Volonté Générale 2015 - n°1 - volontegenerale.nl · Terroristen rekruteren for dummies: 26...

48

Transcript of Volonté Générale 2015 - n°1 - volontegenerale.nl · Terroristen rekruteren for dummies: 26...

Volonté Générale 2015 - n°1

 

‘[H]et zijn precies de keuzen, dat soort terloopse opmerkingen die we met een glas wijn in de hand maken, zulke quasinonchalante commentaren, zulke toevallige vlagen van eerlijkheid en momenten van ongemak, waarmee we een cultureel klimaat in stand houden; juist in de achteloosheid blijven de gangbare opinies bestaan.’ Katie Roiphe, ‘De alchemie van stil venijn’, in: Idem, Lof van het rommelige leven (Amsterdam 2014) 27-38, aldaar 29.

Inhoudsopgave

Een kleine gids voor jonge denkers 4 Hoofdredactioneel Reacties Een politiek instituut 5 Koen Migchelbrink Artikelen Frankrijk, een verdeelde republiek? 8 Pol van de Wiel & Bart Verheijen To be Charlie, or not to be? 12 Floortje Rawee Wie bepaalt de grenzen van de 18 technologische maakbaarheid van de mens? Karlijn Ligtenberg Vrije artsenkeuze staat marktwerking 23 in de zorg absoluut niet in de weg. Valt er over te praten? Marcel van der Heijden Terroristen rekruteren for dummies: 26 Amerika’s drone-beleid Judith van der Zwan

Russian urban youth in 31 the age of late Putinism Dmitry Lebedev Het in stand houden van de 36 menselijke waardigheid: een pleidooi voor het basisinkomen Interview met Rutger Bregman Columns & recensies Article in press(ure) 40 Brigitte Geurts Geld en de parlementaire 41 geschiedenis Julian Slotman Over de zin en onzin van 44 ontwikkelingssamenwerking Rick Timmermans Toerist in eigen Hogeland 45 Jacob van Hoof

Volonté Générale is een tijdschrift voor jonge intellectuelen

waarin debat centraal staat. Het doel van dit tijdschrift is de wereld te analyseren en mensen aan het denken te zetten over

maatschappij, (wereld)politiek, filosofie, economie, kunst en universiteit.

Colofon

Hoofd- en eindredactie Martijn van den Boom

Gaard Kets Jan Maas

Roos van der Zwan

Medewerkers aan dit nummer

Brigitte Geurts, Marcel van der Heijden, Jacob van Hoof, Dmitry Lebedev, Karlijn Ligtenberg, Koen Migchelbrink, Floortje

Rawee, Julian Slotman, Rick Timmermans, Bart Verheijen, Pol van de Wiel en

Judith van der Zwan

Contactgegevens email: [email protected]

internet: www.volontegenerale.nl

Aanleveren stukken Uitsluitend per email onder vermelding van

contactgegevens en een korte persoonsbeschrijving. De hoofdredactie

houdt zich het recht voor zonder opgaaf van reden stukken te weigeren.

Copyright © Niets uit deze uitgave mag worden

vermenigvuldigd op welke manier dan ook voor commerciële doeleinden, vraag hiervoor

eerst toestemming van de hoofdredactie en de auteur(s).

Afbeeldingen De hoofdredactie heeft getracht alle

rechthebbenden van de afbeeldingen te achterhalen. Indien iemand meent als

rechthebbende in aanmerking te komen, kan hij of zij zich wenden tot de hoofdredactie.

Volonté Générale 2015 - n°1

4

Een kleine gids voor jonge denkers Hoofdredactioneel

Voor u ligt het laatste nummer van Volonté Générale. In de aflopen vier jaar hebben wij het debat over politiek, economie, filosofie, kunst, samenleving en universiteit onder studenten, promovendi en andere jonge wetenschappers – de jonge intellectuelen – gestimuleerd en gefaciliteerd. De hoofdredactie kijkt terug op vele interessante bijdragen. Op de bladzijden van Volonté Générale zijn tal van onderwerpen aangesneden en zijn vraaggesprekken met indrukwekkende gespreksgenoten afgedrukt. Een discussie uit de collegezaal, kroeg of de trein moest worden omgevormd tot een artikel dat gepubliceerd kon worden. Jonge denkers uit velerlei disciplines werden door ons uitgenodigd om hun gedachten op papier te zetten. Het samenwerken met hen was en is een eervolle taak. Slechts enkelen hier noemen zou de ongenoemden geen recht doen. Wij willen iedere auteur hartelijk danken voor zijn bijdrage in de vorm van een artikel, reactie, recensie of column voor het tijdschrift. Zonder jullie steun en tijd was Volonté Générale niet geworden wat het is. Met zestien goed gevulde nummers laten wij een goed gevuld archief op onze website achter. In de toekomst zal het tijdschrift plaatsmaken voor een online platform. De gedachte achter het tijdschrift en het platform zijn identiek: jonge denkers laten participeren in het maatschappelijk debat en hen aan het denken zetten over onze toekomst. Het platform biedt hun de gelegenheid gedachten over de toekomst en de rol van een jonge generatie met een grote groep te delen. Wij roepen iedereen op zijn of haar gedachten met ons te delen, omdat deze ertoe doen. Stuur je artikel, recensie, reactie of simpelweg ‘ideeën’ naar ons op. Ze vormen stof tot nadenken en leiden tot een verdieping van het debat. In dit nummer vindt u weer een breed scala aan onderwerpen. Uiteraard kunnen wij niet om de terreuraanslagen in Parijs heen. Pol van de Wiel en Bart Verheijen beschouwen de hedendaagse Franse politieke cultuur en plaatsen de gevolgen van de aanslagen op 7 januari 2015 in een breder perspectief. Floortje Rawee behandelt de gebeurtenissen vanuit het thema ‘vrijheid van meningsuiting’. Daarnaast bespreekt Dmitry Lebedev de positie van de Russische stedelijke jongeren onder het regime van Vladimir Poetin. Judith van der Zwan staat stil bij het fenomeen drones. Karlijn Ligtenberg bespreekt in haar artikel de morele grenzen van de technologische maakbaarheid van de mens. Marcel van der Heijden geeft zijn visie op de vrije artsenkeuze in de zorg, het thema waardoor kabinet Rutte II vorig jaar bijna viel. Koen Migchelbrink reageert op het artikel van Mike van Raak uit het vorige nummer van Volonté Générale en hij betoogt dat de Eerste Kamer er wel degelijk toe doet in ons politieke stelsel. Ten slotte, zijn er, ook in dit laatste nummer, meerdere recensies en columns die dit nummer compleet maken. Birgitte Geurts staat stil bij de publicatiedruk die zij en andere wetenschappers ervaren. Onze prozaïst Jacob van Hoof neemt ons mee op reis naar het hoge noorden. Wij wensen u veel lees- en denkplezier! Graag zien wij u op een later moment terug op ons online platform.

Martijn van den Boom Gaard Kets

Jan Maas Roos van der Zwan

Volonté Générale 2015 - n°1

5

Mike van Raak pleitte Volonté Générale n°4 (2014) voor afschaffing van de Eerste Kamer. Koen Migchelbrink bepleit het in stand houden ervan.

Een politiek instituut Koen Migchelbrink

In het zomernummer van dit tijdschrift bepleitte Mike van Raak het afschaffen van de Eerste Kamer.1 Hij betoogde dat de Eerste Kamer was ‘vervallen tot een politiek orgaan’ en dat afschaffing de enige mogelijkheid was om het functioneren van de politiek te kunnen verbeteren. In de beperkte ruimte die mij hier rest zal ik daarentegen betogen dat het politieke karakter van de Eerste Kamer niet valt te ontkennen en dat een politieke Eerste Kamer een waardevolle functie vervult in het Nederlandse parlementaire stelsel. Politiek karakter van de Senaat Het huidige kabinet van VVD en PvdA heeft geen meerderheid in de Eerste Kamer. De Eerste Kamer is hierdoor in de afgelopen jaren herhaaldelijk in opspraak geraakt. Eind 2013 dreigde PvdA-senator Adri Duivesteijn tegen het woonakkoord van minister Stef Blok te stemmen. Recentelijk ontketenden drie PvdA-senatoren een ware kabinetscrisis door tegen het zorgplan van minister Edith Schippers te stemmen. De ervaren politieke rol van de Senaat was voor de VVD aanleiding om tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen 2014/2015 in de Eerste Kamer te pleiten voor een staatscommissie die het tweekamerstelsel moet gaan onderzoeken. Met dit voorstel ging minister-president Mark Rutte akkoord.2 Gelijktijdig lijkt het debat over de rol van Eerste Kamer alleen maar toe te nemen nu het kabinet in aanloop naar de Statenverkiezingen van 18 maart daar de gedoogsteun dreigt te verliezen. Als gevolg van de minderheidssteun voor het kabinet in de Eerste Kamer worden senaatsbesluiten steevast in relatie tot het politieke voortbestaan van het kabinet beoordeeld. Een negatief oordeel van de Kamer wordt al gauw als een motie van wantrouwen gezien. Mede daarom wordt betoogd dat de Eerste Kamer

wetgeving slechts op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid zou mogen toetsen en zich van een politiek oordeel moet weerhouden. Apolitiek is politiek De Eerste Kamer vormt een volwaardig onderdeel van de Staten Generaal. Hoewel haar wetgevende mogelijkheden beperkt zijn, heeft zij dezelfde controlebevoegdheden als de Tweede Kamer. In de loop van de tijd lijkt er op het Binnenhof een taakverdeling te zijn ontstaan. Over het algemeen legt de Tweede Kamer zich toe op de politieke wenselijkheid en noodzaak van wetgeving en richt de Eerste Kamer zich op de rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetgeving.3 Hieruit volgt echter niet dat de Eerste Kamer geen politieke besluiten zou mogen nemen. Als een parlementair representatief lichaam staat het politieke karakter van de Eerste Kamer niet ter discussie. De zogenoemde apolitieke rol van de Eerste Kamer berust dan ook niet op het staatsrecht. De grondwet laat zich niet uit over een competentieverdeling tussen de Tweede en de Eerste Kamer, maar benadrukt institutionele gelijkheid. 4 Eerder lijkt de houding van de Eerste Kamer ingegeven te zijn door eigentijdse opvattingen over de politieke inrichting van het staatsbestel. Door in het wetgevingsproces de nadruk te leggen op de kwaliteit van wetgeving heeft de Eerste Kamer van zichzelf een beeld weten te creëren van een chambre de réflection, tegenover de op ‘de waan van de dag’ gerichte Tweede Kamer aan de overzijde van het Binnenhof.5 Dit is een bewuste politieke strategie. De kwaliteitstoets is immers inherent aan de parlementaire taak. Dat de Eerste Kamer hier de nadruk op legt

Volonté Générale 2015 - n°1

6

zegt dan ook veel over haar oordeel over de kwaliteit van wetgeving in de Tweede Kamer.

De Eerste Kamer is boven alles een politiek instituut. Zelfs wanneer zij zich apolitiek opstelt, is dat een politieke keuze. Het argument dat de Eerste Kamer zou moeten worden afgeschaft omdat zij politiek bedrijft, is daarmee krachteloos. Sterker nog, dat is juist haar taak. Democratische waarborg Het belang van politieke oordeelsvorming door de Eerste Kamer komt nog duidelijker naar voren in haar controlerende taak. De parlementaire controle op de regering wordt door monistische verhoudingen tussen het kabinet en de haar aanverwante fracties in het parlement ernstig belemmert. De invloed van politieke partijen, regeerakkoorden en fractiediscipline werkt een niet al te strikte parlementaire controle in de hand. Regeringspartijen nemen het kabinet al snel tegen al te kritische geluiden in bescherming. Zo werd een parlementair onderzoek naar de besluitvorming rond de politieke steun van kabinet-Balkenende II aan de Amerikaans-Britse inval in Irak in 2003 door de fractie van het CDA consequent geblokkeerd. Sterker nog, de PvdA kon alleen toetreden tot kabinet-Balkenende IV wanneer zij bij voorbaat afzag van een dergelijk parlementair onderzoek. In de Eerste Kamer speelt het monisme een minder belangrijke rol dan in de Tweede Kamer. In tegenstelling tot de regeringsfracties in de Tweede Kamer verbinden de aanverwante fracties in de Eerste Kamer zich niet aan het aan te treden kabinet en komen zij onderling geen regeerprogram overeen. Onterecht wordt hiermee aangenomen dat een kabinet geen meerderheid nodig heeft in de Eerste Kamer; het huidige kabinet ondervindt dit aan den lijve. Het betekent echter wel dat de Eerste Kamer beter toegerust is om adequate parlementaire controle op de regering uit te oefenen dan de Tweede Kamer. Eerste Kamerleden laten zich in de regel minder gelegen liggen aan partijdiscipline (denk aan de

verwerping van het zorgakkoord) en maken van de parlementaire controle geen politiek wapen.6 Bovenal mag een democratie principieel niet zo worden ingericht dat regeren zo makkelijk mogelijk wordt gemaakt. Het democratisch proces is gebaseerd op de trias politica – macht en tegenmacht – en bestaat bij de gratie van verscheidenheid. Transparantie, publieke discussies en het uitonderhandelen van tegenstrijdige belangen vertragen de politieke besluitvorming en belemmeren efficiënte besluitvorming, maar vormen een onmisbaar onderdeel van onze democratie. De intelligentie van de democratie is daarin gelegen dat besluitvorming niet makkelijk gaat, dat alle bevolkingsgroepen en maatschappelijke belangen worden gehoord en dat niet één partij – ideologie of regering – haar stempel op de staat kan drukken.7 Een politieke Eerste Kamer vormt daartoe een institutionele waarborg.

Het ontkennen of relativeren van het politieke karakter van de Eerste Kamer is een methode om de politieke moeilijkheden van het huidige kabinet onder het tapijt te schuiven. Een politieke rol van de Eerste Kamer is dan ook geen reden om haar afschaffing te bepleiten; eerder benadrukt haar politieke rol haar bestaansrecht. Een politieke Eerste Kamer vormt een waardevol onderdeel in de Nederlandse democratie. Institutionele spanningen en rivaliteit gaan samen in het Nederlandse parlementaire stelsel. Daar kunnen wij uit democratisch oogpunt alleen maar tevreden mee zijn. Koen Migchelbrink (1990) studeert Geschiedenis (master Politiek en Parlement) en Bestuurskunde aan de Radboud Universiteit.

Volonté Générale 2015 - n°1

7

                                                                                                               1 M. van Raak, ‘Tegen de Eerste Kamer’, Volonté Générale no 3 (2014) 8-11. 2 Handelingen Eerste Kamer, 2014-2015, 16. 3 F. de Vries, ‘Het Nederlandse tweekamerstelsel: over de plaats en de taak van de Eerste Kamer’, Nederlands Juristenblad 38 (2001) 1829. 4 Ibidem. 5 B. van den Braak, ‘Geen zelfreflectie, maar zelfbewustzijn. De Eerste Kamer in de periode 1995-2009’, in: C. van Baalen e.a. red., Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2009. In Tijden van crisis (Nijmegen 2009) 94. 6 In 2011 hield de Eerste Kamer een parlementair onderzoek naar de verzelfstandiging/privatisering van voormalige overheidsdiensten. De onderzoekscommissie werd algemeen geprezen voor haar zakelijke en inhoudelijke werkwijze. De vrees dat het parlementair onderzoek als een politiek wapen zou worden gebruikt bleek ongegrond. Zie: HEK, 2010-2011, C, A. & HEK, 2010-2011, 6-44. 7 C. Lindblom, The Intelligence of Democracy. Decision making trough mutual adjustment (London 1965).

Volonté Générale 2015 - n°1

8

Frankrijk, een verdeelde republiek? Pol van de Wiel & Bart Verheijen

In de lente van 2011 studeerden wij beiden aan de École des hautes études en sciences sociales in Parijs, tijdens wat een zeer bewogen voorjaar zou worden. De Arabische lente was net losgebarsten en Frankrijk nam deel aan de interventie in Libië. De Europese schuldencrisis sloeg in alle hevigheid om zich heen. Ook in de binnenlandse politiek gebeurde er van alles: Marine Le Pen had net de teugels van haar vader overgenomen als leider het extreem-rechtse Front national (FN) en ze leek de potentie te hebben de partij bij een groter publiek acceptabel te maken. De gedoodverfde presidentskandidaat van de linkse Parti socialiste (PS) Dominique Strauss-Kahn (de Fransen zeggen ‘DSK’) werd in New York voor het oog van de camera’s in de boeien afgevoerd na een beschuldiging van aanranding. Deze gebeurtenis maakte de weg vrij voor François Hollande, die na de val van DSK de linkse presidentskandidaat werd. Hollande won in mei 2012 de presidentsverkiezingen en werd daardoor de tweede linkse president van de Vijfde Republiek (François Mitterand was de eerste). Deze elementen hebben de Franse en Europese politiek de afgelopen jaren voor een groot deel gedomineerd.

Inmiddels lijkt er een nieuw hoofdstuk toegevoegd aan de Franse situatie. In januari 2015 schudde het land op zijn grondvesten. De terreurdaden bij Charlie Hebdo, de daarop volgende klopjacht van drie dagen en de gijzelingsactie in een Joodse supermarkt, zouden uiteindelijk het leven kosten aan 20 mensen (waaronder de drie terroristen). De aanslagen zorgden ervoor dat de tegenstellingen en dynamiek in Frankrijk en Europa opnieuw duidelijk zichtbaar werden. In dit artikel zullen wij kort commentaar geven op de huidige situatie in Frankrijk. We zullen hierbij een aantal opvallende aspecten van het maatschappelijke debat aanstippen. In hoeverre is de situatie eigen aan Frankrijk en wat hebben de aanslagen bij Charlie Hebdo ons van deze exception française laten zien? Is, gezien

de nieuwe electorale verhoudingen, het einde van de Vijfde Republiek aanstaande of kan Frankrijk de financiële en politieke crises opvangen? Van bipartisme naar tripartisme Hoe kunnen we de politieke situatie in Frankrijk op dit moment omschrijven? Het beste is waarschijnlijk om te kijken naar een zeer recente en exemplarische verkiezingsuitslag. De Parti socialiste heeft 8 februari jongstleden een zeteltje aan haar parlementaire meerderheid toegevoegd. In de tweede ronde van een tussentijdse verkiezing – die plaatsvonden nadat Pierre Moscovici zijn zetel opgaf om eurocommissaris van Financiën te worden – in het departement Doubs (gelegen tegen de Zwitserse grens) versloeg haar kandidaat (51,4%) die van het Front national (48,6%). Gevierd werd de overwinning niet, integendeel. Was het kleine verschil met de partij van Marine Le Pen in de tweede ronde al weinig reden tot vreugde, de uitslag van de eerste ronde een week eerder was dat nog minder geweest. Het FN eindigde afgetekend op de eerste plaats (32,6%), gevolgd door de PS (28,9%) en de centrum-rechtse UMP (26,5%), die te weinig stemmen behaalde om mee te mogen doen aan de tweede ronde. Hoewel de landelijke betekenis van deze verkiezing natuurlijk beperkt is, past het resultaat ervan zeker in een trend: opnieuw toont het FN zijn kracht en opnieuw slaagt het erin meer dan 20% van de stemmen te behalen. Ruim vier jaar na de machtsoverdracht van vader Jean-Marie op dochter Marine Le Pen blaakt de partij van het zelfvertrouwen. Na de 17,9% die zij in april 2012 behaalde in de eerste ronde van de presidentsverkiezingen – meer dan waarmee haar vader tien jaar eerder in de tweede ronde belandde – volgden de Europese verkiezingen van mei 2014, die het FN met overmacht (24,9%) wist te winnen op de concurrenten

Volonté Générale 2015 - n°1

9

UMP (20,8%) en PS (14,0%). Steeds meer lijkt Frankrijk dus van een bipartisme richting een tripartisme te gaan. Hierbij moet worden opgemerkt dat het politieke systeem in Frankrijk verhindert dat de maatschappelijke aanhang voor het Front National in de politieke instituties vertegenwoordigd wordt: het FN heeft slechts 2 van 577 zetels van de Assemblée nationale in handen en behaalde slechts een meerderheid in een tiental van de meer dan 36.000 Franse gemeentes bij de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2014. Grote maatschappelijke tegenstellingen en de Franse identiteitscrisis Toch leken de terroristische aanslagen van 7, 8 en 9 januari jongstleden in de eerste instantie nog wel te hebben gezorgd voor een verschuiving in de politieke krachtsverhoudingen. De brute moordpartijen in hartje Parijs door drie jihadisten van eigen bodem zorgden voor een shock in de samenleving, maar tegelijkertijd kwam een reactie razendsnel op gang. 's Avonds waren er overal in het land spontane wakes en op 11 januari vond de grote republikeinse mars plaats, met zowel een keur aan wereldleiders als binnenlandse politieke eensgezindheid (behalve het FN!). Opvallend veel lof was er voor president Hollande, die erin slaagde het land op een vaderlijke manier te verenigen. Toch bleek al snel dat de eenheid niet erg lang zou duren. Historicus en filosoof Pierre Rosanvallon merkt in dit verband in Le Monde van 12 februari op:

In de straten zagen we het institutionele Frankrijk het Frankrijk van de Fransen die de actualiteit volgen, aan het actieve verenigingsleven verbonden zijn en het gevoel hebben één geheel met anderen te vormen. (…) Maar de onverschillige reacties op de beweging van 11 januari hebben aan de andere kant laten zien dat het hier gaat om iets veel groters en wijdverspreiders dan alleen de “immigrantenwereld”. (…) Er is sprake van een breuk tussen het Frankrijk dat het gevoel heeft

ergens bij te horen en het Frankrijk dat zich in de steek gelaten en gemarginaliseerd voelt en wordt overspoeld door persoonlijke moeilijkheden. Dit laatste Frankrijk schitterde door afwezigheid. Maar het heeft daarentegen van zich laten horen bij de tussentijdse verkiezing in het departement Doubs van 8 februari.

De vraag is of deze twee werelden weer snel bij elkaar kunnen komen. De Franse historische erfenis Op momenten van politieke crisis wordt de structuur van een samenleving zichtbaar. De opbouw, tegenstellingen en historische bagage die normaliter afgedekt wordt door allerlei bureaucratische en organisatorische lagen verschijnt dan aan ons. Dit was ook het geval in de nasleep van de aanslag op Charlie Hebdo. Naast de spontane wakes en manifestaties die daags na de aanslag werden georganiseerd, werd er zogezegd ook een formele manifestatie belegd op zondag 11 januari. Het FN werd van de ‘republikeinse mars’ uitgesloten. Dit was een vurige wens van het socialistische kader van de PS die niet zij aan zij met het FN haar gehechtheid aan de vrijheid van meningsuiting wenste te uiten. Hiermee werd de schijnbare ‘nationale eenheid’ al snel de nek om gedraaid. De traditionele partijen (UMP en PS) zouden wel naast elkaar verschijnen. De PS liet hier blijken dat in haar ogen de kloof tussen zichzelf en het FN niet alleen berust op een politiek verschil, maar tevens op een historisch verschil. Daarmee bedoelen we dat de maatschappijvorm van de Franse samenleving en het fundament waar deze op rust voor de PS een radicaal andere is dan voor het FN. Dit verschil gaat terug op het debat over de waarde van de Franse republiek die Frankrijk vanaf de Franse Revolutie geacht wordt uit te dragen. ‘In een republikeinse mars past extreem-rechts niet omdat de partij niet de kernwaarden van de Republiek (vrijheid, gelijkheid, broederschap) onderschrijft’, zo verklaarde de PS.1

Volonté Générale 2015 - n°1

10

Premier Valls liet zich bovendien ontvallen dat hij zich niet kon voorstellen dat het FN zou meedoen aan een demonstratie voor democratische rechten, nadat Le Pen in haar eerste reactie op de aanslagen voorstelde om de doodstraf opnieuw in te voeren in Frankrijk. De doodstraf, die in 1981 werd afgeschaft door die andere linkse president van de vijfde Franse republiek: François Mitterand. Zo speelden de Franse revolutionaire waarden opnieuw een rol in de omarming of afwijzing van bepaalde politieke overtuigingen. Voor de PS vertegenwoordigt het FN nog altijd het radicaal andere Frankrijk waarin de erfenis van de revolutie geen plaats heeft. Overigens gooide vader (Jean-Marie) Le Pen, altijd goed voor een politieke dérapage (‘een uitglijder’, die bij Le Pen niet zelden een antisemitische kleur heeft), olie op het vuur door op de dag voor de mars te verklaren: ‘Je ne suis pas Charlie’. Frankrijk in/en Europa Voor een beter begrip van Frankrijks politieke situatie moet er iets worden gezegd over de rol van Frankrijk in Europa. In tegenstelling tot Nederland (en Duitsland), waar zeer zuinig wordt gereageerd op Syriza's grote verkiezingsoverwinning van 25 januari jongstleden in Griekenland, had deze voor Hollande op zijn minst een dubbele betekenis. Natuurlijk kan en zal ook Frankrijk niet zomaar instemmen met kwijtschelding van Griekse schulden, maar aan de andere kant kan Hollande het duo Tsipras en Varoufakis niet zomaar nul op het rekest geven. Syriza is voor hem – net zoals de Italiaanse premier Matteo Renzi sinds zijn aantreden in februari 2014 – óók een linkse partner waarmee hij (in zijn eigen belang) zal moeten gaan samenwerken om tegenwicht te bieden aan de Duitse dominantie in Europa. Daar komt nog bij dat Hollande zijn linkse kiezers en partners enigszins te vriend moet houden. Wil bijvoorbeeld het groene Europe Écologie Les Verts (EELV) in Hollandes ambtstermijn terugkeren in zijn meerderheid en regering – een mogelijkheid die bestaat en waarover wordt gediscussieerd – dan zal Hollande in

ieder geval bereidwilligheid moeten tonen om Syriza's eisen serieus te nemen. Zowel bij EELV als het linksere Front de Gauche werd Syriza's overwinning groots gevierd. Wat daarnaast een belangrijke rol zal spelen, is in hoeverre de Fransen die ontevreden waren en zijn over Europa zich beter zullen kunnen herkennen in het beleid van de nieuwe commissie-Juncker. Zal er daadwerkelijk een socialere koers worden gevaren? En misschien nog belangrijker: zal Frankrijk zich meer kunnen identificeren met het Europese project en het niet meer zien als de grote boze ander die de Franse eigenheid om zeep helpt? Le suicide français Tekenend voor de identiteitscrisis waarin Frankrijk verkeert, zijn de hoge verkoopsuccessen van recente werken die de Franse natie als failliet beschouwen. De bekendste zijn Alain Finkielkrauts L'identité malheureuse (oktober 2013) en Eric Zemmours Le suicide français (oktober 2014). Ook Houellebecqs nieuwe roman Soumission en op een meer analytisch niveau L'insécurité culturelle van politicoloog Laurent Bouvet (beide verschenen op de dag van de aanslag op Charlie Hebdo) sluiten bij deze thematiek aan.

De meeste aandacht – ook in Nederland - ging de afgelopen maanden uit naar het werk van de rechtse polemist Eric Zemmour. In zijn boek Le suicide français, dat overigens nauw aansluit bij de eloquentere en beter onderbouwde variant van de Franse filosoof Alain Finkielkraut, betoogt Zemmour dat de generatie van soixantehuitards (de studentenrevolte van mei 1968) Frankrijk naar de afgrond heeft geholpen door belangrijke hiërarchische en culturele verhoudingen in de uitverkoop te zetten. De analyse is niet nieuw, hoorbaar in andere landen en lijkt bovendien een beroep te doen op een xenofoob en anti-islamitische discours waarin in ieder geval de suggestie wordt gewekt dat er ooit zoiets was als ‘een waar Frankrijk’, gesymboliseerd door de Français de souche (de ‘rasechte’ Fransen of de Fransen ‘van eigen bodem’). Ronduit weerzinwekkend zijn de passages waarin

Volonté Générale 2015 - n°1

11

Zemmour maarschalk Petain als redder van de Franse joden verdedigt.

Dit soort ideeën werden in romanvorm nog eens over gedaan door de beroemdste Franse schrijver Michel Houellebecq die in zijn nieuwste boek Soumission (net als in zijn voorgaande werken) schrijft over het definitieve falen van het Verlichtingsproject en de doorgeschoten individualisering en consumentisme van de samenleving. Dat Houellebecq in zijn nieuwe roman een islamitische president opvoert, lijkt ineens een andere betekenis te hebben gekregen toen op de dag van verschijnen de aanslagen op Charlie Hebdo plaatsvonden. De cover van de laatste Charlie vóór de aanslagen werd dan ook gesierd door een afbeelding van Houellebecq (zonder tanden). Zo gingen satire, pessimisme, cultuurkritiek en terrorisme naadloos in elkaar over. Tot besluit De Franse politieke samenleving, die traditioneel wordt gekenmerkt door een scheiding tussen links en rechts, lijkt door het FN steeds verder te worden ‘opengebroken’. De impopulariteit van Hollande en de verdeeldheid binnen de rechtse UMP, waar Sarkozy de macht weer heeft overgenomen, lijken niet snel te kunnen worden opgelost.

Deze ontwikkeling is niet slechts op electoraal vlak te zien, maar is ook zichtbaar aan de reacties op ‘Charlie’, aan de populariteit van het Franse cultuurpessimisme en aan de worsteling van Frankrijk met Europa. Het volgende belangrijke moment zijn de departementsverkiezingen op 22 en 29 maart aanstaande waarbij voor het eerst alle departementen op hetzelfde moment zullen worden vernieuwd. Weliswaar zijn dit geen erg belangrijke bestuurlijke lagen, maar opnieuw zal dan blijken wat de krachtsverhoudingen in Frankrijk zijn en hoe het land hiermee om zal gaan.

Pol van de Wiel (1985) en Bart Verheijen (1985) studeerden aan de EHESS in Parijs waar ze beiden een Master 2 in Études politiques behaalden. Momenteel werken ze aan de redactie, vertalingen en inleiding van een Nederlandstalige bundel artikelen van de Franse politiek filosoof Claude Lefort (1924-2010).                                                                                                                1 F. Obbema, ‘Herdenkingsmars Parijs verdeelt Franse politiek’, De Volkskrant (10januari 2015) online beschikbaar via: http://www.volkskrant.nl/dossier-aanslag-op-charlie-hebdo/herdenkingsmars-parijs-verdeelt-franse-politiek~a3827062/ (geraadpleegd op 24 februari 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

12

To be Charl i e , or not to be? Floortje Rawee

Op 7 januari 2015 stormden twee jonge Jihadisten het hoofdkantoor van het satirische tijdschrift Charlie Hebdo in Parijs binnen, waar ze twaalf medewerkers van het blad doodschoten, onder wie de hoofdredacteur Stéphane Charbonnier (Charb). Deze dag wordt gezien als een van de zwartste dagen voor de veiligheid en democratie in de Westerse wereld sinds de aanslagen op het World Trade Centre in New York op 11 september 2001. Hoewel het aantal doden van beide aanslagen substantieel verschilt, waren de reacties op beide aanslagen vergelijkbaar. Na beide de aanslagen was de wereld in shock, verafschuwden wereldleiders de aanslagen en voelde ‘het Westen’ zich nog meer bedreigd door de Arabische Wereld. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom de aanslagen op Charlie Hebdo wereldwijd zoveel impact hadden en nog steeds hebben: ze zijn gepleegd door moslim-extremisten. We waren al zo bang voor de Arabische wereld door terreurgroepen als Al Qaeda en de opkomst van Islamitische Staat (IS), maar ook door politici en media die moslims als een bedreiging portretteren. Dat is door deze aanslag alleen maar erger geworden, zeker omdat de aanslagplegers tweede generatie immigranten waren; geboren, getogen en geradicaliseerd in Parijs. Het gevaar komt voor velen dus opeens heel dichtbij. #JeSuisCharlie De aanslagen waren nauwelijks gepleegd of de hashtag Je suis Charlie was trending op Twitter. Om de vermoorde cartoonisten eer te betuigen, werden profielfoto’s op Facebook veranderd naar de woorden Je suis Charlie en publiceerden kranten cartoons over de aanslagen. Iedereen leek eensgezind te zijn: de aanslag op onschuldige cartoonisten is verschrikkelijk, persvrijheid moet beschermd worden en we moeten samen sterk staan voor vrijheid van meningsuiting. Deze kernwaarden van democratie zijn in het geding gebracht

door de aanslag op het hoofdkantoor van Charlie Hebdo. Overal in de wereld, in Europa, maar ook in het Midden-Oosten werden protestmarsen georganiseerd, waar de woorden Je suis Charlie werden gescandeerd. Op zondag 11 januari vond een massale protestmars plaats in Parijs, waar meer dan zestig wereldleiders aanwezig waren. Zo reisden onder anderen David Cameron, Angela Merkel en Donald Tusk af naar Parijs, maar ook de Israëlisch Premier Benjamin Netanyahu, de Palestijnse president Mahmoud Abbas en de Jordaanse koning Abdullah de Tweede.

Ook ik ging de straat op. Om mijn steun te betuigen aan de vermoorde journalisten, om de aanslag af te keuren, en vooral om te op te komen voor de persvrijheid. Als werknemer van een NGO die zich inzet voor persvrijheid en journalist in spé, vind ik dat elke journalist, elke burger het recht moet hebben om te zeggen wat hij of zij wil. Ik geloof dat persvrijheid één van de belangrijkste factoren is voor een democratie. En toch, ook al had ik vele redenen om te gaan, voelde ik me ongemakkelijk tijdens de protestmars. Het was me in eerste instantie niet helemaal duidelijk waarom, maar langzaamaan kwam ik erachter: het voelde alsof ik, door mee te lopen, anderen beledigde. Alsof ik alle cartoons van Charlie Hebdo goedkeurde, terwijl ik wist dat er moslims zijn die zich gekwetst voelden door de spotprenten over de profeet Mohammed. Ik wilde niet dat nog meer moslims het gevoel kregen dat het Westen hun geloof afkeurde en ik wilde dat ze wisten dat ik daar meeliep voor de persvrijheid, niet tegen de Islam. Bovenop dat alles proefde ik ook ergens een beetje hypocrisie. Waarom gingen we nu met zijn allen de straat op, terwijl in Nigeria duizenden mensen vermoord werden door Boko Haram? Waarom was deze aanslag tegen persvrijheid opeens zulk groot nieuws, terwijl in landen als Syrië, Azerbeidzjan en Centraal Afrika, journalisten hun werk bijna nooit op een veilige manier

Volonté Générale 2015 - n°1

13

kunnen doen?1 Deze gevoelens botsten met mijn geloof in het belang van de demonstraties en ik wist niet meer wat ik moest doen en vinden: wel of niet Charlie zijn, wel of niet het nieuwe krantje kopen? Ik kwam er achter dat niet iedereen zich kan identificeren met Charlie. Al snel verschenen de eerste scheurtjes in deze schijnbare eensgezindheid die zich gevormd leek te hebben na de aanslag. Jonge moslims, bijvoorbeeld in Frankrijk, keurden de aanslagen wel af maar kregen de woorden Je suis Charlie niet over hun lippen (nous ne sommes pas Charlie) en in verschillende Islamitische landen vonden anti-Charlie demonstraties plaats, sommige gewelddadig. Aan de andere kant keerden anti-islam bewegingen, zoals Pegida in Duitsland, zich nog sterker tegen de islam. Ook werden er vraagtekens geplaatst bij de oprechtheid van de aanwezige wereldleiders bij de demonstratie in Parijs: staan zij wel echt voor persvrijheid, of waren ze daar omdat ze simpelweg niet achter konden blijven?

Door met zijn allen Je suis Charlie te roepen, en te zeggen dat de hele wereld de aanslagen moest afkeuren, voelde het alsof de kloof tussen ‘de Jihadisten’ en ‘de Westerse wereld’ nog groter werd. En dat is nou precies niet wat we willen, als we zulke aanslagen in de toekomst willen voorkomen. Dat is waarom ik me ongemakkelijk voelde tijdens de protestmars.

Al die duizenden mensen die met mij de straten op gingen na de aanslag, leken goede bedoelingen te hebben en wilden opkomen voor persvrijheid. Helaas is de echte verbroedering uitgebleven. Daarom is het nodig om de verschillende reacties op de aanslagen in Parijs na te gaan en een oplossing te vinden om deze, soms recht-tegenover-elkaar-staande opinies, weer samen te brengen om zulke aanslagen te voorkomen. #JenesuispasCharlie De meeste moslims verafschuwen de aanslagen, vinden dat het niet

Afbeelding rechts : De Correspondent, ‘Download hier jouw Je Suis Charlie-profielfoto (genuanceerde versie)’ (versie 14 januari 2015) online beschikbaar via; https://decorrespondent.nl/2303/Download-hier-jouw-Je-Suis-Charlie-profielfoto-genuanceerde-versie/175401334724-d802da8f (geraadpleegd 31 januari 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

14

acceptabel is om mensen te vermoorden omdat ze hun geloof beledigen. De hashtags #NotMyIslam en #nietmijnislam werden al snel populair op Twitter, met als doel duidelijk maken dat niet elke Moslim een Jihadist is, dat Islamitische Staat (IS) de islam niet vertegenwoordigt voor iedereen en om moslims te beschermen tegen discriminatie. In plaats van de daders, zijn veel moslims juist het slachtoffer geworden van de aanslag, omdat zij het idee hebben dat ze nu nog vaker automatisch gezien worden als criminelen.

Cartoon: C. Latuff, ‘CharlieHebdo attack has another victim’ (7 januari 2015) online beschikbaar via: https://twitter.com/latuffcartoons/status/552847548776742914 (geraadpleegd 8 januari 2015). Maar het feit dat moslims de aanslagen veroordelen, betekent niet dat ze het eens zijn met de cartoons die in het blad Charlie Hebdo gepubliceerd worden. Op de website van Le Monde verscheen een artikel over een middelbare school in Saint-Dénis, een buitenwijk van Parijs, waarop veel islamitische leerlingen zitten, die zich uitlieten over de aanslagen. Het merendeel van de leerlingen keurde de aanslagen af, maar had duidelijk moeite met het tijdschrift Charlie Hebdo. Een leerlinge, Marie-Hélène, zegt: ‘Ik wil eigenlijk niet meedoen aan de minuut stilte. Ik vind het niet gepast om een eerbewijs te tonen aan degenen die de islam, en andere religies, beledigen’. Een andere leerling zei: ‘Ik heb geen medelijden met Charb [de hoofdredacteur van Charlie Hebdo]. Hij heeft geen enkel respect voor ons moslims. Maar ze hadden niet 12 mensen hoeven te doden, alleen hem [Charb] was voldoende geweest. ’ 2

Nogmaals, de meeste moslims vinden het gebruik van geweld niet acceptabel, ook al kunnen ze de grappen over hun geloof niet waarderen. In Pakistan, Turkije, Jemen, Jordanië, Mali, Senegal en Mauritanië vonden demonstraties plaats tegen de cartoons. In Niger kwamen in de dagen na de aanslagen zelfs tien mensen om tijdens protesten tegen Charlie Hebdo. In Algerije hielden demonstranten spandoeken omhoog met de woorden I am Muhammed.3

Het moge duidelijk zijn dat we niet allemaal Charlie zijn, zoals we in het Westen graag zouden geloven. De reactie van de leerling die het terecht vond dat de hoofdredacteur van Charlie Hebdo vermoord is, maakt bezorgd, maar het betekent niet dat hij echt geweld gaat plegen. Eerder denk ik dat we dergelijke reacties serieus moeten nemen en ons moeten proberen te proberen te beseffen dat sommige moslims dus zo erg gekwetst kunnen worden als hun religie beledigd wordt, dat ze in staat zijn tot geweld. Moslims: snel beledigd?! Misschien is het ook niet zo verrassend dat moslims beledigd zijn. Dat betekent niet dat het geweld goedgekeurd kan worden, maar het betekent misschien wel dat we een beetje rekening moeten gaan houden met hun gevoelens. Denk aan een kindje in de klas op de basisschool dat altijd geplaagd wordt. De pesters beseffen zich vaak niet dat zo’n kind zich gekwetst voelt door hun opmerkingen, snappen niet waarom het kind het niet grappig vindt om bijvoorbeeld clown genoemd te worden. Maar als je altijd het gevoel hebt dat je niet geaccepteerd wordt, vat je bepaalde opmerkingen misschien wat serieuzer en beledigender op. Misschien is het wel hetzelfde met moslims. Na decennia van intolerantie, – en wiens schuld dat is: de misschien toch niet zo tolerante Westerse democratieën of de onwillige moslims zelf, of een combinatie van factoren, is hierbij niet belangrijk – is het misschien wel begrijpelijk dat moslims in Europa zich beledigd voelen. Daar komt bij dat gelovigen het over het algemeen niet zo kunnen waarderen als hun

Volonté Générale 2015 - n°1

15

geloof wordt beledigd, en dat is lastig te begrijpen voor mensen die niet geloven, zeker in het Frankrijk dat laïcité – scheiding van kerk en staat – hoog in het vaandel heeft staan. Degene die de profeet Mohammed beledigt, beledigt de moslim, en dat is niet te vergelijken met het christendom en het jodendom. Ook wordt er gezegd dat geradicaliseerde moslims inspelen op gevoelens van minderwaardigheid. Jonge mensen, die zich niet thuis voelen in een maatschappij, of geen hoop voor de toekomst hebben, zijn relatief makkelijk te mobiliseren en aan te sporen tot geweld.

Al deze factoren bij elkaar zorgen ervoor dat moslims misschien sneller beledigd zijn dan andere groepen. Daar kunnen we van vinden wat we willen, en verschillende groepen mensen de schuld van geven, maar daarmee voorkomen we niet dat geradicaliseerde moslims zulke aanslagen als die op het hoofdkantoor van Charlie Hebdo ooit nog plegen. Zie je wel Aan de andere kant is het ook begrijpelijk dat de angst voor de Islam in het Westen steeds groter wordt. Dat geloof was al anders en mysterieus voor Westerlingen, en het onbekende wordt al snel eng gevonden. Daarnaast spelen rechts-extremistische politici zoals Marine Le Pen en Geert Wilders voortdurend in op deze groeiende angst. Academici noemen dit een narratief: als je eenmaal het idee, het narratief, in je hoofd hebt dat moslims gevaarlijk zijn, hoef je maar een krant open te slaan of dat idee wordt bevestigd. Zo wordt dat idee in stand gehouden, en het is moeilijk om dat te verbreken.4 Met de persvrijheid in West-Europa zit het wel goed Wat ik vooral lastig vond tijdens de protestmars, was dat ik bang was moslims het idee te geven dat ik tegen hén protesteerde. Aangezien het doel van de mars mij op dat moment nog niet helemaal duidelijk was – ik was daar voor de persvrijheid – wist ik niet wat anderen precies vonden. Toen iemand

riep: ‘geen Jihad in onze straat’, dacht ik ’ik weet niet of ik hierbij wil horen’, hoewel ik natuurlijk ook geen voorstander ben van Jihad. Naar mijn idee protesteerden we voor vrijheid van meningsuiting en persvrijheid en om de aanslag af te keuren. De duizenden mensen die in eerste instantie de straten op gingen, ikzelf inclusief, hielden in ieder geval een potlood in de lucht, als eerbetoon aan de cartoonisten.

Ik geloof dat persvrijheid een fundamenteel onderdeel van democratie is. Stel je voor dat er verkiezingen voor de deur staan en dat we alleen informatie zouden krijgen van, zeg, één politicus, die per se aan de macht wil blijven. Hij zou alle andere politici bekritiseren en alleen maar positieve voorbeelden geven over zijn echte manier van regeren. Hoe zouden we in zo’n situatie, in staat kunnen zijn om onafhankelijk te stemmen op de politicus die wij zelf het beste vinden? Denk bijvoorbeeld aan Rusland, waar de meeste burgers Poetin een prima president vinden. Zo zijn er talloze andere voorbeelden te geven om aan te tonen dat persvrijheid noodzakelijk is in een democratie.

Maar hoe belangrijk persvrijheid ook is, we moeten niet denken dat het ontzettend slecht is gesteld met de persvrijheid in West-Europa. Dat deze aanslag heeft plaatsgevonden, is natuurlijk verschrikkelijk, maar Frankrijk, Nederland en de meeste andere Westerse landen zijn nog steeds de landen met het hoogste persvrijheidsniveau van de wereld.5 Dat werd des te duidelijker in de dagen na de aanslag. Op de eerste Charlie Hebdo die na de aanslag uitkwam prijkte de profeet Mohammed opnieuw op de cover. Dat kon natuurlijk eigenlijk ook niet anders, ze moesten een statement maken, anders zouden ze toegeven, maar het maakte opnieuw duidelijk dat er nog steeds niet aan zelfcensuur gedaan wordt in het Westen. Ook werden in alle kranten opinieartikelen gedrukt, waarin alle mogelijke meningen vertegenwoordigd waren: voor Charlie Hebdo, tegen de aanslagen, tegen moslims, tegen de demonstraties, enzovoorts.

Daarentegen weet ik door mijn werk des te beter dat het in veel andere landen,

Volonté Générale 2015 - n°1

16

vooral in dictaturen en conflictgebieden, onmogelijk is voor journalisten om veilig hun werk te doen en om onafhankelijk nieuws te maken. Daar komt mijn ongemakkelijke gevoel misschien wel deels vandaan: waarom kwamen we nu opeens met zijn allen bijeen om voor persvrijheid op te komen, terwijl we ons nauwelijks inzetten voor persvrijheid in de landen waar het echt nodig is, al heel lang? Is het niet hypocriet dat de koning van Saudi-Arabië aanwezig is bij de protestmars, terwijl het met de persvrijheid in dat land absoluut niet goed is gesteld? Maar boven alles: is het niet hypocriet om moslims die de aanslagen niet verafschuwen niet te accepteren? Mogen zij niet ook vinden wat ze willen, mogen zij niet beledigd zijn door de cartoons, want het doel van alle protesten was toch om persvrijheid en vrijheid van meningsuiting te beschermen? We hoeven niet allemaal Charlie te zijn Hoe kunnen we dit soort aanslagen dan wel voorkomen? We lijken het er allemaal over eens te zijn dat persvrijheid en vrijheid van meningsuiting belangrijk zijn, we zeggen dat we Charlie zijn, maar daardoor beledigen we dan ook weer groepen mensen. Terwijl het voornaamste doel nu is om te verbroederen en angst weg te nemen. Persoonlijk denk ik dat oud-minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans de spijker op de kop sloeg toen hij zei: ‘Het kan geen kwaad om bij de uitoefening van dit recht op vrije meningsuiting, rekening te houden met andermans gevoelens. Het is geen teken van zwakte om te proberen met andermans ogen naar de wereld te kijken, maar juist een kracht’. 6Het is belangrijk om persvrijheid in stand te houden, maar dat betekent dat we dat recht kosten wat het kost moeten gebruiken. ‘Af en toe een cartoontje lager zingen’, zoals Youp van ‘t Hek schreef, kan geen kwaad.7

Misschien moeten we die vrije pers die we in het Westen hebben, gebruiken om de algemene opinie jegens moslims te verbeteren. Het lijkt me belangrijk dat iedereen beseft dat er een verschil is tussen extremisten en gematigde moslims, die de islam aanhangen en

daar verder niemand kwaad mee willen doen. Want dat gebeurt wat mij betreft nog niet genoeg: weinig media proberen dat verschil duidelijk te maken, met als gevolg dat er steeds meer anti-islam bewegingen ontstaan in Westerse landen. Waarom gebruiken we de media niet om de positieve kant van de islam eens te belichten, om te laten zien dat niet alle moslims crimineel zijn, en dat de islam op zichzelf geen slechte religie is? Om de echte eensgezindheid te verkrijgen die we dachten te hebben bereikt na de Charlie Hebdo aanslag, hebben we begrip en inlevingsvermogen nodig. We hoeven de Islam niet te bespotten om een statement te maken voor vrije pers, maar zouden die vrije pers juist moeten gebruiken om verschillende meningen te belichten en groepen mensen weer bij elkaar te brengen. Als het gaat om persvrijheid, mogen we Charlie zijn, maar dat hoeft niet. Ook zonder anderen te belachelijk te maken, kan persvrijheid bestaan, en om de vrede te bewaren, is het misschien verstandiger om rekening te houden met andermans gevoelens en geen Charlie te zijn. Floortje Rawee (1991) studeerde in juli 2014 af van University College Maastricht (BA), met een focus op Internationale Betrekkingen, internationaal recht en internationaal conflict. Sinds september is zij werkzaam bij een ngo voor persvrijheid in Amsterdam.

Volonté Générale 2015 - n°1

17

                                                                                                               1Freedom House, ‘Freedom of the Press: 2014 Freedom of the Press data’ (versie 2014), online beschikbaar via; https://freedomhouse.org/report-types/freedom-press#.VOb_Y0K3DgI (geraadpleegd 30 januari 2015). 2 M. Battaglia en B Floc’h: ‘A Saint-Denis, collégiens et lycéens ne sont pas tous « Charlie »’ (10 januari 2015) online beschikbaar via; http://www.lemonde.fr/societe/article/2015/01/10/a-saint-denis-collegiens-et-lyceens-ne-sont-pas-tous-charlie_4553048_3224.html#Z1wYt5IMth1icg4A.99 (geraadpleegd 28 januari 2015). 3 ‘Anti-‘Charlie Hebdo’ Violence Spreads; Death Toll at 10 in Niger’, Voice of America (17 januari 2015), online beschikbaar via; http://www.voanews.com/content/charlie-hebdo-protests-middle-east-asia-africa/2602100.html (geraadpleegd 29 januari 2015). 4 A. Morgan, Dulwich Centre Publications. What is narrative therapy? (2000) online beschikbaar via; http://www.dulwichcentre.com.au/what-is-narrative-therapy.html (geraadpleegd 30 januari 2015). 5 Freedom House, ‘Freedom of the Press: 2014 Freedom of the Press data’ (versie 2014), online beschikbaar via: https://freedomhouse.org/report-types/freedom-press#.VOb_Y0K3DgI (geraadpleegd 30 januari 2015). 6 Frans Timmermans in inauguratiespeech voor de ontvangst van zijn eredoctaraat aan de Universiteit Maastricht. Geciteerd uit: W. Bos, ‘Eredoctoraat voor Timmermans’, De Observant, 22 januari 2005, 8-9, online beschikbaar via: http://www.observantonline.nl/Portals/0/obs%2019-lowres.pdf (geraadpleegd 23 januari 2015). 7 Y. van ‘t Hek, ‘Een cartoontje lager zingen’ (10 januari 2015), online beschikbaar via: http://www.nrc.nl/youp/2015/01/10/cartoontje-lager-zingen/ (geraadpleegd 30 januari 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

18

Wie bepaalt de grenzen van de technologische maakbaarheid van de mens? Karlijn Ligtenberg

Alle natuurwetenschappen geven ons antwoord op de vraag wat we dienen te doen als we het leven technisch willen beheersen. Maar óf we het technisch moeten en willen beheersen, en of dat uiteindelijk wel zin heeft, dat laten ze volledig in het midden of ze gaan er met het oog op de praktijk van uit. 1

Do it yourself DNA De start-up Cambrian Genomics (CG) van Austen Heinz werkt met 3D-laserprinters om snel en goedkoop DNA te produceren. 2 Onder het mom van democratizing creation bestormt Heinz DNA de markt: iedereen kan bij CG specifieke DNA-sequenties bestellen om daar ‘nieuwe levende organismen mee te maken die niet eerder hebben bestaan’.3 Op de vraag van biomedicus Paul Knoepflers of Heinz bang is dat er ‘slechte dingen’ geprint gaan worden, antwoordt Heinz:

Simple: the CDC [Center for Disease Control and Prevention, KL] has a list of bad things like Small Pox that we don’t print. If we don’t know what it is we don’t print it. Also we only ship to validated university and commercial laboratories.

Daaraan voegt Heinz het volgende toe: ‘Don’t print bad stuff from this list” are pretty easy instructions to follow.’ In een ander interview benadrukt Heinz het belang voor de betrokkenen om zich aan die regels te houden: ‘It’s pretty obvious why we wouldn’t want to do something bad, (…) We wouldn’t want the industry to be regulated.’ 4

Heinz wenst zo min mogelijk overheidsregulering. Hij lijkt ervan overtuigd dat iedereen die met DNA experimenteert, zich in het belang van de industrie aan reguleringsmaatregelen houdt. Maar dat er wetten en verboden bestaan, impliceert niet automatisch dat die geboden opgevolgd worden. Onderzoek doen naar gentherapie als kuur voor erfelijke ziekten zal een boost krijgen maar het ligt ook in de lijn der

verwachting, en daar zinspeelt Heinz ook op, dat onbekende, op dit moment niet bestaande, organismen hun weg naar de aarde vinden.5

Het mag nauwelijks een verrassing heten dat dergelijke radicale plannen stuiten op verzet. De boost die CG aan gen manipulatie geeft, kan rekenen op kritiek die de biotechnologie niet vreemd voorkomt. Het zou de natuur (van de mens) onomkeerbaar aantasten en wat moet het worden van de mensheid als iedereen straks via zijn smartphone een designer baby kan samenstellen en bestellen? 6 En wat te denken van het ontwikkelen van geheel nieuwe organismen? Beknotten Vragen als deze leiden naar de fundamentele vraag of het wenselijk is om (bio)technologieën, die ingrijpen op de menselijke natuur, te beknotten. Als zo’n beheersing inderdaad gewenst is, aan wie is het dan daar over te oordelen? Betreft dat de mens zelf, of laat de natuur zich simpelweg niet sturen? De Waalse techniekfilosoof Gilbert Hottois geeft een eerste antwoord: hij ziet de technowetenschappen als semiautonoom – zij laten zich niet dirigeren door het menselijk subject. De denker Francis Fukuyama stelt daarentegen dat het in de aard van de mens ligt te kiezen wie hij wil zijn, waardoor begrenzing van de biotechnologie een vanzelfsprekende optie is. Ten slotte beargumenteert René von Schomberg een economisch georiënteerde beoordeling van innovatie waarbij het principe van gedeelde verantwoordelijkheid de hoofdrol speelt. Op het principe van collectieve verantwoordelijkheid in dezen leveren Vincent Blok en Pieter Lemmens kritiek.

Volonté Générale 2015 - n°1

19

Filosofie kan en mag niet de les lezen Gilbert Hottois bekritiseert in zijn werk Symbool en techniek7 de houding van de filosofie ten opzichte van wat hij de technowetenschappen noemt. De filosofie neemt in zijn ogen een theoretische houding aan waarbij de mens als levend wezen dat met logos begiftigd is, centraal wordt gesteld.

Vanuit die optiek is zij erop gericht de technowetenschappen te beheersen op een manier die Hottois symbolisch-logotheoretisch noemt. Dat betekent dat de mens een talige representatie wil geven van de logische structuur van de werkelijkheid en daarmee door middel van symbolen de realiteit probeert te beschrijven. 8 Hierdoor ontstaat een ongelijke verhouding tussen de mens, die zichzelf voorstelt als sturende instantie, en de technowetenschappen, die het moeten doen met de wijzende vinger van de filosoof. De filosofie kan de technowetenschappen overigens ook niet sturen, omdat die laatste een operatief karakter hebben. Zij handelen door de realiteit van buitenaf, op een zuiver materieel niveau (genen, neuronen, moleculen, etc.), te veranderen. 9 Daardoor maken zij op niet-symbolische wijze inbreuk op de traditionele grenzen van de menselijke natuur, het symbolische domein, terwijl de filosofie krampachtig de grenzen van de symbolische orde probeert te bewaken. Die symbolische beheersing waarvan de filosofie zichzelf bedient, bestaat erin de technische praktijk van het onderzoeken en technisch innoveren in te perken, bijvoorbeeld door wetten in te voeren die genetische manipulatie van organismen onmogelijk maakt. Dat duidt namelijk op een symbolische reactie die gegrond is op een pleidooi voor het eeuwig voortdurende behoud van een bepaalde condition humaine.10 Dat pleidooi leidt uiteindelijk slechts tot ideologieën. 11 De filosofie moet volgens Hottois dan ook inzetten op een symbolische begeleiding – in plaats van beheersing – van de techno-wetenschappen: ‘niet vooruitlopen op, noch voorafgaan of de basis leggen, noch iets van wat doet denken aan de sublieme rol van de

logos in de economie van de menselijke levensvorm zoals de filosofen traditioneel voor ons hebben beschreven.’12 Beteugel de biotechnologie Francis Fukuyama verhaalt in De nieuwe mens uitgebreid over de kansen en risico’s van biotechnologische ontwikkelingen die de mens aangaan.13 Hij stelt dat de mens van nature zeggenschap over zichzelf kan houden; er zijn volgens hem ‘geen onveranderlijke menselijke kenmerken, behalve het algemene vermogen om te kiezen wat we willen zijn’.14 Daarbij zouden mensen zichzelf niet moeten zien als ‘slaven van een onvermijdelijke technologische ontwikkeling’.15

Fukuyama spreekt vertrouwen uit in democratische organen, omdat deze volgens hem de wil van het volk weergeven. Hij erkent overigens dat lobbyisten roet in het eten kunnen gooien maar hij verdedigt dat er ‘geen betere instellingen voorhanden [zijn] om de wil van de bevolking tot uitdrukking te brengen’.16 Om die reden moet de democratie beslissingen nemen over al dan niet wettige gebruiksmogelijkheden van technologie en moet zij de doelen vaststellen, waarvoor de wetenschap werkzaam mag zijn.

Specifiek waar het human enhancement betreft, waaronder bijvoorbeeld gentherapie te scharen is, is volgens Fukuyama de oprichting van nieuwe (wetgevende) instellingen een goed idee. Zulke instituties moeten een breder mandaat krijgen dan bestaande organisaties en een ruimer spectrum aan leden hebben dan enkel artsen en wetenschappers: hij spreekt van deelname van ‘maatschappelijke spreekbuizen’ (een vorm van collectieve verantwoordelijkheid in de besluitvorming die Von Schomberg ook voorstaat, zo zal blijken uit het vervolg).17

Dit idee van overheidssturing is gestoeld op de overtuiging (of illusie?) dat de mens, bijvoorbeeld verenigd in de overheid, de doelen vast kan stellen die de technologie moet dienen. De technologie wordt gepercipieerd als neutraal en willoos instrument dat precies gevormd kan worden naar de doelen van de mensheid.

Volonté Générale 2015 - n°1

20

De markt bepaalt? Een andere uitwerking van gedeelde verantwoordelijkheid wordt aangedragen door René von Schomberg. Als aanhanger van het Europese framework Responsible Research and Innovation (RRI) presenteert hij een criteria voor gedeelde verantwoordelijkheid van wetenschappers en maatschappelijke actoren.18 Von Schomberg stelt ten eerste dat technologische ontwikkelingen niet ‘geschreven’ worden door één auteur, maar door meerdere. Voor hem is dat een reden om niet bang te zijn voor een bewuste, kwaadwillende ontwikkeling van moderne Frankensteins. Wat het probleem zal zijn is dat zelfs wetenschappers en ontwikkelaars met goede intenties een technologie kunnen ontwikkelen die uiteindelijk moreel onwenselijk blijkt te zijn. Een product wordt in isolatie ontwikkeld, maar pas wanneer een innovatie zijn vleugels spreidt en zich nestelt in een sociale context, blijken onvoorziene eigenschappen. Dat maakt de impact van een innovatie moeilijk te voorspellen.19 Hoewel Von Schomberg benadrukt dat technologische innovatie zich niet laat voorspellen, presenteert hij toch een definitie voor verantwoordelijk onderzoek en innovatie:

RRI is a transparent, interactive process by which societal actors and innovators become mutually responsive to each other with a view to the (ethical) acceptability, sustainability and societal desirability of the innovation process and its marketable products (in order to allow a proper embedding of scientific and technological advances in our society). 20

Zoals Hub Zwart en collega’s opmerken wordt tegenwoordig van wetenschap verwacht dat zij het functioneren van de maatschappij een boost geeft door innovaties die de levensstandaard van mensen verbetert. RRI formuleert nadrukkelijk socio-economische doelen door samenwerking met industriële belanghebbenden en private bedrijven.21 Glazen bol De eerste problemen met gedeelde verantwoordelijkheid ontstaan bij het definiëren van het probleem dat de innovatie

moet oplossen. Het is volgens Blok en Lemmens niet vanzelfsprekend dat de belanghebbenden een akkoord bereiken over wat de echte inhoud is van een geformuleerd vraagstuk. Daarnaast ligt het in de lijn der verwachting dat betrokken belanghebbenden hele uiteenlopende waarden en motieven hebben. Een non-profit organisatie streeft andere doelen na dan een organisatie die winst wil maken. De eerste zal geneigd zijn zich te richten op creatie van sociale waarde terwijl een bedrijf zal kijken naar de kansen op verkoop van een product. Daarnaast zijn de verschillende machtsposities van partijen problematisch en een voorname voedingsbodem voor conflict tussen belanghebbenden.22 Het is erg waarschijnlijk dat ook de gebruikers van geprint DNA hele andere uitgangspunten hebben: de een zal er een gentherapie mee verder willen ontwikkelen, terwijl iemand met kwaad in de zin zijn pijlen kan richten op het ontwikkelen van biowapens (zeker wanneer de techniek van DNA-printen openbaar beschikbaar wordt). Het is volgens Von Schomberg van belang om tijdens het innovatieproces transparant en mutual responsive te zijn. Het succes hangt af van de bereidheid tot samenwerking tussen de verschillende actoren.23 Echter, het najagen van wederzijdse ontvankelijkheid is niet altijd voordelig omdat een kennisvoorsprong voor een belanghebbende soms heel aantrekkelijk kan zijn (bijvoorbeeld omdat hij een patent voorziet en daarmee de toekomstmuziek van economisch gewin). Dat maakt de hang naar een symmetrische informatievoorziening tot onrealistische uitgangspunt.24 Technologische ontwikkelingen hebben zoals eerder besproken de neiging om zich heel onverwachts te ontwikkelen. Het is dan echter vaak te laat om een innovatie nog bij te sturen. De Nederlandse techniekfilosoof Peter-Paul Verbeek noemt in zijn boek Op de vleugels van Icarus het voorbeeld van de telefoon, die oorspronkelijk ontwikkeld werd als gehoorapparaat voor slechthorenden, maar

Volonté Générale 2015 - n°1

21

zich ontwikkelde tot veelgebruikt communicatiemiddel. 25 Technologische processen zijn radicaal onzeker en onze kennis daarover is fundamenteel aan grenzen gebonden: wij mensen lijden aan epistemic insufficiency, zoals Blok en Lemmens het treffend omschrijven in hun paper. 26 Conclusie Dit essay begon met de vraag naar de wenselijkheid en de mogelijkheid en het reguleren van (bio)technologie die op de menselijke natuur ingrijpt. Fukuyama benadrukt de keuzevrijheid die de mens typeert. Iemand die een minder voluntaristisch beeld van de mens(heid) heeft, kan in geen geval meegaan met de theorie die Fukuyama optekent.

Hottois zit bijvoorbeeld aan de compleet andere kant van het spectrum door te stellen dat de technologische ontwikkeling quasi-autonoom is en de mens geen begrenzingen kan en moet opleggen aan de technowetenschappen door ideologisch met de vinger te wijzen. Dit verschil van wereldbeeld is niet gemakkelijk te overkomen, maar toch zou de discussie om te beginnen over dit fundament moeten gaan in plaats van over één biotechnologie, zoals gentherapie of klonen.

Een theorie over de wenselijkheid van (bio)technologische innovaties moet de tegenstelling tussen de verschillende spectra (de mens als autonome heerser over aarde en techniek versus de aarde en technologische ontwikkelingen als quasi-autonome actoren) dan ook kleiner maken.

Doordat de impact van technologische ontwikkelingen fundamenteel onvoorspelbaar is, lijkt het moeilijk iemand of een instantie absolute verantwoordelijkheid toe te dichten voor de gevolgen van een ontwikkeling. Hoe kun je aan de ene kant die onvoorspelbaarheid van technologie erkennen en aan de andere kant toch verantwoordelijken voor de onvoorziene gevolgen aanwijzen? De epistemic insufficiency moet meer erkend worden – daaraan voorbij gaan zou getuigen van naïef optimisme.

Von Schomberg maakt in mijn ogen de misser, zoals ook Zwart en collega’s betogen, bijna kritiekloos het marktdenken te kiezen als fundament voor de wenselijkheid van technologische innovatie. Door dat concept niet te bevragen, vertoont zijn kader voor innovatie dogmatische trekken. Een fundering van het debat over grenzen aan (bio)technologie en innovatie kan zich niet laten leiden door grillen van economische aard, maar moet zich richten op een essentie die de mensverbetering bevraagt vanuit een werk-wijze die neutraliteit als vertrekpunt kent. Karlijn Ligtenberg (1992) is student filosofie aan de Radboud Universiteit.

Volonté Générale 2015 - n°1

22

                                                                                                               1 M. Weber, Wetenschap als beroep & Politiek als beroep (Nijmegen 2012) 26. 2 S. Lee, Controversial DNA startup wants to let customers create creatures (San Fransisco 2015), online beschikbaar via: http://www.sfgate.com/business/ article/Controversial-DNA-startup-wants-to-let-customers-5992426.php (geraadpleegd op 20 januari 2015). 3 ‘Custom GMO Creatures & Babies? Interview With Austen Heinz of Cambrian Genomics’, online beschikbaar via: http://www.ipscell.com/2015/01/ cambrian/ (geraadpleegd op 20 januari 2015).

                                                                                                                                                                             4 S. Lee, Controversial DNA startup wants to let customers create creatures (San Fransisco 2015) online beschikbaar via: http://www.sfgate.com/business/ article/Controversial-DNA-startup-wants-to-let-customers-5992426.php (geraadpleegd op 20 januari 2015). 5 Zo print CG op dit moment DNA-sequenties voor de ontwikkeling van glowing plants, vgl.: https://www.kickstarter.com/projects/antonyevans/glowing-plants-natural-lighting-with-no-electricit (geraadpleegd op 20 januari 2015) 6 ‘Custom GMO Creatures & Babies? Interview With Austen Heinz of Cambrian Genomics’. (geraadpleegd op 20 januari). 7 G. Hottois, Symbool en techniek (Kampen 1995). 8 P. Lemmens, Gedreven door techniek (Oisterwijk 2008). 9 Lemmens, Gedreven door techniek, 284, 313. 10 Hottois, Symbool en techniek, 11. 11 Idem, 42. 12 De filosofie kan niet de grondvesten voor de technowetenschappen schrijven, noch de bewegingsruimte van technowetenschappen vastleggen. Dat de filosofie geneigd is dat te doen, komt doordat zij antropocentrisch te werk gaat en niets anders gewend is dan een talige representatie (van normatieve aard) te geven waarin het behoud van de veronderstelde menselijke natuur centraal staat. 13 F. Fukuyama, De nieuwe mens (Antwerpen 2002). 14 Fukuyama, De nieuwe mens, 20. 15 Idem, 224, 264. 16 Idem, 30. 17 Idem, 257. 18 R. von Schomberg, ‘A Vision of Responsible Research and Innovation’, in: R. Owen, J. Bessant en M. Heintz (ed.), Responsible Innovation Managing the Responsible Emergence of Science and Innovation in Society (Londen 2013), 51-74. 19 Later in dit essay laat ik zien dat Vincent Blok en Pieter Lemmens betogen dat dit kenmerk een essentieel probleem vormt bij het praktiseren van collectieve verantwoordelijkheid. 20 Von Schomberg ziet marketable products als innovaties die het goed doen op de economische markt of een bijdrage leveren aan de oplossing voor sociale, economische en milieu gerelateerde grand challenges die de EU onder andere in Horizon 2020 geformuleerd heeft. 21 H. Zwart, L. Landeweerd, en A. van Rooij, ‘Adapt or perish? Assessing the recent shift in the European research funding arena from ‘ELSA’ to ‘RRI’’, Life Sciences, Society and Policy, 10:11 (2014) aldaar 12-13. 22 V. Blok en P. Lemmens, ‘The Emerging Concept of Responsible Innovation. Three Reasons why it is Questionable and Calls for a Radical Transformation of the Concept of Innovation’ in: Van den Hoven et al. (ed.) Responsible Innovation 2 (Dordrecht 2014), 4. 23 Von Schomberg, ‘A Vision of Responsible Research and Innovation’, 29. 24 Blok en Lemmens, ‘The Emerging Concept of Responsible Innovation’, 7. 25 P. Verbeek, Op de vleugels van Icarus (Rotterdam 2014) 31. 26 Blok en Lemmens, ‘The Emerging Concept of Responsible Innovation’, 8.

Volonté Générale 2015 - n°1

23

Vrije artsenkeuze staat marktwerking in de zorg absoluut niet in de weg. Valt er over te praten?1

Marcel van der Heijden

Laatst werd me tijdens een verjaardag gevraagd of ik nu ook vond, naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Parijs, dat de politie in Nederland uitgerust moest worden met zwaardere wapens. De meeste van mijn familie en vrienden kennen mijn politieke voorkeur, en de vraag was dan ook doordrenkt van een ondertoon die op zoek was naar een leuke, doch inhoudelijke discussie van links tegen rechts. Niet omdat ik niet wilde, maar omdat het mijn eigen verjaardag betrof en ik probeerde zoveel mogelijk mensen te spreken, ging ik deze discussie met tegenzin uit de weg en antwoordde: ‘Iedereen heeft een politieke voorkeur, maar niemand is het volledig eens met de koers van zijn of haar partij’. Zo ook wanneer het gaat over de inperking van de vrije artsenkeuze.1 Niet het eerste grote project van deze coalitie Sinds de inauguratie van dit kabinet zijn er verschillende hordes genomen - zeg maar gerust bergen - om te komen waar we nu staan. Het was voor dit kabinet duidelijk dat er wat moest gaan veranderen in Nederland; de tijd voor gesteggel en uitstel moest plaatsmaken voor daden. De overdaad van de welvaartsstaat zoals we die kenden in de jaren ’90 hebben we voorgoed achter ons gelaten. En dat was nodig. Hard nodig. Waarom? Wie kent er nog de ‘baaldagen’, dagen waarop je er gewoon even de pest in had en doorbetaald thuis mocht blijven? Of de quasi-onbeperkte studiefinanciering en studenten ov-jaarkaart die het gehele jaar door geldig was? Het was ook de tijd dat politici de vergrijzing met argusogen gadesloegen, in de verte weliswaar, maar nog geen maatregelen namen omdat het water ons nog niet lippen stond. Inmiddels heeft dit kabinet onder meer het pensioenstelsel, de arbeidsmarkt en de woningmarkt hervormd en het slepende hoofdpijndossier JSF succesvol beëindigd. Maar waar gehakt wordt vallen natuurlijk ook

spaanders. Zowel de VVD als de PvdA moet water bij de wijn doen in een ‘bruggencoalitie’ als deze. Een belangrijk doel van dit kabinet was het herzien van de overheidsfinanciën, en niemand kan ontkennen dat ze hier hard aan hebben gewerkt. Er zijn impopulaire maatregelen genomen, iets wat weinig kabinetten durven; want bezuinigen op de welvaartsstaat, dat kost kiezers. Lubbers durfde het in zijn derde kabinet aan de WAO te hervormen, omdat de kosten hiervoor de pan uit rezen en de situatie onhoudbaar was. Deze en andere impopulaire hervormingen kostte de PvdA destijds liefst twaalf zetels bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1994. Maar verandering was nodig. Zo ook nu in de zorg. Waarom is deze verandering niet goed? Voor wie het nog niet duidelijk was, ik ben er van overtuigd dat uiteenlopende economische en sociale hervormingen nodig zijn in het huidige economische klimaat. Immers, met name de vergrijzing en stijgende levensverwachting zorgen voor sterk stijgende zorgkosten. Ik ben er echter niet van overtuigd dat het inperken van de vrije artsenkeuze de juiste weg is om de zorgkosten omlaag te krijgen. Want dat is waar het om gaat: we willen de zorgkosten beteugelen, en waar mogelijk omlaag krijgen.

In 2006 is besloten om onder andere dat proces te faciliteren middels de privatisering van de zorgmarkt. Minister Schippers is (terecht) bezorgd om de aanhoudende, zij het steeds minder sterke, stijging van de zorgkosten en wil daar wat aan doen. Zoals in mei 2014 is beargumenteerd door Koen Mous (jurist) en Wim Schouten (psychiater & bestuurder bij GGZ) 2 is het beperken van de vrije artsenkeuze dan juist niet een logische aanpak. Immers, het principe van marktwerking in de zorg stoelt op het ‘stemmen met de voeten’. Met andere

Volonté Générale 2015 - n°1

24

woorden, doordat een verzekerde kiest met welke zorgverzekeraar en zorgverlener hij in zee gaat, worden de zorgverzekeraars scherp gehouden om een zo hoog mogelijke kwaliteit en een scherpe prijs te leveren.

Wanneer iemand ontevreden is over een zorgverlener en als gevolg daarvan een behandeling bij een niet-gecontracteerde arts verlangt, dan kan een andere verzekeraar deze klant binnenhalen. Op deze manier zal een zorgverzekeraar kritisch blijven kijken naar het eigen aanbod. Wanneer deze signaalfunctie wegvalt doordat verzekeraars zelf het zorgaanbod kunnen bepalen, wordt de marktwerking juist tegengegaan.

Daarnaast, zo merken Mous en Schouten op, wordt de invloed van zorgverzekeraars sterk vergroot doordat ze in het nieuwe plan ook bepalen wie toegang krijgt tot de markt van zorgaanbieders. Een ontwikkeling die, zacht gezegd, niet stimulerend is voor innovatie in de zorg. Het lijkt er dus op dat Minister Schippers te veel luistert naar de kleine groep zorgverzekeraars in Nederland en hierdoor het tegengestelde effect bereikt van wat ze eigenlijk in gedachten had met het plan.

Bovendien heeft een onderzoek van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) aangetoond dat zorgverzekeraars onvoldoende in staat zijn om de kwaliteit van zorgaanbieders te beoordelen 3 . In de huidige situatie zijn er verschillende instanties, waaronder de NZa, die de kwaliteit van zorgverleners controleren om zo de consument te beschermen. Er valt ook eenvoudig een principieel argument aan te dragen om tegen afschaffing van vrije artsenkeuze te zijn: het hoort een recht te zijn van eenieder, om zelf zijn of haar arts te kiezen. De VVD dient hier te pleiten voor haar ideologische principes: keuzevrijheid. Het is hierom wel ironisch dat juist de PvdA-achterban in deze vooral voorstander van vrije keuze is. Wat merkt u er zelf van? Naast de praktische en principiële bezwaren is het vooral zaak te weten wat het voor u in de praktijk nu voor gevolgen kan hebben. In de

huidige, nog onveranderde situatie, is het zo dat u als verzekerde ruwweg de keuze heeft tussen een naturapolis of een restitutiepolis, waarbij de laatste een hogere maandpremie met zich meebrengt. Bij de eerste polis gaat u naar een ziekenhuis dat een contract heeft met uw verzekeringsmaatschappij, die u vervolgens de meest efficiënte medicijnen voorschrijft.

Dat wil dus niet zeggen dat u de beste medicijnen krijgt: u krijgt de medicijnen die een goed resultaat leveren en tegelijkertijd ook betaalbaar zijn. Bijvoorbeeld, er zijn twee medicijnen op de markt tegen een bepaalde kwaal: medicijn A werkt in 80 procent van de gevallen en kost 2000 euro per behandeling. Medicijn B werkt in 90 procent van de gevallen maar kost 7000 euro per behandeling. Waarschijnlijk zal de zorgverzekering kiezen voor het eerste medicijn. Wanneer u een naturapolis heeft, dan heeft u hier geen keus in, er wordt gestart met medicijn A. Wilt u toch medicijn B, dan krijgt u in de huidige situatie 75 tot 80 procent van uw niet-gecontracteerde medicijnkosten teruggestort. Dit in tegenstelling tot een restitutiepolis, waar het volledige bedrag wordt vergoed. Door dure ‘merkmedicijnen’ uit het repertorium te schrappen krijgt de zorgverzekeraar dus grote invloed op uw medicijnkeuze.

U denkt nu misschien, ‘maar het ging toch om artsenkeuzen’? Inderdaad, maar dat is dus slechts een deel van het verhaal. U kunt in het voorbeeld hierboven ‘medicijn’ simpelweg vervangen door ‘arts’ of ‘ziekenhuis’. Belangrijk is wel te vermelden dat het eerste echelon niet onder het wetsvoorstel valt. Hoewel zij oorspronkelijk wel deel uitmaakten van het plan, is dit onderdeel onderwijl geschrapt en kunt u dus sowieso uw huisarts of fysiotherapeut blijven kiezen.

Wanneer de vrije artsenkeuze wordt afgeschaft, is de zorgverzekeraar niet meer verplicht om een deel van de niet-gecontracteerde zorg alsnog te vergoeden. Hierin zit dus een besparing van de collectieve zorgkosten in Nederland. Gevolg van het plan is dat het verschil tussen de premies voor een naturapolis en een restitutiepolis logischerwijs sterk zal stijgen, omdat de zorgverzekeraar

Volonté Générale 2015 - n°1

25

mogelijk fors moet bijspringen op vergoedingen voor niet-gecontracteerde zorg. Het zal ervoor zorgen dat velen (noodgedwongen) van deze polis zullen afzien. Verzekeringsmaatschappijen krijgen op deze manier een verkeerde invloed op de zorg4.

Dat ze een bepaalde invloed hebben, is trouwens niet verkeerd. Getuige de (nagenoeg) verdwenen wachtlijsten in de zorg en de versterkte focus op kwaliteit. Après tout Dus nee, ik denk niet dat de in 2006 ingeslagen weg een verkeerde ontwikkeling is geweest, maar ik denk wel dat het onverstandig is om de noodzakelijke kostenbesparingen te behalen via het afschaffen van de vrije artsenkeuze. Zoals Mous en Schouten aanhaalden, brengt het middel een verkeerd effect met zich mee. Daarnaast is het zaak de kleine groep toch al machtige zorgverzekeraars niet ook nog de macht te geven over het zorgaanbod in Nederland. Deze macht dient bewerkstelligd te worden door het mechanisme van vraag-en-aanbod, oftewel door de marktwerking in de zorg. Vertrouwende op de kwaliteitswaarborging van instanties als de NZa, dient het daarna de vraag van de Nederlandse consument te zijn die bepaalt welke zorgverleners zullen overleven in de zorgmarkt. Alle zorgverleners die de kwalitatieve schifting succesvol doorstaan moeten in principe beschikbaar staan voor iedere Nederlander. Ook moet men te allen tijden zelf kunnen beslissen, in overleg met een arts die het vertrouwen heeft van de patiënt, welk medicijn er toegediend zal worden. Het is in mijn ogen zeer onwenselijk hierin afhankelijk te zijn van de kosten-baten analyse van een zorgverzekeraar. Kom op VVD, vrijheid van artsenkeuze, dat zou toch logisch moeten zijn! Een zorgverzekeraar mag me niet de vrijheid afnemen om over mijn lichaam te beslissen. Dat is waar het hier om gaat. En dat is wat mij betreft niet onderhandelbaar.

Marcel van der Heijden (1990) is Politicoloog en Frankrijkdeskundige.

                                                                                                               1 Met dank aan Toinette van Unen, voormalig huisartsassistente. 2 K. Mous en W. Schouten, ‘Discussie over vrije artsenkeuze mist context’ (7 mei 2014) online beschikbaar via: http://dirkzwagergezondheidszorg.nl/2014/05/07/ discussie-over-vrije-artsenkeuze-mist-context/ (geraadpleegd op 20 februari 2015). 3 ‘Vrije artsenkeuze, de verticale integratie en het PGB in de zorgverzekeringswet’, Position Paper Landelijke Huisartsen Vereniging. Ingediend als wetsvoorstel op 30 september 2014. 4 E. Isitman, ‘Wet beperking vrije artsenkeuze verworpen: wat betekent dit?’, Elsevier (16 december 2014) online beschikbaar via: http://www.elsevier.nl/Politiek/ achtergrond/2014/12/Wet-beperking-vrije-artsenkeuze-verworpen-wat-betekent-dit-1667392W/ (geraadpleegd op 20 februari 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

26

Terroristen rekruteren for dummies : Amerika’s drone-beleid Judith van der Zwan

De aanblik van een witte duif op een helderblauwe dag: het is al eeuwen een internationaal symbool van vrede en vrijheid. De Verenigde Staten presteren het echter om dit beeld voor miljoen mensen te verzieken. De bevolking van landen zoals Pakistan en Jemen associeert helder weer namelijk met Amerikaanse drone-aanvallen. Tot nu toe zijn bij drone-aanvallen al 3430 mensen om het leven gekomen; de duif in kwestie kan hier net zo goed een van die moordmachines zijn. De VS voerden sinds 2002 meer dan 400 van deze drone-aanvallen uit. Meer dan 400 onschuldige mensen zijn door een drone-aanval om het leven gekomen. Deze argeloze burgers werden onterecht aangezien als terroristen, of kwamen om bij een aanslag op echte terroristen.1 Een opvallend onderdeel van Obama’s drone-beleid zijn de zogenaamde Signature Strikes: dodelijke aanvallen op mensen waarvan de identiteit niet bekend is bij de Amerikaanse inlichtingendiensten, maar die ‘verdacht gedrag’ vertonen. De beslissing dat gedrag verdacht genoeg is om iemand uit te schakelen, wordt overigens uitsluitend gebaseerd op camerabeelden gemaakt vanuit de drones die zich tientallen kilometers boven de grond bevinden. Ook voert het Amerikaanse leger Double Taps uit: een van terroristen overgenomen tactiek waarbij militairen twee opeenvolgende aanslagen plegen, bedoeld om niet alleen terroristen maar ook helpende omstanders dodelijk te verwonden.2 De VS rechtvaardigt deze prak-tijken met de uitspraak dat het land zich in een internationale oorlog tegen terreur bevindt. Mijns inziens zijn de drone-aanvallen illegaal, ineffectief en immoreel. Waarom drones? De op afstand bestuurde vliegtuigen brengen bepaalde voordelen met zich mee die ze zo populair maken in het Amerikaanse leger. Het eerste argument voor het gebruik van drones

is de bewering dat zij schade toebrengen aan Al-Qaida, dat daardoor momenteel aan de verliezend hand is, aldus CIA-directeur John Brennan. Vanuit strategisch oogpunt krijgen drones de voorkeur, omdat ze een precisie bezitten die bij conventionele wapens nog onmogelijk was.

Bovendien verminderen deze machines de tijdsperiode tussen het identificeren van een doelwit en de aanval. Daarnaast bepleiten Amerikaanse militairen het gebruik van drones omdat de cameratechnologie bestuurders toegang geeft tot een duidelijk beeld van het doelwit en de wijde omgeving. Deze nieuwe ontwikkeling maakt het mogelijk om een aanval uit te voeren op gevaarlijke terroristen waarbij er minimale collateral damage is.

Eén van de belangrijkste voordelen van drone-gebruik is dat de bestuurders van de drones, in tegenstelling tot piloten van bemande vliegtuigen, absoluut geen gevaar lopen. Zo vechten de Amerikanen dus oorlogen uit zonder dat daar doden bij vallen aan hun kant. Wat vanuit Amerikaans perspectief echter minstens zo belangrijk is, is het feit dat het vijanden makkelijk kan uitschakelen zonder dat de VS voet op buitenlands grondgebied hoeven te zetten. Het gebruik van drones bespaart dus een hoop geld en levens. Met name deze laatste twee voordelen van het drone-programma zorgen ervoor dat de politieke kosten van deze praktijken erg laag zijn. Het is dan ook beleid dat makkelijk te verantwoorden valt aan het Amerikaanse electoraat; een meerderheid van 65 procent keurt het huidige gebruik van drones voor militaire doeleinden goed.3 Drones en internationaal recht Het Amerikaanse gebruik van militaire drones is onwettig, niemand mag immers willekeurig van zijn leven worden beroofd. 4 De VS overtreden deze wet met de eerder genoemde Signature Strikes; dodelijke aanvallen op mensen waarvan de identiteit niet bekend is bij

Volonté Générale 2015 - n°1

27

Amerikaanse inlichtingendiensten, maar die ‘verdacht gedrag’ vertonen en dus ‘geschikte doelwitten’ zijn. Op deze manier werden er in Pakistan in 2002 drie onschuldige burgers neergehaald met behulp van drones.5 Achteraf werd bekend gemaakt dat deze aanname werd gemaakt omdat een van hen dezelfde lengte zou hebben als Bin Laden. Fouten zijn menselijk, maar fouten van deze aard zijn onacceptabel en komen te vaak voor. De VS claimen onterecht dat drone-aanvallen wél legaal zijn omdat het land verwikkeld is in een internationale oorlog met terreurorganisaties zoals Al-Qaida. Omdat de VS als reactie op de aanslagen van 11 september geen oorlog konden verklaren aan een andere staat, riepen zij een oorlog tegen het terrorisme uit. Hiermee verklaarden de VS praktisch de hele aardbol tot een gebied van gewapend conflict. Omdat het in een conflict met een internationale organisatie is, eigende Amerika zich het recht toe om deze aan te vallen, in welk land de leden zich ook bevinden. Met deze logica meende de regering Bush het internationaal humanitair recht ook toe te kunnen passen op Amerikaanse activiteiten buiten officiële conflictgebieden. Onder deze wet is er meer dodelijk geweld gedoogd dan onder andere wetten.

Hoewel Bush veel Amerikanen wist te overtuigen, is er in termen van internationaal recht geen aanleiding om te spreken over een oorlog met Al-Qaida of andere terroristische groepen. Het verklaren van een gewapend conflictgebied is niet compleet willekeurig en is onderhevig aan voorwaarden. Zo moet er een er een minimale intensiteit zijn waarmee er gevochten wordt. Een geïsoleerde terroristische aanval, hoe ernstig de gevolgen ook zijn, is nog geen gewapend conflict. Van de vier landen waarin Amerika momenteel drones inzet, is Afghanistan het enige erkende verklaarde gebied van gewapend conflict. In andere landen mogen de VS dus geen militaire wapens, zoals drones, tegen mensen inzetten. Het argument van Amerikaanse militaire leiders dat het gebruik van drones wenselijk is omdat zij op verschillende manieren voordeliger zijn dan conventionele wapens, is

dan compleet irrelevant. De Amerikanen en hun wapens hebben immers in de eerste plaats niets te zoeken in deze landen die ver van conflictgebieden verwijderd zijn. Zelfs al kon Bush de hele wereld uitroepen tot gebied van gewapend conflict, dan slaagt Amerika er nog steeds niet in om zich te houden aan de flexibelere wetten van het internationaal humanitair recht. Zo valt er in gelekte documenten van het Amerikaanse Ministerie van Defensie bijvoorbeeld te lezen dat er in Pakistan vanuit wordt gegaan dat alle mannen van ‘militaire leeftijd’, dus pakweg tussen 17 en 65 jaar, militairen zijn, tenzij er voldoende bewijs is om het tegendeel aan te tonen. Dit absurde principe is volledig in strijd met het internationaal humanitair recht, dat zegt dat burgers niet aangevallen mogen worden en dat in geval van onduidelijkheid over de ofwel militaire ofwel burgerlijke status van individu, partijen van het laatste uit moeten gaan. Bovendien schrijft het internationaal humanitair recht voor dat de militaire winst van een aanval significant groter moet zijn dan het lijden aan de kant van de burgerlijke populatie. De verhouding van 28 onschuldige doden ten opzichte van twaalf Taliban-leden bij een aanslag vier jaar geleden in Pakistan, laat geen overweging van zulke proportionaliteit zien. Bovendien is de militaire winst als gevolg van drone-aanslagen in veel gevallen vaak ver te zoeken. Ten eerste zijn ook onbelangrijke leden van de terroristische organisaties doelwit, maar hier mee maak je zo’n organisatie niet noodzakelijk onschadelijk. Zelfs het uitschakelen van hoge commandanten blijkt niet altijd militaire winst op te leveren. Deze assumptie schijnt Amerika wel te maken, maar deze wordt ontkracht door de eerder genoemde aanval in Pakistan. Hierbij kwam Gul Bahadur om, een van de relatief coöperatieve Talibanleden die communiceerde met Pakistaanse overheid en beloofde om niet in Pakistan te vechten. Na de aanslag dreigden deze Talibangroepen de afspraak te beëindigen, een gebeurtenis die een terroristische groep opnieuw actief gemaakt

Volonté Générale 2015 - n°1

28

zou hebben in dit land, en dus duidelijk een militaire tegenslag zou zijn voor de VS. Kortom, het is duidelijk dat de VS zich niet aan internationale wetten houden en schuldig zijn aan buitenrechtelijke en willekeurige executies. Terreurdreiging in perspectief Niet alleen is het gebruik van drones illegaal, ook worden ze ingezet in het gevecht tegen een dreiging waarvan de ernst de afgelopen tien jaar sterk overdreven is. George W. Bush noemde terrorisme de grootste dreiging van de 21ste eeuw; wereldleiders Angela Merkel, Tony Blair, John Howard en Vladimir Poetin deden allemaal een uitspraak met gelijke strekking.6 De recente terroristische aanslagen in Parijs geven inderdaad aan dat de terreurdreiging een serieus probleem is, ook in Europa.

We moeten dit probleem echter wel in perspectief plaatsen, en het is onterecht om te zeggen dat dit verschijnsel de zwaarste uitdaging is waar we momenteel wereldwijd mee kampen. In 2013 waren er mondiaal 17.958 dodelijke slachtoffers als gevolg van terrorisme.7 Ter vergelijking: er zijn jaarlijks 3,1 miljoen kinderen onder de vijf jaar die sterven als het gevolg van ondervoeding. 8 Amerikanen lopen trouwens niet bepaald het meeste risico om slachtoffer te worden van terroristisch geweld. 9 De kans om dodelijk slachtoffer te worden van een terroristische aanslag was in Amerika de afgelopen vijf jaar een op twintig miljoen.10 De kans dat iemand in dat zelfde land overlijdt aan obesitas is een op vijf. Is dit lage cijfer gevolg van effectief anti-terreurbeleid en van drones?

Nee, John Mueller en Mark G. Stewart onderzochten de kosten en uitkomsten van Amerika’s terreurbeleid sinds 2002. Zij kwamen tot de conclusie dat al de extra miljoenen die zijn geïnvesteerd in veiligheid op geen enkele manier winst opleveren. De kans je een terreuraanslag voorkomt als je 200 miljard investeert in veiligheid is ongeveer even groot als wanneer je 5 biljoen uitgeeft.11

Natuurlijk zijn terroristische aanslagen niet te vergelijken met hartaanvallen, en we mogen het ontwrichtende effect van

terrorisme op de slachtoffers en de samenleving als geheel niet negeren. Maar dat verandert het feit niet dat te veel mensen een onrealistisch beeld hebben van de dreiging die uitgaat van terreurgroepen. Daardoor wordt er disproportioneel veel aandacht en geld aan besteed in de Amerikaanse politiek. Net als met Bush’ marteltechnieken in Guantánamo Bay, keurt de meerderheid van de Amerikaanse bevolking drone-aanvallen goed omdat dit nodig zou zijn om hen te beschermen tegen boze terroristen. Als iedereen zich er bewust van was hoe klein die dreiging werkelijk was, dan zou er waarschijnlijk ook veel minder steun voor zijn. Op zoek naar oplossingen Al was de terreurdreiging voor de VS nog zo groot, dan zou het huidige Amerikaanse drone-beleid daar nog niet het antwoord op zijn. Terreurexpert Louis Richardson merkt op dat een beleid gebaseerd op de al bestaande expertise over dit onderwerp nooit geleid zou hebben tot het verklaren van een War on Terror. Veel ervaringen in het verleden hebben aangetoond dat terrorisme het best kan worden aangepakt als iedere andere vorm van criminaliteit: een combinatie van politiewerk, gerechtstellingen en gevangenisstraffen. Ook merkt hij op dat het direct bombarderen van iedere mogelijke terreurverdachte alleen maar dient als een rekruteringsstrategie voor organisaties zoals Al-Qaida.12

Er is inderdaad sterk bewijs dat drones een aanzienlijk aantal mensen in de armen van deze groeperingen hebben gedreven. 13 Er ontwikkelde zich in Pakistan en Jemen de afgelopen tien jaar een diepe haat jegens drones en daarmee tegen de Amerikanen. Het wekt een beeld van arrogantie op aan de kant van Amerika, omdat het gebruik van drones het idee uitdraagt dat Amerika zijn drones gebruikt wanneer en waar het wil, gewoon omdat het kan.14 Terreurorganisaties gebruik-en dit beeld van Amerika om nieuwe leden te rekruteren, een strategie die effectief blijkt te zijn. Dit zou geen grote verbazing moeten wekken. Als Amerikanen onschuldige kinderen doden, is het te verwachten dat anti-

Volonté Générale 2015 - n°1

29

Amerikaanse organisaties meer begrip en steun krijgen van de lokale bevolking.

In plaats van een beleid gebaseerd op drones, zou Amerika bij terrorisme bestrijding meer nadruk moeten leggen op het elimineren van politieke en economische oorzaken van terrorisme. De nadruk op drones is echter een te verwachten verschijnsel van een gemilitariseerd systeem zoals het Amerikaanse. In 2008 werd 21,5 procent van het federale budget gespendeerd aan defensie, tegenover 1,3 procent aan uitgaven zoals ontwikkelingshulp en diplomatieke missies. Hiermee kunnen ze dus oorlogen uitvechten, maar tegelijkertijd zijn er niet genoeg middelen om de oorzaken van politieke instabiliteit aan te pakken, die op zijn beurt weer tot nieuwe terreurdreigingen kan leiden. Het kwalijke is dat er in de War on Terror programma’s actief zijn die wél de oorzaken van terrorisme proberen te elimineren, maar dat het dramatisch negatieve effect van de drone-aanvallen die uitkomsten simpelweg overschaduwen. Drones in de toekomst Het huidige drone-beleid van de VS kan negatieve lange-termijn gevolgen met zich meebrengen. De VS benadrukken als wereldmacht het belang van het beschermen van de rechten van de mens en wil hierbij een voorbeeldfunctie innemen.15 Het huidige ge-bruik van drones beïnvloedt hoe andere landen in de toekomst met drones zullen omgaan.

Ook Barack Obama zei dat als Amerika wil dat andere landen drones in de toekomst op een verantwoordelijke manier gebruiken, het dit zelf ook moet doen. Ongeacht van de vraag of Amerikaanse drone-aanvallen wettelijk zijn toegestaan of niet, het is duidelijk dat de VS niet genoeg respect opbrengen voor mensenlevens. Amerika’s pogingen om internationaal recht zo ver mogelijk uit te rekken om gemakkelijker mensen om te kunnen brengen in de War on Terror, geeft blijk van het feit dat zij de inherente waarden van mensenrechten niet

begrepen hebben. Bovendien negeren zij het recht op een strafrechtelijk proces compleet.

Hiermee stelt de VS dus een vrij lage standaard voor het internationale gebruik van drones, en er is straks echt sprake van een terreurdreiging als alle staten hun drones rond laten vliegen zonder zich tegen te houden aan internationaal erkende grenzen en wetten. Daarnaast kan dit beleid de positie van de VS als mensenrechtenverdediger verder ondermijnen. Dat is een gemiste kans voor het wereldwijde gevecht tegen mensenrechtenschendingen. Judith van der Zwan (1994) studeert internationale betrekkingen aan University College Maastricht.

Volonté Générale 2015 - n°1

30

                                                                                                               1 M. Zenko en D.D. Fellow, Reforming U.S. Drone strike policies (New York 2013). 2 Idem. 3 J. Fuller, Americans are fine with drone strikes. Everyone else in the world? Not so much’, The Washington Post, (15 Juli 2014) online beschikbaar via: http://www.washingtonpost.com/blogs/the-fix/wp/2014/07/15/americans-are-fine-with-drone-strikes-everyone-else-in-the-world-not-so-much/ (geraadpleegd op 10 februari 2015). 4 Zoals onder andere vastgesteld in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, Artikel 6 (1) New York, 16-12-1966. 5 International Human Rights and Conflict Resolution clinic at Stanford Law School and Global Justice Clinic at NYU School of Law, Living under drones: Death, Injury and trauma to civilians from us drone practices in Pakistan (2012). 6 C. P. Webel, en J.A. Arnaldi, the Ethics and Efficacy of the Global War on Terrorism: fighting terror with terror, (New York 2011). 7 Institute for Economic and Peace: Global terrorism Index 2014, online beschikbaar via: http://www.visionofhumanity.org/sites/default/files/Terrorism%20Index%20Facts.pdf (geraadpleegd op 25 februari 2015). 8 World Food Programme, Hunger Statistics, online beschikbaar via: http://www.wfp.org/hunger/stats (geraadpleegd op 25 februari 2015). 9 Centers for Disease Control and Prevention, Worldwide injuries and violence, online beschikbaar via : http://www.cdc.gov/injury/global/ (geraadpleegd op 25 februari 2015). 10B. Plumer, ‘Eight facts about terrorism in the United States’ The Washington Post (16 april 2013), online beschikbaar via: http://www.washingtonpost.com/ blogs/wonkblog/wp/2013/04/16/eight-facts-about-terrorism-in-the-united-states/ (geraadpleegd op 25 februari 2015). 11 J. Mueller, en M. G. Stewart, ‘Balancing the Risks, Benefits, and Costs of Homeland Security’, Homeland security affairs (2011). 12 Webel en Arnaldi, The Ethics and Efficacy of the Global War on Terrorism. 13 O. Hudson, S. Colin & M. Flannes, ‘Drone Warfare: Blowback from the New American Way of War’, Middle E. Pol’y Council, 122, 126 (2012) 14 D. Alexander, ‘Retired general cautions against overuse of "hated" drones,’ Reuters (7 Januari 2013) online beschikbaar via: http://www.reuters.com/ article/2013/01/07/us-usa-afghanistan-mcchrystal-idUSBRE90608O20130107 (geraadpleegd op 25 februari 2015) 15 J. O. Brennan, ‘The Efficacy and Ethics of U.S. Counterterrorism Strategy’, Wilson Center (30 April 2012) online beschikbaar via: http://www.wilsoncenter.org/event/the-efficacy-and-ethics-us-counterterrorismr-strategy (geraadpleegd op 25 februari 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

31

Russian urban youth in the age of late Putinism Dmitry Lebedev

The massive oppositional protests that had broken out in Russia in 2011 and 2012, culminated in violent clashes with the police forces on the sixth of May 2012. The Russian media were filled with a variety of columns and comments exploring an arguably significant role that young creative urbanites played in those oppositional rallies. The term ‘creative class’, which was used mostly in the academic circles prior to the protests, suddenly became immensely widespread. Although there was indeed a visible presence of urban educated youth in the mass protests, both their role in those protests and the existence of a creative class itself in the contemporary Russian society were frequently doubted.1

In this article I investigate how self-identification and the social role of educated young Russians has been transformed during the first half of the current decade and what the corollaries of this transformation are. In these questions, certain limitations of the whole inquiry are made visible. Namely, I will address the predicaments of the urban Russian youth (mostly in Moscow, Saint-Petersburg and other big cities like Yekaterinburg), their involvement in various social and cultural projects in the past years (prior and after oppositional rallies). In addition, the current state of affairs affected by the worsening economic situation and the state propaganda of the so called 'traditional values' that undermines a number of globally-oriented cultural projects will be discussed. For this article I used several sociological insights from Russian academic circles (with a focus on the work of Elena Trubina, Ilya Kalinin and Anna Zhelnina), a variety of media sources (like the leading cultural magazine 'Afisha') and some comments from the people involved in different social and cultural practices (media work, event management, etc.).

A creative boom The obvious question is how the passages about creative class are exactly connected with social and political issues concerning young Russian urbanites? In recent years, major Russian cities (apart from Moscow and Saint-Petersburg we can mention Yekaterinburg, Perm, Voronezh, Nizhny Novgorod, Tomsk, and Novosibirsk) became places of application of various state-backed cultural initiatives that attracted a significant number of young minds from different fields (designers, marketing specialists, humanities graduates, art curators, journalists, etc.).

The most remarkable attempt to re-establish an urban life in a post-Soviet city with collapsing industries was the city of Perm. With one million inhabitants and a poor infrastructure, Perm has become a synonym of a large state-backed cultural project that could allow young professionals to develop and apply their skills in order to transform a decaying urban space into a vivid and lively one. It basically meant an organization of various cultural events (like Belyie nochi, a music and arts festival) and an establishment of seemingly strong cultural institutions (take an example of PERMM museum of contemporary arts). An appeal of this kind of large-scale cultural and social projects like Perm for young people becomes more clear if we think about the current class division among Russian youth.

During the 1990s, like most of the post-socialist countries, Russia was deeply affected by neoliberal market tendencies, which were combined with extensive and unjust privatization of the former Soviet industries. All these processes led to an accumulation of the capital in the hands of a handful of oligarchs, enormous social stratification and limiting of the social security programs that, to some extent, characterized socialist society.

Volonté Générale 2015 - n°1

32

Of course, these could not but impact young Russian people. As Elena Trubina asserts, 'the curtailment of upward career mobility and the increasing contingency of employment have proven particularly detrimental for young adults.'2 In her research conducted in Yekaterinburg, she points out that young adults consider the ruling class (represented by high-rank bureaucracy and oligarchs) as totally inaccessible and, thus, indifferent to the interests of young urbanites. ‘The “out-there-ness” of class manifests itself here so that it is the ruling class that is viewed as being completely “out there”, being unmoved by, and aloof to, society's needs.’3

At the same time, Trubina adds, young educated urbanites ‘tend to “swim with the current” and adjust to the prevailing, rather limited societal conditions, rather than openly contest them, for example by becoming involved with political parties or social movements.’ 4 This mindset resulted in an urge of a relatively large part of the young people to realize their potentials in the (mostly depoliticized) fields where their interests would play an important role. A creative work on the cultural and social projects in the major Russian cities offered to many of them a viable opportunity to do that. However, an odd and harmful combination of the neoliberal economic policies and omnipresent corruption created a row of various obstacles for such activities. Florida in Russia These activities (urban improvement or event management) marked an attempt to apply the notorious ideas of American theorist Richard Florida to the specific Russian circumstances.5 Remarkably, Florida's concepts of 'creative class' and 'creative economy' were adopted not only by young professionals but also by city managers (which does not mean that they all have read Florida, of course). Take the case of Perm: An image of a creative and artistic city was produced first and foremost by seemingly 'progressive' local administration prone to attract new investments. But after the replacement of governor Chirkunov, the

'godfather' of Perm project, Moscow kulturträger Marat Guelman was basically forced to quit it. Most of the interesting cultural projects curtailed and the 'creative' image quickly dissolved. All those young creative minds, who were enthusiastic about transforming Perm into a new cultural hub, were suddenly left without a necessary financial basis.

In another work, Elena Trubina describes an attitude of Tomsk administration that promoted the 'Tomsk 3.0' project that included, for instance, the setup of wireless internet in trams.6 This idea is not bad at all, but in the cities with a range of the social and economical problems highlighted by extensive corruption and social stratification, such measurements look nothing but ironic. Speaking of the peculiarities of Russian ‘creative boom’, social theorist Ilya Kalinin suggests that

what has emerged in Europe, the USA and Australia from a necessity to mitigate the consequences of deindustrialization and not to change anything radically, in Russia is used as an aggressive strategy employed by financial capital together with administrative elite in order to legitimate their deeds.7 In her account Trubina concludes that

in Russia, which economy is dependent on ‘immobile’ natural resources, ‘there is only one city that can successfully attract gifted people (largely due to the fact that oil money is concentrated in it).’ This city is, of course, Moscow. Taking this into account, it comes as no surprise that a large number of talented young Russians from peripheral regions are prone to take advantage of the opportunities that are on offer in the money-fuelled capital.

Do It Yourself It is quite logical, then, that it was precisely Moscow that became a major stage for the oppositional rallies of the winter 2011 and 2012. A formal reason for their outburst was a massive fraud during parliamentary elections

Volonté Générale 2015 - n°1

33

held on December fourth. After the first unsanctioned march on fifth of December there were several massive demonstrations, each of which attracted around 100.000 people. Sociologist Anna Zhelninashows that, according to the VTsIOM's survey, ‘at the outset of the protests, young clerical workers, young “creative” workers, and students made up to thirty percent of protesters, but by the end of June 2012 they constituted fifty percent.’8

In her text, she examines the protests in the same fashion as David Harvey investigated the Occupy movement, namely, as a urbanites’ demand of a ‘right to the city’. (It’s noteworthy that ‘This is our city’ was one of the most frequently used chants of the protesters). Understood in this way, the protests manifest a certain political outcome of a variety of practices that were aimed at improving an urban space, but lacked the sufficient results because of a too controlled social and political environment. Taking into account the top-bottom fashion of regulating different creative urban projects, the disillusion of the young urbanites in the state-backed policies seems like a reasonable consequence. Inability to a necessary extent influence local policy-making ultimately fueled the protest activities, but the violent clashes with the police forces on sixth of may 2012 proved that any truly fruitful dialogue with the authorities is unlikely.

With no other response from the authorities but police brutality and restricting laws (enormously increased fines for organization and even participation in the unsanctioned demonstrations), many of the young urbanites embraced an old-good Do It Yourself paradigm. The so called ‘theory of the small deeds’ was widely introduced into both media and social landscape. ‘Since the protests did not really succeed in changing the political system in Russia, the idea of ‘small deeds’ has become popular among younger participants in the protest rallies: they have turned their energies toward improving life in their own ‘backyards’. With no support from the local authorities, these small deeds were

aimed at analyzing and improving city problems (DIY-filling of the infrastructure lacks, dealing with the environmental issues, and various other types of urban activism) and were conducted by a number of activists whostopped dreaming about an overthrow of Putin’s regime and started working on the living space by the means at their disposal.

As Zhelnina rightly mentions, an attention to public spaces and relevant urban issues has emerged, however, mostly among young cognitive and creative professionals working in the cultural, educational, and leisure industries. Dominated by architects and designers, thematic discussion clubs and events regularly take place, attracting the wider “creative’ public as well.9

To this DIY movement also belong activities of the ‘Partizaning’ group with their artistic urban interventions (imitating social advertising in the public spaces, creating new subway maps, etc.) and, for instance, Yekaterinburg-based street artist Tima Radya who incorporated political messages into very original street-art projects. However, this artistic appeal may be considered as a major shortcoming of these activities since their messages seemed to be hardly discerned by a majority of the city populations. A Zeitgeist of despair Nevertheless, as Zhelnina states,

however exclusive such projects might be, progress is still evident: educated young professionals aiming to live a cosmopolitan, creative life-style have been claiming their right to the city by changing spaces and reshaping attitudes to urban life. The fact that these changes have focused on their own social milieu is easy to explain: new stakeholders in urban transformation have come

Volonté Générale 2015 - n°1

34

into being along with their interpretation of what the city should be like, and they are trying to carve out their own space with the tools at their disposal, such as social and creative capital.10

A general cultural shift towards

‘traditional values’ declared by president Putin, geopolitical conflicts and a current economical turbulence have dramatically affected the moods of many young creative urbanites. For a long time, one of the leading Russian publicists Yuri Saprykin was publishing columns called ‘O dukhe vremeni’ (On the Zeitgeist) in Afisha magazine, and if we are to characterize this zeitgeist right now, then the word despair will be, probably, the most frequently mentioned. Such a mood is witnessed throughout a variety of fields where young creative minds have been working for the past years: some have lost their sources of income because of the current crisis, some feel a certain irrelevance of all their attempts to improve a life around and, hence, seriously consider immigration.

In his piece for The Calvert Journal Ilya Kalinin claims that culture in the more and more isolated Russian society turned into another ‘natural resource’ akin to oil and gas.

This state of external insulation, magnified by the gravitation towards isolation — typical of a significant proportion of Russia’s elite — is bound to turn culture (considered as tradition, heritage, memory, history) into an even more important strategic resource for the government to exploit. For as long as it remains estranged from global capital markets and technologies, Russia will have to focus on its own resources: oil and gas… and cultural heritage.11 For the majority of educated urban

youth, who has embraced a more or less westernized approach to social, cultural and political issues, this shift cannot look anything

but disastrous. It is worth noting that this new policy is combined with the economic crisis that has put into a question a number of cultural events dependent on the international communication. Take, for instance, concert business: obliged to pay to international artists in dollars or euros, local promotes due to the decline of ruble's value have to limit their agenda and focus solely on the artists that will surely attract enough audience. In this case, more experimental music becomes less presented. What is to be done? In such suffocating circumstances, any ‘small deed’ may seem to be totally devalued and irrelevant. As Yuri Saprikyn states, implicitly referring to young creative urbanites,

there was an idea of a sort of a global recreation and repair: to create a more human and European environment, at the same time relying on your own skills. That worked to some extent, but further it became obvious that around this refined and repaired micro-world there are a lot of people who do not care about this improvement at all. 12

As he further asserts, ‘the theory of the small deeds as an enlightening-consumptive mission came to a dead-end, and behind it there is only an ocean of blood. And a feeling of a commitment for this generation was gone’.13 And, according the recent sociological surveys, a grave oppositional activity is still unlikely.14

Traditionally, the main question concerning Russian social reality is the following: what is to be done? It appears that in the following circumstances characterized by the conservative and oppressive politics moving toward a further isolation of the country from the global world, there is no particular answer. But it is worth noting that almost no one expected an outburst of protests in the winter of 2011, as well as an emergence of various DIY projects after them.

Volonté Générale 2015 - n°1

35

Young educated Russians certainly have a feeling of being disoriented in the new situation, but it cannot last forever. A high level of education and orientation towards a global world are still the features that characterize a significant number of young Russians. But the question what is to be done by them in order to prevent Russian society into succumbing into pure ignorance and barbarism provoked by state propaganda still remains unanswered.

Dmitry Lebedev (1990) is Research Master student in Social and Political Philosophy at Radboud University Nijmegen and freelance writer.

                                                                                                               1 'Creative class in Russia: who are those people?', Colta, (28th August 2012) online available via: http://archives.colta.ru/docs/4829 (consulted on 23rd February 2015). 2 E. Trubina, ‘Class differences and social mobility amongst college-educated young people in Russia’, in: Suvi Salmenniemi (ed.), Rethinking class in Russia (Farnham 2012) 203-218. 3 Trubina, ‘Class differences and social mobility amongst college-educated young people in Russia’. 4 Idem. 5 R. L. Florida, The rise of the creative class: and how it's transforming work, leisure, community and everyday life (New York 2002). 6 E. Trubina, ‘A tram full of Wi-Fi: on a reception of the ideas of Richard Florida in Russia’, Neprikosnovenny Zapas, (2013) 6-92, online available via: http://www.nlobooks.ru/node/4232 (consulted on 23rd February 2015). 7 I. Kalinin, ‘An industrial horizon of the creative industries’, Neprikosnovenny Zapas (2013) 6-92, online available via: http://www.intelros.ru/readroom/nz/n6-2013/22299-industrialnyy-gorizont-kreativnyh-industriy.html (consulted on 23rd February 2015). 8 A. Zhelnina, ‘“Hanging out”, creativity, and the right to the city: urban public space in Russia before and after the protest wave 2011-2012’, Stasis (2014) 1-2, online available via: http://www.stasisjournal.net/all-issues/24-1-2014-revolutions-and-protest-movements/58-hanging-out-creativity-and-the-right-to-the-city-urban-public-space-in-russia-before-and-after-the-protest-wave-of-2011-2012 (consulted on 23rd February 2015). 9 Zhelnina, ‘“Hanging out”, creativity, and the right to the city’. 10 Idem. 11 I. Kalinin, ‘Culture matters: why the Kremlin wants to be the keeper of Russia’s cultural heritage’, The Calvert Journal (28th January 2015) online available via: http://calvertjournal.com/comment/show/3608/Culture-matters-Russia-cultural-policy-Ilya-Kalinin (consulted on 23rd February 2015). 12 Y. Saprykin, 'Yuri Saprykin and Daniil Trabun: on the rise and fall of an era'. By Daniil Trabun, Afisha, (18th December 2014) online available via: http://gorod.afisha.ru/changes/yuriy-saprykin-i-daniil-trabun-o-nachale-i-konce-epohi/ (consulted on 23rd February 2015). 13 Y. Saprykin, 'Yuri Saprykin and Daniil Trabun: on the rise and fall of an era'. 14 Protest activity, Levada-Center press-release ( 13th January ) online available via: http://www.levada.ru/eng/protest-activity (consulted on 23rd February 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

36

Het in stand houden van de menselijke waardigheid: een pleidooi voor het basisinkomen

Interview met Rutger Bregman Rutger Bregman (1988) is historicus en publicist. Onlangs publiceerde hij het boek Gratis geld voor iedereen. En nog vijf grote ideeën die de wereld kunnen veranderen (De Correspondent: Amsterdam 2014). Volonté Générale sprak met hem over het basisinkomen. Het idee van basisinkomen is al oud. Wat houdt het volgens u in? Ik denk dat je de eerste goede verdediging van het basisinkomen vindt bij Thomas Paine, een van de Founding Fathers van de Verenigde Staten. Hij was fervent voorvechter van de vrijheid van meningsuiting, anti-slavernij en de eerste die pleitte voor een progressief belastingstelsel. Het is wonderlijk dat we alle dingen die we nu ‘beschaving’ noemen, terug vinden bij Paine. Alleen het basisinkomen missen we nog. De redenering van Paine was betrekkelijk eenvoudig: het grootste deel van onze welvaart hebben we dankzij het gezwoeg van onze voorouders of door het simpele feit dat we in deze samenleving mogen leven. Mensen die leven aan het begin van de eenentwintigste eeuw in een rijk land als Nederland zijn door en door incompetent. Wij kunnen zelf in principe bijna niets. Bijna geen van de dagelijkse producten die we gebruiken kunnen we zelf maken. Toch zijn we ontzettend rijk. Dat komt dus eigenlijk vooral doordat we teren op alle uitvindingen die al zijn gedaan, alle welvaart die al is gecreëerd, het gezwoeg van onze voorouders en de welvaart die op collectief niveau ontstaat. De vraag van Paine die goed bij deze constatering aansluit is dan ook of het niet rechtvaardig zou zijn om iedereen een ‘dividend van vooruitgang’ te geven. Dit is geen herverdeling tussen arm en rijk, maar een herverdeling tussen generaties. Daaruit vloeide voort dat het dividend eigenlijk onvoorwaardelijk moest zijn, omdat we het simpelweg gekregen hebben van onze voorouders. Dit staat in contrast met de

moderne sociale zekerheid waarin ‘tegenprestaties’ centraal staan. Dit idee van Paine keert in de loop van de Westerse geschiedenis voortdurend terug. Ik merk dat onze generatie er vooral pragmatisch en nieuwsgierig op reageert: ‘Wat gebeurt er in de praktijk als we met het basisinkomen experimenteren?’ Laten we een sociale zekerheid ontwikkelen die niet betuttelend is en die geen voorwaarden stelt. Het hele bureaucratische complex schaf je af. Je geeft gewoon geld en kijkt – met je beste wetenschappers - wat er vervolgens gebeurt. Dat is de lijn waar ik ook op zit. Waarom werkt het basisinkomen? Laat ik voorop stellen dat hét basisinkomen niet bestaat. Er is geen variant die ik propageer die dé waarheid is, het is meer een denkrichting. Een utopische denkrichting, waar je stap voor stap mee kan experimenteren. Verschillende experimenten wereldwijd laten zien dat er talloze varianten zijn waaruit hoopvolle resultaten voortkomen. Het succes hangt af van hoe je het precies inkleedt, hoe je het financiert, wie het krijgt, hoe hoog het is et cetera. Telkens blijkt dat armoede geen karaktergebrek is, maar een geldgebrek. Door dat laatste probleem op te lossen, pak je ook veel van de achterliggende problemen als depressie, overgewicht of schuldenproblematiek aan. Welke aspecten van het basisinkomen maken het zo succesvol? Het basisinkomen is erg aantrekkelijk omdat het de menselijke waardigheid in stand houdt. Veel mensen die geen bijstandsuitkering ontvangen, beseffen niet hoe vernederend en repressief de Nederlandse sociale zekerheid in de afgelopen decennia is geworden. Het gaat steeds meer om het dresseren en betuttelen van de armen. Zij moeten bijvoorbeeld

Volonté Générale 2015 - n°1

37

cursussen volgen, waarvan wetenschappelijk is aangetoond dat het de werkloosheid eerder zal verlengen. Bij het basisinkomen is dit het tegenovergestelde. In dit idee bestaat er een fundamenteel geloof in de mens als individu, waarbij hem de middelen worden gegeven om een bijdrage aan de samenleving te kunnen leveren. Daarnaast is er niet alleen bewijs dat het basisinkomen werkt, maar ook dat het goedkoper is. Een veelgehoord geluid ter rechter of ter conservatieve zijde van het politieke spectrum is: ‘Ja, dat is allemaal wel leuk en idealistisch, maar dat gaat natuurlijk niet werken want we kunnen het niet betalen.’ Echter, het huidige systeem is pas echt verspillend en duur. Het kost ons zelfs zo veel dat wij het niet kunnen betalen. Als je kijkt naar alle maatschappelijke kosten – zorg, politie, justitie et cetera –, kan een dakloze zo de Balkenende-norm toucheren. Qua maatschappelijke kosten natuurlijk. Het is veel goedkoper om een gratis huis te geven samen met begeleiding van een hulpverlener en een cashtransfer. In Nederland leven 1,2 miljoen mensen onder de armoedegrens. De kosten die daarmee gepaard gaan zijn immens, denk aan hoger zorgverbruik, meer criminaliteit, lagere productiviteit en een lagere belastingopbrengst. De kosten om armoede uit te roeien zijn betrekkelijk triviaal, namelijk 2,1 miljard euro, 0,3% van ons nationaal inkomen. Daar gaat een land niet aan failliet. In uw boek Gratis geld voor iedereen (2014) spreekt u ook over het feit dat er in de toekomst, maar nu eigenlijk ook, te weinig werk is. Is het basisinkomen ook interessant als antwoord op dit probleem? Er zijn op dit moment sterke aanwijzingen dat we in een tijdperk van een versnellende technologische vooruitgang zitten. Er staan veel banen op de tocht, voornamelijk in de middenklasse. Dat is niet iets wat ik voor de komende tien jaar hoef te voorspellen; dat is in de afgelopen tien jaar al gebeurd. Neem bijvoorbeeld het minimumloon, een echte twintigste-eeuwse oplossing met de

dubieuze gedachte dat je een betaalde baan moet hebben. Ik vind dat er in de eenentwintigste eeuw ruimte moet zijn voor onbetaald werk: zorg voor kinderen, opvoeding en mantelzorg. We zouden de totale betaalde werkweek moeten inkrimpen. Bovendien, het minimumloon heeft als nadeel een fenomeen dat wat we de armoedeval noemen. Sommige mensen hebben zo een lage productiviteit dat werkgevers zeggen ‘ik wil je zelfs voor het minimumloon niet in dienst nemen’. Het basisinkomen lost dat op, omdat er dan sowieso een minimum bedrag binnenkomt. Het minimumloon kan dan afgeschaft worden en de lonen kunnen omlaag. Hierdoor ontstaat er veel meer werkgelegenheid aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Daarnaast gaan de lonen voor onpopulaire banen weer omhoog. Een vuilnisman die een basisloon krijgt zal zeggen ‘ik heb al een basisinkomen, ik ga dit werk alleen doen als je me beter betaalt.’ U noemt het basisinkomen een utopie. Is de onhaalbaarheid ervan niet inherent verbonden aan een utopie? Een utopie lijkt onhaalbaar van te voren. Veel dingen die we nu volstrekt vanzelfsprekende beschaving noemen – het einde van de slavernij of het vrouwenkiesrecht bijvoorbeeld – werden eerder ook als onhaalbaar, bizar of zelf immoreel beschouwd. We leven nu in een tijd waarin het besef van wat we als samenleving zouden kunnen veranderen heel beperkt is geworden. Maar de wereld kan er in 2060 heel anders uit zien. Mensen moeten deze wereld zelf veranderen en de kracht van ideeën speelt hier een belangrijke rol in. Daarom is het belangrijk om een soort utopische horizon open te houden. Het is ook een reactie op een generatie van denkers die de utopie min of meer heeft vermoord. In Nederland heeft bijvoorbeeld de oud-denker des vaderlands Hans Achterhuis verschillende kritische boeken geschreven over utopisch denken. Het gaat daarin echter om maar één variant, namelijk de ‘utopie van de blauwdruk’. In deze utopie heeft de

Volonté Générale 2015 - n°1

38

ideoloog al helemaal helder over hoe de wereld er over een paar decennia in werkelijkheid uit moet zien en wat daarvoor het stappenplan is. Dit gaat vaak met geweld gepaard, denk aan de utopieën van de twintigste eeuw zoals het communisme en het fascisme. Ik wil mensen er aan herinneren dat er ook een andere vorm van utopisch denken is. Een bescheidener, abstractere vorm, maar die daarom niet minder hoopvol of gedurfd is. Is deze vorm van utopisch denken gevrijwaard van een gevaarlijke kant? Nee, deze zou natuurlijk kunnen bestaan als iemand zegt: ‘Het basisinkomen moet er door en onder de guillotine als je het niet met mij eens bent.’ Om de gevaarlijke kant tegen te gaan moet je ook een fikse dosis zelfspot hebben. Humor is trouwens ook van enorm belang om te laten zien dat de wereld die we nu hebben niet vanzelfsprekend is.

Als ik iets heb meegenomen uit mijn studie geschiedenis, dan is het in de eerste plaats een enorme dosis relativeringskracht – zo slecht hebben we het niet – en ten tweede het voortdurende besef dat het anders kan. Dat het niet zo vanzelfsprekend is zoals we het nu hebben gedaan. Het is jammer dat zoveel historici zoveel onderzoek doen naar, ik noem maar wat, dertiende-eeuwse kloosterordes in Zuidwest Friesland. Juist nu we in fascinerende tijden leven in bijvoorbeeld Europa horen we voornamelijk economen en veel te weinig historici in het debat over de toekomst van Europa. In de Tegenlicht documentaire stelt u dat het realiseren van het basisinkomen vanuit de samenleving moet komen. Op welke manier wilt u dit aan de man brengen? Ik ben geen revolutionair. Ik geloof in stap voor stap een beetje aanmodderen naar een betere wereld. Op dit moment ontstaan er allerlei initiatieven. In Leeuwarden is de burgemeester enthousiast. In Groningen staat een experiment op het punt te beginnen. In Nijmegen gaan er stemmen op in de gemeenteraad. In Wageningen wil D66 met

het basisinkomen experimenteren. Op het nationale toneel hebben zowel de PvdA als D66 een motie aangenomen voor een onderzoek. Dat is volgens mij de way to go. We hebben straks een sterk gedecentraliseerde sociale zekerheid. Gemeenten kunnen gaan proberen. Zet de beste wetenschappers erop en kijk maar eens wat er dan uitkomt. Welke rol speelt u bij de lokale initiatieven? Ik ben daar meer een aanjager: ik spreek op dat soort evenementen. Mensen vragen me weleens: ‘Rutger, wanneer ga je de politiek in?’ ‘Rutger, wanneer ga je zelf wat doen met je ideeën?’ Dan zeg ik: ‘Ik zit al in de politiek.’ Uiteindelijk stuurt de tijdsgeest hetgeen dat in Den Haag wordt gedaan. Hoe wordt die tijdsgeest gevormd? Het is belangrijk dat je een beweging creëert en dat er zich steeds meer mensen mee bezig gaan houden. Denken is doen. Schrijven is doen. Dat is onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het probleem in Nederland is niet dat we een gebrek hebben aan doe-kracht, het is vooral die denkkracht die hier mist. We hebben geen ideeën meer over hoe het nog beter zou kunnen dan dit. We hebben eerder meer mensen nodig die op hun eigen manier proberen utopisch te denken dan dat we mensen nodig hebben die alleen iets gaan organiseren. Dus ik denk dat ik hier wel op mijn plek zit. Wanneer hebben we in Nederland een basisinkomen? Geen idee. Niemand heeft een flauw benul van wat er komen gaat. Er gebeuren altijd weer onverwachte dingen, crises bijvoorbeeld. Wat we vaak hebben gezien in het verleden is dat juist dat soort momenten van crisis hebben gezorgd voor ideologische veranderingen In het Grieks betekent crisis ‘scheiden’ of ‘schiften’, het moment van de waarheid of het moment van de beslissing –. De Grote Depressie heeft het Keynesianisme gelanceerd. De oliecrisis van de jaren 1970 heeft geleid tot het neoliberalisme. De vraag is dan natuurlijk: wat heeft de crisis van 2008 ons opgeleverd in termen van ideeën? Tot dusverre niet zo veel.

Volonté Générale 2015 - n°1

39

Dat komt ten dele omdat we er nog niet klaar voor waren. We hadden net een golf van postmodernistische relativering achter ons. Het einde van de grote verhalen was in zicht. De ideologische veren waren afgeschud. We konden deconstrueren wat we wilden, maar zelf hadden we geen ideeën meer. Daarnaast was er de professionalisering van de universiteit. Iets dat in wetenschappelijk opzicht een aantal mooie dingen heeft opgeleverd, maar ook veel wetenschappers heel ver heeft verwijderd van het publieke debat. Aan de moderne universiteit lopen heel veel mensen rond met enorm veel specialistische kennis waar niemand wat aan heeft.

Deze factoren hebben er aan bijgedragen dat we in 2008 geen idee hadden hoe het anders kon toen een bank omviel in de VS. Als er op dit moment mensen roepen dat het anders kan, is heel vaak de reactie: ‘Dat kan toch niet? Dat is toch gek? Dat is toch raar?’ Daarom is het denk ik des te belangrijker dat we opnieuw utopisch leren denken. Niet zozeer om de utopieën die ik aanhaal in mijn boek heilig te verklaren, maar om te laten zien dat er ook alternatieven zijn. Daar zou democratie over moeten gaan. Er moet iets wezenlijks te kiezen zijn. In het Nederlandse stelsel valt maar weinig te kiezen. Dat ligt niet eens zozeer aan de politici zelf, maar ook aan de tijdsgeest waarin zij leven. De tijdsgeest die sterk is beïnvloed door ondernemers, wetenschappers en journalisten. Zij zijn ook politici, alleen ontkennen zij dat steeds. Wat gaat u doen met het basisinkomen? Ik? Ach, niet zoveel hoor. Mijn hobby is nu al mijn werk.

Volonté Générale 2015 - n°1

40

Artic l e in press(ure) Brigitte Geurts

Er wordt vaak gezegd dat mensen beter presteren onder druk. Ik merk zelf in ieder geval dat ik die stok achter de deur af en toe wel nodig heb. Dat verklaart wellicht waarom het schrijven van deze column pas lukt nu ik de deadline al ver achter me heb gelaten. Had ik mezelf meer onder druk gezet, dan had ik wellicht de deadline wel gehaald. Maar het risico bestaat om onder te veel druk te bezwijken, waardoor er vervolgens helemaal niks meer lukt. Dat is waarvoor ik bang ben bij het doen van wetenschappelijk onderzoek. De druk om geld binnen te halen en te publiceren is groot. Het motto is ‘hoe meer hoe beter’, terwijl het wat mij betreft ‘hoe beter hoe liever’ zou moeten zijn.

Brian Tracy, schrijver van boeken over persoonlijke ontwikkeling, zegt hierover ‘Nobody works better under pressure,. They just work faster’.1 Maar wat als we niet alleen ‘niet beter’ presteren, maar zelfs slechter? Wanneer we het bijvoorbeeld hebben over wetenschappelijke publicaties, mag kwantiteit niet ten koste gaan van kwaliteit? Toch staat er voor promovendi vaak alleen een aantal artikelen vast dat nodig is voor het proefschrift en worden er geen harde eisen gesteld aan de kwaliteit van deze publicaties. Er wordt even gauw een blik geworpen op de zogenoemde impact factors van de tijdschriften, maar dat zegt ook niet alles over de kwaliteit van de gepubliceerde artikelen.

De Volkskrant schreef laatst dat Nederlandse wetenschappers tussen de 10 en 30 procent van hun tijd besteden aan geld zoeken.2 Dat is iets wat maar weinig mensen beseffen wanneer ze, gedreven door allerlei wereld verbeterende idealen, kiezen voor een baan als onderzoeker. Ook in de rest van hun werk lijkt het verbeteren van de wereld gereduceerd tot bijzaak: het draait allemaal om publicaties. Een artikel in Nature of Science maakt beurzen binnenkrijgen een stuk makkelijker.

Ik vind het dan ook niet geheel onverwacht dat er in de laatste jaren diverse gevallen van wetenschappelijk wangedrag aan het licht kwamen. Eerst was er Diederik Stapel, die zijn onderzoeksresultaten min of meer compleet verzonnen heeft. Als vegetariër vind ik het niet zo erg dat hij vleeseters als hufters bestempelde, maar het blijft natuurlijk bizar dat iemand tot dit soort fraude in staat was. Ervoer hij de publicatiedruk zo sterk dat dit voor hem de enige uitweg was? Of was voor hem het verbeteren van de wereld dusdanig naar een zijpad verschoven dat hij vergeten was dat resultaten verzinnen daar niet echt aan bijdraagt? Stapel was helaas niet de enige fraudeur. Zo werd medicus Don Poldermans in 2012 ontslagen, omdat zijn studie over de werking van bètablokkers bij patiënten die geopereerd moeten moesten worden niet betrouwbaar bleek. Dit had verstrekkende gevolgen, want de Europese behandelrichtlijn was volledig afgestemd op de uitkomst van zijn onderzoek. Poldermans staat zelf nog steeds achter zijn bevindingen en spreekt slechts over administratieve onzorgvuldigheid. Hoe dan ook denk ik dat publicatiedruk heeft bijgedragen aan deze ‘onzorgvuldigheid’. Zorgvuldigheid is tenslotte tijdrovend en tijd is geld.

Door het onder hoge druk samenpersen van koolstof ontstaat diamant. Sommige mensen zijn onder druk als koolstof. Maar die mensen zijn, net als diamanten, zeldzaam. Steeds meer mensen raken overspannen of kampen met een burn-out. In 2013 gaf al één op de acht werknemers aan last te hebben van burn-out klachten.3 Ook onder academische onderzoekers is het niet ongehoord.

Misschien moeten we af en toe eventjes de druk van de ketel halen. Want bij overspannen of frauderende onderzoekers heeft niemand baat. Er moet ruimte zijn voor het gevoel van wereldverbeteraar, en tijd om resultaten extra te controleren en een mooie publicatie te schrijven zonder daarmee op de Stapel van fraudeurs te belanden. Kwaliteit boven kwantiteit en kennis boven geld. Een paar diamanten zijn leuk, maar vergeet niet dat een grote lading grafiet uiteindelijk net zo waardevol kan zijn. Brigitte Geurts (1989) is promovenda Analytische Chemie aan de Radboud Universiteit Nijmegen.

Volonté Générale 2015 - n°1

41

                                                                                                               1 B. Tracy (versie 25 oktober 2015) online beschikbaar via: https://twitter.com/briantracy/status/525995569182146560 (geraadpleegd op 23 februari 2015). 2 M. van Calmthout, ‘Wetenschappers zijn tot een derde van hun tijd kwijt aan geld zoeken’, de Volkskrant (20 februari 2015) online beschikbaar via: http://www.volkskrant.nl/wetenschap/ wetenschappers-zijn-tot-een-derde-van-hun-tijd-kwijt-aan-geld-zoeken~a3869400/ (geraadpleegd op 23 februari 2015). 3 A. van Kampen en C. van Keeken, ‘Twee open deuren en drie verrassende inzichten uit het SCP-rapport over burn-outs’, NRC Q (11 september 2014) online beschikbaar via: http://www.nrcq.nl/ 2014/09/11/twee-open-deuren-en-drie-verrassende-inzichten-uit-het-scp-rapport-over-burn-outs (geraadpleegd op 25 februari 2015).

Volonté Générale 2015 - n°1

42

Geld en de parlementaire geschiedenis Julian Slotman

Het parlementaire jaar 2013-2014 is een bewogen jaar geweest. Het kabinet zet de toon als het op Prinsjesdag constateert dat de traditionele verzorgingsstaat in een moderne ‘participatiesamenleving’ verandert. Dit houdt onder andere in dat de komende jaren een aantal belangrijke zorgtaken wordt gedecentraliseerd. Hoewel de Eerste Kamer aanvankelijk de voorgenomen drie miljard aan bezuinigingen op de pensioenen blokkeert, wordt met steun van de constructieve oppositiepartijen SGP, ChristenUnie en D66 later alsnog een aangepast akkoord aangenomen. De PvdA heeft in eerste instantie bezwaar tegen de aanschaf van de Joint Strike Fighter, maar gaat na een aantal concessies van het kabinet alsnog overstag.

Henk Krol van 50Plus vertrekt uit de Tweede Kamer na pijnlijke onthullingen over zijn wanbeleid bij de Gay Krant. Ook in de PVV rommelt het als PVV-leider Geert Wilders in een toespraak na de gemeenteraadsverkiezingen zijn publiek belooft om ervoor te zorgen dat er minder Marokkanen in Nederland komen. Twee Kamerleden van de PVV stappen uit de fractie en vormen de Groep Bontes/Van Klaveren. De parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties begint een diepgravend onderzoek naar de misstanden bij woningcorporaties. Verder wordt in de Tweede Kamer uitgebreid gedebatteerd over de Liborfraude, afluisterpraktijken van de AIVD, de Nederlandse delegatie naar de Olympische Winterspelen in Sotsji, gasboringen in Groningen, strafbaarstelling van illegaliteit, het asielbeleid, de nasleep van de vliegtuigramp in Oekraïne en nog vele andere onderwerpen.

Het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2014 beschrijft het parlementaire jaar 2013-2014 vanuit verschillende invalshoeken en plaatst dit in de context van de parlementaire geschiedenis. De redactie van het Jaarboek constateert dat het begrotingsbeleid en andere financiële en economische thema’s het

maatschappelijke en politieke debat zijn gaan domineren. Economische indicatoren en ramingen zijn in toenemende mate bepalend geworden voor het overheidsbeleid. De redactie hoopt met het prikkelende thema ‘het geld regeert’ een discussie aan te wakkeren over de wenselijkheid van een sterke invloed van financieel-economische thema’s op de politieke besluitvorming. In die opzet is de redactie van het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis ten dele geslaagd.

In de verschillende artikelen in het Jaarboek wordt de complexe relatie tussen politiek en geld op diverse manieren belicht. Dat deze relatie over de jaren sterk is veranderd, blijkt onder andere uit de historische analyse van corruptiezaken in Nederland. Behalve veranderende maatschappelijke normen en waarden weerspiegelt het politieke debat ook de veranderende inzichten over de rechtvaardigheid van economisch beleid, blijkens artikelen over de Economische Raad, de invoering van de ‘hatelijke’ inkomstenbelasting en de (on)zin van het bruto binnenlands product (bbp) als graadmeter van de welvaart.

Het merendeel van de artikelen in het Jaarboek richt zich echter op de directe invloed van het parlement op de overheidsuitgaven middels het begrotingsrecht. De ontwikkeling van het begrotingsrecht in Nederland en in Europa heeft volksvertegenwoordigers controle gegeven over de publieke uitgaven. Een historische beschouwing en internationale vergelijking leert dat deze parlementaire verworvenheid echter nog wel enige bescherming verdient. In haar spraakmakend debat betoogt Susanne Geuze dat het Verantwoordingsdebat, dat vijftien jaar geleden is ingevoerd om het Nederlandse budgetrecht te versterken, hier nog onvoldoende voor wordt gebruikt.

Kees Vendrik en Arno Visser van de Algemene Rekenkamer bevestigen deze

Volonté Générale 2015 - n°1

43

observaties. Vendrik en Visser laten zich in een interview met Hans Goslinga en Johan van Merriënboer ook uit over de effecten van decentralisering en de toenemende invloed van Europa op de macht van het parlement. De Rekenkamer probeert het parlement zo veel mogelijk bij te staan, maar het opgeven van parlementaire controle op overheidsuitgaven is een politieke beslissing, menen zij. Dat de huidige minderheidscoalitie in de Eerste Kamer opportunistische oppositiepartijen enige invloed geeft op de overheidsbestedingen, zoals in het interview met D66-aanvoerder Alexander Pechtold beschreven, is natuurlijk bepaald geen duurzame oplossing voor dit probleem.

Het brave interview met Pechtold is exemplarisch voor de rest van het Jaarboek; het is zelden verrassend. Zowel de redactie als auteurs lijken moeite te hebben gehad met de bijzondere combinatie van opiniërende en beschouwende bijdragen over het toch wel uitdagende thema. Het resultaat is een collectie van veelal zouteloze geschiedkundige verhandelingen, die weinig recht doet aan het controversiële thema. Door de sterke focus op het begrotingsrecht benaderen de auteurs en onderzoekers de complexe relatie tussen geld en politiek bovendien vanuit een behoorlijk eenzijdig perspectief. Het ontbreken van sociologische en economische wetenschappelijke beschouwingen over het thema - het artikel van Klamer en Teule over de politieke betekenis van het bbp daargelaten - is bijvoorbeeld een gemiste kans. De vraag in welke mate de politieke besluitvorming door financiële en economische overwegingen is gedreven, blijft daardoor grotendeels onbeantwoord. Politici, wetenschappers, studenten parlementaire geschiedenis en andere geïnteresseerden zullen het Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2014 echter vooral waarderen om het interessante brondocument van Alexander van Kessel over het conflict tussen Zalm en Ritzen, de

beknopte parlementaire kroniek van Jan Ramakers en de verschillende necrologieën, waaronder aangrijpende herinneringen aan de in 2014 vermoorde Els Borst en Willem Witteveen. Als almanak van de (soms zeer recente) parlementaire geschiedenis is het Jaarboek immers goed geslaagd. Door de bonte collectie van artikelen, spraakmakend debat, brondocumenten, interviews, necrologieën, recensies en signalementen wordt het jongste jaar in de parlementaire geschiedenis op een veelzijdige manier beschreven. Dat het thema van het Jaarboek daarbij een beetje op de achtergrond raakt, is dan gemakkelijk vergeven. |Centrum voor Parlementaire Geschiedenis, Jaarboek Parlementaire Geschiedenis 2014: Het Geld Regeert (Amsterdam: Boom 2014) ISBN: 9789089533746. Paperback € 19,50. Julian Slotman (1990) studeerde economie en bestuurskunde aan de Universiteit Maastricht. Hij heeft stage gelopen op de Nederlandse ambassade in Berlijn, bij de onderzoeksafdeling van de Rabobank en het Instituut Clingendael. Thans is hij als wetenschappelijk medewerker verbonden aan het Centraal Planbureau.

Volonté Générale 2015 - n°1

44

Over de zin en onzin van ontwikkelingssamenwerking Rick Timmermans

Het kost Dirk-Jan Koch weinig moeite om in 2008, als kersverse diplomaat, naar de Democratische Republiek Congo (hierna voor het gemak: Congo) uitgezonden te worden. ‘Als je Kinshasa als voorkeur invult, dan weet je zeker dat je hem krijgt, en nog snel ook!’, aldus Koch. Zijn directe collega's zijn meer geïnteresseerd in richtingen die betere carrièremogelijkheden bieden. Als diplomaat reist Koch het land door en werkt aan de geheime codes waarin diplomaten rapporteren aan het ministerie. In 2011 maakt Koch de overstap naar de NGO Search for Common Ground. en lijkt het pluche van de ambassade ineens heel ver weg. Tussendoor weet duizendpoot Koch ook nog tijd te vinden om college te geven aan de universiteit. Een selectie van zijn ervaringen is nu in boekvorm gepubliceerd. Het uiteindelijke resultaat hiervan is een divers, boeiend en persoonlijk verhaal over Congo; de eigen persoonlijke codes van Koch. De diplomaat Als diplomaat is Koch, naar eigen zeggen, vooral bezig met het aanpassen van woorden als 'circa' in 'ongeveer' in officiële rapporten en het bezoeken van borrels met roze champagne. Gelukkig, zowel voor de lezer als voor Koch, stelt zijn functie en status als diplomaat hem daarnaast toch ook in staat om de uithoeken van het land te bezoeken. Zo neemt Koch ons eerst mee naar het Kivumeer, waar hij wordt lastiggevallen door de veiligheidsdiensten naar aanleiding van een foto die hij maakt van het meer. De agenten lijken duidelijk uit op een geldbedrag ter vergoeding van de moeite die zij steken in het beschermen van de ‘staatsveiligheid’. Koch laat zich niet gek maken en al gauw neemt hij ons onder meer mee op een boomstam door de dichtbegroeide jungle van Maniema en naar de goudmijnen van Mongbwula. Koch is op zijn zachtst gezegd een bezig bijtje en lijkt altijd in de weer. Overigens runt hij samen met zijn vrouw, die

zelf in Congo als hulpverlener actief is, ook nog een huishouden met twee kinderen. Hier krijgen we dan weer minder over te horen.

De gesprekken die Koch voert met de bevolking, want daar gaat het toch grotendeels om, weet hij helder en duidelijk te verwoorden. Zijn ervaringen met de lokale Congolezen geven een interessante en bijzondere inkijk in het reilen en zeilen van die samenleving. Zo beschrijft hij een bezoek aan een onlangs, met ontwikkelingsgeld, gerenoveerde gevangenis. De enige gevangenen zijn een geit en één man. De man heeft een klacht ingediend tegen de politie. De geit heeft op het verkeerde erf gegraasd. De schurk. De andere gevangenen blijken 'ontsnapt'. Leuk is dat Koch onder deze omstandigheden steeds de vragen weet te stellen die bij de lezer ook door het hoofd spelen. Waar het de internationale gemeenschap betreft, de Nederlandse autoriteiten incluis, blijkt Koch bijzonder hard in zijn oordeel. Zo laakt hij onder andere de kwijtschelding van de schuldenlast van Congo, wat in feite een ordinaire vestzak-broekzakoperatie blijkt te zijn, en vindt hij het verwerpelijk dat de terugvluchten van uitgeprocedeerde asielzoekers worden ingeboekt als zijnde ontwikkelingshulp. En dan hebben we de verwerpelijke rol die de internationale gemeenschap zou spelen in de handel, met name als het gaat om conflictmineralen en het bevoordelen van de eigen multinationals, nog niet eens benoemd. Ook het gedrag van collega-ambtenaren op de ambassade kan Koch niet bekoren. Zo beklaagt hij zich over collega’s die op dienstreis naar Zuid-Afrika met een vuvuzela op tv verschijnen tijdens het WK-voetbal en het misbruik van de gunstige belastingregelingen door bijvoorbeeld dure auto's te importeren en weer te exporteren.

Volonté Générale 2015 - n°1

45

De directeur Het zal de lezer dan ook niet verbazen dat Koch na drie jaar de diplomatie voor gezien houdt en als directeur aan de slag gaat van de NGO Search for Common Ground. Terwijl hij hoopt meer te kunnen beteken voor de bevolking, blijkt evenwel dat zijn takenpakket voor een groot deel bestaat uit het oplossen van interne problemen. Zo mag hij direct afrekenen met een aantal frauderende medewerkers die tezamen 50.000 euro achterover hebben gedrukt. Makkelijker gezegd dan gedaan in een land waar mensen zich hardop afvragen waarom je zou betalen voor een advocaat als je ook een rechter kan kopen.

Uit deze hoofdstukken blijkt ook dat veel NGO's, ongewild, bijdragen aan de heersende corruptie en ongelijkheid in het land. Ook voor NGO’s is het heel moeilijk om de nodige documenten en stempels te verkrijgen zonder de verantwoordelijke ambtenaar te 'motiveren' en iedere zichzelf respecterende Congolese ambtenaar lijkt te weten dat een NGO geld heeft. Volgens Koch is het als NGO praktisch onmogelijk iets voor elkaar te krijgen als je hier niet enigszins in meegaat. Zijn ervaringen als hulpverlener leveren uiteindelijk dan ook zeker een waardevolle toevoeging op het gezichtspunt van dat van de diplomaat. Zowel tijdens zijn periode als diplomaat, als tijdens zijn periode als hulpverlener, geeft Koch les aan de Katholieke Universiteit van Kinshasa. De hoofdstukken waarin hij discussieert met zijn studenten vormen een vermakelijke afwisseling. In zijn colleges gaat hij in discussie met zijn studenten, die de Congolese intellectuele elite lijken te vertegenwoordigen. Vaker dan verwacht weten ze Koch, en zijn ietwat ‘westerse visie’, op zijn nummer te zetten en te verrassen met interessante invalshoeken. Net zo vaak vervallen de studenten echter ook in de internationale complottheorieën die rijkelijk worden omarmd door de lokale bevolking. Naar aanleiding van een op hand zijnde aanval van rebellenbeweging M23 op zijn woonplaats Bukavu besluit de op dat moment

gedesillusioneerde Koch Congo definitief te verlaten. Koch komt tot de teleurstellende conclusie dat het netto-effect van de internationale hulp in de praktijk nul is. Hij put hoop uit het feit dat er steeds individuen op blijven staan die, ondanks alles, wel successen blijven boeken en hij stelt een lijst van good practices op. Een land waar ‘nooit iemand doodgaat aan virussen of infecties, maar wel door boze buurvrouwen of jaloerse schoonfamilies’ is nu eenmaal niet makkelijk te veranderen. Tot slot Koch is geen groots literair talent, maar lijkt die ambitie ook geenszins te hebben. Wel heeft hij een heldere en toegankelijke schrijfstijl die ervoor zorgt dat je het boek in één ruk uit kunt lezen. Daarmee lijkt het boek misschien het meest op een reisverhaal door Congo, dat vol staat met anekdotes en bijzondere ontmoetingen, zonder de problematiek uit het oog te verliezen. Hierdoor is het boek leuk om te lezen en interessant voor zowel de Afrika-kenner als de leek die zich aangetrokken voelt tot een van de vele onderwerpen die aan bod komen.

Voor een compleet beeld van de problematiek in Congo beslaat het boek evenwel een te grote tijdspanne en zijn de ervaringen van Koch als focus te nauw. Wel leert Koch de lezer dat met de bouw van een ziekenhuis of het doneren van schoolmaterialen een land als Congo niet verlost is van zijn problemen. |Dirk-Jan Koch, De Congo codes (Prometheus Bert Bakker; Amsterdam 2014). ISBN 9789035141469. Paperback € 19,95. Rick Timmermans (1990) is in 2013 afgestudeerd in Europees recht aan de Universiteit Leiden en is thans werkzaam als jurist.

Volonté Générale 2015 - n°1

46

Toerist in eigen Hogeland Jacob van Hoof

Een vriend uit Engeland (mate zou in alle opzichten de beste vertaling zijn) die ik aan het begin van mijn studie aan de universiteit als uitwisselingsstudent leerde kennen, was afgelopen week een paar dagen bij me op bezoek en herinnerde me aan een goed verhaal dat we jaren geleden eens samen beleefden. In zijn reislust en vastberadenheid om Nederland verder te ontdekken (en om en passant een wedstrijdje van Ajax mee te pikken) komt hij ieder jaar even ‘over’. Op die momenten stel ik me altijd even vriendelijk als vrijwillig als herbergier op en bied hem logies en ontbijt. Nu, na tien jaar, spreekt hij een klein beetje Nederlands, zegt ‘dangkjewil’ met hevige aspiratie op de medeklinkers en plosieven nadat de serveerster hem zijn zelfbestelde ‘sjokkomil’ heeft gebracht, weet welke fietsenmaker de goedkoopste tweewielers verhuurt, kent de bezienswaardigheden in de buurt en vindt bovendien als geen ander zijn route door de stad. Hoewel hij zich dus ook zonder mij heel aardig kan vermaken en hoe niet-tot-last hij me tussen de drukke bedrijven door ook is, zijn komst dwingt me onbedoeld tóch om mijn gastheerschap zo goed mogelijk als ik kan in te vullen, niet in de laatste plaats omdat hij dat ook voor mij zou doen.

Als hij er eenmaal is, stel ik vaak voor als gids te fungeren en met hem mee te gaan op ontdekkingstocht door Nederland. Daarbij is het een pre dat we bij voorkeur onze route niet aan de hand van een geëzeloorde Lonely Planet uitstippelen, maar onze bestemmingen juist kiezen uit persoonlijke jongensachtige nieuwsgierigheid en interesse. Nick maakt mij zo, als het ware, een gids door eigen land, een vaderland dat ik doorgaans een stuk minder interessant vind dan bepaalde andere landen en steden waar ik vanuit hier vaak zo naar verlang. Hij verschaft me de mogelijkheid om Nederland als toerist te zien en beleven, en de noodzaak op ongewone plekken mijn ogen te openen waar ik ze in m’n eentje, vaak verveelde Hollander te wezen, aan voorbij zou laten gaan omdat ik er gewoonweg niet zou komen.

Zo kwam het dat we, in zijn onconventionele wens eens het meest noordelijke station van Nederland te bezoeken, ooit naar Roodeschool togen, een plaatsje dat vanaf Groningen nog zeker drie kwartier boemelen is. Het is een plek waar je alleen komt als je er woont of wezen moet. We liepen midden over de enige weg die als hoofdnerf van een blad door het dorp liep en waar aan weerszijden grote Hogelandster boerderijen stonden. Met weinig meer gezien dan het platte akkerland daarachter aten we niet veel later opgewarmde rösti met hamblokjes in een van binnen bruin bebaksteende Van der Valk (‘I fucking dig that toucan, Jake’) langs de N46 richting Eemshaven. Buiten miezerde het grijs en grauw Groningen en we moesten zo het hele eind nog terug. Denkend aan Holland zag ik in gedachten volle treinen traag door oneindig laagland gaan, de hoofden van mijn landgenoten erin moe en mistroostig naar het zuiden hangen. Daar aan tafel zakte de vaderlandslievendheid me alweer in de schoenen.

Tergend langzaam later, terugstruinend naar het station aan het eind van de Hogelandspoorlijn, kwam vanaf één van de boerenerven die op de hoofdstraat uitmondde plots een blonde jongen in overall op een skelter ons tegemoet gereden. Uit zijn blauwe ogen sprak grote verbazing en hij ontstak in een breed enthousiasme waaruit hij in Gronings dialect tal van onverstaanbare vragen op ons afvuurde. Waar we vandaan kwamen. Wat we hier in Gódsnaam deden. En of we winterpenen wilden kopen. Achteroverhellend in zijn zitje en zijn handen en kaplaarzen amper van het stuur en pedalen lichtend, wees hij naar de houten aanhangwagen waarin de wortelen per kilo in plastic zakken verpakt lagen. We besloten bij wijze van souvenir twee zakken mee te nemen. Terwijl ik hem de twee euromunt in zijn ongewassen handpalmen drukte, vertelde ik tussen neus en lippen door dat ikzelf gewoon in Nijmegen woonde maar dat ‘mijn maat hier’ zelfs helemaal met de boot uit Newcastle was gekomen. Toen we vijf uur later eindelijk thuis waren, de wortelen in schijfjes hakten en in de pan met Engelse stew gooiden, moesten we (evenals

Volonté Générale 2015 - n°1

47

afgelopen week toen Nick de herinnering weer eens aanhaalde) nog steeds om de reactie van de jongen grijnzen: ‘Oooh, kom doe hailendal oet Naimeen?!’

Nederland: onverwacht prachtig. Machtig mooi, man.

Jacob van Hoof (1981) is dichter en schrijver die publiceert onder het pseudoniem 'Djeekop de Dichter'.