SAMENVATTINGERFELIJKHEIDSLEER … · 2016-03-24 · Eiwitsynthese o DNA RNA aminozuren polypeptiden...
Transcript of SAMENVATTINGERFELIJKHEIDSLEER … · 2016-03-24 · Eiwitsynthese o DNA RNA aminozuren polypeptiden...
SAMENVATTING ERFELIJKHEIDSLEER
Hoofdstuk 1: Structuur v/d erfelijkheidscode
Cellen menselijk lichaam:o Kleinste: lymfocyten (witte bloedlichaampjes)o Grootste: eicellen
46 chromosomeno 22 paar homologe chromosomen (= autosomen)o Man: 1 X- en 1 Y-chromosoomo Vrouw: 2 X-chromosomen
X- en Y chromosomen: aan uiteinden 2 kleine gebiedjes die telkens eenzelfde soort info bevatten (pseudo-autosomale regio’s of PAR’s)
Karyogram: ordeningscriteriao Lengte v/h chromosoom
per homoloog paar van groot naar klein (4 rijen) Nummering 1 tot 22 + X/Y chromosoom achteraan
o Plaats v/d centromeer (HB p.25) Metacentrisch (midden), submetacentrisch (1/4) of acrocentrisch (uiteinde) Korte p-arm en lange q-arm
o Klein aanhangsel: satelliet Chromosoom 13, 14, 15, 21 en 22
Opdeling in bandeno Donkere stroken: heterochromatine
Erfelijk materiaal dat niet echt gebruikt wordto Lichtere stroken: euchromatine
Echt coderende informatieo Indeling:
Iedere arm (p en q) opgedeeld in 1 tot 4 zones (vanuit centromeer) Opeenvolgende banden per zone genummerd van 1 tot 9 (vanuit centrum) Vb: 4q26 = chromosoom 4, lange arm, zone 2, band 6
Chromosoomformule (karyotype)1) Aantal chromosomen2) Letters geslachtschromosomen3) Eventuele afwijkingen in codevorm
Structuur DNA:o DNA = polymeer (opgebouwd uit vele monomeren)o Basiseenheid = nucleotide
Strook DNA = polynucleotideo Onderdelen:
Suiker (desoxyribose) Stikstofhoudende base (C, G, A, T) Fosforzuur
o Dubbele spiraal: Complementair Antiparallel (3’ 5’ en 5’ 3’) Spiraalvormig rond elkaar gedraaid Basen verbonden door waterstofbruggen
o Ondersteunende eiwitten: histonen
Indeling DNA:o Chromosomale DNA i/d celkern
Enkelvoudig DNA (50%) Meeste genen: slechts 1 exemplaar Eigenlijk coderende genen = 2% van totale hoeveelheid DNA Pseudo-genen: missen deel van info die nodig is om zelfstandig iets teweeg te
brengen in de celo Vroeger: junk-DNAo Nu: functie ontdekt! (cfr. epigenetische invloeden)
Verspreid repetitief DNA (40%) Brokjes DNA die zowat overal terug te vinden zijn op verschillende chromosomen
Gegroepeerd repetitief DNA (= tandem repeats) (10%) Vlak na elkaar talloze herhalingen van telkens dezelfde DNA-sequenties Polymorf: komen in meerdere vormen voor = satelliet-DNA: bij centrifugeren makkelijk te scheiden van rest v/h DNA
o Minisatteliet-DNA = 10 tot 100 basenparen Alfa-satelliet-DNA = exact 171 basenparen
o Microsatelliet-DNA = 2 tot 7 à 10 basenpareno Extranucleair DNA
= mitochondriaal DNA of mtDNA Info die essentieel is voor productie van ATP Zowel M als V erven mtDNA steeds van hun moeder
Bevruchte eicel bevat enkel mitochondriën uit cytoplasma eicel Mitochondriën zaadcel nodig voor staart (voortstuwing), breekt af als zaadcel door
wand eicel breekt
Hoofdstuk 2: Omzetting in lichaamseigenschappen
Eiwitten polypeptiden aminozuren Soorten eiwitten:
o Structuureiwitten Collageen in skelet, kraakbeen en pezen Filamenten die spieren doen samentrekken Receptoren in membraan van sommige cellen
o Transporteiwitten Hemoglobine
o Communicatie-eiwitten Neurotransmitters: neuropeptiden Hormonen
o Beschermende eiwitten Antistoffen
o Regulerende eiwitten Komen tussen bij celdeling en differentiatie van cellen
o Katalytische eiwitten (= enzymen) Stoffen die bepaalde biochemische processen controleren
Eiwitsyntheseo DNA RNA aminozuren polypeptiden eiwitteno RNA
Basen: U ipv T Enkelstrengs ipv dubbelstrengs Suiker: ribose ipv desoxyribose Meeste RNA buiten de kern
Transcriptieo Kant waarop code gelegen is = template- of matrijsstreng
= antisense-strengo Andere kant = non-template-streng
= sense-strengo Stappen:
Binding van RNA-polymerase aan promotor Splitsing DNA-keten Complementaire RNA-afdruk (mRNA) wordt gemaakt Afschrijfproces stopt bij terminator Processing:
Afgeschreven mRNA = primaire of pre-mRNA Toevoeging G-kapje vooraan (G-nucleotide) Toevoeging poly-A-staart achteraan (paar 100 adenines) Splicing: wegknippen introns Resultaat = rijp of gezuiverd mRNA
Translatieo Triplet of codon: 4³ = 64 verschillende codons
Meerdere codons die naar zelfde aminozuur verwijzen (synonieme codons)o tRNA’s met anticodons brengen aminozuren aano Stappen:
2 onderdelen van ribosoom komen los om doorgang te geven aan mRNA-streng Ribosoom schuift over begin van mRNA-streng, zodat het 2 eerste codons kan omvatten
Startcodon = AUG Ribosoom verbindt verschillende aminozuren met elkaar Ribosoom schuift op naar volgende codon, eerste tRNA komt los van mRNA en aminozuur Proces gaat verder tot aan nonsenscodon of stopcodon (UAA, UAG of UGA)
o Meestal schuiven er verschillende ribosomen tegelijk over mRNA Samengestelde delen van een gen
o Voor eiwit coderend materiaal (mRNA)o Niet-coderend materiaal
Ribosomaal DNA of rRNA: bouwstenen bij constructie ribosomen TransferRNA of tRNA: aanbrengen van aminozuren tijdens translatie MicroRNA of miRNA Short interfering RNA of siRNA
o Gen = DNA-sequens die code bevat voor aanmaak v/e functionele RNA-molecule, die al dan nietgebruikt zal worden bij de constructie v/e eiwit
o Eigenlijke transcriptie-eenheid: bevat code voor RNA-afschrift Introns en exons
o Regulatiesegmenten: promotor, terminator, enhancers, silencers
Selectief gebruik van genetische informatieo Selectie van genen binnen de cel
Huishoudgenen: genen waarvan de eindproducten essentieel zijn voor goed functionerenv/d cel zelf
Bouw en onderhoud cel Duplicatie en foutencontrole van DNA Eiwitsynthese
Weefselspecifieke genen: enkel actief in bepaalde soorten cellen Aanmaak van producten die cel op bepaald moment nodig heeft bij uitvoeren van
specifieke taken binnen organisme Sommige genen zijn in bepaalde cellen permanent geïnactiveerd Genen gaan niet vanzelf over tot activatie
Afhankelijk van eiwitten die inwerken op promotor, enhancers en silencers Andere regulatiemechanismen:
Inactivering v/e gen levenslang gehandhaafd Aanvankelijk wel mRNA-afschrift gemaakt, maar nadien terug afgebroken of op non-
actief gezeto Selectie van exons binnen een gen
Introns worden uit mRNA-afschrift geknipt Maar: bevatten soms ook nog verstopte genen!
Alternative splicing of alternatief lassen Aan elkaar lassen van verschillende selecties van exons uit zelfde gen Zelfde gen kan in verschillende weefsels tot aanmaak van verschillende eiwitten
leiden
Hoofdstuk 3: De celdeling
Celcycluso Interfase
G1: eerste groeifase Actieve werkingsfase v/d cel Chromosomen ontrollen zich tot kluwen van onherkenbare chromatinedraden Variabele duur Sommige cellen delen (tijdelijk of permanent) niet meer: G0-fase
S: synthese Voorbereiding op celdeling DNA-replicatie
o 2 complementaire strengen losgemaakto Enzym DNA-polymerase zorgt ervoor dat nieuwe complementaire streng
wordt aangemaakto Nieuwe chromosomen zijn volkomen identiek en semiconservatief
G2: tweede groeifase Strenge controle van nieuw gevormde DNA Eventueel reparaties
o M: mitose of meiose Chromatiden condenseren zodat delingschromosomen zichtbaar worden i/d celkern
Mitoseo Profase
Verdubbelde chromosomen worden korter en dikker Centriolen migreren elk naar 2 tegenover elkaar liggende zijden van de cel Kernmembraan lost op
o Metafase Chormosomen migreren naar evenaarsvlak Vanuit centriolen ontstaan spoeldraden die elkaar halverwege de cel ontmoeten om
spoelfiguur te vormen Kinetochoor ontwikkelt vanuit zone rond de centromeer om chromatiden ter hoogte van
hun centromeer aan spoeldraden vast te bindeno Anafase
Centromeren splitsen zich overlangs en chromatiden worden van elkaar losgetrokken doorverkorting v/d spoeldraden
Van ieder chromosoom komt telkens 1 identieke kopie bij elk van de 2 celpolen Cel snoert zich lichtjes in
o Telofase Celinsnoering gaat verder en cytoplasma wordt verdeeld over de 2 compartimenten Chromosomen groeperen zich in midden van elk compartiment en worden omgeven door
een kernmembraan Chromosomen ontrollen zich uit gecondenseerde toestand Celdeling is voltooid en beide dochtercellen gaan over in hun interfase
Meioseo Meiose I: opdeling v/d homologe chromosomen
Profase I Verdubbelde chromosomen worden door condensatie zichtbaar Homologe chromosomen zoeken elkaar op tot ze met hun overeenkomstige zones
precies bij elkaar komen te liggen (synapsis)o Bivalent = koppel bij elkaar liggende homologe chromosomeno Tetrade: ieder bivalent bestaat uit 4 chromatiden
Homologe chromosomen komen zo dicht bij elkaar te liggen dat ze op bepaaldeplaatsen gedeeltelijk over elkaar heen komen te liggen (in junctie)
Bivalenten komen van elkaar los, behalve op plaatsen waar ze over elkaar liggen(chiasmata)
Vanuit centriolen vormen zich twee celpolen en spoelfiguur ontstaat Kernmembraan wordt langzaam afgebroken
Metafase I Chromosomen leggen zich per bivalent in het middenvlak Homologe chromosomen worden in hun geheel aan de spoeldraden vastgehecht
Anafase I Homologe chromosomen worden van elkaar weggetrokken (disjunctie)
o Aantal chromosomen wordt dus gehalveerd Homologe chromosomen breken t.h.v. chiasmata doormidden en worden weer aan
elkaar gelast, na uitwisseling van stuk (crossing-over) Telofase I
Chromosomen worden naar celpolen getrokken Cel snoert zich in en deelt Eindresultaat: 2 cellen met haploïd aantal chromosomen (die nog steeds uit 2
chromatiden bestaan)
o Meiose II: opdeling v/d chromatiden van elk chromosoom Profase II
Centriolen verdubbelen en nemen posities aan polen in Metafase II
23 chromosomen gaan naar evenaarsvlak Vorming spoeldraden + koppeling chromosomen
Anafase II Chromatiden worden uit elkaar getrokken (disjunctie) Opm: soms worden 2 chromatiden samen naar 1 kant getrokken trisomie
Telofase II Insnoering + vorming kernmembraan Resultaat: 4 haploïde dochtercellen
Herverdeling v/h erfelijk materiaalo Crossing-over
Tijdens profase I Kan zich tegelijkertijd op verschillende plaatsen v/e chromosoom voordoen Kan zich uitbreiden over 2, 3 of 4 chromatiden
o Segragatie (mixing) 46 delingschromosomen worden tijdens twee opeenvolgende meotische delingen verspreid
over 4 voortplantingscellen die eruit ontstaan Tijdens anafase I en anafase II
Voortplantingscellen of gameteno Spermatogenese
Einde van embryonaal stadium: hoeveelheid diploïde oerkiemcellen Vermenigvuldiging tot aan puberteit: ontstaan eigenlijke kiemcellen (spermatogoniën) Vanaf dan:
1 van kiemcellen wordt gebruikt om nieuwe kiemcellen te maken Andere kiemcel = primaire spermatocyt Na meiose I: 2 secundaire spermatocyten met haploïd aantal delingschromosomen Na meiose II: 4 spermatiden met haploïd aantal enkelvoudige chromosomen Inkrimping cytoplasma + ontwikkeling staart spermatozoa (zaadcellen)
o Oögenese Vanaf 8e zwangerschapsweek: hoeveelheid oerkiemcellen Splitsen zich via mitosen tot oögoniën en vervolgens tot primaire oöcyten Rond 20 weken: proces stopt Enkele weken voor geboorte:
Primaire oöcyt begint meiotische deling, maar meiose stopt na profase I Reductie van aantal cellen tot ± 400.000
Vanaf puberteit: elke maand voltooien enkele cellen eerste deling Resultaat: secundaire oöcyt + poollichaampje
o Bevatten haploïd aantal verdubbelde chromosomeno Poollichaampje verdwijnt meestal
Na eisprong: secundaire oöcyt begint aan meiose II Resultaat: eicel + tweede poollichaampje
Bevatten haploïd aantal enkelvoudige chromosomen Poollichaampje sterft af
Verschillen tussen X- en Y-chromosoomo X-chromosoom
Groter dan Y-chromosoom Eén X-chromosoom volstaat om eierstokken te ontwikkelen, maar deze sterven vroegtijdig af
zonder tweede X-chromosoom Passieve rol in geslachtsbepaling: als er geen Y-chromosoom is, wordt het individu
vrouwelijk, ongeacht of er een tweede X-chromosoom aanwezig iso Y-chromosoom
Een v/d kleinste chromosomen Lijkt sterk op chromosoom 21 en 22, maar bevat minder coderende informatie Belangrijkste functie: geslachtsbepaling
Testisdeterminerende factor (TDF) op SRY-gen in korte Y-arm
Gedeeltelijke inactivering v/e X-chromosoomo In meeste cellen v/e vrouw: donker vlekje tegen kernmembraan (lichaampje van Barr)
= geïnactiveerd X-chromosoomo Niet gecondenseerd niet toegankelijk voor transcriptieo Er kan blijkbaar maar één X-chromosoom ten volle actief zijn per cel
Alle bijkomende X-chromosomen worden geïnactiveerd Inactivering gebeurt al vroeg tijdens prenatale ontwikkeling Zodra bepaald X-chromosoom geïnactiveerd is, zal in alle cellen die er later uit voortkomen
steeds hetzelfde X-chromosoom inactief blijveno Sommige chromosomen ontsnappen eraan
DNA in pseudo-autosomale regio’so DNA-segment dat sleutelrol speelt bij initiëren of in stand houden van inactivering (X-
inactiveringscentrum) Bevat XIST-gen (X inactivation specific transcript)
Komt enkel tot expressie op geïnactiveerd chromosoom Zorgt voor aanmaak van erg lange RNA-molecule (XIST-RNA) XIST-RNA gaat verbinding aan met eigen X-chromosoom in celkern, zodat het zich
niet meer ten volle kan ontrollen en vorm aanneemt van Barr-lichaampje
Hoofdstuk 4: mutaties
Mutatie = plotse wijziging in chemische structuur v/h DNAo Genmutatie (één of enkele basen van een gen) hoofdstuk 4o Chromosoommutatie (stuk van chromosoom dat meerdere genen bevat) hoofdstuk 10o Genoommutatie (aantal chromosomen veranderd) hoofdstuk 10
Genmutatieso Spontaan VS door externe factoren uitgelokto In lichaamscel (somamutaties) of in gameten (erfelijke of kiembaanmutaties)
Erfelijke genmutatieso Puntmutaties (basenpaarsubstitutie)
Fout bij kopiëren van DNA Soorten:
Missense mutatie Stille mutatie Nonsensmutatie
o Microdeleties en micro-inserties Enkel gen of deeltje van een gen dat verdwenen of ingelast is Soorten:
Veelvoud van 3 nucleotideno Toegevoegd triplet tussen 2 tripletteno Toegevoegd triplet midden een triplet
Frameshiftmutatie (geen veelvoud van 3)
Mutaties die transcriptie of processing van mRNA verstoreno Mutatie middenin promotoro Beschadiging van enhancero Wijziging in segmenten die grens aanduiden tussen intron en exon
Mogelijke oorzakeno Spontane mutaties
Mutatiefrequentie Bij iedere celdeling gemiddeld 6 foutjes Meestal in niet-coderende DNA-sequenties impact beperkt 1 op 2 dochtercellen bevat nieuwe mutatie
Leeftijd en geslacht Risico op genoommutaties neemt toe met leeftijd van vrouw Risico op genmutaties neemt toe met leeftijd van man
o Mutatie in kiemcellen van gameten cumulatief effecto Externe invloed door mutagenen
Stralingen Ioniserende stralingen
o Veroorzaken kiembaanmutaties Niet-ioniserende stralingen
o Minder krachtig wel huidkanker, geen kiembaanmutaties Chemicaliën
Veroorzaken puntmutaties of inserties (die dan aanleiding geven totframeshiftmutaties)
Mogelijke gevolgeno Negatief effect
Ziekte van Tay-Sachs Autosomaal recessief Progressieve aftakeling van CZS verlamming en dood
o Geen effect = stille mutatie Fout in niet-coderend deel v/e gen Normale codon vervangen door synoniem codon Eiwitten met verschillende samenstelling die zelfde uitwerking hebben
= iso-enzymen of isozymeno Positief effect
Ontwikkeling heel nieuw kenmerkmutaties als motor van evolutie Uitschakelen van bepaald eiwit
Defect in bepaald gen maakt mensen resistent tegen hiv-infectieo Frameshiftmutatie die stopcodon creëert
o Ingekort eiwit geen toegang voor virus Voordeel gekoppeld aan een nadeel
Sikkelcelanemieo Defect op beide chromosomen ernstige bloedarmoedeo Defect op slechts 1 chromosoom geen ziekte + resistent tegen malaria
Hoofdstuk 5: principes van monogene overerving (= mendeliaanse overerving)
Gen heeft bepaalde plaats op chromosoom (locus) Meeste genen: 1 op ieder van 2 homologe chromosomen
o Eén van vader en één van moedero Uitz: genen op X-chromosoommannen hebben er maar 1 van (hemizygoot)
Alternatieve vormen die gen op bepaalde locus kan aannemen = allelo Multipele allelie (er bestaan van bepaald gen meerdere varianten)
Grootste deel erfelijk materiaal is monomorf, maar 15% vertoont polymorfisme (meerdere vormen)o Meest voorkomende of ‘normale’ variant = the wild typeo Ander type = mutant allelo Genetisch polymorfisme = wanneer er in populatie 2 of meer verschillende allelen van zelfde gen
aanwezig zijn, die een zo hoge frequentie hebben dat ze niet door nieuwe mutaties ontstaan kunnenzijn Frequentie in populatie van min. 1%
o Meeste polymorfisme komt voor in niet-coderend materiaal Defecten in coderend materiaal heeft ernstigere gevolgen, en zullen vaak geëlimineerd
worden
Hoofdstuk 6: Autosomale overerving
Autosomaal recessieve overervingo Kenmerken:
Komen enkel tot uiting als men homozygoot is voor ziekmakende allel Uitz: 2 ongelijke allelen die t.g.v. 2 verschillende mutaties allebei coderen voor
abnormaal eiwit (gemengde of samengestelde heterozygoot) Meestal ouders zelf niet aangetast omdat ze heterozygoot zijn Duikt vaak plots op en soms al meteen bij verschillende kinderen in zelfde gezin
= horizontaal overervingspatroon Aandoening vaak bij broers en zussen van aangetast individu, maar niet bij ouders, de eigen
kinderen en neven en nichten Gemiddeld ¼ van broers/zussen ook aangetast
Van niet aangetaste kinderen is gemiddeld 2/3 symptoomloos drager van defecteallel
Niet ondenkbaar dat ouders van aangetast individu bloedverwanten zijn Als in gezin met fenotypisch normale ouders een kind geboren wordt met autosomaal
recessieve aandoening, dan zijn ouders sowieso heterozygoot (obligate dragers)
o Autosomaal recessieve aandoeningen: Mucoviscidose
Aandoening van exocriene klieren Taal slijm in luchtwegen en spijsverteringskanaal Meeste aangetaste mannen zijn onvruchtbaar (sommige vrouwen ook)
Fenylketonurie Stofwisselingsziekte: fout in enzymsysteem dat betrokken is bij omzetting van
aminozuur fenylalanine Hersenbeschadiging, ernstige verstandelijke beperking, gedragsproblemen Aftakeling kan tegengegaan worden door streng dieet met weinig fenylalanine
Autosomaal dominante overervingo Komt meer voor dan autosomaal recessieveo Eén afwijkend allel voldoende om effect ervan manifest te laten wordeno Kan verspreiding ook wel tegengaan: mogelijk minder reproductiekansen omdat partners
terugdeinzen voor mogelijke risico’so Kenmerken:
Hoge mutatiefrequentie Kans is altijd reëel dat aandoening terug opduikt in volgende generatie
= verticaal overervingspatroon Aandoening verschijnt in iedere generatie Aangetast individu geeft eigenschap door aan ongeveer ½ van zijn kinderen (als slechts één
van de ouders heterozygoot is) Als ouders allebei heterozygoot: ¾ van kinderen aangetast
o Autosomaal dominante aandoeningen: Ziekte van Huntington
Progressief verlopende aantasting v/d hersenen Mutatie die ziekte veroorzaakt: abnormaal aantal herhalingen van letters CAG
middenin betreffende geno 36-39 herhalingen: beperkte penetrantieo Vanaf 40 herhalingen: volledige penetrantieo Hoe meer herhalingen, hoe jonger aanvangsleeftijd van ziekte
Ziekte begint vroeger als men ze van de vader erft dan van de moeder Neurofibromatose
Vorming van bindweefselgezwelletjes in zenuwstelsel Type 1: ziekte van von Recklinghausen
o Café-au-lait-vlekkeno Leerproblemen (maar toch niet erg afwijkend IQ)
Vrij hoge mutatiefrequentie Achondroplasie
Belangrijkste oorzaak van dwerggroei bij de mens Prominent uitgegroeid voorhoofd, beperkte ontwikkeling van schedelbasis Mutatie op gen dat code bevat voor receptor van belangrijke groeifactor Wijken niet af van doorsnee populatie inzake IQ of vruchtbaarheid
Hoofdstuk 7: geslachtsgebonden overerving
X-gebonden recessieve overervingo Vrouwen hebben er minder last van
hebben nog 2e normaal X-chromosoom door inactivering van defect X-chromosoom (symptoomloze draagster)
o Mannen altijd aangetast, want hemizygoot voor meeste genen op X-chromosoom
o Uitzonderingen: Gezonde X-chromosoom is geïnactiveerd
Zich manifesterende heterozygoot Vrouw is homozygoot voor defect allel Syndroom van Turner: vrouw slechts 1 X-chromosoom
o Kenmerken: Meer jongens dan meisjes met de ziekte Heterozygoot normale vrouw (symptoomloze draagster) + hemizygoot normale man
½ zonen aangetast ½ dochters symptoomloze draagster
Eigenschap loopt zigzag over generaties heen: man kan ze enkel via zijn dochters doorgevenaan zijn kleinzonen (schuin of diagonaal overervingspatroon)
o X-gebonden recessieve aandoeningen: Hemofilie (HEMA en HEMB)
Gebrekkig stollingsvermogen van bloed (tekort van stollingsfactor VIII of IX) Zelfs bij kleine verwondingen langdurige bloedingen die soms dodelijk zijn Hemofilie A komt bijna uitsluitend voor bij jongens Verschillende gradaties
o Ernstige vormen: nonsensmutatieo Lichtere vormen: puntmutaties
Musculaire dystrofie Geleidelijk voortschrijdende verlamming door aantasting v/d spiercellen Veroorzaakt door beperkte deletie Spierdystrofie van Duchenne (DMD)
o Begint op 2 à 4 jaaro Opgezette kuiten, verkortingen van pezen en spiereno Lager IQ, hartstoornissen, ademhalingsproblemen
Spierdystrofie van Becker (BMD)o Start rond 11 jaar, milder verloopo Kunnen zich voortplanteno Zeldzamer dan dystrofie van Duchenneo Geen bewegingsproblemen, wel hartafwijking
Fragiele-X-syndroom Na downsyndroom belangrijkste erfelijke oorzaak van verstandelijke beperking X-chromosoom van aangetaste personen vertoont vlakbij uiteinde van lange arm
een soort insnoering wanneer de cel in een cultuurmidden gebracht wordt datweinig foliumzuur bevat
Ontwikkelingsachterstand, hyperactiviteit, lichte vorm van autisme Lang gezicht met grote afstaande oren, testikels beduidend groter dan normaal
X-gebonden dominante overervingo Meisjes kwetsbaarder dan jongens
Kunnen effect zowel van vader als moeder erven (jongens enkel van moeder)o Verticaal overervingspatroono Voorbeeld: syndroom van Rett
Progressieve neurologische ontwikkelingsstoornis Eén v/d belangrijkste monogene oorzaken van ernstige verstandelijke beperking bij meisjes Vroegtijdig stopzetten van hersenontwikkeling Patiënten hebben vrijwel normale kans om volwassen te worden, maar met ernstige
verstandelijke beperking en autistisch gedragspatroon Veroorzaakt door gen vlakbij fragiele-X-locatie (missense-mutatie of deletie) Meeste jongens overlijden voor of kort na geboorte vooral bij meisjes
Mitochondriale overervingo Iedere cel: enkele honderden mitochondriën met elk 5 à 10 DNA-moleculen
Enkel coderend materiaal, geen intronso Deel van genen coderen voor eiwitten voor energieproductie (ATP)o Rest codeert voor rRNA en tRNAo Opm: naast mitochondriale genen spelen ook nog tientallen chromosomale genen een rol bij
energieproductieo Binnen mtDNA komen veel mutaties voor
Beschadigingen door vrije radicalen mtDNA beschikt niet over herstelmechanismen die chromosomen wel hebben
o Tussen 2 individuen: gemiddeld 8 verschillen in samenstelling mtDNAo Binnen individu: grote heterogeniteit in samenstelling mtDNA
Als cel verschillende soorten mtDNA bevat = heteroplasmieo Kenmerken:
Zie eerder: mtDNA wordt enkel via moeder doorgegeven Als moeder defect in zich draagt, hangt kans dat kinderen dit ook krijgen af van mate van
heteroplasmie (verhouding tussen aantal normale en mutante mtDNA-moleculen) Bij vorming van gameten vindt er mechanisme plaats (genetische flessenhals) waardoor
aanwezigheid van mutanten enigszins gereduceerd wordt In kiemcellen: eerst drastische reductie van aantal mtDNA-moleculen voor het getal
terug opgedreven wordt tot gigantische aantal dat rijpe eicel bevat Gunstige selectie: mtDNA-moleculen waarin er zich deletie heeft voorgedaan
worden vrijwel nooit doorgegeven aan de moeder Verschijnen van bepaalde ziekte hangt vaak niet alleen af van mtDNA, maar ook van
diverse genen in celkern Moeilijk om algemeen overervingspatroon uit te tekenen! Vooral weefsels die veel energie verbruiken meest kwetsbaar (hersenen, zenuwen,
skeletspieren, hart, alvleesklier)
Hoofdstuk 8: Multifactoriële overerving
Veelheid van factoren die betrokken zijn bij ontstaan v/e eigenschap of ziekte Genen die een gen op een andere locus beïnvloeden in hun expressie = modificerende genen Modificatie vanuit milieu
o Inwendig milieu: bloed + weefselvocht, met verschillende substanties die erin voorkomeno Uitwendig milieu: omstandigheden in omringende wereld
Meeste multifactoriële aandoeningen steken meestal pas later i/h leven de kop op
Beïnvloeding door meerdere geneno Polygenie = eendrachtig samenwerken van meerdere genen bij de totstandkoming van een
eigenschapo Epistase = onderdrukken van één of meerdere genen door een ander gen of genencombinatieo Additieve polygenie
Fenotypische verschijningsvorm varieert mee met aantal inwerkende genen Vooral bij kwantitatief meetbare eigenschappen
Vb: huidskleur Bepaald door groot aantal genen Meeste van die genen: expressie is incompleet dominant
o Gecombineerde uitwerking van verschillende allelen geeft aanleiding totintermediair fenotype
Andere kenmerken: Oogkleur = milieustabiel (genetisch bepaald + weinig invloed van omgeving) Intelligentie = milieulabiel (genetisch bepaald + meer invloed van omgeving)
o Drempelpolygenie Bepaalde hoeveelheid allelen nodig voor eigenschap fenotypisch tot uiting komt Beide ouders fenotypisch normaal, maar drager van defect allel onder drempel
Kind: toevallige versmelting van eicel en zaadcel met relatief veel afwijkende allelen drempel overschreden
Verdeling vertoont enigszins normaalverdeling Drempel kan soms verschillen naargelang geslacht van betrokkene Omgevingsfactoren kunnen drempel hoger of lager leggen Neuralebuisdefecten (NTD)
4e zwangerschapsweek: start ontwikkeling CZS Deel van ectoderm plooit zich naar binnen om een rondom gesloten buis te vormen
o Groeit later uit tot hersenen + ruggenmerg Soms wordt neurale buis niet helemaal gedicht
o Defect van neurale buis (neural tube defect, NTD) Sluitingsdefect aan hoofdeinde onvoldoende ontwikkeling hersenen en schedel
o Leidt tot anencefalie (slechts gedeeltelijke uitgroei hersenmassa) Sluitingsdefect thv lendenen open rug of spina bifida
o Ruggenmerg open aan oppervlakteo Zware verlamming en incontinentieo Minder ernstige vorm: spina bifida occulta (verborgen open rug)
Komt vaker voor bij meisjes (meeste mannelijke vruchten vroeg afgestoten) Spina bifida en anencefalie zijn onderling inwisselbaar wat oorzaken betreft Herhalingsrisico bij additieve aandoeningen neemt toe naarmate er meer gevallen
binnen eenzelfde gezin of familie zijn vastgesteld Tekort aan foliumzuur belangrijke factor in ontstaan van neuralebuisdefecten
o Dagelijks innemen van foliumzuur kan aandoening met helft tot driekwartterugdringen
Andere congenitale misvormingen Congenitale hartafwijkingen Gespleten lip en/of gehemelte Pylorusstenose
o Afwijking waarbij sluitspier v/d maaguitgang te sterk ontwikkeld iso Voedsel kan maag niet goed uit en wordt uitgebraakto Gewichtsverlies en verstoorde stofwisselingo Komt vaker voor bij mannen dan bij vrouwen
Ziekten met multifactoriële achtergrondo Suikerziekte (diabetes mellitus)
Type I: jeugddiabetes Door verlies van bètacellen in alvleesklier, maken deze geen insuline meer aan Aanhoudend zeer hoge bloedsuikerspiegel Patiënt moet zich inspuiten met insuline Ziekte slaat pas toe wanneer individuen die er aanleg voor hebben, besmet geraken
met bepaald virus Type II: ouderdomsdiabetes
Geen tekort aan insuline, maar insulinereceptoren zijn minder gevoelig gewordenvoor hormoon
o Toch tekort aan werkzame insuline Risico om ziekte te krijgen kan naar beneden gedrukt worden door overgewicht te
vermijden en voldoende beweging te nemeno Coronaire aandoeningen
Hart- en vaatziekten Erfelijke factor aanwijsbaar, waardoor sommige mensen meer vatbaar zijn Omgevingsfactoren: overgewicht, tekort aan lichaamsbeweging, roken, onverwerkte stress,
teveel aan verzadigde vetten, te geringe inname van antioxidanten
Hoofdstuk 9: Complicerende processen
Locusheterogeniteito Verschillende genen (op verschillende loci gelegen) liggen aan de basis van eenzelfde eigenschap
Pleiotropieo Mutatie in een gen brengt meerdere fenotypische gevolgen met zich meeo Bvb. fenylketonurie, mucoviscidose, neurofibromatose, fragiele-X-syndroom
Beperkte penetrantieo Als gen bij sommige individuen niet tot uiting komt, hoewel het toch homozygoot, hemizygoot of
dominant bij hen aanwezig iso Positief: iemand die alles in zich heeft om bepaalde ziekte te ontwikkelen, kan er toch aan
ontsnappeno Negatief: ziekte kan soms heel plots toeslaan, nadat ze ogenschijnlijk al helemaal uit het genoom
verdwenen waso Voorbeelden:
Misvormingen van tenen en vingers Te veel of te weinig vingers/tenen of extreem korte vingers Verschillende varianten, bijna allemaal autosomaal dominant
Hereditaire hemochromatose (HH) Autosomaal recessieve aandoening v/h ijzermetabolisme Transportregulatie van ijzermoleculen verstoord te veel ijzer geabsorbeerd door
dunne darm Blijvende schade aan lever, alvleesklier en hart Sommige mensen verbruiken meer ijzer dan anderen, zodat er minder ijzer
opgestapeld wordt (vooral vrouwen door ijzerverlies bij menstruatie enzwangerschap)
o Lagere penetrantie
Variabele expressiviteito Alleen mate waarin bepaald genotype tot expressie komt varieerto Situaties waarin een eigenschap of ziekte in meerdere of mindere mate penetrant is
Mozaïekeno Mozaïek = individu dat uit minstens 2 soorten cellen bestaat die genetisch van elkaar verschillen,
hoewel ze uit dezelfde zygote ontstaan zijno Ergens in de loop van de ontwikkeling in een van de cellen heeft zich een mutatie voorgedaan, die
vervolgens ook terug te vinden is in alle cellen die uit die gemuteerde cel zijn voortgekomeno Somatisch mozaïcisme
Alleen lichaamscellen aangetast Als mutatie toeslaat i/e gen dat i/d getroffen cellen niet tot expressie komt, is er niets aan de
hand Als mutatie een gen ontregelt dat in bepaalde cellen wel tot expressie komt, zal dat ertoe
leiden dat die cellen geen normale structuur of werking kennen, zodat de betreffendeafwijking geheel of gedeeltelijk kan doorbreken
o Kiembaanmozaïcisme Mutatie in oerkiemcel defecte gen in alle kiemcellen en (na segregatie) in helft v/d
gameten Afwijking wordt doorgegeven aan gemiddeld helft van kinderen die eruit ontstaan Indien enkel kiemcellen geraakt zijn, krijgt persoon zelf de ziekte niet Bij mannen: wanneer zich in een van de kiemcellen een mutatie voordoet, kunnen zich
daaruit op termijn vele duizenden gemuteerde zaadcellen gaan ontwikkelen, die iederaanleiding geven tot vorming van aangetaste vrucht
Steeds rekening houden met mogelijkheid van kiembaanmozaïcisme wanneer eendominante of X-gebonden aandoening onverwacht de kop opsteekt i/e gezin
Genetische anticipatieo = over generaties heen kunnen erfelijke aandoeningen steeds ernstigere vormen aannemen of zich
steeds vroeger i/h leven manifestereno Tijdens vorming van nieuwe voortplantingscellen doet zich een telkens sterkere variant v/d mutatie
voor in (of vlakbij) het verantwoordelijke gen Tandem repeat breidt zich uit tot aantal dat goede werking v/h gen steeds ernstiger
dwarsboomt (= repeat amplificatie of repeat expansie)o Bvb: fragiele-X-syndroom, ziekte van Huntington, ziekte van Steinert (myotone dystrofie)
Epigenetische invloedeno Van “junk-DNA” worden ook RNA-afschriften gemaakt, die als actief RNA een directe invloed kunnen
hebben op de manier waarop het genotype tot expressie wordt gebrachto 3 lagen in werking van erfelijkheid:
1) DNA-sequensen die codes bevatten voor eiwitten die de eigenlijke dienst uitmaken i/horganisme
2) Nuttige informatie die her en der verscholen zit in overige DNA3) Mengsel van eiwitten en chemicaliën die het DNA omgeven en die het op bepaalde
momenten voorzien van specifieke merktekens (epigenetica)o Epigenetica = structurele veranderingen die zich kunnen voordien i/h erfelijk materiaal, zonder dat er
iets gewijzigd wordt aan de opeenvolging v/h eigenlijke DNA Sommige van die veranderingen worden erfelijk doorgegeven! Sommige epigenetische invloeden worden gestimuleerd door omgevingsinvloeden
o Invloed van actief RNA Soorten RNA die als soort censor functioneren die bepaalt of mRNA-afschrift al of niet
gebruikt mag worden bij eiwitsynthese (gene silencing) Small interfering RNA (siRNA)
Toevoegen van identiek gen a/e bestaand exemplaar verzwakt de expressie ervan1) Van een gen wordt i/d cel eerst een (complementair of ‘negatief’) RNA-afschrift
gemaakt (= pre-siRNA)2) Pre-siRNA wordt omgebouwd tot dubbelstrengse RNA-molecule door er passende
nucleotiden aan toe te voegen3) Dit wordt in stukjes geknipt van zo’n 22 nucleotidenparen lang, en elk van die partjes
wordt weer gesplitst tot een enkelstrengs strookje RNA (= siRNA)4) siRNA gaat binding aan met RISC (RNA-inducing silencing complex)5) Geheel hecht zich met openstaande (‘positieve’) RNA-streng vast aan daarmee
overeenstemmend stukje uit het (‘negatieve’) mRNA-afschrift v/h eigenlijke gen6) Dit wordt in stukken geknipt en onbruikbaar gemaakt7) RNA-afschrift van gen gaat verloren en translatie blijft uit
microRNA (miRNA) Aparte kleine genen die ertoe dienen om mRNA dat afkomstig is van om het even
welk soort genen eventueel af te breken1) Van microRNA-gen wordt RNA-afdruk gemaakt, dat dubbel geplooid wordt om soort
haarspeld te vormen, waarvan tegenover elkaar liggende beentjes eruitzien als 2complementaire RNA-strengen
2) Krul o/h einde v/d haarspeld wordt ervan weggeknipt zodat een gewoon stukjedubbelstrengs RNA ontstaat, dat vervolgens op dezelfde manier behandeld wordt alshet siRNA
Verschil: microRNA kan zich in principe tegen ieder soort mRNA keren waarin heteen complementair stukje van zichzelf terugvindt
o Invloed van bepaalde chemische toevoegsels Tegenwerken van de transcriptie zelf 2 manieren:
Methylering van stukjes DNAo Genen die gedurende korte of langere tijd niet tot expressie mogen komen,
kunnen voorzien worden v/e methylgroep (CH3) bemoeilijktafschrijfproces
o Chemische binding kan alleen gebeuren met cytosine (C-base)o Methylering gebeurt enkel in zones waar veel C- en dus ook veel G-
nucleotiden elkaar opvolgen (GC-eilandjes) Vindt men vaak in promotorzone van genen
o Functies: Cel beschermen tegen onberekenbare gedrag van transposons Zorgen dat van bepaalde genen niet te veel afschriften worden
gemaakt Bvb: genomische inprenting
Chemische wijziging v/d histoneno Histonen = kern van aminozuren waarop een aantal staarten vastzito Op die staarten kunnen verschillende chemische moleculen vastgemaakt
wordeno Op plaatsen waar veel acetyl aanwezig is, komt de DNA-ketting losser te
zitten, daardoor kan de afschrijfmachinerie er makkelijker bijo Op plaatsen die bezet zijn met methyl, zit het DNA doorgaans steviger
ineengedraaid, zodat de transcriptie daar onmogelijk iso Gebeurt o.a. bij inactivering van 1 v/d X-chromosomen bij een vrouwelijk
embryoo Zelfde X-chromosoom dat geïnactiveerd is, blijft ook geïnactiveerd in alle
cellen die er later nog uit voort zullen komeno Epigenetisch effect v/d inactivering blijft aanwezig i/d cel en wordt erfelijk
overgedragen naar alle volgende cellen die er mitotisch uit ontstaan Genomische inprenting
o Soms is expressie v/e gen mede afhankelijk v/h geslacht v/d ouder van wie het afkomstig iso Syndroom van Prader-Willi (PWS)
Lichte tot matige verstandelijke beperking, geringe ontwikkeling van geslachtsorganen Defect op vaderlijk chromosoom 15
o Syndroom van Angelman (AS) Ernstige verstandelijke beperking, epileptische aanvallen Defect op moederlijke chromosoom 15
o Oorzaak: 75% v/d gevallen: deletie 25% v/d gevallen: 2 chromosomen 15, maar allebei afkomstig van zelfde ouder
= uniparentale disomie Ontstaat wanneer bevruchte eicel met aanvankelijk 3 chromosomen (2 v/d ene en 1
v/d andere ouder) er nadien één is kwijtgespeeld, waarbij toevallig dat eneexemplaar v/d andere ouder verloren is gegaan
o Bij normale mensen: slechts deel v/d informatie op dit stukje van chromosomen 15 gebruikt Bepaalde genen worden geïnactiveerd omdat teveel aan expressie soms schadelijk is Bvb: syndroom van Beckwit-Wiedermann (BWS)
Veroorzaakt door uniparentale disomie v/h vaderlijk chromosoom 11 of doorontbreken van methylering op specifieke zone v/h moederlijk chromosoom
Hoofdstuk 10: Chromosomale afwijkingen
2 grote categorieën:o Genoommutaties: fout in aantal chromosomen
Polyploïdie Mono- en trisomieën
o Chromosoommutaties: fout in structuur van één of enkele chromosomen Deleties Duplicaties Inversies Translocaties
Beide soorten komen relatief vaak vooro 50% van spontane abortussen vertoont chromosomale afwijkingo Ong. 50% van oorspronkelijke bevruchtingen gaat verloren
Polyploïdieo Als cel een veelvoud van het normale aantal chromosomen bevat (polyploïd)
Triploïdie: 3n of 69 chromosomen Tetraploïdie: 4n of 92 chromosomen
o Vruchten zijn niet levensvatbaar Als kind toch geboren wordt, sterft het na paar dagen of weken
o Oorzaken: Dubbele bevruchting v/e eicel door 2 verschillende zaadcellen Versmelting van eicel en poollichaampje Fout tijdens meiose
1e meiotische deling:o Homologe chromosomenparen niet uit elkaar getrokkeno Cel met diploïd aantal chromosomen + cel zonder chromosomen die afsterft
2e meiotische deling:o Chromatiden die niet uit elkaar gehaald zijno Diploïde gameet + gameet zonder erfelijk materiaal die afsterft + 2 normale
gameten met haploïd aantal chromosomen Mono- en trisomieën
o Aneuploïdie = wanneer cel een afwijkend aantal chromosomen bezit dat geen veelvoud is van hethaploïde aantal
o Trisomie: Chromosoom teveel aanwezig Alleen normaal leefbaar als één v/d geslachtschromosomen teveel aanwezig is
47,XXX (trisomie-X) 47,XXY (syndroom van Klinefelter) 47, XYY (XYY-syndroom)
Enkel bij trisomie van autosomen 21, 18 en 13 bestaat ook geringe overlevingskanso Monosomie:
Chromosoom te weinig aanwezig Uitsluitend leefbaar als X-chromosoom te weinig is
45,X (syndroom van Turner)o Ontstaan:
Non-disjunctie: niet tijdig van elkaar loskomen v/d 2 chromosomen tijdens anafase v/eceldeling, waardoor ze allebei naar 1 kant getrokken worden en in dezelfde dochtercelbelanden
Uitzonderlijk: chromosoom kan zich niet tijdig vastbinden aan spoeldraden of komt er te snelvan los en belandt in cytoplasma chromosoom gaat verloren
Kan enkel tot ontstaan van monosomie leiden Non-disjunctie tijdens meoise:
Ene gameet krijgt chromosoom teveel, andere één te weinig Zie figuur HB p.224
Non-disjunctie tijdens mitose Zie figuur HB p.225
o Autosomale trisomieën: Trisomie-21 of syndroom van Down
Lage spiertonus, vertraagde groei, versneld verouderingsproces IQ komt meestal niet boven de 50 Typische eigenschappen van gelaat 70% v/d vruchten wordt voor geboorte spontaan afgestoten Vaak hartziekten, infecties van luchtwegen, verhoogde kans op leukemie Na 10 jaar daalt sterftecijfer tot aan leeftijd van 40 jaar, dan stijgt het weer
o Grotere vatbaarheid voor ziekte van Alzheimer Vrouwelijke patiënten kunnen kinderen krijgen
o Risico op aangetast kind is 50%o Bevruchting door mannelijke patiënt is vrij beperkt
Risico om kind met trisomie-21 ter wereld te brengen neemt toe naarmate moederouder wordt
Oorzaken:o Toevallige gebeurtenis tijdens vorming van gameten
Kans op 2e kind met trisomie-21 is niet groter dan bij doorsneepopulatie
o Verborgen chromosoomdefect bij één v/d ouders: translocatie ofkiembaanmozaïcisme Kans op herhaling vrij aanzienlijk
Trisomie-18 of syndroom van Edwards Groeivertraging tijdens zwangerschap Overdreven spierspanning met verkrampte gebalde vuistjes, groot achterhoofd, laag
ingeplante misvormde oren, verkort borstbeen Vaak aangeboren hartkwaal Oorzaken:
o Toevallige gebeurtenis bij vorming v/e eicelo Uitzonderlijk: translocatie of mozaïek bij één v/d ouderso 90% levendgeborenen overlijdt binnen eerste 6 maanden, slechts 5% haalt
eerste levensjaaro Meeste leren nooit lopen, sommigen ontwikkelen wel beperkte
communicatiemogelijkheid
Trisomie-13 of syndroom van Patau Polydactylie, te kleine en misvormde ogen, gespleten lip en gehemelte Ernstige hersen- en hartafwijkingen, waardoor meesten sterven binnen eerste
maanden na geboorte Oorzaken:
o Toevallig defect bij vorming van gameteno Translocatie bij ouders of mozaïek
o Geslachtsgebonden trisomieën Komt vaker voor dan autosomale trisomieën Bij geboorte meestal niets van te merken Wanneer cel 3 of meer X-chromosomen bezit, zorgt X-inactivering ervoor dat die op één na
alle afgeremd worden in hun expressie Trisomie-X (47,XXX)
Zien er meestal volkomen normaal uito Bij velen blijft afwijking waarschijnlijk hun leven lang onopgemerkt
Normaal IQ, maar iets lager dan gemiddeldo Leerproblemen
Soms problemen met vruchtbaarheid, maar meesten kunnen zich normaalvoortplanten
Oorzaak: non-disjunctie bij vorming van eicellen Meer dan 3 X-chromosomen is ook leefbaar, maar aantal X-chromosomen ~
intensiteit problemen!
Syndroom van Klinefelter (47,XXY) Bij geboorte niets aan de hand Vanaf puberteit:
o Testikels blijven kleino Mannelijke secundaire geslachtskenmerken blijven achterwegeo Soms begin van borstvormingo Onvruchtbaar (testosterontherapie helpt niet)
Lichte vermindering van IQo Lager verbaal IQ
Oorzaken:o Non-disjunctie tijdens eerste meiose bij de vadero Mozaïek van XY- en XXY-cellen
48,XXYY of 48,XXXY kan ooko Geslacht blijft steeds mannelijk
XYY-syndroom (47,XYY) Oorzaak: non-disjunctie tijdens 2e meiotische deling bij spermatogenese of tijdens 1e
mitose van XY-zygote Meeste XYY-jongens ontwikkelen zich tot normale volwassenen Iets lager IQ dan gemiddeld Meer opvoedings- en gedragsproblemen
o Hyperactiviteit, impulsief gedrag, gebrek aan concentratie Kunnen zich normaal voortplanten
o Bij hun kinderen niet meer XYY-kinderen dan bij rest van populatie
o Geslachtschromosomale monosomie Syndroom van Turner (45,X)
Meteen herkenbaar vanaf geboorte Lymfoedeem in hals en in hand- en voetrug, webbed neck, gezwollen handjes en
voetjes Cardiovasculaire problemen, diverse nierafwijkingen Kleine lichaamsgestalte, problemen met gehoor en fijne motoriek
o Soms al van in basisschool erg moeilijk Normale intelligentie Ontbreken van voldoende geslachtshormoon
o Onvruchtbaaro Secundaire geslachtskenmerken blijven achterwegeo Uitwendige geslachtsorganen groeien niet ten volle uito Eierstokken ontwikkelen zich in foetale stadium normaal, maar vanaf
puberteit treed er snelle regressie opo Als vrouw toch zwanger geraakt, is er veel kans dat kind met normaal
karyotype geboren wordt Groot deel van 45,X-vruchten gaat spontaan verloren Oorzaken:
o Non-disjunctie tijdens zaadvorming 50%: volledige monosomie Meestal mozaïek van normale en monosomiecellen
45,X/46,XX of 45,X/46,XY 45,X/46,XX/47,XXX
Soms is er 2e sterk ingekort exemplaar van X-chromosoom aanwezig
46,XX met toch tekenen van syndroom van Turner! Structurele chromosoomafwijkingen:
o Wijziging in structuur van één of enkele chromosomeno Stukje van chromosoom breekt af en verdwijnt of voegt zich op andere plaats weer ino Hoeft niet altijd ernstige gevolgen te hebben:
Defect kan beperkt blijven tot deel v/d lichaamscellenmozaïek Defect in één enkele cel kan wel aanzet geven tot vorming van celwoekering en kanker
o Ongebalanceerde herschikkingen Altijd een stukje v/e chromosoom weggevallen of toegevoegd
Partiële monosomie of partiële trisomie Deleties
Meerdere aaneensluitende genen in hun geheel verdwenen Aanleiding: chromosoom breekt doormidden zonder dat stukjes nadien weer
aaneengelijmd worden Alleen segment dat de centromeer bevat, zal behouden blijven Terminale deletie
o Deletie aan uiteinde van chromosomeno Dichtbij telomeren bevinden zich heel vele genen ernstige gevolgen
Interstitiële deletieo Stuk DNA middenin chromosoom weggeknipt
Vb: cri-du-cha-syndroom: 46,XY,del(5p)o Naam verwijst naar typische geschreeuw van kinderen
Vervorming v/h strottenhoofdo Geringe ontwikkeling van hersenen, ernstige verstandelijke beperkingo Meestal ook hartafwijkingo Oorzaak: gebalanceerde translocatie-ouder
Vb: syndroom van Wolf-Hirschhorno Ernstige verstandelijke beperkingo Aangeboren hartafwijkingen, schedelmisvormingeno Bij jongens: niet helemaal dichtgegroeide peniso Oorzaak: toevallige deletie
Duplicaties Na overkruising komt stukje van een v/d delingschromosomen los en wordt
ingevoegd op een overeenkomstig chromosoom Gameet waarin het gekortwiekte chromosoom terechtkomt, vertoont dan een
deletie, terwijl het andere chromosoom hetzelfde stukje als een supplement bevat Meestal blijven effecten beperkt
o Gebalanceerde herschikkingen Als deel v/h erfelijk materiaal alleen maar andere positie ingenomen heeft op de
chromosomen, terwijl er aan inhoud zelf niet geraakt is Meestal geen effect op uitzicht of gezondheid van individu Wel ernstige gevolgen mogelijk voor nageslacht Inversies
Achterstevoren opnieuw invoegen van losgekomen stukje op dezelfde plaats v/hchromosoom (na een deletie)
Pericentrische inversie: stuk DNA waarin ook centromeer vervat zit Paracentrische inversie: DNA-segment aan één kant van centromeer
Vorming van gameten:o Wanneer homologe chromosomen in paring gaan, moeten ze ter hoogte van
de inversie een lus vormen om met hun overeenkomstige delen naast elkaarte gaan liggen
o Lussen veroorzaken speciaal soort overkruising die voor complicaties kanzorgen
o Pericentrische inversie: Gevaar dat er na overkruising verkeerde samenvoeging van stukken
plaatsvindt, waardoor bepaald segment op het ene chromosoom 2keer verschijnt (duplicatie), terwijl het op het andere afwezig is(deletie)
Afwijkende gameten die tot partiële tri- of monosomie kunnenleiden
o Paracentrische inversie: Afwijkende chromosomen zullen al meteen weggezift worden,
omdat ze ofwel geen ofwel 2 centromeren bevatten Zal geen afwijkende vruchten opleveren, maar kan wel tot
verminderde vruchtbaarheid leiden Translocaties
DNA-segment komt los van zijn oorspronkelijke chromosoom en hecht zichvervolgens vast aan een ander, niet-homoloog chromosoom
Eenvoudige translocatie:o Losgekomen stukje chromosoom wordt gewoon vastgehecht aan een niet-
homoloog chromosoom Reciproque translocatie:
o 2 niet-homologe chromosomen wisselen een stuk DNA onderling uito Kan leiden tot partiële trisomie, partiële monosomie of gebalanceerde
translocatie bij vorming van gameten Robertsoniaanse translocatie:
o Aaneenvoeging v/d lange armen van 2 acrocentrische chromosomeno Miniscule korte armpjes gaan verloreno Fenotypisch normaal, hoewel persoon strikt genomen maar 45
chromosomen bezit!o Kan leiden tot trisomie, monosomie of gebalanceerde translocatie bij
vorming van gameteno Opm: voorbeeld van iemand met syndroom van Down met slechts 46
chromosomen Erfelijke variant!
Hoofdstuk 11: DNA-technologie
Diagnosetechnieken:o Cytogenetisch onderzoek
Erfelijk materiaal wordt rechtstreeks geobserveerd onder lichtmicroscoop In prometafase (overgang tussen pro- en metafase) zijn chromosomen nog niet helemaal
gecompacteerd en krijgt men duidelijk zicht op bandenpatroon (bandering met hogeresolutie)
Mogelijk om kleine deleties, inserties of duplicaties op te sporen
o Gericht genenonderzoek Gericht zoeken naar aan- of afwezigheid van ziekmakende allelen Gebruik van probes: gemarkeerde stukjes enkelstrengs DNA of RNA die men aan het te
onderzoeken DNA toevoegt om te zien of een welbepaald fragment al dan niet aanwezig is Aanmaak van probes:
Stukje enkelstrengs DNA of RNA samenstellen dat complement vormt v/h gen datmen wil onderzoeken
o Vertrekken van mRNA-molecule die afgeschreven is van het geno Zelf synthetisch iets in elkaar knutselen
Aanmaak van cDNA-probeo Met behulpvan reverse transcriptase wordt corresponderend enkelstrengs
DNA-segment gemaakt van het mRNAo DNA-segment wordt losgekoppeld van mRNA (complementair DNA of
cDNA)o Opnieuw een negatieve kopie maken van cDNAo Deze negatieve kopie voorzien van merkteken (fluorescerende molecule of
radioactief element) Probe toevoegen aan DNA
Als betreffend gen aanwezig is in DNA, zal de probe er een verbinding mee aangaanen via het merkteken de plaats aangeven waar het gezochte stuk DNA te vinden is
Probleem: cDNA-probes zijn gebaseerd op rijp mRNA, dus zijn geen volledige afspiegelingvan het eigenlijke gen
Toch kan cDNA-porbe nog altijd vrij lang zijno Bijkomende probleem: kleine foutjes in DNA worden makkelijk over het
hoofd gezien Oplossing: vertrekken van feitelijke DNA-code en werken met kleinere probes
Van sommige genen kent men de basenopeenvolging van diverse mutaties Mogelijk om voor ieder mutant allel een aparte oligonucleotidenprobe aan te maken
o = allelenspecifieke oligonucleotiden of ASO’s
o Gecombineerde technieken Fluorescerende in situ hybridisatie (FISH)
Chromosomen moeten eerst gedenatureerd zijn (2 strengen van elkaarlosgekoppeld, zodat de probe zich eraan kan vasthechten)
Door ieder chromosoom, met aangepaste probes, een verschillende kleur mee tegeven, wordt het veel makkelijker om ze te herkennen
Chromosoom dat 2 verschillend gekleurde segmenten bevat, verraadt een insertie oftransocatie
Mogelijkheid om enkel één bepaald stukje v/e chromosoom te doen oplichten, wataanwezigheid v/e duplicatie of deletie kan aantonen (omdat er 3 of slechts 1lichtpunt verschijnt ipv 2)
Voordeel: je hoeft niet te wachten tot chromosomen in metafase zitten DNA-chips
o Computer rechtstreeks diagnose laten stellen op basis van één enkele testo Men bevestigt enkele duizenden oligonucleotiden (zowel van normale
allelen als van ziekteveroorzakende allelen) op een glasplaatje (een chip) Groot aantal probes geordend in rijen en kolommen (microarray)
o Men brengt een hoeveelheid fluorescerend enkelstrengs DNA in contact metde chip, om te zien welke oligonucleotiden een verbinding maken
Therapeutische technieken:o Stampceltherapie
Soorten stamcellen Stamcellen = ongedifferentieerde cellen die zich onbeperkt kunnen delen en waaruit
ofwel nieuwe stamcellen ontstaan ofwel één of ander soort gespecialiseerde cellen Verschillende soorten in hiërarchie:
o Totipotente cellen In staat om alle soorten cellen te genereren Bvb. zygote, pre-embryonale cellen
o Pluripotente stamcellen Kunnen heel uiteenlopende soorten cellen vormen, maar er kan
geen volledig organisme uit groeien Bvb. embryonale stamcellen
o Multipotente stamcellen Kunnen beperkt assortiment van cellen produceren Bvb. stamcellen v/h beenmerg, weefselspecifieke stamcellen in
inwendige organen, huid en herseneno Unipotente stamcellen
Kunnen slechts één type cellen aanmaken
Kloneren van dieren en mensen In principe zijn alleen totipotente stamcellen in staat om een volledig organisme te
doen ontstaan Onder bepaalde voorwaarden is het ook mogelijk om dat te doen vanuit de kern v/e
gewone lichaamscelo Cel eerst helemaal deprogrammeren
Maar zelfs dan is kans minimaal dat er levensvatbare kloon ontstaat Repructief klonen bij mensen: ethisch niet aanvaardbaar Therapeutisch klonen:
o Via klonering ontstane zygote i/h laboratorium een paar klievingsdelingenlaten doormaken om de pre-embryonale cellen die dat oplevert, vervolgenste gebruiken i/h kader v/e gentherapie
Hoofdstuk 12: Genetische advisering
Berekening van erfelijkheidsrisico voor een kinderwenso Kans op recessieve aandoening bij niet-bloedverwante partners
Als er geen erfelijke belasting is Als er precedenten zijn binnen de familie
o Kans op recessieve aandoening bij bloedverwante partners Als ziekte in de familie zit Als er geen erfelijke belasting is
Formule: q² + Fpqo q² = frequentie v/d afwijking binnen hele populatieo q = totale frequentie (heterozygoot en homozygoot) v/h afwijkende
recessieve allelo p = frequentie v/h normale dominante allelo f = inteeltcoëfficiënt: kans dat een kind tgv bloedverwantschap homozygoot
is
Genetische omkadering van zwangerschap en geboorteo Preconceptiezorg
Nagaan in hoeverre de vrouw al een immuniteit heeft opgebouwd tegen bepaalde ziekte Kijken naar risico’s die kunnen samenhangen met de familiaire voorgeschiedenis v/d
partners Bepaalde werkomstandigheden (bvb. stralingen) of specifiek medicijnengebruik Belang van gezonde voeding Gevaren van nicotine en alcohol Nut van preventieve inname van dagelijkse dosis foliumzuur (cfr. neuralebuisdefecten)
o Prenataal onderzoek Klassieke onderzoeksmethoden
Echoscopisch of ultrageluidsonderzoeko Geleider op buikwand die ultrasone geluidsgolven uitzendto Naargelijk dichtheid v/d verschillende weefsels worden golven in
verschillende patronen teruggekaatst en vervolgens door de computeromgezet in beeld
o Ideaal middel om evntuele misvormingen te diagnosticeren Vruchtwaterpunctie of amniocentese
o Kleine hoeveelheid vruchtwater wegzuigen uit vruchtzak die kind omgeefto Pas mogelijk vanaf 15e zwangerschapsweeko Kan met vrij grote nauwkeurigheid neuralebuisdefecten vaststellen
Vlokkentest of CVB (chorionvillusbiopsie)o Stukje weefsel weggenomen uit chorionvlokken (weefsel waaruit naderhand
de placenta zal ontstaan)o Vanaf 10 (langs baarmoederhals) of 12 (doorheen buikwand) wekeno Leent zich niet voor vaststellen van neuralebuisdefecten
Navelstrengpunctie of cordocenteseo Kleine hoeveelheid foetaal bloed getrokken uit navelstreng
Prenatale screening Minder risicovolle technieken die in principe bij elke zwangere vrouw toegepast
kunnen worden Maternale serumscreening voor alfa-fetoproteïnen (MSAFP)
o Doordat deel van AFP’s die vrijkomen bij een foetus met openneuralebuisdefect in het bloed v/d moeder terechtkomt, kunnen ze daaropgespoord worden
Gewone maternale serumscreening of MSSo = tripletest (meet 3 factoren)o Om risico op bepaalde trisomieën te bepalen
Meer gesofisticeerde onderzoeksmethoden Pre-implantatie genetische diagnostiek of PGD
o Kan enkel gebruikt worden bij reageerbuisbevruchting of IVFo Enkele dagen na bevruchting in reageerbuis één of paar v/d 4-8 cellen van
pre-embryo wegnemen en genetisch onderzoek doorvoeren FISH-techniek, gebruik van probes
Foetale celdetectieo Kleine hoeveelheden foetale cellen circuleren in bloedsomloop van moedero Isoleren van moederlijke cellen en in cultuur brengen om er genetische
analyses op uit te voeren