Samenvatting Pincode Hele Boek

34
Economie Pincode Hele Boek Havo 4 en 5 door sannebakker1 De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal Koop en Verkoop al je samenvattingen, aantekeningen, onderzoeken, scripties, collegedictaten, en nog veel meer.. www.stuvia.com

description

Economie voor de HAVO Bovenbouw volgens de methode Pincode 2013

Transcript of Samenvatting Pincode Hele Boek

  • Economie Pincode Hele Boek Havo 4en 5

    door

    sannebakker1

    De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je StudiemateriaalKoop en Verkoop al je samenvattingen, aantekeningen, onderzoeken, scripties, collegedictaten, en

    nog veel meer..

    www.stuvia.com

  • Economie H1 kijk bij wat moet je kennen en kunnen, contexten, blz. 15 Paragraaf . Schaarste: niet genoeg middelen hebben om al je behoeften te voorzien Niet te weinig van iets hebben Geld is een middel om waarde uit te drukken Budget: hoeveelheid geld waar je over beschikt in een bepaalde periode Begroting: overzicht van verwachte inkomsten en uitgaven in een bepaalde periode Budgettair probleem/ budgetprobleem: uitgaven zijn hoger dan inkomsten Begroting is niet sluitend Uitgaven:

    Dagelijkse uitgaven levensonderhoud ( eten, huishoudelijke artikelen, pers. verzorging )

    Vaste lasten komen iedere periode terug (gas en elektra, woonlasten, verz. , abos )

    Incidentele uitgaven komen af en toe voor ( kleding, huishoudelijke apparaten, vakantie ) Budgetlijn: geeft grenzen aan je budget weer Hoeveel je met een gegeven inkomen en gegeven prijzen kan kopen van 2 goederen Formule: M= pxx + pyy M= inkomen Px = prijs van goed x X = hoeveelheid goed x py = prijs van goed y y = hoeveelheid goed y budgetset: gebied onder budgetlijn + budgetlijn combinaties van hoeveelheid van het ene en de ander opofferingskosten: alles wat je opgeofferd moet worden om iets te verkrijgen bestaan uit : de prijs van een goed + de prijs van het niet kunnen kopen van het beste alternatief alternatief aanwendbaar: middelen kun je op verschillende manieren inzetten; de ene kies je, dus de andere niet Paragraaf 2 Behoeften :

    Basisbehoeften / primaire behoeften - dak boven je hoofd, voedsel, kleding je vervult de lichamelijke behoefte en behoefte aan veiligheid

    Secundaire behoeften komen pas van belang als de primaire behoeften zijn vervuld. o Normale behoeften steken net uit boven bestaansminimum ( sporten, in de buurt

    van school wonen, frisdrank ) o Luxe behoeften steken ver boven uit boven bestaansminimum ( merkkleding,

    sportwagen) Statusgoederen: goederen die mensen kopen om te laten zien wat ze bereikt hebben Huishoudens: een gezin, een bedrijf en de overheid Bedrijfshuishouding: zelfstandige productieorganisatie Budgetteren: het maken van een begroting Een overschot op de begroting kun je reserveren voor grote uitgaven in de toekomst. Je spaart je geld voor grote uitgaven

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Er zijn verschillen en overeenkomsten op de manier waarop een huishouden hun middelen inzet 1. De prioriteitenlijst van huishoudens

    Prioriteitenlijst: lijst die de belangrijkheid van uitgaven weergeeft. Gezinshuishoudens Eerst verplichtingen, dan de belangrijkste behoeften Overheid Heeft ook uitgaven die verplicht zijn : WW, AOW Rijksbegroting: begroting van de overheid, waar eens in het jaar over wordt gebudgetteerd Bedrijfhuishoudens Hebben ook een jaarlijkse begroting kan je beetje vergelijken met gezinshuishoudens

    2. Beslissen over de inzet van productiefactoren Productiefactoren: factoren als werken of bezittingen hebben om geld te verdienen

    Natuur - levert grond, natuurlijke grondstoffen en energie

    Kapitaal - hulpmiddelen waarmee de productie sneller kan verlopen ook wel kapitaalgoederen ( machines, gebouwen, transportmiddelen)

    Arbeid inspanning van mensen ook wel menselijk kapitaal

    Ondernemerschap initiatief om bovenstaande productiefactoren met elkaar te combineren.

    Schaarse goederen : goederen of diensten waarvoor je bij de productie productiefactoren gebruikt

    Gezinshuishoudens arbeid beslissen over aantal uren werk

    Bedrijfshuishoudens Moeten factoren aanschaffen betaalt loon (arbeid ) huur bedrijfspand ( kapitaal ) Beslist over een kapitaalgoed huren of kopen Overheid Beslist over aanschaf van kapitaalgoed (gebouwen, wegen) en natuur ( grond)

    3. De manier waarop huishoudens kiezen Gezinshuishoudens Individuele keuze: keuze van n of meer gezinsleden, meestal de volwassenen Bedrijfhuishoudens Commercile keuze: een combinatie van productiefactoren kiezen waarmee een bedrijf het meest verdient of als t bijv. een verkoopkanaal kiest

    verkoopkanaal: manier waarop je een product aan de man brengt ( supermarkt, huis-aan-h ) overheid politieke keuze: het kiezen van de bestemming die volgens politici het beste de belangen van

    de burgers dient.

    Paragraaf 3 Productie : het maken van goederen en het leveren van diensten Consumptie: het kopen van goederen en diensten Goederenruil gaat makkelijker met n ruilmiddel. Je hoeft dan alleen wederzijdse prijzen af te spreken voor de andere goederen, die tegenover dat ene goed staat. Specialisatie: je richten op een specifieke activiteit waar je goed in bent. Wederzijds voordeel: voor beide ruilpartners levert de ruil een voordeel op Ze bereiken door ruil een grotere welvaart w.v bereik je door specialisatie Schaalvoordelen: de gemiddelde kosten dalen bij een grote productieopvang Als mensen zich specialiseren, kunnen we schaalvoordelen behalen.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Paragraaf 4 Arbeidsproductiviteit: de productiviteit van een persoon. De hoeveelheid producten / diensten die iemand per tijdseenheid kan produceren Totale productieomvang in een bepaalde periode Arbeidsproductiviteit = aantal werknemers in dezelfde periode Werknemers werken niet altijd allemaal dezelfde uren. Je rekent het aantal werknemers om naar n arbeidsduur. Daan werkt 25% minder dan Koen. Koen is 1 werknemer, Daan is 0,75 werknemer. of anders: totale productieomvang in een bepaalde periode Arbeidsproductiviteit = aantal gewerkte uren of aantal gewerkte uren in dezelfde periode Je kunt je arbeidsproductiviteit vergroten door te investeren in :

    Kapitaalgoederen: hulpmiddelen waarmee de productie sneller kan verlopen betere machines of hulpmiddelen zorgen voor meer productie per tijdseenheid

    Menselijk kapitaal : de som van vaardigheden, intelligentie, ervaren en kennis van iemand een investering hierin is door bijv. een opleiding te volgen beter in productie worden

    De arbeidsproductiviteit van kapitaalintensieve productie is hoger dan arbeidsintensieve productie. Kapitaalintensieve productie: de producent gebruikt in verhouding meer kapitaal dan arbeid Arbeidsintensieve productie: de producent gebruikt in verhouding meer arbeid dan kapitaal Arbeidsdeling: de taken binnen een bedrijf verdelen

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Economie h2 Eigendomsrechten: juridisch eigenaar zijn van een bepaald goed. Ze worden vaak vastgelegd je kunt dan aantonen dat iets van jou is. Transactiekosten zijn alle kosten die iemand maakt om:

    Een ruilpartner te vinden

    Tot overeenkomst te komen met deze ruilpartner

    De overeenkomst af te handelen Directe ruil: goederen die met elkaar geruild worden. De transactiekosten zijn hoog : vooral de energie die je steekt in het vinden van een partner Indirecte ruil: goederen worden niet rechtstreeks met elkaar geruild maar door tussenkomst van geld Drie functies van geld :

    Ruilmiddel geld; je gebruikt geld om goederen en diensten te betalen geld tegen goed

    Rekenmiddel vastleggen van ruilverhoudingen; alles druk je uit in geld

    Oppotmiddel ( spaarmiddel ) je bewaard geld, je zet het apart; sparen of oppotten Technische eisen van geld:

    Geld moet deelbaar zijn in verschillende coupures. Het is niet handig als er alleen briefje 5 is

    Geld moet handzaam ( makkelijk meedragen) en duurzaam ( lang meegaan )zijn

    Niet makkelijk na te maken

    Je moet het kunnen vertrouwen. Geld is fiducair: het is te vertrouwen. Intrinsieke waarde: de waarde van het materiaal waarvan geld is gemaakt. Het moet niet hoger zijn dan de waarde die op het geld staat gedrukt. Extrinsieke waarde / nominale waarde: de waarde die op het geld staat gedrukt De wet van Gresham: het betalen van goederen en diensten werd alleen nog maar met de munten van slechtere kwaliteit gedaan. Chartaal geld: alle munten en bankbiljetten die de inwoners in ons land in hun bezit hebben Giraal geld: al het geld dan inwoners op een betaalrekening hebben staan Je kunt het direct van je rekening afhalen, of naar een andere betaalrekening overboeken Maatschappelijke geldhoeveelheid: het chartale en girale geld in Nederland samen opgeteld. Primaire banken / monetaire financile instellingen (mfi): banken die geld kunnen scheppen. Geld scheppen: het proces waarbij door kredietverlening de geldhoeveelheid wordt vergroot. Secundaire banken: banken waar je geen giraal tegoed kunt aanhouden. Banken financieren leningen met geld van spaarders ( hypotheekbanken ) Rentemarge: het verschil tussen de rente op spaarrekeningen en de rente op leningen. Klanten die geld willen lenen, zorgen voor vraag naar geld Klanten die geld op de bank zetten, zorgen voor aanbod van geld. Liquiditeitseisen: eisen waarin banken in staat moeten zijn om aan direct opvraagbare tegoeden van klanten te kunnen voldoen. Ze moeten dus voldoende geld in huis hebben om mensen hun eigen geld op te laten nemen.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Run op de bank: alle banken willen tegelijk hun (spaar)geld opnemen. Liquiditeitspositie: door bijv. een toename van het geld geeft een bank meer ruimte om geld uit te lenen. Banken zorgen er met geldschepping voor dat de economie meer liquide is. Dat wil zeggen dat banken ervoor zorgen dat er meer ruilmiddelen ( geld) in omloop zijn. Als mensen te makkelijk en te veel geld kunnen lenen, kan dat leiden tot stijging van de prijzen Indexcijfer: een getal dat aangeeft hoeveel een bepaalde grootheid in een bepaalde periode is veranderd ten opzichte van een afgesproken periode. De afgesproken periode = een basisjaar, dit geef je aan met 100. Waarde van een grootheid Indexcijfer = waarde in het basisjaar x 100 Koopkracht: de hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen Inflatie: prijzen van diensten en goederen stijgen Deflatie: prijzen van diensten en goederen dalen Nominaal inkomen: het inkomen dat je in euros verdient Reel inkomen: het nominaal inkomen gecorrigeerd met de inflatie Dit geeft aan hoeveel goederen en diensten je kunt kopen met je nominale inkomen Het is dus hetzelfde als je koopkracht

    indexcijfer nominaal inkomen indexcijfer reel inkomen = Indexcijfer v.d. prijs x 100 Consumentenprijsindex ( CPI) : geeft prijsontwikkeling weer van goederen en diensten die

    huishoudens in Nederland aanschaffen geeft de prijsverandering van het boodschappenmandje weer ( goederen en diensten)

    Dagelijkse boodschappen

    Uitgaven voor huishoudelijke apparaten

    Huur

    Gas, water en elektriciteit

    Consumptiebonden belastingen, zoals motorrijtuigenbelasting

    School- of collegegeld

    Aanvullende zorgverzekering

    Autobrandstof Het CPI is een samengesteld gewogen prijsindexcijfer, omdat het ene mens bijv. meer boodschappen doet omdat hun gezin groter is. Som van ( wegingsfactor per artikelgroep x indexcijfer per artikelgroep ) CPI = som van wegingsfactoren Basisjaar verleggen : als het boodschappenmandje van het CBS niet meer aansluit bij de uitgaven van de Nederlandse huishoudens, dan kiest CBS een recenter basisjaar.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 3.1 de vraag Vraag: optelsom van de hoeveelheden van een product / dienst die kopers willen kopen Betalingsbereidheid: maximaal bedrag dat een koper wil betalen voor n product/dienst Vraagcurve: weergave van prijs van een product op de omvang van de vraag Vraagfunctie qv= ap +b Qv=gevraagde hoeveelheid van goed x P = prijs goed x A=mate waarin vraag reageert B=gedeelte van de vraag dat niet afhankelijk is van de prijs Vraagfactoren: factoren die de vraag bepalen

    prijs product inkomen vragers prijs van andere goederen substituten en complementaire goederen voorkeuren vragers aantal vragers

    substitutiegoederen: producten die andere goederen vervangen substitutie: geheel of gedeeltelijk vervangen van een schaars goed door een ander goed complementaire goederen: producten die elkaar aanvullen voorkeuren veranderen onder invloed van:

    maatschappelijke ontwikkelingen veranderlijke normen en waarden door marketing van producten/diensten

    marketing: alles wat een bedrijf onderneemt om meer winst te maken gebruik van marketinginstrumenten promotiebeleid: het onder de aandacht brengen van een product (reclame, proefjes)

    inkomenselasticiteit: meeteenheid om te bepalen in welke mate en richting de vraag verandert als het inkomen verandert verandering v.d vraag in % verandering v. h inkomen in % inferieure goederen: negatieve inkomenselasticiteit

    - 0 1 +

    Omzet: prijs x verkochte hoeveelheid Afzet: verkochte hoeveelheid Prijselasticiteit: meeteenheid om te bepalen in welke mate en richting de gevraagde hoeveelheid verandert als de prijs verandert Verandering v.d vraag in % Verandering v.d prijs in % Prijselastisch: omzet daalt bij prijsstijging Prijselasticiteit = -1 Prijsinelastisch: omzet stijgt bij prijsstijging Prijselasticiteit = tussen 0 en 1 Segmentelasticiteit: elasticiteit heeft in ieder punt van de lijn een andere waarde

    Infer. Goed. Normale luxe

    Prijsverandering prijselast. Omzet Prijsstijging inelastisch stijgt Prijsdaling inelastisch daalt Prijsstijging elastisch daalt Prijsstijging elastisch stijgt

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 3.2 het aanbod Productiekosten: kosten die verbonden zijn aan productie

    - Variabele kosten varieert met omvang product gemiddelde variabele kosten: variabele kosten per product var. Kosten zijn proportioneel: altijd hetzelfde

    - Constante / vaste kosten wijzigen alleen als capaciteit verandert productiecapaciteit: maximale hoeveelheid producten die een producent kan maken met de beschikbare productiefactoren

    Resultaat: verschil tussen TO en TK Winst: omzet / To is hoger dan TK Verlies: TO is lager dan TK

    TK = TVK + TCK TK=GVKq + TCK

    TO= p x q Resultaat = TO TK Resultaat= (p- GVK) x q TCK GVK = TVK : q GCK = TCK : q GTK= TK: q GO= p = TO : q Motieven om naar winst te streven

    - Inkomen van ondernemer - inkomen = winst - Voorbestaan van bedrijf - deel van winst word gereserveerd - Waarde van bedrijf - winstgevend bedrijf brengt bij verkoop meer op dan verlieslijdend

    Break-evenpoint: prijs waarbij ondernemer geen winst n geen verlies maakt Break-evenafzet: de afzet waarbij ondernemer geen winst n geen verlies maakt Break-evenprijs: de prijs waarbij ondernemer geen winst n geen verlies maakt Breakevenpoint bereken je door vergelijking van TO en TK Marginale kosten: extra kosten die producent heeft als hij zn productie met 1 stuk uitbreidt Marginale opbrengst: opbrengst / prijs van n extra stuk Dekkingsbijdrage: verschil tussen vaste kosten en marginale opbrengst Failliet gaan: te veel verlies dat niet vol te houden is op lange termijn

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 3.3 vraag en aanbod op de markt Aanbodcurve: grafisch beeld met verband tussen prijs en omvang van het aanbod Stijgend verloop als prijs stijgt neemt aanbod toe Aanbodfunctie qa= ap - b Qa=aangeboden hoeveelheid van goed x A=mate waarin aanbod op veranderingen in p reageert B=gedeelte van het aanbod dat niet afhankelijk is van de prijs Omvang totale aanbod hangt af van:

    - Totale kostenfuncties van aanbieders - Totaal aantal aanbieders

    Totale kostenfunctie verandert door veranderingen in:

    - Inputprijzen hierdoor verandert GVK. Bijv. prijs van grondstoffen, rente leningen, lonen - Technologie bijv. stijging arbeidsproductiviteit

    Concrete markt:markt waar totale vraag naar en het totale aanbod van een product samenkomt Abstracte markt: markt van vraag en aanbod Huizenmarkt Grafisch weergeven door vraag- en aanbodcurve in 1 grafiek te tekenen marktevenwicht: punt in grafiek waar vraag en aanbod gelijk zijn

    Evenwichtsprijs Pe:prijs in marktevenwicht bereken je door vergelijking Evenwichtshoeveelheid qe: gevraagde en aanbevolen hoeveelheid Bereken je door evenwichtsprijs in vraag- en aanbodfunctie in te vullen Marktomzet: omzet in marktevenwicht

    Aanbodoverschot: prijs boven evenwichtsprijs Producten verlagen prijs om voorraden alsnog kwijt te raken Vraagoverschot: prijs onder evenwichtsprijs Producenten verhogen prijs omdat er meer vraag is Marktmechanisme: onzichtbare hand die je door de markt van vraag- of aanbodoverschot naar marktevenwicht leidt Marktmodel: model van vraag en aanbod Uitgangspunt: prijs is gegeven voor aanbieder ; hij past aangeboden hoeveelheid aan, aan de Prijs ; hij is hoeveelheidsaanpasser / prijsnemer Markt van volkomen concurrentie: marktsvorm waarin aanbieders hoeveelheidsaanpassers zijn Eigenschappen:

    - Aanbieders verkopen hetzelfde - Veel vragers en aanbieders - Elke aanbieder kan toe- en aftreden - Elke aanbieder heeft dezelfde informatie

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 3.4 als de markt perfect werkt Een markt werkt efficint als de markt zorgt voor een optimale verdeling van de productiefactoren op die markt. Consumentensurplus: het verschil tussen de tot stand gekomen prijs en het bedrag dat een vrager maximaal bereid is te betalen Producentensurplus: het verschil tussen de tot stand gekomen prijs en het laagste bedrag waarvoor een aanbieder een product of dienst wil verkopen Marktaandeel: de afzet of omzet die een aanbieder realiseert als percentage van de totale marktafzet of omzet Afzet / omzet van n aanbieder Totale marktafzet x100%

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 4.1 Monopolist: bedrijf die enige verkoper is van een product of dienst Monopolie: marktvorm met 1 aanbieder en veel vragers Monopolie verkrijgen en dus de toetreding beperken, door :

    Alleenrecht van de overheid te krijgen

    Als enige beschikking over hulpbronnen hebben

    Kosten voor nieuwe toetreders zijn te hoog om toe te treden Bepalen of bedrijf monopolist is : markt afbakenen:

    Geografisch

    Substitutiemogelijkheden bekijken vragers moeten bij prijsverhoging niet gelijk overstappen

    Verschil met markt van volkomen concurrentie en monopolistische concurrentie: 1 aanbieder prijszetter: hij bepaalt prijs daarom geen aanbodcurve Vraagcurve en opbrengstlijn zijn hetzelfde vragers bepalen hoeveel ze betalen Winst is max. als MK (GVK) gelijk zijn aan MO (de extra opbrengst als je n goed meer afzet) Nadelen max. winst:

    Vragers naar andere aanbieders prijs is te hoog

    Veel winst interessant voor andere aanbieders Prijsdiscriminatie: hetzelfde product tegen verschillende prijzen verkopen

    Leeftijd

    Tijdstip

    Hoeveelheid

    Inkomen 4.2 Monopolistische concurrentie: marktvorm met veel aanbieders maar elk met net een ander product Kenmerken:

    Aanbieders bieden niet precies hetzelfde product aan

    Veel vragers en aanbieders

    Iedere producent kan toetreden op de markt

    Iedere deelnemer heeft dezelfde informatie betalingsbereidheid, aangeboden hoeveelheid Onderscheiden met productdifferentiatie: alles wat bij een product anders + beter is dan andere aanbieders

    Kwaliteit - aantal bits van een ringtone

    Kenmerken - gelijk een abonnement of niet

    Marketinginspanningen - reclame en zo

    Dienstverlening - goede aanwijzingen

    Verkoopkanalen Bedrijven groeien als:

    Bedrijven surplus hebben : GTK onder gemiddelde van de markt investeren in uitbreiding productie profiteren van schaalvoordelen: kosten per eenheid nemen af doordat productieomvang stijgt gevolg: GTK dalen + concurrenten treden uit omdat ze niet kostendekkend produceren

    Overnemen concurrent Prijs = GTK omdat +GTK aantrekkelijk voor andere aanbieders, -GTK er verlies is

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Oligopolie: marktvorm waar de marktmacht bij een klein aantal aanbieders is Marktmacht meet je door marktaandelen Kenmerken:

    Aanbieders bieden niet precies hetzelfde product aan

    Weinig aanbieders en veel vragers

    Moeilijk toetreden

    Deelnemers hebben niet precies dezelfde informatie

    Onderscheiden zich door productdifferentiatie. Soms maken ze afspraken met elkaar : kartels verboden Bij prijszetting rekening met :

    Toetreders prijs zal dan dalen

    Concurrentenreacties van andere aanbiedershangt af van zijn kostenstructuur: CK en VK Vormen kartel voorkomen dat resultaat daalt. Ze maken afspraken over:

    Prijs

    Productieomvang

    Verdelen van de markt

    Boycotten van leveranciers of afnemers

    Vergoedingen aan afnemers 4.3 Marktfalen: markt die niet perfect werkt. 3 vormen:

    Uitkomsten zijn niet optimaal max. surplus niet bereikt

    Hebben van negatieve externe effecten externe effecten: gevolgen van productie die niet in de prijs worden doorberekend.

    Je kunt niet aan alle goederen en diensten een prijskaartje hangen oplossing: belasting collectieve goederen: goederen of diensten die de overheid produceert van belastinggeld

    Monopolie heeft kleiner dan mogelijk surplus en is n ongewenste marktvorm, maar de overheid vindt het soms een algemeen belang. Patent / octrooi: exclusief recht op uitvinding van een product of deinst Innovatie: uitvinding van product of dienst Als je een octrooi hebt, heb je recht om je uitvinding commercieel toe te passen. Je hebt voor even een monopolie in dat product en in die periode probeer je de kosten terug te verdienen. Privatiseren: verkopen of overdragen van staatsbedrijven aan particuliere eigenaren Om misbruik marktmacht te voorkomen: toezichthouders: instellingen die door de overheid zijn aangesteld om te bewaken

    OPTA( Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit ) toezicht naleven van wet- en regelgeving op gebied van post en elektronische communicatie diensten

    NMa ( Nederlandse Mededingingsautoriteit) toezicht naleven van mededingingswet en energie- en vervoerswetten

    DNB ( De Nederlandse Bank) toezicht houden op financile sector, de banken

    AFM ( Autoriteit Financile Markten) controleert of consumenten eerlijke info krijgen Consuwijzer: info oer jouw rechten als consument Van NMa, OPTA en consumentenautoriteit: toezichthouders op consumentenrechten en eerlijke handel

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • De overheid heeft de volgende manieren om in te grijpen in de markt als deze faalt:

    Het geven van voorlichting

    Het verbieden van gedragingen

    Het houden van toezicht

    Het heffen van extra belastingen duurder maken

    Het verstrekken van subsidies goedkoper bevorderen

    Het vaststellen van een minimumprijs / garantieprijs: de overheid garandeert aanbieders een bepaalde prijs beschermt aanbieders

    Het vaststellen van een maximumprijs: bedrag waar aanbieders niet overheen mogen gaan met hun prijs beschermt vragers

    Prijsregulering: het bewust door de overheid benvloeden van de prijs Manieren die de overheid heeft om negatieve externe effecten van de markt tegen te gaan:

    Het geven van voorlichting

    Het heffen van extra belastingen

    Verstrekken van subsidies aan alternatieve goederen. Aanbodoverschot: verschil tussen gevraagde en aangeboden hoeveelheid bij minimumprijs Als min. Prijs > prijs ligt Vraagoverschot bij max prijs lijdt meestal wel tot wachtlijsten

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 5.1 Financile situatie per:

    Periode: stroomgrootheden: inkomsten en uitgaven die per periode worden gemeten

    Bepaald moment: voorraadgrootheden: bezittingen en schulden die op een bepaald tijdstip worden gemeten

    Sparen: sparen is het afzien van consumeren op een bepaald moment samengestelde rente / rente over rente Investeringen: uitgaven voor duurzame kapitaalgoederen, voorraden en bouwwerken Dmv een studie vergroot je je menselijk kapitaal: de kennis en vaardigheden die arbeiderskrachten verkrijgen door opleiding, training en ervaring Studieschuld: lening die je afsluit om te kunnen studeren Verdiencapaciteit: het inkomen per tijdseeheid - is hoger als je hebt gestudeerd Sparen / lenen is ruilen over tijd of inter-temporele ruil: de verrekening van de ruil vindt op een ander moment plaats (rente) 5.2 Lenen : geleend bedrag x rentepercentage = rente Sparen ; spaartegoed x rente = rente Nominale rente: de rente die je krijgt voor spaargeld bij de bank Rele rente: rente waarbij de inflatie is meegerekend RIC = NIC / PIC x100 105/103 x 100 = 101.94 = 1.94% Hypothecaire lening: een lening met als onderpand een onroerend goed Zodat de bank het recht heeft om bijv. het huis te verkopen als de eigenaar zich niet aan de verplichtingen houdt Rentelasten: rente die de eigenaar betaald over de hypothecaire lening hyptoheekrenteaftrek: rente van inkomen afhalen zodat je minder belasting hoeft te betalen

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 5.3 Bedrijven maken overzichten waarop ze kunnen zien hoe ze ervoor staan: Balans: een overzicht van bezittingen en schulden en het EV

    Bezittingen Schulden

    Vaste activa EV

    Vlottende activa VV langlopend

    Liquide middelen VV kortlopend

    VV: vermogen dat door schuldeisers aan de onderneming ter beschikking is gesteld EV: vermogen dat door de eigenaren van de onderneming ter beschikking is gesteld Afschrijving: waardevermindering van bezittingen vaste activa Afschrijvingskosten = aanschafwaarde restwaarde / aantal gebruiksjaren Financile gegevens van een onderneming: gegevens waaruit de ondernemer een balans uitmaakt Resultatenrekening / winst- en verliesrekening: een overzicht van opbrengsten en kosten waarmee de winst of verlies wordt bepaald Omzet Inkoopwaarde - Brutowinst Bedrijfskosten - Nettowinst of verlies Rendement = resultaat / totale vermogen x 100% 5.4 Staatsschuld: schulden van de centrale overheid Overheidsschuld: schulden van lagere overheden Begrotingstekort: meer uitgaven dan inkomsten Financieringstekort/overschot: begrotingstekort de aflossingen Tekort ; aflossingen < begrotingstekort Overschot ; aflossingen > begrotingstekort Publieke schuld: schulden van de overheid Private schuld: schulden van gezinnen/bedrijven Overheidstekort: tekort op de begroting van de overheid wordt gezien als uitgestelde belastingheffing omdat ze nu aflossing + rente moeten uitstellen AOW: algemene ouderdomswet: basispensioenuitkering door de overheid voor 65+ers Je kan ook aanvullend pensioen hebben een opbouwen via je werkgever Pensioenvoorziening op basis van het omslagstelsel; systeem waarin de pensioengerechtigde zelf een kapitaal opbouwt, wat de verzekeraar weer gebruikt om hiervan een pensioen maandelijks uit te keren Kapitaaldekkingstelsel: systeem waarin de pensioengerechtigde zelf een kapitaal opbouwt Een pensioen kan zijn:

    Waardevast: uitkering waarvan de koopkracht gelijk blijft

    Welvaartsvast: uitkering die de overheid iedere periode aanpast aan de gemiddelde loonstijging

    Personeelskosten Huurkosten Rentekosten Afschrijvingskosten Energiekosten etc

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 6.1 Gevangendilemma: spelvorm waarin twee partijen een beslissing moeten nemen zonder met elkaar te overleggen Evenwichtsuitkomst: het resultaat van het naleven van het individuele belang Is niet de optimale uitkomst Een uitkomst is optimaal als de uitkomst van beide niet kan verbeteren of verslechteren Dit komt niet tot stand als de gevangen hun individuele belang nastreven. Als je kiest voor

    het collectieve belang dan heb je het over het belang van de spelers samen

    6.2 Productie van goederen of diensten kan externe effecten tot gevolg hebben:

    Positief extern effect: gevolg van productie van goed dat niet is meegenomen in de prijs prijs is te hoog

    Negatief extern effect: gevolg van productie van een goed dat niet is meegenomen in de prijs prijs is te laag er is geen rekening gehouden met het nadelig effect van andere

    Negatief EE kan je aanpakken (overheid)

    Subsidie geven op bijvoorbeeld roetfilter/zonnecollectoren

    Wetten die schadelijk gedrag beperken (rookverbod, beperken van landingen s nachts)

    Belasting heffen zodat het duurder wordt Maar je kan zelf aanpakken door bijvoorbeeld biologisch vlees te kopen signaal afgeven dat bedrijven hun neg ee moeten beperken door bijv. productieprocessen te veranderen Bedrijven gaan dan duurzaam ondernemen

    Spaarzaam omgaan met milieu en hulpbronnen

    Maatschappelijk verantwoord ondernemen letten op sociale belangen zoals inkomensverdeling in hun omgeving

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 6.3 Collectieve dwang: maatregelen waarmee de overheid of een maatschappij ervoor zorgt dat mensen het collectieve belang nastreving Zoals ontduiken van belastingwet of meeliftgedrag Voorbeelden collectieve dwang:

    Sociale normen: algemeen geaccepteerde ideen over hoe je je moet gedragen die ervoor zorgen dat je je gedraagt zoals het hoort

    Contract vastleggen : document waarin je gemaakte afspraken vastlegt (ook vorm van collectieve dwang)

    Zelfbinding: een partij maakt afspraken met de andere partij over de te volgen strategie Onzekerheden zijn typerend voor samenwerkingsproblemen. Verzonken kosten: dit zijn kosten die niet terug te verdienen zijn als de transactie niet doorgaat Contract tussen werkgevers en werknemers:

    Kleine bedrijven : arbeidscontract: contract wat nodig is om afspraken over de hoogte van de loon, werktijden en aantal vakantiedagen vast te leggen.

    Grote bedrijven: collectieve arbeidsovereenkomst: afspraken over de arbeidersvoorwaarden in een bedrijfstak of in een bedrijf, gemaakt door de vakbonden en de werkgevers. Hierna is de cao algemeen verbindend verklaard: de cao geldt voor alle werknemers in de branche

    Landelijk: Centraal Akkoord: afspraken op landelijk niveau tussen vakbonden, werkgevers en de overheid, die als richtlijn dienen voor de onderhandelingen bij de afzonderlijke caos

    Vakbonden raadplegen hun lenen om de onderhandelingsruimte van hun onderhandelaars vast te stellen. De werkgevers gebruiken hiervoor de loonruimte: de ruimte voor loonsverhogingen die is ontstaan door een verhoogde winstmarge, als gevolg van hogere verkoopprijzen en lagere kostprijs door een gestegen arbeidsproductiviteit. Dussss de vraag hoe de winst wordt verdeeld als er extra winst is gemaakt als gevolg van stijging van de opbrengst en de lagere kosten. De loonruimte en de verdeling daarvan speelt een belangrijke rol bij de loononderhandelingen tussen werkgevers en vakbonden. Loonruimte = arbeidsproductiviteit x inflatie 6.4 Europese Unie: samenwerkings van 27 Europese landen op economisch en juridisch terrein Verschillende instellingen kunnen besluiten nemen:

    De Europese Raad: regeringsleiders, hoogste orgaan

    Raad van de Europese Unie: Europese ministers, afhankelijk van het onderwerp (bijv. landbouw)

    Europese Commissie: dagelijks bestuur. Voorbereiden besluiten van Raad van Europese Unie en voert ze uit.

    Europees Parlement: leden die rechtstreeks gekozen zijn door de inwoners van EU-landen

    Europese Hof van Justitie: instelling die het recht van de EU moet handhaven. De EU heeft geprobeerd de besluitvorming in de EU te verbeteren met een Europese grondwet. De opstellers willen hiermee bereiken dat:

    1. De EU grote grensoverschrijdende problemen sneller kan aanpakken 2. De landen zo zelfstandig mogelijk blijven. 3. De burgers meer invloed op de besluitvorming in Europa moeten krijgen.

    Arbeidsproductiviteit = 2% Inflatie = 2.4 % Loonruimte = 1.02 x 1.024 = 1.045

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Hoofdstuk 7 Risicoavers: de natuurlijke afkeer van risicos die mensen hebben Verzekeren: risicos veilig stellen dmv premies betalen De verzekeraar gebruikt de premies om:

    Schades uit te keren

    Kosten te dekken

    Winst te halen Polis = verzekeringscontract

    Naam verzekerde en nemer

    Welke schade gedekt wordt

    Welk bedrag Kosten van een verzekering : premie + eventueel eigen risico Risico = kans op voorval x gemiddeld schadebedrag van het voorval Verzekeren is een vorm van risicospreiding: verzekerden verdelen een risico onder elkaar Premie kan heel laag zijn door:

    Als de kans op schade klein is en de groep verzekerde groot, want dan kan de premie omlaag

    Solidariteit: de bereidheid van mensen met een laag risico om zich samen met mensen met een hoger risico te verzekeren - het risico van de verzekeraar wordt kleiner premie omlaag

    Risicos van een verzekeraar:

    Averechtse selectie: het verschijnsel dat alleen mensen met meer dan gemiddeld risico zich verzekeren

    o Alleen risicovolle groep o De verzekeraar komt bedrogen uit als blijkt dat alleen de risicovolle groep zich heeft

    verzekert maar de premie is vastgesteld op basis van solidariteit Oplossing: premiedifferentiatie: mensen worden ingedeelt in risicogroepen en daar hangt ook de premie vanaf

    Assymmetrische informatie: de verzekeraar en de verzekerde beschikken bij het afsluiten niet over dezelfde hoeveelheid informatie

    o Het risico van de verzekerde is groter dan de verzekeraar eigenlijk denkt de premie is dus te laag oplossing: eigen risico: het gedeelte van de schade dat door de verzekerde zelf moet worden betaald

    Moreel wangedrag: opzettelijk onvoorzichtig gedrag van een verzekerde o Kosten worden steeds hoger omdat er steeds meer schade is o Grote groep kan benadeeld worden door kleine groep verzekerden die bewust meer

    risico nemen oplossing: geen schade uitkeren als er onvoorzichtig met spullen is omgegaan oplossing: invoeren van eigen risico

    Mensen die vaker claimen (averechts) moeten ook betalen bij een schadegeval

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • De overheid kan bepaalde verzekeringen verplichten om:

    Grip te krijgen op belangrijke maatschappelijke problemen (volksgezondheid, armoede)

    Lage premie doordat de deelname groot is Verplichte solidariteit: overheid die dmv de verplichte verzekering de mensen tegen zichzelf beschermen omdat ze niet zelf kunnen betalen Voorbeeld verplichte:

    De wettelijke aansprakelijkheidsverzekering voor motorvoertuigen

    Zorgverzekeringswet iedereen moet voor zorg verzekerd zijn Basisverzekeringen voor de basiszorg Aanvullende voor bijvoorbeeld tandarts en fysio niet verplicht Er zit een verplicht eigen risico bij de basisverzekering, waarbij je bijv. de eerste 150 zelf betaalt Met verplichte solidariteit wil de overheid marktwerking in de zorg bereiken: de grote groep verzekerden zorgt voor goede prijsafspraken tussen verzekeraar en zorgverleners Sociale / collectieve verzekeringen zijn van de overheid Bijv. de werknemersverzekering waar mensen worden verzekerd tegen verlies van inkomen door werkloosheid, ziekte of arbeidsongeschiktheid

    Werkloosheidswet WW

    Ziektewet ZW

    Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen WIA o Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikten IVA o Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsongeschikt WGA

    Bij volksverzekeringen heeft elke Nederlander recht :

    Algemene ouderdomswet AOW

    Algemene wet bijzondere ziektekosten AWBZ

    Algemene nabestaandenwet ANW Werknemers en volksverzekeringen hebben als doel mensen te verzekeren tegen bijzondere risicos:

    Werkloosheid

    Arbeidsongeschiktheid

    Langdurige ziekte

    Wegvallen gezinsinkomen door overlijden partner Armoede, werkloosheid en volksgezondheid zijn risicos waar van er geprobeerd wordt te bestrijden omdat de financile gevolgen niet (langdurig) te dragen zijn. Burgers kunnen wel veel aanspraak maken op de uitkeringen omdat ze ervan uitgaan dat er een vangnet is

    -overheid scherpt daarom verzekeringswetten aan, waardoor burgers worden aangesproken op hun verantwoordelijkheid

    overheid stimuleert actief zoeken naar werk, want inkomen is aantrekkelijker dan een WW-uitkering

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • aandeel: het recht op en stukje eigendom in een ondernemer ( je bent aandeelhouder)

    Deelname EV

    Deel winst (divident) (varirt)

    Onbeperkte duur

    Hoog risico

    7 10% rend. Koersverlies: als je aandelen verkoopt tegen een lagere koers dan bij de aankoop Koers winst staat hier tegenover Koers aandeel verkoop / koers aandeel inkoop x 100% Dividendrendement: uitgekeerde dividend vergeleken met de aankoopkoers Dividend / kosten 1 aandeel x 100% Obligaties: lening die door de overheid of bedrijf wordt aangegaan

    Deelname VV

    Rente (vast)

    Bepaalde tijd

    Laag risico

    Gem. rend. (5-8%) Obligaties worden op de effectenbeurs verhandelt: hier kunnen particuliere en professionele beleggers obligaties / aandelen kopen of verkopen Bij aankoop en verkoop betaal je wel provisie: vergoeding die je betaald aan de bank Bij beleggersverzekeringen kun je via je bank in obligaties / aandelen beleggen -je stort premie, wordt belegt, na afgesproken tijd krijg je opgebouwd bedrag terug Banken werken met risicoprofielen bepaalt hoe je geld wordt verdeelt over sparen, obligaties en aandelen Risicoprofiel hangt af van:

    Doel

    Termijn

    Ervaring

    Mate waarin je verliezen kunt / wilt accepteren Couponrente: rentevergoeding Over nominale waarde ( = niet de aankoopkoers) Effectief rendement: het rendement waarbij de couponrente van een obligatie wordt verrekend met koerswinst of koersverlies bij aflossing van de lening op 100% marktrente koers obligaties effectief rendement marktrente koers obligaties effectief rendement aandeel rente - voor bedrijven duurder om geld te lenen (hogere rentevergoeding) ten koste van de winst uitstellen van nieuwe technologien aandelenkoers daalt

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Ondernemingsrisicos: het risico dat je loopt als ondernemer. Te denken valt aan het wel of niet succesvol zijn en het wel of niet terugverdienen van de investeringen Ondernemingsvorm Eigendom Aansprakelijkheid Oprichting Start

    Eenmanszaak 1 eigenaar = leiding Hoofdelijk aansprakelijk (priv)

    Vormvrij Geen

    VOF Vennoten Vormvrij Geen

    BV Directie, Aandeelhouders Zakelijk aansprakelijk Via notarile akte 18.000

    NV Directie, maar in handen van gespecialiseerde mensen

    Zakelijk aansprakelijk Via notarile akte 45.000

    Eenmans & VOF rechtsvormen zonder rechtspersoonlijkheid BV & NV rechtspersoonlijkheid ; organisatie met rechten en plichten, juridisch

    vastgelegt VOF: een ondernemingsvorm waarbij twee of meer vennoten (firmanten) gezamenlijk een bedrijf runnen BV en NV: rechtspersonen die juridisch gelijk zijn gesteld aan natuurlijke personen. Het kapitaal is in aandelen verdeeld. De aandelen zijn in bezit van aandeelhouders BV : aandelen op naam niet vrij overdraagbaar; niet zonder toestemming verkopen NV: vrij overdraagbaar; kopen op effectenbeurs Voordat je bij de bank geld leent, maar je een ondernemingsplan.

    Naam ondernemer

    Wat er met het bedrijf gedaan gaat worden

    Hoe dit bereikt gaat worden

    Keuze rechtsvorm

    Analyse van de markt en concurrenten

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Hoofdstuk 8

    BBP: totale productie van bedrijven en overheden Maatstaaf voor meten van materile welvaart: hoe meer goederen en diensten, hoe

    Welvarender Toegevoegde waarde: de waarde van de productie Bruto : Afschrijving + som van beloningen van productiefactoren Waarde verkopen waarde van grond- en hulpstoffen Netto : som van beloningen van productiefactoren - afschrijvingen Beloningen van productiefactoren: loon, pacht/huur, rente, winst

    Gezinshuishoudens: bezit productiefactoren en zorgt voor consumptie

    Bedrijfshuishoudens: zorgt voor productie goederen en diensten Inkomensvorming: de som van loon, pacht, rente en winst als beloning van productiefactoren Nationaal inkomen (NI) Productiefactoren:

    Kapitaal

    Natuur

    Arbeid

    Ondernemingsschap De TW (productie) van de overheid bepaal je door de TW gelijk te stellen aan het bedrag aan lonen dat de overheid betaalt BBP is beperkte maatstaaf om welvaart te meten:

    Het zegt niets over de verdeling van het inkomen

    Het is alleen een maatstaaf voor de welvaart in enge zin. Anders moet ook het welbevinden meegerekend worden (ruime zin)

    Je ziet alleen de productie waar je een prijs voor betaalt Geldkringloop: de geldstromen in een economie tussen de volgende sectoren

    Gezinnen

    Bedrijven

    Overheid

    Buitenland

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 1e identiteit: Y = C + S + B Netto nationaal inkomen, consumptie van gezinnen 2e identiteit: Y = C + I + O + E + M Netto nationaal inkomen, bestedingen gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland 3e identiteit: Saldo binnenland = saldo buitenland ( B O ) + ( S + I ) = ( E + M) Finale bestedingen: bestedingen van gezinnen (C), bedrijven (I), overheid (O) en buitenland (E-M) Zijn gelijk aan de totale productie en het verdiende inkomen Nationale rekening: overzicht van geldstromen die een sector binnenkomen en weer verlaten 2 Belastingen:

    Direct belasting op naam, personen / bedrijven inkomstenbelasting en vennootschapbelasting

    Indirect belasting op producten en diensten zoals btw en accijns 3 belastingstelsels: manier waarop de overheid de belasting verdeelt:

    Degressief tarief: tarief waarbij hogere inkomens in vergelijking met lagere inkomens procentueel minder belasting betalen belasting bedrag is gelijk, belasting percentage daalt

    Proportioneel tarief: tarief waarbij het percentage belasting voor iedereen gelijk is

    Progressief tarief: tarief waarbij hogere inkomens in vergelijking met lagere inkomens procentueel meer belasting betalen

    o makkelijk te realiseren door het invoeren van belastingvrije voet, waarbij 1e deel van inkomen geen belasting betaalt en hoger wel, waardoor het belastingbedrag evenredig mee stijgt

    o moeilijkere manier: met inkomensschijven met marginale tarieven. Elke schijf heeft een ander procentueel tarief.

    Draagkrachtbeginsel : mensen met lager inkomen betalen minder tot geen belasting Bij een negatieve inkomstenbelasting, waarbij je inkomen te laag is om te leven en je dus geen belasting kan betalen, geeft de overheid subsidie om het inkomen op bestaansminimum te brengen Bij een progressief tarief kan het marginale tarief niet boven het gemiddelde tarief liggen omdat het marginaal tarief steeds wordt verrekend over het bedrag op een bepaalde schijf en niet het gemiddelde. 3 Inkomenscategorien / primair inkomen: loon, pacht, rente en winst Opgeteld zijn zij het nationaal inkomen Arbeid loon (beloning) Kapitaal rente (beloning) Natuur pacht (beloning) Ondernemerschap winst (beloning) Zelfstandigen:

    mensen met eigen bedrijf

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • mensen die zelfstandig een beroep uitoefenen (huisarts)

    gezinsleden die meewerken in het bedrijf van hun partner arbeidsinkomen: loon werknemers + zelfstandigen arbeidsinkomensquote: gedeelte van het nationaal inkomen dat naar de productiefactor arbeid gaat arbeidsinkomen nationaal inkomen x 100 % je hebt ook pachtquote, kapitaalquote en winstquote kapitaalinkomensquote: deel van het nationaal inkomen dat naar rente en winst gaat rente + winst nationaal inkomen x 100% als de ene quote daalt, stijgt de ander, dus ze benvloeden elkaar inkomensongelijkheid: het verschil in inkomen tussen beroepen en personen, veroorzaakt door kennis, ervaring, leeftijd, achtergrond en werktijden verdeling van nationaal inkomen, de personele inkomensverdeling, kun je duidelijk maken met de lorenzcurve: grafiek die de mate van inkomensongelijkheid aangeeft

    1. tabel maken met 6 kolommen 2. personen verdelen met inkomensgroepen 3. totale inkomen per inkomensgroep uitrekenen 4. % van de groep uitrekenen van het totaal personen 5. % van de groep uitrekenen van het totaal inkomen 6. Cumuleer personen 7. Cumuleer inkomen

    Primaire inkomensverdeling: inkomensverdeling voor overheidsingrijpen (belasting) Secundaire inkomensverdeling: inkomensverdeling na overheidsingrijpen Nivelleren: het verkleinen van procentuele inkomens verschillen Denivelleren: het vergroten van procentuele inkomens verschillen 4 Economische groei: als de productie toeneemt, groeit het bbp van het land ook Productie is afhankelijk van:

    Hoeveelheid productiefactoren o Aanwezigheid natuurlijke hulpbronnen o Hoeveelheid kapitaalgoederen o Omvang bevolking

    Productiviteit productiefactoren Hangt af van:

    o Stand van techniek o Opleidingsniveau o Capaciteiten van bevolking

    Door technologische kennis kan je:

    Beter gebruik maken van natuurlijke hulpbronnen

    Betere machines

    In staat zijn om nieuwe producten te produceren

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 4 structuren om inzicht te krijgen in structuur van economie:

    Agrarische sector (bloementelers)

    Industrile sector (energiebedrijven)

    Commercile dienstensector (makelaars)

    Niet-commercile dienstensector (ziekenhuizen) Door technologische ontwikkelingen neemt de productie niet af, maar de arbeid wel (machines) Structuurontwikkeling: de verandering van het onderling belang van de vier sectoren in een economie. Productiviteitsverschillen: het verschil in arbeidsproductiviteit tussen landen Divergentie: het uit elkaar groeien van economien Convergentie: het naar elkaar toegroeien van economien; economien krijgen steeds meer dezelfde kenmerken Verbetering van de economische structuur geeft een land de mogelijkheid om te groeien. Bepalend voor de economische groei van een land zijn:

    Aanwezigheid natuurlijke hulpbronnen

    Hoeveelheid en kwaliteit van kapitaal goederen: het fysiek kapitaal: tastbaar en bestaat uit gereedschappen, machines en andere productieve normen

    Het opleidingsniveau van de bevolking: het menselijk kapitaal

    De technologische vooruitgang in het land

    De groei van de bevolking

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 9.1 schommelingen in de vraag Trend: gemiddelde groei van de productieomvang Trendmatige groei: verwachte gemiddelde economische groei, op basis van historische trend en economische vooruitzichten Productiecapaciteit neemt toe door:

    Toename beschikbare productiefactoren

    Technologische vernieuwingen Geaggregeerde vraag: de vraag naar alle producten en diensten bij elkaar opgeteld Door schommelingen vraag veranderd de trend Laagconjuctuur: periode waarin de economische groei lager is dan je op basis van de trend mag verwachten Vraag - productieomvang - werkloosheid Economische krimp: het bbp-volume neemt af Bbp-volume: bbp uitgedrukt in hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten Hoogconjunctuur: periode waarin de economische groei hoger is dan je op basis van de trend mag verwachten Vraag - productieomvang - werkloosheid - beschikbare pr.cap. bereikt prijs Prijs groeit doordat productiefactoren duurder worden door toegenomen vraag (loonstijging) Conjunctuurbeweging: de schommelingen die in de trend getekend zijn Conjunctuurklok geeft de stand van zaken van een aantal indicatoren weer Conjunctuurindicatoren: indicatoren die iets zeggen over de toestand van de economie

    Ind. Die feitelijke ontwikkelingen aangeven

    Stemmingsindicatoren: het consumenten en producenten vertrouwen Rele economische groei: toename van het volume van de productie van een land (hoeveelheid) Je kijkt naar ontwikkeling van productieomvang en totale hoeveelheid geproduceerde goed.. Nominale economische groei: toename van de waarde van productie van een land (geld) Voor de groei van bbp van een land Als economie reel groeit, groeit de echte economie ook Als inflatie de nominale groei te boven gaat, krimpt te economie Om de rele economische ontwikkeling te kunnen bepalen, moet je de nominale economische ontwikkeling corrigeren voor de prijsontwikkeling (inflatie) op die manier kijk je alleen naar de ontwikkeling van de hoeveelheid geproduceerde goederen en diensten.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 9.2 De economie past zich aan Prijsrigiditeit: het verschijnsel dat prijzen zich op korte termijn niet aanpassen aan veranderingen in de vraag Oorzaken:

    Productiekosten staan voor langere tijd vast, dit is vastgelegd in CAOs voor 1 jaar of langer

    Verkoopprijzen staan vast en kan je niet zomaar veranderen

    Bedrijven passen pas aan als de afname structureel is, anders wachten ze op betere tijden Nadeel : economie past zich niet snel aan, aan de economische ontwikkeling Voordeel: doordat er langzaam wordt aangepast, schommelt de economie minder Op lange termijn zijn de prijzen wel flexibel Vraag - bedr. verlagen prod. omvang vraag prod. fact - werkloosheid, minder vraag naar grondstoffen en lagere investeringsbereidheid prijs grondstoffen Loonstarheid: het verschijnsel dat de prijs van arbeid meer rigide is dan de prijs van andere productiefactoren Maar werkloosheid zorgt ervoor dat lonen niet of weinig stijgen in een laagconjuctuur Door slechte tijden hebben bedrijven minder vertrouwen investeringsbeleid neemt af vraag neemt af vraag naar leningen neemt af rente% neemt af Op lange termijn passen prijzen zich aan Omdat de prijs op korte termijn niet kan veranderd door verschillende componenten, is de prijs rigide. Op lange termijn dan de producent de prijzen wel aanpassen, omdat hij dan nieuwe afspraken moet maken over grondstofprijzen etc.

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 9.3 Marco-economisch kijken Marco-economie is voor alle markten samen Model van geaggregeerde vraag en aanbod Geaggregeerde vraag: de vraag naar alle producten en diensten bij elkaar opgetelt Verband tussen hoeveelheden producten die huishoudens bij een gegeven prijsniveau willen kopen prijsniveau bepaalt koopkracht geaggregeerd aanbod: het aanbod van alle producten en diensten bij elkaar opgeteld verband tussen aangeboden producten en het prijsniveau geaggregeerde kortetermijnsaanbodcurve horizontaal, omdat aanbieders op korte termijn hun verkoopprijzen niet kunnen aanpassen op de vraag geaggregeerde langetermijnsaanbodcurve verticaal, omdat je de maximaal haalbare productieomvang met de beschikbare productiecapaciteit weergeeft. natuurlijke productieomvang: de maximale haalbare productieomvang de economie is in evenwicht als het geaggregeerde korte- en langetermijnaanbod gelijk zijn aan de vraag. Dan is een natuurlijke productieomvang met de laagst mogelijke werkloosheid vraag - afzet - productieomvang - (omdat ze met producten blijven zitten) mensen ontslaan geaggregeerde vraag:

    C

    I Y = C + I + O + ( E M )

    O

    E minus M

    Neemt toe door Neemt af door

    C Mensen minder sparen en meer uitgeven (goede verwachtingen)

    Geldhoeveelheid toeneemt (als de rente laag is gaan ze meer lenen en hebben ze meer geld

    Als gedrag veranderd. Mensen lenen makkelijker geld

    Als belasting wordt verlaagt

    Sombere verwachtingen

    Geldhoeveelheid afneemt

    Gedrag verandert

    Belastingen verhogen

    I Goede toekomstverwachtingen Als belasting wordt verlaagt

    Als investeringsklimaat verbetert

    Bedrijven investeren in nieuwe technologien

    Slechte verwachtingen

    Stijging rente

    Wachten met investeringen omdat nieuwe technologen in onderzoeksfase zitten

    Verhoging belasting

    Investeringsklimaat verslechtert

    O Als de overheid investeert, bijvoorbeeld in infrastructuur

    Bezuinigen op overheidsuitgaven

    E Dit is de verkoop van goederen en diensten aan het buitenland

    De consumptie van gezinshuishoudens in het buitenland neemt af

    M Dit is het kopen van goederen en diensten in het buitenland

    Als C afneemt, als ze minder in het buitenland op vakantie gaan

    Als het in het buitenland moeilijker wordt om geld te lenen

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Verkeersvergelijker van Fisher: vergelijking waaruit je het verband tussen de geagg. Vraag het het prijspeil kunt afleiden MV = PY M=maatschappelijke geldhoeveelheid V=omloopsnelheid van geld P=nationaal prijsniveau Y=productieomvang Omloopsnelheid: hoe vaak geld van hand tot hand gaat in een bepaalde periode Constant, betaalpatronen veranderen niet vaak Mv = PY of Mv : P v= constante omloopsnelheid productieomvang Y stijgt als:

    Geldhoeveelheid stijgt (M) o Banken scheppen geld o Economie groeit

    Nationaal prijsniveau daalt (P) o Koopkracht stijgt

    M - Y - productieomvang = maximaal prijs 9.4 Minder schommelen is goed Conjunctuurbeleid: overheidsbeleid dat gericht is op het beperken van de conjuctuurschommelingen Conjunctuur heeft met de vraag te maken

    Anticyclisch conjunctuurbeleid: overheidsbeleid waarbij conjunctuurbeweging wordt versterkt. wordt gedaan door overheid ook wel begrotingsbeleid

    o Laagconjunctuur: verlagen van belastingen en door investeringen o Hoogconjunctuur: economische groei afremmen, voorkomen overspannen raken

    Belastingen verhogen Alleen noodzakelijke investeringen

    Ingebouwde stabilisatoren: beleidsmaatregelen die een anticyclisch effect hebben. o Werkloosheidswet WW

    EV - prod - U - uitk - EV o Minimumloon - geeft bestaanszekerheid aan de mensen o Progressief belastingstelsel

    EV - prod - ink (bruto) - bel druk - besteedbaar inkomen daalt minder Anticyclisch kan ook verkeerd uitpakken. Als het na de laagconjuctuur weer beter gaat, wordt het moeilijk om belastingen weer te verhogen. Het gevolg was dat het in goede tijden een procyclisch conjunctuurbeleid wordt: overheidsbeleid waarbij de conjunctuurbeweging wordt versterkt. Dit gebeurt als de overheid belastingen niet kan verlagen of de uitgaven niet kan verhogen tijdens een laagconjuctuur Structuur heeft met het aanbod te maken.

    Verminderen van structurele werkloosheid: werkloosheid die ontstaat als gevolg van veranderingen aan de aanbodkant

    Innovatiebeleid: beleid gericht op het stimuleren van technologische vernieuwingen o Door bijv. onderwijs te stimuleren

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • Conjuncturele situatie

    Laagconjunctuur Hoogconjunctuur Bestedingsevenwicht

    Kenmerken Werkloosheid Ongebruikt kapitaal

    Inflatie

    Tekort aan arbeid

    Geen inflatie

    Geen tekort/overschot

    Hier streeft men naar

    Maatregelen ACB o B o O

    Ingebouwde stab

    Rentebeleid Rente - lenen

    ACB o B o O

    rentebeleid

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 10.1 de internationale prijs van de euro Valuta: officieel geldige betaalmiddel van een land Valutamarkt voor verkoop en koop Wisselkoers: prijs die op valutamarkt tot stand komt Vraag > aanbod - koers stijgt Vraag < aanbod - koers daalt Directe notering: eigen valuta uitdrukken in vreemde valuta 1 = $1,30 Indirecte notering: vreemde valuta uitdrukken in eigen valuta $1 = 0,80 Banken en valutahandelaren zijn partijen op de valutamarkt, zij verhandelen in opdracht van bedrijven en consumenten, meestal in grote bedragen. Je bent partij omdat er door jou een verandering is in de totale vraag naar vreemde valuta. Internationale transacties: transacties die een land in- en uitgaan Dus de handel tussen verschillende landen. Inkomensoverdrachten: deel van je inkomen overmaken naar personen in het buitenland Kenmerk: er staat geen directe prestatie tegenover Import en export van productiefactor arbeid Beloning hiervan is loon Import en export van productiefactor kapitaal Beloningen hiervan zijn rente en dividend Kapitaalexport en import vormen kapitaalverkeer, waarbij spaarders, beleggers en investeerders zich niet laten beperken door landsgrenzen Betalingsbalans: registratie van alle transacties met het buitenland in een bepaalde periode Bestaat uit:

    Lopende rekening: registratie van alle geldstromen die te maken hebben met import en export van goederen

    Kapitaalrekening: registratie van alle geldstromen die te maken hebben met import en export van kapitaal

    Deviezenvoorraad: de voorraad vreemde valuta die een bank van een land heeft Een tekort op betalingsbalans betekent dus een afname van deviezenvoorraad

    Saldo lopende rekening positief

    (export groter dan import)

    vraag naar euro's is groter dan het

    aanbod koers euro

    saldo kapitaalverkeer

    negatief

    vraag naar euro's kleiner dan aanbod

    koers euro

    tekort betalingsbalans leidt tot afname

    deviezenvoorraad

    vraag naar euro's is kleiner dan aanbod

    koers euro

    BETALINGSBALANS VALUTAMARKT Hoeveelheid koers valuta

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • inflatie

    grondstofkosten vraag te groot loonkosten per

    product

    loonhoogte arbeidsproductiviteit

    toename geldhoeveelheid

    10.2 inflatie, concurrentiepositie en wisselkoers Een fabrikant die goedkoper kan produceren dan de concurrenten in andere landen heeft een betere internationale concurrentiepositie: het prijs- en kwaliteitsniveau van een land in vergelijking tot andere landen Factoren die prijs van product bepalen:

    Arbeidsproductiviteit

    Loonkosten

    Overige kosten (grondstoffen) Loonniveau en arbeidsproductiviteit zijn belangrijke factoren die invloed hebben op die positie. Deze bepalen de loonkosten per product

    Toelichting:

    Als grondstofkosten stijgen, wordt dit doorverrekend in de prijs en de prijs wordt te hoog

    Als de vraag groter wordt, stijgt de productie. Maar als de capaciteit is bereikt stijgen de prijzen ook

    Als de loonkosten per product stijgen wordt dit ook doorverrekend in de prijs

    Als de geldhoeveelheid stijgt wordt er meer uitgegeven en stijgt de vraag. Maar inflatie kan ook de oorzaak zijn van een aantal dingen:

    Werknemers eisen hogere loonkosten zodat ze de koopkracht op peil kunnen houden

    Als er inflatie is in het buitenland, waar grondstoffen vandaan worden gehaald, kunnen de hogere kosten worden verrekend in de prijs die in het binnenland tot stand komt.

    Sterke concurrentiepositie - meer export dan import door grote export is er veel vraag naar die valuta wisselkoers Buitenlanders betalen meer positie daalt export Buitenlandse valuta goedkoper producten buitenland goedkoper import Sterkte concurrentiepositie buitenlandse bedrijven willen vestigen omdat ondernemingsklimaat goed is vraag valuta om investeringen te betalen op betalingsbalans stijgt kapitaalimport - vraag valuta - wisselkoers

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 10.3 inflatie aan banden Centrale Bank: de bank der banken

    Houdt toezicht op bankwezen en banken houden een rekening bij de centrale bank aan

    NL : De Nederlandsche Bank

    Belangrijkste taak: monetair beleid: bewaken van de stabiliteit van de munt o Interne waarde (inflatie) o Externe waarde (wisselkoers)

    Beleid van ECB uitvoeren

    In omloop brengen van geld

    Bevorderen van goed lopend betalingsverkeer

    Ervoor zorgen dat de groei van geld is afgestemd op groei van economie Europese Centrale Bank: centrale bank van Europese Monetaire Unie Voert binnen de Economische en Monetaire Unie, samen met de centrale banken, het

    monetair beleid uit. Dit is gericht op interne waarde van de euro. Geldhoeveelheid stijgt door kredietverlening (leningen) De banken proberen zoveel mogelijk kredieten te verstrekken omdat hun rentemarge (verschil van rente op leningen en rente op spaargelden) hun belangrijkste inkomstenbron is

    Het gaat fout als er teveel geld hierdoor in omloop komt : inflatie - conflict met CB CB dwingt minder kredieten te verlenen en zo de groei af te remmen.

    CB heeft 2 manieren om kredietverlening van banken te benvloeden:

    Kasreservemaatregel : de CB verplicht bepaalde hoeveelheid als kasreserve aan te houden. Bij een verhoging moeten ze dit overschrijven of geld van CB lenen liquiditeitspositie verslechterd minder ruimte om geld uit te lenen

    Rente-instrument : instrument waarbij de centrale bank de hoogte van de rente gebruikt om de groei van de geldhoeveelheid te stimuleren of beteugelen rente CB - rente bank - kredietverlening - vraag - inflatie werkt alleen bij banken die slecht bij kas zitten hebben lening bij CB

    De DNB stelt liquiditeitseis: de eis dat een bank een minimale verhouding kent tussen kasgeld en direct opvraagbare tegoeden van haar klanten.

    Banken moeten een bepaald percentage van hun kortlopende schulden in liquide middelen aanhouden

    Vertrouwen van het publiek in het bankwezen bewaren

    Niet bedoelt om leningen krapper te maken, maar om stijging van geldhoeveelheid tegen te gaan

    Stuvia.com - De Marktplaats voor het Kopen en Verkopen van je Studiemateriaal

  • 10.4 Europese Monetaire Unie: Unie waarin EU-landen samen n munt hebben en een gezamenlijk monetair beleid uitvoeren Vanaf 1 jan 2002 giraal en vanaf toen ook chartaal Voordelen gemeenschappelijke munt:

    Geen transactiekosten bij omwisseling

    Geen wisselkoers

    Concurrentie neemt toe

    Euro is heel stabiel Nadelen: Landen worden van elkaar afhankelijk

    Maatregel: stabiliteits- en groeipact: eisen waaraan eurolanden en toetredende eurolanden moeten voldoen om de stabiliteit van de euro te garanderen

    o Begrotingstekort