden, kwalificatiestructuren en EVC-dynamieken;

    • Op punt stellen vacature- en taalvereisten via intensieve contacten van de bemidde-lingsdiensten met bedrijven;

    • Screenen opleidingen van werkzoekenden;

    • Uitbouwen doorgedreven individuele coaching van de werkzoekenden;

    • Onderzoeken haalbaarheid van automatische uitwisseling werkzoekendendossiers.

    Het faciliteren en stimuleren van de fysieke mobiliteit

    Barrières op het vlak van de fysieke mobiliteit vormen vaak concrete barrières om in eenander gewest te gaan werken. Gezien de structuur van het openbaar vervoersnetwerkbiedt een betere afstemming en samenwerking tussen de regionale vervoersmaatschap-pijen wellicht slechts beperkte oplossingen.

    De sociale partners wijzen er in deze echter wel op dat de mobiliteit van werkzoeken-den niet enkel vanuit het interregionaal perspectief bekeken moet worden. Ook binnende regio’s is het streven naar een verhoogde mobiliteit.

    Om tot een structurele oplossing te komen moet er meer werk gemaakt worden vanmaatwerk gericht op bedrijvenzones. Daarom is het voor de sociale partners aangewe-zen dat er faciliterende, innoverende en stimulerende maatregelen ontwikkeld wordenom vormen van duurzaam en collectief vervoer complementair aan het openbaar ver-voer in te schakelen in het woon-werkverkeer (zoals in het Pendelfonds). In specifiekegevallen (zie Brussel Airport verder) kan ook een aanpassing van de arbeidsorganisatiebijdragen tot een mogelijke oplossing.

    Een aantal instrumenten om te komen tot een betere fysieke mobiliteit wordt door hetfederale niveau aangestuurd.

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200832

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 32

  • Verbeteren van het onthaal en de integratie van de werknemers

    Eenmaal de werknemers en de werkgever de stap gezet hebben, is het belangrijk omdeze tewerkstelling goed te ondersteunen zodat ze duurzaam wordt. Deze ondersteu-ning moet zich zowel richten op de werknemer (bijv. door de uitbouw van jobcoachesdie focussen op taal) als op de werkgever. De sociale partners zijn er van overtuigd dathier een rol is weggelegd voor de werkgevers- en werknemersorganisaties.

    Psychologische barrières aanpakken via sensibilisering en informatieverspreiding doorde werkgevers- en werknemersorganisaties

    Vaak is de barrière voor interregionale mobiliteit een psychologische barrière waarbijzowel de werknemer als de werkgever omwille van een aantal vooronderstellingen deinterregionale mobiliteit niet als een realistische optie beschouwen. De sociale partnerserkennen hun eigen rol in deze en willen zich dan ook engageren om mee deze psycho-logische barrières weg te werken via sensibilisering en informatieverspreiding. Ditomvat zowel het sensibiliseren van de Waalse en Brusselse werkzoekenden over demogelijkheden in Vlaanderen als het sensibilseren van de Vlaamse ondernemers inzakede competenties van de Franstaligen. Dit kan onder meer de vorm aannemen van eenmediacampagne die de positieve effecten van mobiliteit aan beide zijden van de taal-grens toelicht.

    Het verzamelen van goede voorbeelden

    Interregionale mobiliteit is een proces dat stap voor stap vorm krijgt en waarbij dus denodige barrières en koudwatervrees moet worden overwonnen. De sociale partners gelo-ven op dit vlak sterk in de wervende kracht van sprekende succesverhalen. Deze tonenaan dat het overwinnen van de barrières mogelijk is en ze kunnen ook de meerwaardevan de interregionale mobiliteit benadrukken.

    De vraag naar meer interregionale mobiliteit stelt zich onder meer op en rond BrusselsAirport. De Vlaamse Luchthavencommissie (VLC) reikt met de aanbeveling “Creatieduurzame werkgelegenheid op en rond Brussels Airport” (8 mei 2008) tien krachtlij-nen aan voor een duidelijke strategie. Het aanboren van een uitgebreider rekrute-ringspotentieel staat hierbij centraal.

    Op de website van The Brussels Airport Company staan het jaar rond een 500-talvacatures. Het invullen ervan duurt alsmaar langer en wordt moeilijker. Vele lucht-havenbedrijven klagen dan ook over een té beperkt arbeidsaanbod dat voldoet aan dejobvereisten. Bovendien is het belangrijk om het toekomstperspectief van Brussels

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 33

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 33

  • Airport voor ogen te houden. De huidige totale tewerkstellingsimpact van de luchtha-ven van Zaventem wordt berekend op 71.657 waarvan 20.222 mensen werken bijbedrijven op het luchthavengebied (cijfers 2006). Bij een groei van de luchthaven ver-gelijkbaar met de marktgroei binnen de FLAP-zone (gemiddeld 4% per jaar) kandie totale werkgelegenheid tegen 2025 verdubbelen.

    De VLC pleit dan ook voor een uitbreiding van het rekruteringspotentieel. Op ditogenblik is de luchthaven sterk afhankelijk van Vlaamse arbeidskrachten: 2 op 3 vande luchthavenwerknemers woont in Vlaanderen. Op basis van gegevens van de lucht-havenuitbater woont 66% van de werknemers in Vlaanderen, 16% in Brussel en18% in Wallonië. Meer dan 11% van de werknemers woont in de 5 omliggendeluchthavengemeenten (Zaventem, Steenokkerzeel, Kortenberg, Machelen enVilvoorde). Daarbij komt dat het arrondissement Halle-Vilvoorde en bij uitbreidingVlaams-Brabant een lage werkloosheid kennen (in 2007 5,21% resp. 5,15%). Ditstaat in schril contrast met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest waar de werkloosheid20% overschrijdt en waar er dus alvast in kwantitatieve termen een belangrijkpotentieel ligt.

    Volgens de Vlaamse Luchthavencommissie moeten meer werkzoekenden vanuitBrussel naar de luchthaven komen en moet aangepaste begeleiding en opleiding (voorkansengroepen) georganiseerd worden. Dit impliceert bijkomende inspanningen ophet vlak van (taal)opleiding en bemiddeling, duurzaam woon-werkverkeer (in hetbijzonder ’s nachts) en arbeidsorganisatie. De VLC is er alvast van overtuigd datbedrijven mits een objectivering van de taaleisen in functie van de job(inhoud) eengrotere groep van werkzoekenden bereiken.

    2.3. Spoor 3: arbeidsmigratie

    2.3.1 Situatieschets

    De arbeidmarkt is in België opengesteld voor de onderdanen van de Europese Unie.Elke EU-burger mag dus een economische activiteit uitoefenen in een andere lidstaatals werknemer of zelfstandige. Bij de uitbreiding van de EU in 2004 kregen de lidsta-ten de mogelijkheid om een specifieke regeling voor de onderdanen van de nieuwe lid-staten uit te werken17. België maakt hiervan gebruik. In mei 2006 herbevestigde Belgiëbovendien dat de Belgische arbeidsmarkt nog niet volledig opengesteld wordt voor deonderdanen van de nieuwe EU-landen, met uitzondering van Malta en Cyprus. Er werdwel geopteerd om via een soepelere procedure voor het verkrijgen van een arbeidskaart

    SOCIAAL-ECONOMISCH RAPPORT VLAANDEREN 200834

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 34

  • B de instroom mogelijk te maken voor een limitatieve lijst van knelpuntberoepen. Dezelijst werd op federaal niveau bepaald maar is verschillend voor de drie gewesten. De lijstvoor Vlaanderen kwam tot stand na advies van de inter-professionele en sectorale soci-ale partners.

    Voor niet EU-onderdanen is migratie naar België omwille van tewerkstelling enkelmogelijk indien de persoon beschikt over een arbeidskaart A, B of C. Als voorwaardevoor een arbeidskaart B (bepaalde duur, maximum voor 12 maanden) die gebonden isaan tewerkstelling bij één werkgever, geldt dat het onmogelijk moet zijn binnen eenredelijke termijn een geschikte werknemer te vinden op de arbeidsmarkt van deEuropese Economische Ruimte (EER) en dat België verbonden is door een bilateraalakkoord inzake arbeidskrachten met het land van herkomst. Om na te gaan of er aande eerste voorwaarde voldaan is, wordt er in principe eerst een arbeidsmarktonderzoekverricht. Een persoon die een aantal jaar18 ononderbroken met een arbeidskaart B werk-zaam was, kan een arbeidskaart A verkrijgen. Deze is voor onbepaalde duur en voor alleberoepen die in loondienst worden uitgeoefend in België. De arbeidskaart C (bepaaldeduur, maximum voor 12 maanden) heeft betrekking op tewerkstelling in België gedu-rende een tijdelijk verblijf.

    Naast de (tijdelijke) migratie via de arbeidskaarten is er de legale migratie naar Belgiëop basis van andere criteria (vluchteling, gezinshereniging, geregulariseerden, ...).Vermits personen die op basis van deze criteria legaal in het land verblijven mogen wer-ken, heeft deze migratie een duidelijke invloed op de omvang van de arbeidsmarktpo-pulatie.

    Een specifieke plaats in het debat wordt ingenomen door de personen die illegaal in hetland aanwezig zijn. Doordat ze in de illegaliteit verkeren, kunnen zij niet ingeschakeldworden in de formele economie. Dit betekent dat een niet-gering aantal van de perso-nen die aanwezig zijn op het Belgisch grondgebied niet behoren tot het arbeidsmarkt-potentieel.

    2.3.2 Uitgangspunten voor de discussies in de nabije toekomst

    Momenteel staat de arbeidsmigratie in het middelpunt van de discussie.

    Zo loopt de overgangsperiode voor de nieuwe EU-landen ten einde. De mogelijkheidvan overgangsregeling is immers beperkt in de tijd. De totale overgangsperiode bedraagtmaximum zeven jaar waarbij de laatste twee jaar alle beperkingen op het recht op vrij

    DEEL 1: KRAPTE OP DE ARBEIDSMARKT: AANBOD ZOEKT VRAAG, VRAAG ZOEKT AANBOD 35

    economisch rapport 08 15-10-2008 08:56 Pagina 35

  • verkeer van werknemers binnen de Europese Unie moeten verdwenen zijn. De EuropeseUnie houdt wel een stok achter de deur: beperkingen op het recht op vrij verkeer vanwerknemers zullen gedurende die twee jaar toch nog mogelijk zijn, als er ernstig gevaarbestaat voor de verstoring van de arbeidsmarkt. Concreet betekent dit dat voor acht vande tien landen waarop de huidige regelgeving van toepassing is de laatste twee jaar vande overgangsperiode op 1 mei 2009 van start gaat. Enkel voor Roemenië en Bulgarijeduurt de overgangsperiode tot 2013.

    Daarnaast klinkt vanuit sommige hoeken de roep naar het versoepelen van de arbeids-migratie uit derde landen (dus voor niet EU-burgers) alsmaar luider. In de federale rege-ring is de bevoegde minister momenteel bezig na te gaan hoe dit vorm zou kunnen krij-gen. Uit de vele reacties blijkt duidelijk dat dit geen voor de handliggende oefening is.

    De sociale partners wensen in deze hun verantwoordelijkheid op te nemen en zijnbereid mee na te denken over een aangepaste invulling voor het arbeidsmarktbeleid.Zonder een voorafname te doen, staan voor hen volgende uitgangspunten centraal:

    • Arbeidsmigratie vormt het slot van de drietrapsraket die zuurstof moet leveren voorde Vlaamse arbeidsmarkt. De socia