SamenvattingSamenvatting Onderzoeksrapport ... · 2 VoorwoordVoorwoord Dit is een verkorte uitgave...
Transcript of SamenvattingSamenvatting Onderzoeksrapport ... · 2 VoorwoordVoorwoord Dit is een verkorte uitgave...
SamenvattingSamenvattingSamenvattingSamenvatting
Onderzoeksrapport Onderzoeksrapport Onderzoeksrapport Onderzoeksrapport
MindMindMindMind----SpringSpringSpringSpring Om dit rapport beschikbaar te maken voor iedereen
hebben wij een versie gemaakt die makkelijker te
downloaden is. (0.5 Mb groot)
Dit is dus een verkorte uitgave van het origineel
onderzoeksrapport. Deze versie geeft vooral de
bevindingen over de opzet en effectiviteit vanhet project
weer. Delen uit de hoofdstukken over de mogelijke rol
van Vluchtelingenwerk en bijlagen zijn weggelaten.
In de ook te downloaden volledige versie zijn deze wel
terug te vinden. (deze is 1,9 Mb groot)
Bas Verschoor, Merel Visser en
Samantha Visser
Mei 2010
HvU
2
VoorwoordVoorwoordVoorwoordVoorwoord
Dit is een verkorte uitgave van het origineel onderzoeksrapport. Deze versie geeft vooral de
bevindingen over de opzet en effectiviteit vanhet project weer. De hoofdtukken over de mogelijke rol
van Vluchtelingenwerk zijn weggelaten. Voor de uitgebreidere versie verwijzen wij u naar de website.
Deze samenvatting is vooral bedoeld om mensen te laten kennismaken met de theoretische
achtergronden, opzet en mogelijke effectiviteit van het project.
Dit is een deel van het onderzoeksrapport over Mind-Spring. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader
van het afstuderen voor de opleiding Maatschappelijk Werk en Dienstverlening aan de Hogeschool
Utrecht. Voor dit rapport zijn verantwoordelijk: Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser.
De opdrachtgever van dit onderzoek is het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland. Mind-
Spring is een vorm van psycho-educatie in groepsverband, waarbij een opgeleide vluchteling in
samenwerking met de GGz een training geeft aan andere vluchtelingen.
De hoofdvraag van dit onderzoek luidt:
‘‘‘‘Wat zijn de Wat zijn de Wat zijn de Wat zijn de mogelijkheden om Mindmogelijkheden om Mindmogelijkheden om Mindmogelijkheden om Mind----Spring binnenSpring binnenSpring binnenSpring binnen de de de de lokale lokale lokale lokale afdelingen van afdelingen van afdelingen van afdelingen van VluchteVluchteVluchteVluchtelingenWerklingenWerklingenWerklingenWerk
NederlandNederlandNederlandNederland te implementeren? te implementeren? te implementeren? te implementeren?’’’’
Bas Verschoor
Merel Visser
Samantha Visser
Utrecht, 27 mei 2010
Doelstellingen
De doelstellingen van dit onderzoek zijn te onderscheiden in doelstellingen die voortkomen uit de
belangen van het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk en doelstellingen die wij als onderzoekers
hebben geformuleerd. De belangen van het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk en onze doelstellingen
bij dit onderzoek zijn hieronder omschreven. Deze zes doelstellingen zullen ons onderzoek deels
richting geven.
Belangen van het Landelijk Bureau Vluchtelingenwerk bij dit onderzoek:
1. Mogelijkheden tot implementatie van Mind-Spring binnen lokale afdelingen van
VluchtelingenWerk Nederland in kaart brengen. Dit is het hoofddoel van dit onderzoek.
2. De mogelijkheden van financiering in kaart brengen. De gemeenten waar Mind-Spring
aangeboden wordt, financieren dit op verschillende manieren. Wij zullen bekijken op welke
manieren zij Mind-Spring financieren en op welke wijze Mind-Spring gefinancierd kan worden
in de regio’s waar Mind-Spring nog van de grond moet komen. Wij zullen ons niet richten op
mogelijkheden voor landelijke of Europese financiering.
3. Een aanzet geven om lokaal goedlopende projecten te implementeren binnen verschillende
regionale afdelingen van VluchtelingenWerk. Mind-Spring is een project dat binnen een aantal
lokale afdelingen van VluchtelingenWerk reeds goed van de grond is gekomen. Door te
onderzoeken hoe het binnen andere VluchtelingenWerk locaties geïmplementeerd kan worden,
kan dit een aanzet zijn om andere succesvolle projecten op meerdere locaties plaats te laten
vinden.
3
1.2 Probleemstelling
Mind-Spring
Mind-Spring is een laagdrempelige, preventieve vorm van hulpverlening. Mind-Spring is gericht op
psycho-educatie of opvoedingsondersteuning in groepsverband, geboden door vluchtelingen en
asielzoekers aan vluchtelingen en asielzoekers. Tijdens de cursussen wordt veel aandacht besteed aan
het integreren in de Nederlandse maatschappij en het omgaan met traumatische ervaringen.
Door de traumatische ervaringen en de daaruit voortkomende psychische problemen, integreren en
participeren vluchtelingen moeizamer dan andere groepen nieuwkomers1, wat onder meer te zien is
aan de hoge werkloosheid onder vluchtelingen. Een van de doelstellingen van Mind-Spring is dat
vluchtelingen beter leren omgaan met hun traumatische ervaringen, waardoor ze sneller en beter
zullen integreren. De maatschappij is gebaat bij een betere integratie van nieuwkomers; snelle
integratie bespaart kosten en zorgt voor betere participatie. Wanneer de vluchtelingen ondersteund
worden in het omgaan met hun problematiek, is de kans groot dat de integratie beter verloopt.
Wanneer Mind-Spring niet plaatsvindt, wordt een mogelijkheid om vluchtelingen beter te laten
integreren niet benut. Hieruit is vast te stellen dat een maatschappelijk probleem in ieder geval blijft
bestaan bij het niet implementeren van Mind-Spring. Een vergelijkbare preventieve vorm van
hulpverlening aan deze doelgroep in Nederland is ons niet bekend2.
Verwijzen naar gespecialiseerde hulp
Mind-Spring is een coproductie die wordt uitgevoerd door de opgeleide Mind-Spring trainer en een
medewerker van de GGz. Ieder levert vanuit zijn eigen professionaliteit een bijdrage. Voor de Mind-
Spring trainer is dit de ervaringsdeskundigheid en de eigen taal en cultuur. Voor de GGz medewerker is
dit de kennis van psychosociale processen. De GGz medewerker kan bij de deelnemers mogelijke
psychische ziektebeelden signaleren en deze mensen tijdig doorverwijzen naar gespecialiseerde
hulpverlening. Door tijdig te signaleren en door te verwijzen kan escalatie van psychische
ziektebeelden - met alle gevolgen van dien - voorkomen worden.
Doelgroep
Mind-Spring is in eerste instantie ontwikkeld voor asielzoekers. Het project loopt reeds goed op
meerdere asielzoekerscentra (AZC’s) in Nederland. Vluchtelingen worden bereikt in de verschillende
regio’s en gemeenten waar VluchtelingenWerk actief is. Momenteel is er sprake van samenwerking
tussen Mind-Spring en VluchtelingenWerk. Deze samenwerking beperkt zich echter tot de regio
Noordwestholland. Een doel van Mind-Spring is vluchtelingen door heel het land te bereiken, zodat die
in de toekomst ook profijt kunnen hebben van Mind-Spring. Om deze vluchtelingen te bereiken ligt
een landelijke samenwerking tussen VluchtelingenWerk Nederland en Mind-Spring voor de hand.
Implementatie van Mind-Spring via het Landelijk Bureau
De Mind-Spring cursussen vonden in Nederland voor het eerst plaats op AZC’s in 2002 (P. Sterk,
2010). In het jaar 2006 is er een samenwerking tussen Mind-Spring en het Landelijk Bureau van
VluchtelingenWerk Nederland tot stand gekomen. Zoals ook in de aanleiding van dit onderzoek staat
beschreven, is er vanuit het Landelijk Bureau subsidie aangevraagd via het Europees Integratie Fonds
(EIF), om Mind-Spring via VluchtelingenWerk Nederland uit te voeren. Deze subsidieaanvraag is
afgewezen, waarna het Landelijk Bureau geen pogingen meer heeft gedaan om Mind-Spring van de
grond te krijgen binnen de regio’s van VluchtelingenWerk. Het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk
1 www.pharos.nl
2 Er bestaat wel een laagdrempelig aanbod van psychotherapie in groepsverband (Centrum ’45) gericht op mensen met psychische
problemen waarvoor therapie nodig is. Voor de doelgroep van Mind-Spring is psychotherapie niet van toepassing.
4
Nederland ziet het als probleem dat VluchtelingenWerk geen hulpverleningstrajecten aanbiedt aan haar
cliënten.
Bij aanvang van dit onderzoek wilde het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland zich actief gaan
inzetten voor de implementatie van Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van de veertien regio’s
van VluchtelingenWerk, aldus J. Winter, (2009).
Regio Noordwestholland
De meeste gemeenten waar Mind-Spring plaatsvindt, liggen in de regio van VluchtelingenWerk
Noordwestholland. Één van de redenen dat Mind-Spring hier goed loopt, is dat Mind-Spring
georganiseerd wordt door GGz Noord-Holland-Noord. De medewerkers van GGz Noord-Holland-
Noord hebben een opleiding Mind-Spring gehad van GGz Dijk en Duin uit dezelfde regio. Een andere
reden is dat de directeur en regiocoördinator van de regio Noordwestholland zich al langere tijd
inzetten om Mind-Spring uit te voeren. Voor de implementatie van Mind-Spring in meerdere regio’s
van VluchtelingenWerk Nederland kan geleerd worden van de succesfactoren en valkuilen in de regio
Noordwestholland.
1.3 Onderzoeksvraag en deelvragen
Met deze probleemanalyse komen we tot de volgende onderzoeksvraag, die we willen beantwoorden
met behulp van onderstaande deelvragen:
Onderzoeksvraag
Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk
Nederland te implementeren?
Deelvragen
1. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
2. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij
verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk?
3. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen
van VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
1.4 Begrippenlijst
Mind-Spring:
Preventieve interventie voor vluchtelingen waarbij een vluchteling door de GGz opgeleid wordt tot
trainer om psycho-educatie te geven aan vluchtelingen. Deze methode is ontwikkeld door GZ
psycholoog en orthopedagoog Drs. Paul Sterk, werkzaam is bij GGz Dijk en Duin. Hij wil de landelijke
coördinatie van Mind-Spring overdragen aan VluchtelingenWerk Nederland.
GGz Dijk en Duin:
Tijdens de start van dit onderzoek heet de vestiging van de GGz in Zaandam ‘GGz Dijk en Duin’. In dit
rapport wordt deze naam gebruikt. Het is belangrijk om te vermelden dat GGz Dijk en Duin nu
Parnassia Bavo Groep heet. Mind-Spring viel binnen GGz Dijk en Duin onder de afdeling Preventie,
welke nu Context genoemd wordt.
Mind-Spring wordt landelijk gecoördineerd vanuit GGz Dijk en Duin. Mind-Spring valt hier onder de
afdeling Preventie, waar de methodiek ontwikkeld wordt en de cursussen Train-de-trainers gegeven
worden. Tevens worden hier medewerkers van andere vestigingen van de GGz opgeleid tot coach voor
de Mind-Spring trainers.
5
Vereniging VluchtelingenWerk Nederland3:
Vereniging VluchtelingenWerk Nederland bestaat uit veertien regionale afdelingen en een landelijk
bureau. Elke regionale afdeling is als onafhankelijke stichting lid van de Vereniging VluchtelingenWerk
Nederland. Onder de regionale afdelingen vallen de lokale afdelingen.
Landelijk Bureau VluchtelingenWerk Nederland:
Het Landelijk Bureau ondersteunt het werk van de regionale afdelingen met scholing, advies en
actuele informatie.
Regionale afdelingen VluchtelingenWerk Nederland:
Iedere regionale afdeling bestrijkt (een deel van) een provincie en ondersteunt de medewerkers die bij
de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland werken. Ons onderzoek zal voornamelijk
plaatsvinden in de regio Noordwestholland, daarnaast in de regio’s Midden Nederland, Midden
Gelderland en Noord Nederland.
Lokale afdelingen VluchtelingenWerk Nederland
De lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland bestrijken ongeveer 93% van de Nederlandse
gemeenten. Hier werken betaalde en onbetaalde medewerkers die zich inzetten voor de
maatschappelijke begeleiding van vluchtelingen in de desbetreffende gemeente. Meestal is er één
betaalde werkbegeleider werkzaam die de lokale afdeling coördineert en leiding geeft aan de
vrijwilligers. Bij sommige lokale afdelingen zijn er meerdere betaalde krachten in dienst.
Implementeren:
“...0.1(een plan) tot uitvoering brengen �verwezenlijken, effectueren...(een nieuw systeem) invoeren,
in gebruik nemen” (Van Dale, 1996). Dit onderzoek richt zich op de implementatie van Mind-Spring
binnen verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland.
Effectiviteit van de methodiek van Mind-Spring:
Onder de effectiviteit van de methodiek van Mind-Spring verstaan wij het effect van het programma op
de deelnemers en de trainers. Mogelijke effecten zijn een beter integratieproces en het vroegtijdig
signaleren van een posttraumatische stressstoornis.
Voorwaarden waaronder Mind-Spring van de grond kan komen:
Onder voorwaarden verstaan wij in dit geval de acties die ondernomen moeten worden en
aanpassingen die gedaan moeten worden, rekening houdende met verschillende factoren, om Mind-
Spring te implementeren binnen de verschillende regio’s van VluchtelingenWerk.
Succesfactoren:
Binnen sommige lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland is het gelukt om Mind-Spring van
de grond te krijgen. Dit betekent dat er succesfactoren zijn die van invloed zijn op het
implementatieproces. Deze succesfactoren zijn overdraagbaar naar andere lokale afdelingen van
VluchtelingenWerk, om het implementatieproces van Mind-Spring te bevorderen.
Valkuilen:
Binnen sommige gemeenten is Mind-Spring na een verloop van tijd gestopt. Dit kan te maken hebben
met valkuilen waarmee rekening gehouden moet worden voor een gedegen implementatie. Ook binnen
3 Voor meer informatie over VluchtelingenWerk Nederland, zie het organisatieverslag in bijlage A.
6
de gemeenten waar het wel is gelukt Mind-Spring van de grond te krijgen, zal sprake zijn geweest van
valkuilen. Deze valkuilen zijn overdraagbaar te maken, waardoor men er rekening mee kan houden.
1.6 Betrokken partijen bij de implementatie van Mind-Spring
• VluchtelingenWerk;
• Gemeenten (mogelijke subsidieverstrekkers en samenwerkingspartner van VluchtelingenWerk
en Mind-Spring);
• Zorgverzekeraars
• Mind-Spring (1. De cursussen, 2. De organisatie GGz Dijk en Duin: oprichters, opleiders en
trainers);
• GGz medewerkers (coaches tijdens Mind-Spring bijeenkomsten);
• Doelgroep (vluchtelingen en asielzoekers).
o De rol van de partijen:
o VluchtelingenWerk: VluchtelingenWerk is nauw betrokken bij de doelgroep en daardoor
een logische partner voor Mind-Spring. VluchtelingenWerk kan signaleren of er bij de
cliënten behoefte is aan Mind-Spring en kan de coördinatie ervan op zich nemen.
Tevens kan VluchtelingenWerk een grote rol spelen in de werving van cliënten en het
aanvragen van subsidie.
o Gemeenten: Mind-Spring zal bijdragen aan een betere integratie van vluchtelingen in
de maatschappij, waarbij de gemeenten gebaat zijn. Daarnaast is de gemeente een
voor de hand liggende subsidieverstrekker
o Mind-Spring: Een preventief interventieprogramma gericht op vluchtelingen en
asielzoekers, opgezet vanuit GGz Dijk en Duin te Zaandam. De projectontwikkelaar wil
dit project graag implementeren binnen VluchtelingenWerk.
o GGZ: Levert medewerkers (psychologen) die als coach de Mind-Spring cursussen
ondersteunen.
o Doelgroep: De doelgroep bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Naar inzicht van
de projectontwikkelaar van Mind-Spring (P. Sterk), betreft dit een groep met een
verhoogd risico om psychosociale problemen te ontwikkelen, ten gevolge van hun
vluchtgeschiedenis. Wij zullen ons in dit onderzoek richten op de doelgroep
vluchtelingen.
1.7 Relevantie van het onderzoek
De vluchtelingen en asielzoekers nemen een aparte plaats in binnen de maatschappij. Het is tevens een
groep met een unieke problematiek. Als asielzoeker heb je alles achtergelaten in het land van
herkomst en gaat het leven in Nederland gepaard met de grote onzekerheid over of je mag blijven of
moet terugkeren. Vaak duurt het een aantal jaar voordat je als asielzoeker een verblijfsstatus krijgt,
wat betekent dat je een aantal jaren in onzekerheid leeft. Daar komt nog bij dat je niet mag werken en
moet leven op een asielzoekerscentrum; je staat letterlijk buiten de maatschappij. Wanneer je als
asielzoeker de status vluchteling krijgt en een (voorlopige) verblijfsvergunning ontvangt, heb je het
recht om deel te nemen aan de maatschappij; je kunt gaan wonen in een Nederlandse gemeente, hebt
recht op sociale zekerheid en de plicht tot inburgering.
Dit alles maakt dat je als vluchteling aardig wat te verduren krijgt, zelfs na de trauma’s die je hebt
meegemaakt en de psychische schade die veroorzaakt is in de loop der jaren. De vluchtelingen en
asielzoekers behoren met hun problematiek tot een groep in de maatschappij die wellicht meer hulp
7
nodig heeft dan de gemiddelde autochtoon. Ook vraagt deze doelgroep om een specifieke vorm van
hulpverlening, waarbij van de hulpverlener veel kennis en ervaring over de doelgroep en problematiek
wordt gevraagd.4 Dit wil niet zeggen dat elke vluchteling hetzelfde is, integendeel. Dè vluchteling
bestaat niet. Vluchtelingen verschillen van taal, afkomst, scholing, politieke en religieuze
betrokkenheid en oriëntatie en zij komen vaak uit gemeenschappen die weinig multi-etnisch en
multicultureel zijn. Dat betekent dat zij vreemd tegenover elkaar staan, terwijl zij wel een gelijke
achtergrond van gedwongen migratie en vaak traumatisering hebben. Deze laatste gemeenschappelijke
noemers zijn de basis voor de psychotherapeutische behandeling van vluchtelingen in groepsverband5.
Mind-Spring is een preventief interventieprogramma. Er zijn verschillen tussen reguliere hulpverlening
zoals psychotherapie in groepsverband en Mind-Spring. Zo is deelname aan Mind-Spring zeer
laagdrempelig, er is geen indicatie of doorverwijzing van een arts nodig en de werving is zeer
persoonlijk. Dit maakt Mind-Spring tot een uniek project binnen de Nederlandse hulpverlening aan
vluchtelingen en asielzoekers. Mind-Spring helpt mensen met het vinden van een nieuwe, positieve
identiteit. Dit gebeurt door de cursussen te richten op het leren omgaan met trauma’s en praktische
zaken in het dagelijks leven als vluchteling in Nederland. Deze vorm van preventie kan veel
ondersteuning bieden bij de integratie en participatie van vluchtelingen en asielzoekers.
In haar notitie ‘Integratie en Gezondheid vluchtelingen en nieuwkomers’ schrijft Nina de Ruuk (Pharos,
2005): “De lichamelijke en psychische klachten waar vluchtelingen mee te maken hebben werken door
in het integratieproces en kunnen een grote belemmering vormen tijdens het doorlopen van de keten.”
Eén van de conclusies die uit het rapport voortkomt is: “Het vergroten van de zelfredzaamheid van
vluchtelingen en nieuwkomers op het gebied van gezondheid, is mogelijk door: (...) Het versterken van
de eigen coping strategieën. (...) Door de kracht van de vluchteling zelf te benadrukken en uit te gaan
van wat hij of zij nog wel kan, wordt de vicieuze cirkel van weinig zelfvertrouwen en passiviteit
doorbroken en kunnen gezondheidsproblemen op een actieve manier worden aangepakt.”
Eén van de doelstellingen van Mind-Spring is de coping strategieën te vergroten, wat gebeurt door de
kracht en mogelijkheden van de deelnemers te benadrukken. Gelet op bovenstaande, sluit Mind-Spring
goed aan op de bevindingen van Nina de Ruuk en zullen niet alleen de vluchtelingen, maar zal ook de
rest van de maatschappij gebaat zijn bij het landelijk plaatsvinden van dit project. De voornaamste
reden hiervoor is dat de integratie en participatie van vluchtelingen bevorderd worden door deelname
aan Mind-Spring.
4 Fargadi, A. (1999), Multiculturele samenleving en psychoanalyse, Assen: Van Gorcum
5 Rohlof, H. e.a. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen, Transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
8
Hoofdstuk tweeHoofdstuk tweeHoofdstuk tweeHoofdstuk twee MindMindMindMind----SpringSpringSpringSpring
2.1 Mind-Spring
2.1.1 Wat is Mind-Spring?
Mind-Spring staat voor een ‘veerkrachtige geest’ en het ‘proberen opnieuw te beginnen’. Mind-Spring
is een preventief interventieprogramma voor en door vluchtelingen en asielzoekers. Vluchtelingen
worden geschoold in het geven van psycho-educatie en opvoedingsondersteuning aan vluchtelingen en
asielzoekers in de eigen taal en cultuur. De cursus psycho-educatie en/of opvoedingsondersteuning
geeft de Mind-Spring trainer in samenwerking met een GGz medewerker. Volgens P. Sterk (2009) is het
doel tweedelig: Enerzijds krijgen vluchtelingen de mogelijkheid een opleiding tot trainer psycho-
educatie te volgen, werkervaring op te doen en zich te profileren binnen de Nederlandse
gezondheidszorg. Anderzijds wordt een moeilijk bereikbare groep van vluchtelingen en asielzoekers
met psychosociale klachten beter geholpen.
Deelnemers van Mind-Spring worden geworven door de trainers zelf, in samenwerking met
buurthuizen, VluchtelingenWerk, migrantenorganisaties en de Medische Opvang op Asielzoekerscentra
(MOA). De opvoedingsondersteuning- en psycho-educatie cursussen worden uitgevoerd volgens de
draaiboeken van Mind-Spring. De benadering van Mind-Spring is cognitief, gericht op empowerment,
her- en erkenning - van het aanpassen aan de nieuwe situatie - en het vinden van een positieve
(‘nieuwe’) identiteit. Daarnaast wordt informatie en inzicht gegeven in veelvoorkomende psychosociale
en psychische problematiek waar vluchtelingen mee te maken hebben. Verder worden er vaardigheden
aangeleerd om hiermee om te gaan (coping).
Mindspring maakt gebruik van de ervaringen van lotgenoten, eigen taal en cultuur en het vertrouwen
dat trainers in de eigen gemeenschap genieten. De methodiek en inhoud zijn samen met asielzoekers
en vluchtelingen ontwikkeld. De GGz levert voor elke cursus een coach voor de trainer. “Deze bewaakt
de kwaliteit en voegt extra deskundigheid toe aan het geheel”, aldus P. Sterk (2009).
2.1.2 Initiatie Mind-Spring
Een aanleiding voor de initiatie van Mind-Spring was het gemis van verschillende onderwerpen in
bestaande psycho-educatie programma’s, zoals:
• Het betrekken van de eigen doelgroep;
• Een cultureel aspect in psycho-educatie;
• Het voorkomen van afhankelijkheid van de vluchteling;
• Het vergroten van de positieve identiteit;
• Ondersteuning in moeilijke opvoedingssituatie;
• Empowerment � eigen oplossend vermogen;
• Vertrouwen in de hulpverlening.
De projectontwikkelaar van Mind-Spring is Paul Sterk, werkzaam bij de GGZ Dijk en Duin, regio
Zaanstreek/Waterland. Paul Sterk heeft Mind-Spring deels in vluchtelingenkampen in het buitenland
ontwikkeld. Dit is deels mogelijk gemaakt door EVF subsidie. Het was voor de projectontwikkelaar een
logische stap om deze projecten in Nederland voort te zetten.
“In 2002 is het programma Mind-Spring in Nederland mede geïnitieerd door een groepje asielzoekers,
de Medische Opvang Asielzoekers (MOA) en medewerkers van het Centraal Orgaan Opvang
Asielzoekers (COA) in AZC Assendelft. Het programma is verder ontwikkeld door de afdeling Preventie
9
van GGZ Dijk en Duin te Zaandam, regio Zaanstreek/Waterland”, aldus projectontwikkelaar Paul Sterk.
waar de eerste cursussen in asielzoekerscentra plaatsvonden. Het programma werd mede ondersteund
door een klankbordgroep waarin MOA, COA Rijswijk, GGz Nederland, GGZ Dijk en Duin en Pharos
deelnamen.”
2.1.3 Aanleiding samenwerking VluchtelingenWerk
Voor projectontwikkelaar Paul Sterk was het een logische stap om te gaan samenwerken met
VluchtelingenWerk, aangezien vluchtelingen en asielzoekers de doelgroep zijn van Mind-Spring. In
april 2009 legde de regiodirecteur van VluchtelingenWerk Noordwestholland, Tineke Parson, contact
met projectontwikkelaar Paul Sterk. Er is een samenwerking ontstaan tussen Mind-Spring en
VluchtelingenWerk in die regio, waarna Mind-Spring in steeds meer gemeenten werd aangeboden door
lokale afdelingen van VluchtelingenWerk (Parson, 2009).
2.1.4 De verschillende onderdelen van Mind-Spring
Mind-Spring richt zich op verschillende gebieden:
- Mind-Spring voor asielzoekers binnen de asielzoekerscentra;
- Mind-Spring voor vluchtelingen vanuit het perspectief van de preventie binnen de GGz, die
zich richt op mensen met geïndiceerde klachten;
- Mind-Spring als onderdeel van een ‘zorg op maat’ aanbod, ter ondersteuning van integratie
en participatie. (P. Sterk, 2010)
Deze gebieden komen terug in de onderdelen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning. Deze
onderdelen staan los van elkaar en kennen beide een andere benadering (zie paragraaf 2.2.2.2).
10
2.2 De methodiek van Mind-Spring
2.2.1 De formule van Mind-Spring
• Mind-Spring is een preventief interventieprogramma. Door het volgen van de Mind-Spring
cursus, leren de deelnemers omgaan met hun traumatische ervaringen en bijkomende
(psychosociale) problematiek. Hiermee wordt voorkomen dat vluchtelingen met traumatische
klachten in een negatieve spiraal terecht komen. “Het bewustmaken van de eigen problemen is
een belangrijk deel van Mind-Spring. Het leert de deelnemers dat bijvoorbeeld stress, pijn en
slaapproblemen een normale reactie op een abnormale situatie zijn. Deze bewustwording
maakt de vluchtelingen sterker. Dit alles heeft een positieve invloed op de familie, kinderen en
maatschappij.” (trainer Hafidi, 2010)
• Mind-Spring wordt gegeven voor en door vluchtelingen. De doelgroep van Mind-Spring bestaat
uit asielzoekers en vluchtelingen. Sociaal vaardige en zo mogelijk hoogopgeleide vluchtelingen
worden door middel van de Train-de-trainers (zie paragraaf 2.2.2.5) geschoold om psycho-
educatie en eventueel opvoedingsondersteuning te geven. Het uitgangspunt van Mind-Spring
is dat de Mind-Spring trainer dezelfde culturele achtergrond heeft als de deelnemers en dat de
cursus in de eigen taal gegeven wordt.
• Mind-Spring is gericht op empowerment van vluchtelingen en asielzoekers.
“Empowerment betekent letterlijk: het verlenen van kracht of macht of eigenmachtig maken.
Kracht wordt opgevat als het regie voeren over het eigen leven. Onder macht verstaan we het
beschikken over hulpbronnen die daarvoor nodig zijn, zoals kennis, vaardigheden en sociale
contacten” (Penninx & Scholten, 2005).
De volgende vormen van empowerment, zoals omschreven door Penninx en Scholten (2005),
komen aan bod in het Mind-Spring programma:
• Helpen bij het behoud van de regie over het eigen leven;
• Sociale vaardigheden trainen;
• Het sociale netwerk sterker maken;
• Maatschappelijke participatie stimuleren;
• Eigen initiatieven van cliënten ondersteunen.
• Mind-Spring bestaat uit de onderdelen psycho-educatie en opvoedingsondersteuning. In
paragraaf 2.2.2.2 is terug te vinden wat de doelstellingen en de doelgroep van deze cursussen
zijn.
2.2.2 Mind-Spring van begin tot eind
2.2.2.1 Werving
Werven van deelnemers
Een belangrijke voorwaarde voor het implementeren van Mind-Spring is het werven van de deelnemers.
De werving van deelnemers wisselt per regio. Het gebeurt soms via VluchtelingenWerk; de
medewerkers werven dan zelf de deelnemers. “Maar meestal gebeurt het werven van deelnemers via de
trainer of tolk, ROC’s en/of sociale dienst. Het is eigenlijk een principe van ‘ons kent ons’, aldus T.
Parson (25-02-2010)”.
A. Azizi (coördinator en trainer Mind-Spring en medewerker VluchtelingenWerk Noordwestholland)
vindt het belangrijk te investeren in het geven van goede informatie. Hij stuurt eerst een informatieve
folder naar potentiële deelnemers. De folder van Mind-Spring is in twaalf talen beschikbaar. In deze
folder staat aangegeven wat Mind-Spring is en waar het de deelnemers bij kan helpen. Vervolgens
krijgen de potentiële deelnemers een uitnodiging om kennis te maken met elkaar. De kennismaking
11
gebeurt aan de hand van een voorlichtingsbijeenkomst. In deze bijeenkomst wordt verder ingegaan op
de inhoud van Mind-Spring. Er wordt bijvoorbeeld uitgelegd dat Mind-Spring handvatten biedt en
praktische informatie geeft over het leven in Nederland.
Trainer A. Abdulrazzaq ( 04-03-2010) geeft aan dat het belangrijk is toekomstige deelnemers te
motiveren tot deelname aan Mind-Spring door middel van een persoonlijke benadering. Hij vertelt dat
hij nu en dan samenwerkt met actieve vluchtelingen binnen de gemeenschap om toekomstige
deelnemers te motiveren tot deelname. Eveneens maakt de trainer gebruik van een uitnodigingsbrief.
Voor de werving van deelnemers is het volgens trainer A. Azizi (10-03-2010) belangrijk om rekening
te houden met praktische punten als reiskosten en reistijd. Als de deelnemers vanuit verschillende
plaatsen moeten komen is aan te raden de deelnemers te faciliteren met reiskostenvergoeding, omdat
ze anders vaak niet de mogelijkheden hebben deel te nemen.
Werven van trainers
Vluchtelingen en asielzoekers met ervaring in de hulpverlening, sociaal en/of maatschappelijk werk,
worden door middel van de Train-de-trainers opgeleid om psycho-educatie en/of
opvoedingsondersteuning te geven aan vluchtelingen en asielzoekers. De werving van de trainers
gebeurt voornamelijk via mond-op-mond reclame. Het gebeurt wel eens dat de tolk, welke aanwezig is
bij de Mind-Spring bijeenkomsten, enthousiast is en tevens geschikt blijkt om tot trainer opgeleid te
worden.
“Toen Mind-Spring net startte, werden trainers vooral via VluchtelingenWerk, asielzoekerscentra en
vacatures geworven. Tegenwoordig worden de trainers vooral via, via geworven” (B. Kieft, 23-02-
2010). Zo is trainer A. Abdulrazzaq via zijn vrouw in aanraking gekomen met Mind-Spring en
enthousiast geworden om zelf cursussen te gaan geven.
Het werven van trainers gebeurt tevens via instanties die een nauwe samenwerking hebben met
vluchtelingen. Zo is trainer D. Twagirayezu via de Stichting voor Interculturele Bedrijfsaspecten Sibio in
contact gekomen met Mind-Spring. Sibio helpt medici en paramedici die willen herintreden of
integreren in de Nederlandse gezondheidszorg.
“Verschillende Mind-Spring trainers hebben ook een betaalde baan bij VluchtelingenWerk. Enkelen
worden door hun werkgever in de gelegenheid gesteld Mind-Spring cursussen uit te voeren. Anderen
doen dit naast hun reguliere werk in de eigen tijd”. (P. Sterk, 28-04-2010)
2.2.2.2 De cursussen
In deze paragraaf wordt beschreven waarom de cursussen psycho-educatie en
opvoedingsondersteuning worden gegeven, wat de doelstellingen van deze cursussen zijn en voor
welke doelgroep ze bedoeld zijn. Verder zal worden beschreven waarop de cursus is gebaseerd en hoe
de samenstelling van de groepen eruit ziet.
Draaiboek
Tijdens de Train-de-trainers krijgen alle trainers een draaiboek uitgereikt voor de cursus psycho-
educatie en/of opvoedingsondersteuning. In de draaiboeken staat de inhoud van alle bijeenkomsten
beschreven. Tevens is erin terug te vinden welke theorieën en oefeningen tijdens de bijeenkomsten
behandeld kunnen worden.
Trainer D. Twagirayezu geeft aan 80% van het draaiboek te gebruiken. Hij tracht de stof van het
draaiboek zoveel mogelijk aan te passen naar de wensen van de doelgroep.
Dit geldt ook voor trainer A. Abdulrazzaq (04-03-2010): “Iedere trainer heeft zijn eigen manier van
12
werken. Ik gebruik zelf veel visuele hulpmiddelen. Ik volg het draaiboek wel, alleen wil ik vanwege de
zwaarte het thema ‘rouw’ niet bespreken. De deelnemers hebben zoveel meegemaakt dat het risico te
groot is dat het te dramatisch wordt. Ik vertel wel kort de hoofdpunten van het thema. Tevens pas ik de
volgorde van de bijeenkomsten aan. Ik ben van mening dat het hoofdstuk ‘Identiteit’ aan het begin van
de cursus aan bod moet komen.”
De cursus psycho-educatie
Waarom psycho-educatie?
Veel asielzoekers en vluchtelingen willen niet met hun trauma geconfronteerd worden. De dagelijkse
strijd, die veel tijd en energie kost, is op de meeste momenten belangrijker. Het verwerken van
trauma’s komt pas later, als er meer duidelijkheid is over de toekomst.
Door de dagelijkse beslommeringen en grote onderzekerheid over de toekomst, kan men suggereren
dat asielzoekers en vluchtelingen slachtoffers zijn. Mind-Spring gaat ervan uit dat iedereen, in elke
situatie, een weg moet vinden om met slachtofferschap om te gaan. Hiervoor is het nodig dat
asielzoekers en vluchtelingen de kracht in zichzelf vinden om met hun problemen te kunnen leven. De
bedoeling van de cursus psycho-educatie is om deelnemers bewust te maken van de aard van hun
problemen en de keuzes en oplossingen die voor hen beschikbaar zijn.
In het handboek voor trainers (P. Sterk, 2009) wordt omschreven dat de sociale en psychische
problemen van vluchtelingen niet verdwijnen met het verkrijgen van een verblijfsvergunning. De
ervaring leert dat vluchtelingen pas toekomen aan de verwerking van eventuele trauma’s en verdriet,
wanneer zij een verblijfsvergunning krijgen waarmee ze een veiligere basis hebben om te leven.
“Vluchtelingen vinden vaak moeilijk of niet de weg naar de reguliere hulpverlening.
Psycho-educatie in de eigen taal en cultuur biedt een nieuwe sociale structuur en maakt psychische en
sociale problemen beter hanteerbaar. Indien doorverwijzing nodig is, maakt dit de drempel voor de
reguliere hulpverlening lager.”
Doelstelling van het onderdeel psycho-educatie:
Her- en erkenning bieden aan de moeilijke situatie waarin een asielzoeker of vluchteling zich bevindt
en het onderling steunen door lotgenoten die zich in dezelfde situatie bevinden.
Doelgroep voor psycho-educatie
De doelgroep bestaat uit asielzoekers en vluchtelingen die last hebben van stressklachten,
depressieklachten, slaapproblemen, drugs- en alcoholgebruik, ontbreken van dagstructuur, rouw of
(niet pathologische) angsten en acculturatieproblemen en een behandeling kunnen ondergaan. De
cursus is geen therapeutische setting, maar mensen die een therapeutische behandeling krijgen
kunnen naast hun behandeling mogelijk wel aan de cursus deelnemen.6
De cursus Psycho-educatie
In dit deel zal de inhoud van de cursus psycho-educatie, zoals is vastgelegd in het draaiboek,
beschreven worden. Daarbij is het belangrijk om aan te geven dat iedere bijeenkomst sluit met een
ontspanningsoefening en wat korte reacties van de deelnemers.
- Bijeenkomst één ‘De normale reactie op de abnormale situatie’
Deze bijeenkomst begint met een kennismaking en de trainer zal verdere uitleg geven over
Mind-Spring. Vervolgens wordt er ingegaan op de volgende theorie: traumatisering en
ontworteling, normale reacties op abnormale situaties. Daarbij wordt vooral verteld wat
6 Sterk, P.A.M. (2009), psycho-educatie voor en door asielzoekers en vluchtelingen. Handboek voor trainers, Mind-Spring, Zaandam: GGz
Dijk en Duin
13
een traumatische gebeurtenis voor gevolgen kan hebben met betrekking tot lichamelijke
en/of emotionele reacties en sociale- en gedragsproblemen.
- Bijeenkomst twee ‘Stress en stressreductie’
Het doel van deze bijeenkomst is het vergroten van het inzicht in stress en stress situaties.
De bijbehorende theorie gaat over stress symptomen en somatiseren. Er wordt besproken
hoe men het beste met stress om kan gaan en welke persoonlijke vaardigheden hiervoor
nodig zijn. Ook wordt uitgelegd wat psychosomatische klachten zijn en hoe je deze kan
herkennen. Her- en erkenning van angst- en paniekklachten zijn vooral belangrijk als je
leert hoe deze zelf weer de baas te komen.
- Bijeenkomst drie ‘Positiebepaling, hoe gaat het met je?’
Deze bijeenkomst gaat dieper in op het thema stress en stressreductie. Er wordt
besproken hoe de deelnemers tegen dit thema aankijken. Het doel is de deelnemers
bewust te maken van de gebieden die belangrijk voor ze zijn, te kijken of ze er de juiste
energie in steken en kennis te maken met coping gedrag. Veel deelnemers hebben de
neiging erg negatief over hun situatie te oordelen en de positieve lichtpunten niet meer te
zien.
- Bijeenkomst vier ‘Rouwverwerking en het natuurlijke proces’
Het doel van deze bijeenkomst is de deelnemers het natuurlijke rouwproces en het belang
van het verwerken van verdriet uit te leggen.
- Bijeenkomst vijf ‘Identiteit en veranderde identiteit (zelfbeeld, zelfwaardering en
zelfevaluatie)’
Deze bijeenkomst staat in het teken van identiteitsverlies, verandering van identiteit en het
nieuwe zelfbeeld dat daarbij zou kunnen passen. Een doel is om mensen bewust te maken
van het gevaar van kiezen voor een negatieve identiteit. Een voorbeeld is om als nieuwe
identiteit slechts ‘vluchteling’ aan te nemen, wat van negatieve invloed is op het zelfbeeld.
Door middel van een interactief proces wordt geïnventariseerd wat de deelnemers vanuit
wisselend cultureel perspectief onder de begrippen ‘identiteit’ en ‘zelfbeeld’ verstaan. Als
theorie wordt er uitgelegd wat de verschillende aspecten van identiteit zijn en wat de
begrippen zelfbeeld, zelfwaardering en zelfevaluatie inhouden. In de groep wordt gezocht
naar een nieuwe, positieve identiteit, gebruikmakend van de kracht van de mens.
- Bijeenkomst zes ‘Balans (onze gedachten bepalen ons leven)’
Deze bijeenkomst gaat over het hervinden van lichamelijke en emotionele stabiliteit. De
samenhang tussen onze lichamelijke en emotionele vitaliteit wordt behandeld. Het doel is
om de deelnemers bewust te maken over hoe ze hun denken en handelen kunnen
beïnvloeden. Dit wordt gedaan middels uitleg van de Rationeel-emotieve therapie (RET).
- Bijeenkomst zeven ´Energiebronnen (de kracht van overlevingsstrategieën)’
Het doel van deze bijeenkomst is om de deelnemers bewust te maken van en zicht te
geven op hun eigen energiebronnen. Bijvoorbeeld: ‘Wat doe je wanneer je in de put zit?
Helpt dat?’.
Als theorie worden er verschillende bronnen behandeld waar men energie uit kan halen. Er
wordt verteld wat de kracht van verschillende overlevingsstrategieën is.
- Optioneel
Gedurende dit onderzoek is Mind-Spring in ontwikkeling. Dit betekent dat het aanbod van
14
de cursus verandert. Op dit moment wordt bijeenkomst zeven ‘losgelaten’. Het thema van
deze bijeenkomst is verweven in de andere bijeenkomsten. In het toekomstige handboek
(P. Sterk, 2010) kan ervoor gekozen worden de zevende bijeenkomst te richten op kennis
over verslaving, misbruik van middelen en/of huiselijk geweld.
De cursus opvoedingsondersteuning
Waarom opvoedingsondersteuning?
Vluchtelingen en asielzoekers vinden het vaak moeilijk om hun kinderen binnen de Nederlandse en de
eigen cultuur op te voeden. Men wil graag vasthouden aan de eigen waarden en normen, maar
kinderen verwesteren veel sneller dan ouders vaak willen.
Tevens is iedere organisatie die met kinderen en/of ouders werkt vanaf januari 2011 verplicht om met
een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te werken.7 RAAK (Reflectie- en Actiegroep
Aanpak Kindermishandeling) heeft het onderdeel opvoedingsondersteuning van Mind-Spring
aangewezen om kindermishandeling bij asielzoekers te signaleren.
De doelstelling van het onderdeel opvoedingsondersteuning
In de ‘Module opvoedingsondersteuning voor asielzoekers en vluchtelingen’ (P. Sterk, 2009) staat over
de doelstelling het volgende beschreven: “De essentie van de Mind-Spring benadering is de
ondersteuning van de rol als ouder: Welke keuzes maak je? Welke uitgangspunten hanteer je bij het
kiezen van een opvoedingsstijl en ben je bewust van je achterliggende angsten en motieven om op een
bepaalde manier op te voeden? Wordt je opvoedingsstijl beïnvloed door je eigen angsten, keuzes (...)
Kernbegrippen zijn: bewustwording, keuzes maken en zelfevaluatie.”
Deze cursus is geen therapie voor probleemgezinnen, maar heeft puur een ondersteunende functie
voor ouders. De cursus gaat er vanuit dat iedereen probeert afstand te nemen van een eventuele
probleemsituatie. De trainer probeert mensen hierop aan te spreken.
De doelgroep voor opvoedingsondersteuning
Volgens het draaiboek (P. Sterk, 2009) bestaat de doelgroep zowel uit vluchtelingen met kleine
kinderen als vluchtelingen met tieners.
Om aan de cursus opvoedingsondersteuning deel te nemen, gelden de volgende voorwaarden:
• Deelnemers willen zich verdiepen in hun rol als opvoeder en staan open voor verhalen en
problemen van andere deelnemers aan de cursus. Indien iemand niet open staat om naar
andermans verhaal te luisteren, wordt er een individueel contact aangeboden.
• Ouders van kinderen die psychiatrische problemen hebben blijken in deze cursus meestal niet
te vinden wat zij zoeken. Met hen wordt besproken of deelname het zinvol is.
De cursus opvoedingsondersteuning
In iedere bijeenkomst worden twee onderdelen behandeld:
1. Een inhoudelijk ‘cognitief’ onderwerp dat bedoeld is om de deelnemers bewust te maken van
hun rol als opvoeder en de keuzes die ze daarbij moeten maken.
2. Het leren van een opvoedingsvaardigheid als ondersteuning bij het opvoeden.
Verder wordt de theorie ondersteund door verschillende oefeningen, welke zijn terug te vinden in het
draaiboek voor opvoedingsondersteuning.
7 Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding (JSO)
15
- Bijeenkomst één ‘Cultuurspecifiek opvoeden, opvoeden binnen twee culturen’
Deze bijeenkomst begint met het kennismaken met elkaar, tevens vertelt de trainer over de
opzet van de cursus. Vervolgens wordt ingegaan op het maken van keuzes. Er wordt
stilgestaan bij de ik- en wij cultuur en gekeken naar de verschillen en overeenkomsten.
Het tweede deel van deze bijeenkomst gaat over de opvoedingsvaardigheden actief luisteren,
conflict oplossen, de ik-boodschap en ‘gewoon’ doen.
De kern van deze bijeenkomst is: bewust worden van wat jij wilt, waarom jij dat wilt en vanuit
welke keuzes je wilt opvoeden.
- Bijeenkomst twee ‘Opvoedingsrollen’
Deze bijeenkomst heeft als doel de deelnemers bewust te maken van het feit dat je als
opvoeder verschillende rollen kan kiezen en dat de gekozen rol deels de leerstijl van een kind
bepaalt. Er wordt geprobeerd duidelijk te maken dat verschillende situaties verschillende rollen
kunnen verlangen. Uitgelegd wordt dat leeftijd een belangrijke factor is als je bepaalt hoe je je
kind iets wilt (laten) leren. In de theorie worden de verschillende opvoedingsrollen behandeld.
In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid ‘actief luisteren’
behandeld.
- Bijeenkomst drie ‘De wij-cultuur en de ik-cultuur’
In deze bijeenkomst wordt de theorie over de wij- en ik-cultuur uitgebreid behandeld. Er
wordt verteld wat het verschil is tussen beide culturen en hoe kinderen met deze twee
verschillen kunnen omgaan.
In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid ‘de ik-boodschap’
behandeld.
- Bijeenkomst vier ‘Vertrouwen versus � Wantrouwen’
In deze bijeenkomst wordt onder andere besproken dat verschillende tegenstellingen het
gedrag en de manier van opvoeden beïnvloeden. Vertrouwen versus wantrouwen staat voor
onze angst of onbekendheid met de ‘nieuwe omgeving’. Dit kan kinderen beperken in hun
groei naar zelfstandigheid.
In het tweede deel van deze bijeenkomst wordt de opvoedingsvaardigheid ‘straffen en
belonen’ behandeld.
- Bijeenkomst vijf ‘Jezelf in de weg zitten’ (is je emotie baas over jou? Of
ben jij je eigen emotie de baas?)
In deze bijeenkomst wordt er teruggekomen op de verschillende ouderrollen met behulp van
de Roos van Leary. Vervolgens wordt er gekeken naar welke rol mensen meestal kiezen in
bepaalde situaties. Daarna wordt er gekeken wat het effect is van deze rol, welke rol ouders als
alternatief kunnen kiezen en hoe doe je dit aanpakt.
Het doel hiervan is om de angsten en emoties van de deelnemers binnen proporties te houden
of krijgen, zodat ze rustiger en reëler kunnen opvoeden.
- Overige bijeenkomsten
De cursus ‘opvoedingsondersteuning’ bestaat uit zes tot acht bijeenkomsten. Dit is
afhankelijk van de vraag van de ouders. De overige bijeenkomsten kunnen op verschillende
manieren worden ingedeeld. Bijvoorbeeld door thema’s te behandelen waar de ouders nog
vragen over hebben. Het is ook mogelijk om in deze bijeenkomsten in te gaan op de volgende
thema’s: ‘Runners, Pushers & Loverboys’, ‘Alcohol, Drugs en Verslaving’ en/of ‘Huiselijk
16
Geweld en Kindermishandeling’. De trainers kunnen over deze thema’s in het handboek voor
opvoedingsondersteuning meer informatie vinden.
2.2.2.3 Samenstelling groep
Bij de Mind-Spring bijeenkomsten zijn altijd de deelnemers, de trainer, een GGz-psycholoog en een
tolk aanwezig. In deze paragraaf zal worden toegelicht wat de rollen van deze betrokkenen zijn. Als
laatste zal worden ingegaan op de groepscohesie.
Deelnemers
Een groep bestaat uit minimaal zes en maximaal vijftien deelnemers. De leeftijd van de deelnemers
varieert. De keuze is gemaakt om geen seksespecifieke groepen te maken; de deelnemers bestaan
zowel uit mannen als vrouwen.
“Bij Mind-Spring worden algemene onderwerpen besproken. Onderwerpen waar zowel mannen als
vrouwen tegenaan lopen. Er wordt zelden over hele intieme onderwerpen (zoals verkrachting) gepraat.
Mind-Spring houdt rekening met de risico’s van gemengde groepen. Signalen die betrekking hebben
op de veiligheid in bijvoorbeeld de asielzoekerscentra, kunnen soms niet gezien worden in gemengde
groepen. Ook zullen vrouwen minder snel heel diep op onderwerpen ingaan als er mannen aanwezig
zijn”(B. Kieft, 2010)
Hans Roden (2005) geeft aan dat een ervaringsfeit is, dat er regelmatig dader- en slachtofferschap
voorkomt in theoriegroepen. De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers.
Het kan voorkomen dat deelnemers om persoonlijke en/of politieke redenen niet goed met elkaar
overweg kunnen, maar bij Mind-Spring toch in dezelfde groep terecht komen. Soms besluiten de
deelnemers bij de werving al dat zij door bovenstaande reden niet mee willen werken aan Mind-Spring.
Volgens B. Kieft (2010) is het tijdens Mind-Spring bijeenkomsten weleens voorgekomen dat mensen
elkaar niet goed lagen om persoonlijke en/of politieke redenen. Dit wordt meestal in de groep zelf
besproken. Tijdens de Train-de-trainers wordt uitgelegd dat er geen politieke kwesties behandeld
moeten worden in de bijeenkomsten.
Trainer
De trainer zal tijdens de bijeenkomsten de theorie behandelen en bijbehorende oefeningen uitvoeren.
Dit doet hij aan de hand van het draaiboek. Tevens bewaakt de trainer de sfeer binnen de groep.
GGz-psycholoog
De trainer en de GGz-psycholoog verdelen de theorie, verduidelijken de stof en vullen elkaar aan
tijdens de bijeenkomsten van Mind-Spring. De GGz-psycholoog vult de trainer aan met zijn
professionele kennis. Dit houdt in dat de GGz-psycholoog inhoudelijk aanvullingen geeft op de stof die
de trainer behandelt. “Indien nodig, verwijst de GGz-psycholoog de vluchteling en/of asielzoeker door
naar de GGz. In de praktijk komt dit niet vaak voor” (P. Sterk, 28-04-2010). De GGz-psycholoog
evalueert de bijeenkomsten samen met de trainer en geeft ondersteunende feedback.
Tolk
De tolk vertaalt de bijeenkomsten voor de GGz-psycholoog. Wanneer de cursus in het Nederlands
wordt gegeven, vertaalt de tolk de bijeenkomst in de taal van de groep.
De groepscohesie
Een belangrijk deel van het Mind-Spring concept zijn de trainers. Zij hebben dezelfde ervaringen als de
deelnemers en zijn daardoor erg toegankelijk. Er is voor gekozen om vluchtelingen en asielzoekers als
trainers op te leiden om vertrouwen te geven aan de deelnemers. “De sfeer in de groep is erg
afhankelijk van de trainer en het vertrouwen dat hij uitstraalt. Maar voor de ene trainer is dit
17
makkelijker dan voor de andere trainer. De juiste aansluiting met de doelgroep zorgt voor de meeste
openheid. Groepscohesie is een belangrijk element van Mind-Spring. Het komt ook wel eens voor dat
de deelnemers erg wantrouwig zijn richting de trainer. Ze denken dan dat hij is ingehuurd om hen in
de gaten te houden.” (B. Kieft, 2010)
Tijdens de eerste bijeenkomst worden de sociale en zakelijke regels uitgelegd. Een zakelijke regel is
dat de deelnemers zich moeten afmelden als ze niet komen. Een sociale regel is dat als er iets
persoonlijks door een deelnemer in de bijeenkomst verteld wordt, het de bedoeling is dat dit in de
groep blijft. Verder worden afspraken gemaakt over wie de thee/koffie/koekjes regelt. Deze regels zijn
opgesteld om de groepscohesie van de groep te bewaken.
“Je moet een sfeertje maken en de goede sfeer stimuleren. Een goed begin is belangrijk. Ik gebruik
hierbij mijn gevoel en enthousiasme” (trainer M. Hafidi, 01-03-2010).
2.2.2.4 Afronding en evaluaties
Afronding
Tijdens de laatste bijeenkomst wordt de gehele cursus met de deelnemers geëvalueerd. Aan het eind
ontvangen de meeste deelnemers een certificaat van hun deelname aan Mind-Spring. Wanneer een
deelnemer te vaak afwezig is geweest (meer dan twee keer), ontvangt hij geen certificaat.
Evaluaties
De ontwikkeling van draaiboeken en trainingen van Mind-Spring vindt plaats aan de hand van
evaluaties. Na iedere cursus wordt de voortgang van de cursus met een beoordelingsformulier
geëvalueerd door de trainer, de GGz-psycholoog en één van de coördinatoren van Mind-Spring.
Daarbij wordt gekeken naar eventuele verbeteringen.
“De eerste keer dat hij trainingen geeft, krijgt de trainer feedback aan het einde van alle
bijeenkomsten. Dit gebeurt met behulp van een beoordelingsformulier (zie bijlage D), dat de GGz-
psycholoog zal invullen. De uitkomst van deze beoordeling wordt besproken met de trainer, GGz-
psycholoog en mijzelf als projectcoördinator.” (B. Kieft, 2010)
Door middel van deze evaluatie en de bijbehorende feedback kan de trainer werken aan zijn
deskundigheid. In het draaiboek voor psycho-educatie is ook een checklist terug te vinden waarin de
trainers hun vaardigheden kunnen controleren.
2.2.2.5 Train-de-trainers
Mind-Spring biedt vluchtelingen en asielzoekers de mogelijkheid zich professioneel verder te
ontwikkelen. Middels een training aan potentiële trainers, de Train-de-trainers, een korte stage en
coaching vanuit de GGz doet men relevante werkervaring, contacten en vaktaal binnen de GGz op.
Deelname aan het programma is kosteloos. Een voorwaarde is dat de vluchteling het gehele
programma doorloopt, van opleiding tot en met korte stage.
In deze paragraaf zal worden beschreven wat de voorwaarden zijn om deel te nemen aan de Train-de-
trainers en hoe de opleiding eruit ziet.
Voorwaarden deelname
- De deelnemer moet een vluchtelingenachtergrond hebben;
- De deelnemer moet minimaal de Nederlandse of Engelse taal beheersen;
- De deelnemer heeft bij voorkeur (para)medische, sociaal-maatschappelijke of didactische
werkervaring, of een opleiding op een van deze gebieden als achtergrond;
18
- De deelnemer heeft belangstelling voor het helpen van mensen;
- De deelnemer moet voldoende afstand kunnen nemen van de eigen problemen zodat hij/zij
oog heeft voor de problemen van anderen.
Het verloop van de opleiding
Deelname aan het programma wordt beoordeeld middels een intakegesprek. Het eerste deel van de
opleiding bestaat uit acht trainingen van ieder acht uur, gedurende twee maanden. In deze
bijeenkomsten wordt theorie behandeld en wordt intensief geoefend met praktijkvoorbeelden. Het
tweede deel van de opleiding bestaat uit een praktijkstage. Dit houdt in dat de trainer twee volledige
cursussen uitvoert in samenwerking met en onder supervisie van een toegewezen GGz psycholoog.
Soms blijkt tijdens de opleiding dat mensen niet geschikt zijn om een groep te leiden. Zij krijgen geen
certificaat.
Inhoud van de opleiding
De opleiding bestaat uit zowel theorie als praktijk (stage). In de opleiding worden de volgende thema’s
behandeld:
- Trauma;
- De verwerkingsprocessen stress, depressie en rouw;
- Herkennen van normale en abnormale reacties op trauma;
- Stressreductie en omgaan met stress;
- Acculturatie;
- Empowerment van asielzoekers en vluchtelingen;
- Rationeel Emotieve Therapie (RET);
- Invloed van cultuur op traumaverwerking;
- Vaardigheden in luisteren en vragen stellen;
- Individuele- en groepsprocessen;
- Herkennen wanneer iemand verwezen moet worden voor verdere professionele hulp;
- Kennis van de verwijsmogelijkheden (sociale kaart);
- Werving van deelnemers;
- Planning van een groep;
- Werken met groepen (groepsdynamica en non-verbale oefeningen).
19
HoofdHoofdHoofdHoofdstuk driestuk driestuk driestuk drie Theoretische voorbeschouwingTheoretische voorbeschouwingTheoretische voorbeschouwingTheoretische voorbeschouwing
Deze theoretische voorbeschouwing begint met een korte schets van de definiëring van de vluchteling
en de plaats in de maatschappij. Vervolgens wordt onder andere ingegaan op verschillende aspecten
van de hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers. Bij hulpverlening aan vluchtelingen moet
rekening worden gehouden met verschillende aspecten vanuit de interculturele hulpverlening.
Daarnaast is het vaak traumatische verleden, dat verstoringen aan het psychisch evenwicht kan geven,
een belangrijk punt om rekening mee te houden. De thema’s die in dit hoofdstuk behandeld worden,
zijn van toepassing op de methodiek van Mind-Spring. Na elk thema wordt dit beschreven.
3.1 De vluchteling
3.1.1. Definiëring ‘vluchteling’
Het vluchtelingenverdrag van Genève8 definieert de ‘vluchteling’ als volgt: “Een vluchteling is iemand
die uit gegronde vrees voor vervolgingvervolgingvervolgingvervolging wegens zijn rasrasrasras, godsdienstgodsdienstgodsdienstgodsdienst, nationaliteitnationaliteitnationaliteitnationaliteit, het behoren tot een
bepaalde sociale groepsociale groepsociale groepsociale groep of zijn politieke overtuigingpolitieke overtuigingpolitieke overtuigingpolitieke overtuiging, zich bevindt buiten het land waarvan hij de
nationaliteit bezit, en die de bescherming van dat land niet kan of, uit vrees voor vervolging, niet wil
vragen.”
Aan de hand van deze definiëring beslist de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of de vluchteling
voldoet aan de voorwaarden om erkend te worden als vluchteling.
Tijdens de asielprocedure gaat het om het al dan niet krijgen van een status als vluchteling. De IND
bepaalt of iemand wel of geen vluchteling is en wel of niet in Nederland mag blijven. De IND valt onder
het Ministerie van Justitie. Pas wanneer de IND heeft bepaald of je erkend wordt als vluchteling, heb je
recht op huisvesting in Nederland. Wanneer je niet erkend wordt als vluchteling is er sprake van
afwijzing en is de kans groot dat je uitgezet wordt9.
In Nederland wonen op dit moment ruim 200.000 erkende vluchtelingen, waarvan er 70.000 tussen 1
januari 1998 en 1 januari 2008 status hebben ontvangen10. In 2008 hebben nog eens ruim 13.000
asielzoekers11 in Nederland asiel aangevraagd. De asielprocedure duurt lang, dus asielzoekers
verblijven vaak lange tijd in een AZC. Nadat een asielzoeker is erkend als vluchteling, heeft hij recht op
een woning. Hij zit echter soms nog jarenlang in het AZC omdat er geen woning beschikbaar is.
Deze vaak uitzichtloze situatie, samen met de traumatische ervaringen die vluchtelingen hebben
opgedaan in het land van herkomst en tijdens de vlucht, maken dat vluchtelingen grote kans hebben
psychische en/of psychosociale problemen te ontwikkelen. Deze problemen zijn meestal niet
zelfstandig te verhelpen en er wordt weinig aandacht aan besteed binnen de Nederlandse
hulpverlening. Dit maakt veelal dat vluchtelingen moeite ondervinden met integreren; voor een goede
integratie is het creëren van en kunnen omgaan met de eigen identiteit noodzakelijk. Van de
vluchteling wordt verwacht dat hij inburgert en mee gaat draaien in de maatschappij, maar zoals eerder
staat beschreven gaat het proces van inburgeren vaak moeizaam. Volgens trainer M. Hafidi (01-03-
2010) zou dit beter gaan wanneer de vluchteling de eigen identiteit vindt en leert omgaan met alle
herinneringen en trauma’s die hij met zich meedraagt.
Mind-Spring richt zich op vluchtelingen die problemen ervaren na hun migratie. Alle deelnemers
hebben schokkende en ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt voor of tijdens hun vlucht naar
8 www.ind.nl
9 www.vluchtelingenwerk.nl
10 www.cbs.nl
11www.vluchtelingenwerk.nl (vluchtelingen in getallen)
20
Nederland. Psychosociale klachten kunnen het gevolg zijn van deze gebeurtenissen. Tijdens Mind-
Spring wordt aandacht geschonken aan deze klachten, maar Mind-Spring kan niet als psychotherapie
gezien worden. In hoofdstuk twee is de methodiek van Mind-Spring verder beschreven.
3.1.2 Psychosociale problematiek bij vluchtelingen
H. de Mönnink (2000) schrijft over de problemen die ontstaan door migratie: “Migratie kent
onmiskenbaar een element van ontworteling, van verlies, van loslaten en achterlaten. Het gemis van
geliefden, van een omringend sociaal netwerk, van het oude vertrouwde kan zich op allerlei manieren
uiten. De onvermijdelijke ontworteling betekent niet alleen het achterlaten van huis en haard, maar ook
van familie en vrienden, van land en cultuur van herkomst. Als zodanig ondervinden migranten in
allerlei opzichten verlies: verlies van naasten, verlies van identiteit, verlies van taal, verlies van status
en verlies van doelen.”
Bovengenoemde elementen kunnen grote gevolgen hebben voor de gezondheid van vluchtelingen. Van
Willigen en Hondius (1992) halen een onderzoek aan over klachten van asielzoekers en vluchtelingen.
Zij schrijven dat vluchtelingen over het algemeen veel specifieke gezondheidsklachten hebben.
Wanneer asielzoekers en vluchtelingen een beroep doen op de GGz is er sprake van een grote
hoeveelheid lichamelijke, psychologische en psychosomatische klachten. Meestal treden deze klachten
in aspecifieke combinaties op. Traumagerelateerde klachten, depressie, aanpassingsstoornissen en
psychiatrische gezondheidsklachten (schizofrenie, verslaving) zijn belangrijke psychische
gezondheidsklachten. De intensiteit en complexiteit van deze klachten wisselt, psychiatrische
stoornissen vormen een minderheid.
“Het zal niemand verbazen dat het meemaken van een ingrijpende gebeurtenis die niet alle dagen
voorkomt, verstoringen van het psychisch evenwicht kan teweegbrengen. (…) Als gevolg daarvan lijdt
men vaak aan extreme angst, die weer gepaard kan gaan met depressieve gevoelens en vermijden van
situaties waarin de ingrijpende gebeurtenis (het psychotrauma) plaatsgevonden heeft.” (Van der Feltz-
Cornelis en Van der Ras, 2003)
Deze angsten en gevoelens kunnen leiden tot een posttraumatische stressstoornis (PTSS). PTSS komt
vaak voor binnen groepen mensen die te maken hebben gehad met traumatische gebeurtenissen.
Onder vluchtelingen komt PTSS beduidend vaak voor.12
De wegwijzer (2010) beschrijft dat wanneer iemand een schokkende gebeurtenis of trauma heeft
meegemaakt, dit grote gevolgen kan hebben voor het geestelijk en lichamelijk evenwicht. Het trauma
of de gebeurtenis kan ervoor zorgen dat iemand grip en controle verliest op het dagelijks leven en zich
daardoor machteloos voelt. Er blijft een constante alertheid voor een gevaar wat er niet meer is. Dit
heeft vaak chronische stress, grote waakzaamheid en allerlei lichamelijke klachten tot gevolg. PTSS
beperkt het dagelijks functioneren. De klachten van PTSS zijn altijd terug te voeren naar een trauma of
schokkende gebeurtenis.
Kenmerken van PTSS zijn het telkens opspelen van onaangename herinneringen aan het trauma, nare
dromen met betrekking tot het trauma en lichamelijke reacties op herinneringen aan het trauma.
Wanneer iemand langer dan één maand last heeft van verschijnselen die bij PTSS horen, en wanneer het
werk en sociaal functioneren er ernstig onder leidt, spreekt men van PTSS. Bij behandeling van PTSS
wordt geprobeerd het verwerkingsproces met betrekking tot het trauma alsnog op gang te brengen.
Rohlof en Haans (2005) schrijven de volgende beweringen:
12
www.dewegwijzer.info
21
- Hoe groter het aantal schokkende ervaringen, hoe groter de kans op PTSS-problematiek en
hoe heviger de emotionele reactie tijdens en/of direct na afloop van het incident, hoe groter de
kans op PTSS-reactie.
- De opeenstapeling van spanningsvolle gebeurtenissen eindigt niet bij de vlucht of het einde
van de oorlog; ook gedurende de perioden van vlucht, migratie en aanpassing in Nederland
kan een individu onder druk staan.
- Kenmerkend voor traumatische gebeurtenissen is een gevoel van ontwrichting.
- Laban (2003): “De opvang in Nederland heeft een verslechterend effect op de geestelijke
gezondheid van de asielzoekers. Veel onderzochten hebben sociale problemen.”
- Bartels (2003): “Of psychische problemen zich voordoen en blijven bestaan is afhankelijk van
een groot aantal factoren: het trauma vóór de migratie, de mate van verlies, maar ook
migratiefactoren zoals laag inkomen, werkloosheid, isolement en gebrek aan een
ondersteunend sociaal netwerk.”
3.1.3. Aanpassing in Nederland
Wanneer het zeker is dat de vluchteling in Nederland kan blijven, beleeft hij een lichtelijk euforische
periode. Na alle problemen heeft hij een nieuwe verblijfplaats gevonden; er is een huis en geld om dit
huis in te richten. Het ergste leed lijkt geleden nu hij in Nederland een leven kan opbouwen. Na enige
maanden kunnen deze euforische gevoelens overgaan in depressie. Uit het optreden van deze
depressie blijkt dat de vluchteling de realiteit van zijn situatie gaat begrijpen en dat de ontworteling
van zijn bestaan tot hem begint door te dringen. Hij beseft dat hij (voorlopig) zijn vaderland, familie en
vrienden niet meer zal terugzien. Deze gedachten kunnen een schuldgevoel teweegbrengen (“Waarom
zij niet en ik wel”?). Vanwege dit schuldgevoel gaat de vluchtelingen nadenken en zoeken naar
mogelijkheden voor gezinshereniging. Dit is meestal niet gemakkelijk te regelen en zorgt vaak voor
veel frustraties en teleurstellingen. Bovendien merkt de vluchteling dat de aanpassing in Nederland
allerlei moeilijkheden met zich meebrengt. Het gevaar bestaat dat de vluchteling te lang in deze fase
blijft steken.13
“Voor de aanpassing is meer nodig dan het leren van de taal en het vinden van werk. De vluchtelingen
moeten de weg leren in een complexe samenleving, die sterk verschilt van het land waaruit zij
afkomstig zijn. Nederland heeft een ingewikkelde sociale wetgeving en een onoverzichtelijk stelsel van
hulpverlening. Aanvankelijk overzien de vluchtelingen absoluut niet met welke instanties zij te maken
krijgen en welke regels er voor hen gelden. Zeker in het begin van hun verblijf worden zij door de
goedbedoelende hulpverleners heen en weer gestuurd. Vluchtelingen waren in hun land van herkomst
dikwijls heel actief en zelfbewust; door de onbegrijpelijkheid van de Nederlandse instellingen worden
zij vaak passief en machteloos.
Bij de aanpassing spelen ook allerlei culturele verschillen een rol. Vluchtelingen zijn afkomstig uit
landen waarbij problemen meestal binnen de familie worden opgelost. In Nederland hebben allerlei
hulpverleningsinstellingen deze taak van de familie overgenomen. Vluchtelingen moeten dikwijls veel
overwinnen voor zij met vreemden over hun problemen durven praten.” (F.A. Begemann, 1995)
Mind-Spring tracht de vluchteling te helpen met de aanpassing in Nederland door tijdens de cursussen
veel aandacht te besteden aan praktische zaken als: Nederlandse gewoonten, het vinden van medische
hulp etc.
3.2 Hulpverlening aan vluchtelingen
13
Begemann, F.A.(1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting
Pharos
22
3.2.1. Cultuur
Nederland is een multiculturele samenleving. Dit betekent dat hulporganisaties in Nederland worden
bezocht door mensen van allerlei verschillende culturen. Het woord cultuur is te omschrijven als ‘het
geheel van voorstellingen, opvattingen, kennis, waarden en normen dat mensen lid van een
samenleving overdragen en verwerven door middel van leerprocessen’.14
Fargadi (1999) haalt een onderzoek van Wetter (1989) aan, waarin hij beschrijft dat cultuur van invloed
is op factoren die (ab)normaal of stressgevend zijn, op individuele en groepstolerantie, op
persoonlijkheid en persoonlijkheidsstoornissen. Daarnaast bepaalt cultuur algemene ideeën over
ziekte, oorzaken daarvan en de controle daarop. Tevens vertelt Fargadi (1999) dat cultuur de
waarneming, labeling en ‘coping’ met betrekking tot somatische en psychische symptomen beïnvloedt.
Voor een goede interculturele communicatie is meer nodig dan alleen kennis van de andere cultuur;
ook de hulpverleningstheorie en – praktijk dienen gerelativeerd te worden.
3.2.2. Hulpverlening aan vluchtelingen
Om goede hulpverlening aan vluchtelingen op gang te krijgen heeft de hulpverlener veel specifieke
kennis en ervaring nodig. De (psychische) problematiek van vluchtelingen verschilt ten opzichte van de
problematiek van autochtone hulpvragers. Daarnaast zal een vluchteling niet snel om hulp vragen bij
psychische klachten, gezien de vluchteling eerder het gevoel heeft dan ‘gek’ te zijn of ‘voor gek
verklaard’ te worden door zijn omgeving. Deze gedachtegang komt meestal voort uit de eigen cultuur.
In sommige landen wordt psychiatrie gebruikt voor politieke doeleinden. De vluchtelingen hebben hier
dikwijls negatieve ervaringen mee en het duurt een tijd voordat ze vertrouwen krijgen in de psychiatrie
in Nederland. (P. Sterk, 2010). De drempel om hulp te vragen is voor vluchtelingen hoger dan voor de
autochtone bevolking in Nederland, die dezelfde drempel wel ervaren, maar in mindere mate. Daarbij
komt kijken dat iemand die in Nederland is opgegroeid de weg naar de hulpverlening beter weet te
vinden door een grotere kennis van de sociale kaart. Een ander gegeven is dat veel niet-westerse
culturen eerder heil zoeken in medicatie, zoals gebruikelijk in het land van herkomst, dan in
psychosociale hulpverlening15.
F.A. Begemann (1995) beschrijft dat de hulpverlener voor de vluchteling een vreemdeling is. Hij komt
uit een andere cultuur, spreekt een andere taal en heeft andere zeden en gewoonten. Hierdoor is het
voor de cliënt moeilijk om zijn problemen kenbaar te maken. Daarnaast zijn veel vluchtelingen door
hun ervaringen wantrouwend geworden.
Mind-Spring is psycho-educatie voor vluchtelingen. Deze hulp wordt geboden door een vluchteling die
is opgeleid tot Mind-Spring trainer, in samenwerking met een GGz medewerker. (Zie voor meer
informatie hoofdstuk twee) Het spreekt voor zich dat deze trainer vanuit zijn eigen ervaring veel
specifieke kennis heeft van de problematiek bij vluchtelingen en de drempel tussen hulpverlener en
vluchteling wordt hierdoor verlaagd.
“Uit de ervaring van de medewerkers van Pharos blijkt dat de problematiek van de vluchtelingen op
veel punten overeenkomsten vertoont; deze overeenkomsten ontstaan omdat de situatie van alle
vluchtelingen bepaalde gemeenschappelijke kenmerken heeft. Kennis van deze algemene kenmerken is
voor hulpverleners belangrijk, omdat deze helpt bij het contact leggen met de vluchtelingen. Als het
contact er is, kan de hulpverlener vragen naar de bijzondere achtergronden van de cliënt, naar de
details die elk vluchtverhaal uniek maken.” (F.A. Begemann, 1995)
14
Klaas J. Hoeksema en Siep van der Werf (2004) Sociologie voor de praktijk, een inleiding in de sociologie voor het HBO, Bussum: Coutinho 15
Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
23
Voor elke vluchteling is de vlucht een ingrijpende overgang: hij moet de manier van leven in het land
van herkomst loslaten en in Nederland een nieuw bestaan opbouwen. Het is belangrijk dat de
vluchteling een perspectief ontwikkelt gericht op het verblijf in Nederland: hoe kan hij de
mogelijkheden hier zo goed mogelijk gebruiken? Het is aan de hulpverlener om de vluchteling zicht te
geven op zijn perspectieven.16
3.2.3 Hulpverlening in groepsverband aan vluchtelingen
Volgens H. Rohlof e.a. (1999) kunnen pijnlijke, moeilijk te verwerken geweldservaringen ervoor zorgen
dat vluchtelingen zich afsluiten voor de mensen in hun directe omgeving. De opvang en steun van
naasten valt hierdoor weg. Daarnaast kan de ballingschap in een vreemde cultuur, een vervreemdende
werking hebben op iemand. Hierdoor kunnen identiteitsproblemen ontstaan of versterkt worden. Het
kan in een dergelijk geval moeilijk zijn, de problemen die zich in het dagelijks leven voordoen op een
effectieve wijze aan te pakken.
Groepstherapie kan op verschillende gebieden ondersteuning bieden aan vluchtelingen. De deelnemers
leren op andere manieren met anderen om te gaan. Door het uitwisselen van ervaringen kan
(h)erkenning plaatsvinden. Daarnaast helpt het objectiveren en relativeren van de eigen trauma’s bij
het winnen van vertrouwen in anderen. Deelnemers van groepstherapie kunnen met elkaar naar
passende oplossingen zoeken en leren van andermans ervaringen.
Verder biedt groepsbehandeling de mogelijkheid om emotionele steun van elkaar te ervaren. Dit kan
helpen bij het doorbreken van een mogelijk bestaand isolement. Door de acceptatie van de groep
wordt een mogelijkheid gecreëerd om verdrongen emoties te uiten. Ten slotte kan er binnen de groep
geëxperimenteerd worden met alternatieve gedragswijzen.
Voor het functioneren van een groep is het van wezenlijk belang dat er vertrouwen is tussen de
deelnemers onderling en tussen deelnemers en begeleiders. Vluchtelingen die geweld hebben
meegemaakt, kunnen wantrouwend zijn geworden ten aanzien van anderen. Tevens kan het een rol
spelen dat men elkaar niet vertrouwt vanwege politieke verschillen. Omdat de
vluchtelingengemeenschap klein is, kan het voorkomen dat men zichzelf niet bloot wil geven uit vrees
dat het doorverteld zal worden. Het is belangrijk dat afspraken worden gemaakt over geheimhouding.
Structuur, openheid en duidelijkheid in een groep kunnen bijdragen aan een gevoel van veiligheid.17
Rohlof en Haans (2005) concluderen een negental werkzame aspecten van groepstherapie bij
vluchtelingen. Deze aspecten worden hieronder bondig weergegeven.
1. Op zoek naar gemeenschappelijke focus. Hierbij gaat het vooral om de effectiviteit van
(h)erkenning van de problematiek bij en door lotgenoten; de deelnemer ontdekt dat hij niet de
enige is met zijn problemen.
2. Voorlichting en psycho-educatie. Onder andere voorlichting over de klachten, de GGz en de
specifieke behandeling zijn noodzakelijk voor het slagen van de groepsbehandeling.
3. Groepsregels en vertrouwelijkheid. De achterdocht ten gevolge van traumatisering, angst voor
stigmatisering en roddelen maken dat een gevoel van vertrouwen niet zomaar wordt bereikt en
andere groepsregels nodig zijn dan in ‘gewone’ groepen.
4. Somatisering en psychologisering. Patiënten uit andere culturen hebben meer de neiging
psychische klachten lichamelijk te uiten en neigen eerder naar medicatie of operatie en hebben
weerstand tegen de groepsbehandeling. Ontspanningsoefeningen of andere
bewegingstherapie kan hierbij helpen.
16
Begemann, F.A.(1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting
Pharos 17
Rohlof,H. e.a. (1999) Vluchtelingen in de GGZ, handboek voor de hulpverlening, Utrecht: Stichting Pharos,
24
5. Invloed van de buitenwereld. Dit kunnen racisme, problematische huidige situatie, media-
aandacht en negatieve ontwikkelingen in landen van herkomst zijn, wat onderwerpen zijn waar
zowel de therapeut als de groepsleden machteloos in zijn.
6. Taalproblemen en het gebruik van tolken. Het werken met steeds dezelfde tolken (maximaal
twee), maakt de behandeling meer gestructureerd. Het werken in de moedertaal maakt de
behandeling effectiever.
7. Genderspecifieke of gemengde groepen. In ongemengde groepen heerst minder wantrouwen
ten opzichte van elkaar, een gemengde groep werkt lastiger, maar biedt mogelijkheid tot het
leren van elkaar als man en vrouw.
8. Multi-etnische of mono-etnische groepen. Het voordeel van een mono-etnische groep is dat
de leden elkaar eerder begrijpen en het vertrouwen groter is. De kans bestaat echter dat de
therapeut van andere afkomst buitengesloten wordt. Het voordeel van een multi-etnische
groep is dat deelnemers kennismaken met zeer uiteenlopende zienswijzen en zich meer
voorbereiden op de multiculturele samenleving.
9. Traumatisering als achtergrond of onderwerp van gesprek. Vaak vermijden vluchtelingen met
(ernstige) symptomen van traumatisering over gebeurtenissen te praten. De vraag is of de
therapeut hierin mee moet gaan; dit is nog niet onderzocht.
Rohlof en Haans (2005) concluderen hieruit dat het blijkt dat groepstherapie met vluchtelingen goed
werkt, omdat het mogelijk is een gemeenschappelijke focus te vinden. Hierdoor kan een samenhang en
actieve houding in de groep gecreëerd worden. Hoe goed groepstherapie werkt is nog niet te
achterhalen. Wel is aangetoond dat groepstherapie even goed of beter werkt dan individuele therapie
(Van der Stel, 2004), ondanks het gebrek aan vertrouwen in elkaar en de angst voor confrontatie met
heftige verhalen van andere vluchtelingen.
Mind-Spring wordt in groepsverband gegeven. Een groep bestaat uit zes tot vijftien deelnemers. Mind-
Spring is geen groepstherapie maar een preventief interventieprogramma. De kenmerken van
groepstherapie, zoals hierboven beschreven, komen overeen met de kenmerken van Mind-Spring. Zie
hoofdstuk twee voor meer informatie over Mind-Spring.
Pim Cuipers en Herman Reesink beschrijven in hun boek “De methodiek van de ondersteuningsgroep”
(Nijkerk, 1993) verschillende veranderingsmechanismen die van invloed zijn op gedragsverandering bij
deelnemers van ondersteuningsgroepen. Deze veranderingsmechanismen treden wellicht ook op bij de
deelnemers van Mind-Spring. Hieronder geven wij een bondige omschrijving van deze
veranderingsmechanismen.
• Universaliteit: Treedt op wanneer de deelnemers vergelijkbare problemen en gevoelens bij
elkaar waarnemen (her- en erkenning).
• Zelfonthulling: Door de veiligheid en acceptatie binnen de groep, onthullen de deelnemers
persoonlijke informatie en intense gevoelens. Deze uitingen werken ventilerend en zorgen
ervoor dat de deelnemers zichzelf beter leren kennen, waarop de groepsleider hen alternatieve
gedragswijzen kan aanleren.
• Acceptatie (cohesie): Acceptatie en groepscohesie zijn voorwaarden voor een succesvolle
groep. De begeleider speelt een centrale rol bij het bevorderen van de groepscohesie.
• Informatie en advies: De deelnemers krijgen middels psycho-educatie relevante informatie en
adviezen over hun problemen en/of situatie.
• Altruïsme: Doordat de deelnemers aan elkaar suggesties, steun of bevestiging geven, ervaren
ze het gevoel iets voor de ander te willen doen en nodig en behulpzaam te zijn.
• Leren door observatie: Door andere deelnemers en de begeleider te observeren, leren de
deelnemers gedragingen en kwaliteiten van elkaar.
25
• Het geven van hoop: Doordat andere deelnemers laten zien dat ze hun problemen effectief
kunnen aanpakken, krijgen de deelnemers een gevoel van optimisme.
3.2.4 Werken met een tolk
“Het werk van de tolk heeft grote invloed op de structuur van het gesprek. Telkens moet de
bijeenkomst worden onderbroken om de tolk de gelegenheid te bieden om te vertalen. Het geven van
directe feedback wordt lastig, omdat pas gereageerd kan worden wanneer via de tolk de boodschap
wordt ontvangen. Dit samen stoort het spontane verloop van het gesprek. Hoe langer de tekst is die de
tolk moet vertalen, hoe groter de kans dat hij stukken weglaat of verandert, of dat hij de volgorde
waarin de dingen werden gezegd, wijzigt. Hierdoor verliest men makkelijke de greep op het gesprek of
wordt het gesprek een serie monologen. Het is belangrijk om de tolk om de paar zinnen de ruimte te
geven om te vertalen, waardoor de gesprekspartners gemakkelijker de gelegenheid hebben om op
elkaar te reageren en het een dialoog blijft.” (F.A. Begemann, 1995).
Tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten is een tolk aanwezig. De tolk vertaalt de bijeenkomsten voor de
GGz-psycholoog. Wanneer de cursus in het Nederlands wordt gegeven, vertaalt de tolk de bijeenkomst
in de taal van de groep.
3.2.5 Empowerment
Mind-Spring is gericht op empowerment. Het bewust maken en zelf leren oplossen van de eigen
problemen is een belangrijk onderdeel in de training.
K. J. Hoeksema en S. van der Werf (2004) definiëren het begrip ‘empowerment’ als volgt: “Het proces
waarin cliënten (of patiënten) krachtiger worden gemaakt, het versterken van mensen. Het gaat erom
dat mensen weer greep op hun situatie krijgen en de situatie van onmacht tegenover hun sociale
omgeving overwinnen. Die onmacht is grotendeels ongewild en onbewust in interactie met sociale
instituties ontstaan. Die situatie is dus maatschappelijk geconstrueerd en kan dan ook weer door
mensen ongedaan gemaakt worden. Het is een proces van bewust worden van mensen dat ze veelal
een passieve rol spelen.”
De empowermentbenadering gaat ervan uit dat alle mensen (en sociale omgevingen) een inherente
capaciteit tot leren, groeien en veranderen in zich hebben. In het verlengde daarvan is het een taak
voor hulp- of dienstverleners om samen met de (potentiële) cliënt en zijn omgeving deze
krachtbronnen op te sporen en te mobiliseren. Op die manier kan de veerkracht van de betreffende
personen vergroot worden. De krachtbronnen kunnen alleen worden blootgelegd als de cliënt en
werker samen op ontdekkingstocht gaan. Daarbij heeft de ‘deskundige’ werker niet het laatste woord
over wat goed is voor de cliënt. De cliënt heeft zijn eigen (ervarings)deskundigheid en talenten, deze
dienen zo goed mogelijk benut te worden.18
Zoals in iedere relatie wordt ook in de hulpverleningsrelatie gezocht naar een balans tussen geven en
ontvangen. Veel hulpverleners zijn geneigd zich dienstbaar te maken aan en te zorgen voor hun
cliënten, een houding die past binnen de traditie van het maatschappelijk werk. Dit gebeurt zeker in
situaties waarin cliënten zeer hulpbehoevend zijn of te maken hebben met traumatische ervaringen.19
Om de vluchteling goed te laten integreren in Nederland is het van belang de vluchteling door middel
van empowerment bewust te maken van zijn eigen krachten en competenties. Vaak zijn ze zich hier
niet van bewust en durven ze geen stappen te ondernemen omdat ze weinig waardering hebben voor
zichzelf. Bovendien zijn ze vaak bang voor een afwijzing of een oordeel van de persoon tot wie zij zich
18
van Doorn,L. e.a. (2008) Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn, Bussum: Coutinho 19
www.kempler-instituut.nl
26
richten.20
Mind-Spring tracht de vluchteling op onderstaande vlakken bewust te maken van zijn of haar
mogelijkheden door middel van empowerment:
1. Bij de vergroting van mogelijkheden om de eigen levensomgeving te beïnvloeden (op persoonlijk
vlak, individueel).
2. Ondersteuning te verwerven en hulpbronnen aan te boren in hun sociale omgeving, om te kunnen
participeren op sociaal vlak.
3. Om toegang te verkrijgen tot voorzieningen in onderwijs, welzijn en zorg.
3.2.6 Knelpunten binnen de hulpverlening aan vluchtelingen
Niet alleen traumatische ervaringen (paragraaf 3.1.2) zijn het hoofdaspect van de problematiek van
vluchtelingen. Ook het gevoel van eenzaamheid, wat kan voortkomen uit het niet geïntegreerd zijn, en
het ontbreken van contact met mensen uit de vertrouwende omgeving, spelen een rol. Grinberg en
Grinberg (1989) stellen dat elke getraumatiseerde migrant een persoon nodig heeft die een
beschermfunctie op zich neemt. De eerste prioriteit van de hulpverlener is daarom het contact maken
met de cliënt. Daarnaast is het van belang dat de cliënt zich welkom voelt. Het kost tijd om als
hulpverlener een goede vertrouwensband met de vluchteling op te bouwen. Hierdoor wordt de
hulpverlening aan vluchtelingen al snel langdurig.21
Naast de tijd die geïnvesteerd moet worden in het opbouwen van een vertrouwensband, moet er
rekening gehouden worden met taal- en cultuurverschillen. Deze kunnen een probleem vormen in het
contact tussen de hulpverlener en vluchteling. Hieruit zou geconcludeerd kunnen worden dat de
hulpverlening beter afgestemd moet worden op de multiculturele samenleving die Nederland thans
kent.22
Mind-Spring speelt bij deze afstemming een belangrijke rol omdat vluchtelingen afkomstig uit
verschillende culturen, worden opgeleid als trainer. Tijdens de trainingen wordt aandacht besteed aan
de kenmerken van de Nederlandse samenleving, die de trainers in de cursussen kunnen overdragen
aan de deelnemers.
W.A. Shahid (1998) beschrijft een aantal knelpunten, die momenteel spelen op het terrein van
interculturele hulpverlening. Hulpverleners bezitten een statische benadering van cultuur. Dit houdt in
dat zij de verschillen tussen zichzelf en de vluchteling alleen maar toeschrijven aan het verschil tussen
de beide culturen. Andere niet-culturele factoren als geslacht, leeftijd, sociaaleconomische factoren en
de invloed van hun persoonlijke ervaringen worden hierdoor buiten beschouwing gelaten. Dit gebeurt
tevens op het gebied van communicatie. Door allochtone culturen als belangrijkste oorzaak voor
miscommunicatie te zien, worden intermenselijke relatieproblemen en andere niet-culturele factoren
van het communicatieproces verwaarloosd.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat het merendeel van de benaderingen in de hulpverlening aan
allochtonen, culturalistisch van aard is en daardoor de indruk wekt dat de cliënt en zijn cultuur hét
probleem vormen bij het aanbieden van adequate hulp. Er wordt zelden gekeken naar tekortkomingen
in de deskundigheid van de hulpverleners, in hun kennis van allochtone culturen en in de geschiktheid
van de organisatie om de specifieke problemen aan te pakken.
3.2.7 Interculturele hulpverleningsmodellen
20
www.munathconsultancy.com 21
Van der Veer, G. (1999) Multiculturele samenleving en psychoanalyse, A. Van Waning (red.), Assen: Van Gorcum 22
Ras, H.J.C, Feltz-Cornelis, C.M. van der & Eijk, I. van (2003), Wegwijs in de psychiatrie, Amsterdam: Boom
27
“Om het communicatie- en hulpverleningsproces over de grenzen van culturen heen inzichtelijk te
maken en te optimaliseren, hebben zowel wetenschappers als hulpverleners tal van visies ontwikkeld
die in allerlei interculturele hulpverleningsmodellen gestalte hebben gekregen. De inspanningen van de
laatste twintig jaar hebben echter nauwelijks tot positieve effecten geleid, noch op het terrein van de
theorievorming, noch wat betreft de verbetering van de relatie tussen hulpverleners en hun allochtone
cliënten. Om een kader te bieden voor de analyse van problemen die in de relatie tussen helpverleners
en allochtone cliënten voorkomen, zijn in de afgelopen tien jaar een aantal interculturele
hulpverleningsmodellen ontwikkeld.” (W.A. Shadid, 1998)
Een voorbeeld hiervan is het TOPOI-model. Het TOPOI-model is ruim van opzet en omvat naast
culturele en maatschappelijke factoren ook factoren die te maken hebben met de sociale verhoudingen
tussen hulpverleners en cliënten.
Door Hoffman en Arts werd in 1994 het TOPOI-model gepresenteerd. “Dit is een hulpmiddel om
misverstanden in de communicatie op te sporen. TOPOI staat voor taal, ordening, perspectieven,
organisatie en inzet/invloed. Het zijn gebieden in de communicatie waar eventuele misverstanden
achterhaald kunnen worden. De onderlinge samenhang is heel groot maar je kunt steeds vanuit een
andere invalshoek kijken. TOPOI als analyse-instrument biedt een aantal vragen om bepaalde
hypothesen op te stellen tijdens of na een gesprek. Waardoor er nieuw licht geworpen wordt op zaken
die in de onderlinge communicatie mislopen.
Nodig is dan om van een afstandje te kunnen kijken, vanuit een waarnemerstandpunt waarin je zowel
naar jezelf als naar de ander(en) kunt kijken.” (L. Schuringa, 1997)
Hieronder staan de vijf aspecten van TOPOI kort beschreven23:
1. Taal; “Communicatie verloopt voor een belangrijk deel via verbale en non-verbale uitingen. Deze zijn
sterk gekoppeld aan de leefwereld waaruit mensen afkomstig zijn. Naast de letterlijke taal die
gesproken wordt, kan de betekenis die men aan woorden geeft heel verschillend zijn. Ook bedoeld
men vaak veel meer dan letterlijk gezegd wordt, met andere woorden: veel taalgebruik is impliciet. (…)
Impliciet taalgebruik kan storingen in de communicatie oproepen. Non-verbale uitingen kunnen voor
nog meer storingen zorgen.”
2. Ordening; “Ieder mens ordent de wereld om hem heen op een bepaalde manier. Deze persoonlijke
ordening wordt wel iemands referentiekader genoemd. Het referentiekader wordt opgebouwd door al
die invloeden die de (directe) omgeving op ons heeft. De subjectieve kijk die we op de werkelijkheid
hebben, is niet onveranderbaar, maar is steeds in beweging.”
3 Perspectieven; “Mensen wisselen niet alleen inhoudelijke boodschappen uit, maar tegelijkertijd zeg je
daarmee ook iets over de onderlinge betrekking. Dat worden ook wel perspectieven genoemd.”
4. Organisatie; “Professionele gespreksvoering vindt plaats binnen het kader van één of meerdere
organisaties. De wijze waarop een organisatie functioneert (structuur en cultuur) heeft grote invloed op
de communicatie.”
5. Inzet/invloed; “Mensen hebben een bepaalde bedoeling met hun communicatie, zij zetten zich
ergens voor in. Het effect van wat men oproept met een bepaald gedrag of met wat men zegt, kan
echter heel anders zijn dan wat men bedoelde te bereiken of over te brengen. Veel misverstanden
23
Schuringa, L. (1997) Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn: Nelissen B.V.
28
ontstaan wanneer inzet (bedoelingen) en invloed (effecten) niet met elkaar overeenkomen. Erkenning
van inzet is voor mensen een fundamentele behoefte.”
Over de link tussen het TOPOI-model en Mind-Spring valt het volgende te zeggen: tijdens de
verschillende bijeenkomsten wordt er volgens het TOPOI-model gecommuniceerd. De link tussen de
TOPOI-benadering en Mind-Spring zullen we hieronder bondig toelichten.
• Taal: Tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten wordt de moedertaal van de deelnemers gevoerd.
De trainer is van dezelfde cultuur, waardoor de onderlinge gedragingen en houdingen sterk
overeenkomen en door ieder begrepen worden.
• Ordening: De deelnemers van Mind-Spring zitten allen in een vergelijkbare situatie; het zijn
vluchtelingen, van dezelfde culturele afkomst, die allen bezig zijn met het vinden van een plek
in de maatschappij. Hierdoor is het referentiekader van de deelnemers redelijk identiek.
• Perspectieven: De onderlinge betrekking tussen de deelnemers is gelijk; de trainer behandelt
de deelnemers gelijkwaardig.
• Organisatie: De medewerkers van Mind-Spring zijn nauw betrokken bij hun doelgroep; de
communicatie tussen organisatie en doelgroep is hierdoor zeer open en laagdrempelig.
• Inzet/invloed: Om de invloed en inzet binnen de groep met elkaar overeen te laten komen,
wordt de open communicatie tijdens Mind-Spring zo veel mogelijk benadrukt.
3.2.8 De rehabilitatiemethodiek
Op hcc.net (2010) wordt de rehabilitatiebenadering als volgt beschreven:
“De rehabilitatiebenadering legt het accent op iemands mogelijkheden in plaats van op zijn
beperkingen. Cliënten worden uitgenodigd actief mee te doen bij de keuze van doelen en bij het
maken en uitvoeren van plannen.”
De rehabilitatiebenadering kan goed gebruikt worden indien men werkt met cliënten die in een
kwetsbare maatschappelijke positie verkeren. Bijvoorbeeld: mensen die lichamelijk, psychisch of
cognitief beperkt zijn of traumatiserende ervaringen hebben meegemaakt.
De doelgroep van Mind-Spring bestaat uit vluchtelingen en asielzoekers. Dit is weliswaar een andere
doelgroep maar er zijn verschillende overeenkomsten te benoemen tussen de methodiek van Mind-
Spring en de rehabilitatiebenadering.
Rehabilitatie
S. Karbouniaris, medewerker van het Kenniscentrum Sociale Innovatie Hogeschool Utrecht (2010)
beschrijft rehabilitatie als volgt: “Rehabilitatie is het ondersteunen van mensen met psychosociale
beperkingen alsmede hun omgeving bij de door hen gewenste kwaliteit van leven op de
levensdomeinen van wonen, werken, leren en recreëren en op de persoonlijke domeinen van
gezondheid, zelfzorg, zingeving en sociale contacten.”
Rehabilitatie is een proces dat als doel heeft de cliënt te ondersteunen bij zijn eigen herstelproces. In
feite gaan onder het begrip rehabilitatie, verschillende ideeën en concepten schuil. Er is dus niet één
rehabilitatiemodel. De rehabilitatie kan zelfs niet als één benadering beschouwd worden. De
verschillende benaderingen zijn het echter allemaal over het volgende eens24:
- Startpunt: De cliënt met zijn wensen en zijn zorgbehoeften.
24
www.rehabilitatie.nl
29
- Eindpunt: Verbetering van de kwaliteit van leven en het vervullen van sociaal-maatschappelijke
rollen.
Wilken & Den Hollander (2005) geven de volgende definitie van psychosociale rehabilitatie: “Het proces
waarin activiteiten plaatsvinden die erop gericht zijn om een persoon met psychosociale beperkingen
te helpen in diens levenskwaliteit en zelfzorgvermogen zo groot mogelijk te laten zijn, om zowel
persoonlijke als maatschappelijk tot tevredenheid te kunnen functioneren.”
Het startpunt van vluchtelingen en asielzoekers die deelnemen aan Mind-Spring, is dikwijls de wens te
integreren en participeren in de Nederlandse samenleving. Mind-Spring helpt hen hierbij door zich te
richten op het leren omgaan met trauma’s en praktische zaken in het dagelijks leven (zie ook
hoofdstuk twee). Op die manier draagt Mind-Spring bij aan het eindpunt van de vluchteling en/of
asielzoeker, namelijk een goede integratie en participatie van deze doelgroep in de Nederlandse
samenleving. Mind-Spring is tevens gericht op het vergroten van de levenskwaliteit en het
zelfzorgvermogen van de vluchteling en/of de asielzoeker.
Rehabilitatiemethode
“In de VS, Engeland, Italië, Duitsland en Nederland zijn verschillende rehabilitatiemethoden ontwikkeld.
Gezamenlijke uitgangspunten zijn:
• Behandeling bij ernstig psychisch lijden moet worden aangevuld met rehabilitatie. Rehabilitatie
is een aanvulling, geen vervanging voor behandeling;
• Rehabilitatie richt zich op veranderingen die nodig zijn om maatschappelijke rollen te
vervullen;
• De cliënt bepaalt wat er gaat gebeuren;
• De nadruk ligt op wat mogelijk is, niet op beperkingen;
• Rehabilitatie sluit aan bij het dagelijks leven van de cliënt.”(kenniscentrumrehabilitatie.nl,
2010)
De rehabilitatiemethode is vraaggericht. Er wordt zo veel mogelijk uitgegaan van de krachten van de
cliënt, het leven als individu en als medemens in de samenleving.
Karbouniaris (2010) haalt Wilken en Den Hollander (1999) aan. Volgens hen combineert de integrale
rehabilitatiebenadering:
1. Het opbouwen van een samenwerkingsrelatie met een cliënt;
2. Het bieden van individuele ondersteuning bij herstel, ontplooiing en kwetsbaarheid;
3. Het optimaliseren van de leefomgeving.
De rehabilitatiemethodiek kent vijf pijlers. Deze pijlers bepalen samen het draagvlak van de cliënt voor
een veranderingsproces. Aan de hand van deze vijf pijlers kan worden gekeken hoe je de cliënt van
punt a naar punt b krijgt. De vijf pijlers zijn:
1. Motivatie;
2. Status;
3. Vaardigheden;
4. Materiële steun;
5. Sociale steun.25
25
sharepoint.hu.nl (Bonny Mulder)
30
Bovenstaande pijlers zijn terug te vinden in het aanbod van Mind-Spring. In hoofdstuk twee staat
beschreven dat de volgende vormen van empowerment, zoals omschreven door Penninx en Scholten
(Lemma, 2005) aan bod komen in het Mind-Spring programma:
• Helpen bij behoud van regie over het leven;
• Sociale vaardigheden trainen;
• Het sociaal netwerk sterker maken;
• Maatschappelijk participatie stimuleren;
• Eigen initiatieven van cliënten ondersteunen.
Mind-Spring biedt echter geen materiële steun. Deze steun wordt door VluchtelingenWerk wel op
individueel niveau geboden.
Rehabilitatiemethode en de hulpverlener
Voor hulpverleners is bij de rehabilitatiemethode een gewenste houding en focus:
• Een houding van gelijkwaardigheid, partnerschap, acceptatie, begrip en empathie, hoop en
vertrouwen;
• Geloof dat herstel mogelijk is;
• Voortdurende en consistente steun;
• Handelen richten op herstel en empowerment;
• Rolverdeling; cliënt leidt;
• Aandacht voor hulp en steunbronnen in de omgeving.26
Indien de hulpverlener bovenstaande houding en focus heeft, zal dit het herstel van de cliënt
bevorderen. Droes & Korevaar (2008) beschrijven de volgende factoren die het herstel van de cliënt
bevorderen: hoop, steun en betrokkenheid van betrokkene, coping- en zelfzorgvaardigheden, moed en
diversiteit in rollen.
Bij de rehabilitatiemethode leidt de cliënt het proces. Bij Mind-Spring is dit een combinatie van de
vluchteling en/of asielzoeker en de trainer. Er zijn echter wel overeenkomsten in de houding van de
hulpverlener. Bijvoorbeeld een houding van gelijkwaardigheid, partnerschap, acceptatie, begrip en
empathie, hoop en vertrouwen en geloof dat herstel mogelijk is.
Het herstel van de cliënt is te zien door verbetering van het vervullen van verschillende rollen door de
cliënt:
• Rolvervulling ten aanzien van eigen wensen, verwachtingen en waarden;
• Rolvervulling in eigen directe omgeving;
• Het vervullen van algemene burgerrollen.
In paragraaf 4.1 wordt beschreven wat er gezegd kan worden over de effectiviteit van Mind-Spring.
Door bij de vluchtelingen en asielzoekers te kijken naar bovenstaande rollen, kan het effect van Mind-
Spring eventueel gemeten worden.
3.2.9 Peereducation
De peermethode
Het woord ‘peer’ betekent ‘iemand van dezelfde sociale groep gebaseerd op leeftijd, opleiding en
status’.27 Peereducation is het overdragen of delen van gezondheidsinformatie, waarden en
gedragingen door leden van gelijke leeftijd-, van gelijke status- of gelijke etnische groepen.
Peereducation kan toegepast worden in veel verschillende settings (bijvoorbeeld scholen en
26 www.sharepoint.hu.nl (S. Karbouniaris] 27
www.stopaidsnow.nl
31
asielzoekerscentra) en bij groepen van verschillende grootte.28
Peereducation is gericht op bewustwording en gedragsverandering bij een specifieke doelgroep. Als
het om veranderen van gedrag gaat, laten de meeste mensen zich het gemakkelijkst motiveren door
mensen die dicht bij hen staan, zoals naasten, vrienden of kennissen. Het positieve van peereducation
is dat de kloof tussen voorlichters en ontvangers verkleind wordt doordat ze tot dezelfde groep
behoren.29
Mind-Spring is vergelijkbaar met peereducation. Het is gericht op bewustwording en
gedragsverandering. Daarnaast is de Mind-Spring trainer een (voormalig) vluchteling en behoort hij tot
dezelfde etnische groep.
De ‘peereducator’
In zijn werkdocument ‘Peereducation bij SOA-preventie door de MOA en GGD (Assen, 2005) schrijft
Roelie Hamming het volgende over de peereducator:
“Een effectieve peereducator moet in staat zijn bij zijn doelgroep een wij-gevoel te creëren. Hij moet
vergeleken met zijn doelgroep een iets hogere status hebben, maar niet te hoog, want hij moet voor de
doelgroep haalbaar nastrevenswaardig zijn; hij is een rolmodel. In kleding, uiterlijk en taalgebruik
(dialecten) mag hij niet uit de toon vallen, want hij moet bij de groep horen (Voorham, 2003).
De peereducator moet geloofwaardig zijn voor de doelgroep, vanwege de betrouwbaarheid die hij
uitstraalt. Daarnaast moet de peereducator ook geloofwaardig blijven, door blijk te geven van
voldoende deskundigheid over het onderwerp. Dat kan bereikt worden door scholing en het kan
gestimuleerd worden door de peereducator te laten optreden als vertegenwoordiger van een
professionele organisatie. De peereducator zal met betrekking tot de inhoud van de voorlichting
ondersteund moeten worden door een professionele organisatie. Daarbij moet voornamelijk aandacht
zijn voor evenwicht in de verschillende rollen die de peereducator moet vervullen. De
geloofwaardigheid door de similariteit mag niet door een té groot accent op deskundigheid, of een té
groot accent op de vertegenwoordigende organisatie worden beschadigd (Voorham, 2003).
Elke peereducator vervult een brugfunctie tussen de doelgroep en de voorlichtende instantie. Hij of zij
moet beide posities kunnen begrijpen en invoelen en voor de ander kunnen verwoorden. Dat vraagt
inlevingsvermogen, maar ook begrip van de voorlichtingsprocessen. Hij moet zich kunnen inleven in
een zo groot mogelijk deel van de doelgroep, maar óók in de ‘opdrachtgevers’. De peereducator moet
in staat zijn de eigen rol in het proces van de voorlichting te plaatsen en te begrijpen.
Behalve betrokkenheid bij de doelgroep wordt meestal ook betrokkenheid bij het onderwerp gevraagd.
Als de peereducator bij het onderwerp van de voorlichting op geen enkele manier enige betrokkenheid
heeft, of de relevantie voor de doelgroep moeilijk kan begrijpen, dan is er geen basis voor die
voorlichting. In dat geval zal de motivatie om mee te werken aan de voorlichting relatief gering zijn. De
combinatie van betrokkenheid bij de doelgroep en betrokkenheid bij het onderwerp bepaalt voor een
belangrijk deel de mate van peerschap (Voorham, 2003).
Peereducators kunnen hun ‘werk’ alleen doen als zij door de doelgroep geaccepteerd worden. Deze
acceptatie blijkt niet alleen voort te komen uit gelijkenis met de doelgroep. Een tolerante en flexibele
houding zijn van even groot belang. Peereducators moeten met allerlei soorten mensen kunnen
werken, ongeacht hun geloof, privésituatie of politieke overtuiging. Dit lukt alleen als zij anderen met
respect behandelen en in hun waarde laten. Respect wordt onder andere geuit door, als dat gewenst
wordt, kleding en gedrag aan te passen aan de doelgroep. Als men respectvol met elkaar omgaat, is
het ook niet nodig het eigen geloof, de privésituatie of de politieke overtuiging te verzwijgen (Tan,
2000).”
28
Hamming,H. e.a. (2005), Peereducation bij SOA- preventie door de MOA en GGD, Assen 29
www.haarlem-mutare.nl
32
HooHooHooHooffffdsdsdsdstuk 4tuk 4tuk 4tuk 4 VerantwoordingVerantwoordingVerantwoordingVerantwoording
Om tot beantwoording van de onderzoeksvragen te komen hebben wij een praktijkgericht,
kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Wij hebben ons verdiept in de inhoud van Mind-Spring door middel
van verschillende gesprekken, interviews en enquêtes. We hebben de mogelijkheden onderzocht hoe
Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren.
Literatuuronderzoek
We hebben Mind-Spring gekoppeld aan theoretisch en wetenschappelijk verantwoorde literatuur
hebben we deskresearch uitgevoerd. We hebben ons onderzoek gericht op een project dat vanuit de
GGz georganiseerd wordt. Dit project, Mind-Spring, wordt in groepsverband gegeven en richt zich op
vluchtelingen en asielzoekers. Wij hebben onderzocht hoe dit project geïmplementeerd kan worden bij
VluchtelingenWerk. Door het bestuderen van relevante literatuur, zijn we nagegaan of de inhoud van
het project voldoende tot stand is gekomen middels reeds opgedane ervaringen in de hulpverlening
aan vluchtelingen, of dat er punten aangepast of verbeterd moeten worden. De gebruikte literatuur is
afkomstig van de opleiding maatschappelijk werk en dienstverlening van de Hogeschool Utrecht, de
mediatheek van Hogeschool Utrecht, verschillende gemeentebibliotheken en relevante websites. Wij
hebben getracht zoveel mogelijk recente literatuur te gebruiken.
We hebben literatuur bestudeerd op de volgende gebieden:
- Onderzoek doen;
- Empowerment,
- Rehabilitatie;
- Peereducation;
- Hulpverlening in groepsverband;
- (Hulpverlening aan) Vluchtelingen en asielzoekers;
- Psychosociale problematiek bij vluchtelingen en asielzoekers;
- Cultuurverschillen;
- Interculturele hulpverlening en interculturele communicatie;
- Psycho-educatie;
- Implementeren;
- Projectmatig werken.
Tevens hebben we informatie verzameld over:
- De organisatie VluchtelingenWerk;
- Mind-Spring
De informatie over VluchtelingenWerk hebben we via de medewerkers en website van deze organisatie
verkregen. De informatie over Mind-Spring komt uit foldermateriaal en draaiboeken die we van Mind-
Spring (GGz Dijk en Duin) hebben gekregen. Daarnaast hebben we informatie verkregen uit
verschillende gesprekken die we gevoerd hebben met de medewerkers van Mind-Spring. De
documenten van Mind-Spring hadden niet allemaal een titel, hierdoor was het lastig om in ons rapport
op een duidelijke manier naar dit document te verwijzen. We hebben besloten deze informatie wel te
verwerken in ons onderzoek, aangezien wij het als onmisbare informatie beschouwen.
De regio’s van VluchtelingenWerk waar dit onderzoek heeft plaatsgevonden
Binnen de tijd die voor ons onderzoek stond, was het niet haalbaar om alle veertien regio’s van
VluchtelingenWerk (zie bijlage A) mee te nemen in ons onderzoek. We hebben ervoor gekozen het
33
onderzoek op vier verschillende regio’s te richten. Namelijk de regio’s: Noordwestholland, Midden-
Nederland, Noord-Nederland en Midden-Gelderland.
Wij hebben voor de regio Noordwestholland gekozen, omdat Mind-Spring daar binnen verschillende
locaties heeft gelopen. De meeste lokale afdelingen van VluchtelingenWerk in Noordwestholland willen
doorgaan met het aanbieden van Mind-Spring.
Voor de regio’s Midden-Nederland, Noord-Nederland en Midden-Gelderland hebben wij gekozen,
omdat Mind-Spring daar nog niet heeft gelopen, of niet succesvol van de grond is gekomen in
samenwerking met VluchtelingenWerk.
We hebben een behoefteonderzoek gedaan bij de (directeuren van) bovengenoemde regio’s van
VluchtelingenWerk. Verder hebben we onderzocht waarom Mind-Spring bij een aantal afdelingen niet
(meer) van de grond is gekomen.
De ontwikkeling van de probleemstelling
We zijn begonnen met het formuleren van een heldere probleemstelling en onderzoeksvraag. Hiervoor
hebben we gesprekken gevoerd met drie directeuren en een projectmanager uit bovengenoemde vier
regio’s, namelijk:
- Dhr. H. Hagen (algemeen directeur VluchtelingenWerk Midden-Nederland)
- Dhr. G. Meijer (projectmanager VluchtelingenWerk Noord-Nederland)
- Mevr. T. Parson (directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland)
- Dhr. J. v.d. Werff (directeur Vluchtelingenwerk Midden-Gelderland)
We hebben bovenstaande personen bij ons onderzoek betrokken, met als doel te inventariseren of ze
op de hoogte zijn van Mind-Spring en op welke wijze zij met Mind-Spring aan het werk zijn, willen
gaan of zijn geweest. Een ander doel was om via deze directeuren en projectmanager contacten binnen
de verschillende regio’s op te doen.
De tweede stap in het onderzoek was een afspraak bij GGz Dijk en Duin. Daar hebben we gesproken
met P. Sterk (projectontwikkelaar Mind-Spring), B. Kieft (projectcoördinator Mind-Spring) en Dhr. A.
Azizi (Coördinator Vluchtelingenwerk IJmond-Noord, Heiloo en Texel en coördinator/trainer Mind-
Spring in regio Noordwestholland).
Het doel achter deze afspraak was ons te verdiepen in Mind-Spring. We wilden te weten komen
waarom Mind-Spring is opgezet, welke acties daarvoor zijn ondernomen, wat het Mind-Spring
programma precies inhoudt en in welke regio’s Mind-Spring actief is en/of was.
Observatie van een Mind-Spring bijeenkomst
Naar aanleiding van het gesprek bij GGz Dijk en Duin hebben wij, op uitnodiging van Dhr. A. Azizi, een
bijeenkomst van Mind-Spring bijgewoond op Texel. Deze bijeenkomst werd gegeven door trainer A.
Azizi. Het doel van onze aanwezigheid was Mind-Spring in de praktijk te observeren. Tijdens de
bijeenkomst hebben we gekeken naar de aspecten van het gedrag van de trainer en deelnemers die
voor ons onderzoek interessant zijn, bijvoorbeeld de interactie tussen de trainer en de deelnemers.30
Dit was tevens een goede mogelijkheid voor ons om te zien hoe een bijeenkomst van Mind-Spring er in
de praktijk aan toegaat.
Een ander doel van het bijwonen van de bijeenkomst was het in contact komen met de deelnemers. We
hebben hen geïnterviewd over hun ervaringen met betrekking tot Mind-Spring. We hebben op Texel
vier deelnemers geïnterviewd. We hebben ervoor gekozen deze deelnemers anoniem te laten. De reden
hiervoor was de deelnemers het gevoel te geven vrijuit te kunnen spreken en hierdoor sociaal
wenselijke antwoorden te voorkomen.
Nieuwe opdrachtgever
30
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hoger beroepsonderwijs, Amsterdam: Boom
34
Een volgende stap was de ontmoeting met S. van de Graaf, senior projectleider VluchtelingenWerk
Nederland. Onze opdrachtgever (J. Winter) was onverwacht gestopt bij VluchtelingenWerk Nederland en
S. van de Graaf is aangewezen als nieuwe opdrachtgever. Het doel achter deze afspraak was
kennismaking. Tevens was dit een goed moment om S. van de Graaf op de hoogte te brengen van de
inhoud van ons onderzoek.
Na de inventarisatie, uitgevoerd zoals hierboven beschreven, hebben we ervoor gekozen ons
onderzoek voornamelijk plaats te laten vinden in de regio Noordwestholland. Zoals we eerder in dit
hoofdstuk hebben beschreven, zijn er in deze regio veel positieve ervaringen met Mind-Spring. Om
erachter te komen hoe Mind-Spring in deze regio is opgestart, waarom Mind-Spring in deze regio
goed loopt en welke acties daarvoor zijn ondernomen, hebben we meerdere malen gesprekken
gevoerd - in de vorm van interviews - met T. Parson en A. Azizi. Het doel hiervan was om te
achterhalen wat de succesfactoren en voorwaarden waren voor de implementatie van Mind-Spring in
deze regio.
De interviews
We hebben nogmaals een interview gedaan met B. Kieft. Het doel hiervan was extra verdieping te
verkrijgen wat betreft Mind-Spring. Daarnaast wilden we via B. Kieft de contactgegevens van Mind-
Spring trainers verkrijgen.
Hierop hebben we vijf interviews afgenomen bij Mind-Spring trainers, namelijk: A. Azizi, A.
Abdulrazzaq, D. Twagirayezu, M. Hafidi en S. Yildirim. Twee trainers geven cursussen op
asielzoekerscentra en drie van hen geven cursussen binnen gemeenten via lokale afdelingen van
VluchtelingenWerk. Door zowel trainers met ervaring in asielzoekerscentra als trainers met ervaring in
een gemeente te interviewen, wilden we erachter komen of er verschil is tussen de trainingen in
asielzoekerscentra en gemeenten. De trainers hebben tot maximaal een jaar geleden nog Mind-Spring
trainingen verzorgd. Dit betekent dat hun ervaringen recent zijn en dus bruikbaar zijn voor ons
onderzoek.
De afgenomen interviews met de trainers waren zogeheten ‘open interviews’. De beleving van de
respondenten was van belang en stond centraal.31
Bovenstaande interviews waren halfgestructureerde interviews. Wij hebben gebruik gemaakt van een
vragenlijst waarbij de respondenten alle ruimte hadden voor eigen inbreng. We hebben ingespeeld op
de situatie en de respondenten zelf.32 Hier hebben wij voor gekozen, omdat de werkwijze en situatie
met betrekking tot Mind-Spring verschilt per regio. Doordat we met een vragenlijst hebben gewerkt,
werden alle onderwerpen die van belang waren voor ons onderzoek aangesneden. Door de respondent
ook ruimte te geven voor eigen inbreng en aanvulling, kregen wij meer zicht op de werkwijze in de
betreffende regio en konden wij daar inhoudelijk op ingaan.
Enquêtes lokale afdelingen VluchtelingenWerk
Gedurende het hele onderzoek hebben wij schriftelijke enquêtes afgenomen bij verschillende
medewerkers van VluchtelingenWerk:
- Elly van Ziel, Clustercoördinator Soest/Zeist;
- Linda Bavelaar, Werkbegeleider bij VluchtelingenWerk Rijswijk;
- Erik Moesker, plaatsvervangend directeur VluchtelingenWerk Noordwestholland;
- Nico Bus, Locatiemanager van VluchtelingenWerk Haarlemmermeer;
- Aziz Azizi, Coördinator Vluchtelingenwerk IJmond-Noord, Heiloo en Texel en
31
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hogerberoepsonderwijs, Amterdam: Boom 32
Verhoeven, N. (2006), Wat is onderzoek, praktijkboek methoden en technieken voor het hogerberoepsonderwijs, Amterdam: Boom
35
coördinator/trainer Mind-Spring in regio Noordwestholland.
Deze medewerkers hebben gewerkt met Mind-Spring. Zij waren allen bereid mee te werken aan ons
onderzoek. Het doel van de enquêtes was de ervaringen van deze contactpersonen betreffende Mind-
Spring te achterhalen.
De resultaten van de interviews en enquêtes zijn verwerkt in de analyse van de deelvragen. Met deze
informatie geven we deels antwoord op de onderzoeksvragen.
Observatie van een Mind-Spring bijeenkomst
Op uitnodiging van A. Azizi hebben we nogmaals een bijeenkomst van Mind-Spring bijgewoond,
ditmaal in Schagen. De bijeenkomst die in Schagen werd bijgewoond, was de laatste bijeenkomst van
de training. Dit was voor het onderzoek relevant, omdat in de laatste bijeenkomst een
evaluatiemoment met de deelnemers plaatsvond.
Bijwonen van Train-de-trainers
Later hebben we een Train-de-trainers bijeenkomst bijgewoond. Deze bijeenkomst werd verzorgd
door B. Kieft, A. Azizi en P. Sterk te GGz Dijk en Duin. Doel van het bijwonen van deze bijeenkomst was
te observeren hoe trainers worden opgeleid en te zien welke onderwerpen tijdens een training aan bod
komen. Ook was het interessant een aantal trainers-in-spé te spreken over hun beeld van Mind-Spring
en hun toekomstbeeld over het trainerschap.
Betrouwbaarheid
Na de deskresearch, interviews, gesprekken, observaties en enquêtes is alle informatie verzameld en
verwerkt. Alle gesprekken en interviews hebben we uitgewerkt en teruggegeven aan de geïnterviewden.
Hierdoor konden ze controleren of wij de gegevens correct verwerkt hadden.
Om te zorgen dat dit onderzoek betrouwbaar is, hebben we het conceptrapport gestuurd naar de
betrokken regiodirecteuren van VluchtelingenWerk, de opdrachtgever en P. Sterk, B. Kieft en A. Azizi
van Mind-Spring. Daarop hebben we gesprekken gevoerd voor terugkoppeling. Hun feedback,
aanvullingen en correcties hebben we verwerkt om tot een representatief eindrapport te komen.
36
HoofdstukHoofdstukHoofdstukHoofdstuk 5 5 5 5 Analyse en resultatenAnalyse en resultatenAnalyse en resultatenAnalyse en resultaten
5.1 Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
In paragraaf 5.1.2 staan de analyse en resultaten beschreven van de eerste deelvraag van dit
onderzoek. Om de resultaten van deze deelvraag duidelijk te maken is ervoor gekozen te beginnen
met een theoretisch intermezzo. Dit theoretische intermezzo zal gaan over onderzoek naar effecten
binnen de hulpverlening.
5.1.1. Theoretisch intermezzo
Volgens Van der Stel (2005) is het mogelijk de effecten van groepstherapie te onderzoeken middels
experimenteel- of observationeel onderzoek. Observationeel onderzoek vindt meestal plaats binnen de
klinische groepstherapie en kan het besluit teweeg brengen om tot experimenteel onderzoek over te
gaan. Mind-Spring is geen groepstherapie, maar de bijeenkomsten van Mind-Spring hebben wel
overeenkomsten met groepstherapie. Aan de hand van de hierop volgende theorieën kan bekeken
worden of de effecten van Mind-Spring op de dezelfde manieren te onderzoeken zijn als de effecten
van groepstherapie.
In zijn boek ‘Groepspsychotherapie en onderzoek, handleiding voor de praktijk’ (Houten, 2005) haalt
Van der Stel experimenteel en observationeel onderzoek aan. Wellicht zijn enkele aspecten van deze
methoden te gebruiken om het effect van Mind-Spring te meten. Hieruit valt het volgende samen te
vatten33:
Om na te gaan of veranderingen het gevolg zijn van een therapeutische interventie wordt meestal
gebruik gemaakt van een experimenteel onderzoek. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door middel van
een controlegroep. Dit kan een groep mensen zijn die geen behandeling krijgt, een wachtlijstgroep,
een placebogroep (deelnemers krijgen een niet-werkzaam geachte vorm van therapie en/of aandacht)
of een groep die de gebruikelijke (te onderzoeken) therapie krijgt. Als onderzoekers bijvoorbeeld
vermoeden dat een interpersoonlijke therapie voor depressie de meest effectieve vorm van
psychotherapie is voor depressie, dan is het beter de therapie af te zetten tegen een andere vorm van
therapie.
Verschillende typen experimenteel onderzoek zijn:
• Ontwerp met een voor- en nameting en een controlegroep;
• Ontwerp met alleen een nameting en een controlegroep;
• Solomon-viergroepenontwerp (geschikt om vast te stellen of er sprake is van effecten van de
voormetingen op de metingen na afloop van de interventie);
• Factorieel ontwerp (het onderzoeken in een studie van meerdere kenmerken van interventie;
meerdere onafhankelijke variabelen op een afhankelijke waarde onderzoeken);
• Quasi-experimenteel ontwerp;
• Multipele-behandelingsontwerp (uitkomsten van twee of meer behandelingen onderzoeken)
Bij een experimenteel onderzoek is het cruciaal dat de onderzoeker nagaat of de handleiding van de
interventie nageleefd wordt. Tevens moet de steekproef representatief en at random (aselect) zijn.
Door dit onderzoek is het mogelijk te vergelijken wat de effecten van dezelfde behandeling zijn bij
verschillende doelgroepen.
Bij Mind-Spring zijn dit bijvoorbeeld de effecten van de bijeenkomsten op verschillende doelgroepen
als oorlogsveteranen, ouders van wie de kinderen zijn overleden etc.
33
Van der Stel, J. (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek handleiding voor de praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
37
Observationeel onderzoek komt veel voor in klinische praktijken. Het levert gegevens op over
verbanden maar geeft zelden conclusies over causale relaties. Conclusies uit observationeel onderzoek
kunnen voldoende argumenten opleveren om alsnog experimenteel onderzoek uit te voeren
Verschillende typen observationeel onderzoek zijn:
• Caseserie: onderzoek naar groepen mensen zonder vergelijkende controlegroep;
• Casecontrol; onderzoeksontwerp als caseseries, maar met controlegroep (gedrag
variabelen wordt gecontroleerd maar niet gemanipuleerd)
• Retrospectieve cohortstudie; niet-experimenteel onderzoek waarin bij een of meer
groepen mensen achteraf wordt nagegaan welke factoren van invloed zijn geweest op
specifieke verschillen tussen de groepsleden;
• Prospectieve cohortstudie; een of meer groepen mensen worden gevolgd; nagaan
welke factoren van invloed zijn op later waargenomen verschillen34.
In het boek ‘Basismodel voor methodisch hulpverlenen in het maatschappelijk werk’ (Snellen, 2007)
zijn de volgende kenmerken van onderzoek in de sociale sector beschreven:
“Variabelen, processen en werkzame factoren zijn in de sociale sector lang niet altijd experimenteel
en/of kwantitatief onderzoekbaar of meetbaar. In de sociale werkelijkheid gaat het (ook) om sociale
ervaringen en de wijze waarop die in sociale constructies en betekenissen vorm krijgen. Daar is
kwalitatief onderzoek voor nodig dat uitgaat van een interpretatieve benadering: de onderzoeker
probeert te ontdekken hoe de actor/het subject de situatie definieert. Begrippen en hypothesen
worden in samenspraak met de ‘onderzoekssubjecten’ ontwikkeld. De onderzochten zijn participanten
in het onderzoek. De ontwikkeling is bottom-up en leidt tot practicebased evidence ofwel
ervaringskennis. De werker leert van (onderzoek, evaluatie, intercollegiale toetsing van)
praktijkgevallen.”
Daarnaast beschrijft Snellen (2007) echter dat in het sociale domein wel objectieve variabelen of
gestandaardiseerde meetinstrumenten aan te wijzen zijn. Voorbeelden van harde effectindicatoren zijn:
alcohol- en drugsconsumptie, recidive plegen, al dan niet weer vervallen in het maken van
problematische schulden of scores op neuroticisme-, depressie- en copingschalen. Er is grote
achterdocht ten aanzien van zelfrapportage van proefpersonen over hun condities en mentale staat.
Voor een groot deel van de sociale interventies ontbreken deze indicatoren en normen. De
belangrijkste effecten bestaan uit subjectief ervaren gevoelens als: het gevoel begrepen te zijn, weer
greep op de situatie hebben, er weer tegen kunnen en (heel belangrijk) geleerd te hebben met de
situatie om te gaan.
“Indien men subjectief beleefde ervaringen als geldige evidence beschouwt voor die effecten, die in
principe alleen subjectief ervaren kunnen worden, kan men ook nagaan bij welke vorm van interventie
of bij welke interventiekenmerken bepaalde baten in meer of mindere mate worden ervaren. En die
evidence is net als de evidence van een meer klassieke meetbenadering eveneens te gebruiken als
onderbouwing van ‘good practice’.” (Snellen, 2007)
5.1.2 Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
5.1.2.1 Inleiding
Volgens B. Kieft (23-02-2010) is de effectiviteit van een preventief hulpverleningsproject als Mind-
Spring moeilijk te meten. Er is eerder contact geweest tussen de GGz Dijk en Duin en de Vrije
34
Van der Stel, J. (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek, handleiding voor de praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
38
Universiteit van Amsterdam om de effecten van Mind-Spring door middel van een onderzoek te meten.
Dit onderzoek is echter nooit uitgevoerd omdat het moeilijk is de effectiviteit van preventie te
bewijzen. Daarnaast zijn er veel interveniërende variabelen binnen asielzoekerscentra. Hierbij kan
gedacht worden aan een dreigende factor, bijvoorbeeld uitzetting. P. Sterk (28-04-2010) geeft aan dat
een dergelijke dreiging zo’n grote invloed heeft, dat het effect van Mind-Spring onzichtbaar wordt bij
de groep die Mind-Spring heeft gevolgd.
Er kan echter wel degelijk wat over de effectiviteit gezegd worden. Dit valt te onderzoeken door de
methodiek te vergelijken met ervaringen en reeds bestaande methodieken uit de hulpverlening gericht
op dezelfde doelgroep. Daarnaast valt middels observaties tijdens groepsbijeenkomsten veel te
ontdekken over de houding en methodiek van de trainer en het effect hiervan op de deelnemers.
5.1.2.2. Onderzoek
Op dit moment is er weinig tot geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van Mind-Spring. “De
evaluaties die zijn geweest, zijn bij de deelnemers afgenomen direct na een training. Hierin werd vooral
gevraagd wat de deelnemers van de training vonden. Deze antwoorden zijn echter niet altijd duidelijk
omdat de deelnemers vaak sociaal wenselijke antwoorden geven.”(P. Sterk, 01-02-2010)
Projectcoördinator B. Kieft (23-02-2010) geeft aan dat er eerder gesprekken zijn geweest met Dhr.
Engelkamp van de VU om te bespreken op welke manier onderzocht kan worden hoe de effecten van
Mind-Spring onderzocht kunnen worden. Dhr. Engelkamp gaf, aldus B. Kieft, echter aan dat hier teveel
haken en ogen aan zitten en het onmogelijk is om dit te onderzoeken.
Dhr. Engelkamp gaf al aan dat het lastig is de uitkomst van een effectenonderzoek betrouwbaar te
maken. Mind-Spring is op dit moment nog aan het kijken op welke manier de effecten van Mind-
Spring onderzocht kunnen worden. “Er moet rekening worden gehouden met sociaal wenselijke
antwoorden. We willen geen kwalitatief onderzoek maar een onderzoek met keiharde cijfers. Het is wel
een idee, mogelijk structureel dezelfde enquêtes te geven aan de deelnemers, zowel aan het begin als
het eind van de cursus. Hierdoor kan er toch gezien worden waar de deelnemers in vooruit zijn
gegaan.” (B. Kieft, 23-02-2010)
Bij bovenstaande uitspraken is echter een aantal theoretische opmerkingen te plaatsen. Deze
opmerkingen zullen een aanloop geven naar enkele aanbevelingen. Het gaat onder andere om de
volgende punten, zoals omschreven in het theoretisch intermezzo:
• Effectonderzoek is lastig betrouwbaar te maken (Engelkamp);
• Effectonderzoek vraagt om een nulmeting (Van der Stel, 2005);
• Effecten van de hulpverlening (Snellen, 2007).
Vanuit de organisatie van Mind-Spring is gezegd dat onderzoek naar de effecten van de
groepsbijeenkomsten van Mind-Spring niet of nauwelijks mogelijk is omdat:
- “Er weinig cultuuronafhankelijk testmateriaal beschikbaar is voor tien verschillende
culturen;
- Binnen de asielzoekerscentra veel interveniërende variabelen zijn. Een cursus kan positieve
effecten hebben die echter zo weer ongedaan kunnen worden gemaakt door overplaatsing
naar een ander asielzoekerscentrum of berichten over onrusten in het land van herkomst.”
(P. Sterk, 28-04-2010)
5.1.2.3 Evaluaties
A. Azizi (2010) geeft aan dat er tijdens de laatste bijeenkomst altijd een evaluatiemoment plaatsvindt
met de deelnemers. In deze evaluatie krijgen de deelnemers de kans om hun mening over Mind-Spring
te geven. A. Azizi geeft echter aan dat de deelnemers veel sociaal wenselijke antwoorden geven. Om
39
die reden stuurt hij altijd drie á vier weken na de laatste bijeenkomst een uitnodiging om terug te
komen en nogmaals te evalueren. De deelnemers hebben dan hun certificaat ontvangen en hebben de
tijd gehad om te kunnen nadenken over Mind-Spring. Hierdoor geven ze eerder aan wat ze minder
goed vinden aan Mind-Spring. Hier moet benadrukt worden dat iedere trainer zijn eigen manier van
evalueren heeft. Volgens P. Sterk is dit positief, omdat iedere trainer een cultuurspecifieke benadering
hanteert.
5.1.2.4 Observaties van het onderzoeksteam bij twee Mind-Spring bijeenkomsten
“Veel cliënten kampen, op grond van hun voorgeschiedenis, met een negatief zelfbeeld, schrijven hun
problemen/falen toe aan zichzelf, hebben een lage inschatting van eigen effectiviteit en geven blijk van
een externe beheersingsoriëntatie. Deze cliënten verwachten van de hulpverlener (Bouwkamp & De
Vries, 1992):
‘[…] een zorgzame en vriendelijke benadering. Zij stellen luisteren gelijk aan zorg. Maar voor hen zijn
de zorgzame hulpverleners alleen helpend tot op een zeker punt, want belangstelling moet gekoppeld
zijn aan daadwerkelijke actie. De cliënten zien de hulpverlener als de deskundige die weet hoe hun
probleem aangepakt en opgelost moet worden, zij verwachten een actieve houding en raad en advies
van hem. De hulpverlener wordt als bekwaam gezien als hij lijkt op de cliënt qua leeftijd en sekse, de
manier waarop hij praat over zijn eigen ervaringen en als hij laat merken dat hij weet hoe hij de
problemen moet aanpakken en daartoe actie onderneemt.’
Cliënten verwachten van de hulpverlener een combinatie van ‘een actief sturende’ en een
ervaringsgerichte’ houding, een combinatie van ‘praktisch en persoonlijk werken’. Soortgelijke
bevindingen zijn ook aangetroffen bij Schaap et al. (1993). Zij noemen een groot aantal onderzoeken,
waarbinnen de cliënten voor hen belangrijke therapeutstijlen moeten scoren. Zij schrijven:
‘De kenmerken die cliënten als belangrijk ervaren en die een positief verband laten zien met het
therapieresultaat:
- een persoon met wie ik mijn persoonlijke problemen kan bespreken en die mij helpt;
- emotionele warmte en begrip;
- een sympathieke en sterke persoonlijkheid;
- het ervaren van ondersteuning en troost;
- het krijgen van advies.’
Hiermee zijn de persoonlijke kwaliteiten gegeven die, in de ogen van de cliënt, de werker tot een
aantrekkelijke, betrouwbare en deskundige hulpverlener maken: hij is vriendelijk en zorgzaam,
belangstellend en betrokken, bemoedigend en ondersteunend, actief, praktisch en duidelijk, open en
informeel; kortom, hij geeft blijk van een ondersteunend-directieve houding. Met behulp van deze
kwaliteiten kan de hulpverlener de werkrelatie en de cliëntontwikkeling positief beïnvloeden.” (Snellen,
2007)
Ter verduidelijking wordt het citaat uit paragraaf 2.2.2.3 in het deel ‘Groepscohesie’ hier herhaald:
“Een groot deel van het Mind-Spring product zijn de trainers. Zij hebben dezelfde ervaring als de
deelnemers en zijn daardoor erg toegankelijk. Er is voor gekozen om vluchtelingen en asielzoekers als
trainers op te leiden om vertrouwen te geven aan de deelnemers. Ook het draaiboek is natuurlijk
belangrijk. Dit draaiboek is geschreven om aan te geven welk effect bereikt moet worden aan het eind
van een bijeenkomst. Maar in de praktijk werkt dit anders. De sfeer in de groep is erg afhankelijk van
de trainer en het vertrouwen dat hij uitstraalt. Maar voor de ene trainer is dit makkelijker dan voor de
andere trainer. De juiste aansluiting met de doelgroep zorgt voor de meeste openheid. Groepscohesie
40
is een belangrijk element van Mind-Spring. Het komt ook wel eens voor dat de deelnemers erg
wantrouwig zijn richting de trainer. Ze denken dan dat hij is ingehuurd om hen in de gaten te houden.”
(B. Kieft, 23-02-2010).
In het belang van het onderzoek is er tijdens twee verschillende bijeenkomsten van twee verschillende
cursussen van Mind-Spring observatie gedaan. Beide cursussen werden door dezelfde trainer gegeven.
Tijdens de bijeenkomsten werd bevestigd dat het belangrijkste product van Mind-Spring de trainer is.
De trainer straalde vertrouwen uit waardoor de deelnemers zich op hun gemak leken te voelen. De
trainer gaf aan vertrouwen te hebben in de toekomst van de deelnemers. De deelnemers werden op die
manier gemotiveerd om actief deel te nemen aan het integratieproces. Er moet worden benadrukt dat
beide bijeenkomsten gekenmerkt werden door een open en rustige sfeer. De inhoudelijke stof van de
bijeenkomsten werd luchtig behandeld en besproken. Dit had als resultaat dat de drempel om over de
thema’s te praten laag lag. Er was veel interactie tussen trainer en deelnemers.
Opvallend was dat de bijeenkomsten gemakkelijk onderbroken werden. Deelnemers en/of gasten
kwamen te laat binnen en mobiele telefoons gingen af. Dit zorgde voor een onrustige sfeer in de
groep. Niet te achterhalen was of dit het gevoel van saamhorigheid en veiligheid in de groep aantastte,
waaruit te veronderstellen valt dat de trainer zorgt voor een bepaalde mate van invoegkwaliteit van de
bijeenkomsten.
Aan de hand van de observaties en bovenstaande onderzoeken kan verondersteld worden dat het
concept ‘voor en door vluchtelingen’ effectief is. Het succes zit in het opleiden van een
ervaringsdeskundige tot trainer, om cursussen te geven aan deelnemers met dezelfde etnische
achtergrond. Hierdoor worden barrières als cultuurverschillen en de daarbij verschillende manier van
communiceren weggenomen. Met de manier van communiceren wordt bedoeld: “taalgebruik en
communicatieve gewoonten, bijvoorbeeld de manier van vragen, wijze van iets beweren, explicitering
van uitingen, kennis en hantering van het appellerende karakter van boodschappen. Het is van belang
dat de hulpverlener in deze opzichten kan ‘invoegen’.” (Snellen, 2007)
Gedurende de observaties is tevens naar voren gekomen dat de trainer nauw betrokken is bij de
deelnemers. De trainer legde de nadruk op persoonlijk contact en onthulde eigen gevoelens. Snellen
(2007) bevestigt dat dit de cliënten een gevoel van competentie en macht in de relatie geeft, wat
helpend schijnt te werken.
“Voor veel cliënten is niet alleen een betrokken, ondersteunende benadering noodzakelijk, maar ook
een sturend-structurerende. Dit sturend-structurerende komt tot uitdrukking in de mate waarin de
hulpverlener opdrachten geeft, concreet is en rechtstreekse antwoorden, suggesties en adviezen geeft.
Kortom de mate waarin en de wijze waarop hij het voortouw neemt, richting wijst, zaken vanuit zijn
eigen kader aan de cliënt voorlegt en, in het uiterste geval, oplegt. De wijze van sturing kan ook zo
zijn, dat hulpverlener zaken uit de cliënt zelf naar boven laat komen.” (snellen, 2007)
Mind-Spring sluit voornamelijk aan op laatstgenoemde. De trainer stuurt de bijeenkomst door middel
van het geven van opdrachten en het uitleggen van de theorie. De deelnemers bepalen zelf wat ze wel
en niet vertellen. Dit heeft een positief effect, omdat deze manier van aanpak de open en gemoedelijke
sfeer binnen de groep bevordert. Er kan gezegd worden dat de cliënt hierdoor zijn eigen leerproces in
handen neemt.
5.1.2.5 Het effect van Mind-Spring op deelnemers
41
De geïnterviewde deelnemers zijn enthousiast over Mind-Spring. Ze geven allen aan dat Mind-Spring
erg goed werkt. Ze vinden het fijn dat hun problemen erkend worden en dat ze dit kunnen delen
binnen de groep. Geen van de geïnterviewde deelnemers heeft kritiek op Mind-Spring.
De trainers van Mind-Spring merken aan het gedrag van de deelnemers dat de bijeenkomsten effect
hebben. Trainer H. geeft aan dat de deelnemers tijdens de cursus met elkaar gingen praten en dat hij
de deelnemers daardoor zag veranderen. Hij probeert de deelnemers bewust te maken van hun eigen
problemen. Deze bewustwording maakt de deelnemers nog sterker en motiveert ze voor het
inburgeringstraject. Trainer H. zegt dat de inburgering bij een aantal deelnemers beter verliep nadat zij
deel hadden genomen aan de Mind-Spring cursus. Medewerkers van de Sociale Dienst in de gemeente
Schagen bevestigden dit.
Hieronder enkele citaten van de deelnemers:
“Ik weet nu dat mijn problemen niet gek zijn, maar ik leer juist hoe ik ermee om moet gaan. Ik leer
door Mind-Spring ook nieuwe mensen kennen en leer de Nederlandse taal een beetje”. (Deelneemster
Mind-Spring, 19-02-2010)
“Ik kom een half uur eerder omdat ik Mind-Spring zo leuk vind. Ik kan dan gezellig met de rest praten
maar wil ook niet te laat komen omdat ik het dan niet meer begrijp. Na Mind-Spring wil ik de taal leren
en gaan werken. Door Mind-Spring ken ik dan beter de weg in Nederland.” (Deelnemer Mind-Spring,
19-02-2010)
Bij de interviews van de deelnemers zijn verschillende kanttekeningen te plaatsen. De uitkomsten zijn
minder betrouwbaar omdat er een taalbarrière was tijdens de interviews. Er moet rekening worden
gehouden met het feit dat veel deelnemers sociaalwenselijke antwoorden hebben gegeven, omdat wij
tijdens de bijeenkomst aanwezig waren en contact hebben met de trainer. Dit kan de betrouwbaarheid
van de uitkomsten hebben aangetast. Tevens kwamen alle geïnterviewde deelnemers van eenzelfde
bijeenkomst en trainer.
Nog meer citaten van deelnemers uit asielzoekerscentra zijn te vinden in bijlage E.
5.1.2.6 Het effect van Mind-Spring op trainers
Naast het effect op de deelnemers, heeft Mind-Spring ook effect op de trainers. De effecten zijn
persoonlijk en verschillen daarom per trainer.
Een aantal geïnterviewde trainers gaf aan het fijn te vinden andere mensen te helpen. De trainers zijn
ervaringsdeskundigen en weten hoe moeilijk de vluchtelingen het hebben. Door andere mensen bij te
staan in een dergelijke situatie, krijgen ze zelf positieve energie. Trainer D. geeft aan dat veel mensen
in de asielzoekerscentra problemen hebben. Hij vindt het fijn deze mensen te helpen. Tevens geeft hij
aan de training te geven omdat hij nog geen werk gevonden heeft. Mind-Spring geeft hem een
dagbesteding.
Trainer Z. (07-03-1010) geeft aan dat Mind-Spring voor haar een mooie kans was om meer te leren
van andere culturen. “Afrika is voor de meeste Nederlanders erg ver van hun bed. Maar je komt ze wel
als cliënten tegen in je werk. Mind-Spring brengt het continent Afrika dichterbij”
Trainer H. (01-03-2010) geeft aan dat Mind-Spring hem erg geholpen heeft. Hij was alleen met zijn
42
problemen, maar door de cursus heeft hij geleerd dat praten belangrijk is. Het goede aan Mind-Spring
vindt hij dat hij de vluchtelingen helpt met integreren.
“Sommige trainers hebben een baan gevonden door deel te nemen aan Mind-Spring. Door de nauwe
samenwerking met de GGz kunnen ze zich dikwijls profileren binnen deze organisatie”. (P. Sterk, 28-
04-2010)
43
Hoofdstuk zesHoofdstuk zesHoofdstuk zesHoofdstuk zes ConclusieConclusieConclusieConclusies en aanbevelingens en aanbevelingens en aanbevelingens en aanbevelingen
Inleiding
In dit hoofdstuk worden conclusies getrokken naar aanleiding van de analyse en resultaten die naar
voren komen in het onderzoeksrapport. In de eerste paragraaf zullen we per deelvraag de conclusies
behandelen. In de tweede paragraaf zullen we aan de hand van de conclusies onze aanbevelingen
geven voor de implementatie van Mind-Spring binnen lokale afdelingen van VluchtelingenWerk.
Conclusies
De hoofdvraag van dit onderzoek is: “Wat zijn de mogelijkheden om Mind-Spring binnen de lokale
afdelingen van VluchtelingenWerk Nederland te implementeren?”
Om dit in kaart te brengen zijn er deelvragen opgesteld. In deze paragraaf zullen de deelvragen
achtereenvolgend aan bod komen. De deelvragen luidden:
4. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
5. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij
verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk?
6. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring binnen andere lokale afdelingen van
VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
Deelvraag 1. Wat kan er gezegd worden over de effectiviteit van Mind-Spring?
Voor het plaatsvinden van Mind-Spring is financiering nodig, die veelal bestaat uit gemeentesubsidies.
Om de kans op subsidieverstrekking te vergroten, is het aan te raden het product in resultaten te
kunnen presenteren. Wanneer de effecten van Mind-Spring in resultaten zijn uit te drukken, zal dit een
bijdrage leveren op de subsidieaanvraag en vooral de toezegging ervan.
De effectiviteit van een preventief hulpverleningsproject als Mind-Spring is moeilijk te meten en
betrouwbaar te maken. P. Sterk (2010) geeft hiervoor de volgende verklaringen:
- “Er is weinig cultuuronafhankelijk testmateriaal beschikbaar voor tien verschillende culturen;
- Binnen de asielzoekerscentra zijn er veel interveniërende variabelen.” Een voorbeeld hiervan is
een dreigende factor als uitzetting.
GGz Dijk en Duin heeft wel getracht de effectiviteit van Mind-Spring te laten onderzoeken door de Vrije
Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek is uiteindelijk niet uitgevoerd wegens de moeilijk te
bewijzen effectiviteit van preventie.
Wij kunnen echter concluderen dat de effectiviteit waarneembaar is aan de hand van onderstaande
punten:
• De methodiek van Mind-Spring is te vergelijken met ervaringen en reeds bestaande
methodieken uit de hulpverlening gericht op dezelfde doelgroep. Uit de analyse van deelvraag
twee is gebleken dat de ervaringen met Mind-Spring van verschillende gemeenten zeer positief
zijn.
• Snellen (2007) bevestigt dat in de sociale sector de belangrijkste effecten bestaan uit subjectief
ervaren gevoelens als: het gevoel begrepen te zijn, weer greep op de situatie te hebben, er
weer tegen aan te kunnen en geleerd te hebben met de situatie om te gaan. Hij voegt hier aan
toe dat subjectief beleefde ervaringen, als geldige evidence beschouwd kunnen worden voor
44
die effecten. De houding van de trainer kan van positieve invloed zijn op de deelnemers van de
Mind-Spring cursus.
• Momenteel vindt er tijdens de laatste bijeenkomst altijd een evaluatie plaats met de
deelnemers. Trainer en sociaal psycholoog A. Azizi geeft aan dat er rekening gehouden moet
worden met sociaal wenselijke antwoorden. Mind-Spring heeft het plan om in de toekomst de
deelnemers aan het begin en aan het eind van de cursus een enquête in te laten vullen, maar
ook dan moet er rekening worden gehouden met sociaal wenselijke antwoorden.
• Middels observaties tijdens groepsbijeenkomsten was veel te ontdekken over de houding en
methodiek van de trainer en het effect hiervan op de deelnemers. Aan de hand van de
observaties van de onderzoekers kan het volgende verondersteld worden:
o Het concept ‘voor en door vluchtelingen’ is effectief;
o De trainer is nauw betrokken bij de deelnemers;
o De geïnterviewde deelnemers zijn enthousiast over Mind-Spring. Ze geven allen aan
dat Mind-Spring erg goed werkt. Ze vinden het fijn dat hun problemen erkend worden
en dat ze dit kunnen delen binnen de groep;
o De trainers van Mind-Spring merken aan het gedrag van de deelnemers dat de
bijeenkomsten effect hebben;
o De effecten op de trainers verschillen per persoon.
• De ervaringen met Mind-Spring van verschillende gemeenten zijn erg positief. Deze
ervaringen zijn mee te nemen in de waarneembare effecten van Mind-Spring. De ervaringen
betreffen vooral betere resultaten op de inburgeringscursus en het aanpassingsvermogen
van de deelnemers.
Deelvraag 2. Wat zijn de voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond is gekomen bij
verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk?
Beheersaspecten
De verschillende beheersaspecten om Mind-Spring te implementeren binnen de lokale afdelingen van
VluchtelingenWerk zijn: tijd, geld, kwaliteit, informatie en organisatie. Als er bij het ene beheersaspect
minder marge is, betekent dit dat er meer marge nodig is bij een ander beheersaspect.
• Tijd: Het landelijk implementeren van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk hoeft niet
veel tijd te kosten. Er is al een voorbeeldregio: VluchtelingenWerk Noordwestholland.
• Geld: In bijlage H staat de begroting van VluchtelingenWerk Noordwestholland. Het is van
belang deze niet boven de 10.000 euro uit te laten komen.
• Kwaliteit: Mind-Spring hecht grote waarde aan de kwaliteit van haar bijeenkomsten. Deze
kwaliteit is onder andere afhankelijk van de trainers, hun achtergrond, de opleiding die zij
krijgen en het plaatsvinden van evaluaties.
• Informatie: Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale
afdelingen en lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en
verantwoordelijkheden krijgt.
• Organisatie: Per lokale of regionale afdeling van VluchtelingenWerk zou er iemand
aangesteld kunnen worden als projectleider. Daarnaast moet Mind-Spring passen binnen
de visie en doelstellingen van de organisatie VluchtelingenWerk. Uit de ervaringen van
VluchtelingenWerk Noordwestholland blijkt dat dit goed op elkaar aansluit.
45
Voorwaarden
Zoals ook in de uitwerking van de deelvragen staat beschreven, gelden er voor Mind-Spring,
VluchtelingenWerk en de gemeenten verschillende voorwaarden onder welke Mind-Spring van de grond
is gekomen bij verschillende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Hieronder zullen deze apart van
elkaar aan bod komen.
Voorwaarden Mind-Spring
Een eerste voorwaarde om een project als Mind-Spring te laten functioneren, is het onder de aandacht
brengen van het bestaan ervan. Dit is onder andere gedaan via contacten bij AZC’s, de regiomanagers
van VluchtelingenWerk en de trainers.
1. Coördinatie GGz Dijk en Duin
• Momenteel coördineert GGz Dijk en Duin Mind-Spring. Gebleken is dat GGz Dijk en Duin
niet genoeg capaciteit en middelen heeft om Mind-Spring landelijk te coördineren.
• In het geval van landelijke implementatie zal VluchtelingenWerk de coördinatie op zich
moeten nemen. Dit kan landelijk door het Landelijk Bureau of regionaal via de regionale
afdelingen van VluchtelingenWerk.
2. Samenwerking
• Om Mind-Spring landelijk te implementeren binnen VluchtelingenWerk is een goede
samenwerking en communicatie met GGz Dijk en Duin van groot belang. Het contact
tussen deze GGz instelling en VluchtelingenWerk Noordwestholland loopt reeds goed.
• Aangezien GGz Dijk en Duin een beperkt aantal uren beschikbaar heeft voor Mind-Spring,
wordt er voorgesteld de coördinatie te laten oppakken door de regionale afdelingen van
VluchtelingenWerk. GGz Dijk en Duin beschikt namelijk niet over voldoende geld en tijd.
• Naast een goed contact met VluchtelingenWerk, moet GGz Dijk en Duin ook beschikken
overeen goed contact en nabije ondersteuning van andere GGz instellingen. Er moet
namelijk tijdens de Mind-Spring bijeenkomsten een GGz coach aanwezig zijn. Daarnaast
moet de GGz coach tijd vrijmaken voor evaluaties. Bij een landelijk implementatie van
Mind-Spring moeten de medewerkers van de GGz instellingen gemotiveerd worden om
mee te werken.
3. Overige GGz instellingen en medewerkers
• Een goed contact met en nabije ondersteuning van de GGz zijn een voorwaarde.
• De professionaliteit en interculturele kennis van de GGz psycholoog die bij de cursus
aanwezig is, zijn onmisbaar. Bijvoorbeeld in het geval wanneer er sprake is van psychische
ziektebeelden van een deelnemer. De GGz psycholoog kan deze herkennen en de
deelnemer op weg helpen naar de reguliere GGz hulpverlening.
4. Trainers
• Goedopgeleide trainers zijn onmisbaar voor Mind-Spring.
• Het blijkt dat het moeilijk is trainers vast te houden. Er wordt veel geïnvesteerd in het
opleiden van de trainers. Om die reden gaat er bij elke trainer die stopt tijd en geld
verloren.
46
• Daarnaast zorgt dit ervoor dat er weinig trainers zijn met genoeg ervaring om een nieuwe
groep trainers op te leiden, wat wel van belang is voor de uitbreiding van Mind-Spring.
• Er bestaan grote verschillen in de beloningen van trainers. De meeste werken als
vrijwilliger bij Mind-Spring en krijgen een onkostenvergoeding. Sommige trainers krijgen
een vrijwilligersvergoeding, een aantal krijgt daadwerkelijk salaris. Dit speelt mee bij het
vasthouden van de trainers; want zodra een vrijwilliger een vaste baan krijgt, kan hij
meestal cursussen meer geven.
5. Werving
• Uit ervaring blijkt dat het werven van deelnemers voor Mind-Spring vaak moeizaam is voor
autochtonen. Het blijkt dat de werving van de doelgroep het meest succesvol verloopt,
wanneer een bekende van of sleutelfiguur binnen de doelgroep hier zorg voor draagt.
• Een uitgangspunt van Mind-Spring is dat de groep qua taal en cultuur homogeen is. Dit
zorgt soms voor problemen bij het samenstellen van een groep, gezien potentiële
deelnemers vaak van verschillende afkomst zijn. Daardoor zouden de groepen te klein
worden. In sommige gevallen is er vanwege dit probleem gewerkt met heterogene
groepen. Dit heeft nog geen problemen opgeleverd.
6. Evaluatie
• Evaluaties zijn van groot belang om de kwaliteit te waarborgen. Hier moet veel aandacht
aan besteed worden.
• Er dienen evaluaties plaats te vinden tussen alle betrokken partijen.
7. Bekendheid van Mind-Spring
• Om Mind-Spring van de grond te krijgen, is het van belang dat de partijen die ermee gaan
werken voorkennis hebben van het project. Inmiddels is men bezig geweest met
verspreiding op AZC’s, bij VluchtelingenWerk en door middel van mond-op-mond reclame.
• Wanneer Mind-Spring binnen meerdere gemeenten via VluchtelingenWerk van de grond
moet komen, is het van groot belang de desbetreffende gemeenten van goede informatie
te voorzien.
Voorwaarden VluchtelingenWerk
1. Financiering
• In iedere situatie moet er voor de start van Mind-Spring veel geïnvesteerd worden, zowel
qua tijd als geld. Als het traject echter loopt, biedt Mind-Spring zowel voor de
inburgeringstrajecten van de gemeenten als de begeleidingstrajecten van
VluchtelingenWerk voldoende ondersteuning om zichzelf terug te verdienen. De bij de
onderzoekers bekende lokale afdelingen van VluchtelingenWerk die gestart zijn met Mind-
Spring, zijn er in geslaagd financiering te regelen voor dit project.
• Asielzoekers zijn collectief verzekerd via de Regeling Zorg Asielzoekers (RZA) van Menzis.
Mind-Spring wordt voor de asielzoekers vanuit deze zorgverzekering gefinancierd.
2. Werving (deelnemers en trainers)
47
• Het werven van deelnemers gebeurt onder andere door de cliëntbegeleiders van
VluchtelingenWerk. Zij hebben een vertrouwensrelatie met de vluchtelingen.
• Andere mogelijkheden om deelnemers te werven zijn via de ROC’s, de trainers of met
behulp van sleutelfiguren.
• Trainers worden aangereikt door GGz Dijk en Duin. Als een lokale afdeling van
VluchtelingenWerk zelf een passend persoon op het oog heeft, kan deze worden
aangemeld bij GGz Dijk en Duin voor de Train-de-trainers.
3. Enthousiasme medewerkers
• Daar waar Mind-Spring goed loopt, bleken de medewerkers erg enthousiast over het
project. Enthousiasme van iedere betrokkene is een voorwaarde om een project als Mind-
Spring succesvol te laten verlopen.
4. Ruimte en tijdstip
• Er moet een ruimte zijn die passend is voor de grootte van de groep. Dit kan op het ROC
zijn, waar veel vluchtelingen hun inburgeringscursus volgen, of op het kantoor van
VluchtelingenWerk.
• Wanneer de gemeente een ruimte beschikbaar heeft, kan Mind-Spring ook daar
plaatsvinden. Dit kan kostenbesparend werken.
• Er zijn veel partijen bij de bijeenkomst aanwezig. Dit maakt het lastig een tijdstip te vinden
waarop iedereen beschikbaar is.
5. Coördinatie en rolverdeling
• In de meeste gevallen wordt de lokale coördinatie van Mind-Spring uitgevoerd door de
enthousiaste en gemotiveerde werkbegeleider van VluchtelingenWerk. Doordat er voor deze
functie niet een extra werknemer hoeft worden aangesteld, kunnen de kosten beperkt
blijven.
• Wanneer Mind-Spring opgestart wordt, betekent dit een uitbreiding van het takenpakket
van de lokale werkbegeleider. Indien VluchtelingenWerk lokaal de coördinatie op zich
neemt, geeft dit verschillende voor- en nadelen.
o Voordelen zijn:
� Er ontstaat een (betere) samenwerking tussen VluchtelingenWerk en de GGz;
� Mind-Spring wordt voor de gemeente een duidelijk product in de
trajectbegeleiding die VluchtelingenWerk aan zijn cliënten biedt.
o Nadelen zijn:
� De druk op de werkbegeleider wordt vergroot, omdat Mind-Spring een extra
taak is naast de reguliere werkzaamheden. Als de werkbegeleider geen tijd en
ruimte heeft binnen het takenpakket, kan dat ervoor zorgen dat de
continuïteit van het plaatsvinden van de cursus mogelijk niet gewaarborgd
wordt.
� Om dit te ondervangen zou men kunnen kijken of het mogelijk is regionaal
een projectleider aan te stellen, die Mind-Spring op meerdere lokale
afdelingen zal gaan organiseren.
48
• Wanneer Mind-Spring door het Landelijk Bureau VluchtelingenWerk gecoördineerd zal
worden, is het van belang dat zij de rol van opdrachtgever op zich neemt. Zij communiceert
via de regionale afdelingen. De regionale afdelingen stellen (een) projectleider(s) aan. Dit
kunnen werkbegeleiders zijn van de lokale afdelingen.
• De scheiding tussen de rol van opdrachtgever en van projectleider is belangrijk voor de
taakverdeling bij de implementatie van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Duidelijk
wordt dat het Landelijk Bureau eindverantwoordelijke zal zijn voor de landelijke
implementatie.
• Verschillende regiodirecteuren zouden liever zelf de rol van opdrachtgever op zich nemen.
Naar hun inzicht is Mind-Spring regionaal beter te coördineren dan landelijk.
• De regionale afdelingen zijn onafhankelijke stichtingen. Daaronder vallen de lokale
afdelingen van VluchtelingenWerk. De communicatie tussen de regionale afdelingen en de
lokale afdelingen is directer dan de communicatie tussen het Landelijk Bureau en de lokale
afdelingen. Het Landelijk Bureau zou een faciliterende rol kunnen spelen wanneer de
coördinatie van Mind-Spring onder de regionale afdelingen valt.
6. Evaluaties en overleg
• Het is van belang het verloop van de cursus te evalueren met alle betrokken partijen. Men
blijkt hiervan te leren, waardoor bij het opstarten van een volgende cursus rekening
gehouden kan worden met valkuilen en succesfactoren.
7. Bekendheid van Mind-Spring
• Wanneer Mind-Spring landelijk (of regionaal) geïmplementeerd gaat worden binnen
VluchtelingenWerk, dienen de verantwoordelijken de medewerkers op de hoogte te stellen
van de implementatie en inhoud van Mind-Spring.
• Daarnaast moet VluchtelingenWerk Mind-Spring bekend maken binnen gemeenten.
Voorwaarden gemeenten
1. Financiering
• Indien een gemeente geïnteresseerd is in het starten van Mind-Spring, dient zij na te gaan
waar subsidie vandaan kan komen. In veel gemeenten wordt Mind-Spring gefinancierd
vanuit het (re)integratie- of participatiebudget.
• In sommige gemeenten wordt via de Wet Werk en Bijstand voor financiering gezorgd.
• Daarnaast kan subsidie deels verleend worden vanuit de gelden die gemeenten
beschikbaar stellen voor de instapcursussen voor inburgeraars (zie bijlage H).
2. Werving deelnemers
• De meeste vluchtelingen volgen naast het traject van VluchtelingenWerk een
integratietraject bij de gemeente. De gemeenteconsulenten kunnen potentiële deelnemers
voor Mind-Spring in overleg met VluchtelingenWerk aanmelden.
49
• Een andere mogelijkheid om deelnemers te werven voor Mind-Spring, is het traject te
verplichten via de Wet Werk en Bijstand (WWB) voor de vluchtelingen die deze bijstand
ontvangen.
Deelvraag 3. Welke succesfactoren zijn bruikbaar om Mind-Spring in andere lokale afdelingen van
VluchtelingenWerk te implementeren en met welke valkuilen moet men rekening houden?
In de uitwerking van de deelvragen staat een stappenplan beschreven ter implementatie van Mind-
Spring binnen de lokale afdelingen van VluchtelingenWerk. Dit stappenplan is chronologisch opgesteld
aan de hand van de succesfactoren en valkuilen waar men mee te maken had bij de implementatie van
Mind-Spring binnen gemeenten waar het project goed loopt. Door deze stappen te volgen bij
implementatie van Mind-Spring elders, zijn succesfactoren bruikbaar en kan men rekening houden met
eventuele valkuilen.
In het stappenplan staat vermeld dat het belangrijk is Mind-Spring eerst bekend te maken bij de
regiodirecteuren. De regiodirecteuren proberen de werkbegeleiders van lokale afdelingen te
enthousiasmeren. De werkbegeleider (of een ander persoon) wordt aangesteld als projectleider.
Vervolgens kan de werkbegeleider contact opnemen met GGz Dijk en Duin om door middel van
persoonlijk contact de nodige informatie te krijgen over Mind-Spring. In de hierop volgende stap,
worden de medewerkers op de hoogte gesteld en de subsidieaanvraag voorbereid. Als de
subsidieaanvraag is ingediend en toegewezen, kan begonnen worden met de werving. Er moet een
trainer, een GGz coach, een tolk en deelnemers geworven worden. Als er een potentiële groep
deelnemers is, kan er een informatiebijeenkomst georganiseerd worden. De werkbegeleider zorgt voor
een goede locatie voor deze informatiebijeenkomst en de daarop volgende bijeenkomsten. Tevens
blijven de cliëntbegeleiders actief betrokken bij Mind-Spring en zo nodig stimuleren zij de cliënt tot
deelname.
De projectleider is nauw betrokken bij de voortgang van Mind-Spring. Dit doet hij middels contact en
evaluatie met de trainer. Daarnaast vinden er evaluaties plaats tussen de werkbegeleider, trainer, GGz
coach, GGz Dijk en Duin en de gemeente. Het is van belang dat aan deze evaluaties veel aandacht
geschonken wordt.
Na afloop van de cursus kan bekeken worden of er onder de ex-deelnemers een geschikt persoon
voordoet om Train-de-trainers te volgen.
50
Aanbevelingen
Dit onderzoek is gedaan in opdracht van het Landelijk Bureau van VluchtelingenWerk Nederland. De
meeste aanbevelingen in deze paragraaf zijn dan ook gericht op deze organisatie. Daarnaast wordt er
een aantal aanbevelingen geformuleerd voor Mind-Spring.
VluchtelingenWerk
• Lees dit onderzoeksrapport grondig en leer van de ervaringen die elders in het land zijn
opgedaan.
• Er moeten afspraken gemaakt worden tussen het Landelijk Bureau, de regionale afdelingen en
lokale afdelingen van VluchtelingenWerk over wie welke taken en verantwoordelijkheden krijgt.
De belangrijkste vraag is: “Wie gaat (het implementeren van) Mind-Spring coördineren?” Goede
afspraken hierover zijn belangrijk om miscommunicatie te voorkomen en op deze manier weet
iedereen waar hij aan toe is. Meerdere regiodirecteuren geven voorkeur aan een regionale
aanpak en coördinatie van de implementatie van Mind-Spring. Wanneer de regionale afdeling
de rol van opdrachtgever op zich neemt, zouden regionaal een (of meerdere) projectleider(s)
aangesteld moeten worden. Dit kan een werkbegeleider zijn van een lokale afdeling, een
medewerker van het hoofdkantoor van de regionale afdeling, of iemand die hiervoor specifiek
in dienst genomen wordt. In deze rolverdeling zou het Landelijk Bureau een faciliterende rol
toebedeeld kunnen krijgen. Hierbij valt te denken aan informatie- en materiaalverstrekking.
• Het Landelijk Bureau zou een belangrijke rol kunnen spelen bij het opleiden en trainen van
medewerkers van VluchtelingenWerk. Zij kan bijvoorbeeld workshops organiseren waarin
geleerd wordt over de aspecten werving, implementatie en subsidieaanvraag. Als er gekozen
wordt voor regionale coördinatie zal deze taak bij de regionale afdelingen komen te liggen.
• Indien er regionaal subsidie aangevraagd wordt, zal dit geschieden via een Europees
subsidiefonds. Wanneer dit het geval is, zijn gemeenten verplicht om een Europese
aanbesteding te doen als de kosten per cursus boven de €10.000,- uitstijgen35. De
aanbeveling luidt in dit geval de begroting per cursus onder dit bedrag te laten uitkomen,
zodat subsidieverstrekking eenvoudiger kan plaatsvinden. Zie bijlage G voor een
voorbeeldbegroting.
• Wanneer de subsidie alleen lokaal wordt aangevaagd, dient eveneens de aanbeveling de
begroting op maximaal €10.000,- uit te laten komen. Wanneer dit bedrag overstegen wordt,
moeten gemeenten meer handelingen verrichten om subsidie te verstrekken.
• Het dient de aanbeveling vooronderzoek te doen naar de mogelijkheden tot
subsidieverstrekking die gemeenten hebben. Ervaring leert dat gemeenten eerder geneigd
subsidie te verstrekken, wanneer de aanvrager met een aantal concrete, goed onderbouwde
voorstellen komt.
• Voor een succesvol verloop moet worden nagegaan in hoeverre de medewerkers achter het
plan staan en in hoeverre ze bereid zijn mee te veranderen met de implementatie van Mind-
Spring. Wanneer er weinig behoefte is onder de medewerkers aan de implementatie van Mind-
Spring, kan de implementatie mislukken of kunnen medewerkers uitvallen.
• Het is aan te raden de doelgroep pas te werven wanneer er subsidie is toegezegd.
• Uit ervaring blijkt dat evaluatie bij dergelijke projecten niet altijd voldoende aandacht aan
evaluaties besteed wordt. Het is echter aan te bevelen het verloop van de cursussen goed te
evalueren met de betrokken partijen (opdrachtgever, projectleider en –team, trainer, gemeente
en GGz).
35
www.aanbestedingenonline.nl
51
Mind-Spring
• Mogelijkheden creëren om de effectiviteit van Mind-Spring bij de deelnemers te onderzoeken.
Als de effectiviteit bewezen kan worden, zorgt dit ervoor dat de subsidieverstrekkers
gemakkelijk overtuigd kunnen worden van het belang van Mind-Spring. Het is mogelijk om
positieve ervaringen van gemeenten over te dragen.
• De doelstellingen die met Mind-Spring bereikt moeten worden, dienen helder uitgeschreven te
worden. Aan de doelstellingen kunnen concrete acties worden gekoppeld. Mogelijk is per actie
de effectiviteit meetbaar te maken.
• Om trainers vast te houden zouden er mogelijkheden ter salariëring gezocht moeten worden.
De salariëring zou voor elke trainer hetzelfde moeten zijn; momenteel zijn er trainers die wel
betaald krijgen, en trainers die hun werk onbetaald uitvoeren. Wanneer vrijwillige trainers
elders een vaste aanstelling krijgen, stoppen ze vaak met het verzorgen van Mind-Spring
cursussen.
• De cursus voor trainers bestaat nu uit acht bijeenkomsten. Dit kan te kort zijn om een goede
trainer te worden. Een mogelijkheid is om de trainers in verschillende niveau’s in te delen.
Niveau 1: Onervaren trainers. Na de cursus moeten zij eerst stage lopen bij een ervaren trainer.
Tijdens deze stage wordt de voortgang geëvalueerd.
Niveau 2: Trainers zijn nu in staat om zelf een training te geven. Jaarlijkse bijscholing is aan te
bevelen. Dit versterkt de positie van de trainers.
Niveau 3: Ervaren trainers. Deze trainers kunnen als coach dienen voor de trainers uit de
andere niveaus.
• Door het aanhouden van bovenstaande niveau’s kan uitval worden voorkomen en kwaliteit
gegarandeerd.
• Het zou efficiënt zijn als er ervaren trainers zijn die in heel Nederland ingezet kunnen worden
om cursussen te verzorgen en onervaren trainers te coachen.
• Binnen de GGz zouden meer medewerkers opgeleid moeten worden om de Train-de-trainers
te verzorgen, zodat er op meerdere plaatsen in het land trainers opgeleid kunnen worden.
• De coördinatie van Mind-Spring (onder andere het opleiden en inzetbaar maken van trainers
en GGz coaches) vanuit de GGz zou binnen meerdere regionale instellingen moeten
plaatsvinden.
52
NawoordNawoordNawoordNawoord
Bij de uitvoering van dit onderzoek, hebben wij de afgelopen maanden veel steun ondervonden van
eenieder die ons heeft meegeholpen om tot het rapport te komen dat nu voor u ligt. Hen allen danke
wij hartelijk.
Als eerste danken wij onze scriptiebegeleider Jan Brinkman, docent aan de Hogeschool Utrecht. Wij
willen hem hartelijk danken voor zijn motivatie, procedurele steun en aanwijzingen gedurende het
gehele onderzoeksproces. Jan stond van begin af aan voor ons klaar wanneer we hem nodig hadden.
Jan, petje af voor de rust die je wist te brengen in stressvolle situaties!
Onze speciale dank gaat uit naar Sylvia van de Graaf, senior projectleider op het Landelijk Bureau van
VluchtelingenWerk Nederland. Na het onverwachte vertrek van onze oorspronkelijke opdrachtgever
Jessica Winter, hoofd van de afdeling Sociale Innovatie, heeft zij alle taken die behoren tot de
opdrachtgever op zich genomen. Sylvia heeft zich meteen goed ingelezen in het rapport en
geïnformeerd naar de voortgang. Sylvia, je stond voor ons klaar wanneer we informatie nodig hadden
over de beleidsprocedures van VluchtelingenWerk.
Verder willen wij het team van Mind-Spring danken voor de medewerking en deskundigheid. Paul Sterk
heeft samen met Barbara Kieft, Aziz Azizi en Sulaiman Shinwary een uniek preventieproject voor
vluchtelingen en asielzoekers opgezet binnen de Nederlandse GGz. Paul willen we speciaal danken voor
zijn medewerking en voor de kritische aanwijzingen over de inhoud betreffende Mind-Spring in dit
rapport. Barbara danken wij speciaal voor al haar tijd en informatieverstrekking, en , bovenal, haar
enthousiasme om te spreken op het aanstaande symposium. Sulaiman willen wij danken voor zijn
betrokkenheid bij het symposium ‘Integreren Kan’, waarmee we ons onderzoek zullen afsluiten en
bekendheid zullen geven aan Mind-Spring.
Aziz, vooral jij hartelijk dank voor alles: de vele tijd die je voor ons beschikbaar stelde, de vele
uitnodigingen die we van je ontvingen voor het bijwonen van cursussen en trainingen, het feit dat je
wilt spreken op het symposium en uiteraard je deskundige informatie waar we veel aan hebben gehad.
We zijn voor ons onderzoek veel in Noord Holland geweest, gezien Mind-Spring vooral daar
plaatsvindt. In deze provincie mogen we één persoon niet vergeten: Tineke Parson, directeur van de
regio VluchtelingenWerk Noordwestholland. Tineke heeft met haar gedrevenheid weten te bereiken dat
Mind-Spring van de grond is gekomen en zich verder ontwikkeld in haar regio. Tineke pleit voor een
landelijk aanbod van Mind-Spring binnen VluchtelingenWerk. Tineke, hartelijk bedankt voor deze
gedrevenheid, voor alle medewerking en voor het feit dat je komt spreken op het symposium.
Binnen VluchtelingenWerk hebben we verder gesproken met de regiodirecteuren Jan van der Werff en
Hennie Hagen en projectmanager Ger Meijer. Hen alledrie zijn we dankbaar voor de aanvullingen die ze
hadden op ons onderzoeks rapport envoor de tijd die ze voor ons beschikbaar stelden.
Verder danken wij: Mind-Spring trainers Adnan Abdulrazzaq, Mohamed Hafidi, Serap Yildirim,
Deogratias Twagirayezu, Linda Bavelaar, Nico Bus, Eric Moesker, Elly van Ziel en eenieder die
meegewerkt heeft die we hierboven niet genoemd hebben.
Over de auteurs:Over de auteurs:Over de auteurs:Over de auteurs:
Bas Verschoor, Merel Visser en Samantha Visser zijn alledrie student maatschappelijk werk en
dienstverlening aan Hogeschool Utrecht. Met dit onderzoeksrapport en het verzorgen van een
symposium ronden zij hun opleiding af.
53
Bas Verschoor heeft gedurende zijn opleiding ervaring opgedaan met vluchtelingen tijdens zijn
derdejaars stage. In dat jaar schreef hij een uitgebreid essay over ‘interculturele vraagstukken’. Zowel
zijn stage als zijn essay werden hoog beoordeeld; respectievelijk een 9,5 en een 9 op een schaal van 1
tot 10. Zijn interesse voor verschillende culturen en de diversiteit binnen de Nederlandse samenleving
moge duidelijk zijn. Bas heeft zich geprofileerd in management in de publieke sector, zijn vierdejaars
minor. Zijn ambitie gaat uit naar een carrière op beleidsniveau binnen de hulp- en dienstverlening.
Samantha Visser heeft gedurende haar opleiding ervaring opgedaan in verschillende sectoren. Haar
tweedejaarsstage was gericht op de interculturele samenleving in Nederland. Tijdens haar
derdejaarsstage heeft zij ervaring opgedaan in de psychiatrie. Samantha heeft de ervaringen die zij in
beide stages heeft opgedaan, op verschillende manieren in dit onderzoek kunnen gebruiken. Daarnaast
was dit voor haar een goede kans om ervaring op te doen binnen VluchtelingenWerk. Zij heeft dit erg
leerzaam en interessant gevonden. Zij is van mening dat VluchtelingenWerk een warme en sociale
organisatie is en ze heeft met veel plezier aan dit onderzoek gewerkt!
Voor Merel Visser was dit onderzoek de eerste kennismaking met het werken met vluchtelingen. Wel
kwamen de ervaringen uit haar eerdere stages goed van pas. In haar tweede jaar heeft zij stage
gelopen bij een project tegen eenzaamheid. Hier heeft zij voor het eerst kennis gemaakt met
interculturele hulpverlening. Tijdens haar derdejaars stage heeft zij ervaring opgedaan in het werken
met (ex) dak- en thuislozen. Ook hier waren veel cliënten met een andere culturele achtergrond. Dit
onderzoek heeft haar kennis vergroot op het gebied van interculturele hulpverlening. Daarnaast heeft
zij kennis mogen maken met de organisatie VluchtelingenWerk en de samenwerking met de GGz. Zij
heeft het gehele onderzoek erg leerzaam gevonden.
54
LiteratuurLiteratuurLiteratuurLiteratuur
• Bartels (2003), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen;
transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
• Begemann, F.A. (1995) Hulpverlening aan vluchtelingen en asielzoekers, mogelijkheden binnen
de eerstelijns zorg, Utrecht: Stichting Pharos
• Cuipers, P. e.a. (1993), De methodiek van de ondersteuningsgroep, Nijkerk: Intro
• Doorn,L. van e.a. (2008) Outreachend werken, handboek voor werkers in de eerste lijn,
Bussum: Coutinho
• Fargadi, A. (1999), In: Waning, A. van (red.) (1999), Multiculturele samenleving en
psychoanalyse, Assen: van Gorcum
• Hamming, R. e.a. (2005), Peereducation bij SOA- preventie door de MOA en GGD, Assen
• Heinsius, J. (1994), Eerst denken dan doen, de methode van projectmatig werken in de non-
profit organisaties, Utrecht: CIV
• Hoeksema, K. J. en Werf, S. van der (2004) Sociologie voor de praktijk, een inleiding in de
sociologie voor het HBO, Bussum: Coutinho
• Laban (2003), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen;
transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
• Mönnink, H. de (2000), Verlieskunde; handreiking voor de beroepspraktijk, Maarssen: Elsevier
• Ras, H.J.C, Feltz-Cornelis, C.M. van der & Eijk, I. van (2003), Wegwijs in de psychiatrie,
Amsterdam: Boom
• Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met vluchtelingen; transculturele praktijk,
Houten: Bohn Stafleu van Loghum
• Rohlof, H. e.a. (1999), Vluchtelingen in de GGZ, handboek voor de hulpverlening, Utrecht:
Stichting Pharos
• Pater, L. e.a. (2001). Implementeren; Het speelveld in de praktijk. Utrecht: Lemma
• Penninx, K., Scholten, C. e.a. (2005), Werken aan maatschappelijk ondersteuning een
handreiking voor sociale professionals, Utrecht: Lemma B.V.
• Stel, J. van der (2005), Groepspsychotherapie en onderzoek, Handleiding voor de praktijk
Houten: Bohn Stafleu van Loghum
• Schuringa, L. (1997), Sociaal agogische projecten, de tweetrapsraket als methode, Baarn:
Nelissen B.V.
• Schuringa, L. (2007). Projectmatig werken, handleiding voor projectsturing in de non-
profitsector. Soest: Nelissen
• Snellen, A. (2007), Basismodel voor methodisch hulpverlenen in het maatschappelijk werk,
Bussum: Coutinho
• Sterk, P.A.M. (2009) psycho-educatie voor en door asielzoekers en vluchtelingen. Handboek
voor trainers, Zaandam: Mind-Spring
• Sterk, P.A.M. (2009), Module opvoedingsondersteuning voor asielzoekers en vluchtelingen.
Handboek voor trainers versie 2.2, Zaandam: Mind-Spring
• Shadid, A. (1998), Grondslagen van interculturele communicatie, studieveld en werkterrein,
Houten: Bohn Stafleu van Loghum
• Veer, G. van der (1999), In: Waning, A. van (red.) (1999) Multiculturele samenleving en
psychoanalyse, Assen: Van Gorcum
• Willigen, van en Hondius (1992), In: Rohlof, R.& Haans, T. (2005), Groepstherapie met
vluchtelingen; transculturele praktijk, Houten: Bohn Stafleu van Loghum
Geraadpleegde wGeraadpleegde wGeraadpleegde wGeraadpleegde websitesebsitesebsitesebsites
55
• Aanbestedingenonline, (zd), aanbestedingenonline.nl, opgeroepen en contact op 25-5-2010,
van http://www.aanbestedingenonline.nl/?Informatie/Contact
• Centraal Bureau voor Statistiek, (zd), cbs.nl, opgeroepen op 2-3-2010, van
http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2009/2009-
2995-wm.htm, 2-3-2010
• De Wegwijzer, (zd), wegwijzer.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van
http://www.dewegwijzer.info/ziektebeelden/posttraumatischestressstoornis.html, 06-04-
2010
• Expertisecentrum voor Jeugd, Samenleving en Opvoeding, (zd), jso.nl, opgeroepen op 28-04-
2010, van http://www.jso.nl/web/show/id=44058
• HCC, (zd), hccnet.nl, opgeroepen op 20-04-2010, van
http://home.hccnet.nl/rob.de.vries/newfile7.html
• Immigratie en Naturalisatie Dienst, (zd), ind.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van
http://www.ind.nl/nl/inbedrijf/asiel/Lespakket/watisasiel/Vluchtelingenverdrag_van_Geneve.a
sp
• Karbouniaris, S. (2010), P.3 Hoorcollege Rehabilitatie, Intranet Hogeschool Utrecht,
www.sharepoint.hu.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van
https://www.sharepoint.hu.nl/sites/oisw/Openbare%20documenten/Lesmateriaal/2009-
2010/Propedeuse/VT/P3%20%20Hoorcollege%20Rehabilitatie%201%20[S.%20Karbouniaris].pdf
• Kemplerinstituut, (zd), kemplerinstituut.nl, opgeroepen op 06-04-2010, van
http://www.kemplerinstituut.nl/brochures/Empowerment%20van%20hulpverlener%20en%20cli
ent.pdf
• Kennisnetwerk Rehabilitatie, (zd), rehabilitatie.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van
http://www.rehabilitatie.nl/index.php?page=Rehabilitatiedefinitie
• Mulder, B. (2010), P.3 Hoorcollege Rehabilitatie, Intranet Hogeschool Utrecht,
sharepoint.hu.nl, opgeroepen op 19-04-2010, van
https://www.sharepoint.hu.nl/sites/oisw/Openbare%20documenten/Lesmateriaal/2009-
2010/Propedeuse/VT/P3%20%20Hoorcollege%20Rehabilitatie%201%20[Bonny%20Mulder].pdf
• Munath Consultancy, (zd), munanconsultancy.com, opgeroepen op 06-04-2010, van
http://www.munathconsultancy.com/index.php?option=com_content&view=article&id=60&Ite
mid=66
• Ruuk, N. de (2005), Integratie en Gezondheid vluchtelingen en nieuwkomers, Utrecht: Pharos,
pharos.nl, opgeroepen op 17-03-2010, van
http://www.pharos.nl/uploads/_site_1/Pdf/Documenten/D_NotitieIntegratie.pdf
• Stichting Stedenband Haarlem-Mutare, (zd), haarlem-mutare.nl, opgeroepen op 05-05-2010
http://www.haarlem-mutare.nl/gezondheidszorgpeeredu.html
• Stop Aids Now, (zd), stopaidsnow.nl, opgeroepen op 05-05-2010, van
http://www.stopaidsnow.nl/aidsindewereld_artikel/preventie
• VluchtelingenWerk. (zd). vluchtelingenwerk.nl. Opgeroepen op 3, 6, 2010, van
http://vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=559&Itemid=47
• VluchtelingenWerk, (zd), vluchtelingenwerk.nl, opgeroepen op 20-04-2010, van
http://vluchtelingenwerk.nl/index.php?option=com_content&view=article&id=652&Itemid=39
,
• Vluchtelingenwerk, Vluchtelingen in getallen, (zd), vluchtelingenwerk.nl, opgeroepen op 02-
03-2010, van http://vluchtelingenwerk.nl/pdf-
bibliotheek/VLUCHTELINGEN_IN_GETALLEN_2_copy.pdf
• VluchtelingenWerk Midden-Nederland (zd). vwm-n.nl. Opgeroepen op 2, 24, 2010, van
http://www.vm-n.nl/nl/publicaties
56
Interviews Interviews Interviews Interviews en gesprekkenen gesprekkenen gesprekkenen gesprekken
• Abdulrazzaq, A. (2010, 03, 04), trainer Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewers)
• Azizi, A. (2010, 02, 19), coördinator en trainer Mind-Spring Texel, (B. Verschoor, M. Visser, S.
Visser, Interviewers)
• Azizi, A. (2010, 03, 10), coördinator en trainer Mind-Spring Schagen, (B. Verschoor, S. Visser,
Interviewers)
• Bavelaar, L. (2010, 03, 03), Werkbegeleider VW Rijswijk, (M. Visser, Interviewer)
• Bus, N. (2010, 03, 12), Coördinator VW Haarlemmermeer, (B. Verschoor, Interviewer)
• Graaf, S. v.d. (2010, 04, 13), Senior Projectleider Landelijk Bureau, (B. Verschoor, M. Visser, S.
Visser, Interviewers)
• Hafidi, M. (2010, 03, 01), Trainer Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewers)
• Hagen, H (2009, 12, 09 /2010, 05, 17), directeur VWM-N, (B. Verschoor, M. Visser, S. Visser,
Interviewers)
• Joziasse, R. (2010, 03, 04), Teamleider Noordoverijssel van VW Overijssel, (B. Verschoor,
Interviewer)
• Kieft, B. (2010, 02, 01 / 2010, 02, 23), Projectcoördinator Mind-Spring, (B. Verschoor, M.
Visser, S. Visser, Interviewers)
• Meijer, G. (2010, 02, 04), Projectmanager VWN-N, (B. Verschoor, M. Visser, Interviewer)
• Meijer, G. en Esch, H. van (2010, 04, 28), Projectteam VWN-N, (M. Visser, Interviewer)
• Moesker, E. (2010, 03, 17), Plvv. directeur VW Noordwestholland, (B. Verschoor, Interviewer)
• Parson, T. (2009, 12, 14 / 2010, 02, 25 / 2010, 04, 29). directeur VW Noordwestholland. (B.
Verschoor, M. Visser, S.Visser, Interviewers)
• Sterk, P., Kieft, B., Azizi, A. (2009, 02, 01), Projectteam Mind-Spring, (B. Verschoor, M. Visser,
S. Visser, Interviewers)
• Sterk, P. (2010, 04, 28), Projectontwikkelaar Mind-Spring, (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers)
• Twagirayezu, D. (2010, 03, 05), trainer Mind-Spring, (M. Visser, S. Visser, Interviewers)
• Werff, J. v.d. (2010, 02, 15/2010, 04, 05), directeur regio VluchtelingenWerk Midden-
Gelderland. (B. Verschoor, S. Visser, Interviewers)
• Winter, J. (2009, 11, 12), Senior projectleider Innovatie LB VWN, (B. Verschoor, M. Visser, S.
Visser, Interviewers)
• Yildirim, S. (2010, 03, 07), trainer Mind-Spring, (M. Visser, S. Visser, Interviewers)
• Ziel, E. v. (2010, 2). Interview VW Soest. (M. Visser, Interviewer)
Overig materiaalOverig materiaalOverig materiaalOverig materiaal
• Formulier Mind-Spring (Titel onduidelijk) verkregen op 01-02-2010 van Paul Sterk, GGz Dijk
en Duin
• Sterk, P. (2010, 04, 08). Train-de-trainers. (P. Sterk, docent) GGz Dijk en Duin, Zaandam,
Noord Holland, Nederland