Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve...

41
Door: Lode Rummens 1 Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ Hoofdstukken 6 en 7 HOOFDSTUK 6: OVERHEID 6.1. Functies - Richard Musgrave: vat overheid samen in 3 belangrijke functies: o Allocatie Overheid beïnvloedt direct en indirect de allocatie van goederen en productiefactoren Allocatie v/d markt bijsturen via collectieve voorzieningen, heffingen/subsidies, concurrentiebeleid, regulering, marktconforme instrumenten (bijv. Ecolabeling, milieukeur) Impliceert dat de overheid invloed uitoefent op wat en hoe er in de economie geproduceerd wordt en tegen welke prijzen het op de markt komt. o Herverdeling Wijzigingen aanbrengen in de inkomens- en vermogensverdeling Verticale (van arm naar rijk) of horizontale herverdeling o Stabilisatie Omvat het manipuleren v/d budgettaire stromen en/of de geldhoeveelheid evenals interventies in de prijs- en inkomensvorming Om ongewilde schommelingen in de economische activiteit te voorkomen of te compenseren (conjunctuurgolven afremmen) - Waarom overheidsinterventie? o Normatieve theorie: heel wat allocatief overheidsoptreden wordt gemotiveerd vanuit de visie dat de markt niet perfect werkt (marktfaling) en dat derhalve aanvulling en correctie noodzakelijk zijn o Positieve theorie: public choice economen wezen ook op de gevaren van overheids- of interventiefaling (het is dus niet zo dat overheidsinterventie bij marktfaling de welvaart vergroot). Overheid is apart beslissingsmechanisme. 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier te bepalen hoe een volkshuishouding de schaarse middelen moet aanwenden om de nationale welvaart te maximaliseren). Het normatieve denken over de economie onderzoekt onder andere of overheidsuitgaven verantwoord zijn en hoe de overheid de werking van de markt moet corrigeren, wanneer die niet allocatief optimaal werkt. Daarbij steunt het op de homo- economicus-hypothese, die wordt toegepast alsof de overheid door een centrale drijfveer wordt beheerst.

Transcript of Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve...

Page 1: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 1

Samenvatting ‘Economie Toegelicht’

Hoofdstukken 6 en 7

HOOFDSTUK 6: OVERHEID 6.1. Functies

- Richard Musgrave: vat overheid samen in 3 belangrijke functies: o Allocatie

� Overheid beïnvloedt direct en indirect de allocatie van goederen en productiefactoren

� Allocatie v/d markt bijsturen via collectieve voorzieningen, heffingen/subsidies, concurrentiebeleid, regulering, marktconforme instrumenten (bijv. Ecolabeling, milieukeur)

� Impliceert dat de overheid invloed uitoefent op wat en hoe er in de economie geproduceerd wordt en tegen welke prijzen het op de markt komt.

o Herverdeling � Wijzigingen aanbrengen in de inkomens- en vermogensverdeling � Verticale (van arm naar rijk) of horizontale herverdeling

o Stabilisatie � Omvat het manipuleren v/d budgettaire stromen en/of de

geldhoeveelheid evenals interventies in de prijs- en inkomensvorming � Om ongewilde schommelingen in de economische activiteit te

voorkomen of te compenseren (conjunctuurgolven afremmen) - Waarom overheidsinterventie?

o Normatieve theorie: heel wat allocatief overheidsoptreden wordt gemotiveerd

vanuit de visie dat de markt niet perfect werkt (marktfaling) en dat derhalve aanvulling en correctie noodzakelijk zijn

o Positieve theorie: public choice economen wezen ook op de gevaren van overheids- of interventiefaling (het is dus niet zo dat overheidsinterventie bij marktfaling de welvaart vergroot). Overheid is apart beslissingsmechanisme.

6.2. Beslissingen binnen de overheidssector

- Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier te bepalen hoe een volkshuishouding de schaarse middelen moet aanwenden om de nationale welvaart te maximaliseren). Het normatieve denken over de economie onderzoekt onder andere of overheidsuitgaven verantwoord zijn en hoe de overheid de werking van de markt moet corrigeren, wanneer die niet allocatief optimaal werkt. Daarbij steunt het op de homo-economicus-hypothese, die wordt toegepast alsof de overheid door een centrale drijfveer wordt beheerst.

Page 2: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 2

- Public-choice-economen:

o Hun positieve theorie v/h overheidsgedrag probeert het feitelijk

overheidshandelen te verklaren vanuit de preferenties v/d politieke actores zelf: pressiegroepen, kiezers, politici en ambtenaren.

o Beslissingen zijn het gevolg van individueel handelen o Gaan ervan uit dat het politieke leven, zoals vele maatschappelijke relaties,

gekenmerkt wordt door ruil. Het marktmodel staat dus centraal in hun analyse. o Kiezers en pressiegroepen vormen de vraagzijde v/d politieke markt;

ambtenaren en politici zorgen voor het aanbod. o Bekende economen: Buchanan, Tullock

Samenvattend schema:

Product: Beleid

Collectieve dimensie Vraag: Kiezers

Pressiegroepen Aanbod: Politici

Ambtenaren Geen prijs: Collectieve kostendekking

6.2.1. Kiezers

- Preferenties worden geaggregeerd via een bepaalde stemprocedure; o meestal gebeurt dit in een representatieve democratie: de burgers worden

vertegenwoordigd door politici, die als een soort makelaar fungeren. o Som steunt de politieke besluitvorming op de referendumdemocratie, waarbij

de kiezers rechtstreeks, zonder tussenkomst van vertegenwoordigers, de politieke beslissingen nemen.

- In beiden speelt de stemprocedure een grote rol (bijv. één man, één stem; ja of neen

stemmen): bij de meest eenvoudige stemprocedure beschikt iedere kiezer over één stem. Om goedgekeurd te worden moet een voorstel een meerderheid van 50%+1 behalen. De stemprocedure registreert slechts de eerste keuze v/d kiezer, niet de volgorde waarin hij de voorstellen plaatst (hier schuilt dus het gevaar).

- Stemprocedure heeft ook als nadeel dat zij de intensiteit v/d preferenties niet

registreert: wie door een bepaalde politiek veel nadeel lijdt, beschikt maar over dezelfde stem om dit tot uitdrukking te brengen als wie uit die maatregel slechts een marginaal profijt kan trekken. Het meest geprefereerde beleid is verschillend v/h door de meesten geprefereerde beleid (m.a.w., men heeft te maken m/e tegenstelling tussen een ‘gepassioneerde’ minderheid en een ‘lauwe’ meerderheid).

Page 3: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 3

- Amerikaanse Nobelprijswinnaar K. Arrow analyseerde de werking v/e zogenaamde Condercet-stemming (Condercet was een Franse Markies)

o Met zo’n stemprocedure moet de kiezers over alternatieven stemmen, waarbij telkens het winnende alternatief tegen een volgend, nog niet beoordeeld voorstel uitkomt. Dit tot uiteindelijk alle mogelijke oplossingen zijn doorlopen.

o 4 eisen van minimale effectiviteit: � Individuele keuze is vrij � Als iedere kiezer een bepaalde mogelijkheid boven een andere verkiest,

moet zulks ook in het resultaat v/d stemming tot uitdrukking komen � Andere mogelijkheden mogen de keuze tussen alternatieven niet

beïnvloeden (de keuze mag dus alleen afhangen v/d preferenties v/d kiezers over de beide mogelijkheden en niet van hun voorkeur t.o.v. een andere mogelijkheid)

� Kiezers beschikken soeverein; zij moeten geen rekening houden met het ‘algemene belang’

o Uitgangspunt: kiezers rangschikken slechts de voorstellen in hun preferenties o Gebruik makend van wiskundige logica bewees Arrow dat hoe groter het

aantal personen is dat aan een Condorcet-stemming deelneemt, en hoe meer mogelijkheden zij door paarsgewijze stemming moeten vergelijken, hoe meer het gevaar dreigt dat er geen uitslag uit de bus komt of dat de uitslag slechts toevallig is

o Arrow’s analyse bracht ook a/h licht dat bij Condorcet-stemming de volgorde waarin de voorstellen paarsgewijze worden gepresenteerd soms bepalend is voor de uitkomst v/d stemming (de stemming wordt vervalst door cyclische meerderheden). � Die cyclische meerderheden komen voor wanneer de preferenties v/d burgers zodanig verdeeld zijn dat er gewoonweg over een bepaald probleem geen stabiele meerderheid haalbaar is.

Kiezer Preferenties 1ste keus 2de keus 3de keus I A B C II C A B III B C A

Kiezen zij eerst tussen B en C, dan krijgt B door de stem van kiezer I en III een meerderheid. Die meerderheid is evenwel maar schijn. Als iemand met de oplossing A komt aandraven, valt de meerderheid. Stemmen de kiezers immers over A en B, dan krijgt A de voorkeur door de stem van kiezer I en II. Uiteindelijk komt A uit de bus, maar dat is weer slechts schijnbaar de beste oplossing. Indien de drie kiezers immers daarna zouden stemmen over A en C, dan zou C de meerderheid krijgen. Kiezer II en III geven immers daaraan de voorkeur. Die mogelijkheid zou het dan op haar beurt weer moeten afleggen tegen B. en zo kan men eindeloos doorgaan (cyclisch!). Elk winnend alternatief kan opnieuw ‘afgeschoten’ worden � de stemparadox van Arrow: illustreert de relativiteit van sommige democratische beslissingen.

o Kiezer en economie: als economie slecht draait, zal de verkiezing de huidige leider (president) afzetten en een nieuwe leider (president) aanzetten

Page 4: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 4

6.2.2. Pressiegroepen

- Een pressiegroep is een organisatie van mensen met een gemeenschappelijk belang (een belangengroep) die de politieke besluitvorming probeert te beïnvloeden in het voordeel van dat groepsbelang.

- Leveren eigenlijk een collectief goed voor de mensen die datzelfde belang hebben. Het

heeft dus voor een enkeling niet veel zin om toe te treden tot een pressiegroep die zijn belangen verdedigt; het kost hem geld, terwijl hij zich beter als free-rider kan gedragen, meeprofiterend van andermans inspanningen zonder zelf een bijdrage tot de activiteiten v/d pressiegroep te leveren. � hoe lossen pressiegroepen dit free-rider-probleem op?

� Grenzen stellen aan de non-exclusiviteit van hun activiteiten (bijv. closed shop-bepalingen (iedereen die lid is v/e bedrijf moet lid worden v/d vakbond), orde van geneesheren,…);

� Specifieke voordelen; proberen niet-leden uit te sluiten v/d voordelen (bijv. consumentenbladen zoals Testaankoop)

� Een kleine groep valt makkelijker te organiseren dan een grote groep, terwijl ook de sociale controle daarin groter zal zijn. Zo vermindert de kans op free-rider-gedrag. Soms hebben pressiegroepen een grotere stem in de politieke arena dan hun ledental doet vermoeden; andere groepen moeten het met een relatief beperkte invloed stellen.

- Beschikken op allerlei manieren over stemmen, die ze de politici aanbrengen in ruil

voor gunstmaatregelen. Zij beïnvloeden stemmen door staking, financiering van politici, informatieverschaffing, directe participatie in partijpolitieke activiteiten. Soms hebben pressiegroepen het zelfs zo ver gekregen dat zij direct bij de besluitvorming worden betrokken. Als dit op grote schaal voorkomt, spreekt men van een overlegeconomie. Acties met lage kosten: petities, druk uitoefen op verkozen vertegenwoordigers,

massamedia publiciteit, hoorzittingen, onderzoek laten uitvoeren, publieke campagnes, betogingen, geen medewerking verlenen aan de regeringen,…

Acties met hoge kosten: boycot, niet toegeven, burgerlijke ongehoorzaamheid,…

Page 5: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 5

6.2.3. Politici

- Andere tijdshorizon: De politieke partijen, de verkopers dus, zijn in principe voor langere tijd, de duur v/d legislatuur, zeker van hun marktaandeel. De gewone aanbieder daarentegen moet zijn marktaandeel dag in, dag uit verdedigen.

- Het verhandelende product is niet goed gekend: men ‘koopt’ op de politieke markt

daarom dikwijls in het ongewisse en betreurt naderhand zijn keuze. Dat gebrek aan informatie verschaft de politici aanzienlijke bewegingsruimte: ze kunnen de informatie v/d vrager bijkleuren (bijv. debudgettering,…)

- Gegroepeerd in politieke partijen: de oorzaken:

o Samenwerking tussen politici maakt het hen mogelijk van schaaleffecten te genieten (bijv. een gemeenschappelijk secretariaat)

o Het bestaan van politieke partijen vergemakkelijkt ook de regeringsonderhandelingen

o Politieke partijen smeren de baten v/h politiek bedrijf over een grotere groep mensen uit. Zo verschaffen ze direct en indirect werk aan personen die zich niet rechtstreeks voor de kiezer hoeven te presenteren. Op die manier kan het politieke bedrijf a/e grotere groep mensen een inkomen verschaffen.

o Ook vermindert het bestaan van politieke partijen de risico’s verbonden a/h politieke métier.

- Uiteraard hebben de kiezers preferenties ten aanzien v/h programma dat de politieke

partijen hen aanbieden en het beleid dat zij later zullen volgen. Soms kan een burger mee profiteren v/h beleid, zelfs al heeft hij tot de verkiezing v/d regeringspartijen niet actief bijgedragen.

- Het gedrag v/d politieke partijen in een tweepartijenstelsel verklaart de public-choice-

school door de theorie van de mediaankiezer. De beide politieke partijen leveren slag om de meerderheid en stemmen hun programma zoveel mogelijk op de wensen v/d mediaankiezer af. Dit is de kiezer, die er met betrekking tot een bepaald probleem zodanige referenties op nahoudt, dat hij – bij rangschikking v/d kiezers volgens de intensiteit van hun preferenties – zich juist in het midden v/d groep bevindt.

- Coaltiegedrag: In een meerpartijenstelsel is de politieke markt door de wisselende

coalitievorming veel gecompliceerder, maar toch menen sommigen ook daar de invloed v/d mediaankiezer op het beleid te kunnen ontwaren bijvoorbeeld in de conceptie v/d collectieve voorzieningen en in de belastingpolitiek. (Men sluit coalities met partijen die het dichtst aanleunen bij hen)

- Parlementaire meerderheid is nodig, als een politicus een initiatief wil doorhalen.

Politici sluiten daarbij onderlinge akkoorden af waarbij ze heen en weer elkaars voorstellen goedkeuren. Zij stemmen aldus projecten die hen nauwelijks interesseren, m/d bedoeling voor hun eigen voorstellen steun te verwerven van andere politici, die daar grotendeels indifferent tegenover staan. � Stemmenhandel of ‘logrolling’

- Ook informatiemanipulatie vindt plaats (media!)

Page 6: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 6

6.2.4. Ambtenaren

- Men kan carrièristen en paternalisten waarnemen: o Carrièristen:

� Enkel het eigen belang telt � Onderscheiding tussen strevers (proberen vanuit hun functie meer

macht, inkomen of prestige te verkrijgen) en conservatieve ambtenaren (zijn erop uit hun bestaande prerogatieven (= voorrechten), inkomen en macht veilig te stellen. Zij schuwen risico en verzetten zich actief en passief tegen veranderingen)

o Paternalistische ambtenaren proberen aan de samenleving hun eigen

preferenties op te leggen; ook zij hechten belang aan macht en prestige, aangezien daardoor hun invloed op het overheidsbeleid vergroot.

- Niskanen:

o Herleidt de doeleinden van ambtenaren tot een streven naar maximalisatie van hun dienst

o Staatsadministratie werkt niet zozeer inefficiënt doordat haar diensten teveel kosten, maar wel doordat zij te veel diensten levert.

o Niskanen-model: is de omvang v/d ambtelijke uitgaven het dubbel van wat de politici optimaal vinden.

- Incrementalisme: nieuwe overheidstaken creëren hun eigen vraag

Optimum � werkelijk akkoord 6.2.5. Netwerken

- Het overheidsoptreden komt tot stand binnen netwerken van regulatoren en gereguleerden waarvan de samenwerking de mogelijkheden en de kracht v/h overheidsoptreden bepalen.

- Aard v/h netwerk is mede bepalend bij de intrumentenkeuze en zelfs bij het vastleggen

v/d beleidsdoelstellingen.

Page 7: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 7

Karakteriseren op basis van twee eigenschappen: interconnectie en cohesie: o Kenmerk van netwerken met sterke interconnectie is een intens en veelvuldig

contact tussen de overheidsactoren en de doelgroep v/h overheidsbeleid, dikwijls via intermediaire groepen of organisaties (bijv. beroepsverenigingen)

o Cohesie slaat dan weer op de mate waarin de doelstellingen v/d leden v/h netwerk op elkaar zijn afgestemd, compatibel zijn (is er een gedeelde onderliggende toekomstvisie?)

- Netwerken gekenmerkt door sterke cohesie en sterke interconnectie minder

normatieve instrumenten verkiezen, opteren voor een meer individuele benadering v/d netwerkleden, eerder belonende dan bestraffende instrumenten inzetten:

o Technische bijstand o Subsidieregelingen allerhande o Prijssteun o Vrijwillige akkoorden o Etc.

Netwerken met zwakke cohesie en zwakke interconnectie opteren meer voor normatief optreden v/d overheid, algemene instrumenten, bestraffing in plaats van beloning, normen met controle en bestraffing bij niet-naleving.

- Instrumenten kunnen aan doelgroepen extra middelen toekennen (geld, macht, rechten, bijkomende informatie) of hen juist middelen afnemen. Bij sterke cohesie of sterke interconnectie geeft de overheid de voorkeur aan de eerste benadering. Proportionaliteit slaat op het onderscheid tussen algemene en specifieke instrumenten. Sterke interconnectie en cohesie verhogen de kans op het succesvol gebruik van specifieke instrumenten. Bij de inzet van normatieve instrumenten steunt de overheid op haar wettelijk gezagsmonopolie om een bepaald gedrag v/d doelgroep eenzijdig vast te leggen, eerder dat zij ondersteunend en motiverend wil werken. Bij sterke cohesie is normatief optreden minder gewoon, tenzij om free-riding ten aanzien v/d doelgroep te voorkomen.

6.3. Collectieve voorzieningen

- Om het goederenaanbod v/d markt aan te vullen, biedt de overheid gratis of bijna gratis goederen en dienstverlening aan.

- Die worden dan niet gefinancierd door verkoop tegen prijzen a/d consumenten, die er

gebruik van maken, maar alle burgers worden gedwongen te betalen voor het totale pakket aan collectieve voorzieningen, ongeacht of zij die consumeren of niet. Men spreekt dan van collectieve voorzieningen.

- Meestal betreft het collectieve consumptie: verscheidene personen kunnen

tegelijkertijd v/d betrokken voorzieningen genieten.

Page 8: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 8

6.3.1. Soorten collectieve voorzieningen

- Zuiver collectieve goederen

o Wanneer de financiering volledig op de openbare middelen steunt en het goed of de dienst dus volkomen gratis ter beschikking staat

o Bijv. rechtspraak, dijken, secundaire wegen, lager onderwijs - Quasi-collectieve goederen

o Gedeeltelijk profijtbeginsel o Overheid creëert een pseudo-markt door middel van contributiesystemen,

waarbij de gebruikers toch een zekere bijdrage in de financiering v/d betrokken collectieve voorziening moeten betalen. Die financiering blijft evenwel in hoofdzaak op de algemene middelen steunen.

o Bijv. het autowegennet in sommige landen (bv. péage in Frankrijk), het universitair onderwijs, collectieve sportaccommodatie

- Semi-collectieve (semi-private) voorziening

o De allocatie v/d betrokken goederen en diensten gebeurt wel door de markt,

maar krijgen de betrokken instellingen een aanzienlijke overheidssubsidie met de bedoeling het hun mogelijk te maken beneden kostprijs te verkopen en aldus de consumptie te stimuleren.

o Eventueel kan de overheid ook direct aan de consument bij aankoop van deze goederen een subsidie geven, terwijl ze tegen marktprijzen worden verkocht.

o De producenten- of consumentensubsidie vertegenwoordigt het publieke element in het aanbod v/d semi-collectieve of semi-private goederen.

6.3.2. Motieven voor collectieve voorziening Waarom kiest de overheid voor een collectieve voorzieningswijze van bepaalde goederen? � 3 motieven (Samuelson & Musgrave): efficiëntie, distorties, herverdeling 6.3.2.1. Efficiëntie

- Marginale nut v/d consumenten moet voldoende hoog zijn om een prijs te kunnen vragen die op lange termijn tenminste de gemiddelde kosten dekt

- Ondeelbaarheid van het aanbod

o Impliceert dat het goed technisch niet in afzonderlijk verkoopbare eenheden is

te splitsen o Productiekosten zijn dus niet toerekenbaar aan individuele consumenten o Vanuit sociaal welvaartsoogpunt bekeken, is het belangrijk zoveel mogelijk

consumenten van het betrokken goed te laten genieten o Bijv. een park, standbeeld of een straat

Page 9: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 9

- Non-rivaliteit o De consumptie v/d ene persoon vermindert de consumptiemogelijkheden v/d

andere persoon niet o Best er een maximum aantal personen van te laten genieten door het gratis ter

beschikking te stellen o Meestal is er een bepaalde capaciteit en treden er congestieverschijnselen op

(bijv. overbevolking van auditoria, files op de wegen), zodra die capaciteit is overschreden.

- Non-exclusiviteit

o Zodra het betrokken goed ter beschikking staat, kan men niemand de

consumptie ontzeggen (bijv. defensie) o Wegens die non-exclusiviteit zou de modale consument bij voorziening via de

markt geneigd zijn tot free-rider-gedrag: hij zou vertrouwen op de financiële inspanningen van de anderen en proberen gratis mee te profiteren.

o Betekent niet dat iedereen noodzakelijkerwijze nut halt uit de betrokken collectieve voorziening, noch dat iedereen het betrokken goed effectief consumeert. Sommige collectieve voorzieningen werpen zelfs een negatief nut af voor bepaalde personen (bijv. defensie voor een pacifist)

o Dikwijls vergt het gebruik van bepaalde collectieve voorzieningen (bijv. bibliotheken, opera) een zekere graad van geïnformeerd zijn of persoonlijke kwaliteiten die niet iedereen bezit.

- Besparing van transactiekosten

o Markttransactiekosten = de kosten om vraag en aanbod met elkaar in

overeenstemming te brengen en een prijs te bepalen o Het functioneren v/d markt kan zo’n hoge markttransactiekosten vergen, dat

collectieve voorziening goedkoper uitvalt. o Daarom hebben bijv. tolhuisjes op gewone wegen geen zin, maar wel op de

autostrades. 6.3.2.2. Distorties in de consumentenvoorkeur

- Vaak worden collectieve voorzieningen gemotiveerd met het argument dat de betrokken consumenten over onvolledige of onjuiste informatie beschikken. Als gevolg daarvan zouden zij zonder overheidsinterventie de betrokken goederen op de markt onvoldoende aankopen; vandaar dat de overheid die goederen gratis of tegen een verlaagde prijs ter beschikking moet stellen.

- Wie kan een onderscheid maken tussen rationele en irrationele behoeften? Wat zouden

de rationele behoeften zijn v/e irrationeel handelend persoon?

- Meestal zijn die argumenten drogredenen waarmee ambtenaren, openbare gezagsdragers of pressiegroepen hun eigen preferenties aan anderen willen opleggen. � in een samenleving zonder algemeen aanvaarde waardenhiërarchie leidt deze houding zelfs fataal tot steeds stijgende staatsuitgaven.

Page 10: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 10

6.3.2.3. Herverdeling

- In vele gevallen is herverdeling het motief voor collectieve voorziening . - De consumentensoevereiniteit wordt maximaal gerespecteerd: degenen die de

overgedragen inkomens ontvangen, kunnen dan vrij beslissen hoe zij die aanwenden. - Via giften in natura heeft men meer zekerheid dat de eigen preferenties ook

daadwerkelijk door de begunstigde worden gerespecteerd. In vele gevallen zijn daarom de collectieve voorzieningen (bijv. sociale woningbouw, onderwijs) ingegeven door de bedoeling alle burgers gelijke toegang tot essentiële behoeften te verzekeren.

Conclusie

- Weinig goederen zijn van nature uit zuiver collectief, in die zin dat ze niet via de markt verschaft kunnen worden. Meestal zijn de beide allocatiemechanismen mogelijk en maakt de overheid een afweging v/d voor- en nadelen v/d betrokken mechanismen.

- Soms steunt de keuze voor collectieve voorziening vooral op speciale kwaliteitseisen

die men aan de betrokken goederen stelt (zo zijn sommigen voorstander van gratis openbaar onderwijs omdat zij menen dat het onderwijs in de eerste plaats levensbeschouwelijk pluralistisch moet zijn).

- De verdeling v/d beslissingsmacht op de markt en in de politieke arena is sterk

verschillend. Op de markt heeft iedere consument inderdaad de mogelijkheid om vrij nauwkeurig zijn preferenties uit te drukken (door de bedragen die hij voor de betrokken goederen wil spenderen), maar de consumenten hebben uiteraard een verschillende beschikkingsmacht afhankelijk van hun inkomen en vermogen.

- Vele technische argumenten ten voordele van collectieve voorziening zijn bovendien

tijd- en technologiegebonden. Nieuwe technische mogelijkheden (bijv. betaaltelevisie) maken het dikwijls mogelijk na verloop van tijd private markten te organiseren of een quasi of semi-collectieve voorzieningswijze in te stellen.

6.4. Sociale kosten-batenanalyse

- Een onderneming treft investeringsbeslissingen door de met haar doelintrest gedisconteerde in- en uitgaande kasgeldenstromen van potentiële projecten te vergelijken. De in de overheidssector gebruikte sociale kosten-batenanalyse steunt op hetzelfde principe.

- Baten en kosten van overheidshandelen worden systematisch weergegeven en in geld

uitgedrukt, teneinde hun vergelijking en aggregatie mogelijk te maken. Wel is het perspectief verschillend. De privaten kosten-batenanalyse van investeringsprojecten meet eigenlijk hun bijdrage tot de winst; de sociale kosten-batenanalyse brengt de bijdrage v/e overheidsproject tot de maatschappelijke welvaart in kaart.

- Op methodologisch vlak zijn er gelijkenissen tussen technieken voor het analyseren

van private investeringsprojecten en de sociale kosten-batenalalyse.

Page 11: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 11

Wie raamt?

- Technici: ze kan het voorwerp uitmaken v/e politieke evaluatie of ze kan steunen op de individuele waardering v/d bij het project betrokken huishoudingen, die de kosten en de baten aan den lijve ondervinden.

De collectieve aard van baten en kosten

- Het aantal belanghebbenden en benadeelden v/e overheidsproject is dikwijls veel groter dan v/e privé-project. (soms zelfs over de landsgrenzen)

- In principe bestaan de baten van overheidsprojecten uit de extra goederen en diensten

die ze verschaffen. In tegenstelling tot de productie v/d onderneming kan hun waarde niet gelijkgesteld worden met de totale opbrengst ervan, maar moet eigenlijk het totale nut van de baten bepaald worden.

- Omdat de betrokken vraag- en aanbodcurven moeilijk te ramen zijn, werkt men veelal

met vereenvoudigde hypothesen (bijv. lineariteit v/d vraagcurve). Omdat de markt niet altijd perfect werkt, behoeven bepaalde marktprijzen correctie om ze in een sociale kosten-batenanalyse te kunnen opnemen.

Het niet-monetair karakter van baten en kosten

- Dikwijls komen kosten en baten van overheidsprojecten niet in monetaire grootheden tot uitdrukking, waardoor hun geldelijke waarde moeilijk te achterhalen valt. Meestal maakt men dan gebruik van enquêtes, waarin de potentieel begunstigden gevraagd wordt hoeveel zij bereid zijn voor de betrokken baat te betalen of hoeveel zij zouden moeten ontvangen om v/d betrokken baat te willen afzien. Het omgekeerde gebeurt voor de potentieel benadeelden: hoeveel zijn zij bereid om te betalen om het nadeel te ontlopen, of hoeveel moeten zij ontvangen om dit nadeel te tolereren?

- De betrokken schattingen vergen een uitgebreid prijsbepalingmodel voor de betrokken

goederen, aangezien de milieukwaliteit slechts één v/d variabelen is die de prijzen beïnvloeden. De betrokken resultaten hebben een tentatief karakter.

- Tegen het in geld uitdrukken van bepaalde effecten die het menselijk leven

aanbelangen (bijv. ziekte, overlijden) worden daarenboven zowel ethische als methodologische bezwaren aangevoerd.

- Monetaire baten/kosten:

o Correctie marktprijzen o Verwachte waarden

- Niet-monetaire baten/kosten: o Enquêtes o Marktgedrag

Page 12: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 12

De discontering van toekomstige baten en kosten

- In de private investeringsanalyse gebeurt de discontering van toekomstige kosten en baten op basis v/d private doelintrest v/d onderneming.

- In de sociale kosten/batenanalyse is een discontovoet vereist, die in principe de

tijdsvoorkeur zou moeten uitdrukken v/d samenleving voor huidige waarden in plaats van toekomstige. Zijn kosten en baten in nominale waarde uitgedrukt, dan moet de discontering tevens rekening houden met de geldontwaarding.

- Discontovoet drukt de nominale tijdsvoorkeur uit (nominale munt van volgend jaar

afgewogen tegen nominale munt van nu). Zijn de baten en de kosten in constante prijzen uitgedrukt, dan kan een reële discontovoet volstaan: die geeft de reële tijdsvoorkeur aan (reële munt van volgend jaar afgewogen tegen reële munt van nu). Meestal: reële discontovoet van 3% à 5%. Reële en nominale discontovoet verschillen dus m/h inflatiepercentage.

De weerslag op de inkomensverdeling

- Private investeringsanalyse: kosten en de baten betreffen dezelfde huishouding Sociale kosten-batenanalyse: voor- en nadelen vallen aan verschillende personen toe

- Interpersonele nutsvergelijking is onmogelijk � Pareto-criterium o Dit erg restrictieve criterium is overheidsoptreden alleen verantwoord als er

enkel begunstigden en geen benadeelden zijn.

- In het ruimere Kaldor-Hicks-compensatiecriterium zijn overheidsprojecten verantwoord indien het totale monetaire voordeel v/d begunstigden het totale monetaire nadeel v/d benadeelden overtreft. De eersten kunnen dan immers de 2de groep in geld compenseren en houden nog een stuk welvaartsvermeerdering over. Derhalve neemt de maatschappelijke welvaart door de betrokken maatregel toe.

- De waardering die een bepaalde persoon aan bepaalde baten of kosten geeft, wordt

mede bepaald door de omvang van zijn inkomen. � Hoe groter het inkomen, hoe lager het marginaal nut v/h geld en hoe groter derhalve de waardering v/d betrokken baten en kosten.

- Sociale kosten-batenanalyse blijft dus een onvolmaakt meetinstrument, dat evenwel het voordeel heeft de beslissingen binnen de overheidssector op een meer rationele basis te gronden door systematisch alle kosten en alle baten bij de beslissingen te betrekken.

- De ideale kosten-batenanalyse gaat in principe uit v/e volmaakt werkende economie.

Zij bekijkt de kosten en de baten louter vanuit allocatief oogpunt. In de realiteit evenwel worden dikwijls additionele effecten (bijv. de creatie van tewerkstelling) in de vergelijking opgenomen, wat impliciet betekent dat men van onvolledige tewerkstelling of een niet optimale wisselkoers uitgaat.

Page 13: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 13

- ‘meervoudige’ criteria-analyse o De effecten worden niet in een gemeenschappelijke noemer (geld) uitgedrukt,

maar elk volgens hun eigen maatstaf gemeten. o Het vaststellen blijft evenwel een hachelijke onderneming, omdat de

doelstellingen v/d beleidsmensen niet altijd even duidelijk vooraf bepaald zijn

- Kosteneffectiviteitsanalyse o Beoogt een minder ambitieus doel: nagaan hoe een bepaalde

overheidsdoelstelling op de goedkoopste manier kan worden gerealiseerd. (we nemen de methode met de kleinste kost; we willen een bepaalde effectiviteit behalen)

6.5. Openbare financiën

- Begrotingskrediet = de voor een bepaalde taak in de begroting toegewezen gelden - Algemene Rekening van de Staat = is de weergave ex post van overheidsinkomsten en

-uitgaven is hierin vervat - Begroting = raming van inkomsten en uitgaven van de overheid in het volgend jaar en

na goedkeuring machtiging v/d wetgevende macht aan de uitvoerende macht om die uit te voeren

- Algemene Rekening van de Staat = staat van inkomsten en uitgaven van de overheid na het einde van het jaar

6.5.1. Algemene kenmerken Annaliteit

- Betekent dat de begroting betrekking heeft op één kalenderjaar, zowel wat haar uitgaven als haar ontvangsten betreft

- Specifieke belastingswet + wetgever moet ieder jaar de toepassing van die

belastingwet toestaan (� gebeurt in een rijksmiddelenwet (een onderdeel v/d begroting) ofwel in de financiewet (wanneer de begroting niet tijdig is ingediend)

Universaliteit

- Impliceert dat alle uitgaven/ontvangsten v/d staat in de begroting moeten voorkomen. - Het principe v/d niet-affectatie geldt: een specifieke ontvangst mag niet dienen tot het

dekken v/e specifieke uitgave; integendeel alle ontvangsten moeten worden gecentraliseerd in één kas (de thesaurie), die dan voor alle uitgaven moet instaan.

- Bepaalde begrotingsfondsen worden toch voor specifieke uitgaven aangewend

(earmarking). - Betrokken uitgaven worden eerst door andere instellingen (fondsen, lokale overheden)

betaald, maar de terugbetaling v/d aangegane leningen en soms zelfs de interest erop komen later toch in de begroting. Men spreekt hier van debudgetteren.

Page 14: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 14

Specialiteit

- Impliceert dat alle ontvangsten en alle uitgaven in de begroting worden gespecificeerd, programma per programma in een begrotingskrediet. Een programma is onderverdeeld in basisallocaties.

- Men maakt een onderscheid tussen gesplitste, niet-gesplitste en variabele kredieten:

o Niet-gesplitste kredieten: dienen voor de uitgaven waarvan verwacht mag

worden dat zij tijdens het begrotingsjaar zullen worden vastgelegd en uitbetaald.

o Gesplitste kredieten: dienen voor uitgaven waarvan verwacht mag worden dat

hun betaling niet gebeurt in het jaar van vastlegging. o Vastleggingskredieten geven het totaal van verbintenissen waar die tijdens een

begrotingsjaar op een programma mogen worden aangegaan o Ordonnanceringskredieten geven het totaal aan ordannancering voor

vastleggingen van dat jaar of vroeger gedane vastleggingen die mogen worden uitgevoerd.

o Variabele kredieten: zijn kredieten zonder vast maximumbedrag. Zij komen

beschikbaar naarmate er toegewezen ontvangsten op een bepaald artikel worden geboekt.

o Voorlopige kredieten: komen in mindering v/d in de begroting voorziene, maar

nog niet goedgekeurde bedragen. Meestal betrekking op een periode van enkele maanden (� voorlopige twaalfden)

- Onderscheid tussen lopende en kapitaalverrichtingen

o Lopende ontvangsten: hebben geen vermogensvermindering in de particuliere

sector tot gevolg: het betreft o.a. indirecte belastingen, heffingen, directe belastingen, opbrengsten van niet duurzame goederen en diensten, inkomensoverdrachten v/d sociale zekerheid, enz.

o Lopende uitgaven: brengen geen vermogenstoename v/d overheid teweeg. Het

betreft onder meer de uitgaven voor goederen en diensten (lonen, sociale lasten, interestbetalingen en verliezen van overheidsbedrijven,…)

o Fiscale kapitaalontvangsten: bevatten de vermogensheffingen

(successierechten) o Niet-fiscale kapitaalverrichtingen: betreffen onder andere de opbrengsten v/d

verkoop van onroerende overheidsbezittingen. o Kapitaaluitgaven verhogen het vermogen v/d staat (betreft bijv. bruggen,

wegen, gebouwen)

Page 15: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 15

6.5.2. Overheidsuitgaven

- Elke uitgave v/d staat verloopt in België in vier stadia:

o De vastlegging: ontstaat wanneer de staat verplichtingen aangaat die tot uitgaven zullen nopen; boekhoudkundig worde die verbintenissen in de registers v/d controleur v/d vastleggingen opgetekend, waardoor meteen het voor de desbetreffende betaling vereiste begrotingskrediet geblokkeerd blijft.

o Wie een vordering op de staat wil innen, dient daarvoor een factuur in. Het

onderzoek naar het bestaan, de grootte en de werkelijkheid v/d schuld en het erkennen van die schuld in hoofde v/d staat, is de vereffening. Dit gebeurt voorlopig door het betrokken departement en definitief door het Rekenhof.

o Ordonnancering: het bevel tot betalen. De voorlopige ordonnancering grijpt

plaats in het ministeriële departement waar de uitgave werd vastgelegd. Na definitieve vereffening door het Rekenhof zorgt de rekenplichtige (= ambtenaar die overheidsgeld onder z’n hoede heeft) voor de definitieve ordonnancering.

o Betaling: geschiedt door de rekenplichtige met gelden die bij hem in kas zijn

of op een postrekening staan. Na betaling nog verificatie door het Rekenhof.

- Soms: aanpassingen omdat de werkelijke uitgaven en de geraamde kredieten niet in overeenstemming zijn. Deze additionele kredieten = bijkredieten

- Rekenwet: legt de finale resultaten v/h begrotingsjaar vast

- In realiteit: autonomie v/d regering met betrekking tot haar uitgavenbeleid vrij

beperkt. Vele uitgavenmechanismen zijn het gevolg van eerder goedgekeurde wetten, uitvoeringsbesluiten, internationale verplichtingen, contracten,…

6.5.3. Overheidsontvangsten

“Door gebruik te maken van haar politieke en/of haar daaruit voortvloeiende economische macht, vraagt zij van particuliere huishoudingen geldsommen of goederen volgens algemene

door haar opgestelde normen.” (C. Goedhart)

- De overheid financiert haar activiteiten hoofdzakelijk door middel van heffingen

o Belastingen: zijn heffingen waarbij er geen band bestaat tussen de mate waarin de betrokken huishouding v/d dienstverlening v/d overheid gebruik maakt en het te betalen bedrag. De maatstaf van belastingheffing houdt wel rekening met het te betalen bedrag (bijv. gezinsgrootte, gezinsinkomen). Hier geldt het één-kasprincipe v/d begroting in zijn meest zuivere vorm. Band tussen het nut dat een bepaalde huishouding uit overheidsdiensten haalt en de mate waarin zij tot de algemene middelen bijdraagt, is volledig verbroken.

Page 16: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 16

o Contributies en retributies: vormen de partiële of gehele toepassing v/h ‘profijtbeginsel’. Dit impliceert dat de kosten v/d overheidsdiensten worden toegerekend naar de gebruikers ervan.

� Contributies zijn globale omslagen v/d kosten van bepaalde

overheidsvoorzieningen over de gebruikers ervan. � Retributies gelijken het best op prijzen.

Draagkrachtbeginsel: de belastingbetalers moeten tot de financiën v/d overheidsuitgaven bijdragen volgens hun financiële draagkracht, los v/d intensiteit waarmee zij op de overheidsuitgaven een beroep doen.

- Wanneer de heffing geen enkel verband houdt met economische variabelen (‘lump-

sum’-heffingen), dan kan de getaxeerde huishouding door gedragsverandering de omvang v/d heffinglast niet verkleinen. Dergelijke heffingen hebben dan ook de kleinst mogelijke allocatieve invloed; dat is de reden waarom sommige economen er de voorkeur aan geven. De allocatieve invloed blijkt alleen doordat de koopkracht v/d particuliere sector wordt verminderd ten voordele v/d bestedingsmogelijkheden v/d collectieve sector.

- De toegenomen liberalisering v/h personen- en kapitaalverkeer hebben de autonomie v/d overheid inzake belastingheffing ernstig aangetast. Thibaut-hypothese: ‘mensen stemmen met hun voeten’ (~voting with the feet) � dwz dat zij verhuizen naar die regio’s waar de desbetreffende overheid volgens hen een aantrekkelijker mix tussen collectieve voorzieningen en belastingen kan aanbieden.

- Fiscale en parafiscale ontvangsten vertegenwoordigden in België 45% v/h BBP

6.5.4. Financieringsbehoefte

- Deficit leidt tot stijging staatsschuld; overschot leidt tot daling staatsschuld - Convergentiecriteria van Maastricht en stabiliteitspact (max. 3% BBP deficit en 60%

BBP schuld, geen monetaire financiering)

- Netto te financieren saldo (= overheidsinkomsten – overheidsuitgaven, inclusief rentelasten) toont de nieuwe financieringsbehoefte op de buiteen- en binnenlandse vermogensmarkten als gevolg v/e overheidsdeficit Dit is meestal niet gelijk aan de toename v/d rijksschuld. (er moet hier rekening gehouden worden met invloed van wisselkoerswijzigingen op de uitstaande buitenlandse schuld en m/d overname van vroeger gedebudgetteerde schulden.)

- Door toevoeging van aflossingen en terugbetalingen v/d reeds aangegane schuld a/h netto te financieren saldo bekomt men het bruto te financieren saldo. � Dit geeft de werkelijke financieringsbehoefte, of het totale bedrag dat de overheid dat jaar op de vermogensmarkt moet lenen, aan.

Page 17: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 17

Hoe kan de overheid lenen?

- Door het plaatsen van staatsobligaties op de binnenlandse kapitaalmarkt.

o Belgische lineaire staatsobligaties (OLO’s): worden periodiek uitgegeven en richten zich naar financiële instellingen (banken, beleggingsfondsen,…)

o Staatsbons: 4 keer per jaar; vooral voor particuliere beleggers (MLT) o KT: Schatkistcertificaten en Belgian Treasury Bills (tot één jaar)

Soms is het lenen op de binnenlandse markt niet voldoende en leent de overheid ook op de internationale kapitaalmarkten (� expansie v/d binnenlandse geldhoeveelheid).

- Monetaire financiering: wanneer het aangaan van overheidsleningen leidt tot geldschepping

6.6. De Belgische overheidsfinanciën

- Ingewikkelde structuur, een gevolg v/d moeizame federalisering v/h land en v/h complexe financieringsysteem van Gemeenschappen en Gewesten dat daardoor ontstond.

- Gemeenschappen en Gewesten beschikken over vier inkomstenbronnen:

o eigen niet-fiscale ontvangsten (bijv. dotatie v/d Nationale Loterij); o trekkingsrechten en/of dotaties v/d federale overheid; o eigen belastingen (bijv. successierechten, verkeersbelasting, registratierechten) o en een deel v/d op federaal vlak geïnde belastingen.

[mss nog eens lezen: pg 357, middenstuk]

- De Gewesten en Gemeenschappen nemen een aanzienlijk groter deel v/d overheidsuitgaven voor hun rekening, dan de belastingen waarover zij zelf kunnen beslissen. � Lambermont-akkoord:

Er werd besloten geleidelijk aan belangrijke financiële middelen over te dragen naar de Gemeenschappen. Gewesten en Gemeenschappen kunnen ook schulden aangaan en op die manier een deficit op hun begroting financieren.

o Structuur zorgt voor een ondoorzichtige financiële stroom van Noord naar

Zuid o Verklarende factor is het jarenlange grote verschil in economische prestaties

tussen Vlaanderen en Wallonië

Page 18: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 18

- Totale saldo v/d overheid wordt opgebouwd door consolidatie v/d saldi van 2 entiteiten.

o Entiteit I slaat op de federale overheid en de sociale zekerheid o Entiteit II slaat op de saldi van enerzijds de Gemeenschappen en Gewesten en

anderzijds de lokale overheden (gemeenten en provincies).

o Staatsschuld is voor meer dan 90% een federale aangelegenheid en werd trouwens grotendeels opgebouwd door de federale overheid.

- Beheersing v/d overheidsfinanciën vereist dat de diverse overheden hun

begrotingsbeleid op elkaar afstemmen. - Overeenkomst dat Vlaanderen overschot geleidelijk in de tijd zou afbouwen tot een

evenwicht in 2010 (en zo de Vlaamse schuld afbouwen) terwijl de dificitaire regio’s hun negatief saldo in de betrokken periode eveneens zouden afbouwen en op die manier een einde maken aan hun schuldopbouw.

De invloed van de rentelasten

- Verdringerseffect: de budgettaire laksheid en de daaruit voortvloeiende staatsschuld brengt natuurlijk zware interestbetalingen met zich, die in het verleden de ruimte voor andere staatsuitgaven aanzienlijk verkleind hebben.

- Rentesneeuwbal: de interestlasten stijgen op de uitstaande schuld sterker dan de

belastingopbrengsten, waardoor de overheidsschuld haar eigen aangroei genereert alleen al door de interesten die erop betaald moeten worden.

- Schuldratio (= het aandeel v/d schuld in het BBP) trachten te verkleinen door in te

spelen op de groei van het BBP.

- Impliciete rente op de overheidsschuld (=totaal aan rentebetalingen tijdens het lopende jaar/totale schuld tijdens het vorige jaar)

- Het effect v/d schuldendienst wordt uitgezuiverd als men het primaire begrotingsaldo

(de overheidsinkomsten verminderd met de overheidsuitgaven, exclusief de rentelasten) met het eigenlijke begrotingsaldo vergelijkt.

Vergrijzingsproblematiek

- Geeft het beheer v/d Belgische overheidsfinanciën een intertemporeel karakter. - De vergrijzing v/d bevolking, een gevolg v/e hogere levensverwachting en een laag

geboortecijfer leidt bij ongewijzigd beleid onvermijdelijk tot hogere sociale uitgaven (pensioenen en ziekteverzekering) en schept problemen voor de financiering ervan.

[mss nog eens lezen bovenaan pg.361]

Page 19: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 19

- Om deze op te vangen creëerde de Belgische federale overheid het Zilverfonds.

o Wordt jaarlijks gespijsd met staatsgelden (hoofdzakelijk afkomstig uit éénmalige staatsinkomsten)

o Belegt de betrokken gelden enkel in overheidsobligaties.

o Bedoeling is zo de extra uitgaven verbonden aan de wettelijke

pensioenverplichtingen tussen 2010 en 2030 op te vangen door de overheidsobligaties dan opnieuw te verkopen, waardoor de staatsschuld uiteraard c.p. dan opnieuw zal toenemen.

o Mag de overheidsobligaties maar verkopen vanaf het moment dat de

staatsschuld onder de 60% v/h BBP is gedaald.

o Door creatie visualiseert de overheid dus het intertemporele karakter v/d Belgische begrotingsproblematiek: huidige schuldafbouw om toekomstige pensioenen te kunnen financieren.

o Als budgettaire disciplineringmethode voor opeenvolgende politieke

overheden presteert dit instrument evenwel zwak. Er zijn geen verplichte jaarlijkse stortingen in het fonds, en de latere beschikbaarheid v/h fonds hangt af v/d begrotingsdiscipline op het moment v/h aanwenden ervan. Men moet immers beletten dat de staatsschuld door het aanwenden v/h fonds opnieuw boven de 60% v/h BBP uitstijgt.

6.7. Samenvatting 6.8. Sleutelbegrippen 6.9. Beknopte biografie

Page 20: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 20

HOOFDSTUK 7: MARKTEN VAN GOEDEREN EN DIENSTEN

Het ruilsysteem waarbij vragers en aanbieders met elkaar negotiëren over de prijs en de te verhandelen hoeveelheden, evenals over de andere verkoopsvoorwaarden.

7.1. Marktorganisatie

- Heeft betrekking op de technisch-institutionele aspecten v/h marktgebeuren. - Elementen die in de analyse aan bod komen:

o Technische kanalen waarlangs vragers en aanbieders met elkaar in contact

komen o Rol van eventuele tussenpersonen in de ruil (makelaars, handelsagenten,…)

o De overheidsregels met betrekking tot de werking v/d markt

- Onderscheid tussen open en gesloten ruil:

o Open ruil: er is steeds interferentie van derden mogelijk bij de ruiltransactie tussen een bepaalde koper en een bepaalde verkoper

o Gesloten ruil: vrager en aanbieder onderhandelen over de prijs en hoeveelheid

zonder directe interferentie van derden. Er bestaan verschillende vormen van marktorganisatie:

Naturamarkt

o Is de oudste en de meest gekende vorm van ruil. o Vragers en aanbieders evenals de producten zijn fysiek aanwezig bij het

ruilgebeuren. o Er wordt ter plekke onderhandeld over de ruilverhouding. o Naturaruil mogelijk (geen geld)

Beurs

o Is een gereglementeerde markt van goederen, die gekenmerkt zijn door hun

uniformiteit. o Ze zijn onderling vervangbaar o Het is niet nodig dat zij zich ter plekke bevinden om effectief de ruiltransactie

te kunnen afsluiten. o Effectenbeurzen (aandelen en obligaties): de onderlinge vervangbaarheid is

volledig

Page 21: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 21

Veiling

o Wordt gekenmerkt door een specifieke prijsvormingstechniek. o Ofwel worden de goederen aan de man gebracht door middel van:

� Prijsafslag: de veilingmeester vertrekt v/e hoge prijs die hij achtereenvolgens verlaagt; de koper die het eerst met de betrokken prijs akkoord gaat, krijgt het betrokken goed.

� Prijsopbod: de veilingmeester vertrekt v/e lage prijs die hij achtereenvolgens verhoogt tot er geen vragers meer zijn. De laatste bieder kan het goed kopen.

� Een combinatie is ook mogelijk.

Aanbesteding

o Hierbij worden de aanbieders verplicht hun verkoopprijs onafhankelijk van elkaar aan de vrager mee te delen. De vrager geeft de voorkeur aan de aanbieder met de laagste prijs, indien die voldoende betrouwbaar is.

o Onderscheid tussen een openbare aanbesteding en een offertevraag:

� Openbare aanbesteding: de prijs is louter het gunningscriteria en de voorwaarden en technische specificaties worden op een voldoende precieze wijze bepaald zodat zij geen voorwerp van appreciatie kunnen worden.

� Offertevraag: hierbij gebeurt de gunning aan de voordeligste regelmatige offerte, rekening houdend met de vooraf vastgelegde gunningscriteria, zo mogelijk in volgorde van afnemend belang (bijv. kwaliteit, prijs).

o Kiwi-model: het product met de laagste prijs aan het hoogste percentage

aankopen (de klant krijgt een deel terugbetaald door de overheid).

Inschrijving

o De vragers worden verplicht onafhankelijk van elkaar aan de aanbieder mee te delen hoeveel zij bereid zijn te betalen. De aanbieder geeft de voorkeur aan de hoogste bieder.

o Aanbieder staat in de sterkste onderhandelingspositie.

Elektronische handel

o Virtuele marktruimtes waarin de informatiedoorstroming tussen kopers en verkopers, nodig voor het afwikkelen v/d markttransacties langs elektronische weg gebeurt.

o Er wordt eventueel een beroep gedaan op tussenpersonen, bijv. om hun aankopen te bundelen teneinde gunstiger voorwaarden te bekomen.

o Soms: elektronische markten opgezet door derde personen (bijv. eBay) met de bedoeling vele dragers en aanbieders tegelijkertijd aan de markt te laten participeren.

o Biedt een aantal grote voordelen:

Page 22: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 22

� Grotere bereikbaarheid (in principe 24u/24u) � Grotere geografische bereikbaarheid � Kostenbesparingen door meer proces-efficiency � De mogelijkheid om beter in te spelen op de individuele noden/wensen

van klanten � Eliminatie van tussenpersonen � Geïntegreerd geïnformatiseerd beheer v/d hele bedrijfskolom

o Fungeert dikwijls als katalysator voor de activering van tendensen, die reeds in

de rest v/d economie aanwezig zijn (bijv. de versnippering van productieprocessen, deregulering, just-in-time productie, …)

o Opkomst heeft ook invloed gehad op de manier waarop bedrijfsfuncties (bijv. marketing, voorraadbeheer) worden uitgeoefend.

7.2. Contante, tijd- en termijntransacties

- Tijd die verloop tussen de prijsbepaling en de eigenlijke afwikkeling van de transactie.

o Contante transacties: de ruil krijgt in principe onmiddellijk uitvoering: de koper betaalt de prijs en de verkoper levert het goed direct.

o Tijdtransacties: de koper en verkoper gaan ermee akkoord de uitvoering van de

transactie in de tijd te verschuiven. � Nu: vastleggen prijs � Later: eigenlijke uitwisseling

o Termijntransacties: voldoen formeel aan dezelfde voorwaarden: tegen een

huidige prijs wordt een bepaalde hoeveelheid in de toekomst gekocht of verkocht. In principe zal zij in de toekomst door een tegengestelde transactie ongedaan worden gemaakt (liquideren). Deze worden afgesloten met de bedoeling ófwel om het risico, dat ontstaat doordat de evolutie van de prijzen in de tijd vooraf niet juist in te schatten is, te neutraliseren (hedging), ofwel om uit dit prijsrisico juist voordeel te halen (speculatie).

- Wie verplichtingen moet aangaan op producten met sterke prijsschommelingen en

vooraleer hij ze kan aan- of verkopen of wie dergelijke producten langdurig moet bewaren, doet er goed aan zich door middel van hedging tegen het prijsrisico in te dekken. Hij maakt dan gebruik van het feit dat de prijzen op de contantmarkt en de termijnmarkt van hetzelfde goed parallel evolueren. Immers, aangezien op de termijnmarkt levering steeds mogelijk blijft, moeten bij het begin v/d termijnmaand de termijnkoersen van die maand en de contantkoersen ongeveer gelijk zijn. Zoniet, grijpen er arbitrageverrichtingen plaats: er wordt op de duurste markt verkocht en op de goedkoopste aangekocht, waardoor de prijzen naar elkaar toe bewegen.

- Hedging heeft als doel het prijsrisico op de contantmarkt te vervangen door het risico ten aanzien van de veranderingen in het verschil tussen termijn- en contantprijzen op

Page 23: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 23

een bepaald ogenblik (de basis). Wanneer het verschil tussen de contantprijs en de termijnprijs toeneemt versterkt de basis; neemt het af, dan verzwakt ze.

- Men onderscheid tussen een long hedge en een short hedge, naargelang de ondernemer

een prijsstijging of een prijsdaling vreest en hij op de termijnmarkt eerst aankoop of eerst verkoopt.

- Producenten vrezen prijsdalingen groter dan blijkt uit de termijnkoers en gaan dus op de termijnmarkt eerst verkopen en vervolgens aankopen. De producentenhedge wordt ook de ‘short hedge’ genoemd.

- Aankopers vrezen prijsstijgingen die groter zijn dan de prijsstijgingen die de

termijnkoers voorspelt en gaan dus op de termijnmarkt eerst aankopen en vervolgens verkopen. Men spreekt dan van een ‘long hedge’.

- Hedging slaagt zelden volledig. Bovendien bestaat er niet voor elk activum waarvan

men de prijs wil vastleggen een volledig gelijkaardig activum op de termijnmarkt.

- Naast hedgers zijn er ook speculanten op de termijnmarkt actief. Speculanten schuwen het prijsrisico niet, maar proberen er juist voordeel uit te halen. Zij vormen daarom de ideale tegenpartijen voor handelaars en ondernemingen die hedgingoperaties willen uitvoeren.

- Speculatie kan zowel optreden op contant- als op termijnmarkten. Bij speculatie op de

contantmarkt moet de speculant de goederen effectief aankopen en zijn kosten opslaan tot de verkoopdatum.

- Abitragisten proberen uit afwijkende noteringen op markten voor dezelfde goederen

voordelen te halen door op de goedkoopste markt aan te kopen en op de duurste te verkopen. Abitragisten gaan uit van hypothesen aangaande de normale afwijkingen tussen noteringen op twee verwante markten. [Zorgt eigenlijk voor een correctie van fouten in de markt.]

Page 24: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 24

- Termijntransacties komen veel voor op de financiële markten. Zich indekken tegen ongewenste prijsrisico’s op financiële markten kan ook door gebruik te maken van opties. Opties geven aan de houder (koper) ervan het recht om een bepaald financieel activum te kopen (call optie) of te verkopen (put optie) tegen een vooraf bepaalde prijs (de zgn. uitoefenprijs).

Voor dit recht is de koper v/d optie bereid een premie te betalen a/d uitschrijver ervan. De houder v/d optie is niet verplicht die ook daadwerkelijk uit te voeren. De houder v/e optie kan die ook doorverkopen aan anderen; vandaar dat opties ook op financiële beurzen worden verhandeld.

7.3. De distributie

- Meestal: direct contact tussen de producent-verkoper en de consument. (� zelden)

- Producenten verkopen halfafgewerkte producten en onderdelen aan andere producenten. Producenten van finale goederen verkopen die dan aan de verschillende vormen van distributiehandel.

- Soms verticale integratie: in vele gevallen behouden de aankopers de vrijheid om na hun aankoop op hun beurt zelf de prijzen te bepalen en de andere verkoopsvoorwaarden vast te leggen, die ze naar hun afnemers zullen hanteren. Dit is evenwel niet steeds het geval.

- Verticale prijsbinding: de producent en niet de detaillist stelt hier de voor alle consumenten geldende verkoopprijs vast.

- Aangezien de producenten met de prijsbepaling meteen de distributiemarge vastleggen, kan verticale prijsbinding aanleiding geven tot margeconcurrentie. De concurrentie tussen producenten verplaatst zich van consument naar detaillist. Door hoge distributiemarges toe te staan, hoopt de producent dan dat de detaillist zijn product extra zal promoten. Witte producten (die nagenoeg identiek zijn aan de merkproducten) op de markt brengen om de verticale prijsbinding te proberen omzeilen.

- De distributieondernemingen vertonen een veelheid van organisatievormen en

verkooptechnieken. Er is een onderscheid tussen zelfstandige handel, geïntegreerde distributie en geassocieerde handel.

Zelfstandige handel

o Omvat de ondernemingen die óf de groothandelsfunctie óf de

detailhandelsfunctie vervullen. o Taak v/d groothandel (grossier): producten zoeken, selecteren en in grote

hoeveelheden aankopen, om ze daarna a/d verschillende detaillisten te leveren. o De zelfstandige detaillist richt zich onmiddellijk op de gebruikers. o Men onderscheidt gespecialiseerde detailhandel (bijv. in wijn of kaas), niet-

gespecialiseerde detailhandel (bijv. levensmiddelen) en ambachtelijke detailhandel (maakt een gedeelte zelf).

Page 25: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 25

Geïntegreerde distributie

o Omdat de ondernemingen die tegelijkertijd de groot- en detailhandelsfunctie uitoefenen. Men onderscheid:

� Warenhuizen: uitgebreid assortiment, vrije toegang, vaste en publiek

gemaakte prijzen, koopwaar in handbereik v/d klanten � Volkswarenhuizen: eerder gericht op massaklanten met bescheiden

inkomens; ze bieden een beperkt assortiment van producten met normale kwaliteit en eerder lagere prijzen aan

� Filiaalbedrijven:

• Omvatten ondernemingen die gespecialiseerd zijn in een bepaalde branche (bijv. textiel)

• Kenmerk is dat er geen verschillende afdelingen zijn • Omvat enerzijds een centrale organisatie die de

groothandelsfunctie op zich neemt en voor de opslag zorgt, en anderzijds een netwerk van detailhandelszaken die geografisch verspreid zijn.

� Verbruikscoöperaties: groeperingen van verbruikers met de bedoeling

om buiten de gevestigde handel om veelgevraagde goederen goedkoper aan te schaffen.

Geassocieerde handel

o Omvat alle samenwerkingsvormen van handelaars

� Inkoopcombinaties: gesticht door detaillisten en groothandelaars met de bedoeling gezamenlijk inkopen te doen bij hun leveranciers en aldus door de gegroepeerde bestelling betere voorwaarden te bedingen.

� Vrijwillige filiaalbedrijven: één of meer groothandelaars werken met

hun cliënteel uit de detailhandel samen.

� Franchising: impliceert een contractuele verbintenis tussen een franchisegever en een franchisenemer (die betaalt royalties aan de franchisegever; met als tegenprestatie enkele voordelen)

� Middenstandswarenhuizen: wanneer onafhankelijke winkeliers uit

verschillende branches samen onder één dak gehuisvest zijn met de bedoeling ‘one stop shopping’ mogelijk te maken.

o Schaalvergroting en concentratie, een hoog ritme van technologische

innovatie, voortdurende spanningen voor kostenbesparing, internationalisering,…

o De grote retailers hebben meer marktkracht gekregen binnen de bedrijfskolom

ten opzichte v/d producenten. Zij bevoorraden zich internationaal.

Page 26: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 26

7.4. Soorten marktvormen

- Indeling op basis van marktvormen.

� Bedoeling: de marktmacht v/d betrokken partijen tot uitdrukking te brengen

o Marktmacht = de invloed die een bepaalde marktpartij bezit om de ruilvoorwaarden naar haar hand te zetten.

o Onderscheid tussen:

� Prijszetting (price making): situaties waarbij de individuele

marktpartijen zelf prijs en andere (ver)koopvoorwaarden kunnen vastleggen (waarbij zij uiteraard oog hebben voor de relatie tussen prijs en verkochte hoeveelheid)

� Prijsneming (price taking): situaties waarbij de prijs resulteert uit het

gedrag van alle marktpartijen samen zonder dat één enkele partij alleen de prijs kan bepalen. De individuele vrager of aanbieder bepaalt dan enkel zijn gevraagde of aangeboden hoeveelheid.

- Er is een indeling mogelijk op basis v/h aantal vragers en op basis v/h aantal

aanbieders.

o In het eerste geval eindigen de betrokken benamingen op –psonie; in het tweede geval –polie.

o Naargelang v/h aantal aanbieders en vragers kan men aldus een onderscheid

maken tussen:

� Vanuit het standpunt van de vraag: • 1 vrager: monopsonie • 2 vragers: duopsonie • Enkele grote vragers: oligopsonie • Vele vragers: polypsonie

� Vanuit het standpunt v/h aanbod: • 1 aanbieder: monopolie • 2 aanbieders: duopolie • Enkele grote aanbieders: oligopolie • Veel aanbieders: polypolie

- Van een bilateraal monopolie (monopsonie) is sprake wanneer er slechts één

aanbieder en één vrager op de markt zijn om te onderhandelen over de voorwaarden v/d ruiltransactie. Homogeen oligopolie bieden de producenten volledig gelijkaardige goederen aan. Heterogeen oligopolie: er treedt een zekere productdifferentiatie op

Page 27: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 27

7.5. Volkomen concurrentie 7.5.1. Kenmerken

- Een zeer groot aantal aanbieders en vragers (polypolie en polypsonie). Het individuele aanbod is daarom onbeduidend in vergelijking met de globaal verhandelde hoeveelheid.

- Volkomenheid van de markt: impliceert dat alle goederen tegen dezelfde prijs worden verhandeld. Twee voorwaarden:

o Goederen zijn volledig homogeen (geen productdifferentiatie) o Vragers en aanbieders zijn volledig op de hoogte van de verkoopvoorwaarden

- Vrije toetreding tot de markt; ook kosteloos.

- Afwezigheid van positieve interne schaaleconomieën. Slechts dan kunnen vele kleine

ondernemingen naast elkaar blijven bestaan.

7.5.2. Ondernemersgedrag 7.5.2.1. Globaal marktevenwicht

Evenwichtsprijs = P1, verhandelde hoeveelheid = Q1

Een hogere prijs (P2) zou aanleiding geven tot een aanbodoverschot: het aanbod Q2 overtreft de vraag Q3. De aanbieders gaan dan elkaar onderbieden, waardoor de prijs opnieuw gaat dalen tot hij uiteindelijk de evenwichtsprijs bereikt. Het omgekeerde is het geval wanneer de prijs lager ligt dan de evenwichtsprijs.

- Een voorbeeld v/h belang van vraag- en aanbodelasticiteiten bij de analyse v/d marktwerking vormt de ‘wet van Davenant-King’

o King en Davenant constateerden dat voor sommige bederfbare landbouwproducten een zeer goede oogst voor de producenten dikwijls catastrofale gevolgen had voor de inkomsten van de producenten. De prijsdaling was zodanig sterk dat de totale opbrengst ineenschrompelde.

o Markt wordt gekenmerkt door een volslagen onelastisch aanbod en een onelastische vraag. De toename v/h aanbod tengevolge v/e goede oogst doet de aanbodcurve naar rechts verschuiven (A1 wordt A2), wat een scherpe prijsdaling (P1 wordt P2) tot gevolg heeft. (zie volgende blz.)

Page 28: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 28

o Het positieve effect v/d stijging v/d verkochte hoeveelheid op de verkoopsopbrengsten v/d producenten valt evenwel in het niet tegenover het negatieve effect v/d prijsdaling op de markt: oppervlak DBQ1Q2 is kleiner dan oppervlak P1CDP2. In dergelijke gevallen gaan de producenten dan ook dikwijls over tot een vernietiging v/e gedeelte v/d oogst of geven zij die een andere bestemming.

� Voorbeeld: spinnenwebtheorema

o Markten waar het aanbod op korte termijn onelastisch is worden vaak gekenmerkt door grote cyclische prijsbewegingen, waarbij de prijzen zich moeilijk op een evenwichtsniveau stabiliseren.

o Is een typisch voorbeeld van dynamische of periodeanalyse. Men gaat na hoe een markt v/h ene evenwicht naar het andere evolueert via een reeks van onevenwichtspunten. De comparatieve statica daarentegen vergelijkt alleen de kenmerken van evenwichtssituaties.

o Gedempte beweging:

� Prijsschommelingen nemen af in de tijd

� Dit is het geval bij rechtlijnige vraag- en aanbodcurven wanneer de

richtingscoëfficiënt van de aanbodcurve (in absolute waarde) groter is dan de richtingscoëfficiënt van de vraagcurve.

Page 29: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 29

o Exploderende markt:

� Aanbodcurve is vlakker dan de vraagcurve.

� Prijsschommelingen worden heviger, een toestand waaraan vroeg of

laat een einde moet komen, bv. door overheidsingrijpen.

o Zuiver periodieke beweging

� Helling van vraag- en aanbodcurve zijn in absolute waarde aan elkaar gelijk

� Prijsschommelingen blijven even groot.

Page 30: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 30

7.5.2.2. Individuele producent

- Is een hoeveelheidsaanpasser, voor wie de prijs v/d goederen een extern, door de markt bepaald, gegeven vormt, dat hij door zijn eigen activiteit niet kan beïnvloeden.

- Hij bepaalt zijn verkochte hoeveelheid in het snijpunt v/d marginale opbrengstenrechte (de prijs) en de stijgende tak v/d marginale kostencurve. Op KT bevindt hij zich dan in evenwicht. De winst is er maximaal (verlies minimaal).

- Evenwicht in de korten en in de lange periode onder volkomen concurrentie, zowel op sectoraal vlak als voor de individuele ondernmeing.

- Het evenwicht in de lange periode worde in de volkomen concurrentei dus gekenmerkt door vier karakteristieken:

o Evenwicht tussen vraag en aanbod o Afwezigheid van overwinst o De bedrijven werken tegen minimale gemiddelde kosten o Een constant aantal vragers en aanbieders

7.5.3. Efficiëntie

- Maximale efficiency in ruil wordt bereikt in het evenwichtspunt, waar het marginaal nut v/d verhandelde hoeveelheid gelijk is aan de marginale kosten v/d laatst geproduceerde eenheid (aanbodcurve).

- Om op te markt te kunnen overleven zijn ondernemingen verplicht tot een maximale technische efficiëntie in hun bedrijfsvoering (de zgn. X-efficiëntie of producentenefficiëntie).

- Studie leert ons: o Markten met veel concurrentie gekenmerkt worden door grote efficiency o Vrije toetreding tot de markt op LT vormt een garantie tegen overdreven winst

Page 31: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 31

7.6. Monopolie 7.6.1. Kenmerken

- Slechts één aanbieder bestrijkt de totale markt

- In confrontatie met vele vragers zijn de mogelijkheden om de prijs te beïnvloeden het grootst

- Kunnen vele oorzaken hebben:

o Natuurlijke monopolies (bv. gas- en waterdistributie) ontstaan wanneer de kostencurves van potentiële ondernemingen op een bepaalde markt meebrengen dat het minimum v/d gemiddelde kostencurve overeenkomt met een productiehoeveelheid die groter is dan of gelijk aan de totale marktomvang bij een prijs gelijk aan die minimale gemiddelde kosten.

o Monopolies kunnen ook ontstaan doordat de overheid bepaalde ondernemingen exclusieve verkoopsrechten toekent (bv. personenvervoer per trein). Meestal gebeurt het toevertrouwen v/h exploitatiemonopolie van meet af aan in de sectoren waar anders een natuurlijk monopolie zou ontstaan.

o Soms zijn bepaalde ondernemingen exclusief eigenaar van inputmateriaal dat in het productieproces absoluut noodzakelijk is.

o Kunnen ook ontstaan door technologisch onderzoek: bepaalde producenten bezitten exclusieve patentrechten op producten of op sommige onderdelen van productieprocessen.

7.6.2. Ondernemersgedrag 7.6.2.1. Korte termijn

- Als de private monopolist maximale winst nastreeft, bereikt hij zijn optimale output in het snijpunt v/d marginale opbrengstencurve met de stijgende tak v/d marginale kostencurve.

- Gelijkheid tussen prijs en marginale opbrengst (kenmerkend voor de volkomen concurrentie) gaat niet langer op door een inverse relatie tussen de door hem gevraagde prijs en de verkochte hoeveelheid.

- Calculatie v/d prijselasticiteit v/d vraag geeft de monopolist inzage in de verandering v/d totale opbrengst bij prijswijzigingen. Prijsdaling leidt alleen bij een elastische vraag tot toename v/d totale opbrengst, bij onelastische vraag beïnvloedt een prijsdaling de totale opbrengst negatief.

Page 32: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 32

- De marginale opbrengstcurve v/e rechtlijnige vraagcurve wordt gegeven door een rechte die vertrekt vanuit het snijpunt v/d vraagcurve met de ordinaat en die de abscis snijdt in het midden v/h lijnstuk gelegen tussen de oorsprong en het snijpunt van vraagcurve en abscis.

De totale opbrengsten (TO = P x Q) zijn gelijk aan:

dus

- De richtingscoëfficiënt v/d marginale opbrengstcurve bedraagt in absolute waarde het dubbele van die v/d gemiddelde opbrengst- of vraagcurve. Aangezien de beide rico’s negatief zijn, daalt vanuit de P-as de marginale opbrengstencurve 2x zo snel als de vraagcurve.

- Om de optimale verkoophoeveelheid te bepalen, vergelijkt de monopolist de marginale opbrengstencurve en de marginale kostencurve.

- Het optimum voor de monopolist wordt bereikt waar de MO de MK in haar stijgende tak snijdt.

Vragers zijn bereid P1 te betalen. Om zich een afzet Q1 te verzekeren kan de monopolist zijn gevraagde prijs op dit niveau vastleggen. De combinatie (Q1,P1) = Punt van Cournot (C). In de optimale situatie bij monopolie overtreffen de gemiddelde opbrengsten de gemiddelde kosten met EC. De totale winst wordt weergegeven door de vierhoek P1CED (gemiddelde winst x verkochte hoeveelheid).

Page 33: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 33

7.6.2.2. Lange termijn

- Wanneer de bestaansreden voor het monopolie en de vraag niet wijzigen, staat de monopolist in de LT nog enkel voor het additionele probleem of zijn productiecapaciteit optimaal is. In de lange periode bepaalt hij de prijs op basis v/h snijpunt v/d MK en MO curven op LT.

Verkochte hoeveelheid Q1 tegen prijs P1 Op LT kan hij zijn winst vergroten door de capaciteit uit te breiden en Q2 eenheden te produceren (snijpunt MKL en MO). Nieuwe capaciteit komt overeen m/d KT-kostencurven GK2 en MK2. Men ziet dat de winst in de lange periode (P2C’D’B’) hoger is dan de winst in de korte periode (P1CDB), terwille v/d voordien niet volledig benutte schaaleffecten.

7.6.2.3. Prijsdiscriminatie en prijsdifferentiatie

- Prijsdifferentiatie komt voor wanneer aan consumenten v/e zelfde product een verschillende prijs wordt gevraagd omdat de kosten om hen het product te schaffen verschillend zijn. Bijv. peak-load pricing (piekuren/daluren)

- Wanneer de prijsverschillen evenwel niet ingegeven zijn door kostenverschillen dan spreekt men van prijsdiscriminatie. Deze kan ontstaan omwille van sociale motieven, maar ook omwille van economische beweegredenen.

- Men kan een onderscheid maken tussen prijsdiscriminatie v/d eerste, de tweede of de derde orde.

o Prijsdiscriminatie v/d eerste orde: de monopolist vraagt voor iedere verkochte hoeveelheid de marginale bereidheid tot betalen (het marginaal nut v/d eenheid, in geld uitgedrukt). Op die manier kan hij zijn winst verhogen tot oppervlakte DECF.

o Prijsdiscriminatie v/d tweede orde: de discriminatie gaat minder ver; wel worden verschillende prijzen gezet per ‘blok’. Op die manier kan hij het consumentensurplus gedeeltelijk inpalmen: het is nu nog slechts gelijk aan de som v/d driehoeken P1ME, LXM en KCX.

o Prijsdiscriminatie v/d derde orde: de monopolist deelt de totale markt op in deelmarkten waartussen geen verloop van consumenten mogelijk is. Deze marktsegmentatie maakt het mogelijk op elke markt een verschillende monopolieprijs te vragen rekening houdend m/h verschil in prijselasticiteit.

Page 34: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 34

Algebraïsch worden de prijzen als volgt bepaald. De winst wordt gemaximaliseerd waneer: MOA = MOB = MKA+B (1) Op de verschillende deelmarkten geldt dat (2) MOA = PA ( en MOB = PB Uit (1) en (2) volgt dat PA = PB

Prijsdiscriminatie v/d 1ste & 2de orde Prijsdiscriminatie v/d 3de orde 7.6.3. Efficiëntie

- Geen allocatieve efficiëntie: te hoge prijs en te lage verkoophoeveelheid

- Producenten-efficiëntie blijft mogelijk

- Lobby-kosten om monopolie te bekomen of behouden: de monopoliewinst verdwijnt dus geheel in de zakken van al wie bij het reguleringsproces is betrokken.

Page 35: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 35

7.7. Monopolistische concurrentie (� Chamberlin) 7.7.1. Kenmerken

- Invloed v/d individuele aanbieder op de prijsvorming binnen de sector minder groot dan in het monopolie, met veel aanbieders (polypolie)

- Productdifferentiatie dat iedere aanbieder zich binnen zekere grenzen een eigen markt heeft geschapen. De aanbieder verdedigt zijn beperkt monopolie door het hanteren van merknamen, reclame, design, service etc. (bijv. frisdranken, kleding, sigaretten)

- Er is markttoegankelijkheid: de vragers en aanbieders zijn zo talrijk, dat een individuele aanbieder bij wijzigingen in zijn gedrag niet automatisch tegenacties van andere aanbieders oproept.

- Productvariatie: de aanbieders wijzigen continu de aard van hun product om hun marktaandeel te vergroten. Daarbij kunnen ze hun product kwalitatief afstemmen op de marktsegmenten die zij beogen.

7.7.2. Ondernemersgedrag

- In KT is de prijs en hoeveelheidsbepaling v/d monopolistische producent gelijkaardig aan die v/d monopolist (zie figuur 7-8A, pg. 398 in boek). De mogelijkheid van vrije markttoetreding heeft evenwel tot gevolg dat die overwinst op LT verdwijnt. Vraagcurve verschuift naar onder en wordt vlakker. Soms is het nuttig de variëteit uit te schakelen (bijv. soorten stopcontacten)

- GTKmon. concurrent > GTK volkomen concurrent Verkoopmon. concurrent > GTK volkomen concurrent Prijsmon. concurrent > GTK volkomen concurrent

7.7.3. Efficiëntie

- Monopolistische concurrent verkoopt een kleinere hoeveelheid tegen een hogere prijs dan zijn collega in de volkomen concurrentie. In de lange periode ligt het evenwicht voor het individuele bedrijf bij volkomen concurrentie in het minimum v/d GTK.

- Is het beter het aantal bedrijven te verminderen en door betere capaciteitsbenutting de prijzen te drukken tot men de marktresultaten v/d volkomen concurrentie benadert? Niet eenvoudig. Het op het eerste gezicht minder efficiënte resultaat v/d monopolistische concurrentie in vergelijking met de volkomen concurrentie moet immers worden afgewogen tegen de grotere variatie aan producten, die deze marktvorm de consumenten ter beschikking stelt. Wanneer de vragers die grotere verscheidenheid in het aanbod van goederen ook daadwerkelijk op prijs stellen, is er dus van inefficiëntie geen sprake. In sommige markten kan er evenwel ook productvariatie voorkomen, die door de consumenten niet als een meerwaarde wordt beschouwd. Normeringinstituten proberen die weg te werken.

Page 36: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 36

7.8. Oligopolie 7.8.1. Kenmerken

- Klein aantal aanbieders, waardoor de feitelijke onderlinge relaties tussen hun gedragingen van groot belang zijn. Wijzigingen in de verkooppolitiek van één producent zijn immers belangrijk genoeg om de marktvoorwaarden van de anderen te beïnvloeden. Daarom mag een producent bij gedragswijzigingen ook een verandering in de marktpolitiek van zijn concurrenten verwachten en is het logisch dat hij daarop in zijn gedrag probeert te anticiperen.

- Heterogeen of homogeen oligopolie: naargelang het gepaard gaat met productdifferentiatie.

- Redenen zijn vaak dezelfde als voor monopolie. Schaaleffecten spelen een rol in de mate dat de vergelijking v/d sectorale vraagcurve m/d GK van individuele bedrijven in een optimale situatie slechts ruimte laat voor een beperkt aantal producenten.

- Toetredingsbarrières vormen een belangrijke schakel in het handhaven van oligopoliesituaties.

- Meest aangevoerde verklaringen voor oligopoliemarkten: ingewikkeldheid van productieprocessen, de grote bedragen aan kapitaal en de daarmee gepaard gaande risico’s, de organisatie van aankoop- en distributiekanalen,…

- Wordt vaak gekenmerkt door non pricing competition. Andere instrumenten van marketing, dus onder andere ook reclamecampagnes, design,.. spelen een rol om het marktaandeel te vergroten of te beschermen.

7.8.2. Samenwerkende oligopolies 7.8.2.1. Kartels

- Is een samenwerking tussen onafhankelijke ondernemingen

- De samenwerking komt tot uiting in een akkoord om de concurrentie te beperken en

kan onder andere betrekking hebben op de productiecijfers (productiekartels), de prijzen (prijskartels), de afzetgebieden (afzetkartels), de verkoopsvoorwaarden (conditiekartels), specialisatieafspraken (rationalisatiekartels).

- In bepaalde gevallen komen kartels tot stand onder druk v/d overheid, bijv. met het oog op het handhaven v/d tewerkstelling.

- � zie grafiek pg. 401 in boek, met bijbehorende uitleg

- De tendens tot free rider-gedrag neemt toe naarmate het kartel meer leden telt en de mogelijkheden om overtredende kartelleden te sanctioneren kleiner zijn.

Page 37: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 37

- Kartels komen makkelijker tot stand in sectoren met een beperkt aantal bedrijven, die nagenoeg gelijkaardige goederen produceren, zodat de kosten v/d deelnemende ondernemingen bij alle deelnemers bekend zijn. Een belangrijk probleem vormt de verdeling v/d monopoliewinst over de verschillende kartelleden. Totale winsten maximaliseren: collectief te verkopen goed zodanig verdelen dat de MK voor het produceren v/h aan elk lid toegewezen productiequotum gelijk zijn.

7.8.2.2. Prijsleiderschap van een dominante onderneming

- Samenwerkingsmodel in het oligopolie dat uitgaat v/h prijsleiderschap v/e dominante onderneming (umbrella pricing).

- Komt vooral voor in die sectoren waar één grote onderneming aanbiedt tezamen met een hele reeks kleinere ondernemingen.

- De grote onderneming zou principieel de macht hebben om via een politiek van te lage prijzen de andere kleine ondernemingen uit de markt te duwen. � Vandaar dat deze laatste zich bij de prijspolitiek v/d prijsleider neerleggen, en er

zich mee tevreden stellen aan het niet door hem tegen een bepaalde prisj geleverde deel v/d vraag te voldoen.

- � zie grafiek (figuur 7-10)en uitleg op pgs. 402 en 403 in boek.

7.8.2.3. Barometric-price-leadership

- Dit bestaat erin dat een bepaalde onderneming als barometer voor de marktsituatie fungeert, in die zin dat zij steeds de eerst is om verandering in haar prijzen aan te brengen, die de andere ondernemingen dan overnemen. Zij geldt voor de andere als barometer.

- Kan ontstaan na een lange periode van hevige prijscompetitie waarbij verscheidene ondernemingen in ernstige moeilijkheden zijn geraakt, zodat alle oligopolisten uiteindelijk naar een meer stabiele markttoestand willen evolueren.

7.8.3. Niet-samenwerkende oligpolies 7.8.3.1. Cournot-model

- Slagen de oligopolisten er niet in tot een samenwerking te komen, dan zijn verscheidene gedragshypothesen mogelijk.

- De eerste was A.A. Cournot: hij bekeek het outputgedrag in een duopolie.

Volgens het Cournot-model van duopolie baseert iedere producent zijn verkoopgedrag op de veronderstelling dat de concurrent zijn verkochte hoeveelheid niet zal wijzigen. In geval van duopolie ontstaat aldus na een proces van wederzijdse hoeveelheidaanpassingen een marktevenwicht.

Page 38: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 38

- Mathematisch kon Cournot aantonen dat het duopolie naar een stabiel evenwicht evolueerde, waarbij de markt tussen de beide ondernemingen op gelijke wijze wordt verdeeld, indien ze door dezelfde kostenstructuur worden gekenmerkt. Het resulterende marktevenwicht gaat gepaard m/e hogere prijs dan die bij volkomen concurrentie, maar een lagere prijs dan de prijs bij monopolie.

- Mathematisch werd aangetoond dat het evenwicht in dit duopolie leidt tot een productie die twee derde is van de optimale productie bij volkomen concurrentie en vier derde van die bij monopolie.

- Zie grafiek en uitleg op pagina’s 405 en 406 in boek.

- Reactiecurve geeft de reeks outputniveaus waarbij een duopolist zijn winst maximaliseert in de veronderstelling dat de andere duopolist een bepaalde output op de markt brengt, die hij niet zal wijzigen.

- Cournot-Nash-evenwicht: iedere onderneming kiest de strategie die haar winst maximaliseert gegeven de strategie v/d andere.

7.8.3.2. Edgeworth en Bertrand-model

- Zij gaan ervan uit dat in een duopolie de ondernemingen op een gelijkaardige manier niet de output, maar wel de verkoopprijzen vaststellen. Iedere onderneming zet daarbij haar prijs zodanig dat zij winstmaximalisering bereikt onder de hypothese dat de andere onderneming een bepaalde prijs constant houdt.

- Zie grafiek en uitleg op pgs. 406-407.

7.8.3.3. De geknikte vraagcurve

- In een alternatief model afkomstig van Paul Sweezy gaat de oligopolist uit v/d hypothese dat afhankelijk v/d marktsituatie een prijsverhoging wel en een prijsverlaging niet door zijn rivalen zal worden gevolgd of omgekeerd.

- Men maakt daarbij een onderscheid tussen een kopers- en een verkopersmarkt.

o Kopersmarkt: de rivaliserende oligopolisten vechten om hun marktaandeel in een te kleine markt te behouden. Wil één zijn prijzen verhogen, dan zal de rest niet volgen, zodat bij prijsverhoging de vraagcurve naar de eigen producten van die oligopolist vrij elastisch wordt. Verlaagt hij daarentegen zijn prijzen, moeten de anderen uit defensieve overwegingen dezelfde politiek volgen.

o Verkopersmarkt: omgekeerd. De oligopolisten hoeven wegens de grote sectorale vraag hun marktaandeel niet sterk te verdedigen. Prijsstijging van één onder hen zet de anderen ertoe aan ook hun prijzen te verhogen, waardoor diens vraagcurve bij prijsstijging relatief onelastisch wordt. Bij prijsdaling daarentegen volgen de andere oligopolisten niet, waardoor zijn vraagcurve relatief elastisch wordt omdat op dat moment zijn marktaandeel toeneemt.

o Zie grafiek een uitleg in boek pg. 408 (+409)

Page 39: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 39

7.8.3.4. Speltheorie

- De pay-off matrix in een duopolie, waarin twee ondernemingen elkaar beconcurreren met hun prijzen:

- Aangezien de totale winst in de verschillende combinaties varieert, betreft het een non-zero-sum game. Stel dat beide ondernemingen elk voor een mini-max oplossing kiezen. Als A voor een prijs van 6 opteert, dan is de maximale winst die zij kan bereiken 150. Kiest zij voor een prijs van 4, dan is de maximale winst 70. Haar geprefereerde strategie is dus een prijs van 4 (zone Z). Kiest B voor een prijs van 6, dan is de maximale winst die zij kan bereiken 140, met een prijs van 4 wordt die 100. Zij kiest dus voor deze laatste. We bereiken op die manier een Nash-evenwicht: iedere firma kiest voor de strategie die de verwachtingen v/d andere inlost (zone Z). Toch levert dit resultaat geen winstmaximaliserende oplossing op voor de beide ondernemingen samen. Deze wordt wel bereikt in zone W.

- Met een mini-max strategie bekomt men een andere oplossing. Kiest onderneming A voor een prijs van 6, dan ligt haar minimale winst in zone W, nl. 100. Opteert zij voor een prijs van 4, dan is haar winst minimaal in zone X, nl. 50. Met de maxi-min strategie opteert zij voor de hoogste uitkomst en zet dus de prijs 6. Onderneming B bereikt met de prijs 6 de laagste winst in zone W, nl. 120 en met de prijs 4 in zone Y, nl. 60. Een maxi-min strategie brengt haar er toe te kiezen voor een prijs van 6. Opnieuw bereikt men in dit spel een Nash-evenwicht (zone W). Deze keer wordt de totale winst wel gemaximaliseerd.

7.8.3.5. Ruïnerende concurrentie

- In de cut-throat-competition of de ruïnerende concurrentie voeren de oligopolisten een regelrechte prijzenslag. Zij verkopen onder de kostprijs teneinde de concurrenten met de laagste financiële reserves uit de markt te drukken en later op die manier meer monopoliewinsten te kunnen opstrijken.

Page 40: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 40

7.8.4. Alternatieve gedragshypothesen

- Satisfying behaviour

- Theorie van de mark-up pricing (geadministreerde of beheerste prijzen): de oligopolisten calculeren hun gemiddelde kosten bij een bevredigende capaciteitsbezetting en berekenen op basis daarvan hun prijs door een vaste opslage (mark-up) aan te rekenen, die de niet-toerekenbare kosten en de nagestreefde winst vertegenwoordigt.

- Alternatieve theorieën betreffen de lancering van nieuwe producten. Een onderneming kan daarbij een penetratiepolitiek volgen en opteert dan voor voldoende lage verkoopprijzen om de ruimst mogelijke penetratie (het aantal gezinnen dat het product gebruikt) te bereiken.

7.8.5. Efficiëntie

- Moeilijk te voorspellen - Hogere prijs en lagere verkoophoeveelheid bij volkomen concurrentie - Grote inspanningen inzake advertentie en productvariatie

7.9. Marktevenwicht: algemene evaluatie

- Verdedigers markt: o Resultaten: model volkomen concurrentie o Markten ruimen snel o Overheidsfalen o Algemeen evenwicht (Arrow, Walras, Debreu): het evenwicht v/d

verschillende markten van goederen, halfafgewerkte producten, grondstoffen en productiefactoren kan door de onderlinge samenhang van prijzen en verkochte hoeveelheden een algemeen evenwicht in de volkshuishouding tot stand brengen.

o Von Hayek: geen statisch marktevenwicht; het is slechts een analyse-instrument dat aangeeft waarheen de markt zich spontaan beweegt

- Marktpessimisten:

o Onevenwichtssituaties o Trage aanpassing bij verandering van economisch data o Grote instabiliteit: vb: figuur 7-15 (pg.413)

7.10. Overheidsingrijpen in de markt

- Slechts te verantwoorden bij marktfaling: de marktkrachten slagen er niet in een efficiënte allocatie van goederen en diensten te realiseren

o Oorzaken marktfaling: beperkte informatie en onzekerheid, gebrekkige definitie van eigendomsrechten, externe kosten en baten, monopoliemacht en het collectief karakter van sommige voorzieningen

o Overheidsfaling: overheidsoptreden bevordert niet altijd de efficiëntie

Page 41: Samenvatting ‘Economie Toegelicht’ · 6.2. Beslissingen binnen de overheidssector - Normatieve theorieën ontstonden uit de welvaartstheorie (deze probeert op objectieve manier

Door: Lode Rummens 41

7.10.1. Correctie van externe effecten