Seneca 2013 Docentenboek

64
Docentenboek Eisma Edumedia bv, Leeuwarden Charles Hupperts Elly Jans BRIEVEN EN PASSAGES UIT DE DIALOGEN VAN SENECA Filosofie als levenskunst
  • date post

    10-Aug-2015
  • Category

    Documents

  • view

    6.110
  • download

    10

Transcript of Seneca 2013 Docentenboek

Page 1: Seneca 2013 Docentenboek

D o c e n t e n b o e k

Eisma Edumedia bv, Leeuwarden

Charles Hupperts

Elly Jans

BRIEVEN EN PASSAGES UIT DE DIALOGEN VAN SENECA

Filosofie als levenskunst

Page 2: Seneca 2013 Docentenboek

2

INHOUDSOPGAVE

Inhoudsopgave . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 2

1. ANTWOORDEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3

2. WERKVERTALINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30

3. WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET LEERLINGENBOEK . . . . . . . 49

4. EXTRA PROEFVERTALINGEN . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52

5. WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET DOCENTENBOEK . . . . . . . . 59

Page 3: Seneca 2013 Docentenboek

3

HOOFDSTUK 1 ANTWOORDEN

HOOFDSTUK 2 SENECA TROOST ZIJN MOEDER HELVIA

1. TALLOZE MENSEN EN VOLKEREN VERANDEREN VAN WOONPLAATS (Ad Helviam matrem de consolatione VI-VII)

1. Mensen en volkeren hebben zich altijd, gedreven door allerlei motieven en oorzaken, eldersgevestigd.

2. Sommige mensen die daar woonden werden zó rijk dat ze daarmee niet goed konden omgaan en tegronde gingen.

3. De ziel van de mens is rusteloos omdat zij onderdeel is van de hemelse adem, waarvan de aard, hetvuur, altijd in beweging is.

2. IEDER BALLINGSOORD VOLDOET (Ad Helviam matrem de consolatione X, 1-11)

a. De behoeftes van het lichaam zijn gering (1-2)

1. schande en verachting2. quisquis t/m luxuriae (3-4)3. Te veel eten, exquise producten willen eten die van ver komen.4. De mensen die zó verwend zijn dat ze alleen maar zeldzame etenswaren willen nuttigen die vanuit de

uiterste grenzen van het Romeinse Rijk of zelfs van daarbuiten moeten worden geïmporteerd.5. Omdat het Romeinse Rijk zo groot is dat het jaloezie opwekt bij anderen.

b. Vraatzucht heeft baat bij armoede (3-4)

1. repetimus: petere2. 1. Sententia

2. chiasme, asyndeton en paradox3. De praktijken om van heel ver onbekend voedsel te halen en om dat voedsel weer uit te kotsen.4. Door armoede is een verwend persoon niet in staat aan zijn dure voedselhobby toe te geven. Door

armoede geneest hij hiervan, en voor de buitenwereld lijkt het of hij dat zelf zo wilde.5. Armoede6. ultimi maris (ex ignoto litore) (a, 13)

invidiosi imperii fines transcendit (a, 14-15)ultra Phasin (b, 1)a Parthis…(petere) (b, 2-3)undique (b, 3)ab ultimo…oceano (b, 4-5)toto orbe (b, 6)

Page 4: Seneca 2013 Docentenboek

4

c. Er is geen ruimte voor al die rijkdommen (5-6)

1. De mentaliteit om alleen de meest dure, exclusieve en zeldzame spijzen te willen eten.2. - handel, import (mercaturis)

- verwoesten van bossen door de wilde dieren te vangen (vastatione silvarum)- leegvissen van de zee (profundi perscrutatione)

3. Je kunt denken aan bomen kappen om de schepen te maken of aan het doden van wilde dieren,bedoeld voor de consumptie.

4. 1. a. Quid profundi perscrutationeb. vastatione silvarumc. mercaturis

2. Chiastisch: hij begint met het laatstgenoemde.5. Aan gevechten tegen mensen in verre door de Romeinen nog niet veroverde landen, die hun bezit-

tingen verdedigen.6. De ongedurigheid van de mensen om exclusieve spijzen te bemachtigen.7. a. wanneer

b. hoewelc. a: omdat in deze regels in algemene zin wordt gesproken en het hoofdwerkwoord in het futurum

staat.b: omdat ook in de vorige zin (licet t/m laxabitis) van een sterke tegenstelling sprake is.

d. Waren onze deugdzame voorouders ongelukkig? (7-8)

1. De deugd/het morele besef van onze voorouders was zó groot dat dit tot in onze tijd onze ondeug-den ‘steunt’ en daardoor het Romeinse Rijk niet te gronde gaat.

2. De vertaler heeft de persoonsvorm vivebat veranderd in een zelfstandig naamwoord, waarbij het onder-werp dictator met ‘van’ wordt vertaald en het bijwoord minus beate als een naamwoordelijk gezegde.

3. vivebat is een imperfectum en audivit is perfectum. Dentatus leefde steeds gelukkig (voortdurendehandeling in het verleden), toen hij de gezanten hoorde (eenmalig moment/feit in het verleden).

4. De jeugd van nu is meer geïnteresseerd in de kookkunst dan de filosofie.In het verleden werd het onderwijs in de filosofie beschouwd als jeugdbedervend en verboden, nuwordt het populaire onderwijs in de kookkunst niet verboden, terwijl dat, volgens Seneca, de jeugd(moreel) bederft.

Page 5: Seneca 2013 Docentenboek

5

e. De miljonair Apicius pleegt zelfmoord (9-10)

1. 100 miljoen: 1.000 x 100.000 sestertiën.2. Het gaat om (de toestand van je) ratio/rede of je rijk bent, je rijk voelt, en niet om de omvang van je

bezit.3. a. het luxueuze en te veel eten en drinken.

b. - deze levenswijze heeft Apicius’ denken en geestelijke instelling verziekt en zo heeft deze levens-wijze Apicius het leven gekost, omdat hij met iets mindere rijkdom niet verder wilde leven.

- verder gebruikt Seneca misschien ook het woord venenum om te suggereren dat Apicius ziek werd en met zijn ziekte anderen besmette (zie r. 13-15).

4. fugit is perfectum: hij stierf (eenmalig moment/feit in het verleden), edebat is imperfectum (voortdu-rende handeling van het (luxueuze) eten in het verleden).

5. scientiam t/m infecit (d 13-14).

f. Armoede is voor een balling niet erg (11)

1. a. c. sedb. parallellie (cupiditati satis est, naturae satis est) en chiasme (nihil satis, satis...parum)

2. a. ad rationem (1)b. Chiasme

3. - herhaling van nullum- het nadrukkelijk vooropplaatsen van nullum

4. Corporis exigua desideria sunt (a 8-9)

3. OOK WELGESTELDEN ZIJN VAAK GELIJK AAN ARMEN (Ad Helviam matrem de consolatione XII, 1-4)

1. Omdat ze zich op minder zaken hoeven te concentreren.

4. JE BENT EEN STERKE VROUW (Ad Helviam matrem de consolatione XV)

1. Cornelia en Rutilia hebben hun zoons door de dood moeten missen, niet zoals Helvia, door een bal-lingschap. Daarom alleen moet zij niet rouwen om het gemis van Seneca.

Page 6: Seneca 2013 Docentenboek

6

HOOFDSTUK 3 DE FILOSOFIE VAN DE STOA 1: FYSICA

1. DE GODDELIJKE RATIO BESTUURT ALLES

2. Alles in de wereld is terug te brengen tot twee principes: het actieve en passieve beginsel. Met het laat-ste bedoelen de stoïcijnen datgene wat wij materie noemen. Maar ook het actieve beginsel, datgenewat alles doet leven, is materieel, immers het is een warme adem die de hele kosmos doordringt. Dusalles in de wereld is tot een vorm van materie te herleiden.

3. De hele kosmos wordt doordrongen van de spiritus, een warme adem die voortdurend actief is.Doordat ze tot in de kleinste uithoeken van de kosmos doordringt, houdt ze alles bijeen en zorgtervoor dat het universum niet uiteenvalt. Zo is alles door deze spiritus met elkaar verbonden engebeurt er niets in de wereld wat niet zijn uitwerking op iets anders heeft. Alles hangt met elkaarsamen.

4. Toeval is volgens de stoïcijnen uitgesloten. Alles ligt vast en wordt door de Ratio doelbewust geleid.Alles ligt verweven in een keten van oorzaak en gevolg. Wat gebeurt, had in de ogen van de stoïcijnen,nooit anders kunnen gebeuren. Zeggen dat iets toevallig gebeurt, betekent dat wij de oorzaak ervanniet kennen.

5. Natuurrampen hebben uiteindelijk wel een doel ten bate van de mens. Uiteindelijk zijn zij nood-zakelijk geweest voor het tot stand komen van goede dingen. Wij mensen zijn niet altijd in staat denatuur te doorgronden en de verbanden te zien, maar dat betekent niet dat de werking van de natuurniet gericht is op het goede.

2. DE GOD IN ONS (Epistulae ad Lucilium 41)

1. Er wordt onder woorden gebracht: de god is in ons en om een goed mens te worden hebben we godnodig.

2. a. De traditionele manier gaat ervan uit dat een goede instelling verkregen kan worden door hem van god te vragen.

b. Het goede zit in de mens zelf, dus hoef je er niet om te vragen.c. Door het goede, dat wil zeggen het goddelijke, in jezelf te ontwikkelen.

3. De spiritus, de goddelijke energie die de hele werkelijkheid doordringt en beheerst.4. Dit soort natuurverschijnselen doet bij de mens een godsbesef opkomen.5. Een stoïsche wijze (sapiens).6. Het goddelijk element.7. a. De Ratio (of spiritus).

b. hemelse macht, goddelijke macht, de grote en heilige geest, goddelijke dingen 8. a. goddelijke Ratio (spiritus)

b. geest c. menselijk lichaam.

9. Hij benadrukt hiermee nogmaals dat we iets moeten prijzen om zijn eigen, natuurlijke eigen-schappen.

10. De ratio11. Door te leven volgens je natuur, d.i. volgens de rede/ratio.

Page 7: Seneca 2013 Docentenboek

7

HOOFDSTUK 4 DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT

1. DE JUISTE HOUDING TEGENOVER DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT (Epistulae adLucilium 107)

a. Enkele slaven van Lucilius zijn weggelopen (1-2)

1. Echte vrienden bedriegen je niet (deceperint 3) en zij zien niet neer op je inspanningen (conterebant 7).2. aliis molestum esse (7)3. Dat het geheel niet past bij de ontwikkeling van Lucilius om zich hierover druk te maken.4. mittentur houdt in dat het opzettelijk is gedaan, incident dat het toevallig gebeurt.5. Omdat hij niet dood is: hij heeft het er levend vanaf gebracht.6. De beeldspraak dat het leven gelijk is aan een lange weg waarop veel ongemakken zich voordoen.7. Asyndeton, anafoor, parallellie, trikolon, climax.

b. Bereid je op alles voor (3-4)

1. Via de uitroep o mors! in r.14 van tekst a, waarmee wordt aangegeven dat iemand het leven als de doodziet.

2. Op het leven. De beschrijving hanteert het beeld van de dood, maar dit wordt toegepast op het levenom aan te geven dat het leven zwaar en naargeestig kan zijn.

3. contemnere (6). Wanneer je in staat bent op dat wat in het leven gebeurt neer te kijken, dat wil zeggen:er geen belang aan hecht, dan heb je de juiste houding. Je moet het leven als een van de indifferentiabeschouwen.

4. De beeldspraak van militaire training.5. Om het leven te karakteriseren gebruikt Seneca een beschrijving van de voorhof van de Onderwereld.

c. Berust in wat je overkomt (5-6)

1. a. De slaven.b. Multa et varia (4-5)c. Parallellie, asyndeton en anafoor.

2. Ze kunnen in principe iedereen overkomen.3. Het is nu eenmaal eigen aan onze mortalitas dat wij allerlei vervelende en onverwachte dingen onder-

gaan. Wij zijn mensen en geen god.

d. Ontwikkel een magnus animus (7-9)

1. In de woorden In hoc contubernio vita degenda est. Effugere ista non potes, contemnere potes (5-6). Contemnere ver-onderstelt een animus magnus.

2. Dat wij ons schikken naar de goddelijke natuur, dat wil zeggen de goddelijke Ratio die alles bestuurt.3. Nee, want de goddelijke spiritus houdt alles bijeen en zorgt dat alle tegenstellingen samenvallen en

een eenheid vormen.

Page 8: Seneca 2013 Docentenboek

8

4. Dat de natuur bestaat uit tegengestelde processen. Dat er dingen kunnen gebeuren die we niet ver-wachten.

5. Onze houding/instelling tegenover de dingen die ons in ons leven overkomen.6. a. na ... komt.

b. cum quieveruntc. telkens weer uit een andere hoek.d. constat

e. We moeten het lot actief volgen (10-12)

1. Het aspect van de wil van de mens. Een animus magnus wil het fatum volgen.2. Het woord pusillus komt zowel in Tekst a, r.2 als in Tekst e, r.16 voor, en in beide gevallen wordt de

term afgezet tegen magnitudo - magnus.3. a. loqui: Tekst e, r.3 en 5; paratus: Tekst b, r.1 en 10; inpiger: Tekst e, r.1; (magnus) animus: Tekst b, r.1,

Tekst c, r.12, Tekst d, r.6 en 13; pusillus: zie vraag 2; emendare: Tekst d, r.15; deus: Tekst d, r.16 en Tekst e, r.3.

b. Dat de conclusie in het voorafgaande is voorbereid. De brief heeft een structuur, ook al is die niet direct aan de oppervlakte zichtbaar.

2. HET ACTIEVE LEVEN VAN DE FILOSOOF (Epistulae ad Lucilium 8)

1. a. Seneca suggereert in deze brief dat hij er bewust voor gekozen heeft om zijn filosofische activiteit in dienst te stellen van het nageslacht, dus van de mensheid in het algemeen. Een filosoof houdt zich niet met zijn eigen zaken bezig maar met het heil van de mensheid in het algemeen. Het lijkt alsof Seneca verwijst naar zijn brieven, die nuttige adviezen bevatten die iedereen kan gebruiken. In ieder geval suggereert hij dat hij zich met gewichtige zaken bezighoudt, niet alleen menselijke maar ook goddelijke zaken (par. 6). Hij gelooft dat hij zo nuttiger is dan wanneer hij een juri-dische of politieke daad verricht.

b. Seneca ziet zich nog niet als een wijze. Hij zegt dat hij nog wonden heeft die nog niet helemaal zijn genezen. Met deze wonden zou hij de schade kunnen bedoelen die hij heeft opgelopen door zijn juridische, politieke carrière en zijn omgang met Nero. Ook zegt hij dat hij de juiste weg te laat heeft ontdekt. Direct daarna geeft hij aan dat men zich niet moet identificeren met de smaak van de massa. Seneca beseft dat hij nooit een wijze zal worden hoezeer hij zijn best ook doet.

c. Men moet de massa vermijden (r. 1) en niet willen wat de massa wil. Dit is een thema dat regel-matig in de brieven van Seneca terugkomt. Contact met de massa bederft de ziel en houdt de ziel af van wat werkelijk in het menselijk leven ertoe doet.

d. We moeten oppassen voor de weldaden van het lot. Waarom? Omdat ze weer van ons afgenomen kunnen worden (vergelijk de spreuken aan het einde van brief). Verder denken we dat we ze be-zitten maar wij vormen eerder als het ware het bezit van die dingen. We raken er zo aan verknocht dat we ze niet meer kwijt willen. De derde reden waarom we moeten opppassen voor deze wel-daden is dat ze niet het echte goede zijn waardoor we gelukkig worden. Dat is de deugd. Uiterlijk bezit of rijkdom draagt hier niets aan bij.

Page 9: Seneca 2013 Docentenboek

9

e. We moeten streng zijn voor het lichaam. We dienen alleen toe te geven aan de noodzakelijke, natuurlijke verlangens van het lichaam, zoals honger, dorst en bescherming tegen kou en nare weersomstandigheden. We moeten in onze verhouding tot het lichaam de gezondheid voor ogen houden. We moeten ervoor oppassen dat de lichamelijke verlangens niet meer in te dammen zijn door de geest en te beheersen zijn.

f. Seneca maakt duidelijk dat we moeten streven naar een grote geest (magnus animus). Wat is een grote geest? Dat is een geest die volledig onafhankelijk is van invloeden van buitenaf of dat nu opvat-tingen zijn van andere mensen, of wat het lot ons brengt en wat ons door het lot toevalt. Verder moet onze geest onafhankelijk zijn van de lichamelijke verlangens die niet natuurlijk of noodza-kelijk zijn. Hoe kan deze geest dit alles voor elkaar krijgen? Door zich te concentreren op de filo-sofie, dat wil zeggen de stoïsche leer. Dan wordt de geest vrij (vrij van allerlei uiterlijke omstan-digheden) en groot. Al het andere is niet van belang, en is dus niet groot.

3. EPICURISME

2. De atomen zijn zo klein dat wij ze met het blote oog niet kunnen waarnemen. Verder zijn ze massief,onveranderlijk en eeuwig. Ze hebben een omvang, een vorm, een gewicht en een grootte.

3. Door aan te nemen dat atomen op willekeurige momenten en op willekeurige plaatsen een zijwaartsebeweging maken. Deze beweging is niet te voorspellen en is willekeurig. Op deze manier is er ruim-te voor toeval en wordt het mechanistische patroon doorbroken.

4. De goden leiden een bestaan dat volkomen gescheiden is van dat van de mensen, ze kennen een vol-ledige rust waarbij ze niet worden geplaagd door angsten en ze kennen geen pijn.

5. Als ze zich wel met de mensen zouden bemoeien, zou dit een inbreuk zijn op hun gelukzaligheid,omdat ze voortdurend lastig gevallen zouden worden door menselijke aangelegenheden en zichvoortdurend zouden moeten buigen over menselijke problemen.

6. Angst voor de goden en angst voor de dood. 7. Een politieke carrière stelt iemand bloot aan veel inspanningen en problemen die zijn evenwicht en

rust zullen verstoren. Bovendien koestert iemand die een dergelijke carrière nastreeft verlangens,zoals naar status, sociale waardering en hoge positie, die niet gemakkelijk te bevredigen zijn.Onbevredigde verlangens veroorzaken pijn.

Page 10: Seneca 2013 Docentenboek

10

HOOFDSTUK 5 FILOSOFIE ALS DE WEG NAAR HET GELUK

1. WARE ADELDOM (Epistulae ad Lucilium 44)

a. Adeldom verwerf je door de filosofie (1-3)

1. b. hoewel2. Het beschikken over de juiste kennis/inzicht in de wereld die/dat de stoïcijnse filosofie leert.3. Dat het de mensen niet beoordeelt op hun afkomst omdat iedereen uiteindelijk van de goden

afstamt.4. Alles is doordrongen van het goddelijke, de Natuur = de Ratio = God. We stammen dus allemaal van

dezelfde god af. Vergelijk ook brief 41, pag. 40-42.5. Dat Plato van adel werd door de filosofie, niet vanwege zijn adellijke afkomst.6. a. Socrates, Cleanthes, Plato.

b. hi (maiores tui) (14), illis (15)7 a nullo te nobilitate superari8. a. Door je aan de filosofie en het liefst aan de stoïcijnse filosofie te wijden.

b. (bona mens omnibus patet), omnes ad hoc sumus nobiles (10-11)

b. Echte adel is niet afhankelijk van afkomst (4-5)

1. ad virtutem bene a natura compositus (5)2. De oorsprong: iedereen gaat terug naar het begin van de wereld.3. Je huidige toestand moet je niet baseren op de roem van een voorouder, je moet niet pronken met een

hoge positie van een voorouder.4. atrium plenum fumosis imaginibus (9)5. Als je je animus ontwikkeld hebt en je bent tot het juiste inzicht gekomen, dan weet je dat alles wat er

gebeurt/gebeurd is (fortuna) indifferent is. Je staat los van je lot.

c. Vita beata (6-7)

1. Paradox2. (cum possis) eximere te vulgo (a 2-3)3. (cum possis) ad felicitatem hominum maximam emergere (a 2-3)4. Een animus die zich ontwikkeld heeft.5. solida securitas t/m fiducia (9-10).6. Hoge positie, rijkdom, bezittingen.7. Aan het leven van een soldaat.8. instrumenta eius (8)9. Over het instandhouden van hun verworvenheden en bezit.

10. b. beata vita11. quod verwijst naar het volgende: ipsa t/m inplicat (14-15).

Page 11: Seneca 2013 Docentenboek

11

2. MENSEN ALS GEVAAR (Epistulae ad Lucilium 103)

a. Van de kant van de mensen bedreigt ons elke dag gevaar (1)

1. incendium, ruinam, naufragium facere, vehiculo everti2. De groep van mala die hij met ista aanduidt overkomen/overvallen ons (zie vraag 1). De andere groep

zijn de gevaren van de kant van de mensen die ons bewust belagen, het op ons gemunt hebben.3. Anafoor (nullum), parallellie (nullum frequentius, etc.)

b. Mensen zijn gevaarlijker dan dieren (2-3)

1. nisi quod illarum perniciosus est primus incursus (5-6).2. Alleen honger en angst (necessitas) brengt dieren ertoe mensen aan te vallen. Als ze hierdoor niet wor-

den aangedreven zijn ze verder niet in mensen geïnteresseerd (non quaerunt 6).3. hominum effigies - animos ferarum4. Dieren zullen alleen uit noodzaak (angst en honger) mensen lastig vallen, mensen beleven er genoe-

gen aan om andere mensen te gronde te richten.5. Seneca bedoelt dat je niet iedereen als een gevaar moet beschouwen. Je moet met mensen kunnen

meeleven, empathisch zijn. Je moet oprecht blij zijn voor de ander als het goed met hem gaat, maarook oprecht medelijden hebben als het hem slecht gaat.

6. Chiasme: commodis laeteris, movearis incommodis.

c. Filosofie als remedie (4-5)

1. Door oprecht belangstelling voor hen te hebben en met ze mee te leven. Mensen zullen je sympathiekvinden en je daarom niet bedriegen.

2. Door hun domheid, onwetendheid, verkeerde denkbeelden.3. De stoïsche wijsbegeerte, de stoïsche kijk op de wereld om ons heen en de opvatting over de manier

waarop een wijs mens zich moet gedragen.4. De filosofie kan er wel voor zorgen dat je veiliger bent dan wanneer je niet de bescherming van de

filosofie hebt, maar zelfs de stoïsche wijsbegeerte is niet in staat om je volledig af te schermen van debuitenwereld en je volledig te beschermen.

5. De filosofie moet een mens niet eigenzinnig en hooghartig maken. Je moet niet denken dat je andersbent dan de gewone man. Je moet niet betweterig op anderen gaan vitten en zeggen wat ze fout doen.Mensen moeten geen hekel aan je krijgen.

Page 12: Seneca 2013 Docentenboek

12

HOOFDSTUK 6 DE FILOSOFIE VAN DE STOA 2: ETHICA

2. De menselijke ziel wordt gevormd door de spiritus die een onderdeel is van de universele spiritus, die dehele kosmos doordringt. De individuele spiritus is dus verwant aan de goddelijke spiritus, die gelijk isaan de goddelijke Ratio. Dus de menselijke ratio is een onderdeel van de goddelijke Ratio, waarmeegegeven is dat de menselijke ratio in staat is inzicht te krijgen in de werking van de goddelijke Ratio.

3. Sterke emoties blokkeren de ratio. Sterke emoties zorgen ervoor dat we niet meer helder kunnennadenken en komen voort uit gebrek aan kennis en inzicht. Mensen die sterke emoties hebben,maken verkeerde inschattingen en missen het juiste inzicht om zich aan het patroon van de univer-sele Ratio over te geven.

4. ‘Leven volgens de natuur’ betekent leven volgens de ratio, dat wil zeggen: inzien dat alles wat iemanddoet en ondergaat niet anders door hem gedaan of ondergaan kan en moet worden.

5. Deugdzaam handelen is gelijk aan handelen overeenkomstig de ratio en dat betekent zich bewustschikken naar de leiding van de ratio.

6. Deugdzaam handelen/deugd is een noodzakelijke en voldoende voorwaarde voor geluk, dat wil zeg-gen dat zonder deugdzaam handelen een mens niet gelukkig kan worden en dat wanneer een mensdeugdzame handelingen verricht, hij gelukkig is. Deugd is bewust handelen volgens het plan van degoddelijke Ratio. Degene die hiertoe in staat is, is, volgens de Stoa, de wijze. Die is dan ook volmaaktgelukkig. De meeste mensen zijn niet echt gelukkig omdat ze niet in staat zijn zich werkelijk met hetjuiste inzicht over te geven aan de werking van het lot.

Page 13: Seneca 2013 Docentenboek

13

HOOFDSTUK 7 ARMOEDE EN RIJKDOM

1. HET LEVEN IS EEN SCHOUWTONEEL (Epistulae ad Lucilium 80)

a. Overpeinzingen naar aanleiding van een wedstrijd (1-2)

1. a. Dat dank ik.b. Iedereen die mij lastig zou kunnen vallen.c. Buiten de relatieve bijzin geplaatst, als uitleg bij spectaculi.d. molestos tot onderwerp gemaakt, en avocavit vertaald met ‘moet gaan kijken’

2. Dat sport meer beoefenaren kent dan kunst en wetenschap, dat sport veel toeschouwers trekt, datsporters stom zijn.

3. - anafoor van quam- chiasme- asyndeton- ellips (exerceant)

4. -

b. De animus traint zichzelf (3)

1. Het lichaam heeft veel verzorging nodig om goed te functioneren, de geest voedt zichzelf zonderkosten.

2. Aan een soort boksen waarbij alles geoorloofd is, het zgn. pankration (te vergelijken met het heden-daagse ‘kooivechten’), waarover Seneca in het voorafgaande heeft gesproken.

3. De boksers die al die vuistslagen en trappen in de warmste omstandigheden kunnen verdragen.4. - animus t/m exercet (8)

- illis t/m oleo (8-9)5. instrumenta (8), sarcinas (11)6. Multo, multo, multo: sine, sine7. Als het lichaam getraind kan worden om zich staande te houden, dan de geest helemaal.

c. Vrijheid is niet te koop (4-5)

1. libertas: de echte (geestelijke) vrijheid.2. Afhankelijk te zijn van het lichaam en alles wat het lichaam nodig heeft en andere uiterlijke zaken.3. Lucilius denkt een vrij man te zijn, hij is namelijk geen eigendom van een meester, maar in werke-

lijkheid is hij slaaf van bepaalde angsten.4. De slaven die zich hebben vrijgekocht en de meesters die de slaven hebben vrijgelaten.5. tibi des oportet istud bonum, a te petas6. Vrijheid.7. metu mortis8. In b spreekt Seneca over de vorming van de animus: de animus vormt zichzelf, het enige dat nodig is dat

je dat ook wil. Als de animus zichzelf heeft gevormd, ben je volledig onafhankelijk van fortuna.

Page 14: Seneca 2013 Docentenboek

14

d. Een rijk man verbergt zijn verdriet (6-7)

1. a. Vrolijk, zonder zorgen.b. Schijnbaar gelukkig.

2. a. Van de rijke wordt verwacht dat hij gelukkig is, dus hij moet die schijn ophouden.b. (quia) interdum non licet palam esse miseros (6)

3. Voorbeeld van het toneel: de mens is niet oprecht, maar speelt een rol.

e. Een rijk man speelt toneel (8)

1. Op het toneel kan hij een trotse koning spelen, in het gewone leven is hij een slaaf en een armesloeber.

2. Dat het geluk van de mensen die zo rijk zijn dat ze zich per draagstoel laten vervoeren een masker is,dus niet echt, net zoals op het toneel een masker een slaaf tot koning maakt.

f. Beoordeel een mens zonder versierselen (9-10)

1. pecuniam, domum, dignitatem (10)2. fasciam3. a/b. Mensen beoordelen je op grond van je rijkdom, huis, maatschappelijke positie, en niet op je

innerlijk/wijsheid.4. a. aspiceres is een conjunctivus irrealis, de vertaler heeft deze niet vertaald.

b. ‘met een band eromheen’c. ‘je zult laten…en wensen dat’d. ‘zoals het is’

5. Brief 41, 6 (pag. 41)

2. DE KUNST OM RIJK TE WORDEN (Epistulae ad Lucilium 119)

1. Nee, je kunt ze niet onderdrukken. Aan je natuurlijke behoeftes moet je toegeven. ‘De natuur iseigenzinnig, je kunt haar niet onder de knie krijgen, ze eist op wat haar toekomt.’ (par. 2)

2. De eigen persoon volstaat in principe om de natuurlijke behoeftes te bevredigen. Daarom moet je jein principe alleen op de natuurlijke behoeftes richten.

3. Natuurlijke rijkdom is het eenvoudig bevredigen van natuurlijke behoeftes. In de ogen van Seneca isdat voldoende en iemand die dat kan is autarkisch, heeft aan zichzelf genoeg. Iemand aan wie nietsontbreekt waaraan hij vanuit de natuur behoefte heeft, is rijk.

4. a. Het doel is dat je niets meer mist en genoeg hebt, dat er niets ontbreekt. Dan heb je rust.b. ‘In beide gevallen is het resultaat hetzelfde: je zult er niet door gestoord worden’.

5. a. Via negatieve eigenschappen die de natuurlijke rijkdom niet heeft, suggereert hij welk karakter de niet-natuurlijke rijkdom heeft. Hij suggereert dat op het punt van deze eigenschappen de natuur-lijke rijkdom en de niet-natuurlijke rijkdom elkaars tegenpolen zijn.

b. Dat de niet-natuurlijke rijkdom vol risico’s is, zelfs levensbedreigend is, nooit rust geeft. De natuurlijke rijkdom daarentegen bevat niet dergelijke risico’s, is niet gevaarlijk en garandeert rust.

Page 15: Seneca 2013 Docentenboek

15

6. Jupiter heeft aan niets behoefte en heeft dus genoeg. Alexander is bij uitstek een voorbeeld vaniemand die veel heeft, maar nooit genoeg. Hij wil steeds meer.

7. Omdat hij gedwongen werd zijn streven om zijn rijk nog groter te maken moest opgeven. Zijn ver-langen naar meer werd bruut gefrustreerd.

8. a. Omdat deze persoon de ‘echte’ goederen mist waardoor hij in stoïsche zin rijk zou zijn.b. De dingen die iemand in gewone zin rijk maken, zou hij ook kunnen verliezen. Rijkdom in ge-

wone zin wordt vaak gekoppeld aan veel materieel bezit.9. In de woorden ‘maar ook van de angst ervoor’ (par. 10). Seneca wil niet dat wij bang zijn om in armoe-

de te geraken. Apatheia betekent onder meer geen irrationele angst hebben. Seneca heeft uitgelegd datangst voor armoede onnodig is en dus irrationeel.

10. a. De wijze.b. De wijze bezit de werkelijk goede dingen, namelijk de deugden, die iemand vanbinnen, dat wil

zeggen in zichzelf gelukkig maken. Die deugden zijn onzichtbaar voor de massa en worden niet door haar erkend als factoren die iemand rijk maken.

11. 1. Het is niet moeilijk om gezond te zijn. Alles voor onze gezondheid is namelijk beschikbaar. Het is dus niet moeilijk om de natuurlijke behoeftes te bevredigen. God of de natuur heeft alles zo inge-richt dat wij op gemakkelijke wijze gezond kunnen zijn.

2. Alles wat voor onze gezondheid noodzakelijk is, vinden we niet onprettig. We voelen geen tegen-zin om met simpelweg water onze dorst te lessen. Dus om onze natuurlijke behoeftes te bevre-digen vergt geen activiteit waaraan we een hekel hebben. De natuur heeft het wat dit betreft goed voor ons geregeld.

12. In deze brief bespreekt Seneca de verschillende soorten verlangens. Er zijn natuurlijke verlangens,noodzakelijk voor onze gezondheid, en niet-natuurlijke verlangens (bijv. verlangens naar materiëlerijkdom en zucht naar weelde). Dit is een onderscheid dat ook door Epicurus wordt gemaakt. VoorEpicurus is het verlangen om de dorst (pijn) te lessen, een natuurlijk noodzakelijk verlangen. Debevrediging van dit soort verlangens zorgt voor ataraxia, onverstoorbaarheid.

Page 16: Seneca 2013 Docentenboek

16

HOOFDSTUK 8 HET IDEAAL VAN DE ONVERSTOORBAARHEID

1. GOEDE VRIENDEN DRAGEN BIJ AAN DE INNERLIJKE RUST (De Tranquillitate Animi VII)

1. Zo iemand moet de zorgen van zijn vriend kunnen wegnemen, hij moet zijn vriend kunnen helpenbij zijn plannen, hij moet opgewekt zijn. Hij moet vrij zijn van duistere driften. Het moet iemandzijn die niet somber is en zijn emoties kan beheersen.

2. Zoals we bij een pestepidemie mensen die besmet zijn, uit de weg gaan om te voorkomen zelf ziek teworden, zo moeten we niet mensen met een slecht karakter kiezen als vriend.

3. Socrates en Cato.4. In zijn tijd leven weinig mensen die echt goed zijn. Als je kieskeurig bent, zul je geen vrienden

vinden.

2. OMGAAN MET BEKLEMMENDE SITUATIES (De Tranquillitate Animi X, 1-4)

a. Gewenning als verlichting van problemen (1-2)

1. a. Oorlog, economische neergang.b. Ziekte, ballingschap.

2. Omdat degenen die geboeid zijn niet anders kunnen dan accepteren dat ze geboeid zijn. Deze nood-zaak zorgt ervoor dat ze de boeien op moedige wijze verdragen.

3. Brevitas4. We moeten de ellende die ons overkomt niet al te zwaar nemen, in ieder geval moeten we ons er niet

aan ergeren.5. De natuur maakt ons snel gewend aan/vertrouwd met het zwaarste. Gewenning maakt dat we de

zwaarste dingen kunnen verdragen.6. De ellende die iemand in het leven overkomt wordt vergeleken met de voetboeien waarin gevange-

nen vastzitten. Zoals gevangenen op den duur leren hun gevangenschap/lot te verdragen, zo heeft degewoonte hetzelfde effect in het menselijk leven.

b. De rede brengt oplossing (3-4)

1. Wij mensen zijn verstrikt in wat er gebeurt. We zijn een onderdeel van de wereld en alles wat daarinplaatsvindt is met elkaar verbonden.

2. aurea - sordidalaxa - arta

3. De metafoor van de gevangenschap. De manier waarop ons leven is verstrikt in de gebeurtenissen, inwat ons overkomt is te vergelijken met gevangenschap. Wij zijn als gevangenen in het lot.

4. Mensen die over anderen de baas spelen en anderen als het ware gevangen houden, zijn zelf juist indeze bezigheid gevangenen van hun activiteit of hun verlangens.

5. anafoor (alium/alium, quosdam/quosdam, quibusdam/quibusdam)brevitas (quibusdam sua)parallellie (alium honores/alium opes, quosdam nobilitas/quosdam humilitas)antithese (nobilitas/humilitas, aliena/sua)

Page 17: Seneca 2013 Docentenboek

17

6. Het determinisme: alles ligt vast en is vooraf bepaald door het lot, we zijn verstrikt in een onwrikbaarpatroon van oorzaken en gevolgen.

7. a. Hoe somber situaties waarin een mens kan verkeren ook lijken, toch is er altijd wel iets positiefs uit te halen.

b. Analogie

3. HET BELANG VAN ONTSPANNING (De Tranquillitate Animi XVII, 4-10)

a. Onze geest moet ontspanning krijgen (4-5)

1. Socrates: het spelen met kinderen, kinderspelletjes spelenCato: drinken van wijnScipio: de wapendans uitvoeren

2. Dat hij het als volwassene en als zo’n wijs man het leuk vindt met kinderen te spelen.3. Seneca wil aan de lezer duidelijk maken dat het dansen van Scipio niets met verwijfdheid te maken

heeft zoals in zijn eigen tijd wel het geval is.4. a. retinenda (1), devocanda (2), danda (9), imperandum (11)

b. Het belang of zelfs de noodzaak om zich te ontspannen.Het gebruik van de gerundiva is sterk didactisch.

5. Akkers hebben hun eigen ritme. Ook bij akkers kan niet altijd de boog gespannen zijn en zal pro-ductiviteit onderbroken moeten worden met rust.

b. Er zijn wel grenzen aan ontspanning (6-7)

1. quorum frequens usus t/m eripiet (2-3).2. a. Het maakt veel uit of je enige ontspanning toelaat of alleen maar ontspanning nastreeft.

b. De metafoor van het paardrijden (remitto heeft betrekking op het laten vieren van de teugels van paarden).

3. Mannen met een scherp/gezond oordeel, die hebben ingezien dat enige ontspanning noodzakelijk is.4. a. Of maandelijks enkele vaste rustdagen inlassen of elke dag enkele uren rust nemen.

b. Pollio is een voorbeeld van de tweede groep.5. Pollio nam de laatste twee uur van de dag ‘vrij’.

c. Voorbeelden van ontspanning (8)

1. Wandelingen in het open veld, een reis, een feestmaal en wijn drinken.2. Seneca meent dat iemand soms wel dronken mag worden, maar niet zo dat je niet meer weet wat je

doet; verder zal hij vinden dat je niet verslaafd aan de alcohol moet raken, maar dat je ook zonder wijnte drinken moet kunnen leven. Vergelijk de woorden: non numquam (6) en non ut mergat nos, sed ut deprimat(6-7)

3. De wijn heeft het voordeel dat hij de remmen van de geest losmaakt. De wijn verdrijft de zorgen,geneest bepaalde ziektes en verdrijft somberheid. Wijn geeft kracht zodat je meer durft dan anders.

Page 18: Seneca 2013 Docentenboek

18

d. Niet alleen maar sombere nuchterheid (9-10)

1. Dat het drinken van wijn en wijsheid/verstandigheid goed samen kunnen gaan.2. non numquam et usque ad ebrietatem veniendum (6-7)3. Dat het matig drinken van wijn een goede uitwerking kan hebben en aangenaam kan zijn.4. Als iemand een dichter wil zijn/worden, is alcohol onmisbaar.

Page 19: Seneca 2013 Docentenboek

19

HOOFDSTUK 9 EMOTIES

DE JUISTE HOUDING TEGENOVER EMOTIES (Epistulae ad Lucilium 116)

a. De emoties worden uitgeroeid (1)

1. a. morbus (4)b. Een adfectus hangt altijd samen met gebrekkige kennis of een onjuist oordeel.

2. cupere → servire (12), velle → imperare (11)3. a. Seneca heeft net betoogd dat de emoties uitgeroeid moeten worden en in deze zin geeft hij aan

dat de genietingen, die aanleiding geven tot em0ties, meer gevoeld moeten worden.b. Wanneer iemand niet afhankelijk is van de dingen die hij aangenaam vindt (cupere), dan is hij beter

in staat om ervan te genieten. Dan laat hij zich er niet door meeslepen en kan hij ze zonder gevaar op zich laten inwerken. Het lijkt alsof Seneca hier uitgaat van de ideale situatie, namelijk dat iemand als sapiens het cupere volledig onder controle heeft.

b. Emoties zijn niet te beheersen (2-3)

1. a. Een belangrijk motto van de stoïsche filosofie is vivere secundum naturam ‘leven volgens de natuur’, dat wil zeggen: volgens de menselijke natuur = ratio. Als het hebben van emoties daaraan eigen is, dan zou de stoïsche filosoof dit moeten goedkeuren.

b. Met de menselijke natuur bedoelen de stoïcijnen de ratio. Volgens hen is dus het hebben van ad-fectus helemaal niet natuurlijk, maar gaat juist in tegen de menselijke natuur.

c. Hij zegt niet expliciet dat het hebben van emoties tegennatuurlijk is. Hij zegt zelfs dat ze uit een natuurlijke bron voortkomen. Hij betoogt echter dat wij gewone mensen emoties niet in de hand hebben. In het begin zijn ze zwak, maar vervolgens zwellen ze aan en worden wij erdoor meege-sleept. Daarom zijn ze gevaarlijk en moeten we ze buitensluiten.

2. a. De voluptas die gepaard gaat met de noodzakelijke levensbehoeften en de voluptas die op zichzelf wordt nagestreefd (luxuria).

b. Wanneer iemand die dorst heeft zijn dorst lest, ervaart hij genot; dit genot is het genot dat ver-bonden is met een noodzakelijke levensbehoefte. Maar het drinken van wijn is in de ogen van Seneca luxuria.

3. excluditur facilius quam expellitur (9).4. a. Bij het begin.

b. De vertaler heeft van de bijzin dum procedit een participium gemaakt.c. (men kan) indammen.

c. Verliefdheid (4-5)

1. Het is voor ons niet gemakkelijk om, wanneer wij eenmaal een emotie ondergaan, een stap terug tedoen, dat wil zeggen: ermee op te houden. Daarom is het veel beter deze emotie niet toe te laten.

2. Een sapiens kan deze emotie wel toelaten, omdat hij zich hierdoor niet laat leiden, maar haar in dehand heeft.

Page 20: Seneca 2013 Docentenboek

20

3. Met facilitas amoris wordt min of meer hetzelfde bedoeld als humanitas: het beantwoorden van de ver-liefdheid. We laten ons meeslepen in onze verliefdheid, als we merken dat degene op wie we verliefdzijn, onze gevoelens beantwoordt. Met difficultas (amoris) wordt bedoeld dat de verliefdheid wordt af-gewezen, dat degene op wie we verliefd zijn, hiervan niets moet hebben.

4. conscii inbecillitatis nostrae (16), infirmum animum (17)

d. Als we willen, kunnen we de emoties onderdrukken (6-7)

1. Peripatetici (zie Tekst a).2. Dat wij toch enige graad van emotie toelaten, komt omdat wij van onze fouten houden. Het is een

kwestie van wilskracht: als wij willen, kunnen we de emotie onder controle houden.3. Zowel in Tekst a als in Tekst d legt Seneca de nadruk op de wil (Tekst a, r.8: velle permittam, Tekst d,

r.14: nolle in causa est). Hierin ligt de sleutel voor de juiste houding ten opzichte van de emoties.

Page 21: Seneca 2013 Docentenboek

21

HOOFDSTUK 10 WOEDE

1. DE HARDNEKKIGHEID VAN WOEDE (De Ira I, XVIII)

a. De starheid van woede (1-2)

1. c. ira2. a. ratio neemt de tijd om de zaak goed te bekijken, woede heeft haast

b. ratio wil tot een onpartijdig, billijk oordeel komen, woede wil alleen die indruk wekkenc. ratio houdt zich bezig met waar het precies over gaat; woede laat zich beïnvloeden door kleinig-

heden en dingen die geheel buiten de zaak staand. woede wil niet toegeven dat ze ongelijk had, ze is koppig; voor de ratio gaat het om de waarheid.

b. Het voorbeeld van Gnaeus Piso (3-4)

1. De straf die de soldaat van Piso kreeg was zo zwaar alsof het leek dat hij de ander had gedood.2. Door de veroordeelde levend en wel naar Piso terug te brengen omdat hij de ander niet had gedood,

gaf de centurio Piso zijn onschuld terug. Piso zou zich schuldig hebben gemaakt aan een misdaad alsde terechtstelling van de soldaat had plaatsgevonden.

3. De soldaat die veroordeeld was. Nu bleek hij niet schuldig te zijn aan de vermeende moord op zijnkrijgsmakker.

4. b. Seneca.5. furens lijkt aan te geven dat Piso nu nog bozer is. furens betekent dat zijn boosheid zichtbaar is.

c. De woede nog niet gekoeld (5-6)

1. De plaats waar alle drie terecht worden gesteld.2. De soldaat die zich zonder krijgsmakker in het kamp meldde, bleek niet schuldig aan de moord op

zijn krijgsmakker. Vanwege zijn onschuld zijn er drie omgekomen.3. b. iracundia4. De soldaat die zich later in het kamp meldde.5. De rigor, de starheid van woede. Ze wil niet weerlegd worden maar houdt vast aan haar interpretatie.

Seneca laat bovendien zien dat woede in zijn starheid steeds onredelijker en gevaarlijker wordt.

2. WOEDE TEGENOVER DE REDE (De Ira I, XIX)

a. Woede en rede zijn op verschillende wijze meedogenloos (1-4)

1. Beide kunnen meedogenloos zijn, maar woede is dat zonder dat ze zich beheerst: Ze wil niet geleid ofbijgestuurd worden. Ze heeft zichzelf niet in de hand. De rede daarentegen windt zich niet op envoert ongestoord en kalm moordende en verwoestende acties uit.

2. Uit de voorbeelden blijkt dat Seneca bedoelt dat iemand die woedend is, maar niet direct zijn woedekan koelen op de persoon die de woede heeft veroorzaakt, zijn woede koelt op zichzelf. Zo iemandkan in een woedeaanval zichzelf verwonden of verminken.

Page 22: Seneca 2013 Docentenboek

22

b. Rede en straf (5-8)

1. Rede gaat zeer genuanceerd en subtiel met straffen om. Hij houdt rekening met de intentie van dedaad, of vraagt zich af of de misdaad bewust is gepleegd. De rede legt een straf op met het oog op detoekomst: de straf is er om te voorkomen dat de fout weer wordt gemaakt. Iemand die op recht-vaardige wijze straft, mag niet bevangen zijn door woede.

3. OVERAL ZIJN GEBREKEN WAAROVER JE JE KWAAD KAN MAKEN (De Ira II, VII-VIII)

a. De wijze kent geen woede (VII)

1. - in de ogen van de wijze is er voortdurend wel iets waarover hij zich woedend zou kunnen maken. Dat zou betekenen dat zijn leven één diepe ellende zou zijn.

- een wijze maakt zijn innerlijke staat niet afhankelijk van het gedrag van anderen.

b. Het leven is als een gladiatorenschool (VIII)

1. Dat we juist met degenen met wie we samenleven ruzie maken en vechten. Van degenen met wie wejuist in vrede zouden moeten leven, maken we het leven zuur.

2. Wij, mensen, slachten elkaar af, dieren niet. Onze woede keert zich ook tegen hen die ons hebbengevoed. Wij kunnen onze ouders belagen. Tamme dieren zijn vriendelijk tegenover hen die hun teeten geeft.

4. WOEDE JEGENS ANDERE MENSEN IS NIET GEPAST (De Ira II, X)

a. Niet boos worden op mensen die fouten maken (1-2)

1. Omdat wij mensen sterfelijk zijn, worden we geconfronteerd met allerlei zwakheden die bij onzesterfelijkheid horen, zoals ziekte, ouder worden etc.

2. a. Dat onze geestelijke vermogens afnemen, en dat we daarom fouten gaan maken.b. Metafoor

3. Dat wij, mensen, allemaal aan elkaar verwant zijn, omdat we allemaal deel hebben aan de goddelijkeRatio. Daarom moeten we begrip op kunnen brengen voor andermans fouten.

4. a. Het is eigen aan de mensen om fouten te maken. Mens zijn is daarom een beter en rechtvaardiger excuus voor je fouten dan een kind zijn. Het is niet zozeer eigen aan kinderen fouten te maken, het is een algemene eigenschap die bij mensen past.

b. Zijn voorbeelden (mensen die in het donker struikelen, dove mensen die niet goed kunnen horen, ongehoorzame kinderen, zieke, oude, vermoeide mensen) maken duidelijk dat het enerzijds eigen is aan de mens om fouten te maken, anderzijds dat het begrijpelijk is dat we ze maken en dat we er dan begrip voor moeten hebben.

Page 23: Seneca 2013 Docentenboek

23

b. De houding van de wijze (3-4)

1. alter alteri vitiorum exempla (3-4).2. mortalitatis incommoda (6-7).3. Het menselijk leven wordt min of meer gelijkgesteld aan een weg/reis (iter, via).4. Alle mensen maken fouten. Dus je moet voor iedereen begrip tonen en zijn fouten vergeven.5. Iemand die op een weg die iedereen bewandelt een vergissing maakt, zal niet de enige zijn. Je moet

niet boos worden op fouten die iedereen maakt, want dat is gevaarlijk, want dan zou je op iedereenboos moeten worden.

c. De houding van Heraclitus en Democritus (5)

1. Omdat hij medelijden had met de mensen: ze dachten dat ze gelukkig waren maar ze leefden op eenslechte manier, zo zelfs dat ze ook op een slechte manier stierven.

2. Het imperfectum van fleo (flebat).3. Doordat hij zo bewogen was met de mensen om hem heen dat hij om hun lot kon huilen.4. Door zijn houding is Heraclitus zelf beklagenswaardig.5. Zowel Heraclitus als Democritus hadden kritiek op hun medemens. Waren ze hierom boos op hen?

Nee, de een huilde, de ander lachte om zijn medemens.6. ridere en flere zijn uitingen van heftige emoties. Het hebben daarvan strookt niet met apatheia.

d. Het inzicht van de wijze (6-7)

1. Een wijze wordt niet boos op mensen die fouten maken. Mensen maken nu eenmaal fouten. Eenwijze is de enige die geen fouten maakt. Maar er zijn maar heel weinig mensen die dat niveau berei-ken. De wijze weet door en door hoe het menselijk leven in elkaar steekt. Hij weet dat het aan de men-selijke natuur eigen is om fouten te maken. Het is dwaas om boos te worden op wat van nature zo is.

2. De wijze ziet dat anderen voortdurend fouten maken. Hun ziel is nog niet ver genoeg ontwikkeld.Hij kan en wil hen helpen, zoals een dokter zijn patiënten helpt.

3. anafoor (multi, multi etc.), parallellie (multi dediti, multi libidinosi, multi ingrati etc.), brevitas (multi libidinosi<mihi occurrent>)

e. Het voorbeeld van een lekkend schip (8)

1. a. Het menselijk levenb. De individuele mensc. De vergissingen/fouten die we maken en de ellende die we ondergaand. Waarschijnlijk de inzichten van de stoïsche filosofie

2. Er zullen altijd dingen fout gaan. We kunnen niet voorkómen dat dat gebeurt, we kunnen er wel voorzorgen dat fouten/vergissingen/ellende niet de overhand krijgen. Je zult nooit moeten nalaten dezete bestrijden.

3. Door het gebruik van het asyndeton.

Page 24: Seneca 2013 Docentenboek

24

5. REMEDIE TEGEN WOEDE: ZELFONDERZOEK (De Ira III, XXXVI)

a. Woede stopt als ze ter verantwoording wordt geroepen (1-2)

1. De zintuigen nemen dingen waar. Het is de geest die de indrukken van de zintuigen interpreteert. Degeest ervaart bepaalde indrukken als prettig en aangenaam, andere als pijnlijk en lastig. De geest zalde zintuigen aansporen de pijnlijke indrukken te vermijden.

2. Het imperfectum van faciebat en interrogaret3. Bijvoorbeeld het toelaten van heftige emoties, het vermijden van pijnlijke indrukken.

b. Seneca spreekt elke dag recht over zichzelf (3-4)

1. Anafoor (nihil/nihil), parallellie. Seneca benadrukt dat hij bij zijn dagelijkse meditatie/overdenkinggeheel open en eerlijk is. Alles wat nodig is komt aan bod.

2. Uit de voorbeelden die hij geeft blijkt dat Seneca vindt dat hij fouten heeft gemaakt.Let op het gebruik van de comparativus (pugnacius/liberius) die een grensoverschrijding aangeeft.

3. Dat de pessimus quisque heel erg boos wordt als iemand aanmerkingen op hem heeft.

6. HOE KUNNEN WE DE WOEDE VAN EEN ANDER KALMEREN (De Ira III, XL)

Het voorbeeld van Augustus

1. Gewone mensen moeten iemand die woedend is vooral vriendelijk tegemoet treden en hem tot redeproberen te brengen (onder meer door hem te laten zien in hoeverre zijn woede schadelijk voor hemis). Machtige mensen kunnen op grond van hun positie effectievere middelen hanteren, waardoor zede woede wegnemen.

2. ‘een woeste, onmenselijke, bloedige, die alleen nog te genezen is als ze doodsbang is voor iets sterkers.’

7. HET LEVEN IS TE KORT OM HET TE VERSPILLEN AAN WOEDE (De Ira III, XLIII)

Zolang we leven, moeten we ons menselijk gedragen

1. Dat strijd, ruzie en dus woede zinloos zijn. Want de dood komt toch.2. - Het leven is kort. Waarom zou je je korte leven verpesten met woede?

- Woede komt vaak voort uit ongelijke posities. De dood maakt ons gelijk, dus waarom zouden we ons aan de ongelijkheid tijdens het leven ergeren?

- Het leven is kort. Waarom zou je je leven wijden aan kwaadaardige genoegens die je beleeft aan het straffen van een ander. Je kunt je beter als mens het gedrag dat bij een mens (‘mens-zijn’) van na-ture past in acht nemen.

3. Nauw verbonden met het humanitas-begrip is het begrip van verwantschap. We voelen ons verwantaan andere mensen, want we hebben allemaal deel aan de goddelijke ratio. Daarom zijn we ook inwezen allemaal gelijk, of je nu slaaf of keizer bent. Vanuit de gelijkheid en verwantschap van de men-sen is het gepast om belangstelling en zorg te tonen voor andere mensen en de belangen van anderente behartigen (humanitas).

Page 25: Seneca 2013 Docentenboek

25

HOOFDSTUK 12 DE CLEMENTIE VAN DE KEIZER

2. NERO, NEEM EEN VOORBEELD AAN KEIZER AUGUSTUS (De Clementia I, 9)

a. De jonge Augustus heeft moorden op zijn geweten (1-2)

1. a principatu suo (2-3).2. Nero was al 18, dus in 56 (na december 55).3. a. Augustus

b. Vóór Nero’s 18de verjaardag en mogelijk vóór de dood van Britannicus.4. a. iam, iam, iam

b. Dat Augustus al vroeg bloed aan zijn handen had.5. Het bewijst dat de aangifte van een betrouwbare bron kwam.

b. Augustus heeft een slapeloze nacht (3-5)

1. In onze tekst wordt de gedachte van Augustus weergegeven, in de andere versie is het de opmerkingvan Seneca zelf.

2. a. In onze tekst geeft Augustus de opdracht tot proscriptie aan Antonius en in de de andere tekst Antonius aan Augustus.

b. Het contrast is sterker: nu kan Augustus niet één man ter dood brengen, en vroeger beval hij bijna gedachteloos tijdens een maaltijd, de dood van zovelen.

3. Omdat in de volgende zin dabit poenas ook een futurum is.4. anafora van tot (3x)5. Omdat hij al die veldslagen heeft overleefd en nu, tijdens vredestijd (die hijzelf tot stand heeft

gebracht) gedood dreigt te worden.6. a. Quid, Quis, Quis

b. - quid vivis, si perire te (t/m interest)- ut ego non peream, tam multa perdenda sunt

c. Livia geeft raad (6-7)

1. Livia bevindt zich ook in de slaapkamer en heeft de hele monoloog van haar man gehoord.

2. - usitatum remedium: severitas (3)- contrarium remedium: clementia (7)

3. - asyndeton- antithese (nocere - prodesse)- anafoor (potest)- parallellie

4. consilium amicorum advocari iussit (b 1-2)5. Zij zitten ieder op een stoel, waarschijnlijk tegenover elkaar.

Page 26: Seneca 2013 Docentenboek

26

d. Augustus’ onderhoud met Cinna (8-10)

1. occidere me (constituisti) (6)2. Nee, alleen Augustus heeft het aan Cinna gevraagd (a te peto t/m proclames c, 13-14) maar Cinna heeft

niet geantwoord.3. convenerat t/m interloquereris (8-9)4. De voorbereidingen voor een moordaanslag op Augustus.5. Cinna is nog niet eens in staat zijn eigen huis te beschermen of een juridisch proces van een vrijge-

latene te winnen, laat staan dat hij een complot kan smeden tegen de keizer.

e. Cinna’s ‘straf’ (11-12)

1. Door hem meer dan twee uur in spanning te houden over de straf die hij zal krijgen.2. ego te t/m servavi (…concessi) (d, 1-3)3. Cinna krijgt geen straf, afgezien van het lange gesprek met Augustus.4. - asyndeton

- trikolon- climax

5. a. Door hem ongevraagd een consulaat te geven.b. Door zijn trouwste medestander te worden en hem zijn hele erfenis na te laten.

6. - inter nos amicitia incipiat (6)- (meliore) fide (7)

7. Dit is de les die Seneca Nero leert: door je vijanden clementie te verlenen creëer je geen nieuwe vij-anden.

Ter vergelijking

a. - Maar zou u willen luisteren naar de raadgevingen van een vrouw?: Admittis muliebre consilium? (c, 1-2)

- Uw strengheid heeft tot nu toe geen enkel succes gehad: Severitate nihil adhuc profecisti (c, 3-4)

- Salvidienus heeft Lepidus tot een opstand aangezet, daarna kwam Murena, Cepio heeft hem opge-volgd. Hoewel ze beiden zwaar zijn gestraft, heeft dat de woede van Egnatius niet afgeschrikt: Salviedienum t/m Egnatius (c, 3-5)

- probeer nu op Cinna uit wat genade vermag:Nunc tempta, quomodo tibi cedat clementia (c, 6-7)

- zijn vergeving kan dienen tot uw eer:prodesse famae tuae potest (c, 8)

Page 27: Seneca 2013 Docentenboek

27

b. - let bovenal op de regels die ik je stel: luister naar wat ik je te zeggen heb zonder me in de rede te vallen met een woord of kreet, onderbreek mijn verhaal niet: Hoc primum a te peto t/m proclames (c, 13-14)

- kun je me daarna rustig antwoorden:dabitur tibi loquendi liberum tempus (c, 15)

c. Wat is je bedoeling? In mijn plaats te regeren? Dat zou een enorme ramp zijn, als je om de troon tebestijgen en het land te regeren als enige obstakel in Rome mij zou aantreffen:Quo hoc animo t/m obstat (d, 12-14)

d. Durf je te denken dat de Servilii, de Cossi, de Metelli, de Pauli, de Fabii en al die anderen tenslotte,helden die de levende evenbeelden van hun voorouders zijn, hun hoge afkomst vergeten om toe telaten dat jij over hen regeert?:Paulusne t/m decori sint? (d, 17-20)

3. WEES GEMATIGD IN JE MACHTSUITOEFENING (De Clementia I, 16)

1. Hijzelf, Seneca.2. Een heerser moet clementie betrachten in de uitoefening van zijn macht, want dan is hij een betere

bestuurder dan diegene die te veel geweld, dreigementen en straffen gebruikt.

Page 28: Seneca 2013 Docentenboek

28

HOOFDSTUK 13 DE HOUDING TEGENOVER SLAVEN

De juiste houding tegenover slaven (brief 47)

1. a. 1. Slaven zijn mensen; 2. slaven zijn huisgenoten; 3. slaven zijn vrienden; 4. slaven zijn mede-slaven.

b. 1. Slaven worden soms behandeld alsof het geen mensen zijn. Ze zijn net zo goed als ieder ander mens.

2. Slaven zijn niet uitsluitend dienstpersoneel van hun meester, maar ze maken deel uit van de familia. Hij deelt met hen zijn huis en hoeve, ze wonen samen onder één dak.

3. Slaven zijn wel vaak van een lagere afkomst dan hun meester, maar dit maakt hen niet minder geschikt als vriend. Er valt met slaven een vertrouwensrelatie op te bouwen.

4. Het is niet zo dat er een heel groot verschil is tussen slaven en meesters. Ook meesters zijn slaaf, maar op een andere manier. Dus slaven zijn medeslaven.

2. Om aan te geven hoe absurd het is dat de meesters hun slaven niet aan hun tafel mee laten eten enom het verschil te benadrukken tussen wat een meester doet en wat een slaaf mag.

3. Punt 1: slaven zijn mensen.4. Punt 1: slaven zijn mensen.5. ‘We hebben ze niet als vijanden maar we maken ze tot vijand’6. Degene die dit iemand leert te doen, doet dit vrijwillig en is daarom ongelukkiger dan degene die ge-

dwongen wordt deze taak op zich te nemen.7. Hij moet jong blijven, want zo vindt de meester hem aantrekkelijk. Uit het vervolg blijkt namelijk

dat de meesters hun schenkers ook voor de erotiek en de seksualiteit gebruiken.8. Punt 1 en aankondiging van punt 4.9. a. Het lot kan iemands situatie geheel veranderen. Zo zijn velen slaaf geworden. Dat lot kan ieder

overkomen en daarom moet je anderen die door zo’n lot zijn getroffen niet minachten.b. Door de voorbeelden van Hecuba, Croesus, de moeder van Dareus, Plato en Diogenes. Deze men-

sen zijn op latere of hoge leeftijd slaaf geworden. Bovendien maakt hij met voorbeelden duidelijk dat hoe rijk (Croesus) je ook bent of welke status (Hecuba en de moeder van Dareus) je ook hebt, het lot je tot slaaf kan maken.

10. Slaven zijn huisgenoten.11. Hij moet proberen van zijn slaven vrienden te maken. Als hij dat probeert, zal hij ervaren dat slaven

vrienden kunnen zijn.12. In par. 15: slaven zijn huisgenoten; in par. 16: slaven zijn vrienden.13. Zoals het dwaas is bij het kopen van een paard niet op het paard zelf te letten maar op zijn teugels e.d.,

zo is het dwaas om een mens te beoordelen op grond van zijn kleding of positie.14. a. Zijn geest wordt niet belemmerd door allerlei sterke emoties zoals wellust, hebzucht, eerzucht,

hoop en angst.b. apatheia.

15. Die van de geest, omdat deze vrijwillig is. De stoïcijnen vonden dat een mens zijn emoties moest be-heersen.

16. ‘Hij is een slaaf’ (17, let op de aanhalingstekens), Iemand zal nu zeggen (18), ‘meen je dat werkelijk?’,zegt hij (18)

17. ‘geen slavernij is schandelijker dan een vrijwillige slavernij’18. Slaven zijn medeslaven.19. Tegen degenen die in luxe leven en hieraan gewend zijn. Deze mensen zijn opvliegend.

Page 29: Seneca 2013 Docentenboek

29

20. 1. Meesters zijn opvliegend.2. Meesters vergeten hun eigen macht en de zwakheid van slaven.3. Hun positie in verhouding tot de slaven maakt dat ze ongestoord tegen hen kunnen uitvaren.

21. Seneca houdt in deze brief geen pleidooi voor afschaffing van de slavernij; hij houdt een pleidooi vooreen humane behandeling van slaven. Hij suggereert nergens in deze brief dat de slavernij zou moe-ten worden afgeschaft.

Page 30: Seneca 2013 Docentenboek

30

a. De behoeftes van het lichaam zijn gering (1-2)

1 Marcellus heeft zijn ballingschap dus goed ver-dragen en de verandering van plaats heeft niets inzijn geest veranderd, hoewel armoede haar (deverandering van plaats) volgde; dat hierin nietsslechts/ergs is, begrijpt een ieder mits hij nog nietis vervallen tot de waanzin van de alles vernieti-gende hebzucht en weeldezucht. 5 Hoe weinigimmers is het dat noodzakelijk is voor het onder-houd van een mens! En aan wie kan dit (mini-mum) ontbreken die slechts/maar enige deugdheeft/bezit? Wat mijzelf betreft, ik begrijp/besefdat ik niet mijn rijkdommen, maar mijn drukkebezigheden heb verloren. De verlangens van hetlichaam zijn gering: het wil dat kou wordt ver-dreven, (het wil) met eten en drinken honger en10 dorst stillen; alwat daarbuiten wordt begeerd,wordt (met inspanning) nagejaagd voor onzefouten/gebreken, niet voor behoeftes. Het is nietnodig de hele/iedere diepte van de zee te door-zoeken, noch om door slachting van dieren demaag te overladen, noch om oesters vanaf/op eenonbekend strand van een heel verweg gelegen zeeop te sporen: mogen de goden en godinnen die-genen te gronde richten, van wie zucht naar weel-de de grenzen van ons zo benijdenswaardig rijk15 overschrijdt!

b. Vraatzucht heeft baat bij armoede (3-4)

1 Ze willen dat voorbij de Phasis dat gevangenwordt wat een ambitieuze keuken moet creë-ren/om…te creëren en het wekt geen weerzin vande Parthen vogels te vragen, van wie wij nog geenboete/genoegdoening hebben (terug)gevraagd.

Van alle kanten brengen zij alles samen voor eenvraatzucht die walgt van bekende etenswaren; datwat een maag, verzwakt door genot, nauwelijkstoelaat, wordt van de uiterste/heel verweg gelegen5 oceaan aangevoerd; ze kotsen (uit) om te eten, zeeten om te kotsen, en spijzen die ze over de helewereld bijeenzoeken, verwaardigen ze zich zelfsniet om te verteren. Als iemand die dingen/prak-tijken minacht, wat benadeelt armoede hem(dan)? Als iemand die dingen begeert, is armoedezelfs voordelig voor hem; want hij wordt tegenzijn zin genezen en, ook al neemt hij de genees-middelen zelfs niet gedwongen, ondertussen ishij zeker, terwijl 10 hij niet kan willen/die delica-tessen niet kan verkrijgen, gelijk aan hem diedat/ze niet wil. Gaius Caesar, die de natuur mijtoeschijnt voortgebracht te hebben om te tonenwat de grootste fouten/gebreken in de hoogstepositie tot stand konden brengen, dineerde opéén dag voor 10 miljoen sestertiën; en daarbijgeholpen door de vindingrijkheid van iedereen,vond hij/kon hij toch met moeite vinden hoe debelastingopbrengst van drie provincies één diner15 werd/in één diner werd omgezet.

c. Er is geen ruimte voor al die rijkdommen (5-6)

1 O beklagenswaardigen, wier gehemelte/eetlustniet wordt opgewekt/geprikkeld behalve bijkostbaar voedsel/spijzen! Niet de bijzondere geurechter of een of andere zoetigheid van/voor dekeel, maar de zeldzaamheid en moeilijkheid om zeaan te schaffen maakt ze kostbaar. In het anderegeval, als/stel dat bij hen in de smaak viel/zou val-len om terug te keren naar een gezonde geest/mentaliteit, waarom zijn dan 5 zoveel middelen

HOOFDSTUK 2 WERKVERTALINGEN

HOOFDSTUK 2 SENECA TROOST ZIJN MOEDER HELVIA

2. IEDER BALLINGSOORD VOLDOET (Ad Helviam matrem de consolatione X, 1-11)

Page 31: Seneca 2013 Docentenboek

31

nodig die ten dienste staan van de maag? Waarom(is) handel (nodig)? Waarom het verwoesten vanbossen? Waarom het doorzoeken van (de dieptevan) de zee? Overal liggen etenswaren, die denatuur op alle plaatsen heeft opgesteld/verspreid;maar aan deze dingen/hieraan gaan ze voorbij alsblinden/als het ware blind en ze doorkruisen allestreken, ze steken zeeën over en, hoewel ze hunhonger voor een geringe prijs/goedkoop kunnenstillen, wekken ze deze voor een hoge prijs/duurop. 10 Ik wil graag zeggen: ‘Waarom laten jullieschepen uitvaren? Waarom bewapenen jullie jehanden én tegen wilde dieren én tegen mensen?Waarom rennen jullie met zogroot/zoveel rumoeralle kanten uit? Waarom stapelen jullie schattenop schatten? Willen jullie niet bedenken hoeklein jullie lichamen zijn/hoe kleine lichamenjullie hebben? Is het geen waanzin en de uiterstevergissing van de geest (eig. mv.) veel te begeren,hoewel je zo weinig kunt bevatten? 15 Hoeweljullie dus je vermogen vergroten, je gebied uit-breiden, zullen jullie toch nooit jullie lichamendoen uitzetten. Hoewel/Wanneer de handel goedis gegaan, de veldtocht veel heeft teruggebracht/opgebracht, hoeveel/wanneer de overal opge-spoorde etenswaren bij jullie zijn samengekomen,zullen jullie geen ruimte hebben om die voor-raden van jullie te plaatsen/op te bergen.’

d. Waren onze deugdzame voorouders ongelukkig? (7-8)

1 Waarom zoeken jullie zoveel bijeen? Natuurlijkwaren onze voorouders ongelukkig, van wie dedeugd ook nu nog een steun is voor onze fouten,die voor zichzelf met hun eigen hand voedselbereidden, voor wie de aarde een bed was, van wiede plafonds nog niet schitterden door/met goud,van wie de tempels 5 nog niet fonkelden door/vande edelstenen; dus toen werd bij goden van terra-cotta vroom gezworen/zwoer men: zij die hen had-den aangeroepen, keerden van plan om te sterventerug naar de vijand om hun eed niet te breken.Natuurlijk leefde onze dictator minder gelukkig,

die de gezanten van de Samnieten (aan)hoorde,toen hij het goedkoopste voedsel op zijn haard zelfmet zijn eigen hand/eigenhandig omdraaide/aanhet roeren was - met die hand waarmee 10 hij aldikwijls de vijand had verpletterd en de laurier-krans op de schoot van Jupiter Capitolinus hadgelegd - (minder gelukkig) dan Apicius in onzetijd leefde, die in die stad, waaruit eens filosofen alsbedervers van de jeugd bevolen werd/het bevelkregen weg te gaan, de kennis van de keuken doce-rend, met zijn onderwijs zijn tijdperk/generatiebedierf. Zijn dood te kennen is de moeite 15 waard.

e. De miljonair Apicius pleegt zelfmoord (9-10)

1 Toen hij 100 miljoen sestertiën aan zijn keukenhad besteed, toen hij zoveel schenkingen van kei-zers en de enorme belastingopbrengst van hetCapitool had verkwist met de een na de andereorgieën, onderdrukt door/onder de druk van zijnschuldenlast bekeek hij toen voor het eerstgedwongen zijn kasboek: 5 hij berekende dat ervoor hem 10 miljoen sestertiën over zou zijn enalsof hij op het punt stond in uiterste honger televen als hij in/met 10 miljoen sestertiën zou heb-ben/had geleefd, maakte hij met vergif een eindaan zijn leven! Hoe groot was de weeldezuchtvoor wie 10 miljoen sestertiën armoede was! Komnu en geloof nog dat de mate/hoeveelheid (van)geld van belang is, niet de (mate van) mentaliteit.Iemand werd erg bang voor 10 miljoen sestertiënen wat anderen met/in hun wens nastreven, 10 (ont)vluchtte hij met vergif. Voor die man ech-ter met zo’n verdorven geest was zijn allerlaatstedrank het meest heilzaam: in die tijd at en dronkhij vergif, toen hij met onmetelijke maaltijdenniet alleen zich vermaakte, maar er ook meepronkte, toen hij te koop liep met zijn fouten/gebreken, toen hij de aandacht van de burgerijvestigde op zijn weeldezucht, toen hij de jeugdtot het nabootsen van hem bracht, 15 (de jeugddie) ook zonder slechte voorbeelden op zich ont-vankelijk (is).

Page 32: Seneca 2013 Docentenboek

32

f. Armoede is voor een balling niet erg (11)

1 Deze dingen gebeuren met/dit overkomt hundie hun rijkdom niet afmeten naar de ratio, waar-van de grenzen vastomlijnd zijn, maar naar eenverdorven gewoonte, waarvan de willekeur on-

metelijk en onbeperkt is. Voor de begeerte is nietsgenoeg, voor de natuur is ook heel weinig genoeg.De armoede van een balling heeft dus geen enkelnadeel; want geen enkel ballingsoord is zo armdat het niet buitensporig vruchbaar is om eenmens te voeden.

Page 33: Seneca 2013 Docentenboek

33

HOOFDSTUK 4 DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT

1. DE JUISTE HOUDING TEGENOVER DE WISSELVALLIGHEDEN VAN HET LOT (Epistulae ad Lucilium 107)

Seneca groet zijn Lucilius

a. Enkele slaven van Lucilius zijn weggelopen(1-2)

1 Waar is dat verstand van jou? Waar is jouwscherpzinnigheid bij het doorzien van de dingen?Waar de grootheid (van je geest)? Een zo onbedui-dende zaak raakt jou al? Slaven beschouwdenjouw bezigheden als een gelegenheid voor devlucht. Als je vrienden (je) zouden bedriegen(laten zij immers inderdaad de naam (van vriend)hebben die onze vergissing aan hen heeft gegevenen 5 laten zij zo genoemd worden, opdat het deste schandelijker (voor hen) is géén vriend te zijn) * * * zij laten al je zaken in de steek, die zoweljouw moeite met voeten traden als geloofden datjij voor anderen lastig was.Niets van deze dingen is ongewoon, niets isonverwacht; aanstoot nemen aan die zaken is netzo absurd als klagen (om)dat jij nat gespat wordt<in het badhuis 10 of lastig gevallen wordt> opstraat of in modder vuilgemaakt wordt. De situa-tie van het leven is dezelfde als die van het bad-huis, van de massa, van een reis: zekere/bepaaldedingen zullen naar je geworpen worden, zekere/bepaalde dingen zullen op je terechtkomen.Leven is geen verfijnde zaak. Jij bent een langeweg opgegaan: en het is onvermijdelijk dat jij uit-glijdt (en) botst (en) valt (en) afgemat wordt enuitschreeuwt: ‘O dood!’ dat wil zeggen dat je (ooknog) liegt. Op de ene plaats zul je een vriendachterlaten, op een andere plaats 15 zul je (eenvriend) begraven, op weer een andere zul je (voorhem) bang zijn: langs dergelijke ongemakkenmoet deze hobbelige weg worden afgelegd.

b. Bereid je op alles voor (3-4)

1 Iemand wil sterven? Laat zijn geest daarentegenzich op alles voorbereiden: laat hij weten dat hijgekomen is waar de bliksem dondert; laat hijweten dat hij gekomen is waar ‘de Rouw en dewrekende Zorgen hun bedden geplaatst hebbenen de bleke Ziektes en de sombere Ouderdomwonen.’ 5 In dit gezelschap moet het leven wor-den doorgebracht. Jij kunt die dingen niet ont-vluchten, jij kunt ze verachten; je zult ze echterverachten, als jij hieraan dikwijls gedacht zulthebben en op de dingen die zullen komen zulthebben vooruitgelopen.Er is niemand die niet dapperder datgene waarophij zich lange tijd had voorbereid, tegemoet treedten ook aan moeilijke dingen, als zij van tevorenoverwogen waren, weerstand biedt: maar wanneeriemand daarentegen 10 onvoorbereid is, wordt hijzelfs bang voor de meest onbeduidende dingen.Dit moet door ons gedaan worden/We moetenervoor zorgen dat niets voor ons onverwacht is; enomdat alles door nieuwigheid lastiger is, zal hetonafgebroken nadenken hiervoor zorgen, dat jijvoor geen enkele tegenslag een beginner bent.

c. Berust in wat je overkomt (5-6)

1 ‘Slaven hebben mij verlaten.’ Zij hebben eenander geplunderd, zij hebben een ander aange-klaagd, een ander gedood, een ander verraden, eenander afgeranseld, een ander met vergif, weer eenander met laster belaagd: alwat jij zou kunnenzeggen/noemen, is velen overkomen * * * onafge-broken worden dingen, die veel en 5 afwisselendzijn, op ons afgeschoten: sommige zijn aan onsvastgehecht, sommige maken een trillende be-weging en komen op hetzelfde moment (op onsaf), sommige die voor anderen bestemd zijn, sche-ren langs ons.

Page 34: Seneca 2013 Docentenboek

34

Laten wij ons over niets van die dingen verwonde-ren waarvoor wij geboren zijn, waarover niemanddaarom moet klagen, omdat zij voor allen gelijkzijn. Jazeker, zij zijn gelijk; want 10 ook watiemand ontvlucht heeft, had hij kunnen onder-vinden. Gelijk recht echter is niet wat allen er-varen hebben, maar wat voor allen is ingesteld.Laat evenwichtigheid aan de geest worden opge-dragen en laten wij wat wij aan de sterfelijkheidverschuldigd zijn zonder klacht betalen.

d. Ontwikkel een magnus animus (7-9)

1 Winter brengt kou: er moet kou geleden wor-den. De zomer brengt de warmte terug: er moethitte verdragen worden. Extreme weersomstan-digheden stellen de gezondheid op de proef: menmoet ziek zijn. Zowel een wild dier zal ons op eenof andere plaats tegemoet komen als een mens(zal ons tegemoet komen), (die) verderfelijker (is)dan alle wilde dieren. Het water zal het ene, hetvuur zal het andere ontnemen. 5 Wij kunnen dezeomstandigheden niet veranderen: dit kunnen we(wel), ons een geest die groot is, een goed manwaardig, eigen maken, om daarmee dapper de sla-gen van het lot te verdragen en ons te schikkennaar de natuur.De natuur echter bestuurt dit rijk, dat je ziet, metwisselingen: heldere luchten volgen op bewol-king; zeeën worden omgewoeld, 10 wanneer zetot rust zijn gekomen; winden waaien beurte-lings; dag volgt de nacht; een deel van de hemelkomt op, een deel gaat onder: eeuwigheid berustop tegenstellingen.Onze geest moet aangepast worden aan deze wet;laat zij deze volgen, laat zij deze gehoorzamen; enlaat zij van alles wat gebeurt, menen dat het had

moeten gebeuren en laat zij de natuur geen 15 verwijten willen maken. Het beste is om teondergaan, wat jij niet kunt verbeteren, en degod, op wiens gezag alles plaatsvindt, zonder ge-mopper te vergezellen: een slechte soldaat is hijdie zijn bevelhebber zuchtend volgt.

e. We moeten het lot actief volgen (10-12)

1 En laten we daarom actief en opgewekt de be-velen opvolgen en niet deze gang van het mooistewerk verlaten waarin alwat wij zullen doorstaan isingeweven; en laten we zó Jupiter toespreken,door wiens bestuur dat bouwwerk wordt geleid,zoals onze Cleanthes 5 in zeer welsprekende ver-zen hem toespreekt, die mij wordt toegestaan inonze taal te vertalen naar het voorbeeld vanCicero, een zeer welsprekend man. Als zij bij jouin de smaak (zullen) zijn gevallen, zul je dankbaarzijn; als ze bij jou niet in de smaak (zullen) zijngevallen, zul je weten dat ik hierbij het voorbeeldvan Cicero heb gevolgd:‘Leid, o vader en heerser van de hoge hemel, 10 waarheen u ook wil: er is geen uitstel van hetgehoorzamen; ik ben aanwezig, onvermoeibaar.Stel dat ik niet wil, dan zal ik zuchtend volgen enkwaadschiks ondergaan wat aan mij geoorloofdwas goedschiks te doen. Het lot leidt hem die wil,(maar) sleept hem die niet wil voort.’Laten we zó leven, zó spreken: laat het lot onsgereed en 15 actief aantreffen. Dit is een grotegeest die zich hieraan heeft overgegeven: maardaarentegen is hij nietig en ontaard, die zich ver-zet en een lage dunk heeft van de orde van dewereld en liever de goden wil verbeteren danzichzelf. Gegroet.

Page 35: Seneca 2013 Docentenboek

35

HOOFDSTUK 5 FILOSOFIE ALS DE WEG NAAR HET GELUK

1. WARE ADELDOM (Epistulae ad Lucilium 44)

a. Adeldom verwerf je door de filosofie (1-3)

1 Opnieuw maak/betoon je je voor/tegenover mijnietig en zeg je dat eerst de natuur, vervolgens defortuin/het lot je nogal stiefmoederlijk heeftbehandeld, hoewel je je aan het volk/de massakunt onttrekken en tot het hoogste geluk van demensen kunt opstijgen. Als er een (of ander) voor-deel in de filosofie is, is dit het, dat zij niet naareen stamboom 5 kijkt; allen, als ze teruggaan tothun eerste oorsprong, stammen af van de goden.Je bent een Romeins ridder, en tot deze standheeft je ijver je gebracht; maar bij Hercules, voorvelen zijn de veertien rijen gesloten, de curia/senaatsgebouw laat niet allen toe, ook het legerhoudt een strenge keuring wie het opneemt/moet opnemen/kiest streng hen om op te nemen/toe te laten voor inspanning en gevaar: de juistegeestelijke houding staat voor iedereen 10 open,wij allen zijn in dit opzicht van adel. De filosofiewijst noch iemand af, noch kiest (iemand) uit:voor allen schittert zij. Socrates was geen patriciër;Cleanthes sleepte met water en verhuurde zijnhanden om een tuin te besproeien; de filosofieaccepteerde Plato niet als/(omdat hij) van adel(was), maar maakte hem (van adel): wat is er waar-om je (eraan) wanhoopt dat je gelijk aandezen/hen kunt worden? Dezen zijn allen/aldezen zijn je voorouders, 15 als je je aan henwaardig betoont; je zult je echter aan hen waardigbetonen, als je onmiddellijk hiervan overtuigdzult zijn, dat jij door niemand in/wat betreftadel(dom) wordt overtroffen.

b. Echte adel is niet afhankelijk van afkomst(4-5)

1 Voor ons allen zijn/wij allen hebben er evenveelvóór ons; van niemand ligt de oorsprong niet bui-ten de grenzen van de herinnering. Plato zegt datgeen enkele koning niet uit slaven was ontstaan/

afstamde, dat geen enkele slaaf niet uit koningen(was ontstaan/afstamde). Een lange reeks van ver-anderingen heeft dat alles gemengd en het lotheeft (dat alles) op en neer gewenteld. 5 Wie is vanware adel? Hij die door de natuur goed/heelgeschikt is voor de deugd. Dit ene moet bekekenworden/Op dit ene moet gelet worden: overigens,als je tot de oudste tijden teruggaat, is niemandniet uit die tijd waarvóór niets is. Vanaf de eersteoorsprong van de wereld tot deze tijd heeft eenreeks afwisselend bestaande uit belangrijke enonbeduidende personen ons gebracht/geleid.Een atrium vol met berookte voorouderportret-ten maakt niet edel; 10 niemand heeft voor onzeroem geleefd en niet wat vóór ons was, is van ons:de geest/mentaliteit maakt edel voor wie hetmogelijk is uit welke stand ook maar boven hetlot uit zich op te richten/uit te stijgen.

c. Vita beata (6-7)

1 Veronderstel dus dat je niet een Romeinse rid-der bent, maar een vrijgelaten slaaf: jij kuntdit/het volgende bereiken, dat je alleen/als enigevrij bent te midden van vrijgeboren mannen.‘Hoe?’ zeg je. Als je slechte en goede dingen/hetslechte en goede niet naar de maatstaf van hetvolk zult (hebben) onderscheiden. Gekeken/geletmoet niet worden waar ze/de dingen vandaankomen, maar waarop ze uitlopen. Als er 5 iets is,dat het leven gelukkig kan maken, is dit het goedeop eigen kracht; want het kan niet tot het slechteverworden. Wat is het dus waarin/waarbij menzich vergist, hoewel allen een gelukkig leven wen-sen? Omdat zij de hulpmiddelen ervan/ertoe alshet gelukkig leven zelf beschouwen en dat (leven),terwijl zij ernaar streven/zoeken, ontvluchten.Want hoewel de hoofdzaak van een gelukkigleven onwrikbare gemoedsrust is en 10 een (rots)-vast vertrouwen daarop/daarin, verzamelen zijoorzaken/redenen tot bezorgdheid en niet zozeer

Page 36: Seneca 2013 Docentenboek

36

dragen zij langs de gevaarlijke weg van het levenlasten/bagage, als wel trekken/slepen zij dezevoort; zo verwijderen ze zich steeds verder van deverwezenlijking van datgene waarnaar ze streven,en hoe meer moeite ze zich getroost hebben, des

te meer belemmeren ze zichzelf en raken zeachterop. Hetgeen gebeurt met degenen die zichhaasten in een labyrint: 15 door de snelheidzelf/juist door de snelheid raken ze verstrikt (in hetpassief omgezet). Gegroet.

2. MENSEN ALS GEVAAR (Epistulae ad Lucilium 103)

a. Van de kant van de mensen bedreigt onselke dag gevaar (1)

1 Waarom kijk jij om je heen naar die dingen diejou misschien kunnen overkomen, maar ook nietkunnen overkomen? Ik bedoel een brand, eeninstorting, (en) andere dingen die ons overvallen,(maar) niet vanuit een hinderlaag overvallen: kijkliever naar die dingen, vermijd die dingen die opons letten, die op ons jagen. Zeldzaam zijn de sla-gen van het lot, 5 ook al zijn ze zwaar, een schip-breuk lijden, met een wagen omslaan: van de kantvan een mens is er voor de mens dagelijks gevaar.Hiertegen moet jij je uitrusten, hierop moet jeletten met oplettende ogen; geen kwaad is her-haaldelijker, geen hardnekkiger, geen verleide-lijker.

b. Mensen zijn gevaarlijker dan dieren (2)

1 Een storm kondigt zich dreigend aan voordat hijlosbarst, gebouwen kraken voordat ze instorten,rook kondigt van tevoren brand aan: het verderfvan de kant van een mens is/komt plotseling, endes te zorgvuldiger wordt het bedekt naarmatehet dichterbij komt. Je vergist je als je de ge-zichten van hen/diegenen vertrouwt die jou tege-moet treden/ontmoeten: 5 zij hebben gestaltesvan mensen, het gemoed/hart/karakter van wildedieren, behalve dat de eerste aanval van die (laatstgenoemden) gevaarlijk is: ze zoeken niet degenendie ze voorbij zijn gegaan. Nooit zet immers iets

anders hen aan om schade toe te brengen dannoodzaak; of door honger of angst worden zegedwongen tot een gevecht: aan een mens behaagthet om een mens/een ander te gronde te richten.10 Toch moet je zó bedenken welk gevaar er vande kant van de mens is/dreigt, dat je bedenktwelke plicht er van een mens is; let op de eenopdat je niet wordt gekwetst, op de ander opdat jeniet kwetst. Laat jij je vreugde tonen met het wel-zijn van allen, laat jij bewogen worden door hunongeluk, laat jij eraan denken wat je tot standmoet brengen, waarvoor je moet 15 oppassen.

c. Filosofie als remedie (4-5)

1 Wat zou je door zó te leven kunnen bereiken?Niet dat ze jou geen schade berokkenen, maar datze jou niet bedriegen. Trek je echter zoveel als jekunt terug in de filosofie: zij zal jou met haaromarming beschermen, jij zult in haar heiligdomof veilig of veiliger zijn. Zij stoten niet tegenelkaar tenzij zij op dezelfde weg wandelen. 5 Jezult echter niet moeten pralen met de filosofiezelf; voor velen was zij de oorzaak van gevaar toenzij op onbeschaamde en eigenzinnige wijze werdbeoefend/behandeld: laat zij voor jou de foutenwegnemen, laat zij anderen er niet op wijzen. Zijmoet voor algemene gebruiken niet terugschrik-ken en zij moet niet hiervoor zorgen dat zijschijnt te veroordelen alwat zij niet doet. Het ismogelijk wijs te zijn zonder praal, zonderafgunst.

Page 37: Seneca 2013 Docentenboek

37

HOOFDSTUK 7 ARMOEDE EN RIJKDOM

1. HET LEVEN IS EEN SCHOUWTONEEL (Epistulae ad Lucilium 80)

a. Overpeinzingen naar aanleiding van eenwedstrijd (1-2)

1 Vandaag ben ik niet zozeer door mijn eigen wel-daad/toedoen vrij voor mezelf/heb ik vrije tijd,als wel door de weldaad van een schouwspel datalle lastposten naar een bokswedstrijd heeft weg-geroepen. Niemand zal (bij mij) binnenvallen,niemand zal mijn gedachten/denken hinderen,die juist door dit vertrouwen/vertrouwen hierinvermeteler voortgaat/vordert. Niet 5 zal telkensmijn deur piepen, niet zal mijn gordijn wordenopgetild: het zal mogelijk zijn veilig/rustig tegaan, wat al te noodzakelijk is voor iemand die opzichzelf gaat en zijn eigen weg volgt. Volg ik dusgeen voorgangers? (Dat) doe ik (wel), maar ik stamij toe én iets uit te vinden én te veranderen énweg te laten; ik ben geen slaaf van hen, maar stemmet hen in. 10 Ik heb echter een groot woordgezegd, (ik) die mij stilte beloofde en afzonderingzonder iemand die stoort: kijk een geweldig ge-schreeuw van(af) de wedstrijd dringt tot mij dooren rukt me niet van mijzelf weg, maar brengt mijtot beschouwing van juist die zaak/dat onder-werp. Ik denk bij mezelf, hoe velen hun lichaamoefenen/trainen, hoe weinigen hun talent/geest(oefenen/trainen): hoe grote 15 toeloop er ont-staat naar een oppervlakkig en tot tijdverdrijf die-nend schouwspel, hoe groot de stilte is rondomkunst en wetenschap; hoe met een slappe geest/slap van geest zij zijn, van wie de armen en schou-ders wij bewonderen.

b. Training van het lichaam is duur (3)

1 Dit vooral overdenk ik steeds met/bij mezelf: alshet lichaam door training tot deze gehardheidgebracht kan worden, waardoor hij tegelijkertijdén vuistslagen én trappen van niet één/meerderen

verdraagt/kan verdragen, waardoor iemand demeest brandende zon in het meest gloeiendezand uithoudend/verdragend en 5 druipend vanzijn eigen bloed de dag doorbrengt/kan door-brengen, hoeveel makkelijker zou de geest kun-nen worden gesterkt/zich sterken om de slagenvan het lot onwrikbaar op te vangen, om op degrond gegooid, om in elkaar getrapt (weer) op testaan. Het lichaam heeft immers veel dingennodig om gezond te zijn: de geest groeit van zich-zelf, voedt zichzelf, oefent zichzelf. Zíj hebbenveel voedsel, veel drinken nodig, veel olie, kortomeen lange verzorging: 10 aan jou zal de deugd tendeel vallen zonder uitrusting, zonder kosten. Alwat jou goed kan maken, is met/bij jou.

c. Vrijheid is niet te koop (4-5)

1 Wat heb jij nodig om goed te zijn? Willen/je wil.Wat kan jij echter beter willen dan je wegruk-ken/losrukken uit deze slavernij, die allen (neer)-drukt, die ook slaven van/in de slechtste omstan-digheden en in deze armzalige toestand geborenop iedere manier proberen af te schudden? Hunspaargeld, dat zij hebben bijeengebracht doorhun maag te kort te doen, tellen ze neer voor hunvrijheid: zal jij niet hevig verlangen om tot elkeprijs de vrijheid te bereiken, (jij) die meent dat jedaarin geboren bent? Waarom kijk je om naar jegeldkist? De vrijheid kan niet gekocht worden.Dus is de naam (van) vrijheid ten onrechte opge-tekend in de registers, die noch zij die haar heb-ben gekocht, hebben/bezitten noch zij die haarhebben verkocht: jij moet dat goed aan jezelfgeven, aan jezelf vragen/krijgen van jezelf. Bevrijdje ten eerste van de vrees voor de dood (die legtons een juk op), daarna van de vrees voor dearmoede.

Page 38: Seneca 2013 Docentenboek

38

d. Een rijk man verbergt zijn verdriet (6-7)

1 Als je wilt weten hoe er niets slechts/geen ellen-de in armoede is/zit, vergelijk (dan) de gezichtenvan de armen en rijken met elkaar: de arme lachtvaker en oprechter; geen enkele bezorgdheid is inzijn binnenste; ook als er zich een (of andere) zorgvoordoet, gaat die over/voorbij als een lichtewolk: van hen, die gelukkig worden genoemd, isde vrolijkheid verzonnen/gemaakt 5 of een ern-stige/zware en zwerende treurnis, (weliswaar) deste ernstiger/zwaarder omdat het soms niet moge-lijk is openlijk bedroefd te zijn, maar te middenvan het verdriet dat het hart zelf aanvreet is hetnoodzakelijk de rol van gelukkige te spelen.Vaker/vrij vaak/al te vaak moet ik dit voorbeeldgebruiken, want door geen enkel (ander) voor-beeld wordt effectiever deze komedie van hetmenselijk leven uitgedrukt, die ons de rol toe-wijst die 10 wij slecht spelen.

e. Een rijk man speelt toneel (8)

1 Hij die opschepperig het toneel opgaat en trotsdeze (woorden)/dit zegt: ‘Kijk, ik heers in Argos;Pelops liet mij het rijk na, een gebied waar deIsthmus door de Hellespont en de Jonische zeewordt begrensd’, 5 is een slaaf, krijgt vijf schepelsen vijf denarii. Hij die trots en onbeheerst enopgezwollen door het vertrouwen in zijn krachtzegt: ‘Als je dit niet laat rusten, Menelaus, zul jedoor deze rechterhand sterven’, ontvangt een

rantsoen, slaapt in een dekentje. Het is mogelijkdat je ditzelfde zegt over al diegenen die eendraagstoel (als) verwende (mannen) uittilt bovende hoofden van mensen en boven de menigte: 10van al diegenen is het geluk gemaskerd. Je zulthen minachten, als je hen van de maskers zulthebben ontdaan/de maskers weghaalt.

f. Beoordeel een mens zonder versierselen (9-10)

1 Als je op het punt staat/van plan bent een paardte kopen, beveel je het zadelkleed los te maken, jetrekt de kleding af van slaven (die verkocht wor-den), opdat niet/om te voorkomen dat fouten/gebreken van het lichaam verborgen blijven:beoordeel je een mens die omhuld/bedekt is?Slavenhandelaren, wat er ook maar is wat (hun)niet bevalt, verbergen dit met een of andere ver-fraaiing, dus voor kopers zijn juist versieringen 5verdacht: hetzij je een verbonden been hetzij een(verbonden) arm zou zien, zou je bevelen dat zeontbloot werden en dat jou het lichaam zelf werdgetoond. Zie je die koning van de Scythen ofSarmaten getooid met een diadeem? Als je hemwilt beoordelen en helemaal weten hoe(danig) hijis, maak (dan) zijn diadeem los: daaronder zit veelellende verborgen. Waarom spreek ik over ande-ren? Als je jezelf grondig zult willen onderzoeken10 leg weg/verwijder je geld, huis, positie, (maar)bekijk jezelf van binnen: nu vertrouw je op/geloof je anderen hoe je bent. Gegroet.

Page 39: Seneca 2013 Docentenboek

39

HOOFDSTUK 8 HET IDEAAL VAN DE ONVERSTOORBAARHEID

2. OMGAAN MET BEKLEMMENDE SITUATIES (De Tranquillitate Animi X, 1-4)

a. Gewenning als verlichting van problemen(1-2)

1 Maar je bent gestoten op/terechtgekomen inenige moeilijke levensomstandigheden en jou,zonder dat je het weet, heeft of het publieke lot ofhet privé-lot een strop omgedaan, die jij/zodanigdat jij die noch kunt losmaken noch kunt breken:bedenk dat degenen die in de voetboeien gesla-gen zijn eerst met moeite hun lasten en belem-meringen van hun benen verdragen; vervolgens,wanneer ze hebben besloten zich niet boos temaken over die dingen, 5 maar ze te ondergaan,leert de noodzaak (ze) op dappere wijze te verdra-gen, (leert) de gewoonte (ze) gemakkelijk (te ver-dragen). Je zult in alle mogelijke levensomstan-digheden vermaak en ontspanning en genietin-gen vinden, als je gewild zult hebben om deslechte dingen als licht te beschouwen liever danze gehaat te maken. In geen enkel opzicht heeftde natuur zich jegens ons beter verdienstelijkgemaakt, die, omdat ze wist voor welke ellende 10 wij werden geboren, als verlichting van ram-pen de gewoonte heeft uitgevonden, terwijl ze (denatuur) de zwaarste (dingen) snel tot vertrouwd-heid (met ons) bracht. Niemand zou het uithou-den als het voortduren van tegenslagen/tegen-spoed dezelfde kracht zou hebben als de eerstestoot/klap.

b. De rede brengt oplossing (3-4)

1 Wij allen zijn aan het lot verbonden: van som-migen is de keten van goud, niet strak, van ande-ren nauw en smerig, maar wat maakt het uit?Dezelfde bewaking heeft allen gezamenlijkomgeven en zelfs degenen die geboeid hebben,zijn geboeid, tenzij jij toevallig/misschien deketen aan de linkerhand als lichter beschouwt. Deeen 5 binden ambten, de ander macht/vermogen;sommigen drukt adel neer, anderen een lage af-komst; sommigen zitten de bevelen van eenander op de nek, anderen hun eigen (bevelen);sommigen houden verbanningen op één plaats,anderen priesterschappen: het gehele leven is sla-vernij. Men moet daarom zich gewennen aan zijnsituatie/toestand en men moet daarover zo minmogelijk klagen 10 en men moet grijpen alwat zijrondom zichzelf aan voordeel heeft: niets is zowrang dat niet een evenwichtige geest daarintroost vindt. Kleine terreinen staan door devaardigheid van degene die indeelt, dikwijls openvoor veel (soorten) gebruik, en de indeling maakteen voet (ervan), hoe nauw ook, bewoonbaar.Gebruik de rede bij moeilijkheden: zowel deharde dingen kunnen 15 zacht gemaakt worden,de nauwe dingen kunnen ruimer gemaakt wor-den en de zware dingen kunnen degenen die hetkundig dragen minder neerdrukken.

3. HET BELANG VAN ONTSPANNING (De Tranquillitate Animi XVII, 4-10)

a. Onze geest moet ontspanning krijgen (4-5)

1 En niet moet de geest in dezelfde spanning opgelijke wijze vastgehouden worden, maar zijmoet geroepen/verleid worden tot grappen/ver-maak. Socrates schaamde zich niet om met jon-getjes te spelen, en Cato ontspande met wijn zijngeest die vermoeid was door algemene zorgen/

staatszorgen, en Scipio bewoog dat triomf- enkrijgslichaam 5 op de maat, zich niet op wekemanier kronkelend, zoals nu de gewoonte is voorhen die zelfs bij het lopen zelf op een meer danvrouwelijke buigzaamheid deinen, maar zoals diemannen uit het verleden gewoon waren tijdens

Page 40: Seneca 2013 Docentenboek

40

spel en feestelijke gelegenheden op mannelijkewijze een wapendans uit te voeren, niet van planom afbreuk te doen aan hun waardigheid, zelfsals ze door hun vijanden zouden worden gezien.Aan de geest(en) moet ontspanning worden gege-ven: 10 uitgerust zullen zij zich beter en scherperoprichten. Zoals men vruchtbare akkers niet kanbevelen - immers snel zal een nooit onderbrokenproductiviteit hen uitputten - zo zal een voortdu-rende inspanning de krachten/bezieling van degeest(en) breken, ze zullen hun krachten terug-krijgen, wanneer ze zich even ontspannen heb-ben en rust hebben gekregen (of: hun krachtenzullen een beetje (van) spanning en elasticiteitterugkrijgen); uit de voortdurende herhaling vaninspanning ontstaat een zekere afstomping envermoeidheid van de geest(en).

b. Er zijn wel grenzen aan ontspanning (6-7)

1 En niet zou een zo groot verlangen van de men-sen hier op uit zijn, als spel en vermaak niet eenzeker natuurlijk genot zouden hebben; herhaal-delijk gebruik hiervan zal aan de geest(en) elkgewicht en elke kracht ontnemen: want ook slaapis voor herstel noodzakelijk, (en) als je deze toch 5 dag en nacht zonder onderbreking zou voort-zetten, zal dit de dood zijn/betekenen. Er is veelverschil of je iets laat vieren of losmaakt. Wet-gevers hebben feestdagen ingesteld, opdat demensen van staatswege tot vrolijkheid gedwongenwerden, alsof zij een noodzakelijke juiste maat/afwisseling bij de inspanningen invoegden; ensommige grote mannen, zoals ik heb gezegd, ver-leenden zichzelf 10 op bepaalde dagen maande-lijks vakantie, anderen deelden iedere dag in naarrust en zorgen. Zoals wij ons de grote redenaarPollio Asinius herinneren, wie geen enkele zaakna het tiende (uur) in beslag nam; hij las zelfsgeen brieven na dat uur, om te voorkomen dat eriets van nieuwe zorg zou ontstaan, maar hij 15 legde de vermoeidheid van de hele dag in dietwee uren af. Sommigen pauzeerden midden opde dag en stelden iets van lichtere inspanning uit

tot de namiddaguren. Ook onze voorouders ver-boden dat er een nieuw voorstel na het tiende uurin de senaat werd gedaan. De soldaat verdeelt denachtwake, en de nacht van hen die van een veld-tocht terugkeren is vrij van dienst .

c. Voorbeelden van ontspanning (8)

1 Men moet toegeeflijk zijn aan de geest en (hem)herhaaldelijk rust geven/gunnen, (zodanig) datzij is als voedsel en krachten. En men moet rond-zwerven op wandelingen in het open veld, opdatde geest zich onder de vrije hemel en door het veleademen versterkt en zich verheft; soms zullen eentocht 5 en een reis en een veranderde streek/ver-andering van streek kracht geven, en een feest-maal en het vrij overvloedig drinken/drinkenmeer naar eigen smaak. Soms moet men zelfs totdronkenschap komen, niet dat zij ons ónderhoudt, maar dat zij ons onderdompelt; zij verwij-dert immers de zorgen en beweegt/beroert degeest geheel en al en zij geneest zowel zekereziektes als ook treurigheid, en Liber/Vrij is zij nietgenoemd vanwege ongebondenheid van tong/taal, 10 maar omdat zij de geest bevrijdt van deslavernij van de zorgen en hem vrij verklaart enkracht geeft en moediger maakt bij alle onderne-mingen.

d. Niet alleen maar sombere nuchterheid (9-10)

1 Maar net zoals van/bij vrijheid, is ook van/bijwijn maat houden heilzaam. Ze geloven/Mengelooft dat Solon en Arcesilaüs zich aan wijn heb-ben overgegeven; Cato is dronkenschap verweten:ieder die (hem dat) heeft verweten zal gemakkelij-ker de aanklacht (tot) eervol maken dan Cato (tot)schandelijk. Maar ook moet het niet vaak gedaanworden, om te voorkomen dat 5 de geest eenslechte gewoonte aanneemt, en toch moet hijsoms tot uitbundigheid en vrijheid gelokt wor-den en moet de sombere nuchterheid even ver-wijderd worden. Want, of we geloven een Griekse

Page 41: Seneca 2013 Docentenboek

41

dichter, ‘soms is het aangenaam om zich ook telaten gaan’; óf Plato, ‘tevergeefs heeft degene diebij zijn volle verstand is, op de deur van de poëziegeklopt’; óf Aristoteles, ‘er is geen groot talent

geweest zonder een samenvoegsel/iets van waan-zin’: de geest kan niet iets indrukwekkends zeg-gen en hiermee de anderen overtreffen, tenzij zijbewogen is.

Page 42: Seneca 2013 Docentenboek

42

HOOFDSTUK 9 EMOTIES

DE JUISTE HOUDING TEGENOVER EMOTIES (Epistulae ad Lucilium 116)

a. De emoties moeten worden uitgeroeid (1)

1 Of het beter is gematigde emoties of geen (emo-ties) te hebben, is dikwijls gevraagd. De aanhan-gers van onze school verdrijven hen, de peri-patetici matigen hen. Ik zie niet, hoe enige matigevorm van een ziekte heilzaam of nuttig kan zijn.Wees niet bang: niets van de dingen waarvan jijniet wil dat ze je 5 worden ontzegd, neem ik (je)af. Ik zal mij gemakkelijk tonen en toegevendvoor zaken waarop jij je toelegt en die jij als ofnoodzakelijk voor het leven, of nuttig of aange-naam beschouwt: ik zal de fout wegnemen. Wantwanneer ik aan jou het begeren zal hebben ver-boden, zal ik het willen toestaan, opdat jij diezelf-de dingen onverschrokken doet, opdat (jij) meteen zekerder oordeel (ze doet), zodat jij de genie-tingen zelf meer voelt/ervaart: waarom zouden 10 zij niet meer/beter jou bereiken, als jij over henzal heersen, dan als jij slaaf (van hen) zal zijn?

b. Emoties zijn niet te beheersen (2-3)

1 ‘Maar het is natuurlijk’, zeg jij, ‘dat ik door hetgemis van een vriend wordt gekweld: erken hetrecht van tranen die zo terecht vallen. Het isnatuurlijk om geraakt te worden door meningenvan mensen en van ongunstige meningen somberte worden: waarom zou jij mij deze zo eervolleangst voor een negatief oordeel niet toestaan?’ 5 Er is geen fout zonder verdediging; voor/vanelke fout is het begin schuchter en te vergeven,maar vanaf dit begin grijpt zij verder om zichheen. Jij zult het niet gedaan krijgen dat zijophoudt, als jij haar zult hebben/hebt toegestaante beginnen.Elke emotie is eerst/aanvankelijk zwak; daarnazwelt zij zelf aan en verzamelt, terwijl zij voort-gaat, krachten: zij wordt gemakkelijker niet toe-gelaten dan verdreven. 10 Wie ontkent dat alleemoties uit een zeker, als het ware natuurlijk

begin voortvloeien? De natuur heeft aan ons dezorg voor onszelf opgedragen, maar wanneer jijhieraan al te zeer zult hebben/hebt toegegeven, iszij/het een fout. De natuur heeft bij de noodzake-lijke levensbehoeften genot gevoegd, niet opdatwij hiernaar zouden streven, maar opdat detoevoeging daarvan die dingen, zonder welke wijniet kunnen leven, aangenamer voor ons zoumaken: 15 zou het op eigen gezag komen, dan ishet genotzucht. Laten wij dus aan hen in eenvroeg stadium weerstand bieden, omdat ze ge-makkelijker, zoals ik heb gezegd, niet ontvangenworden dan weggaan.

c. Verliefdheid (4-5)

1 ‘Sta toe in zekere mate,’ zeg jij, ‘bedroefd te zijn,in zekere mate bang te zijn.’ Maar dat ‘in zekeremate’ breidt zich ver uit en ontvangt geeneinde/eindigt niet waar jij wil. Voor een wijze ishet veilig onbekommerd over zichzelf te waken,en hij zal zijn tranen en genoegens, waar hij zalwillen, tegenhouden: voor óns is het, omdat hetniet gemakkelijk is terug te gaan, 5 het beste omhelemaal niet voort te gaan.Panaetius schijnt mij toe fijnzinnig aan een zeke-re jongeman geantwoord te hebben die (hem)vroeg of het zou gebeuren dat een wijze verliefdwordt. ‘Over de wijze’, zei hij,’ zullen we (later)zien: ik en jij, die nog ver van een wijze verwijderdzijn, moeten het er niet op laten aankomen datwij terechtkomen in een 10 emotionele, onbe-heersbare situatie/staat, (waarin men) geheel aaneen ander (is overgeleverd), in zijn eigen ogen ver-achtelijk. Want als hij/zij zich om ons bekom-mert, raken wij geprikkeld door zijn/haar vrien-delijkheid, als hij/zij ons geminacht/afgewezenheeft, worden wij door trots aangestoken. Even-zeer doet de toegevendheid van de liefde kwaadals de onhandelbaarheid: door toegevendheidworden wij verleid, wij binden de strijd aan met

Page 43: Seneca 2013 Docentenboek

43

de onhandelbaarheid/wanneer liefde onhandel-baar is. Laten we daarom, ons bewust van onzezwakheid, 15 ons rustig houden: laten wij nochonze zwakke geest toevertrouwen/blootstellenaan wijn, noch aan schoonheid, noch aan vleierij,noch aan enige (andere) zaken die ons verleidelijkmeeslepen.’

d. Als we willen, kunnen we de emoties onderdrukken (6-7)

1 Wat Panaetius antwoordde aan degene die overde liefde een vraag stelde, dit zeg ik over alle emo-ties: laten wij, zoveel als wij kunnen, ons van hetglibberige terugtrekken; ook op het droge staanwij weinig stevig.Op deze plaats zul jij mij confronteren met diealgemene uitspraak tegen de stoïcijnen: ‘Jullie

beloven te 5 grote dingen, jullie schrijven te lastigedingen voor. Wij zijn zwakke mensen; wij kunnenons niet alles ontzeggen. Wij zullen bedroefd zijn,maar weinig; wij zullen begeren, maar gematigd;wij zullen boos zijn, maar we zullen ons verzoe-nen.’Weet jij, waarom wij die dingen niet kunnen?Omdat wij niet geloven dat wij ze kunnen. 10 Sterker nog, bij Hercules, het ligt anders:omdat wij van onze fouten houden, verdedigenwij ze en willen wij ze liever verontschuldigendan verdrijven. De natuur heeft aan de mensgenoeg kracht gegeven, als wij slechts die zoudengebruiken, als wij slechts onze krachten zoudenverzamelen en deze allen/geheel en al voor ons,zeker niet tegen ons zouden mobiliseren. Nietwillen is de oorzaak, niet kunnen wordt voorge-wend. Gegroet.

Page 44: Seneca 2013 Docentenboek

44

HOOFDSTUK 10 WOEDE

1. DE HARDNEKKIGHEID VAN WOEDE (De Ira I, XVIII)

a. De starheid van woede (1-2)

1 Het verstand/de ratio geeft aan beide partijentijd, vervolgens vraagt het ook voor zichzelf uit-stel, opdat het tijd heeft om de waarheid uit tevorsen: woede heeft haast. Het verstand wil tot ditoordeel komen dat billijk is: woede wil dat ditoordeel waartoe zij gekomen is, billijk schijnt/deindruk wekt billijk te zijn. Het verstand heeft oogvoor niets anders dan precies datgene waarover 5 het gaat: woede wordt geprikkeld door onbe-nulligheden en dingen die niets met de zaak temaken hebben. Een (al) te onbezorgd gezicht, eente luide stem, een te onbevangen taal(gebruik),een te verfijnde levenswijze, een te eerzuchtigebehartiging van een zaak, sympathie bij het volkhitsen haar op; vijandig tegenover de advocaatveroordeelt zij vaak de aangeklaagde; zelfs als dewaarheid onder haar ogen wordt gebracht, houdtzij van de vergissing/misvatting en verdedigtdeze; ze wil niet weerlegd worden, en bij dingendie slecht/verkeerd 10 zijn begonnen schijnt kop-pigheid haar eervoller toe dan berouw.

b. Het voorbeeld van Gnaeus Piso (3-4)

1 Gnaeus Piso was naar onze herinnering/in onzetijd een man vrij (gebleven) van vele fouten, maarhij was onrechtvaardig en bij wie in plaats vanconsequent gedrag starheid in de smaak viel.Toen hij woedend bevolen had dat degene diezonder zijn krijgsmakker van een bevoorra-dingstocht/verlof was teruggekeerd, terechtge-steld werd, alsof hij degene die hij niet liet zienhad gedood, gaf hij hem die vroeg om enige tijd

5 om (hem) op te sporen, die niet. Nadat hij ver-oordeeld was, werd hij buiten de wal gebracht enreeds strekte hij zijn hals uit, toen plotseling diekrijgsmakker verscheen, die gedood scheen. Opdat moment beveelt de centurio, die aan hethoofd is gesteld/de leiding heeft van de doodstraf,de beul zijn zwaard te op te bergen, (en) hij brengtde veroordeelde terug naar Piso van plan om aanPiso zijn onschuld terug te geven; 10 want het lothad die aan de soldaat teruggegeven. Met eengeweldige toeloop worden de krijgsmakkers, deeen de ander omarmend, begeleid met/ondergrote vreugde van het kamp. Piso beklimt beze-ten van woede verhoging en beveelt dat beidenworden terechtgesteld, zowel die soldaat die niethad gedood, als hem die niet was omgekomen.

c. De woede nog niet gekoeld (5-6)

1 Wat is onwaardiger dan dit? Omdat er éénonschuldig was gebleken, kwamen er twee om.Piso voegde ook (nog) een derde toe; want hijbeval dat de centurio zelf dat die de veroordeeldehad teruggebracht, terecht werd gesteld. Drie zijner geplaatst op diezelfde plaats (op het punt) omom te komen wegens de onschuld van één. O hoeslim is 5 woede om redenen te verzinnen voor eenwoedeuitbarsting. ‘Ik beveel’, zei ze, ‘dat jijterecht wordt gesteld, omdat jij veroordeeld bent;jou, omdat je de oorzaak van de veroordelingvoor/van je strijdmakker bent geweest; jou,omdat jij, nadat jou bevolen was te doden, jebevelhebber niet hebt gehoorzaamd.’ Zij heeftuitgedacht hoe zij drie aanklachten moest maken,omdat zij er geen een had gevonden.

Page 45: Seneca 2013 Docentenboek

45

4. WOEDE JEGENS ANDERE MENSEN IS NIET GEPAST (De Ira II, X)

a. Niet boos worden op mensen die foutenmaken (1-2)

1 Je zult dit eerder bedenken, dat men niet boosmoet worden op vergissingen. Want wat (zou jezeggen), als iemand boos zou worden op mensendie in de duisternis al struikelend lopen? Wat alsiemand boos zou worden op dove mensen diebevelen niet duidelijk horen? Wat als iemandboos zou worden op jongens/kinderen, omdat zijna het inachtnemen van hun plichten verwaar-loosd te hebben, oog hebben voor spelletjes/spelen en 5 dwaze grappen van leeftijdgenoten?Wat als jij boos zou willen worden op hen die ziekzijn, oud worden, moe worden? Onder de overigeongemakken van de sterfelijkheid is ook dit (hetvolgende), de duisternis van de geest(en) en nietalleen de noodzaak/onvermijdelijkheid van hetzich vergissen maar ook de liefde voor onze ver-gissingen. Om te voorkomen dat jij boos wordtop afzonderlijke mensen, moeten allen tezamendoor jou worden vergeven (en) aan het menselijkgeslacht moet (door jou) vergiffenis worden toe-gekend/gegeven. Als 10 jij boos wordt op jonge-mannen en oude mannen omdat ze foutenmaken, moet je boos worden op baby’s: zij zullenzeker fouten maken. Iemand wordt toch nietboos op kinderen van wie de leeftijd nog niet hetvermogen kent om de dingen te onderscheiden?Het is een groter en rechtvaardiger excuus menste zijn dan kind.

b. De houding van de wijze (3-4)

1 In deze situatie zijn we geboren, levende wezensblootgesteld aan niet minder ziektes van de geestdan van het lichaam, weliswaar niet afgestompten niet traag, maar op een slechte manier gebruikmakend van onze scherpzinnigheid, voor elkaarvoorbeelden/het voorbeeld van fouten: ieder diedegenen volgt die eerder een verkeerde 5 weg zijningeslagen, waarom zou hij geen excuus hebben,omdat hij zich vergist heeft op een weg die

iedereen bewandelt? De strengheid van een aan-voerder wordt tegen ieder afzonderlijk ‘getrok-ken’, maar vergiffenis is noodzakelijk, wanneer hetgehele leger is gedeserteerd. Wat neemt de woedevan een wijze weg? De menigte van hen die eenfout maken. Hij begrijpt zowel hoe onbillijk alshoe gevaarlijk het is om boos te worden op eenfout die iedereen maakt.

c. De houding van Heraclitus en Democritus (5)

1 Telkens wanneer Heraclitus in het openbaarverschenen was en zoveel mensen rondom gezienhad die op een slechte manier leefden, ja zelfs(zoveel) die op een slechte manier te gronde gin-gen, huilde hij (en) had medelijden met allen diehem opgewekt en gelukkig tegemoet kwamen,een man met een zacht maar al te zwak gemoed:ook zelf was hij te midden van/behoorde hij totdegenen die beklaagd moesten worden. 5 Ze zeg-gen dat Democritus daarentegen nooit zondereen lach in het openbaar is geweest; zozeer scheenaan hem niets van die dingen ernstig toe die inernst werden verricht. Waar is daar plaats voorwoede? Of er moet om alles gelachen worden ofgehuild.

d. Het inzicht van de wijze (6-7)

1 Niet wordt een wijze boos op hen die foutenmaken. Waarom? Omdat hij weet dat niemandals een wijze wordt geboren maar het wordt,(omdat) hij weet dat zeer weinigen in elk tijdvakzich tot wijzen ontwikkelen, omdat hij de situa-tie/omstandigheden van het menselijk levengrondig heeft leren kennen; niemand echter dieverstandig is, wordt op de natuur boos. Want wat(zou je zeggen) 5 als iemand zou beweren zicherover te verbazen dat er in beboste streken aanhet struikgewas geen fruit hangt? Wat als iemandzich erover zou verbazen dat doornstruiken endoornbossen niet gevuld worden met/vol zijn

Page 46: Seneca 2013 Docentenboek

46

van enige nuttige (peul)vruchten? Niemandwordt boos wanneer de natuur een fout verde-digt. Daarom is de wijze rustig en onpartijdigtegenover vergissingen, geen vijand maar een ver-beteraar van hen die fouten maken, (en) hij ver-toont zich dagelijks met dit gemoed: ‘velen zul-len mij tegemoet komen, 10 (die) verslaafd (zijn)aan wijn, vele wellustigen/wellustelingen, veleondankbaren, vele hebzuchtigen, velen die voort-gedreven zijn door de razernij van de eerzucht.’ Aldie dingen zal hij net zo welgezind aanschouwenals een dokter zijn zieken/patiënten.

e. Het voorbeeld van een lekkend schip (8)

1 Hij, van wie het schip veel water maakt, omdataan alle kanten de verbindingen los zijn geraakt,wordt toch niet boos op de schippers en het schipzelf? Hij voorkómt het eerder en houdt het enewater buiten, het andere water voert hij af, duide-lijk zichtbare openingen sluit hij af, hij biedttegen degene die verborgen zijn en ongemerkt 5 kielwater doorlaten met voortdurende inspan-ning weerstand en niet onderbreekt hij daarom,omdat net zoveel (water) binnendringt als er isuitgeschept. Er is een aanhoudende ondersteu-ning nodig tegen voortdurende en overvloedigeellende, niet opdat zij ophoudt maar om te voor-komen dat ze overwint.

5. REMEDIE TEGEN WOEDE: ZELFONDERZOEK (De Ira III, XXXVI)

a. Woede stopt als ze ter verantwoordingwordt geroepen (1-2)

1 Alle zintuigen moeten geleid worden naarstandvastigheid; van nature zijn ze volhardend/tegen veel bestand, als maar de geest zou nalatenhen te bederven, die dagelijks opgeroepen moetworden om rekenschap af te leggen. Sextius deedsteeds het volgende, namelijk dat hij, wanneer dedag beëindigd was, nadat hij zich teruggetrokkenhad voor de nachtelijke rust, 5 zijn geest onder-vroeg: ‘Welk kwaad van jou heb je vandaag gene-zen? Aan welke fout heb je weerstand geboden?In welk opzicht ben je beter?’ De woede zal op-houden en zal meer te beheersen zijn die zalweten dat er door hem dagelijks naar de rechtergegaan moet worden. Is er dus iets mooiers dandie gewoonte om de hele dag nauwkeurig teonderzoeken? Hoedanig volgt die slaap na 10 deinspectie van zichzelf, hoe rustig, hoe diep en vrij,wanneer de geest of is geprezen of gewaarschuwden als onderzoeker van zichzelf en scherpe criti-cus/strenge rechter van zichzelf in afzonderingonderzoek heeft gedaan naar zijn eigen levens-wijze!

b. Seneca spreekt elke dag recht over zichzelf(3-4)

1 Ik maak gebruik van deze mogelijkheid endagelijks bepleit ik mijn zaak ten overstaan vanmij. Wanneer het licht uit het zicht is verwijderden mijn vrouw tot rust is gekomen, reeds ver-trouwd met mijn gewoonte, onderzoek ik mijngehele dag en overdenk ik weer mijn daden enwoorden; niets verberg ik zelf voor mezelf, nietssla ik over. Waarom zou ik immers 5 iets van mijnvergissingen vrezen, aangezien ik kan zeggen:‘Zorg ervoor dat jij dat niet meer doet, ik vergeefje nu. In die bespreking heb je te strijdlustiggesproken: twist later niet met onervarenen; zijdie nooit hebben geleerd, willen niet leren. Jijhebt hem vrijmoediger aangespoord dan jemoest, daarom heb je hem niet verbeterd maar 10 beledigd: overigens let erop, niet alleen of hetwaar is wat je zegt, maar (ook) of hij tegen wie hetwordt gezegd, bestand is tegen de waarheid: eengoed iemand verheugt zich erover aangespoord teworden, juist de slechtsten verdragen degene diehen corrigeert op zeer ruwe wijze.’

Page 47: Seneca 2013 Docentenboek

47

HOOFDSTUK 12 DE CLEMENTIE VAN DE KEIZER

2. NERO, NEEM EEN VOORBEELD AAN KEIZER AUGUSTUS (De Clementia I, 9)

a. De jonge Augustus heeft moorden op zijngeweten (1-2)

1 Hoe dit waar is, (daarop) wil ik je wijzen met eenvoorbeeld uit je eigen familie. De (ver)godde-lijk(t)e Augustus was een milde keizer, als iemandhem vanaf zijn principaat begint te beoordelen;tijdens de gedeelde macht echter zwaaide hij zijnzwaard. Toen hij op deze leeftijd was, waarop jijnu bent, 5 het achttiende jaar gepasseerd heb-bend/achttien jaar oud, had hij al dolken in deboezem/borst van vrienden gestopt/gestoken,had hij het al met een aanslag op het leven vanconsul Marcus Antonius gemunt gehad, was hij alcollega van/bij een proscriptie geweest. Maar toenhij het veertigste jaar voorbij was gegaan/veertigwas geworden en in Gallië vertoefde, werd bijhem aangifte gedaan dat Lucius Cinna, een manmet een bot karakter, een hinderlaag/aanslag 10tegen hem organiseerde; gezegd werd én waar énwanneer én hoe hij wilde aanvallen; een van demedeplichtigen deed de aangifte.

b. Augustus heeft een slapeloze nacht (3-5)

1 Hij besloot zich op hem te wreken en hij bevalde adviesraad van zijn vrienden bijeen te roepen.De nacht was onrustig voor hem/hij had eenonrustige nacht, toen hij bedacht dat een edelejongeman, integer wanneer dit was weggehaald/niet was gebeurd, de kleinzoon van GnaeusPompejus, moest worden veroordeeld; dat hij nuéén man niet kon doden, 5 hoewel hij aan MarcusAntonius de verordening van proscriptie tijdensde maaltijd had gedicteerd. Zuchtend uitte hijherhaaldelijk verschillende woorden en onder-ling tegenstrijdige: ‘Wat dus/nu? Zal ik dus mijnmoordenaar onbezorgd laten wandelen/lopen,terwijl ik angstig ben? Zal hij dus niet wordengestraft, die besloot een persoon, in zoveel burger-

oorlogen vergeefs aangevallen, in zoveel gevechtenter zee (en) zoveel te land 10 ongedeerd, nadat teland en ter zee vrede is voorbereid/tot standgebracht, niet te doden, maar te offeren?’ (wantCinna had besloten hem/Augustus tijdens eenoffer aan te vallen). Wederom, na een stilte te heb-ben ingelast, was hij met veel luidere stem boosop zichzelf dan op Cinna: ‘Waarom leef je, als hetvoor zovelen belangrijk is dat je sterft? Welkeinde zal er zijn van de terechtstellingen? Welk 15 van het bloed(vergieten)? Ik ben voor edelezeer jonge mannen een doelwit om hun dolkenvoor/tegen te slijpen; het leven is niet zoveelwaard als, opdat ik blijf leven, zoveel personen/levens te gronde moeten worden gericht.’

c. Livia geeft raad (6-7)

1 Eindelijk onderbrak zijn vrouw Livia hem en zei:‘Sta je toe/Accepteer je het advies van een vrouw?Doe wat dokters gewoon zijn te doen, die, wan-neer de gebruikelijke geneesmiddelen geen succeshebben, tegenovergestelde (middelen) proberen.Met gestrengheid ben je tot nu toe niets opge-schoten; Lepidus volgde op Salvidienus, 5 Murenaop Lepidus, Caepio op Murena, (en) Egnatius opCaepio, om over de anderen (maar) te zwijgen, diezich schamen zoveel gedurfd te hebben. Probeer/beproef nu, hoe clementie voor jou afloopt; ver-geef Lucius Cinna. Hij is betrapt; hij kan je nietlanger schaden, (maar) hij kan voor je reputatievoordelig zijn.’ Verheugd dat hij voor zich eenadviseur had gevonden, bedankte hij (weliswaar)zijn vrouw, 10 hij beval echter onmiddellijk zijnvrienden af te zeggen, die hij voor (een be)-raad(slaging)/advies had gevraagd en hij ontboodalleen Cinna bij zich en na allen uit de slaapkamerte hebben weggestuurd, zei hij, toen hij bevolenhad een tweede leunstoel voor Cinna neer te zet-ten: ‘Ik vraag je eerst dit, om mij niet, wanneer ik

Page 48: Seneca 2013 Docentenboek

48

spreek, te onderbreken, om niet te schreeuwentemidden van mijn gesprek/toespraak; 15 aan jouzal vrije gelegenheid om te spreken worden ge-geven.’

d. Augustus’ onderhoud met Cinna (8-10)

1 ‘Ik heb jou, Cinna, toen ik jou in het legerkampvan de vijand had gevonden, (die) niet alleen mijnvijand geworden (is), maar ook (als vijand) gebo-ren (is), gered, (en) heb jou je hele vaderlijk erfdeeltoegestaan/gegund. Vandaag ben je zó gelukkigen zó rijk, dat je overwinnaars op jou als over-wonnene jaloers zijn. Ik heb jou, toen je hetvroeg/op jouw verzoek, een priesterschap gege-ven, nadat 5 tamelijk velen van wie de ouders metmij als militair hadden gediend, gepasseerdwaren; hoewel ik mij zo jegens jou heb verdien-stelijk gemaakt, besloot je mij te doden.’ Toen hijbij deze uitspraak had uitgeroepen dat dezewaanzin ver van hem afwezig was/afstond, zei hij:‘Je houdt je niet aan je woord, Cinna; het wasovereengekomen dat je (me) niet in de rede zouvallen. Je bereidt voor, zeg ik, om me te doden’;hij voegde toe plaats, 10 makkers/medeplichti-gen, dag, volgorde/plan van aanslag, (en) aan wiehet zwaard was toevertrouwd. En toen hij hemverstard/met neergeslagen ogen zag en niet meervanwege de afspraak, maar uit schuldbewustzijnzwijgen(d), zei hij: ‘Met welke bedoeling doe jedit? Om zelf keizer te zijn? Bij Hercules, het gaatslecht met het Romeinse volk, als niets behalve ik(voor) jou in de weg staat om te heersen. Je eigenhuis 15 kun je niet beschermen, onlangs ben je

vanwege een vrijgelatene in een privéproces over-wonnen/verslagen; werkelijk, je kunt niets mak-kelijkers dan tegen de keizer actie ondernemen.Ik maak plaats/zeg op, als ik alleen jouw verwach-tingen verhinder, zullen Paulus en FabiusMaximus en mannen als Cossus en mannen alsServilius jou (als keizer) verdragen en een zo grotestoet van edelen die geen ijdele namen dragen,maar 20 van hen die voor hun voorouderportret-ten een sieraad zijn?’

e. Cinna’s ‘straf’ (11-12)

1 Om niet/om te voorkomen dat ik door zijn helerede/betoog te herhalen een groot deel van mijnboek bezet/in beslag neem (want het staat vastdat hij langer dan twee uur heeft gesproken,omdat hij deze straf, waarmee hij als enige tevre-den zou zijn, rekte), sprak hij: ‘Ik geef jou, Cinna,voor de 5 tweede maal je leven, eerst als vijand, nuals samenzweerder en moordenaar. Vanaf van-daag/heden moet/laat er tussen ons vriendschapbeginnen; laten wij wedijveren of ík met oprech-ter trouw aan jou je leven heb gegeven of dat jíj(met oprechter trouw) aan mij je leven (ver)schul-dig(d) bent.’ Hierna verleende hij (aan Cinna) uiteigen beweging het consulaat klagend/zichbeklagend, (om)dat hij er niet naar durfde te din-gen. Hij had/beschouwde Cinna als zijn grootstevriend en het meest trouw, hij was voor hem deenige erfgenaam. 10 Door geen aanslagen meerdoor/van (de kant van) iemand werd hij aange-vallen/bedreigd.

Page 49: Seneca 2013 Docentenboek

49

HOOFDSTUK 3 WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET LEERLINGENBOEK

1. WEES NIET TE ONGEDURIG (Epistulae ad Lucilium 2, 1-2)

1 Op grond van datgene wat je me schrijft en opgrond van datgene wat ik hoor, krijg ik goedehoop over jou: je rent niet heen en weer en je laatje niet verstoren door wisseling(en) van plaatsen.Die ongedurigheid is eigen aan/kenmerk van eenzieke geest. Ik beschouw als eerste bewijs van eenrustige geest het op één plaats kunnen blijven entot zichzelf (kunnen) 5 inkeren. Pas echter hier-voor op, dat dat lezen van vele filosofen en vanboeken van allerlei soort iets onbestendigs enonzekers heeft: je moet je bezig houden met be-paalde denkers en (erdoor) gevoed worden, als jeer iets uit zou willen/wilt halen dat trouw in degeest beklijft. Hij is nergens die overal is. Ditoverkomt degenen die hun leven doorbrengenmet reizen, 10 dat ze vele logeeradressen hebben,(maar) geen vriendschappen. Hetzelfde gebeurtnoodzakelijkerwijs met hen die zich vertrouwdmaken met geen enkele denker, maar alles vluch-tig en haastig laten passeren.

2. HONGER MAAKT RAUWE BONEN ZOET(Epistulae ad Lucilium 123, 1-2)

1 Uitgeput door de meer lastige dan lange reis,kwam ik diep in de nacht aan in mijn villa inAlba: ik heb niets klaar behalve mij(zelf). Dus legik mijn vermoeide lichaam op een rustbank, ditte late uur voor kok en bakker neem ik voor lief.Met mij(zelf) immers spreek ik over juist dit, hoeniets zwaar/moeilijk is 5 wat je licht opvat, hoeniets ergerniswekkend is als je het niet zelfopblaast door boos te worden. Mijn bakker heeftgeen brood; maar de rentmeester heeft het, maarde huismeester heeft het, maar de pachter heefthet. ‘Slecht brood’ zeg je. Wacht af: het (brood) zalgoed worden; honger zal ook dat (brood) voor jou

zacht en wit maken. Daarom moet er niet eerdergegeten worden dan dat zij (de honger) beveelt. Ikzal dus wachten en niet 10 eerder eten dan dat ikof zal begonnen zijn goed brood te hebben of ikzal zijn opgehouden te walgen van slecht brood.

3. FILOSOFEN MOETEN NIET OPVALLEN(Epistulae ad Lucilium 5, 4-6)

1 Het is zeker ons voornemen te leven volgens denatuur: dít is tegen de natuur: zijn lichaam tekwellen en simpele elegantie te haten en te stre-ven naar onverzorgdheid en niet alleen goedkoopvoedsel te gebruiken, maar ook weerzinwekkenden goor (voedsel). Zoals het een teken van luxe is 5weelde-artikelen te verlangen, zo is het vermijdenvan gewone en voor weinig geld verkrijgbare din-gen/artikelen een teken van waanzin. De filosofieeist soberheid, geen zelfkastijding; soberheid kanechter verzorgd/netjes zijn. Deze levenshoudingbevalt mij: het leven moet geleid worden middentussen goede en algemeen gangbare gewoontesin; laat allen/allen moeten tegen ons leven op-zien, maar 10 het herkennen. ‘Wat dus? Zullen wehetzelfde doen als de anderen? Zal er helemaalgeen verschil zijn tussen ons en hen?’ Zeer veel.Hij die van dichterbij heeft gekeken, moet wetendat wij verschillend zijn van de massa. Wie/Hijdie ons huis binnen is gegaan, moet liever onsbewonderen dan ons meubilair.

4. REGEL JE EIGEN DOOD (Epistulae ad Lucilium 77, 11-12)

1 Niemand is zo onervaren dat hij niet weet dat hijeens moet sterven; toch wanneer hij dichtbij (dedood) is gekomen, verzet hij zich, is hij bang, huilthij. Schijnt hij jou niet het domst van allen/ aller-domst die huilde, omdat hij duizend jaar geledenniet had geleefd? Even dwaas is hij die huilt,

Page 50: Seneca 2013 Docentenboek

50

omdat hij na/over duizend jaar niet zal leven. Dezedingen zijn gelijk 5 : je zult niet zijn en je bent nietgeweest; beide tijden zijn niet van jou. Jij bent totdit tijdstip geworpen en gesteld dat je dit wilt uit-breiden, tot hoelang zul je het uitbreiden? Wat/Waarom huil je? Wat wens je? Je verspilt je moeite.‘Houd op te hopen dat de lotgevallen/het lot vande goden wordt gebogen door te bidden.’ Het(lot) is vaststaand en onveranderlijk en wordtgeleid door een grote en eeuwige noodzaak: daar-heen 10 zul je gaan waarheen alles gaat. Wat voornieuws is er voor jou? Voor deze wetmatigheidben je geboren; dit is je vader overkomen, dit jemoeder, dit je voorouders, dit allen voor jou, ditallen na jou. Een onverbreekbare keten en doorgeen enkele hulp te veranderen heeft alles vastge-bonden en trekt alles mee.

5. WOORDEN VAN TROOST VOOR MARCIA(Ad Marciam de Consolatione XXII, 1-2)

1 Klaag je, Marcia, dat je zoon niet zolang heeftgeleefd als hij had gekund? Want hoe weet je oflanger leven beter voor hem was of dat hem doordeze dood een dienst is bewezen? Kun jij vandaagiemand vinden, wiens positie zo 5 goed is vastge-legd en geconsolideerd, dat door hem niets ge-vreesd hoeft te worden/hij, terwijl de tijd voort-schrijdt, niets hoeft te vrezen? Al het menselijkewankelt en vloeit/is in beweging; en geen enkeldeel van ons leven is zo kwetsbaar of teer als (hetdeel) wat ons het meest bevalt. Daarom moetdoor de gelukkigste mensen de dood gewenstworden/moeten de gelukkigste mensen de doodwensen, omdat er in zo grote onzekerheid 10 enverwarring van de dingen, alleen dat wat voorbijis gegaan, zeker is. Wie garandeert jou dat dat heelmooie lichaam van je zoon zo aan de ziektes hadkunnen ontsnappen dat het zijn bekoorlijkeschoonheid tot aan de ouderdom ongedeerdbewaarde? Denk aan de duizend bedreigingenvan de geest; ook niet hebben immers gave karak-ters de verwachting, zoals ze die in hun jeugdhadden gewekt, 15 tot in hun ouderdom waarge-maakt, maar meestal zijn ze ontspoord.

6. WOORDEN VAN TROOST VOOR POLYBIUS (Ad Polybium de Consolatione VI, 1-3)

1 Om jou heen staat die hele menigte vantroostenden/troostende mensen, en bestudeert jegeest/gemoed en bekijkt nauwkeurig hoe grotekracht die heeft jegens/tegenover verdriet en of jijalleen vaardig weet om te gaan met voorspoed, ofjij ook tegenspoed als een man kunt dragen; 5 jouw ogen worden geobserveerd/in de gaten ge-houden. Alles is vrijer voor hen, van wie de emo-ties verborgen kunnen worden gehouden; voorjou is geen geheim vrij: je lot/positie heeft je inveel/het volle licht geplaatst. Allen zullen weten,hoe jij je in die wond/verdriet van jou gedragenhebt, of je onmiddellijk getroffen je wapens hebtlaten zakken of dat je hebt stand gehouden. Eensheeft de liefde van de keizer je naar een hogere 10 positie gebracht en je studie heeft je hogeropgebracht. Niets volks past je, niets laags/klein-zieligs. Wat is echter zo kleinzielig en vrouwelijkals zich te laten verteren door verdriet? Aan jou isniet hetzelfde, in/bij gelijke rouw, toegestaan,dat/als aan je broers is toegestaan. De gevestigdemening over je studie/geleerdheid en gewoon-ten/karakter laat je veel niet toe: 15 de menseneisen veel van je, verwachten veel (van je).

7. JE MOET TEGENSLAG ONDERVINDEN(De Providentia IV, 3-4)

1 Evenzo kan ik ook tegen een goed man zeggen,als tegenslag aan hem geen (enkele) gelegenheidheeft gegeven, om daarin de kracht van zijn geestte tonen: ‘Ik acht jou ongelukkig, omdat je nooitongelukkig bent geweest. Je bent door het levengegaan zonder tegenstander. Niemand zal weten,wat je kon, zelfs jijzelf niet.’ 5 Want voor zelfken-nis is een proef nodig: wat ieder kan, leert hijalleen door het te proberen. Dus hebben sommi-gen zelf uit eigen beweging rampen/ellende op-gezocht en de/een gelegenheid gezocht waardoorhun moed kon schitteren. Inderdaad zijn grotemannen soms blij met tegenslag niet anders dandappere soldaten met oorlog. Moed is begerig

Page 51: Seneca 2013 Docentenboek

51

naar gevaar en bedenkt wat 10 het einddoel is,niet wat hij/zij zal doormaken, omdat ook wathij/zij zal doormaken, deel van de roem is.Soldaten beroemen zich op hun wonden, blijtonen zij het stromende bloed. Hoewel zij, dieongedeerd uit de slaglinie terugkeren, hetzelfdehebben gepresteerd, wordt hij, die gewond terug-keert, meer (met bewondering) bekeken.

8. NUTTELOZE VRIJETIJDSBESTEDING (De Brevitate Vitae XIII, 1-3)

1 Het duurt me te lang om stuk voor stuk demensen op te noemen van wie of pionnetjes ofeen balspel of de zorg om hun lichaam in de zonte stoven het leven in beslag hebben genomen. Zijzijn niet vrij, van wie de genoegens veel werkhebben/kosten. Want over hen twijfelt niemanderaan of zij doen op een inspannende manierniets, die in beslag worden genomen door destudie 5 van nutteloze letterkundige problemen,wat ook bij de Romeinen al een grote menigte is.Die ziekte van de Grieken was het/dat was … omuit te zoeken welk aantal roeiers Ulixes had ge-had, of de Ilias of Odyssee eerder was geschreven,bovendien of zij van dezelfde schrijver waren, enmeer van dit soort problemen; als je die te berdezou brengen, zou je niet geleerder, maar lastigerschijnen. 10 Kijk, ook bij de Romeinen is de nut-teloze studie binnengedrongen om overbodigeweetjes te leren; in deze dagen heb ik een zekeriemand horen opsommen, welke (bijzondere)daden ieder van de Romeinse aanvoerders alseerste had gedaan: Duilius won als eerste (in) eenzeeslag, Curius Dentatus leidde als eerste olifan-ten in een triomftocht.

9. VERMIJD WOEDE BIJ ZIEKTE (De Ira III, IX.4 -X.2)

1 Een afgetobt en zwak lichaam legt een zwaredruk op de geest en vanwege deze reden/daaromzijn mensen, die vermoeid zijn door ziekte enleeftijd, driftiger. Honger en dorst moeten om

dezelfde reden worden vermeden: zij verbitterenen verhitten de geest(en). Het is een oud gezegdedat door een vermoeid mens ruzie wordt gezocht;5 evenzo echter wordt én door een hongerig(mens) én dorstig (mens) en door ieder mens dieeen of andere zaak kwelt, ruzie gezocht. Wantzoals wonden bij een lichte aanraking, daarna ookbij het vermoeden van een aanraking pijn gaandoen, zo wordt de geest, gekweld door de kleinstedingen, gekrenkt, zozeer dat een begroeting eneen brief en een redevoering en een ondervragingsommigen tot een ruzie verleiden: 10 zieke plek-ken worden nooit zonder klacht aangeraakt. Hetbeste is dus bij het eerste gevoel van een kwaalzich in acht te nemen, dan ook zijn woorden deminste vrijheid te geven en een uitbarsting tegente houden. Want het is makkelijk zijn emoties,zodra als ze opkomen, te signaleren: tekenen vanziekten kondigen zich aan.

10. OP ZOEK NAAR HET GOEDE (Epistulae ad Lucilium 31, 2-3)

1 Kortom, je zult wijs zijn, als jij je oren zult heb-ben gesloten, waarin het niet voldoende is omwas te stoppen: een stevigere prop is nodig danmen zegt dat Odysseus gebruikte bij zijn mak-kers. Die stem, die gevreesd werd, was verleide-lijk, niet echter van overal hoorbaar, maar deze(stem) die gevreesd moet worden, klinkt niet vanéén klif, maar rondom van elk deel van de aarde. 5Ga daarom voorbij aan niet één plaats, verdachtdoor het gevaarlijke genot, maar aan alle steden.Toon je doof voor degenen die het meest van jehouden: met goede bedoelingen wensen zijslechte dingen toe. En als jij gelukkig wil zijn, biddan de goden dat niets van deze dingen, diegewenst worden, jou overkomt.Niet zijn dat de goede dingen waarvan die men-sen willen dat ze in grote hoeveelheden over jeworden uitgestort/die die mensen in grote hoe-veelheden over je willen uitstorten: één ding isgoed, dat de oorzaak en de steun is van het geluk-kige leven: op zichzelf 10 vertrouwen.

Page 52: Seneca 2013 Docentenboek

52

HOOFDSTUK 4 EXTRA PROEFVERTALINGEN

1. MARCELLINUS WIL STERVEN (EPISTULA 77, 4-5)

Seneca vertelt over een stoïcijn die zijn doodzieke vriend Marcellinus adviseert omzelf uit het leven te stappen.

1 Tullius Marcellinus, quem optime noveras, adulescens quietus et citosenex, morbo et non insanabili correptus sed longo et molesto etmulta imperante, coepit deliberare de morte. Convocavit complures amicos. Unusquisque aut, quia timidus erat, id illi suadebat quod

5 sibi suasisset, aut, quia adulator et blandus, id consilium dabat quod deliberanti gratius fore suspicabatur. Amicus noster Stoicus, homoegregius et, ut verbis illum, quibus laudari dignus est, laudem, virfortis ac strenuus, videtur mihi optime illum cohortatus. Sic enim coepit: ‘Noli, mi Marcelline, torqueri tamquam de re magna deliberes.

10 Non est res magna vivere: omnes servi tui vivunt, omnia animalia: magnum est honeste mori, prudenter, fortiter. Cogita quamdiu iam idem facias: cibus, somnum, libido - per hunc circulum curritur; mori velle non tantum prudens aut fortis aut miser, etiam fastidiosus potest.’

2 et non insanabili (hoort bij morbo) weliswaar niet ongeneeslijk

correptus + abl. lijdend aan, slachtoffer van3 multo imperans, -antis veeleisend

unusquisque onderwerp bij suadebat en dabat

5 adulator vleierblandus vleiend, ‘naar de mond

prater’quia adulator et blandus vul aan: est

6 deliberans, -antis hij die (over de dood) nadenkt

7 quibus laudari dignus est waarmee hij het verdient om geprezen te worden

laudem conj. van laudare, afh. van ut8 cohortatus vul aan: esse9 noli torqueri ‘kwel jezelf niet’10 vivere onderwerp11 honeste mori, prudenter, onderwerp

fortiterquamdiu hoe lang

12 per hunc circulum curritur in dit kringetje draait men rond

13 mori velle hangt af van potestprudens, fortis, miser zelfstandig gebruiktfastidiosus ‘hij die er genoeg van

heeft’ (nl. om te leven)

Page 53: Seneca 2013 Docentenboek

53

1 succursura uitkomst,‘een verlossing’2 enim hier: dan4 unum vul aan: officium

et mori ook sterven (subjectsacc. van esse)

7 Nestor bejaarde Griekse strijder in de Trojaanse oorlog

Sattia hoogbejaarde dame ten tijde van keizer Claudius

Nestoris et Sattiae vul aan: vitainscribo + abl. als inscriptie plaatsen op

9 illam nl. Sattia

ferre hier: verdragen10 contingit, contigit + dat. ten deel vallen aan (vul aan:

ei)centesimum vul aan: annumfabula toneelstukquomodo zoalsnon t/m sit hangt af van refertquam (bijw.) hoe

11 refert het is van belangnihil ad rem pertinet het maakt niets uit

12 quocumque waar (ook maar)clausula slot(scène), einde

2. HANG NIET AAN HET LEVEN (EPISTULA 77, 18-20)

Seneca stelt dat de hang naar het leven uit angst voor de dood misplaatst is.

1 Hoc istis respondendum est, quibus succursura mors est: ‘Mori times:nunc enim vivis?’ ‘Sed ego’ inquit ‘vivere volo, qui multa honeste facio; invitus relinquo officia vitae, quibus fideliter et industriefungor.’ Quid? Tu nescis unum esse ex vitae officiis et mori? Nullum

5 officium relinquis; non enim certus numerus, quem debeas explere, finitur. Nulla vita est non brevis; nam si ad naturam rerum respexeris, etiam Nestoris et Sattiae brevis est, quae inscribimonumento suo iussit annis se nonaginta novem vixisse. Videsaliquem gloriari senectute longa: quis illam ferre potuisset, si

10 contigisset centesimum implere? Quomodo fabula, sic vita: non quamdiu, sed quam bene acta sit, refert. Nihil ad rem pertinet, quo locodesinas. Quocumque voles, desine: tantum bonam clausulam inpone.

Page 54: Seneca 2013 Docentenboek

54

3. SUMMUM BONUM (EPISTULA 31, 9-11)

Seneca bespreekt hoe een mens het summum bonum kan bereiken. In het voorafgaandeheeft hij het hoogste goed omschreven als rerum scientia.

1 ‘Quomodo’ inquis ‘isto pervenitur?’ Non per Poeninum Graiumve montem nec per deserta Candaviae, nec Syrtes tibi nec Scylla aut Charybdis adeundae sunt, quae tamen omnia transisti procuratiunculae pretio: tutum iter est, iucundum est, ad quod natura te instruxit. Dedit

5 tibi illa, quae si non deserueris, par deo surges. Parem autem te deo pecunia non faciet: deus nihil habet. Praetexta non faciet: deus nudus est. Fama non faciet nec ostentatio tui et in populos nominis dimissa notitia: nemo novit deum, multi de illo male existimant, et inpune. Non turba servorum lecticam tuam per itinera urbana ac peregrina portantium: deus

10 ille maximus potentissimusque ipse vehit omnia. Ne forma quidem et vires beatum te facere possunt: nihil horum patitur vetustatem.Quaerendum est, quod non fiat in dies eius, cui non possit obstari. Quid hoc est? Animus, sed hic rectus, bonus, magnus.

1 isto (bijw.) daar, zover (verwijst naar hetsummum bonum)

pervenitur men komtPoeninus Graiusve mons, de Grote of Kleine

-ntis St. Bernhard (in de Alpen)2 Candavia Candavia (gebergte in Illyrië

(Albanië), spreekwoordelijk om zijn onherbergzaamheid)

Syrtes Syrten (twee ondiepe, gevaarlijke wateren voor de noordkust van Afrika)

tibi dat. auctorisScylla Scylla (zeemonster (of rotspartij)

in de straat van Messina)3 Charybdis Charybdis (beruchte draaikolk

in de straat van Messina)transisti = transiistiprocuratiuncula een baantje als procurator

(de rentmeester van de keizer in de provincie)

4 pretium loon, betalinginstruo ad + acc. uitrusten voor

5 illa (onz. mv.) lijd. vw. bij deditquae si = et si ea

desero, deserui hier: verwaarlozen surgo hier: zich verheffen

6 praetexta (toga) de toga met de purperen zoom (de toga voor de hogere magistraten)

non faciet vul aan: te parem deo7 ostentatio, -onis (uiterlijk) vertoon, pronken

nominis notitia de bekendheid van je naamdimitto in + acc. verspreiden over, uitsturen

over8 male existimo de + abl. lage dunk hebben van,

slecht denken over8/9 non turba servorum vul aan: faciet te parem deo9 per itinera over de wegen

portantium part. bij servorum10 veho vervoeren11 patior + acc. bestand zijn tegen12 quod (dat) wat

in dies van dag tot dagfio... eius in de macht komen van

datgene obsto + dat. verzetten tegen, weerstand

bieden aan13 sed hic maar dan deze

Page 55: Seneca 2013 Docentenboek

55

4. EPISTULA 50, 2-4 (CE 1995, 1)

In het voorafgaande heeft Seneca gezegd dat mensen hun fouten aan zichzelf be-horen toe te schrijven en niet aan uiterlijke omstandigheden. In de onderstaandepassage werkt hij deze gedachte uit aan de hand van het voorbeeld van een zwak-zinnige slavin die hij van zijn eerste vrouw heeft geërfd.

1 Haec fatua subito desiit videre. Incredibilem rem tibi narro, sed veram: nescit se esse caecam; subinde paedagogum suum rogat ut migret; ait domum tenebricosam esse.Hoc, quod in illa ridemus, omnibus nobis accidere liqueat tibi:

5 nemo se avarum esse intellegit, nemo cupidum. Caeci tamen ducem quaerunt, nos sine duce erramus et dicimus: ‘Non ego ambitiosus sum, sed nemo aliter Romae potest vivere; non ego sumptuosus sum, sed urbs ipsa magnas impensas exigit; non est meum vitium, quod iracundus sum, quod nondum constitui certum genus vitae: adulescentia

10 haec facit.’Quid nos decipimus? Non est extrinsecus malum nostrum: intra nos est, in visceribus ipsis sedet, et ideo difficulter ad sanitatem pervenimus, quianos aegrotare nescimus.

1 fatuus zwakzinnig2 subinde voortdurend

paedagogus begeleider4 quod lijd. vw. bij ridere

hoc liqueat tibi ‘laat dit jou duidelijk zijn’5 nemo cupidum lees: nemo se cupidum esse

intellegittamen tenminste nog

7 sumptuosus verkwistend

8 impensa uitgavequod (2x) dat (afh. van meum vitium)

9 constituere, constitui vaststellen certum genus vitae ordelijke levenswijze

10 haec (onz. mv.) deze dingen, dit11 quid waarom

extrinsecus buiten ons12 viscera, -um ingewanden13 nos lijd. vw.

Page 56: Seneca 2013 Docentenboek

56

5. EPISTULA 16, 4-5 (CE 1991, 1)

Seneca maakt Lucilius duidelijk dat het voor iedereen nodig en nuttig is zich op defilosofie toe te leggen.

1 Dicet aliquis: ‘Quid mihi prodest philosophia, si fatum est? Quid prodest, si deus rector est? Quid prodest, si casus imperat? Nam et mutari certa non possunt et nihil praeparari potest adversus incerta. Sed aut consilium meum occupavit deus decrevitque quid facerem, aut

5 consilio meo nihil fortuna permittit’.Quidquid est ex his, Lucili, vel si omnia haec sunt, philosophandum est. Sive nos inexorabili lege fata constringunt, sive arbiter deus universi cuncta disposuit, sive casus res humanas sine ordine impellit et iactat, philosophia nos tueri debet. Haec adhortabitur, ut deo libenter pareamus,

10 ut fortunae contumaciter. Haec docebit, ut deum sequaris, feras casum.

1/2 quid prodest wat voor zin heeft3 certa dingen die vaststaan

adversus + acc. tegen4 occupare van te voren bepalen6 esse (tweemaal) waar zijn

vel zelfsex his van deze mogelijkhedenvel si omnia haec sunt zelfs als dit alles waar is

7 arbiter universi (predicatieve bepaling bij deus) als leider van het heelal

9 tueri beschermenhaec nl.: philosophiacontumaciter onder protest

10 ut fortuna contumaciter vul aan: pareamusdocebit vul aan als lijd. vw.: teferre hier: verdragen

Page 57: Seneca 2013 Docentenboek

57

6. EPISTULA 85, 8-9 (CE 1991, 2)

De onderstaande tekst handelt over de vraag hoe iemand moet omgaan met adfectus(emoties).

1 Nihil interest, quam magnus sit adfectus. Quantuscumque est, parere nescit, consilium non accipit. Quemadmodum rationi nullum animal obtemperat, non ferum, non domesticum et mite - natura enim illorum est surda suadenti - sic non sequuntur, non audiunt adfectus,

5 quantulicumque sunt. Tigres leonesque numquam feritatem exuunt: aliquando summittunt et, cum minime exspectaveris, exasperatur torvitas mitigata. Numquam bona fide vitia mansuescunt.Deinde, si ratio proficit, ne incipient quidem adfectus. Si invita ratione coeperint, invita perseverabunt. Facilius est enim initia illorum prohibere

10 quam impetum regere. Falsa est itaque ista mediocritas et inutilis et eodem loco habenda, quo si quis diceret modice insaniendum, modice aegrotandum.

1 nihil helemaal nietinterest het is van belangquam hoequantuscumque hoe klein ook

2 nescire + inf. niet kunnen3 ferum, domesticum, mite vul aan: animal4 surdus suadenti doof voor advies

non sequuntur, non vul aan als lijd. vw.: rationemaudiunt

6 summittere verminderen (vul aan: feritatem)

exasperari weer de kop opsteken

7 torvitas, -atis grimmigheidbona fide écht

8 invita ratione tegen de zin van de rede9 invita vul aan: ratione

illorum nl.: adfectuum10 impetus onstuimigheid

regere hier: onder controle houden, beheersen

11 eodem loco habere quo si net zo beschouwen als wanneer

11/ insaniendum en vul aan: esse12 aegrotandum

Page 58: Seneca 2013 Docentenboek

58

7. CE 2008

In onderstaande passage legt Seneca Lucilius uit waarom hij uiteindelijk beslotenheeft in afzondering te leven: hij wil zijn levenservaring in dienst stellen van toe-komstige generaties.

1 In hoc me recondidi et fores clusi, ut prodesse pluribus possem. Nullus mihi per otium dies exit; partem noctium studiis vindico; non vaco somno sed succumbo, et oculos vigilia fatigatos cadentesque in opere detineo. Secessi non tantum ab hominibus

5 sed a rebus, et in primis a meis rebus: posterorum negotium ago. Illis aliqua quae possint prodesse conscribo; salutares admonitiones, velut medicamentorum utilium compositiones, litteris mando, esse illas efficaces in meis ulceribus expertus, quae etiam si persanata non sunt, serpere desierunt. Rectum

10 iter, quod sero cognovi et lassus errando, aliis monstro. Clamo: ‘Vitate quaecumque vulgo placent, quae casus attribuit; ad omne fortuitum bonum suspiciosi pavidique subsistite: et fera et piscis spe aliqua oblectante decipitur. Munera ista fortunae putatis? Insidiae sunt.

1 in hoc met het volgende doelclusi = clausipluribus vul aan: hominibus

2 exeo voorbijgaan3 vaco tijd maken

succumbo overmand worden door4 cado dichtvallen

in opere verbinden met detineo5 sed = sed etiam

in primis = imprimis

posterorum voor toekomstige generaties7 admonitio advies

velut als waren het8 expertus + A.c.I. omdat ik ervaren heb dat9 quae acc.11 casus toeval12 subsisto ad weerstand bieden aan13 spes lokmiddel

oblecto een verleiding vormenista gesubstantiveerd gebruikt

Page 59: Seneca 2013 Docentenboek

59

HOOFDSTUK 5 WERKVERTALINGEN VAN DE PROEFVERTALINGEN IN HET DOCENTENBOEK

1. MARCELLINUS WIL STERVEN (Epistula 77,4-5)

1 Tullius Marcellinus die je heel goed kende, eenrustige jongeman en snel oud, lijdend aan eenweliswaar niet ongeneeslijke ziekte, maar (wel)een lange en lastige en veeleisende, begon na tedenken over de dood. Hij riep verscheidene vrien-den bijeen. Iedereen raadde of, omdat hij bangwas, dit hem aan wat hij 5 zichzelf zou hebbenaangeraden, of gaf, omdat hij een vleier en eennaar de mond prater was, dat advies wat hij ver-moedde dat aangenamer/aangenaamst zou zijnvoor hem die (over de dood) nadacht. Onze stoï-cijnse vriend, een uitstekend man en om hemmet woorden te prijzen waarmee hij het verdientom geprezen te worden, een dapper en krachtigman, schijnt mij het beste hem te hebben aan-gespoord. Want hij begon zo: ‘Mijn (beste)Marcellinus, kwel jezelf niet alsof je zou naden-ken over een grote/belangrijke zaak. 10 Leven isgeen grote/belangrijke zaak: al jouw slaven leven,alle dieren (leven): het eervol, verstandig, dappersterven is groot(s). Bedenk hoelang je al hetzelfdedoet: eten, slaap, genot – in dit kringetje draaitmen rond; niet alleen een verstandige of dappereof ongelukkige, maar ook hij die er genoeg vanheeft, kan willen sterven.’

2. HANG NIET AAN HET LEVEN (Epistula 77,18-20)

1 Dit moet aan hen worden geantwoord, voor wiede dood een verlossing is: Je bent bang te sterven:leef je dan nu? ‘Maar ik’, zegt hij, ‘wil leven, (ik)die veel/vele dingen eervol/goed doe; tegen mijnzin verlaat ik de taken van het leven die ik trouwen ijverig vervul.’ Wat? Weet je niet dat ook ster-ven een van de taken van het leven is? 5 Je verlaatgeen enkele taak; want er wordt niet een zeker/

vast aantal, (zodanig) dat je moet vervullen, be-paald. Geen enkel leven is niet kort; want als jenaar de natuur van de dingen zult hebben ge-keken/kijkt, is ook het leven van Nestor en Sattiakort, die beval dat op haar grafmonument alsinscriptie werd geplaatst dat ze 99 jaar had ge-leefd. Je ziet dat iemand zich beroemt op zijnlange/hoge ouderdom: wie zou haar hebben kun-nen verdragen, als 10 het haar ten deel was ge-vallen het honderdste jaar vol te maken? Zoals hettoneelstuk, zo is het leven: niet hoe lang, maarhoe goed het is geleid/gespeeld is van belang. Hetmaakt niets uit waar je ophoudt. Houd op, waarook maar je zult willen/wilt: plaats slechts eengoede slot(scène).

3. SUMMUM BONUM (Epistula 31, 9-11)

1 ‘Op welke manier,’ zeg jij, ‘komt men zover?’Niet over de Grote of Kleine St. Bernard en nietover de wildernis van Candavia, en niet moet erdoor jou gegaan worden naar de Syrten, en nietnaar de Scylla of Charybdis, die jij toch allemaalovergestoken bent voor het loon van een baantjevan procurator: veilig is de weg, aangenaam is hij,waarvoor de natuur jou heeft uitgerust. Zij heeft5 aan jou die dingen gegeven, en als jij die nietverwaarloosd zult hebben, zul jij je verheffen ge-lijk aan god. Geld zal jou echter niet gelijk makenaan de god: god heeft niets. De toga met de pur-peren zoom zal je niet gelijk maken (aan de god):god is naakt. Reputatie zal je niet gelijk maken(aan de god) en niet het pronken met jezelf en debekendheid van je naam verspreid over de volke-ren: niemand kent god, velen denken slecht overhem, en ongestraft. Niet (zal) een groep slaven(jou gelijk maken aan de god) die jouw draagstoeldragen over de wegen in de stad en op het land: 10 die grootste en machtigste god vervoert zelfalles. Zelfs niet schoonheid en krachten kunnen

Page 60: Seneca 2013 Docentenboek

60

jou gelukkig maken: niets van deze dingen isbestand tegen ouderdom. Er moet dat gezochtworden wat niet van dag tot dag in de macht van

datgene komt, waaraan geen weerstand gebodenkan worden. Wat is dat? De geest, maar dan deze(geest) die juist, goed en groot (is).

4. EPISTULA 50, 2-4 (CE 1995, 1)

45 punten = 10

Antwoordmodel (tussen haakjes maximum score)

haec … videre (2) deze zwakzinnige hield plotseling op te zien/werd blind

incredibilem … veram (2) ik vertel je een ongelooflijke zaak/geschiedenis/gebeurtenis/ongelooflijk voor jou, maar waar/echt gebeurd/maar het is (wel) waar

nescit … caecam (2) zij weet niet dat zij blind issubinde … migret (2) voortdurend vraagt zij haar begeleider (haar) te

verhuizenait … esse (2) zij zegt dat het huis donker ishoc, [quod … ridemus (2)]tibi (3) laat dit jou duidelijk zijn dat dit, […] ons allen

overkomtquod … ridemus (2) waarom wij bij haar/in haar geval lachennemo … cupidum (3) niemand begrijpt/ziet in dat hij hebzuchtig is,

niemand dat hij begerig iscaeci … quaerunt (2) (de) blinden zoeken tenminste nog een gids/

leidsman/begeleider/leidernos sine … dicimus (3) (maar) wij dwalen zonder gids rond en zeggennon ego … sum (1) niet ik ben eerzuchtig/ik ben niet eerzuchtigsed … vivere (2) maar niemand kan anders/op een andere manier

in Rome levennon ego … sum (1) niet ik ben verkwistend/ik ben niet verkwistendsed … exigit (2) maar de stad zelf eist grote uitgavennon est … sum (2) het is niet mijn fout dat ik driftig/opvliegend benquod … vitae (2) (en/of) dat ik nog geen ordelijke levenswijze heb

aangenomen/vastgesteldadulescentia … facit (2) mijn/de jeugd/jeugdige leeftijd doet dit/dat/

deze dingenquid … decipimus (2) wat/waarom houden we onszelf voor de gek/

bedriegen we onszelfnon est … nostrum (2) ons kwaad is niet buiten onsintra … sedet (2) het is binnen ons, het zit/zetelt/huist in onze/

de ingewanden zelf/ons eigen ingewandenet ideo … pervenimus (2) en daarom/zo bereiken wij moeilijk/moeizaam

de gezondheidquia … nescimus (2) omdat wij niet weten dat we ziek zijn

Page 61: Seneca 2013 Docentenboek

61

5. EPISTULA 16, 4-5 (CE 1991, 1)

1 Iemand zal zeggen: ‘Wat heeft de filosofie voormij voor zin, als er een noodlot is? Wat heeft zijvoor zin, als een god de leider is? Wat heeft zijvoor zin als het toeval beveelt/regeert?Want, dingen die vaststaan kunnen niet veran-derd worden/veranderen en niets kan van tevoren worden voorbereid tegen dingen die nietzeker zijn. Maar ófwel een god heeft van te vorenmijn plan bepaald, en heeft besloten wat ik moetdoen, of 5 het lot staat mijn plan niets toe.’

Wat ook waar is van deze mogelijkheden, Lucilius,zelfs als dit alles waar is, er moet worden gefiloso-feerd. Hetzij het lot ons met een onverbiddelijkewet vastsnoert, hetzij een god als leider van hetheelal alles heeft geregeld, hetzij het lot de men-selijke zaken zonder orde aandrijft en heen enweer slingert, de filosofie moet ons beschermen.Deze/zij zal ons aansporen om de godheid graagte gehoorzamen, 10 om het lot onder protest tegehoorzamen. Zij zal leren (op)dat je de god volgt,het toeval verdraagt.’

44 punten = 10

Antwoordmodel (tussen haakjes maximum score)

dicet aliquis (1) iemand zal zeggenquid … fatum est (3) wat/waarom baat mij de filosofie, als er een

noodlot isquid … rector est (2) wat baat zij/hij, als een godheid/god leider/

bestuurder isquid … imperat (2) wat baat zij/hij, als het toeval/lot beveelt/heerstnam … possunt (3) want (en) dingen die vaststaan kunnen niet

veranderd worden/veranderenet nihil … incerta (3) en niets kan voorbereid worden tegen onzekere

dingen/dingen die niet vaststaansed … deus (2) maar (of) een/de god/godheid heeft mijn

overweging/besluit/plan van te voren bepaalddecrevitque … facerem (2) en heeft besloten/bepaald wat ik moet/moest/

zou doen/deedaut … permittit (3) of het toeval laat niets over aan/staat mijn

overweging/besluit/plan niets toequidquid … Lucili (2) (al)wat hiervan waar is, Luciliusvel … sunt (0) zelfs als dit alles waar isphilosophandum est (3) er moet gefilosofeerd worden/men moet

filosoferensive … constringunt (3) hetzij/of nu het noodlot/de lotsbeschikking(en)

ons met een overbiddelijke wet bindt/bindensive … disposuit (3) hetzij/of nu een god, als bestuurder/

scheidsrechter van het heelal/universum alles heeft geregeld/geordend/beschikt

sive … iactat (3) hetzij/of nu het toeval/lot de menselijke zaken zonder orde/ordeloos/zonder regelmaat in beweging zet en heen en weer slingert/beweegt

Page 62: Seneca 2013 Docentenboek

62

philosophia … debet (3) de filosofie moet ons beschermenhaec … contumaciter (3) deze/zij zal (ons) aansporen, om de god gaarne te

gehoorzamen/dat wij de god gaarne gehoorzamen, (en dat wij) het toeval (gehoorzamen) onder protest

haec … casum (3) deze/zij zal (je) onderwijzen, dat je de godheid moet volgen (en) het lot moet verdragen/de godheid volgen (en) het lot te verdragen

6. EPISTULA 85, 8-9 (CE 1991, 2)

42 punten = 10

Antwoordmodel (tussen haakjes maximum score)

nihil … adfectus (1) het maakt niets uit/het is niet/geenszins van belang, hoe groot het gevoel is

quantuscumque … nescit (2) hoe klein het/hij ook is, hij weet niet/kan niet gehoorzamen

consilium … accipit (1) hij aanvaardt geen raadquemadmodum … obtemperat (3) zoals geen enkel dier de rede/het verstand

gehoorzaamtnon ferum … mite (1) niet wild, niet tam en zacht/noch een wild (dier),

noch een tam en zachtnatura … suadenti (1) hun natuur is immers doof voor adviessic … adfectus (3) zo volgen (ook) de gevoelens niet (en) luisteren/

gehoorzamen zij nietquantulicumque sunt (1) hoe klein zij ook zijn/hoe weinig er ook zijntigres … exuunt (1) tijgers en leeuwen leggen nooit hun/de wildheid

afaliquando summittunt (1) soms onderdrukken zij hemet, cum … exspectaveris (2) en, wanneer je het minst verwacht/heb verwachtexasperatur … mitigata (1) steekt de getemde/gekalmeerde grimmigheid/

woestheid de kop op

1 Het is helemaal niet van belang hoe groot eenemotie is. Hoe klein ook, hij kan niet gehoorza-men, hij neemt geen raad/advies aan. Zoals geendier de rede gehoorzaamt, niet een wild, getemden vriendelijk (dier) – immers hun natuur is doofvoor advies – zo volgen de emoties (de rede) niet,en luisteren niet naar rede, 5 hoe klein ze ook zijn.Tijgers en leeuwen leggen nooit hun wreedheidaf: soms verminderen ze deze en, wanneer je hethet minst verwacht zult hebben/verwacht, steekthun getemde grimmigheid weer de kop op.

Nooit worden fouten écht tam. Daarna, als derede vorderingen maakt, zullen de emoties zelfsniet beginnen. Als ze tegen de zin van de rede zul-len zijn begonnen, zullen ze tegen haar zin vol-houden. Makkelijker is het immers hun begin teverhinderen, 10 dan hun onstuimigheid tebeheersen. Vals is dus die middelmatigheid ennutteloos en net zo te beschouwen als wanneeriemand zou zeggen dat je matig gek moet zijn,matig ziek moet zijn.

Page 63: Seneca 2013 Docentenboek

63

numquam … mansuescunt (1) nooit worden ondeugden echt tam/nooit maken zij (hun) ondeugden echt tam

deinde … proficit (2) vervolgens, als de rede vorderingen maakt/verder komt/het wint

ne incipient … adfectus (2) zullen de gevoelens zelfs niet beginnen/ontstaansi invita … coeperint (2) als zij tegen de zin van de rede/het verstand

begonnen zijn/beginneninvita perseverabunt (3) zullen zij tegen de zin van de rede blijven/

voortdurenfacilius … prohibere (3) het is immers makkelijker hun begin(nen) tegen

houden/hen in het begin tegen te houdenquam … regere (2) dan hun vaart/aandrang/opwelling te

beheersen/regelen/sturenfalsa … inutilis (2) onwaar/onecht/onjuist is dus dat maat houden

en nuttelooset eodem … diceret (3) en moet net zo beschouwd worden als wanneer

iemand zegt/zou zeggenmodice … aegrotandum (3) dat men een beetje/met mate gek mag/kan/

moet zijn, een beetje/met mate ziek

7. CE 2008

in hoc me recondidi (1) Met het volgende doel heb ik mezelf terug-getrokken

et fores clusi, (1) en de deur(en) gesloten,ut prodesse pluribus possem. (2) (op)dat ik voor meer mensen nuttig kon zijn/

meer mensen kon/kan helpen/om meer mensen te kunnen helpen.

Nullus mihi per otium dies exit; (1) Geen dag gaat voor mij voorbij met nietsdoen/ in rust;

partem noctium studiis vindico; (2) een deel van de nacht(en) eis ik op voor/maak ik vrij voor/besteed ik aan werk/studie(s);

non vaco somno sed succumbo, (1) ik maak geen tijd voor slaap maar word erdoor overmand,

et oculos … in opere detineo. (2) en houd mijn door het waken vermoeide en dichtvallende ogen bezig met (het) werk/en houd mijn ogen die moe zijn door het waken en (dreigen)dicht (te) vallen bezig met (het) werk.

Secessi non tantum … a meis rebus: (2) ik heb me niet alleen teruggetrokken van (de) mensen maar (ook) van (de) zaken, en vooral van mijn (eigen) zaken:

posterorum negotium ago. (1) ik voer (het) werk/(de) zaaklzaken voor toekomstige generaties uit/ik doe (het) werk voor toekomstige generaties.

illis aliqua […] conscribo; (2) Voor hen schrijf ik enkele zaken op;

Page 64: Seneca 2013 Docentenboek

64

quae possint prodesse (1) die (zouden) kunnen helpen/tot nut (zouden) kunnen zijn

salutares admonitos, […] litteris mando, (2) heilzame adviezen schrijf ik opvelut … compositiones, (2) als waren het (de) samenstellingen van nuttige

geneesmiddelen,esse illas … ulceribus expertus, (2) omdat ik ervaren heb dat die doeltreffend waren

bij mijn verwondingen/pijnen/(ziekelijke) hartstocht(en),

quae […] serpere desierunt. (1) die zijn opgehouden zich te verspreiden/die zich niet langer verspreiden.

etiam si persanata non sunt, (1) ook al zijn ze niet helemaal genezen,Rectum iter, […] aliis monstro. (2) De juiste weg toon ik (aan) anderen.quod sero cognovi (1) die ik laat heb leren kennenet lassus errando, (1) en moe van/door het dwalen,Clamo: (1) ik roep:‘Vitate quaecumque vulgo (2) ‘Vermijd(t) wat (ook maar) de grote massa/het

volk behaagt/alle zaken die het volk behagen,quae casus attribuit; (1) wat/welke zaken/die het toeval toedeelt/heeft

toegedeeld;ad omne fortuitum … subsistite: (2) bied(t) achterdochtig en angstig weerstand aan

elk toevallig voordeel:et fera et … (kolon 51) decipitur. (1) (ook) een wild dier en een vis worden/zowel een

wild dier als een vis wordt bedrogen/misleid.spe aliqua oblectante (1) wanneer een of ander lokmiddel een verleiding

vormtMunera ista fortunae putatis? (2) Beschouwen jullie die zaken/dat als geschenken

van het lot?/Menen jullie dat die zaken geschenken zijn van het lot?

insidiae sunt. (1) Het is een hinderlaag.

39 punten = 10