so, neither, nor ook (niet)

@meestergijs

meestergijs.nl

so, neither, nor ook (niet)

Hij is gek op basketbal. Zijn buurman ook.

Wij hebben twee zussen. Zij ook.

Ik houd van aardappelen. Mijn moeder ook.

Haar vriendin vindt winkelen leuk. Ik ook.

Zij willen graag hun auto verkopen. Jij ook.

so, neither, nor ook (niet)

Hij is gek op basketbal. Zijn buurman ook.

He is fond of basketball. So is his neighbour.

Wij hebben twee zussen. Zij ook.

We have to sisters. So does she/so do they.

Ik houd van aardappelen. Mijn moeder ook.

I love potatoes. So does my mom.

Haar vriendin vindt winkelen leuk. Ik ook.

Her girlfriend likes shopping. So do I.

Zij willen graag hun auto verkopen. Jij ook.

They would like to sell their car. So do you.

so, neither, nor ook (niet)

So betekent ook. Je vergelijkt twee zaken met elkaar. Dat kunnen

mensen, dieren of dingen zijn.

She is crazy about Justin Bieber. So am I.

He has bought a new bike. So has his brother.

He can come over. So can you.

Je begint de zin met so, herhaalt dan het hulpwerkwoord en eindigt met

het onderwerp.

so, neither, nor ook (niet)

So betekent ook. Je vergelijkt twee zaken met elkaar. Dat kunnen

mensen, dieren of dingen zijn.

She is crazy about Justin Bieber. So am I.

He has bought a new bike. So has his brother.

He can come over. So can you.

Je begint de zin met so, herhaalt dan het hulpwerkwoord en eindigt met

het onderwerp.

so, neither, nor ook (niet)

Staat er geen hulpwerkwoord (can-could-will-would-shall-should-may-

might-must, to be en have als onderdeel van perfect tense) dus een

hoofdwerkwoord, dan gebruik je to do…

We share our shampoo. So do they.

She reminds me of my mom. So does he.

He hates to travel. So do I.

so, neither, nor ook (niet)

Staat er geen hulpwerkwoord (can-could-will-would-shall-should-may-

might-must, to be en have als onderdeel van perfect tense) dus een

hoofdwerkwoord, dan gebruik je to do…

We share our shampoo. So do they.

She reminds me of my mom. So does he.

He hates to travel. So do I.

so, neither, nor ook (niet)

Neither en nor betekenen beide ook niet. Je gebruikt voor het

vergelijken met een ontkennende zin.

I am not celebrating my birthday this year…

He hasn’t brought his books to class…

We couldn’t do without her…

so, neither, nor ook (niet)

Neither en nor betekenen beide ook niet. Je gebruikt voor het

vergelijken met een ontkennende zin.

I am not celebrating my birthday this year… neither is he.

He hasn’t brought his books to class… neither have I.

We couldn’t do without her… nor could he.

Er is géén verschil tussen neither en nor!

Let op: na neither/nor geen ontkenning meer!

so, neither, nor ook (niet)

Exercise 1: Use the subject given and choose between, so – neither – nor.

1. She doesn’t care for desserts. (we)

2. We should visit grandma. (you)

3. Carl is always drawing in his books. (I)

4. He wouldn’t like it any other way. (we)

5. Dad and mom don’t like to cook. (my sister)

6. I never send a postcard when on holiday. (he)

7. They love Christmas. (she)

so, neither, nor ook (niet)

Exercise 1: Use the subject given and choose between, so – neither – nor.

1. She doesn’t care for desserts. Neither/nor do we.

2. We should visit grandma. So should you.

3. Carl is always drawing in his books. So am I.

4. He wouldn’t like it any other way. Neither/nor would we.

5. Dad and mom don’t like to cook. Neither/nor does my sister

6. I never send a postcard when on holiday. Neither/nor does he.

7. They love Christmas. So does she.

so, neither, nor ook (niet)

- Did you like this grammar item?

- No!

- Neither did I.

so, neither, nor ook (niet)

@meestergijs

meestergijs.nl