Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V...

56
1 Kwaliteit Onderzoek naar verbetering van de kwaliteit van het oefenen door operationeel leidinggevenden J.A. van der Zwan november 2001

Transcript of Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V...

Page 1: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

1

Kwaliteit

Onderzoek naar verbetering van de kwaliteit van het oefenen

door operationeel leidinggevenden

J.A. van der Zwan

november 2001

Page 2: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

2

Voorwoord

Zweetdruppels heeft het gekost om uit de berg informatie tot een eindversie te komen. Het is me nu

duidelijk dat je de ‘papiertjes’ bij de brandweer niet meer cadeau krijgt. Naast het werk een dergelijke

studie volgen, vergt veel energie en begrip van het thuisfront en de collega’s. Maar eindelijk is het

eind van het eerste jaar in zicht. Nu opladen en met frisse moed het tweede jaar in van een zeer

verrijkende studie.

Relativeren heb ik wel geleerd. Tijdens het maken van de scriptie heeft mijn zusje van 33 een

hartinfarct gekregen. Dan realiseer je je welke zaken in het leven belangrijk zijn.

Dit onderzoek is tot stand gekomen tijdens het 1e jaar van de Leergang Master of Crisis and Disaster

Management, de Commandeursopleiding.

Het onderzoeksverslag behandelt een thema dat al jaren zeer actueel is binnen de brandweer en de

rampenbestrijding. ‘Verbetering van de kwaliteit van het oefenen door operationeel leidinggevenden’.

Ook vanuit ‘Den Haag’ is hiervoor veel aandacht. Ook naar aanleiding van de recente rampen in

Enschede en Volendam is deze discussie weer volledig opgelaaid.

Ik hoop dat dit onderzoek nieuwe inzichten oplevert voor iedereen die zich bezighoudt met deze

materie.

Ik wil Lex de Beijer en Desiree van Leeuwen bedanken voor de open wijze waarop ik ontvangen en

begeleid ben bij de KLM. Daarnaast wil ik Hans van der Kar bedanken voor het begrip en de

begeleiding bij het tot stand komen van deze scriptie. Een speciaal woord van dank voor Fré Meijster,

voor de inhoudelijke inspanningen bij ‘de laatste loodjes’. Verder wil ik een ieder bedanken die een

steentje (of steen) heeft bijgedragen.

Amersfoort, november 2001

John van der Zwan

Page 3: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

3

Inhoud

bladzijde

Voorwoord

1. Inleiding 5 1.1. Aanleiding tot het onderzoek naar verbetering van de kwaliteit van het oefenen door

operationeel leidinggevenden 5

1.2. Probleemstelling 6

1.3. Onderzoeksmethode 6

1.4. De opbouw van de scriptie 6

2. Kwaliteit en functiekarakteristiek 7

2.1. Inleiding 7

2.2. Kwaliteitszorg voor het oefenen 7

2.3. Vaststellen gewenste norm 9

2.3.1. Besluitvormingsprocessen volgens Klein en Rasmussen 9

2.4. Beïnvloedingsvaardigheden 11

2.4.1. Stress 11

2.4.2. Groepsprocessen 12

2.5. Normen operationeel leidinggevende 13

2.6. Oefenen 14

2.7. Oefenfilosofie 15

2.8. Frequentie 17

2.9. Meting 18

2.9.1. Methoden voor kwaliteitsmeting 18

2.10. Toetsingskader voor de kwaliteit van oefenen 20

2.11. Uitleiding 21

3. Oefenen bij de brandweer 22 3.1. Inleiding 22

3.2. Kwaliteit van het oefenen bij de brandweer 22

3.3. Wat zijn de knelpunten in het huidige kwaliteitssysteem? 24

3.4. Wat wordt er nu aan de kwaliteit van de brandweerofficier gedaan? 24

3.4.1. Norm 24

3.4.2. Oefenen 25

3.5. Meting 27

3.6. Uitleiding 27

4. Meerwaarde van het kwaliteitsprogramma van de KLM voor de brandweer 28

4.1. Inleiding 28

4.2. Het kwaliteitsprogramma van de KLM 28

4.3. Kwaliteitseisen vlieger 30

4.4. Trainingsprogramma 32

4.5. Toetsing 34

4.6. Analyse 36

4.7. Uitleiding 36

5. Hoe nu verder? 37 5.1. Kwaliteitszorg 37

5.2. Kwaliteitsnorm 37

5.3. Oefenprogramma 37

5.4. Toetsing 39

5.5. Uitleiding 39

Page 4: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

4

bladzijde

6. Conclusies en aanbevelingen 40 6.1. Conclusies 40

6.2. Aanbevelingen 43

7. Literatuurlijst 44

Bijlagen

I Theorieën van Rasmussen en Klein

II TRIPOD-methode

III Onderzoek naar het oefenen bij de brandweer

IV Kwaliteitssysteem training vlieger

V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM

VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test

VII Oefenkaart officieren (Leidraad oefenen)

Page 5: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

5

1. Inleiding 1.1. Aanleiding tot het onderzoek naar verbetering van de kwaliteit van het oefenen door

operationeel leidinggevenden

Sinds 1985 is het takenpakket van de brandweer uitgebreid met de verantwoordelijkheid voor de

rampenbestrijding. Na het opheffen van de dienst Bescherming Bevolking is de

kernverantwoordelijkheid voor de rampenbestrijding ondergebracht bij de brandweer. Extra taken

geeft ook extra verantwoordelijkheid.

De huidige filosofie die gehanteerd wordt is dat de rampenbestrijding voor de brandweer ‘meer van

hetzelfde’ betekent. Aan de ene kant klopt dit, de organisatiestructuur bij operationeel optreden is zo

opgebouwd dat de bekende hiërarchische lijnen in stand blijven, hoe groot de calamiteit of ramp ook

is.

Toch is het nog niet zo heel lang geleden dat de brandweer er alleen was voor het blussen van branden

en voor het bevrijden van mensen. De brandweer deed haar taak, en samenwerking met andere

diensten was niet of nauwelijks aan de orde. In een periode van nog geen 20 jaar is dit compleet

veranderd. Van de brandweer wordt verwacht dat zij bij rampen coördineert. En er moet met vele

diensten in teamverband worden samengewerkt bij de bestrijding van calamiteiten of rampen. Deze

nieuwe taak vraagt andere vaardigheden.

In de opleidingen zijn de nieuwe taken verwerkt, en dit is deels ook voor het oefenen het geval. De

laatste jaren wordt er steeds meer geoefend, maar duidelijke kwaliteitseisen voor diegene die geoefend

wordt zijn nog steeds niet aanwezig. Op de lagere niveaus zoals brandwacht zijn inmiddels eisen

vastgelegd en worden deze in een groot deel van Nederland geoefend. Het knelpunt ligt op het niveau

van operationeel leidinggeven. Bevelvoerders, officieren van dienst en hoger worden niet of

nauwelijks volgens een vastomlijnd plan geoefend.

Over de kwaliteit van de huidige operationeel leidinggevende is in een groot deel van Nederland geen

duidelijk beeld. Een degelijk kwaliteitszorgsysteem is er niet. Tevens zijn de (kwaliteits)eisen niet of

nauwelijks omschreven.

Van de operationeel leidinggevende bij de brandweer wordt een hoop verwacht. Echter, de

beoordeling van het functioneren vindt momenteel nog steeds plaats op basis van de beheersmatige

functie. Functioneringsgesprekken over de repressieve taak worden niet of nauwelijks gehouden. In dit

onderzoek wil ik me beperken tot de officiersfuncties. Niet omdat de rest niet interessant is, maar

omdat, als het oefenen op dat niveau goed geregeld wordt, de overige functies meegaan in dit systeem.

Een goede maatstaf voor de beoordeling van de repressieve kwaliteiten is er echter niet. De laatste

jaren is de wil om te oefenen toegenomen, dit geldt jammer genoeg ook voor de werkdruk.

Onderzoeken en rapporten1 van de laatste tijd wijzen uit dat het roer om moet. Hiervoor moeten

keuzes worden gemaakt.

Tijdens mijn stage voor de Master-opleiding heb ik bij de KLM gekeken hoe het oefenbeleid daar in

elkaar zit. Dit heeft grote indruk op me gemaakt en me de inspiratie gegeven om te onderzoeken op

welke gebieden de brandweer van het oefenbeleid bij de KLM kan leren. Piloten en leidinggevenden

bij de brandweer moeten beiden onder tijdsdruk beslissingen nemen. Het is nuttig om na te gaan welke

overeenkomsten er zijn.

1 In Bijlage III vindt u een overzicht van de onderzoeken en rapporten van de laatste 10 jaar

Page 6: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

6

1.2. Probleemstelling

De centrale vraagstelling bij dit onderzoek is:

Is het kwaliteitsprogramma dat de KLM toepast voor haar vliegers zinvol voor de operationeel

leidinggevenden van de brandweer?

Om te komen tot een antwoord op deze probleemstelling is een aantal onderzoeksvragen

geformuleerd:

• Wat voor kwaliteitskenmerken moet de operationeel leidinggevende bij de brandweer hebben?

• Is toetsing van de kwaliteit van de operationeel leidinggevende noodzakelijk en mogelijk?

• Kan aan de hand van de theorie en van de systematiek van de KLM aangegeven worden hoe het

opleidingsprogramma van de operationeel leidinggevende kan worden verbeterd?

1.3. Onderzoeksmethode

De gegevens voor dit onderzoek zijn op verschillende manieren verzameld. Als uitgangspunt dient

mijn stage bij de KLM, hun toetsingsmethode en filosofie.

Vervolgens is er informatie verzameld via literatuurstudie in binnen- en buitenland.

1.4. De opbouw van de scriptie

In hoofdstuk 2 zal vanuit een breed perspectief ingegaan worden op het oefenen. Er wordt aangegeven

wat oefenen inhoudt, als overgegaan wordt op een integraal kwaliteitszorgsysteem. Daarnaast wordt

op basis van de theorie aangegeven, hoe de kwaliteit binnen de organisatie getoetst kan worden. Als

laatste wordt aan de hand van de theorie een model gegeven, waarin de vaardigheden van de

operationeel leidinggevende verwerkt zijn. Dit model dient als kader voor het vastleggen van de

kwalitatieve normen die aan de operationeel leidinggevende worden gesteld.

In hoofdstuk 3 wordt de huidige wijze van oefenen bij de brandweer beoordeeld. Hier wordt door

middel van een globale scan van het oefenbeleid bij de brandweer een knelpuntenanalyse gegeven van

het huidige oefenbeleid.

In hoofdstuk 4 wordt de trainingssystematiek van de KLM behandeld, een organisatie met een

hoogstaand integraal veiligheidssysteem. Bekeken wordt welke onderwerpen van toepassing zijn voor

het oefenbeleid van de operationeel leidinggevende.

In hoofdstuk 5 wordt weergegeven welke onderdelen in het oefenprogramma moeten worden verwerkt

om de kwaliteit van het oefenen te verbeteren en te verdiepen. Daarnaast wordt aan de hand van de

theorie en het kwaliteitsprogramma van de KLM een oefenprogramma voor de OVD gegeven.

In hoofdstuk 6 worden conclusies en aanbevelingen geformuleerd voor het oefenbeleid van de

operationeel leidinggevende bij de brandweer. Hier wordt de centrale probleemstelling beantwoord.

Noot

In deze scriptie wordt soms in plaats van de ‘operationeel leidinggevende’ ook de verwijzing ‘hij’ gebruikt. Daar

waar dit gebruikt wordt, moet het worden gelezen als ‘hij/zij’. Om de leesbaarheid te bevorderen zal echter

alleen ‘hij’ gebruikt worden.

Page 7: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

7

2. Kwaliteit en functiekarakteristiek

2.1. Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft het theoretisch kader van het onderzoek. Voordat een discussie over kwaliteit

van oefenen gestart kan worden, dient eerst aangegeven te worden wat onder kwaliteit verstaan wordt.

Deze theorie biedt een kader waarmee de kwaliteit van oefenen van operationeel leidinggevende

verbeterd en uiteindelijk geoptimaliseerd kan worden.

De gekozen invalshoek is de huidige wijze en niveau van oefenen van operationeel leidinggevenden

bij de brandweer. Hierover kan een waardeoordeel gegeven worden op het moment dat hier een

(algemeen) kader aan ten grondslag ligt.

De benadering in dit hoofdstuk is van algemeen naar specifiek. In het algemene deel wordt het

kwaliteitsmodel aangehaald, de systematiek van dit model wordt gebruikt voor structurering van de

onderwerpen. Voor verdere diepgang over het kwaliteitszorgsysteem wordt verwezen naar andere

literatuur.

De onderdelen behorende bij het kwaliteitszorgsysteem worden behandeld. Als eerste wordt ingegaan

op de te stellen kwaliteitseisen. Anders gezegd, waar doen we het voor? Vervolgens op het training- en

oefenprogramma waarmee kwaliteit bereikt kan worden. Als laatste wordt de toetsing/ evaluatie

behandeld, waarmee bekeken kan worden of de gewenste kwaliteit bereikt is. Is dit niet het geval, dan

dient er een aanpassing plaats te vinden. Deze methodiek toont het cyclisch karakter van

kwaliteitszorg.

Daarnaast is er een kader nodig om het kwaliteitszorgsysteem te toetsen. Aan de hand van de Tripod-

methodiek zal een toetsingskader ontworpen worden. Waarmee een uitspraak over de kwaliteit van het

oefenen gegeven wordt.

2.2. Kwaliteitszorg voor het oefenen*

Kwaliteit is tegenwoordig één van de meest gebruikte woorden in relatie tot organisaties. Het begrip

heeft ook intrede gedaan bij de overheid. Na een korte omschrijving van een aantal veel gebruikte

termen, zal in het algemeen ingegaan worden op het kwaliteitssysteem.

Kwaliteit

Kwaliteit wordt over het algemeen beschouwd als ‘de mate waarin het geheel van eigenschappen en

kenmerken van een product, dienst of proces voldoet aan de eisen en verwachtingen van de gebruiker/

klant2’. Voor de kwaliteit van het oefenen geldt dat de organisatie duidelijk vaststelt wat de eisen en

verwachtingen voor de ‘klanten’ zijn ten aanzien van het oefenen.

In relatie tot de operationeel leidinggevende kan gesteld worden dat deze over voldoende

vaardigheden moet beschikken om op een verantwoorde wijze te kunnen functioneren.

Kwaliteitszorg

Het begrip kwaliteitszorg houdt in: ‘het totaal aan activiteiten dat tot doel heeft factoren die de

kwaliteit van het product, het proces of de dienst beïnvloeden, zodanig te integreren en te beheersen

* In dit hoofdstuk wordt gesproken over de operationeel leidinggevende en niet over de OVD of de vlieger. De

theorie is zo opgebouwd dat beide functionarissen (en tevens andere) hieronder begrepen kunnen worden. 2 G.J. Bergenhenegouwen, E.A.M. Mooijman & H.H. Tillema, Strategisch opleiden en leren in organisaties,

Deventer 1999, p 332

Page 8: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

8

dat het product of de dienst met de beoogde kwaliteit wordt geleverd of verricht3’. Kwaliteitszorg is

geen eenmalig project, maar een continu proces dat een organisatie aanwendt om de eisen op een rij te

krijgen, en de organisatie zodanig aan te passen dat men aan deze eisen kan voldoen

Kwaliteitsbeleid In het kwaliteitsbeleid omschrijft de organisatie de doelstellingen die men wil realiseren op het gebied

van kwaliteitszorg, aangevuld met concrete acties, een planning en een budget. Het kwaliteitsbeleid

wordt sterk bepaald door het huidige niveau binnen de organisatie. De ambities van het management

bepalen in sterke mate het uiteindelijke resultaat van het beleid. Om te komen tot een goede aansturing

en evaluatie van het beleid, dient men doelen zoveel mogelijk te kwantificeren.

Integrale kwaliteitszorg Integrale kwaliteitszorg wil zeggen dat alle organisatiegeledingen (van topmanagement tot de

schoonmaakdienst) een (gedeelde) verantwoordelijkheid hebben voor het hanteren van het

kwaliteitszorgsysteem en het realiseren van voorgestelde verbeteringen. Men spreekt ook van integrale

kwaliteitszorg indien men de kwaliteit van diverse bedrijfsprocessen verbetert, zoals het oefenproces

(het primaire proces) bestaande uit activiteiten gericht op het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren/

toetsen van oefenactiviteiten, en de ondersteunende werkprocessen.

Het gaat te ver om tot in detail de invoering van dergelijke processen te bespreken, in hoofdlijnen

wordt aangegeven hoe kwaliteitszorg gerealiseerd kan worden.

Systeem van kwaliteitszorg

Voor het realiseren van integrale kwaliteitszorg is een systeem van kwaliteitszorg noodzakelijk.

Kenmerkend voor het systeem is dat er op systematische en structurele wijze aandacht is voor:

- kwaliteitsbeheersing, door het vastleggen van procedures, richtlijnen en werkafspraken;

- kwaliteitsbewaking, door het meten van de kwaliteit;

- kwaliteitsverbetering, door het evalueren van het proces en verbeteringen door te voeren.

Een systeem van kwaliteitszorg heeft bij voorkeur een cyclisch karakter, dat garandeert dat het

systeem continu geëvalueerd en verbeterd wordt. Dit systeem wordt in figuur 2.1. weergegeven.

1) Vaststellen processen

4) Verbeteren 2) Vaststellen gewenste norm

3) meten processen

Figuur 2.1. Algemene weergave kwaliteitszorgsysteem

Vertaald naar een kwaliteitszorgsysteem voor het oefenen en trainen, zien de kenmerken van het

systeem er als volgt uit:

1) Vaststellen processen: Vastleggen van het systeem om te komen tot kwaliteitsverbetering van het

oefenen. In deze voorbereidingsfase moet een keuze gemaakt worden voor een kwaliteitssysteem

dat toegepast wordt. Hierop wordt verder niet ingegaan.

2) Vaststellen gewenste norm: Bepalen aan welke norm de personen die geoefend worden moeten

voldoen. Deze norm is afhankelijk van het functieprofiel van de functionaris.

3) Meten processen: Meten van de kwaliteit van de wijze van oefenen c.q. de kwaliteit van de

functionaris die geoefend wordt.

4) Verbeteren: Afhankelijk van de resultaten de wijze van oefening aanpassen. Daarnaast geldt het

gemeten resultaat van de geoefende functionaris als ingangsniveau van de nieuwe cyclus.

3 G.J. Bergenhenegouwen, E.A.M. Mooijman & H.H. Tillema, Strategisch opleiden en leren in organisaties,

Deventer 1999, p 332

Page 9: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

9

De regelkring voor het oefenen kan schematisch weergegeven worden (figuur 2.2.). Dit schema kan

onafhankelijk van het type kwaliteitssysteem worden toegepast. Echter de keuze voor een

kwaliteitssysteem vooraf is essentieel.

Figuur 2.2. Schematische weergave regelkring van kwaliteitssysteem oefenen

Op de keuze van een kwaliteitszorgsysteem als zodanig zal niet ingegaan worden. Als uitgangspunt

wordt de cyclus uit figuur 2.2. gekozen. Aan de hand van de schematische weergave wordt in dit

hoofdstuk de theorie ter verbetering van het oefenen besproken.

2.3. Vaststellen gewenste norm

Onder het vaststellen van de gewenste norm wordt verstaan: de vaardigheden die beheerst moeten

worden op een bepaald niveau. Om dit te kunnen aangeven zal eerst aan de hand van theoretische

inzichten dieper ingegaan worden op de vaardigheden van de operationeel leidinggevende (O.L.).

Vervolgens wordt aangegeven hoe het niveau van de vaardigheden bepaald kan worden.

2.3.1. Besluitvormingsprocessen volgens Klein en Rasmussen

De besluitvormingsvaardigheid van de operationeel leider is een van de meest essentiële componenten

om tot een effectieve afhandeling van een incident te komen4.

Op basis van onderzoek naar de verschillende besluitvormingsprocessen door Van Duin & Helsloot5

en Flin6 kan geconcludeerd worden dat er momenteel twee vigerende besluitvormingstheorieën zijn

voor de operationeel leidinggevende. Dit zijn de theorieën van Klein (RPD, Recognition Primed

decision making) en die van Rasmussen (Cognitieve controle van beslisprocessen). Stefan Wevers7

heeft aan de hand van deze theorieën het functioneren van de OVD van de brandweer onderzocht en

aanbevelingen gedaan voor een oefenprogramma. Door gebruik te maken van hetgeen al onderzocht

is, wordt een kader aangegeven aan de hand waarvan de ‘norm’ vastgesteld kan worden. De theorieën

van Klein en Rasmussen worden in bijlage I weergegeven. Deze theorieën worden hier verder als

bekend verondersteld. Ten behoeve van de onderbouwing zijn ze in bijlage I opgenomen.

Aan de hand van de hierboven genoemde theorieën kunnen de vaardigheden van de operationeel

leidinggevende worden onderscheiden in drie onderdelen: basisvaardigheden, specifieke vaardigheden

en beïnvloedingsvaardigheden.

4 Flin, R.H. Sitting in the hot seat, 2

e druk, West Sussex, 1996, p 140

5 Duin, M. van & Helsloot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief optreden, Arnhem, maart 1999, p 53 -67

6 Flin, R.H. Sitting in the hot seat, 2

e druk, West Sussex, 1996

7 Wevers, S., Raison d’etre, een onderzoek naar de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision Making,

Hengelo, mei 1999

1) Vaststellen gewenste

norm

2) Oefening en training

(ervaring)

3) Meting

Wijze van oefenen

Kwaliteit functionaris

Page 10: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

10

1. Basisvaardigheden

Dit zijn algemene vaardigheden, die noodzakelijk zijn om als operationeel leidinggevende te

functioneren. Volgens de theorie van Rasmussen vallen deze vaardigheden onder de termen skill- en

rule-based. De basisvaardigheid bestaat uit vakinhoudelijke kennis van de operationeel

leidinggevende. Onder de term basisvaardigheid vallen de volgende onderdelen:

- Procedurekennis:

De procedures op het vakgebied die van toepassing zijn om als operationeel leidinggevende te

kunnen functioneren.

- Materiaal- en materieelkennis:

De operationeel leidinggevende moet de middelen die hem ter beschikking staan begrijpen en

hiermee overweg kunnen. Dit moet routine zijn.

- Werkgebied:

De operationeel leidinggevende moet actuele kennis hebben van het terrein waarop hij opereert. Dit

kan een verzorgingsgebied, vliegroute of installatiekennis bij een fabriek zijn.

- Communicatie:

Het overbrengen van informatie en bevelen naar de uitvoerende leden van het team. Communicatie

is een van de belangrijkste onderdelen uit het pakket van de operationeel leidinggevende.

- Vakkennis:

Specifieke kennis op het vakgebied. Hieronder vallen tevens nieuwe ontwikkelingen in het

vakgebied.

- Tactiek en techniek:

Mogelijke wijze van optreden bij incidenten, problemen en calamiteiten. Hoe wordt dit op een

adequate manier afgehandeld? Het beheersen van de wijze waarop het besluitvormingsproces werkt

en hoe dit bij calamiteiten op het vakgebied toegepast wordt, is hiervan een essentieel onderdeel.

2. Specifieke vaardigheden

Hieronder worden de vaardigheden verstaan die door ervaring en oefenen van praktijksituaties moeten

groeien. Door de beheersing van de basisvaardigheden is de operationeel leidinggevende in staat om te

functioneren. Dit zijn vaardigheden die, volgens het RPD-model van Klein (beslissen op basis van

herkenning), getraind moeten worden. In de theorie van Rasmussen wordt dit knowledge-based

genoemd.

Het is belangrijk, om met de theorie van Rasmussen en Klein te spreken, om deze basisvaardigheid

verder uit te bouwen zodat de ‘rugzak’ door middel van ervaring verder gevuld wordt. Het verkrijgen

van meer ervaring vanuit daadwerkelijke incidenten en oefeningen draagt er toe bij dat specifieke

vaardigheden als basisvaardigheid betiteld kunnen worden.

Onder de specifieke vaardigheden wordt verstaan:

- Besluitvormingsproces:

De operatoneel leidinggevende beslist (Klein) op basis van herkenning van situaties. Aan de hand

van deze theorie kan gesteld worden dat de operationeel leidinggevende sneller en beter kan

beslissen indien deze meerdere situaties eerder ‘beleefd’ heeft. De basisvaardigheid wordt door het

opdoen van ervaring en veel oefenen vergroot.

Page 11: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

11

- Bevelvoering:

De wijze waarop besluiten door de operationeel leidinggevende genomen worden. Hierbij gaat het

er om dat de operationeel leidinggevende de gekozen oplossing op een juiste wijze aan de inzet

koppelt. Weten hoe een probleem aangepakt moet worden is de basis. Daarnaast is het essentieel

dat deze besluiten door de operationeel leidinggevende omgezet worden in bevelen. Door het

opdoen van ervaring leert de operationeel leidinggevende op welke wijze het rendement van zijn

bevelvoering het hoogst is.

- Intervisie:

Inzicht in eigen sterke en zwakke punten. Een essentieel onderdeel uit het pakket van de

operationeel leidinggevende is inzicht hebben in de eigen prestaties. Dit kan verkregen worden

door zelfevaluatie, maar ook door collegiale of onafhankelijke toetsing. Dit is met name belangrijk

voor de wijze waarop de functionaris met de besluitvorming omgaat en tot een oplossing komt.

2.4. Beïnvloedingsvaardigheden

Tot nu toe is er alleen gesproken over individuele besluitvorming en over het ontwikkelingsproces van

de operationeel leidinggevende. Bij de bestrijding van een calamiteit komt er nog iets anders om de

hoek kijken: stress. Stress kan van wezenlijke invloed zijn op het handelen van de operationeel

leidinggevende. Aangezien operationeel leidinggevenden in veel gevallen hiermee te maken krijgen,

moet hieraan aandacht geschonken worden.

Daarnaast is het in de praktijk niet zo dat de operationeel leidinggevende zelfstandig zaken afhandelt.

In de meeste gevallen werkt de operationeel leidinggevende in een team. Het functioneren in een team

kan effect (positief of negatief) hebben op het functioneren van de operationeel leidinggevende8.

2.4.1. Stress

Operationeel leidinggevenden zullen per definitie opereren in veeleisende en potentieel stressvolle

situaties. Dit wetende moeten zij in staat zijn om te gaan met hun eigen stress.

Aan de hand van de door haar bestudeerde theorie heeft Flin9 een schema (figuur 2.3) ontworpen

waarin de stressfactoren op een logische wijze gecategoriseerd zijn. Het schema geeft een overzicht

van de elementen die kunnen voorkomen bij ‘spannende’ operationele inzetten.

De stress begint vanaf het moment dat er gealarmeerd wordt en de operationeel leidinggevende op pad

gaat. Het schema houdt niet specifiek rekening met gebeurtenissen voor en na het incident.

Flin heeft het effect dat stress kan hebben op het optreden van de OVD uitgebreid geanalyseerd. En ze

komt tot de conclusie dat veel oefenen en trainen leidt tot een vermindering van stress.

8 Visser, A.,Als de nood het hoogst is: een onderzoek naar het functioneren van een operationeel leidinggevende

in een rampsituatie, Nijmegen 1997, p 11 -12 9 Flin, R.H. Sitting in the hot seat, 2

e druk, West Sussex, 1996, p 102 - 105

Page 12: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

12

feedback Oorzaken(stressoren) Stressvoorkomende factoren Directe effecten

Lange termijn effecten

Figuur 2.3. Schema voor stress bij operationeel optreden van operationeel leidinggevenden

2.4.2. Groepsprocessen

Naast het individuele besluitvormingsproces bestaat er ook besluitvorming in groepen. Voor de

operationeel leidinggevende is dit van belang. Het nemen van een besluit in en met een groep is

moeilijk om snel en goed te doen, maar is in het kader van besluitvorming essentieel.

Naar minder meetbare prestaties als besluitvorming in crisissituaties (Naturalistic Decision Making

oftewel NDM-type) is nog weinig onderzoek verricht. Bekende negatieve kwalitatieve effecten die

teams op de besluitvorming van de beslisser kunnen hebben, zijn10

: ‘groupthink’ en het niet delen van

unieke informatie en ‘distributed decision making’.

Groupthink is de neiging binnen groepen om conflicten te vermijden door (te) snel tot

overeenstemming te komen. ‘Te snel’ wil hier zeggen dat men niet alle relevante alternatieven

overweegt en daarom niet tot de optimale oplossing komt.

Groupthink kan ook op meer naturalistische wijze beschreven worden: door de wisselwerking tussen

de groepsleden wordt de situatie-inschatting beïnvloed en komt men te snel tot een sociaal gewenste

situatie-inschatting.

10

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999, p 40 - 41

Onprettige en dynamische

gebeurtenissen

Chaotische en

verwarrende ervaringen

Slachtoffers

Communicatie

Tijdsdruk

Groepsprocessen en

coördinatie

Omgeving

Middelen (mensen en

techniek)

Omgang met de media

Training

Oefenen onder tijdsdruk

Ervaring (met name

vergelijkbare situaties)

Procedures

Goede geestelijke en

lichamelijke conditie

Ondersteuning van

collega’s

Ondersteuning van de

leiding

Persoonlijkheid

Positief

Opwinding

Energiek

Alert

Snel denken

Snelle reacties

Negatief Psychologisch

Hartbonken, zweten, beven,

snelle ademhaling,

misselijkheid

Emotioneel

Bezorgd, bevreesd, angst,

verdoofd, schuldgevoel

Gedrag

Hyperactief, agressief,

geïrriteerd, teruggetrokken

Cognitief

Geheugenverlies,

concentratie, denken,

besluiten nemen

Positief Opluchting

Bevrediging

Gevoel iets bereikt te

hebben

Toegenomen

vertrouwen

Negatief

Slecht slapen

Slechte eetlust

Humeur

Terugkerende

beelden

Schuldgevoel

PTSD

Beïnvloed door:

Uitkomst gebeurtenis

Kritische debriefing

Rechtszaak

Ondersteuning vanuit

organisatie

Ondersteuning van

familie en vrienden

Huidige welzijn

Page 13: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

13

Het niet delen van unieke informatie treedt vooral op als groepsleden elkaar slecht kennen. Experts die

unieke informatie hebben en achterhouden voor hun groepsleden, worden niet geloofd en hun

informatie wordt uiteindelijk niet meegenomen. Dit kan ook optreden als groepsleden binnen de

hiërarchische structuur bang zijn om hen informatie te presenteren.

Het is in ieder geval duidelijk dat bij groepsbesluitvorming een goede communicatie van belang is.

Een ander aspect van de invloed van groepsprocessen op besluitvorming wordt wel ‘distributed

decision making’ genoemd: in veel complexe situaties is het onmogelijk dat één persoon alle

beslissingen neemt. Door tijdsdruk worden deeleenheden gedwongen eigen beslissingen te nemen.

Deze deeleenheden zijn veelal gescheiden van hun coördinerende leiders zodat er altijd een

tijdsverloop is tussen het doorgeven van informatie en ontvangen van opdrachten, etc.

Effectieve besluitvorming kan nu alleen plaatsvinden als alle betrokken beslissers zich van deze

beperkingen bewust zijn en hiernaar handelen. Dit betekent dat strategische beslissers zich moeten

beperken tot de grote lijnen en dat snelle, lokale beslissers beseffen welke informatie essentieel is voor

het totaalbeeld van de hogere beslisser.

Gezien de problematiek die groepsprocessen met zich meebrengen, is het wenselijk dat de leden van

de diverse teams elkaar kennen. Dit werkt drempelverlagend en daarnaast geeft oefenen met elkaar

inzicht in de mogelijke problemen en de onderlinge eigenschappen.

2.5. Normen operationeel leidinggevende

Samengevat leidt de beschreven theorie tot een overzicht van de onderdelen die door de operationeel

leidinggevende beheerst moeten worden.

Vaardigheden Onderdelen

Basisvaardigheden Procedurekennis

Materiaal- en materieelkennis

Communicatie

Werkgebied

Vakkennis

Tactiek en techniek

Specifieke vaardigheden Besluitvormingsproces

Bevelvoering

Intervisie

Beïnvloedingsvaardigheden Stress

Groepsprocessen Tabel 2.1. Vaardigheden van de operationeel leidinggevende welke beheerst moeten worden Om een duidelijke norm aan te geven wordt per vaardigheid aangegeven op welk niveau deze

vaardigheid beheerst dient te worden. Van oudsher worden vaardigheden onderverdeeld in vier

componenten11

:

- Cognitieve component: kennisaspect, doelt op zaken als herkennen, beoordelen en maken van

keuzen.

- Psycho-motorische component: het op de juiste wijze uitvoeren van handelingen.

- Sociaal-psychologische aspecten: hieronder vallen zaken als waarnemen, observeren,

communiceren, leiderschapsstijlen, collegiale ondersteuning en intervisie.

- Affectieve component: omgang met normen en gevoelens van jezelf en anderen.

11

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999, p32

Page 14: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

14

In het kader van oefenen kan een tweede onderscheid gemaakt worden, namelijk de verschillende

categorieën van vaardigheden12

:

- motorische vaardigheden;

- besliskundige vaardigheden;

- sociale vaardigheden.

Aan de hand van deze opsomming is het mogelijk om aan te geven op welk niveau een onderdeel van

het functieprofiel van een functionaris beheerst moet worden. Toch geeft dit nog onduidelijkheden,

aangezien elk aspect meerdere elementen omvat. Er is behoefte aan duidelijke criteria, deze worden

hier geïntroduceerd. De criteria zijn gebaseerd op de onderdelen die beheerst moeten worden door de

O.L. en de bovenstaande theoretische inzichten ten aanzien van de vaardigheden.

Kennisniveau (k) : beheersen van de theorie die noodzakelijk is voor functioneren.

Toepassingsniveau (t) : het toepassen van de theorie in de praktijk.

Inzichtniveau (i) : inzicht hebben in de theorie en/of praktijk.

Diagnoseniveau (d) : kunnen analyseren van problemen.

Besluitniveau (b) : het vermogen om de analyse om te zetten in besluiten.

Sociaal niveau (s) : vaardigheden die het functioneren ondersteunen.

N.B. Indien een combinatie van deze niveaus toegepast wordt, zal door middel van al of niet

hoofdlettergebruik de zwaarte van dat niveau aangegeven worden.

Indien deze niveaus gekoppeld worden aan de vaardigheden ziet dit er als volgt uit:

Vaardigheden Onderdelen Beheersniveau

Basisvaardigheden Procedurekennis

Materiaal- en materieelkennis

Communicatie

Werkgebied

Vakkennis

Tactiek en techniek

T, i, k

T, k

T, s

K

K

T, I

Specifieke vaardigheden Besluitvormingsproces

Bevelvoering

Intervisie

D, T, k

D, B, s

S

Beïnvloedingsvaardigheden Stress

Groepsprocessen

S

S, B Tabel 2.2. Algemene weergave van de kwalitatieve normen van de operationeel leidinggevende

Nu de norm is aangegeven, kan onderzocht worden hoe deze vaardigheden door middel van een

trainingsprogramma op een aanvaardbaar niveau gehouden kunnen worden.

2.6. Oefenen

In the absence of actual experience in managing emergeny operations, training becomes the only

realistic alternative. (Mathis, McKiddy and Way 1982, blz. 49)13

.

Rhona Flin, heeft in haar boek14

onderzoek verricht naar benodigde managementcapaciteiten van

operationeel leidinggevenden. Het onderzoek beslaat alle aspecten van het operationeel leidinggeven,

van assessment tot en met het daadwerkelijke optreden. Dit onderzoek is verricht onder allerlei soorten

operationeel leidinggevenden, zoals bijvoorbeeld politie, brandweer, ambulance, maar ook bij piloten,

het leger en olieplatforms.

12

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999, p32 13

Flin,R.H., ‘Sitting in the hot seat’ 2e druk, West Sussex, 1996, p 70

14 Flin,R.H., ‘Sitting in the hot seat’ 2

e druk, West Sussex, 1996, p38 - 68

Page 15: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

15

Ze geeft aan dat het noodzakelijk is om de leidinggevende goede ‘tools’ te geven om hem in staat te

stellen het werk goed te verrichten. In haar aanbevelingen citeert Flin de brandweercommandant van

Phoenix, Brunacini. Hij stelt dat ontwikkeling, door middel van training en oefening, van de Officier

van Dienst een noodzaak is. Al is het alleen maar omdat de wereld verandert.

“A whole new group of personnel has entered the fire safety process. Surviving fire fighters and their

relatives, smart lawyers, insurance representatives, public administrators, as fire safety advocates all

represent a very special set of agendas before and after a firefighter is injured or killed…. This group

typically has radar that can detect goofy explanations and lame excuses for unsafe practises ….

Anyone who has not started to understand and respond to the current shift in the safety responsibility

of the command system needs a wake-up call”

Alan Brunacini (1991)15

.

Operationeel leidinggeven is een hele andere taak en deze wordt over het algemeen te weinig

uitgevoerd om hierin routine op te bouwen concludeert Flin16

. De operationeel leidinggevende moet te

allen tijde voldoende vaardigheden hebben om een incident te kunnen managen. Om hiertoe in staat te

zijn zal de operationeel leidinggevende met een zekere regelmaat moeten oefenen op deze

vaardigheden.

Oefenen wordt omschreven als het op peil houden en verdiepen van vaardigheden17

. Het gaat bij

oefenen om het regelmatig herhalen van handelingen, waardoor men zich vaardigheden ‘eigen’ kan

maken. Centraal in de definitie staan de vaardigheden, zoals behandeld in de vorige paragraaf.

De basisgedachte achter oefenen is om de functionaris zo goed mogelijk voor te bereiden op het echte

werk. Aangezien niemand met regelmaat alle mogelijke scenario’s in de praktijk tegenkomt zal er

geoefend moeten worden. Oefenen is volgens de theorieën over ‘beslissen onder tijdsdruk’ van

essentieel belang voor het daadwerkelijk optreden. Dit pleit ervoor dat een structureel oefenbeleid een

randvoorwaarde is om de vaardigheden op niveau te houden. Aangezien praktijkervaring een flexibele

component is, ontstaat de noodzaak om het oefenprogramma op het individu te richten.

Vastgestelde normen vormen het uitgangspunt voor het oefenprogramma. De in tabel 2.2. genoemde

normen geven een profiel van het niveau van beheersing van vaardigheden. Het aantal uren training

dat nodig is om een operationeel leidinggevende op het gewenste niveau te krijgen is afhankelijk van

meerdere factoren. Bepalende elementen zijn het ingangsniveau en praktijkervaring die opgedaan

wordt. Het algemene profiel is een kader, waaruit een persoonlijk trainingsprogramma gedestilleerd

kan worden.

2.7. Oefenfilosofie

In de vorige paragraaf is aangegeven welke vaardigheden door de operationeel leidinggevende

geoefend moeten worden. Het niveau van oefenen is echter weer afhankelijk van de ‘bouwstenen’ die

hieraan ten grondslag liggen. Het gaat te ver om alle mogelijke vormen van oefenen te behandelen. In

deze paragraaf wordt ingegaan op de oefenfilosofie c.q. systematiek.

De oefenvorm kan met name situatief genoemd worden, daarnaast dient er bij het oefenen ingezoomd

te worden op de verschillende fasen die te onderscheiden zijn bij het oefenen.

15

Brandweer Oklahoma City, Jaarverslag 1999, Oklahoma City, 2000, p 9 16

Flin,R.H., ‘Sitting in the hot seat’ 2e druk, West Sussex, 1996, p 69 - 96

17 Duin, M. van, Helsloot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief optreden, Arnhem, maart 1999, p 32

Page 16: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

16

Oefenen kan worden verdeeld in drie verschillende, elkaar opvolgende fasen18

. Schematisch kan dit als

volgt worden weergegeven:

c) testfase

a) basiselementen b) integratiefase

Figuur 2.3. Oefencyclus

a) Begonnen wordt met een fase waarin de basiselementen van de te oefenen vaardigheden

afzonderlijk worden geoefend. Deze basiselementen worden individueel geoefend of geïnstrueerd

tot het moment dat de vaardigheden beheerst worden. In tabel 2.2. worden deze vaardigheden de

basisvaardigheden benoemd.

b) In de integratiefase worden de geleerde elementen in zijn geheel geoefend. Dit zijn oefeningen

waar met name ingezoomd wordt op de specifieke vaardigheden die toegepast worden. De

basiselementen dienen hiervoor beheerst te worden en moeten als zodanig meegenomen worden in

de evaluatie van de oefening.

c) Afgesloten wordt met een testfase waarin alle vaardigheden aan de orde komen. Hierbij wordt

onder tijdsdruk en bij voorkeur in teamverband geoefend.

In elke fase is een terugkoppeling van de prestaties een voorwaarde. Hier wordt op teruggekomen in

de volgende paragraaf.

De verschillende vaardigheden zijn gekoppeld aan de verschillende niveaus. Het is belangrijk om aan

te geven met welke oefenmethodiek deze vaardigheden bijgebracht kunnen worden.

Kennisniveau (k)

Onderdelen die op kennisniveau beheerst moeten worden, hebben een theoretische achtergrond. Om

dit onderdeel op aanvaardbaar niveau te krijgen is instructie (theorie) of zelfstudie nodig. Het

uiteindelijke doel is dat de functionaris kennis heeft van de materie.

Toepassingsniveau (t)

Op het toepassingsniveau wordt verwacht dat de functionaris het geleerde in de praktijk op de juiste

wijze toe kan passen. Voor dit niveau zijn (praktijk)oefeningen het geëigende middel.

Inzichtniveau (i)

Op dit niveau dient de functionaris inzicht te hebben in de theorie, om dit te kunnen toepassen in de

praktijk. Een goed voorbeeld hiervan is een procedure, hierbij is inzicht essentieel om toe te kunnen

passen. De oefenmethode hiervoor is de (praktijk)oefening, waarbij de inzichtcomponent beoordeeld

kan worden.

Besluitniveau (b)

Niveau van besluitvorming, hoe komt de functionaris tot besluiten en hoe effectief is het besluit. Met

name praktijkoefeningen onder (tijds)druk zijn hiervoor een goed middel.

Sociaal niveau (s)

Het sociale niveau komt het beste tot zijn recht bij team- of multidisciplinaire oefeningen onder

tijdsdruk. Hierbij komen de wijze van omgang, de wijze van leidinggeven en de overige vaardigheden

die onder deze noemer vallen het best tot zijn recht.

18

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999, p48

Page 17: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

17

Voor operationeel leidinggevenden is de oefensystematiek in de testfase met name gebaseerd op

situatieve instructie. Een situatieve training laat zich minder eenvoudig volgens een vast verloop

reguleren, omdat de context definieert welke handelingen er moeten plaatsvinden19

. De rol van de

trainer is faciliterend. Leren in ‘rijke’, authentieke omgevingen kan zich ervoor lenen om verbanden te

leggen met de (latere) gebruikssituatie. Bij situatieve training is demonstratie en ‘modelling’ in een

rijke leeromgeving de belangrijkste leervorm. Direct opereren in levensechte situaties kan:

- helpen om vaardigheden onder realistische condities toe te passen;

- aanleiding geven tot directe interactie met de omgeving;

- transfer bevorderen door in te laten zien welke kennistoepassingen ‘echt’ werken;

- toegankelijkheid van kennis en vaardigheid vergroten.

Bij situatief leren wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van strategieën die mensen ertoe aanzetten om

zelf kennis te ontwikkelen20

. Hierbij kan de inzet worden overwogen van onder meer:

1. Modelling, demonstratie en toelichting door ervaren uitvoerders. Zij kunnen:

♦ erop wijzen hoe een proces zich ontvouwt in een ‘echte’ beroepssituatie;

♦ aangeven wat de redenen, verklaringen zijn voor wat er gebeurt;

Het startpunt van situatieve instructie is het aanbieden van ‘levensechte’ situaties voor

instructiedoeleinden. Dit kan een multimedia of ‘praktijk’ oefening zijn.

2. Coaching en mentoring. Dit wordt gekenmerkt door:

♦ het observeren van cursisten en het geven van hulp, waarbij men zich terughoudend opstelt om

zelfsturing van het leerproces mogelijk te maken;

♦ het geven van supervisie (directief of indirect) en het monitoren van vertoond gedrag, waarbij

ruimte wordt gelaten voor probleemexploratie (niet direct ingrijpen in het leerproces);

♦ het helpen bij de reflectie over en analyse van eigen gedrag, eventueel in vergelijking met anderen;

♦ het bieden van oefeningen en taken om de kennisontwikkeling van de functionaris te volgen

(misconceptie vroeg opsporen);

♦ het analyseren van situaties op geschikte momenten, daar waar uitleg en toelichting functioneel

zijn, zodat er aansluiting kan plaatsvinden op latente informatiebehoefte.

3. Articulatie. Dit wordt gekenmerkt door:

♦ het nadenken over en abstraheren van (routinematige) acties en gedrag;

♦ het geven van redenen, verklaringen voor oplossingen en strategieën in de praktijk.

Aan de hand van de theorie is in paragraaf 2.5. een kaart geproduceerd (tabel 2.2.) waarin de

verschillende vaardigheden van de operationeel leidinggevende aangegeven zijn. Naast de

vaardigheden moeten normatieve kengetallen aangegeven worden. Het doel is de operationeel

leidinggevende op een aanvaardbaar niveau van functioneren te brengen en te houden.

Het aangeven van een algemeen toepasbare norm is lastig, en afhankelijk van de soort functie.

Uitgangspunt is dat alle vaardigheden in een tijdvak geplaatst worden. Na verloop van tijd zakken

bepaalde vaardigheden weg en daarom moet men zien te achterhalen hoe lang bepaalde vaardigheden

op peil blijven. Dit is afhankelijk van het type vaardigheid.

2.8. Frequentie

De vraag die hier gesteld kan worden is of binnen een bepaalde tijd alle taken geoefend moeten

worden en zo ja, hoe lang deze periode moet zijn. De achterliggende gedachte hierbij is dat een

systematiek veronderstelt dat een aantal vaardigheden en praktijkgevallen moeten worden geleerd en

uitgevoerd. De oefenfrequentie is nodig voor het opstellen van een oefenprogramma. Als uitgangspunt

wordt aangenomen dat alle vaardigheden jaarlijks geoefend moeten worden.

19

Schreyoegg, A., Coaching: een inleiding voor praktijk en opleiding; coaching voor de coach, Addison

Wesley, Amsterdam 1997, p 103 - 121 20

G.J. Bergenhenegouwen, E.A.M. Mooijman & H.H. Tillema, Strategisch opleiden en leren in organisaties,

Deventer 1999, p 220 -223

Page 18: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

18

Om differentiatie in de trainingen te verkrijgen is een meerjaarlijkse oefencyclus nodig21

. De termijn

voor de meerjarige oefencyclus is een keuze. Een theoretische onderbouwing is in de theorie niet te

vinden, er wordt zowel een drie- als vierjarige cyclus gehanteerd. Een meerjarige oefencyclus heeft als

meerwaarde dat er een beleidscyclus voor het oefenen neergezet wordt, waarmee een duidelijke

structuur bereikt wordt. En een structuur van het oefenbeleid is noodzakelijk voor inpassing in een

systeem van kwaliteitszorg22

. De termijn hangt over het algemeen samen met de algemene

beleidscyclus, gehanteerd in de organisatie.

Aangezien goede kengetallen niet uit de theorie gehaald kunnen worden, zullen de frequenties,

gehanteerd door de KLM, als richtlijn genomen worden. Dit wordt behandeld in paragraaf 4.4.

Oefenen is noodzaak, maar zonder goed plan heeft het geen zin. Een gestructureerde aanpak van het

oefenen is een randvoorwaarde. In paragraaf 2.1. is vanuit het kwaliteitssysteem aangegeven dat een

cyclus een randvoorwaarde voor kwaliteit is. Deze cyclus komt bij het oefenen weer terug. Daarnaast

wordt de cyclus gebruikt voor een fasegewijze aanpak van het oefenen.

Aangevangen wordt met de basisvaardigheden. Als deze beheerst worden, wordt overgestapt naar de

complexere oefeningen, waarin de specifieke vaardigheden in de oefeningen meegenomen worden.

Als laatste worden de ‘totale’ oefeningen uitgevoerd, met daarin alle facetten die bij de taak van de

operationeel leidinggevende horen, inclusief de tijdsdruk.

Alle vaardigheden moeten in ieder geval jaarlijks geoefend te worden om de operationeel

leidinggevende op niveau te houden. Afhankelijk van de evaluatie en de ervaring van de persoon dient

het persoonlijk oefenprogramma aangepast te worden aan de behoefte23

.

2.9. Meting

De derde schakel van de kwaliteitskring is de meting of evaluatie. Het begrip evaluatie is hier te

omschrijven als een zorgvuldige schatting van de waarde van een handeling of product. Het woord

schatting in deze omschrijving betekent dat de positieve en negatieve aspecten, de voor- en nadelen

zodanig worden aangegeven dat er een weloverwogen en goed gefundeerde beslissing mogelijk is. Het

woord zorgvuldig betekent hier ‘op systematische wijze’ of aan de hand van een vaststaande

procedure, oftewel ‘zo objectief mogelijk’. Omdat evaluaties van oefenen te maken hebben met het

waarderen van activiteiten en handelingen van mensen, is extra zorgvuldigheid geboden.

2.9.1. Methoden van kwaliteitsmeting24

De effectiviteit van oefenen is te meten. De vooraf vastgestelde normen gelden hierbij als

uitgangspunt. Er moet niet alleen gekeken worden naar de kwaliteit van de functionaris, maar tevens

naar de wijze van oefenen en de kwaliteit van de trainer.

Eindresultaten kunnen gemeten worden aan de hand van vastgestelde maatstaven (kwaliteitsnorm).

Hiervoor bestaan verschillende methoden. In het kader van de ISO-certificering bestaat de term Audit,

in de opleidingsbenadering bestaat sinds jaar en dag de toetsingsmethodiek, om de kwaliteit van de

cursist te meten. Daarnaast wordt vaak gewerkt met evaluaties om de kwaliteit van het

opleidingsprogramma en docenten te meten. Er zijn meerdere methoden om inzicht te krijgen in de

kwaliteit. In het kort worden de verschillende methodieken behandeld.

21

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999, p 45 22

Kessels, J.W.M., Smit, C.A.,Leren beslissen in crisissituaties, Deventer 1997, p 104 -106 23

Wevers, S., Raison d’etre, een onderzoek naar de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision Making,

Hengelo, mei 1999, p 23 24

Bergenhenegouwen G.J.,Mooijman E.A.M. & Tillema,H.H., Strategisch opleiden en leren in organisaties,

Deventer 1999, p 334 - 348

Page 19: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

19

Audit

De NEN-ISO 8402/1994 kent een kwaliteitsaudit, dit betreft een onderzoek dat uitgevoerd wordt door

een auditor en wordt ingekaderd in een viertal randvoorwaarden.

De eerste randvoorwaarde is dat de resultaten van dit onderzoek worden getoetst aan een

referentiedocument. In het referentiedocument dient de norm te worden vastgelegd.

De tweede randvoorwaarde is dat de kwaliteitsaudit afgenomen wordt door onafhankelijke personen of

organisaties.

De derde randvoorwaarde is dat er een systeem ten grondslag ligt aan het uitvoeren van

kwaliteitsaudits.

De vierde randvoorwaarde definieert de kwaliteit van de auditor, deze dient te beschikken over

zodanige sociale vaardigheden dat de geïnterviewde bereid is de benodigde informatie te verschaffen.

Toetsing

Bij de toetsing worden vooraf gestelde leerdoelen aan het einde van de leerperiode getoetst. Deze

meetmethode is in het onderwijs veel gebruikt en geeft een beoordeling van de student. Voorwaarde

hierbij zijn een vaststelling van de leerdoelen en bepalen van de meetmethode die toegepast wordt.

Veelal worden hiervoor open vragen gebruikt, waarmee getoetst wordt of de cursist de lesstof

beheerst. Een andere methode is een mondelinge beantwoording van vragen door de cursist. Voor het

toetsen van een operationeel leidinggevende gaat de voorkeur uit naar de tweede methode. Het gaat er

met name om of de O.L. de kennis kan toepassen in de praktijk. Deze methode is echter veel

arbeidsintensiever.

Evaluatie

Het begrip evaluatie is te omschrijven als een zorgvuldige schatting van de waarde van een handeling

of product. Het belangrijkste doel van een evaluatie heeft betrekking op het vaststellen van de mate

van effectiviteit en efficiëntie van de gekozen oplossing.

Er zijn drie functies van evaluatie te onderscheiden. Uit het oogpunt van een gerichte rapportage is het

goed om helder aan te geven welke functie men primair voor ogen heeft25

.

- Verantwoording: nagaan in hoeverre de beoogde doelstelling door de betreffende oefeninspanning

is bereikt. Het kan hier gaan om de kwantiteit van de oefeninspanning (aantal oefeningen) of de

kwaliteit van de oefenactiviteit (behaalde resultaat).

- Verbetering: de informatie uit de evaluatie wordt gebruikt om leemten en tekorten in het

oefentraject op te sporen en verbeteringen en bijstellingen aan te brengen. Dit kan betrekking

hebben op bijvoorbeeld het oefenprogramma, de instructeurs, de oefenmethodieken en de locaties.

- Ontwikkeling: dit is gericht op beleidsontwikkeling op langere termijn, en heeft meer een

strategische waarde. Dit heeft met name betrekking op het belang dat gehecht wordt aan het

oefenen in het algemeen. De gegevens worden geplaatst in de context van sterkte/zwakte-analyses,

competentieontwikkeling, toekomstige ontwikkelingen en plannen inzake innovaties.

Beoordelaars

Er zijn verschillende manieren waarop effectiviteit kan worden bepaald. Een van de bekendste is de

methode waarbij vooraf een bepaald doel wordt gesteld en na afloop wordt bezien of dat doel ook

gerealiseerd wordt. Zolang het theoretische kennis betreft is de beantwoording van vragen aan de hand

van bekende theorie een meetlat. Bij praktijkoefeningen is dit lastiger en bepaalt de beoordelaar wat

goed of slecht is. Een aanverwante discussie betreft de vraag: wie bepaalt de effectiviteit van het

oefenen, of wie verricht de evaluatie? Hiervoor zijn meerdere gegadigden. Ten eerste degenen die de

oefening maakten.

25

Stufflebeam, D.L., Shinkfield, A.J., Systematic evaluation, A self instructional guide to theory and practice,

Kluwer-Nijhoff, Boston/Dordrecht, 1985, p 79

Page 20: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

20

Zij hadden een idee over de wijze waarop de oefening zou moeten verlopen. Ten tweede kunnen

bepaalde experts, intern of extern, de evaluatie verrichten. Ten slotte kunnen de betrokkenen zelf hun

eigen prestatie beoordelen. In alle drie de gevallen dient dat oordeel niet te digitaal te worden opgevat.

Het is niet een kwestie van goed of fout. Oefenevaluaties dienen dan ook eerst en vooral als input voor

toekomstige leerprocessen te worden beschouwd. Lessen van vandaag kunnen morgen worden

gebruikt. Evalueren kan het best door een combinatie van deze drie categorieën beoordelaars

(oefenleiders, externe en interne deskundigen en de betrokkene zelf) geschieden. Oordelen over het

over het functioneren tijdens oefeningen komt dan door een scala van meet- en ijkpunten tot stand26

.

Vergelijking onderling en met andere situaties maken het dan ook mogelijk een beter en meer

voldragen oordeel te vormen. In die situaties kan de waarde van een oefening ook in het bredere

oefenbeleid worden geplaatst.

2.10. Toetsingskader voor de kwaliteit van oefenen

Indien in een organisatie geoefend wordt, zegt dit nog niets over de kwaliteit van oefenen. In deze

paragraaf wordt een algemeen kader neergezet waarmee iets gezegd kan worden over de kwaliteit van

een oefenprogramma.

Een algemeen toetsingskader voor oefenbeleid is niet in de theorie te vinden. Toch dient er een

uitspraak gedaan te worden over de kwaliteit van het oefenbeleid. Bij de zoektocht naar een algemeen

toetsingskader van het oefenbeleid is getracht aansluiting te vinden bij erkende systemen. Door

gebruik te maken van een erkend systeem, wordt een ‘kapstok’ gecreëerd, waarmee gekomen wordt

tot een algemeen toetsingskader.

Om een dergelijk kader aan te geven wordt gebruik gemaakt van de Tripod-methode27

. Deze methode

is ontwikkeld om ongevallen te onderzoeken en is in opdracht van het bedrijf SHELL vervaardigd.

Deze ver ontwikkelde methodiek wordt als basis gebruikt voor het uiteindelijke toetsingskader. Alleen

het gedeelte dat gaat over training en opleiding wordt hier gebruikt, en dan alleen het onderdeel

‘veroorzaakt door’. Achtergrondinformatie over de Tripod-methode vindt u in bijlage II.

Alhoewel de Tripod-methode primair niet ontwikkeld is voor een fragmentarische toetsing voor de

kwaliteit van het oefenen wordt hier toch voor gekozen. Tripod wordt toegepast voor het onderzoek

van oorzaken van ongevallen. Vanuit de andere zijde beredeneerd kan gesteld worden dat als het

onderdeel training en oefening in orde is, dat ongevallen voorkomen worden en dat de kwaliteit

voldoende is.

Met behulp van de theorie uit dit hoofdstuk kan, met de basisoorzakenlijst van het onderdeel opleiding

en oefening van de Tripod-methode als uitgangspunt, een toetsingslijst gemaakt worden. De nieuwe

vragenlijst kan als een tweede niveau gezien worden van de basislijst. Hierin worden relevante vragen,

afgeleid van de theorie, toegevoegd om meer diepgang te verkrijgen. Hiermee kan het

oefenprogramma van de operationeel leidinggevende getoetst worden op de inhoud. Volgens de

filosofie van de Tripod-methode dient elke vraag positief beantwoord te worden. Een negatief

antwoord brengt een mogelijke oorzaak van een ongeval of een gebrek in beeld.

De toegevoegde vragen aan de hand van de theorie uit dit hoofdstuk zijn gebaseerd op het

kwaliteitszorgsysteem, de normen, het oefenen en de meting voor de operationeel leidinggevenden.

Voor de duidelijkheid zijn de vragen die toegevoegd zijn, schuin gedrukt.

26

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999, p 55 - 57 27

Groeneweg J, Controlling the controllable: The Management of safety, DSWO Press, Leiden 1998

Page 21: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

21

Toetsingslijst trainingsprogramma operationeel leidinggevende:

1) Beschikt de organisatie over een kwaliteitszorgsysteem voor het oefenen?

2) Heeft de operationeel leidinggevende voldoende ervaring (relateren aan kengetallen vanuit de

organisatie, incidenten/tijdsperiode)?

3) Is de operationeel leidinggevende voldoende opgeleid voor de functie?

4) Is er een intern opleidings- en oefenprogramma voor nieuwe operationeel leidinggevenden,

waarin specifieke voor het werkgebied geldende risico’s aangegeven worden?

5) Is er binnen de organisatie een gestructureerd trainingsprogramma voor de operationeel

leidinggevende?

6) Is het trainingsprogramma zodanig opgebouwd dat er aandacht geschonken wordt aan basis- en

specifieke vaardigheden en tevens aan zaken zoals stress en teamvorming?

7) Wordt de effectiviteit van trainingsprogramma’s getoetst?

8) Wordt het trainingsprogramma op de individuele operationeel leidinggevende afgestemd?

9) Wordt de kwaliteit van de operationeel leidinggevende getoetst?

10) Worden toetsingsgegevens met de operationeel leidinggevende nabesproken?

11) Vinden er naast individuele trainingen tevens trainingen plaats van de operationeel

leidinggevende in teamvorm?

12) Is er een standaardisering van de oefeningen?

2.11. Uitleiding

In brede toepassing van allerlei theoretische modellen schuilt ook een gevaar. Het lijkt aantrekkelijk

om de complexe werkelijkheid van het oefenen tot een plat vlak terug te brengen. Als het echter

allemaal zo simpel zou zijn, dan zou dit bij de verschillende organisaties al geregeld zijn.

Flin heeft met haar onderzoek een kader gegeven waarmee operationeel leidinggevenden geoefend

kunnen worden. Daarnaast heeft zij door het brede onderzoek aangetoond dat operationeel leiding

geven een moeilijk vak is, waarin vele elementen beheerst moeten worden. Mede doordat

calamiteitenbestrijding geen dagelijkse bezigheid is, blijft het lastig om de kennis en vaardigheden op

niveau te houden.

Met behulp van de theorie van Groeneweg, gecombineerd met theorieën die de randvoorwaarden voor

het oefenen aangeven, kan een kwaliteitskader gegeven worden voor het oefenbeleid.

In de volgende hoofdstukken zal het oefenbeleid van de brandweer getoetst worden aan het opgestelde

kwaliteitskader en wordt gekeken naar het oefenen van de operationeel leidinggevende. Vervolgens

wordt naar een andere organisatie gekeken, die kwaliteit hoog in het vaandel heeft staan en waar het

voeren van een kwaliteitsbeleid een tweede natuur is: de KLM. Op welke onderdelen kan het

uitvoeren van dit beleid iets betekenen voor de brandweer.

Page 22: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

22

3. Oefenen bij de brandweer

3.1. Inleiding

Over de kwaliteit van het oefenen bij de brandweer is al veel geschreven. In bijlage III is een

samenvatting van de onderzoeken van de laatste tien jaar opgenomen. Een conclusie die hieruit

getrokken kan worden is dat aan het huidige oefenbeleid veel verbeterd kan worden, zowel mono- als

multidisciplinair.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het huidige niveau van oefening en training bij de brandweer.

Specifiek zal ingegaan worden op het oefenen en trainen van brandweerofficieren. Aan de hand van de

theorie uit hoofdstuk 2. wordt een beeld gegeven van de huidige kwaliteit van het oefenen bij de

brandweer.

Door middel van interviews met tien hoofden opleidingen van regionale brandweren in Nederland is

getracht een beeld te scheppen van de huidige situatie.

3.2. Kwaliteit van het oefenen bij de brandweer

Aan de hand van de vragenlijst uit hoofdstuk 2. zal getracht worden de kwaliteit van het oefenbeleid

bij de brandweer aan te geven. Voor de beantwoording van de toetsingsvragen is een interview

gehouden onder 10 opleidingshoofden van regionale brandweren en daarnaast zijn conclusies uit

‘Beter oefenen bij de brandweer28

’ meegenomen. Het overzicht is niet uitputtend, maar geeft een

globaal beeld.

28

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999

Page 23: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

23

Toetsingslijst trainingsprogramma operationeel leidinggevende:

Toetsingsvragen Niveau brandweer

1. Beschikt de organisatie over een kwaliteitszorgsysteem

voor het oefenen?

Nee, in ontwikkeling (3x)

misschien in toekomst (7x)

2. Heeft de operationeel leidinggevende voldoende ervaring

(relateren aan kengetallen vanuit de organisatie,

incidenten/ tijdsperiode)?

Nee, kengetallen* uit scriptie Wevers

worden gehanteerd (10x)

3. Is de operationeel leidinggevende voldoende opgeleid

voor de functie?

Ja, volgens modulaire structuur (7x)

In kleine gemeenten uitzonderingen

(3x)

4. Is er een intern opleidings- en oefenprogramma voor

nieuwe operationeel leidinggevenden, waarin specifieke

voor het werkgebied geldende risico’s aangegeven

worden?

Een repressief inwerkprogramma voor

nieuwe medewerkers is niet aanwezig

(4x)

Ja, voor algemene vaardigheden (4x)

Ja (2x)

5. Is er binnen de organisatie een gestructureerd

trainingsprogramma voor de operationeel leidinggevende

(heeft de organisatie een opleidingsprogramma)?

Vanuit het onderzoek Nibra:

50% beschikt hier niet over

33% meerjarenoefenplan

(gemeentelijk)

17% meerjarenoefenplan (regionaal

gecombineerd met gemeentelijk

oefenplan)

100% meerjarenoefenplan regio (eigen

onderzoek)

De gehanteerde cyclus van het

meerjarenoefenplan is 4 jaar

6. Is het trainingsprogramma zodanig opgebouwd dat er

aandacht geschonken wordt aan de basis- en specifieke

vaardigheden en tevens aan zaken zoals stress en

teamvorming?

De OVD participeert in oefeningen,

maar opbouw is niet aanwezig (10x)

7. Wordt de effectiviteit van de trainingsprogramma’s

getoetst?

Nee (10x)

8. Wordt het trainingsprogramma op de individuele

operationeel leidinggevende afgestemd?

Nee (10x)

9. Wordt de kwaliteit van de operationeel leidinggevende

getoetst?

Nee (10x)

10. Worden toetsingsgegevens met de operationeel

leidinggevende nabesproken?

Evaluaties bij oefeningen vinden

plaats, maar hebben geen structureel

karakter (10x)

11. Vinden er naast individuele trainingen tevens trainingen

plaats van de operationeel leidinggevende in teamvorm?

Ja, de OVD en andere leidinggevenden

doen mee aan teamoefeningen (10x)

12. Is er een standaardisering van de oefeningen?

Ja, inmiddels zijn een databank en

oefenkaarten ontwikkeld29

. Hier wordt

gebruik van gemaakt (10x) Tabel 3.1. Toetsingskader kwaliteit oefenen bij de brandweer

* Wevers geeft als kengetal aan in zijn scriptie dat de OVD 10 tot 12 keer per jaar een serieuze uitruk of oefening

moet hebben. 29

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handleiding leidraad oefenen, Arnhem 2000

Page 24: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

24

3.3. Wat zijn de knelpunten in het huidige kwaliteitssysteem?

Aan de hand van het beeld uit tabel 3.1. kunnen we conclusies trekken over de kwaliteit van oefenen

bij de brandweer.

1. In het huidige systeem van de brandweer is nog geen duidelijk kwaliteitssysteem aanwezig.

2. Er is onvoldoende structuur van oefenen. Over het algemeen wordt er een meerjaren oefencyclus

van vier jaar gehanteerd.

3. Het ontbreekt aan een persoonlijk trainingsplan.

4. Er is geen introductie-oefenplan voor nieuwe medewerkers.

5. Er wordt nauwelijks geoefend op specifieke risico’s in het verzorgingsgebied.

6. Er wordt te weinig geoefend en getraind bij de brandweer. Zeker op het niveau van de OVD en

overige functies, zoals ROGS en WVD.

7. Ten aanzien van de functies op het gebied van de rampenbestrijding wordt te weinig getraind.

8. Er wordt te weinig gebruik gemaakt van bestaande oefen- en trainingsmethodieken.

9. Er wordt niet aan kwaliteitstoetsing gedaan.

3.4. Wat wordt er nu aan de kwaliteit van de brandweerofficier gedaan?

Voordat iemand brandweerofficier wordt moet een lang traject doorlopen worden. In de ideale situatie

ziet dit er als volgt uit:

- Assessment

- Opleiding tot brandweerofficier

- Opleiding binnen het verzorgingsgebied

- Oefenen en trainen

Daarnaast is het ook mogelijk om een ‘verticaal’ traject te volgen, vanaf het niveau brandwacht alle

rangen doorlopen tot en met de functie ‘Officier van Dienst’.

De brandweer kent geen kwaliteitssysteem of anderszins een systeem waarin de kwaliteit van het

repressieve personeel gemonitord wordt. Wel wordt er van oudsher geoefend bij de brandweer. Aan de

hand van de vaardigheden behandeld in hoofdstuk 2., wordt ingegaan op het oefenprogramma.

Op de onderdelen assessment en opleiding tot brandweerofficier wordt verder niet ingegaan.

3.4.1. Norm

De norm voor de OVD houdt momenteel niet veel meer in dan het hebben van verschillende

diploma’s. Een echt functieprofiel en kwaliteitseisen zijn er niet. De methodiek die de Nederlandse

brandweer momenteel hanteert is een beoordeling nadat er fouten gemaakt zijn. Vanuit de enquête is

gebleken dat een duidelijke normstelling nog afwezig is. Wel hebben de meeste regio’s een

taakomschrijving van de OVD.

Het takenpakket van de brandweerofficier (OVD) ziet er als volgt uit:

- Leiding geven aan twee tot vier brandweereenheden of een brandweerpeloton

- Coördineren van een CTPI (commando team plaats incident)

- Verantwoordelijk zijn voor de inzet en de veiligheid van het personeel

- Zorgdragen voor de afhandeling van het incident

Daarnaast zijn er bij de brandweer meerdere operationeel leidinggevende functies op officiersniveau,

zoals de Hoofdofficier van Dienst (HOVD) en de Commandant van Dienst (CVD). De functies hebben

veel overeenkomsten, alhoewel ze hiërarchisch boven elkaar staan. Het zwaartepunt van de OVD ligt

meer op het tactische vlak en die van de HOVD en CVD op het strategische vlak.

Page 25: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

25

3.4.2. Oefenen

Aan de hand van een de enquête en het onderzoek naar de kwaliteit van het oefenen door het Nibra,

wordt getracht een beeld te scheppen van het oefenen bij de brandweer.

In mei 1999 heeft het Nibra een onderzoek afgerond naar het oefenen bij de brandweer30

. Dit

onderzoek is door het Nibra (Helsloot, Van Duin en Withagen) uitgevoerd in opdracht van het

Ministerie van BZK, aangevuld met aanbevelingen op het vervolg door de Directie Brandweer en

Rampenbestrijding.

Eind 1997 is er door het Nibra een vragenlijst gestuurd naar de hoofden opleiding en oefenen. In deze

enquête hebben de respondenten informatie verstrekt over de wijze waarop hun korps het oefenen

aanpakt, en hebben zij hun mening kunnen geven over de huidige stand van zaken en de wensen die zij

op het terrein van oefenen hebben. Waar mogelijk is onderscheid gemaakt tussen grote en kleine

korpsen. Door middel van dit onderzoek is getracht een tendens aan te geven, aangezien de

onderzoeksgroep beperkt is. Daarnaast heeft het Nibra gewerkt met een Group Dicision Room.

Als kanttekening wordt aangegeven dat de verschillen per korps groot zijn, echter de tendens is

duidelijk.

In het rapport wordt geconstateerd dat de officieren (veel) te weinig oefenen. Met name op de

onderdelen gevaarlijke stoffen, grootschalig optreden, bevelvoering en teamvorming.

Het niveau van oefenen is onvoldoende. Aan de hand van recente onderzoeken, en de uitgevoerde

enquête, zullen de verschillende vaardigheden doorlopen worden. Hierbij wordt het huidige niveau in

beeld gebracht.

Basisvaardigheden

- Procedurekennis

Specifieke lessen en of trainingen op dit gebied worden niet of nauwelijks gegeven (eigen enquête).

Daar waar het korps bepaalde specialismen heeft, zoals de WVD en de gevaarlijke stoffen worden

deze procedures geoefend.

- Materiaal- en materieelkennis

Dit wordt eveneens meegenomen bij de oefeningen. Landelijk gezien is er op dit gebied nauwelijks

aandacht. Men verwacht dat de officier dit beheerst.

- Werkgebied

Training en oefening op specifieke gevaren in de regio vinden nauwelijks plaats. Vanuit eigen

onderzoek en constateringen blijkt dat de ramp in Enschede hier een verandering in teweeggebracht

heeft. Steeds meer korpsen krijgen door middel van risico-inventarisaties en het project Maatramp

inzicht in de industriële risico’s van het verzorgingsgebied en brengen deze onder de aandacht van het

repressieve personeel.

- Vakkennis

Uit het onderzoek van het Nibra komt naar voren dat er geoefend wordt bij de korpsen op het gebied

van grootschalig optreden, gevaarlijke stoffen en brandbestrijding, zij het te weinig. Aan specifieke

vakkennis wordt aandacht besteed. Voor bijscholing qua nieuwe ontwikkelingen wordt verwezen naar

conferenties, symposia en bijscholingen. Op zichzelf is dit goed, echter hierin hebben de meeste

korpsen een passieve houding en ligt er geen scholingsbeleid aan ten grondslag, maar wordt

gereageerd op het aanbod (eigen enquête).

30

Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999

Page 26: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

26

- Tactiek en techniek

Dit wordt met oefeningen meegenomen. De laatste jaren neemt het aantal korpsen dat naar Engeland

gaat voor operationele trainingen enorm toe. Hier wordt een week lang onder andere aandacht besteed

aan de tactiek en techniek van de bestrijding van calamiteiten. Zelf ben ik al vijf jaar als docent bij

deze trainingen betrokken en constateer ik steeds weer dat een aaneengesloten periode van oefening en

training een zeer positief resultaat heeft op het kennisniveau van de OVD. Op de hogere niveaus

(HOVD, CVD ) wordt deze methodiek van oefenen niet toegepast.

Specifieke vaardigheden

- Besluitvormingsproces

In het algemeen kan gezegd worden dat de theorieën van Klein en Rasmussen nog niet zijn

doorgedrongen in het oefenprogramma. Een oefenprogramma met als doel om de skill- en rule-based

vaardigheden te beheersen om bij gecompliceerde oefeningen op een aanvaardbaar niveau te presteren

is niet aanwezig31

.

- Bevelvoering

Bij het oefenen van de bevelvoering wordt de Officier van Dienst het meest in de gelegenheid gesteld

om te oefenen. Minder tijd krijgen de Hoofdofficier van Dienst/ Commandant van Dienst, de WVD-

deskundige en de Regionaal Officier Gevaarlijke Stoffen. Aangegeven wordt door de respondenten dat

er slechts beperkte mogelijkheden zijn om te oefenen. Vanuit het Nibra wordt aangegeven dat analyses

van gebeurtenissen en papieren scenario’s zeker een bijdrage kunnen leveren aan de thans bestaande

situatie.

- Communicatie

In het onderzoek van het Nibra wordt met geen woord gerept over communicatie. Dat is vreemd

aangezien bij iedere oefening de communicatie als probleem gezien wordt. Communicatie wordt

natuurlijk wel bij oefeningen getraind, maar telkens blijkt dat een resultaat valt of staat met de

communicatie. Bij de brandweer zijn twee vormen van communicatie te onderscheiden, te weten

radiocommunicatie (instellen van een verbindingsnetwerk) en verbale communicatie bij de inzet.

Gezien het belang dient dit onderwerp periodiek op het oefenprogramma te staan.

- Intervisie

Evalueren gebeurt in de meeste korpsen, dit wordt zowel in het Nibra onderzoek als bij het onderzoek

van de inspectie32

(1997) geconstateerd. Meestal gebeurt dit mondeling, zonder enige structuur.

Daarnaast gebeurt dit nauwelijks schriftelijk. Een op de persoon gerichte evaluatie, met als doel

inzicht te krijgen in de positieve en negatieve kanten, vindt helemaal niet plaats. In het algemeen

wordt dit als bedreigend ervaren.

Factoren die het besluitvormingsproces kunnen beïnvloeden

- Stress

Het omgaan met stress kan gedeeltelijk aangeleerd worden via oefeningen, echter dan zal de oefening

een hoog realiteitsgehalte moeten hebben en de factor tijd/tempo moet nadrukkelijk aanwezig zijn. Uit

het onderzoek van het Nibra blijkt hier nu juist een knelpunt te liggen. Op het oefencentrum in

Moreton-in-Marsh zijn goede oefenfaciliteiten aanwezig, maar ook bij RISC en bij het oefencentrum

in Vlissingen zijn hiertoe, hetzij beperkte mogelijkheden. Aan dit punt wordt weinig aandacht

geschonken, ook al wordt er geoefend. Toch zijn er met beperkte middelen mogelijkheden te over, om

op het onderdeel ‘stress’ te oefenen. Dit wordt niet goed onderkend.

31

Duin, M. van, Helsloot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief optreden, Arnhem, maart 1999, p 63 32

Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Kwaliteit van het repressieve brandweerpersoneel: Besluit

brandweerpersoneel, overige regelgeving en richtlijnen voor kwaliteitszorg (compleet), Den Haag, BZK, 1997

Page 27: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

27

- Teamvorming/groepsprocessen

Het algemene oordeel van de respondenten is dat teamvorming gemiddeld minder vaak geoefend

wordt dan wenselijk is.

De algehele conclusie van het onderzoek van het Nibra is dat er onvoldoende geoefend wordt bij de

brandweer. Het oefenen neemt af naarmate de repressieve rang van de brandweerfunctionaris hoger

wordt. Een geïntegreerd oefenbeleid ontbreekt.

Daarnaast blijkt dat oefeningen maar in beperkte mate door opgeleide instructeurs worden opgezet en

geleid. Dit niet zo positieve beeld dient te veranderen.

In 2000 is de pilot gestart met ‘Beter Oefenen bij de Brandweer’. Voor lagere rangen wordt dit actief

gebruikt, blijkt uit eigen onderzoek. Ten aanzien van oefenen van de officiersrangen begint er zich

oefenbeleid te vormen. Voordat dit naar wens verloopt zal er echter een aanzienlijke tijd verstrijken.

Men heeft het te druk met ander werk. Op niet voldoende oefenen staat momenteel (nog) geen sanctie.

3.5. Meting

De meting die door de brandweer wordt gehanteerd, bestaat met name uit evalueren. Vanuit de

rapportage ‘Beter Oefenen bij de Brandweer’ blijkt dat de wijze van evalueren niet constructief en

efficiënt gebeurt. Oefeningen worden wel geëvalueerd, echter niet vastgelegd. Daarnaast is er geen

systeem aanwezig, zodat de resultaten van de evaluaties gebruikt kunnen worden voor de volgende

oefencyclus.

Grote oefeningen worden geëvalueerd. Over het algemeen gebeurt dit in groepsverband en zijn de

aangegeven conclusies van tevoren in te vullen. Namelijk, er is hard gewerkt en de verbindingen

waren slecht. Nu is dit laatste enigszins gechargeerd, echter een goede systematiek is nog niet

aanwezig. Standaard evaluatieformulieren zijn voorradig en worden steeds meer gebruikt. Zelfs zijn er

in sommige regio’s formulieren per type functionaris aanwezig. Hiermee wordt een goede richting

ingeslagen. Aan persoonlijke evaluatie en feedback wordt minder gedaan, en jammer genoeg worden

deze evaluaties niet bijgehouden in een persoonlijk dossier.

Helaas wordt geconstateerd dat het evalueren nog veel verbetering behoeft. Er is een gebrek aan een

gedegen systematiek, met een persoonsgebonden evaluatie. Zolang het vrijblijvend is, bestaat de

behoefte aan verbetering van de persoonlijke kwaliteiten niet.

3.6. Uitleiding

De kwaliteit van het oefenen bij de brandweer laat te wensen over. De brandweer is recentelijk

begonnen om het niveau van oefenen te verbeteren. Deze weg wordt mede gesteund door het Rijk. Het

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangegeven, door middel van het

neerzetten van oefenlocaties en het verplicht stellen van een kwaliteit beheerssysteem en het

beschikbaar stellen van financiën, dat het belangrijk is om de kwaliteit van het oefenen te verbeteren

bij de brandweer.

Het is zinvol om te kijken hoe andere organisaties het oefenbeleid ingevuld hebben. Tijdens de

binnenlandstage bij de KLM heb ik onderzocht hoe deze organisatie dit doet voor haar personeel en

met name voor de piloten (vliegers). Het betreft hier ook operationeel leidinggevenden, echter op een

ander vakgebied. In het volgende hoofdstuk wordt het oefenen bij de KLM onder de loep genomen.

Misschien hebben we er bij de brandweer iets aan.

Page 28: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

28

4. Meerwaarde van het kwaliteitsprogramma van de KLM

voor de brandweer

4.1. Inleiding

De luchtvaart voert kwaliteit altijd hoog in het vaandel. En daarvoor is reden genoeg, want als er in de

luchtvaart iets fout gaat vallen er vele slachtoffers en is dit vaak wereldnieuws. De bedrijfsvoering van

luchtvaartorganisaties moet wel voor kwaliteit gaan, aangezien ongevallen een smet op het vaandel

zijn en de daaruit voortvloeiende kosten vaak enorm. Hierbij wordt ook duidelijk wat een grote

drijfveer is om kwaliteit te leveren, namelijk een dergelijke commerciële organisatie verdient haar geld

dankzij het predikaat ‘veilig’.

De KLM heeft om deze reden alle belang bij veiligheid, die verkregen wordt door een

kwaliteitszorgsysteem. Over de gehele breedte van de organisatie staan kwaliteit en veiligheid hoog op

de agenda, en dat is bepalend voor de gehele bedrijfsvoering.

Omdat de brandweer deze weg nog moet gaan, leek het zinvol om op het onderdeel oefenen en

toetsing vergelijkend onderzoek te verrichten. Flin33

gaf al aan dat er veel overeenkomsten tussen

operationeel leidinggevenden zijn. Daarom is het onderzoek toegespitst op de opleiding van vlieger (in

de luchtvaart wordt de term vlieger voor piloot gebruikt).

Het beroep van vlieger stelt zeer hoge eisen aan de persoon. In het algemeen hoeft de vlieger alleen

maar te vliegen, een routinehandeling, aangezien er niet vaak problemen zijn. In geval van

calamiteiten zal de vlieger, samen met zijn co-vlieger , specifieke procedures moeten toepassen om het

probleem te verhelpen of niet groter te maken zodat er geen ongeval plaatsvindt.

Met name de afhandeling van storingen vergt veel van een vlieger. Hier dienen niet routinematige

handelingen verricht te worden die, indien niet goed uitgevoerd, rampzalige consequenties kunnen

hebben.

Niet alleen de afhandeling van de calamiteit is van grote importantie, echter de vlieger is ook

verantwoordelijk voor de bemanning (crew) en de passagiers. De vlieger stuurt de bemanning aan en

moet passagiers geruststellen. Hiervoor is adequaat handelen en het geven van duidelijke opdrachten

essentieel.

4.2. Het kwaliteitsprogramma van de KLM

De KLM heeft een kwaliteitszorgsysteem. Dit geldt niet alleen voor het opleidings- en

oefenprogramma, maar voor alle organisatieonderdelen. In dit hoofdstuk wordt ingezoomd op de

uitvoering van het kwaliteitszorgsysteem van de KLM voor het oefenen.

In eerste instantie zal er een uitspraak gedaan worden over de kwaliteit van het systeem van de KLM

aan de hand van het toetsingskader uit hoofdstuk 2.

33

Flin,R.H., ‘Sitting in the hot seat’ 2e druk, West Sussex, 1996, p 95

Page 29: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

29

Toetsingsvragen Niveau KLM

1 1. Beschikt de organisatie over een kwaliteitszorgsysteem

voor het oefenen?

Ja, zie uitwerking in deze paragraaf

2. Heeft de operationeel leidinggevende voldoende ervaring

(relateren aan kengetallen vanuit de organisatie,

incidenten/ tijdsperiode)?

Neen, niet in afhandeling van

incidenten, maar wordt gecompenseerd

door individuele oefenprogramma

3. Is de operationeel leidinggevende voldoende opgeleid

voor de functie?

Ja, een onderbouwing vindt u in

paragraaf 4.4.

4. Is er een intern opleidings- en oefenprogramma voor de

nieuwe operationeel leidinggevende waarin specifieke,

voor het werkgebied geldende, risico’s aangegeven

worden?

Ja, zie uitwerking in paragraaf 4.4.

5. Is er binnen de organisatie een gestructureerd

trainingsprogramma voor de operationeel leidinggevende

(heeft de organisatie een opleidingsprogramma)?

Ja (paragraaf 4.4.)

6. Is het trainingsprogramma zodanig opgebouwd dat er

aandacht geschonken wordt aan de basis- en specifieke

vaardigheden en tevens aan zaken zoals stress en

teamvorming?

Ja, zie conclusie

7. Wordt de effectiviteit van de trainingsprogramma’s

getoetst?

Ja, driejaarlijkse evaluatie

8. Wordt het trainingsprogramma op de individuele

operationeel leidinggevende afgestemd?

Er wordt gebruik gemaakt van een

algemene opleidingsstructuur. Deze

wordt toegepast op de individuele

vlieger. Daarnaast wordt een

persoonlijk logboek bijgehouden.

9. Wordt de kwaliteit van de operationeel leidinggevende

getoetst?

Ja, tweemaal per jaar

10. Worden toetsingsgegevens met de operationeel

leidinggevende nabesproken?

Ja, Iedere training of toetsing heeft

ruimte voor persoonlijke nabespreking.

11. Vinden er naast individuele trainingen tevens trainingen

plaats van de operationeel leidinggevende in teamvorm?

Er zijn trainingen in teamverband,

echter doordat de samenstelling van

bemanning wisselt is de training niet

afgestemd op een vast team, maar op

de groepseffecten.

12. Is er een standaardisering van de oefeningen?

Ja, oefenprogramma wordt eens in de

drie jaar gewijzigd. Alle oefeningen

zijn ingevoerd in het computersysteem

van de simulator. Bij het

trainingsprogramma heeft de vlieger

30% ruimte voor eigen invulling. Tabel 4.1. Toetsingskader kwaliteit oefenen bij de KLM

Aan de hand van het toetsingskader kan gesteld worden dat het kwaliteitsprogramma van de KLM

hoogwaardig is.

Het trainingsprogramma van de KLM is ingebed in een kwaliteitszorgsysteem en is gericht op het

individu. Het trainingsprogramma kent een cyclisch proces, waarbij elke stap protocollair is

vastgelegd. Deze kant van het kwaliteitssysteem zal ik niet behandelen, maar het geeft aan dat de

invoer hiervan zeer arbeidsintensief is en veel tijd vergt.

Page 30: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

30

Het trainingsprogramma is in een cyclisch model ingevoerd, en het basisschema ziet er als volgt uit:

Figuur 4.1. Kwaliteitscyclus KLM

Het uitgebreide model dat door de KLM gehanteerd wordt, staat in bijlage IV. Per onderdeel wordt

hierna het basismodel behandeld.

4.3. Kwaliteitseisen vlieger

Bij de KLM zijn voor elke functionaris die een taak heeft in het vliegtuig, de eisen vastgelegd.

Ingegaan wordt op de kwaliteitseisen waaraan de vlieger moet voldoen. De overige functieprofielen

worden verder niet behandeld, maar wat opvalt zijn de kwaliteitseisen gesteld aan de trainers. Deze

moeten zelf vlieger zijn en worden daarnaast opgeleid tot trainer. De kwaliteit van de trainer wordt

tevens periodiek getoetst. En dit geldt voor een ieder die gelieerd is aan het trainingsprogramma.

Het takenpakket van de vlieger kan als volgt weergegeven worden:

- verantwoordelijk voor het vliegtuig en zijn inzittenden;

- verantwoordelijk voor een veilige en efficiënte vluchtuitvoering;

- samenwerking co-vlieger, hierbij wordt samengewerkt op basis van gelijkwaardigheid. Zowel de

co-vlieger als de vlieger heeft een eigen takenpakket, dat complementair is. Met dien verstande dat

(in het algemeen) de vlieger vliegt en de co-vlieger aanvullende taken ten behoeve hiervan vervult;

- aansturing bemanning, in zoverre dit verband houdt met de vluchtuitvoering en het overstaan op

buitenstations.

Het takenpakket is de basis voor het functieprofiel met de daaraan gekoppelde vaardigheden van de

vlieger. Per taakonderdeel is het profiel van de vlieger uitgewerkt met de daarbij behorende eisen. De

vastgelegde normen zijn verwerkt in een boekwerk. Het gaat te ver om dit in zijn geheel in dit

hoofdstuk te verwerken.

Kwaliteitseisen vlieger

(per toesteltype)

Trainingsprogramma,

gericht op toesteltype

Toetsing niveau vlieger (2x per

jaar)

Toetsing en wijziging

trainingsprogramma (1x per 3

jaar)

Page 31: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

31

Getracht is om de gestelde normen in de onderstaande tabel weer te geven.

Vaardigheden Onderdelen Beheersniveau

Eigenschappen - Assertiviteit

- Omgaan met stress

- Verantwoordelijkheid

- Intervisie

Moeten aanwezig zijn (assessment).

Daarnaast worden deze

eigenschappen meegenomen in de

eisen, omdat deze eigenschappen

variabel kunnen zijn afhankelijk van

de persoonlijke omstandigheden

Menselijke interactie - Communicatieve vaardigheden

- Teamverband

- Leiding geven

Vliegtuigkennis - Systeem

- Instrumenten

- Mogelijkheden vliegtuig

Beheersen, en moet tevens

geïnterpreteerd kunnen worden.

Procedures - Bedrijfsregels

- Luchtvaart

- Vliegtuig

- Operationeel

- Nood (storingen)

- Naleven

- Kennen en toepassen

- Beheersen en toepassen

- Beheersen en toepassen

- Toepassen door middel van

handleiding

Luchtruim - Bewustzijn positie en situatie

- Analyse informatie

- Planning

- Anticiperen

Volledige beheersing

Tabel 4.2. Normen vlieger

Er worden hoge eisen gesteld aan het beroep van vlieger. Een zware psychologische en fysieke

keuring wordt verricht bij de aanname van vliegers, hiermee wordt een basis gelegd. Vervolgens volgt

de aankomend vlieger een gedegen opleiding. Op deze facetten zal ik niet dieper ingaan.

De vlieger volgt bij de KLM een interne opleiding voor het type vliegtuig waarmee hij zal gaan

vliegen. Indien de vlieger van toestel verandert zal deze alvorens hiermee te vliegen, opnieuw de

interne opleiding voor het nieuwe toestel moeten volgen.

Indien de vlieger eenmaal vliegt dan zal deze de verplichte testen moeten ondergaan. Maar ook na

ziekte moet de vlieger, afhankelijk van de termijn, testen ondergaan alvorens hij weer de ‘lucht’ in

gaat. Bij een ziekteverzuim van twee maanden of langer zijn deze testen verplicht. En als de vlieger

langer dan een jaar ziek geweest is, zal het gehele trainingsprogramma voor een specifiek toestel

opnieuw doorlopen moeten worden.

Schematisch weergegeven ziet dit traject er als volgt uit:

- Assessment

- Basisopleiding vlieger

- Specifieke opleiding toestel (vb. Airbus, MD 11, DC 10, 767 etc)

- Competentietesten en -training (prof. Check (overheidseis), type

recurrent (interne training, toetsing)

- Crew resource management training

- Public adress (geven van informatie aan de passagiers)

Page 32: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

32

4.4. Trainingsprogramma

De vlieger moet een interne opleiding volgen voor het type vliegtuig waarmee hij zal gaan vliegen.

Indien de vlieger van toestel verandert, zal hij alvorens hierop te gaan vliegen opnieuw de interne

opleiding voor het nieuwe toestel moeten volgen.

Een opleiding voor een nieuw vliegtuigtype duurt acht weken. In deze periode wordt eerst het vliegen

op het nieuwe toestel geleerd (dit moet wel, aangezien er geen uniformiteit bestaat ten aanzien van de

bediening van de vliegtuigen). Vervolgens worden alle mogelijke storingscenario’s doorgenomen en

geoefend.

Aan het einde van deze opleiding moet de vlieger een toets doorlopen. Na een positieve afronding

dient de vlieger een echte vlucht te maken, die eveneens beoordeeld wordt. Bij positief resultaat kan

de vlieger het vak gaan uitoefenen.

De kwaliteit van de luchtvaart is tevens een zorg van de Nederlandse overheid. Deze kwaliteit bestaat

naast die van het vliegtuig voor een groot deel uit goed functioneren van de vlieger. De kwaliteit van

de vlieger dient van rijkswege tweemaal per jaar getoetst te worden, de zogeheten profcheck.

Daarnaast kent de KLM ook haar eigen trainings- c.q. toetsingsprogramma, dit wordt ‘type recurrent’

genoemd.

Bij de KLM worden in een driemaandelijkse cyclus de twee programma’s afgewisseld. Dit betekent

dat de vlieger elke drie maanden getraind en getest wordt op zowel de basis- als de specifieke

vaardigheden. Hiermee is een gedegen kwaliteitsbewakingssysteem opgebouwd, dat er tevens voor

zorgt dat de vlieger optimaal geprepareerd is. Hieronder zal ik de toetsingsfilosofie verder

uiteenzetten.

De KLM kent een kwaliteitsprogramma met een cyclus van drie jaar. In deze cyclus ondergaat de

vlieger de volgende testen (deze testen worden altijd door de vlieger met co-vlieger verricht):

Vaardigheden Onderdelen Frequentie

Profcheck - Toetsing kwaliteit

- kennis d.m.v. schriftelijke

oefeningen

- vaardigheden in flight-

simulator

- debrief

2 maal/jaar

2 uur

3 ½ uur

½ uur

Type recurrent - Oefenen

- Kennis

- Vaardigheden in flight-

simulator

- Debrief

2 maal/jaar

2 uur

3 ½ uur

½ uur

Dangerous Goods Training Theorie + toetsing 1 dag / 2 jaar

Route and aerodrome

competence

Theorie + toetsing 1 dag /3 jaar

Crew resource management

(I en II)

Groepsprocessen 1 dag / jaar

Check tijdens lijnvlucht Basisvaardigheden 1 maal / jaar

Flight safety training Praktische vaardigheden 1 dag / jaar

Public adres Communicatie ½ dag / jaar Tabel 4.3. Trainingsprogramma vlieger bij de KLM

Op alle gebieden wordt de vlieger getraind. Iedere vaardigheid is door de KLM volledig uitgewerkt

met daarin omschreven de onderdelen die in de training behandeld moeten worden. In bijlage V is een

voorbeeld van een trainingsonderdeel bijgevoegd.

Page 33: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

33

De kern van het trainingsprogramma bestaat uit de profcheck en de type-recurrent. Deze onderdelen

zullen verder toegelicht worden. Het programma van de profcheck valt onder de paragraaf over

toetsing. Daarnaast wordt de teamtraining behandeld.

De profcheck

Bij de profcheck, die eens per halfjaar verricht wordt, worden voorgeschreven onderdelen getraind en

daarnaast volledig getoetst. Een overzicht van het programma vindt u in bijlage VI.

Type recurrent

De type recurrent is een interne test van de KLM, deze test heeft een andere opbouw en filosofie dan

de profcheck. De type recurrent heeft meer een didactisch karakter en heeft met name tot doel om de

vlieger (en co-vlieger) te trainen. Bij deze training worden in een cyclus van drie jaar alle mogelijke

storingen geoefend. Mede hierdoor wordt de ervaring van de vlieger opgebouwd, zodat de vlieger het

scenario herkent, mocht zich in de lucht een incident voordoen.

Ter voorbereiding op de type recurrent krijgt de vlieger stukken toegestuurd ter bestudering. De

toegestuurde literatuur bestaat met name uit vakliteratuur, waarin bijzondere informatie betreffende

bepaalde incidenten, extra informatie over het vliegtuigtype en informatie over de oefeningen bij de

type recurrent staat.

Ten behoeve van de type recurrent wordt de vlieger tevens verzocht na te denken over het eigen

functioneren, zowel bewust als onbewust. Tevens is er ten behoeve van de type recurrent 20% ruimte

ingebouwd voor onderwerpen die de vlieger zelf wil oefenen.

De sessie wordt twee keer per jaar herhaald, en begint met een briefing, waarin de toegestuurde

literatuur wordt besproken. Daarnaast vindt een gesprek plaats over het functioneren van de vlieger.

Over beide onderwerpen vindt discussie plaats. Dit kan gezien worden als een functioneringsgesprek,

waarbij een zeer zelfkritische houding van de vlieger verwacht wordt.

Vervolgens wordt er theorie behandeld die relevant is voor de vlieger. Te denken valt aan

vliegtechnieken, afhandelen van calamiteiten, managementvaardigheden en informatie over het

vliegtuig. Alle relevante informatie wordt in een driejarige periode gegeven.

In de simulator worden naast algemene vliegoefeningen, allerlei noodprocedures geoefend. Gedurende

de driejarige cyclus worden alle mogelijke storingen geoefend. Bijlage VI bevat een overzicht van de

driejaarlijkse cyclus. Daarnaast is er tijd ingebouwd om onderdelen te oefenen op verzoek van de

vlieger of co-vlieger.

Tijdens de oefening in de simulator heeft de instructeur de mogelijkheid om video-opnamen te maken.

Met name ten behoeve van de onderlinge communicatie tussen vlieger en co-vlieger in stressvolle

situaties vervult het gebruik van de video een nuttige rol. De videobeelden worden tijdens de

debriefing gebruikt.

De gehele sessie wordt gezamenlijk geëvalueerd en heeft met name tot doel om de leerelementen

duidelijk te krijgen.

Crew Resource Management

In de luchtvaart werd vanaf 1977 gewerkt met de term ‘cockpit resource management’ omdat gedacht

werd dat als er in de cockpit goede besluiten genomen worden dat dit voldoende was om een veilige

vlucht te maken. Mede door een aantal luchtvaartongevallen in de jaren ‘70 en ’80 waaruit bleek dat

niet de techniek het probleem was maar de onderlinge samenwerking in het vliegtuig, is men tot de

Page 34: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

34

conclusie gekomen dat de gehele bemanning in het vliegtuig getraind moet worden. Vervolgens is

deze training omgebouwd tot crew resource management. Deze training is vrijwel wereldwijd

ingevoerd.

Ook voor deze training geldt dat deze vaardigheden getraind en getoetst worden.

Bij cockpitbemanningen in relatie tot de overige bemanning is het gevaar van groupthink onderkend.

Communicatie wordt door de KLM als volgt benaderd. Communicatie is niet alleen netjes en duidelijk

praten, maar ook luisteren en begrijpen. Er worden bij de KLM vijf belangrijke aspecten van

communicatie onderscheiden:

1. Inquiry (onderzoek) is het zoeken naar informatie.

Er moet in de cockpit een zodanige sfeer zijn dat iedereen vragen durft te stellen, op zoek naar

informatie.

2. Advocacy (de status van wat je weet en gelooft).

Het is de bedoeling dat je je standpunt kan behouden en dat je pas overtuigd raakt van iets anders

door feiten en niet door autoriteit.

3. Listening (actief luisteren).

4. Conflict resolution (conflictbeheersing).

Hierbij moet gelet worden op conflicten in de cockpit, maar ook op de conflicten die mensen van

huis meenemen.

5. Critique (kritiek)

Het gaat hier niet alleen om kritiek kunnen krijgen maar ook kunnen geven. Iedereen moet weten

dat er altijd kritiek op hem/haar kan zijn.

Het gaat erom dat fouten voorkomen worden en men van elkaars fouten leert34

. De vlieger speelt

hierin een belangrijke rol.

Bij de trainingen in de flight simulator worden ook de teamvaardigheden van de vliegers getraind. Op

dit onderdeel wordt tevens feedback door de trainer gegeven.

In het onderzoek van Van Duin en Helsloot35

wordt deze training aangehaald en opgemerkt dat het

opvallend is dat cockpitbemanningen zelden eenzelfde samenstelling hebben. Elke vlucht kent een

andere samenstelling.

Vanuit de filosofie van de KLM is het belangrijk dat de teamrollen duidelijk zijn, waardoor een ieder

weet wat van hem verwacht wordt. Hierdoor werpt de training zijn vruchten af, zeker doordat dit in het

trainings- en toetsingsprogramma verwerkt is.

Het voordeel van de wijze van training en toetsing van de KLM is, dat iemand nagenoeg zijn gehele

carrière weet wanneer hij naar het oefencentrum moet, en in het werkschema worden deze dagen

ingepland. Argumenten als ‘geen tijd’ of anderszins zijn hierdoor niet van toepassing.

Daarnaast is er het ‘inwerkprogramma’ van acht weken en werkt de KLM met een persoonsgebonden

logboek waarin alles wordt vastgelegd.

4.5. Toetsing

Evaluatie en toetsing is een ingeburgerd begrip bij de KLM. Duidelijk is de toetsing bij de profcheck,

die tweemaal per jaar door de vlieger afgelegd moet worden. Maar daarnaast wordt alles wat te maken

heeft met het oefenprogramma geëvalueerd. Ten aanzien van de vlieger is het zo dat alle handelingen

continue bijgehouden worden.

34

Jensen, R.S., Pilot Judgement and Crew Resource Management, Cambridge, University Press, 1995 35

Duin,M. van, Helsoot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief brandweeroptreden, Arnhem, maart 1999

Page 35: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

35

Het begint al bij de vlucht, iedere vluchtbeweging wordt in databestanden vastgelegd en gescreend.

Eventuele foute handelingen worden gesignaleerd en eventueel nabesproken.

Daarnaast zit in elk oefenprogramma een evaluatie ingebouwd en deze wordt vastgelegd in een

logboek.

Profcheck

Eens per halfjaar dient de vlieger, in samenwerking met de co-vlieger een test te doen. Deze testen zijn

voorgeschreven door de overheid. De wijze van toetsing en op welke onderdelen dit gebeurt, is

volledig omschreven. Indien deze toets niet verricht is door de vlieger, dan mag hij niet vliegen. Deze

test is te vergelijken met het verlengen van een rijbewijs, met dien verstande dat de vlieger hiervoor

een test voor moet afleggen.

Indien de test onvoldoende is, staat de vlieger aan de grond. Indien hij ook voor de tweede test een

onvoldoende scoort zonder direct aanwijsbare oorzaak, beslist een beoordelingscommissie. Deze

commissie bekijkt dan wat de oorzaak kan zijn en of daar wat aan te doen is. Indien er niets aan

gedaan kan worden, wordt de vlieger voordragen voor ontslag.

Alvorens de test te doen worden stukken toegestuurd ter voorbereiding.

De test zelf bestaat uit een briefing van twee uur. Tijdens deze briefing worden naast de bespreking

van het scenario, schriftelijke oefeningen gedaan zoals een B.O.M. of technical knowledge check, een

prestatiecalculatie en andere voorbereidingen die voor de vluchtaanvang verricht moeten worden.

Hierna wordt er drieënhalf uur gevlogen in de simulator, tijdens de simulatortest worden er

verschillende storingen gesimuleerd waarop de vlieger in samenwerking met de co-vlieger moet

reageren. De resultaten worden in een debrief van ongeveer een half uur medegedeeld en geëvalueerd.

De testen zijn opgebouwd in een jaarlijkse cyclus, per jaar komen alle vereiste handelingen aan de

orde.

Logboek

Van alle testen, trainingen en vluchten van de vlieger wordt een logboek bijgehouden. Hiermee kan

een volledig overzicht van de prestaties van de desbetreffende vlieger bijgehouden worden. Hierop

kan managementtechnisch gestuurd worden.

De proficiency check en de type recurrent worden bewust om de drie maanden uitgevoerd om hiermee

een optimale scherpte van de vlieger te verkrijgen. Volgens de KLM bestaat er een prestatiecurve,

welke vergeleken wordt met een zaagtand (zie figuur 4.2.) waarbij het streven is om het

prestatieniveau boven het gewenste peil te houden.

N

I

V

E

A

U

PC TR PC TR PC

Figuur 4.2. Kwaliteitsdiagram

Page 36: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

36

4.6. Analyse

Als we het opleidingsprogramma van de KLM vergelijken met de tabel uit hoofdstuk 2. over de

algemene weergave van de kwalitatieve normen van de operationeel leidinggevende kunnen de

volgende conclusies getrokken worden.

De KLM heeft in de oefensystematiek de basisvaardigheden, de specifieke vaardigheden en de

beïnvloedingsvaardigheden verwerkt. De basisvaardigheden worden op meerdere wijzen beoefend. Zo

komt de procedurekennis tot uiting bij de oefeningen in de flightsimulator. Hierbij wordt de vlieger

getoetst op met name de toepassing van allerlei (nood)procedures. In tabel 4.2. (p 31) is te zien dat per

type procedure het beheersniveau vastgelegd is. Dit geldt tevens voor de overige basisvaardigheden.

De specifieke vaardigheden, behalve de intervisie, zijn minder goed herkenbaar in deze tabel. Het

besluitvormingsproces en de bevelvoering komt maar gedeeltelijk in beeld onder leiding geven bij

menselijke interactie. Bij de trainingen in de flightsimulator (profcheck en type recurrent) wordt hier

echter wel aandacht aan geschonken. Vastgesteld moet worden dat in het programma van de KLM de

criteria niet duidelijk zijn vastgelegd voor deze vaardigheden.

De beïnvloedingsvaardigheden zijn herkenbaar in tabel 4.2. Stress is meegenomen onder de

vaardigheid ‘eigenschappen’, wat wil zeggen dat de persoon die als vlieger aangenomen wordt over

stressbestendigheid moet beschikken. Het ontbreekt echter in het verdere trainingsprogramma. Er

wordt vanuit gegaan dat eventuele gebreken zichtbaar worden tijdens de trainingen in de simulator.

Door het hoge realiteitsgehalte van de oefeningen klopt dit wel. Toch zou het beter zijn als het als

extra indicator meegenomen zou worden. Het werken in teamverband is als specifiek onderdeel in het

trainingsprogramma meegenomen.

Onderdelen die voor de brandweer vanuit het programma van de KLM over te nemen zijn, worden

opgesomd:

- inplannen van vaste trainingsdagen (afhankelijk van kengetallen);

- vastleggen van het kwaliteitsniveau;

- opstellen van meerjaren oefenbeleidsplan met daarin de onderdelen verwerkt waarin de

operationeel leidinggevende minimaal geoefend moet worden;

- inbouwen van een jaarlijkse toetsing in het oefenplan;

- trainingsdagen zo opbouwen dat zo veel mogelijk facetten aan bod komen;

- zorgen voor een inwerkprogramma voor nieuwe medewerkers, waarin specifieke repressieve

onderdelen aan bod komen en toetsing repressief ingangsniveau;

- instellen van een persoonlijk logboek.

Aan de hand van het behandelde in dit hoofdstuk en voorgaande hoofdstukken kan tevens een

voorzichtige uitspraak gedaan worden over de kengetallen van de te oefenen onderdelen bij de

brandweer.

4.7. Uitleiding

Het oefenprogramma van de KLM biedt een aanknopingspunt voor de verbetering van het oefenbeleid

van de brandweer. Met de vertaling van de systematiek van de KLM naar de brandweer zou een

startpunt voor een nieuwe periode kunnen worden neergezet.

Indien dit gepaard gaat met een integraal kwaliteitszorgsysteem worden eventuele verbeteringen

vanzelf aangebracht.

De grondslag voor de brandweer is een hele andere dan die van de KLM, maar ook bij de brandweer

dient het oefenen verbeterd te worden. De ervaringen van de KLM kunnen hier een positieve bijdrage

leveren.

Page 37: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

37

5. Hoe nu verder?

5.1. Kwaliteitszorg

Het nastreven van kwaliteit van de operationeel leidinggevenden is momenteel niet meer dan een

voornemen bij de brandweer. Er is een noodzaak om het oefenen systematisch aan te pakken. Door het

oefenen volgens een cyclisch proces aan te pakken wordt de kwaliteit verhoogd. Dan weet je waarom

en hoe je het doet. Aan de hand van de theorie over de kwaliteit van oefenen kan dit worden

aangetoond.

Ten behoeve van de structurele aanpak zijn eerst duidelijke normen nodig. Welke kwaliteit wordt

verwacht van de operationeel leidinggevende? Aan de hand van de kwaliteitsnormen kan een

oefenprogramma opgezet worden. En dan moet de vraag beantwoord worden: hoe gaan we het nu

doen?

De invoer van een kwaliteitszorgsysteem is een hulpmiddel om kwaliteit te bereiken. Vanwege het

arbeidsintensieve karakter is het aan te bevelen voor een landelijke ontwikkeling te kiezen. Daarnaast

blijft het maken van een oefenprogramma maatwerk.

5.2. Kwaliteitsnorm

Aan de hand van het theoretisch kader kan een kwaliteitsnorm gegeven worden voor de operationeel

leidinggevenden van de brandweer. Voor de OVD wordt een basismodel uitgewerkt (tabel 5.1.). Hier

wordt een summiere uitwerking gegeven. Het is noodzakelijk om dit voor alle operationele functies bij

de brandweer uit te werken.

5.3. Oefenprogramma

Ervaring met het oefenen is er voldoende bij de brandweer. Helaas ontbreekt de structuur en een

filosofie hiervoor. We oefenen niet omdat het zo leuk is om veel oefeningen te draaien. Nee, oefenen

moet een doel dienen, namelijk om ‘vaardigheden’ op peil te houden. De basisgedachte achter oefenen

is om mensen zo goed mogelijk voor te bereiden op het ‘echte’ werk. Oefenen is een aanvulling op de

ervaring (basis- en specifieke vaardigheden) van de OVD. Naarmate hij zijn ervaring opbouwt zal het

oefenprogramma aangepast worden. Zo zal een beginnende OVD een ander oefenprogramma volgen

dan iemand met ervaring. In het eerste geval zal de nadruk liggen op het opschalen en inschatten van

een inzet, terwijl de OVD met ervaring meer zal hebben aan het oefenen van de nieuwste

inzetstrategieën. Een oefenprogramma is maatwerk.

Aan de hand van de behandelde theorie en het trainingsprogramma dat door de KLM gehanteerd

wordt, is een trainingsplan voor de brandweer te geven. Vooralsnog moet vastgehouden worden aan

een oefenmeerjarenplan met een cyclus die momenteel bij de brandweer gehanteerd wordt, dus vier

jaar. Deze cyclus wijkt af van de door de KLM gehanteerde cyclus. Er zijn echter geen zwaarwegende

argumenten gevonden om van de vierjarige cyclus, die door de brandweer gehanteerd wordt, af te

wijken. Gedurende deze periode moeten alle basisvaardigheden worden geoefend, met het doel een

beheersing van deze vaardigheden op skill- en rule-based niveau (Rasmussen). In tabel 5.1. worden

deze onderdelen globaal aangegeven.

Page 38: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

38

Als uitgangspunt worden de kengetallen van de KLM genomen. Indien deze vertaald worden naar de

basis-, specifieke- en beïnvloedingsvaardigheden komen we ongeveer uit op de in tabel 5.1.

gehanteerde kengetallen.

De specifieke vaardigheden en beïnvloedingsvaardigheden zullen minimaal viermaal per jaar geoefend

moeten worden. Gedurende de oefencyclus van vier jaar kunnen alle elementen minimaal één keer

geoefend kunnen worden. Een koppeling aan de basisvaardigheden heeft de voorkeur. Hiermee wordt

het vermogen van de OVD om situaties in te schatten en hieraan de goede inzet te koppelen vergroot.

Iedere oefening zal een combinatie moeten zijn van theorie en praktijk.

Vaardig-

heden

Onderdelen Bestaande uit Beheers-

niveau

Frequentie

Basisvaardig-

heden

Procedurekennis

Materiaal en

materieelkennis

Communicatie

Werkgebied

Vakkennis

Tactiek en

techniek

- Korps, OGS, opschaling,

verbindingen

- Voertuig, verbinding- en,

meetapparatuur

- Middelen, procedure en

vaardigheden

- Topografie, specifieke risico’s

(aanvalsplan)

- Mogelijkheden en beperkingen

brandweermateriaal

- Kennis over wijzen van optreden.

Welke aanpak bij type incident

(brand, hulpverlening, gevaarlijke

stoffen)

T, i, k

T, k

T, s

K

K

T, I

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

Specifieke

vaardigheden

Besluitvormings-

proces

Bevelvoering

Intervisie

- Toepassen scenario’s (brand,

hulpverlening, gevaarlijke

stoffen)

- Besluiten nemen in scenario’s

(brand, hulpverlening, gevaarlijke

stoffen)

- Evalueren oefening en inzetten

D, T, k

D, B, s

S

4 maal (4 uur)/jaar

(oefeningen)

4 maal (4 uur)/jaar

(oefeningen)

1 maal (2 uur)/jaar

Beïnvloedings-

vaardigheden

Stress

Groepsprocessen

- Omgaan met stressvolle situaties

- Besluiten nemen, werken in

teamverband

S

S, B

4 maal (4 uur)/jaar*

4 multidisciplinaire

oefeningen/jaar

* ingebouwd in real-

time oefeningen,

kan bij mono- of

interdisciplinaire

oefeningen Tabel 5.1. Basistrainingsprogramma van de OVD

Iedere oefening dient te beginnen met behandeling van theorie en dit dient terug te komen in de

oefeningen. Om de kans van slagen van een oefenprogramma te vergroten, is het aan te bevelen om

oefeningen van de OVD in te plannen. Bij de start van de vierjaarlijkse oefencyclus krijgt iedere OVD

Page 39: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

39

de data van de oefendagen. Deze oefeningen worden verplicht gesteld. Ook moet er een repressief

inwerkplan komen voor nieuwe medewerkers en langdurig zieken. Het ingangsniveau van het

oefenplan moet voor eenieder gelijk zijn, hetgeen door middel van een inwerkplan wordt

bewerkstelligd. Voor het inwerkplan kunnen onderdelen uit het oefenplan als basis dienen.

Een vergelijk van tabel 5.1. met de kengetallen die gehanteerd worden voor officieren in de leidraad

oefenen (bijlage VII) geven aan dat de kengetallen redelijk overeen komen. De leidraad oefenen geeft

aan dat de brandweerofficier minimaal 60 uur per jaar dient te oefenen36

. Een optelling van het totaal

aantal uren uit tabel 5.1. komt uit op ongeveer 100 uur. Tabel 5.1. geeft echter een ideaal

oefenprogramma aan, en dit komt overeen met het aantal uren vanuit de leidraad. Het aantal oefenuren

zal per functionaris verschillen, aangezien dit afhankelijk is van het verzorgingsgebied.

5.4. Toetsing

Elke oefening leent zich voor een beoordeling. De beoordelingen tezamen geven een beeld van de

kwaliteit van de persoon. Na iedere oefening worden de prestaties van de deelnemer(s) gemeten en

beoordeeld door de beoordelaar en de deelnemer zelf. Dit gebeurt op basis van vooraf gestelde criteria.

Deze criteria beschrijven in algemene zin wat een deelnemer moet kunnen tijdens en na afloop van een

oefening. De uiteindelijke beoordeling is het resultaat van de observaties van de oefenleiding, de eigen

indruk van de deelnemer en eventueel aanwezige observatoren. Indien de functionaris niet heeft

kunnen aantonen een bepaalde vaardigheid te beheersen, zal deze herhaalt moeten worden, totdat de

vaardigheid beheerst wordt.

Toetsing is momenteel nog een zwaarbeladen woord bij de brandweer. Er dient aangevangen te

worden met de invoering van een persoonlijk logboek. In het logboek wordt zowel de praktijkinzetten

als alle oefeningen schriftelijk vastgelegd. Om per OVD inzicht te krijgen in de kwaliteit dient een

aantal zaken te worden bijgehouden:

1. Aantal en soort uitrukken van de OVD.

2. Trainingen van de basisvaardigheden.

3. Oefeningen.

4. Evaluatiegegevens van de vaardigheden.

Naast de beoordeling van de OVD, zal de trainer getraind moeten worden om evaluaties op een goede

en zo objectief mogelijke wijze vast te leggen. De trainer moet minimaal een OVD zijn met vijf jaar

ervaring, liefst een docent op het vakgebied. De kwaliteiten van de trainer dienen jaarlijks geëvalueerd

te worden.

En als laatste en misschien wel het belangrijkste: de oefeningen zullen geëvalueerd moeten worden op

de kwaliteit. Komen alle basisvaardigheden aan de orde? Is het bruikbaar voor OVD’s met veel en

weinig ervaring? Vooral in de aanvangsfase is dit van essentieel belang om het oefenbeleid te

verbeteren. En op welke wijze worden de evaluatiegegevens gebruikt als input voor de volgende

cyclus?

5.5. Uitleiding

Aan de hand van de literatuur en de wijze van oefenen bij de KLM is een kader aangegeven, dat kan

dienen voor de verbetering van de kwaliteit van oefenen bij de brandweer. Het is pas het begin, en het

is een illusie om te denken dat dit alles binnen een jaar geregeld is. Het zal met kleine stapjes gepaard

gaan. Maar ik hoop dat er over een jaar wel oefenbeleidsplannen bij de brandweer zijn die met een

doel opgezet zijn, en niet enkel en alleen om aan te tonen dat er geoefend wordt.

36

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handleiding leidraad oefenen, Arnhem 2000,

bijlage 2

Page 40: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

40

6. Conclusies en aanbevelingen 6.1. Conclusies

Conclusie 1

Wat voor kwaliteitskenmerken moeten de operationeel leidinggevenden bij de brandweer hebben?

De kwaliteitskenmerken van de operationeel leidinggevenden bij de brandweer zijn overzichtelijk

weer te geven en onder te verdelen in drie niveaus:

- Basisvaardigheden : kennisniveau

- Specifieke vaardigheden : ervaring- en oefenniveau

- Beïnvloedingsvaardigheden : psychologische aspecten

Deze vaardigheden kunnen qua niveau en andere specifieke elementen van operationeel leidinggeven

ingevuld worden. Op deze wijze kan een repressief functieprofiel gemaakt worden, dat als

uitgangspunt dient voor het oefen en trainingsbeleid, zoals in onderstaande tabel is aangegeven.

Vaardigheden Onderdelen Beheersniveau

Basisvaardigheden Procedurekennis

Materiaal- en materieelkennis

Communicatie

Werkgebied

Vakkennis

Tactiek en techniek

T, i, k

T, k

T, s

K

K

T, I

Specifieke vaardigheden Besluitvormingsproces

Bevelvoering

Intervisie

D, T, k

D, B, s

S

Beïnvloedingsvaardigheden Stress

Groepsprocessen

S

S, B Tabel 6.1. Kwaliteitskenmerken operationeel leidinggevenden bij de brandweer

Kennisniveau (k) : beheersen van de theorie die noodzakelijk is voor functioneren

Toepassingsniveau (t) : het toepassen van de theorie in de praktijk

Inzichtniveau (i) : inzicht hebben in de theorie en/ of praktijk

Diagnoseniveau (d) : kunnen analyseren van problemen

Besluitniveau (b) : het vermogen om de analyse om te zetten naar besluiten

Sociaal niveau (s) : vaardigheden die het functioneren ondersteunen

N.B. Indien een combinatie van deze niveaus toegepast wordt, zal door middel van al of niet

hoofdlettergebruik de zwaarte van dat niveau aangegeven worden.

Conclusie 2

Is toetsing van de kwaliteit van operationeel leidinggevenden noodzakelijk en mogelijk?

Een kwalitatief hoogstaand oefenprogramma kan alleen bereikt worden door de invoering van een

kwaliteitsbeheerssysteem. Hierbij is toetsing inherent. Hiermee wordt inzicht verkregen in het niveau

van de brandweerofficier en de effectiviteit van de oefening. Toetsingsgegevens zijn daarmee weer

input voor het vervolg.

Onderkend moet worden dat toetsing een zwaarbeladen woord is. Evalueren is ook een vorm van

toetsing, echter het klinkt vriendelijker. De toetsing zal fasegewijs ingevoerd moeten worden, te

beginnen met het schriftelijk vastleggen van de evaluatie. Daarnaast is het zinvol om een

Page 41: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

41

persoonsgebonden logboek in te voeren, waarin de echte inzetten, de theoretische trainingen en de

praktijkoefeningen verwerkt worden. Hiermee wordt een instrument geïntroduceerd waarmee een

beeld van de kwaliteit verkregen wordt.

Toetsing van brandweerofficieren is noodzakelijk, maar dit geldt tevens voor alle operationele functies

binnen de brandweerorganisatie.

Conclusie 3

Kan aan de hand van de theorie en van de systematiek van de KLM aangegeven worden hoe het

opleidingsprogramma van de operationeel leidinggevende kan worden verbeterd?

Het oefenprogramma van de KLM is een goed uitgangspunt voor het formuleren van het oefenbeleid

bij de brandweer. De oefenkengetallen die bij de KLM gehanteerd worden zijn een goed startpunt voor

de kengetallen bij de brandweer. De KLM heeft al jaren ervaring met dit systeem.

Flin37

geeft in haar theorie aan dat in basis het werk van operationeel leidinggevenden overeenkomsten

vertoont. Het optreden van de operationeel leidinggevende heeft specifieke kenmerken, zoals het feit

dat het afhandelen van calamiteiten niet vaak genoeg voorkomt om hier routine op te bouwen.

Met de benadering van de KLM als uitgangspunt komen we tot de volgende uitgangspunten voor het

oefenprogramma voor de brandweer:

- Inplannen van vaste trainingsdagen (afhankelijk kengetallen).

- Opstellen van meerjaren oefenbeleidsplan met daarin de onderdelen verwerkt waarop de

operationeel leidinggevende minimaal geoefend moet worden.

- Inbouwen van een jaarlijkse toetsing in het oefenplan.

- Trainingsdagen zo opbouwen dat zo veel mogelijk facetten aan bod komen.

- Zorgen voor een inwerkprogramma voor nieuwe medewerkers, waarin specifieke repressieve

onderdelen aan bod komen en toetsing repressief ingangsniveau.

- Instellen van een persoonlijk logboek.

In de theorie is een algemeen kader gegeven waarin de karakteristieken van operationeel

leidinggevende schematisch weergegeven zijn. Dit kan vertaald worden naar een oefenprogramma van

de operationeel leidinggevende. De KLM heeft een meerjarenoefenplan van een cyclus van drie jaar,

de brandweer kent in het algemeen een cyclus van vier jaar. Er zijn geen zwaarwegende argumenten

gevonden om dit te wijzigen. Voor de brandweer wordt een meerjarenoefenplan opgesteld van vier

jaar. Tijdens deze vier jaar moeten alle elementen behorende bij de taak aan bod komen. Een jaarlijkse

evaluatie van het operationele functioneren is voldoende. Het toetsingsbeleid van de KLM wordt

ingegeven door wetgeving en is te zwaar voor de brandweer. Evaluatie kan eventueel uitwijzen of er

wijzigingen moeten worden aangebracht. Samengevat ziet dit er als volgt uit:

- vierjarige oefencyclus waarbij alle onderdelen aan bod moeten komen;

- jaarlijkse evaluatie of toetsing.

Het oefenprogramma wordt in algemene zin aangegeven. Echter in frequentie van oefenen mag het

geen verschil uitmaken of dit nu voor de OVD, HOVD, CVD, WVD of ROGS is.

37

Flin, R.H. Sitting in the hot seat, 2e druk, West Sussex, 1996

Page 42: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

42

Het oefenprogramma voor de operationeel leidinggevende ziet er als volgt uit:

Vaardig-

heden

Onderdelen Bestaande uit Beheers-

niveau

Frequentie

Basisvaardig-

heden

Procedurekennis

Materiaal en

materieelkennis

Communicatie

Werkgebied

Vakkennis

Tactiek en

techniek

- Korps, OGS, opschaling,

verbindingen

- Voertuig, verbinding- en,

meetapparatuur

- Middelen, procedure en

vaardigheden

- Topografie, specifieke risico’s

(aanvalsplan)

- Mogelijkheden en beperkingen

brandweermateriaal

- Kennis over wijzen van optreden.

Welke aanpak bij type incident

(brand, hulpverlening, gevaarlijke

stoffen)

T, i, k

T, k

T, s

K

K

T, I

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

4 maal (2 uur)/jaar

Specifieke

vaardigheden

Besluitvormings-

proces

Bevelvoering

Intervisie

- Toepassen scenario’s (brand,

hulpverlening, gevaarlijke

stoffen)

- Besluiten nemen in scenario’s

(brand, hulpverlening, gevaarlijke

stoffen)

- Evalueren oefening en inzetten

D, T, k

D, B, s

S

4 maal (4 uur)/jaar

(oefeningen)

4 maal (4 uur)/jaar

(oefeningen)

1 maal (2 uur)/jaar

Beïnvloedings-

vaardigheden

Stress

Groepsprocessen

- Omgaan met stressvolle situaties

- Besluiten nemen, werken in

teamverband

S

S, B

4 maal (4 uur)/jaar*

4 multidisciplinaire

oefeningen/jaar

* ingebouwd in real-

time oefeningen,

kan bij mono- of

interdisciplinaire

oefeningen Tabel 6.2. Basistrainingsprogramma van de OVD

Dit programma kan op haar beurt weer in detail per operationeel leidinggevende bij de brandweer

uitgewerkt worden. De in tabel 6.2. genoemde kengetallen komen grotendeels overeen met de

kengetallen van de leidraad oefenen.

Page 43: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

43

Conclusie 4, centrale vraagstelling

Is het kwaliteitsprogramma dat de KLM toepast voor haar vliegers zinvol voor de operationeel

leidinggevenden van de brandweer?

Het kwaliteitsprogramma van de KLM is gedeeltelijk zinvol voor de brandweer. De operationeel

leidinggevende van de brandweer is een geheel andere functie dan de vlieger bij de KLM. Toch zijn de

kaders van het kwaliteitsprogramma van de KLM goed te gebruiken als uitgangspunt. Vanuit deze

kaders zal binnen de brandweer een eigen kwaliteitsmodel opgebouwd moeten worden. Alvorens

direct aan de slag te gaan, zal men zich moeten oriënteren op ervaringen bij andere instanties. De

KLM is een voorbeeld, maar zo zijn er nog vele organisaties met een dergelijk kwaliteitssysteem. De

invoer van een kwaliteitszorgsysteem is complex. Bekend zijn met de valkuilen en voor- en nadelen

van kwaliteitssystemen komt de invoer alleen maar ten goede.

6.2. Aanbevelingen

Aanbeveling 1

Werk de kengetallen voor de verschillende soorten operationeel leidinggevende volledig tot op

taakniveau uit. Geef per functie aan:

- soort functie;

- kennisonderdelen;

- specifieke vaardigheden;

- frequentie (in uren) van oefenen per taakonderdeel.

Aanbeveling 2

Invoering van een kwaliteitsprogramma op een gefaseerde wijze. Ontwikkel een landelijk model en

organiseer workshops voor invoering in eigen regio. Leg de coördinatie hiervan vervolgens neer bij de

regionale brandweren. De eerste stap is het vastleggen van de kwalitatieve normen van alle functies bij

de brandweer.

Aanbeveling 3

Ontwikkel een evaluatiesystematiek voor de volgende onderdelen:

- kwaliteit brandweerfunctionaris;

- kwaliteit trainer;

- kwaliteit oefeningen.

Aanbeveling 4

Ontwikkel trainingsprogramma’s op de computer, zowel interactieve als gewone programma’s.

Vervaardig voor alle bij de brandweer voorkomende niveaus programma’s, inclusief interdisciplinaire

oefenprogramma’s.

Aanbeveling 5

Onderzoek de mogelijkheden van training van brandweerfunctionarissen door middel van virtual

reality.

Aanbeveling 6

Maak een persoonlijk logboek per brandweerfunctionaris en leg daar het aantal en soort uitrukken en

oefeningen in vast.

Page 44: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

44

7. Literatuurlijst

- Bergenhenegouwen, Mooijman & Tillema, ‘Strategisch opleiden en leren in organisaties’, 2e druk,

2e oplage, Deventer,1999

- Brandweer Oklahoma City, Jaarverslag 1999, Oklahoma City, 2000

- Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de Brandweer, Den Haag, 1999

- Directie Brandweer en Rampenbestrijding, Coördinatie Commissie Oefenbeleid: oefenen,

samenwerken is noodzaak. Den Haag BZK, 1991

- Directie Brandweer en Rampenbestrijding, De risico’s van het vak, Den Haag BZK, maart 1999

- Duin, M. van, Van Rampen Leren, een vergelijkend onderzoek naar de lessen uit

spoorwegongevallen, hotelbranden en industriële ongelukken, Den Haag,1992

- Duin, M. van, Helsloot, I., Withagen, V., Aanbesteed en opgeleverd, Arnhem, 1998

- Duin, M. van, Helsloot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief optreden, Arnhem, maart 1999

- Flin, R.H., Sitting in the hot seat: Leaders and teams for critical incident management 2e druk,

West Sussex, 1996

- Groeneweg, J., Controlling the Controllable: The Management of Safety, DSWO Press, Leiden

1998

- Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Kwaliteit van het repressieve

brandweerpersoneel: Besluit brandweerpersoneel, overige regelgeving en richtlijnen voor

kwaliteitszorg (compleet), Den Haag, BZK,1997

- Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, Oefenen de laatste stap in de voorbereiding op de

rampenbestrijding’ , Den Haag, BZK, 1993

- Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding, operationele leiding brandweer: onderzoek naar

de kwaliteit en beschikbaarheid van de operationele leiding bij de brandweren in de regio’s Noord-

Limburg, Achterhoek en Zuidelijk Zuid-Holland, Den Haag, BZK, 1995

- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, handleiding leidraad oefenen, Arnhem

2000

- Minister van Binnenlandse Zaken, stimulering bestuurlijke en multidisciplinair oefenen, brief aan

gemeentebesturen en aan de besturen van de regionale brandweren, Den Haag, 1994

- Lerbinger, O., The Crisis Manager: Facing risk and Responsibility, New Jersey, 1997

- Nibra, Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding, Beter Oefenen bij de

Brandweer: onderzoek naar oefenen bij de brandweer, Arnhem, 1999

- Nibra, Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding, Veiligheidsrisico’s bij

repressief optreden fase II: naar een generieke procedure, Arnhem, juni 1998

- Nibra, Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding, Adjunct- hoofdbrandmeester,

repressie tekstboek, Arnhem, 2000

- Nibra, Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding, hoofdbrandmeester, repressie

tekstboek, Arnhem, 2001

- Rekenkamer, voorbereiding rampenbestrijding, rapport voor de Tweede Kamer, Den Haag, 2001

- Schreyoegg, A., Coaching: een inleiding voor praktijk en opleiding; coaching voor de coach,

Addison Wesley, Amsterdam

- Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, Activiteiten ter bevordering van de

kwaliteit van het oefenen van brandweer en rampenbestrijdingsorganisatie, brief aan de voorzitter

van de Tweede Kamer, Den Haag, 2000

- Stufflebeam, D.L., Shinkfield, A.J., Systematic evaluation, A self instructional guide to theory and

practice, Kluwer-Nijhoff, Boston/Dordrecht, 1985

- Quarantelli E.L., Planning for and managing of disasters: a summary of some research findings,

background material for lectures on disaster planning and managing, Delaware 1999

- Visser, A., Als de nood het hoogst is: een onderzoek naar het functioneren van een operationeel

leidinggevende in een rampsituatie, Nijmegen 1997

- Wevers, S., Raison d’etre, een onderzoek naar de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision

Making, Hengelo, mei 1999

Page 45: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

45

Bijlage I Theorieën van Rasmussen en Klein

Rasmussen: Cognitieve controle van beslisprocessen

Rasmussen heeft veel onderzoek gedaan naar fouten die gemaakt zijn door procesoperatoren in

complexe geautomatiseerde systemen zoals kerncentrales38

.

Rasmussen heeft op basis van zijn onderzoek onderscheid gemaakt tussen drie typen van

besluitvorming:

1. Skill-based (beslissen op basis van vaardigheid, de automatische vlieger);

2. Rule-based (beslissen op basis van (ingestampte) regels of procedures);

3. Knowledge-based (beslissen op basis van kennis, creativiteit nieuwe oplossingen zoeken).

Rasmussen vraagt in zijn theorie aandacht voor de automatismen van skill-based handelen van de

beslisser. Indien een besluit genomen moet worden in een situatie die erg veel lijkt op een skill-based

standaardsituatie dan zal de beslissing bijna automatisch worden genomen. Dit automatisme kan tot

ongevallen leiden. Deze handelwijze noemt Rasmussen ‘fiddling around’ en hij doelt hiermee op de

neiging van mensen om in een probleemsituatie deelprobleempjes bijna onbewust – op basis van hun

vaardigheden (skill-based) – aan te pakken, met gevolg dat zij gevaar lopen de grote lijn uit het oog te

verliezen.

De toepassing van de eerste twee niveaus zijn meer van belang voor uitvoerende handelingen van de

operationeel leidinggevende en kunnen als basisvaardigheden worden aangegeven. Dit zijn

vaardigheden die de O.L. moet beheersen om te kunnen functioneren. Als dit niet het geval is, zal dit

ten koste gaan van het handelen bij complexe problemen (knowledge-based niveau).

Klein, Recognition-Primed Decision making (RPD)

De Amerikaan Klein doet al sinds 1985 onderzoek naar de manier waarop experts – onder meer bij

bevelvoerenden bij de New Yorkse brandweer39

– onder grote tijdsdruk en stress besluiten moeten

nemen. Het door Klein ontwikkelde model beschrijft hoe operationeel leidinggevenden beslissen.

Volgens Kleins theorie van de ‘recognition-primed decision making’ vergelijken experts onder

tijdsdruk zelden alternatieven om tot de beste keuze te komen. Op basis van hun situatie-inschatting

maken zij een passende keuze, die niet per se theoretisch ook de beste keuze is. Dit beslismechanisme

valt volgens Klein uiteen in drie stappen:

1. Situatieherkenning (eenduidige herkenning, eenvoudige oplossing)

De beslisser herkent de situatie vanuit de praktijk of oefening en weet welke oplossing hiervoor de

beste is. Afhankelijk van ervaring, opleiding en oefening zullen meerdere problemen of incidenten

als bekend worden beschouwd.

2. Seriële alternatieve vergelijking (stellen van een diagnose van de situatie, meerdere

mogelijkheden)

De beslisser wordt geconfronteerd met een nieuwe situatie waarvan niet direct bekend is hoe deze

situatie ingeschat en opgelost moet worden. Voor de afhandeling van het probleem zijn meerdere

oplossingen mogelijk. De beslisser zal de mogelijke oplossingen vergelijken en kiest hieruit de

beste mogelijkheid. De gekozen oplossing zal afhangen van ervaring, hoe vaak is de oplossing al

gebruikt met een succesvolle afloop. De beslisser creëert zijn eigen oplossing. Deze

oplossingsmethodiek wordt ook wel ‘story-building’ genoemd (Pennington and Hastie, 1993).

38

Duin, M. van, Helsloot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief optreden, Arnhem, maart 1999, p 63 - 65 39

Duin, M. van, Helsloot, I., Veiligheidsrisico’s bij repressief optreden, Arnhem, maart 1999, p 60 - 62

Page 46: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

46

Het kan ook zijn dat de beslisser op basis van kennis en ervaring een aantal alternatieve acties aan

elkaar koppelt die tot het beoogde resultaat leiden: seriële alternatieve vergelijking.

3. Mentale simulatie (complexe situatie die niet direct herkend wordt)

Mentale simulatie gebruikt de beslisser op het moment dat deze niet overtuigd is van de juiste

bestrijdingsmethode of afhandeling. In dit geval zal de beslisser een reeks acties in gedachten

uitvoeren en bedenken wat voor invloed deze actie op de situatie zal hebben. Indien het eerste

alternatief (niet per se het beste) voldoet, zal dit uitgevoerd worden. Heeft het eerste alternatief een

negatief effect bij de mentale simulatie, dan wordt een volgend alternatief op dezelfde wijze

overwogen.

In de scriptie van Stefan Wevers 40

worden naar aanleiding van een onderzoek van deze theorieën de

volgende conclusies getrokken:

Klein beschrijft in zijn model drie stappen/ niveaus:

- Simpele inzet / directe eenduidige herkenning

- Moeilijke inzet / meerdere herkenningen

- Complexe inzet / geen directe herkenning

Het RPD –model is geen leidraad waarlangs beslissingen onder tijdsdruk genomen moeten worden,

het is een natuurlijk beslismodel dat door leidinggevenden als automatisme wordt gevolgd. Het nemen

van de juiste beslissingen kan op twee manieren beïnvloed worden, namelijk:

- door het opbouwen van ervaring middels echte incidenten;

- door het nabootsen van deze echte incidenten, ofwel oefenen.

40

Wevers, S., Raison d’etre, een onderzoek naar de relatie tussen ervaring en Naturalistic Decision Making,

Hengelo, mei 1999, p 10

Page 47: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

47

Bijlage II TRIPOD-methode41

Deze methode is ontwikkeld om ongevallen te onderzoeken Een ongeval wordt geanalyseerd naar 11

basisrisicofactoren (BRF). Deze basisrisicofactoren kunnen door het management beheerst en

beïnvloed worden. Er zijn tien omgevingsfactoren die de werknemer in een toestand brengen waarin

de kans op substandaard gedrag of het maken van fouten wordt vergroot. De elfde BRF

(beschermingsmiddelen) heeft betrekking op het beperken van consequenties van de operationele

verstoring. Met andere woorden, indien het management ongevallen wil voorkomen, dan dient zij er

zorg voor te dragen dat iedere basisrisicofactor op een adequaat niveau is. De basisrisicofactoren zijn:

1. Ontwerp: Het ontwerp van de installatie, de apparatuur en het gereedschap.

2. Materieel en middelen: De kwaliteit van de apparatuur en het gereedschap.

3. Onderhoud: Het managen en het uitvoeren van het onderhoud.

4. Orde en netheid: Het dagelijks onderhoud (housekeeping) van de werkplek.

5. Omgevingsfactoren: De fysieke werkomstandigheden op de werkplek, zoals temperatuur en

lawaai.

6. Procedures: De begrijpelijkheid, juistheid en aanwezigheid van procedures.

7. Communicatie: De communicatie tussen medewerkers, afdelingen en

bedrijfsonderdelen.

8. Strijdige doelen: Het management van strijdige doelen, zoals arbeidsomstandigheden

versus productie.

9. Organisatie: De structuur van de organisatie waarin moet worden gewerkt.

10. Training en opleidingen De geoefendheid en ervaring van de medewerkers.

11. Beschermingsmiddelen De aanwezigheid en werking van bedrijfsmaatregelen en

beveiligingssystemen als onderdeel van de bedrijfsfilosofie.

Om een uitspraak te kunnen doen over de kwaliteit van oefenen, wordt de basisrisicofactor ‘training

en opleiding’ van de TRIPOD-methode verder uitgewerkt. Hierbij zit per basisrisicofactor een

vragenlijst waarop ‘ja’ of ‘nee’ geantwoord kan worden.

Bij elk ‘ja’ komt een onvolkomenheid aan het licht. Het schema is zo opgebouwd dat bij elke ja-vraag

het volgende ingevuld moet worden:

- Waardoor is het veroorzaakt, basisoorzakenlijst (caused by).

- Waar leidt dit toe, symptomenlijst (leads to).

De vragenlijst dient om een ongeval te onderzoeken, vandaar de vragen caused-by en leads-to. De

basisoorzakenlijst bevat vragen die potentiële risico’s aan het licht moeten brengen. De

symptomenlijst is een vragenlijst waarbij de gevolgen in beeld gebracht worden. Voor de bepaling van

de kwaliteit van oefenen wordt alleen de basisoorzakenlijst gebruikt, een lijst die de eventuele

gebreken van het oefenprogramma aan het licht brengt. De opleidingsvragen worden buiten de

definitieve vragenlijst gehouden.

Essentieel is dat deze lijst alleen eventuele gebreken van een organisatie ten opzichte van training en

oefening aan het licht brengt. Maar voor een gedegen kwaliteit moet de organisatie doorgelicht

worden op alle basisrisicofactoren.

41

Groeneweg, J., Controlling the controlable: The management of Safety, DSWO Press, Leiden 1998

Page 48: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

48

De vertaling van de vragenlijst voor het onderdeel training en opleiding wordt hieronder weergegeven:

Basisoorzakenlijst (Caused by)

1. Hebben de werknemers voldoende ervaring?

2. Komen de opleidingen van de werknemers overeen met de eisen van het werk?

3. Is de (voor)selectie van werknemers niet effectief, of zijn criteria hiervoor afwezig?

4. Is er een gestructureerd trainingsprogramma?

5. Is er voldoende beoordeling van de effectiviteit van de trainingsprogramma’s?

6. Zijn de trainingen van de werknemers efficiënt?

7. Is er voldoende standaardisering van de opleidingseisen tussen de verschillende organisaties?

8. Wordt de opleiding gericht op de verkeerde personen (verkeerde functie, onvoldoende

voorkennis, niveau te laag of te hoog)?

Page 49: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

49

Bijlage III Onderzoek naar het oefenen bij de brandweer

Historisch overzicht

In het kort zullen de relevante onderzoeken van het afgelopen decennia worden aangehaald. Dit

overzicht pretendeert niet volledig te zijn, maar geeft de rode lijn aan van de onderzoeken, die vanuit

rijkswege verricht zijn, met de daarbij behorende constateringen.

In 1991 verscheen de handleiding ‘Oefenen, samenwerking is noodzaak’, opgesteld door de

coördinatiecommissie voor het oefenbeleid, uitgebracht door het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Hierin werd aangegeven hoe de brandweer moest oefenen op het gebied van de rampenbestrijding. Dit

gold met name het bestuurlijke en multidisciplinaire oefenen. Een taak die nog onvoldoende opgepakt

en uitgekristalliseerd was na de overheveling van taken van de Bescherming Bevolking (BB) naar de

brandweer.

In 1993 werd het oefenen bij de brandweer onderzocht, Oefenen de laatste stap in de voorbereiding op

de rampenbestrijding’ rapport van de Inspectie Brandweerzorg en Rampenbestrijding. Dit was een

verkennend onderzoek naar de stand van zaken op het gebied van oefenen als voorbereiding op de

rampenbestrijding. Hieruit kwam naar voren dat er nog een lange weg te gaan was om het oefenen op

een aanvaardbaar niveau te krijgen. Mede naar aanleiding van dit rapport worden er extra financiële

middelen aan de regionale brandweren uitgekeerd om haar taak op het terrein van de

rampenbestrijding uit te kunnen uitvoeren, het Besluit Doeluitkering Rampenbestrijding (BDUR).

De doeluitkering wordt gevolgd door een brief van de Minister van Binnenlandse Zaken aan de

gemeentebesturen en aan de besturen van de regionale brandweren, waarin erop aangedrongen om het

bestuurlijk en multidisciplinair oefenen te intensiveren. Financiën zijn beschikbaar gesteld, dus nu kan

de uitvoering hiervan verbeterd worden.

In navolging hierop wordt de ‘commissie Hermans ’ in het leven geroepen. De (advies)commissie

Hermans had tot taak de Minister van Binnenlandse Zaken gevraagd en ongevraagd te adviseren over

aangelegenheden, die, in het kader van het projectstimulering multidisciplinair en bestuurlijk oefenen

rampenbestrijding, het oefenen kwalitatief en kwantitatief kunnen bevorderen.

Deze commissie komt met een rapport ‘Meer en beter oefenen voor de rampenbestrijding, (1995)’.

Hierin worden onder meer de volgende relevante aanbevelingen gegeven:

• Instellen van een wettelijke verplichting voor de besturen van de gemeenten en van de

regionale brandweren om elke vier jaar een actieplan op te stellen voor de voorbereiding op de

rampenbestrijding.

• Capaciteitsproblemen bij de regionale brandweren (en andere diensten) in verband met het

oefenen moeten worden aangepakt door:

• Vergroten doelmatigheid door:

♦ Gebruik van standaardoefeningen, bijvoorbeeld databank bij het Nibra;

♦ Samenwerking tussen regionale brandweren;

♦ Computerondersteunende oefeningen te ontwikkelen.

• Uitbreiding van de capaciteit van de regionale brandweren, aan de hand van kengetallen die

het Project Versterking Brandweer oplevert.

• Er moet een systeem van kwaliteitszorg komen voor het bestuurlijk en multidisciplinair

oefenen voor de rampenbestrijding, bestaande uit twee hoofdelementen: kwaliteitsmaatstaven

en toetsing (zelftoetsing, collegiale toetsing en onafhankelijke toetsing door Inspectie voor

Brandweerzorg en Rampenbestrijding).

Page 50: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

50

• Er moeten kwaliteitseisen komen voor oefenleiders. Daarbij is een combinatie van

praktijkervaring en theoretische kennis noodzakelijk.

Uit deze aanbevelingen blijkt dat er bij de brandweer een capaciteitstekort is om op een aanvaardbaar

niveau te oefenen. In dit rapport worden aanbevelingen gegeven om dit capaciteitstekort op te heffen,

zowel in organisatorische als in financiële zin. Vanuit deze aanbevelingen wordt gekeken naar het

Project Versterking Brandweer, waarin onder meer referentiekaders en prestatieseisen voor de

brandweer omschreven worden. Met dit project worden tevens financiën beschikbaar gesteld om

invulling hieraan te geven.

Daarnaast wordt voor het eerst aangegeven dat er een systeem van kwaliteitszorg moet komen voor het

oefenen bij en door de brandweer. Waarbij aangegeven wordt dat er kwaliteitsmaatstaven voor de

brandweer ontwikkeld moeten worden, die periodiek getoetst moeten worden. Een nieuw fenomeen

wordt geïntroduceerd.

In het rapport ‘Kwaliteit van het repressieve brandweerpersoneel(1997)’ van de Inspectie

Brandweerzorg en Rampenbestrijding, wordt vanuit een ander perspectief onderzoek verricht naar de

kwaliteit naar het oefenen. In dit onderzoek staat de kwaliteit van de repressieve functionaris centraal.

Echter uit dit onderzoek komen vergelijkbare constateringen. De kwaliteit van het oefenen is

onvoldoende en kwaliteitsnormen ontbreken. In het kort zijn de relevante aanbevelingen als volgt:

• Leg de repressieve functies met de belangrijkste kwaliteitsnormen vast in het Besluit

brandweerpersoneel en werk die normen verder uit in richtlijnen. • Tref een voorziening waardoor het brandweerveld periodiek wordt geattendeerd op nieuwe

ontwikkelingen en overige onderwerpen, waarvoor bijscholing noodzakelijk is.

• Voorzie per primaire repressieve functie in expliciete kwaliteitsnormen, inclusief de geoefendheid

in relatie tot opgedane praktijkervaring.

• Breng van de operationele functionarissen het niveau van kennis en vaardigheid en de ervaring in

kaart.

• Werk op regionaal niveau, voor alle repressieve basiseenheden en hogere leidinggevende

functionarissen, een bijscholingssysteem en een oefen- en toetsingssysteem met realistische

scenario’s uit, waarmee de kwaliteit permanent kan worden gewaarborgd.

• Registreer het kwaliteitsniveau per operationele functie op regionaal niveau en rapporteer hier

periodiek over.

Ook hier komen nadrukkelijk een aantal aanbevelingen naar voren, zoals het vastleggen van de

kwaliteitsnormen, verbetering van de bijscholing en het oefenen, toetsing van de kwaliteit en het

ontwikkelen van een kwaliteitssysteem.

Met deze rapportage blijkt dat er over de gehele breedte van het oefenen bij de brandweer, zowel

mono- als multidisciplinair, de noodzaak aanwezig is tot verbetering van de bijscholing en het

oefenen. In beiden rapportages (Hermans en inspectie) wordt gepleit voor de invoering van een

kwaliteitssysteem, met een daaraan gekoppelde toetsing.

Vanuit het ‘Project Versterking Brandweer’ zijn er inmiddels (1996) referentiekaders ontwikkeld en

aangeboden aan de besturen van de regionale brandweren. Hierin worden richtinggevende uitspraken

gedaan omtrent het optimale niveau van brandweerzorg en rampenbestrijding. En is een instrument om

het regionale zorgniveau bestuurlijk vast te leggen. Ieder bestuur van de regionale brandweren dient

het regionale zorgniveau uiterlijk 1 januari 1997 te hebben vastgelegd. In 1998 wordt er door het

kabinet geld ter beschikking gesteld aan de regionale brandweren om de inhaalslag te kunnen maken.

Een volgend onderzoek naar het oefenen bij de brandweer vindt in 1999 plaats, dit wordt door het

Nibra uitgevoerd, in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In

Page 51: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

51

het rapport dat uitkomt, ‘Beter Oefenen bij de Brandweer’ dat uitgegeven wordt door het Ministerie

van BZK wordt andermaal een beeld geschapen van de kwaliteit van het oefenen.

De verwachting is dat het beeld betreffende het oefenen inmiddels gewijzigd is. Niets is minder waar.

Het blijkt dat het niveau van het oefenen bij de brandweer nog steeds ondermaats is. Naast een

uitspraak over de huidige kwaliteit wordt er in dit rapport een handvat gegeven om het oefenen bij de

brandweer op een goed, en met name uniform niveau te krijgen.

In het rapport wordt aangegeven dat er als eerste stap een beleidsstructuur voor het oefenen gemaakt

moet worden met een beleidscyclus van vier jaar. Een coördinerende rol moet neergelegd worden bij

de regionale brandweer.

De oefeningen moeten gedefinieerd worden naar type brandweertaak, niveau en verzorgingsgebied. Er

wordt geen eenheidsworst gepredikt maar juist de brandweerfunctionaris voorbereiden en oefenen op

de specifieke gevaren in zijn gebied.

Als laatste wordt aangegeven dat oefenen goed is, maar heeft alleen meerwaarde als er goed

geëvalueerd wordt. Het is van essentieel belang dat de geoefende persoon een goede feedback krijgt.

Anders is het uiteindelijke rendement veel te laag.

Een beoordeling van de oefening is noodzakelijk om een brandweerfunctionaris te laten groeien.

Relevante aanbevelingen uit dit rapport zijn:

1. Oefenfilosofie - Oefenen moet meerdere fasen beslaan: een basisfase, een integratiefase en een testfase.

- Oefenen differentiëren naar de taken brandbestrijding, hulpverlening, gevaarlijke stoffen en

rampenbestrijding. - Oefenen differentiёren naar functies.

- Oefenen differentiёren naar ingangsniveau en reeds aanwezige vaardigheden en kennis.

- Oefenen differentiёren naar risico’s in het verzorgingsgebied.

- Oefenen dient teamversterkende elementen te bevatten om de prestaties van het team als

geheel te verbeteren.

- Oefenen van besluitvormingsvaardigheden differentiёren naar verschillende niveaus. De

theoretische modellen van Rasmussen en Klein kunnen hierbij aanknopingspunten bieden.

- Naast een oefencyclus van een jaar, moet er een vierjarige cyclus zijn waarbinnen het geheel

aan oefeningen, trainingen en simulaties plaatsvindt.

2. Evaluatie

- In elk geval moeten de effectiviteit en veiligheid van oefenen worden beoordeeld.

- Evalueren moet zowel mondeling als schriftelijk plaatsvinden.

- Oefenevaluaties dienen als input voor toekomstige leerprocessen.

- Ook deelname aan wedstrijden en praktijkervaring moeten een rol spelen in evalueren.

- Schriftelijke evaluaties worden vastgelegd in een oefenlogboek.

3. Kwaliteit

- Train de trainer: de kwaliteit van oefeninstructeurs en –leiders kan verbeterd worden door het

volgen van adequate opleidingen, her- en bijscholing.

- Het aantal instructeurs per korps mag niet te laag zijn, in een vervolgonderzoek kunnen

daarvoor kengetallen worden ontwikkeld.

- De regionale brandweer zou, voor zover dat nog niet of nog te weinig plaatsvindt, een

belangrijke rol kunnen en moeten spelen in het oefenen.

Page 52: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

52

De aanbevelingen uit deze rapportage zorgen ervoor dat de brandweer aan de slag gaat. Daarnaast gaat

het Nibra verder met de ontwikkeling van de ‘leidraad oefenen’, een systematiek voor de organisatie

van oefeningen en een oefenbank voor monodisciplinaire oefeningen.

In een brief van de Staatssecretaris van het Ministerie van BZK aan de voorzitter van de Tweede

Kamer (2000) worden activiteiten ter bevordering van de kwaliteit van het oefenen van brandweer en

rampbestrijdingsorganisaties aangegeven.

De brief geeft een beeld van de ontwikkelingen en daarnaast inzicht in het toekomstige beleid. Voor de

brandweer belangrijke onderdelen uit deze brief zijn:

• De leidraad oefenen is aan het brandweerveld aangeboden. De in de leidraad beschreven

systematiek voor de organisatie van oefeningen biedt een eenduidig kader voor de opzet en

uitvoering van de oefeningen en de beoordeling en registratie van de oefenresultaten.

Daarnaast bevat de leidraad een monodisciplinaire oefenbank.

• Er worden multidisciplinaire pools opgericht van oefenontwikkelaars en oefenleiders.

• Voor 2003 dienen de regionale besturen te komen tot een beheersplan rampenbestrijding. Het

beheersplan moet onder meer afspraken bevatten over multidisciplinair en bestuurlijk oefenen.

Middels periodieke toetsing en rapportage door de Commissaris van de Koningin wordt

inzicht verkregen in de kwantiteit en kwaliteit van oefenen.

• Er worden activiteiten ontplooit gericht op de inhoud van het oefenen, zoals het oefenen met

ICT-hulpmiddelen bij de brandweer en ontwikkeling van computerondersteund bestuurlijk en

multidisciplinair oefenen.

• Het aantal oefencentra voor het oefenen van binnenbrand wordt uitgebreid, zodat ieder korps

in Nederland binnen 60 minuten een oefencentrum kan bereiken. Tevens wordt gekeken om

het aantal oefencentra voor multidisciplinaire oefening uit te breiden.

• Ontwikkelen van kwaliteitscriteria en monitoring- en toetsingssysteem oefenen.

Dergelijke adviezen op het gebied van oefenen zijn tevens door de ‘Commissie Oosting’ gegeven naar

aanleiding van de ramp in Enschede.

Page 53: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

53

Bijlage IV Kwaliteitssysteem training vlieger

Page 54: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

54

Bijlage V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM

Page 55: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

55

Bijlage VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test

Page 56: Scriptie Zwan, John van der 3 - IFV · 2016. 4. 8. · IV Kwaliteitssysteem training vlieger V Uitgewerkt trainingsonderdeel KLM VI Overzicht Type Recurrent en Proficiency test VII

56

Bijlage VII Oefenkaart officieren (Leidraad oefenen)