Ruimtelijke onderbouwing Verbouw boerderij tot 3 ... · PDF fileMedio voorjaar 2012 zijn reeds...

27
1 Ruimtelijke onderbouwing Verbouw boerderij tot 3 zelfstandige wooneenheden, Hogeweg 13 Zuidlaren als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht Gemeente Tynaarlo || mei 2015 NL.IMRO.1730.ABHogeweg13Zdl-0301

Transcript of Ruimtelijke onderbouwing Verbouw boerderij tot 3 ... · PDF fileMedio voorjaar 2012 zijn reeds...

1

Ruimtelijke onderbouwing Verbouw boerderij tot 3 zelfstandige wooneenheden, Hogeweg 13 Zuidlaren als bedoeld in artikel 2.12, lid 1, sub a.3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Gemeente Tynaarlo || mei 2015 NL.IMRO.1730.ABHogeweg13Zdl-0301

2

3

INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 5 2. Planbeschrijving 6 2.1 Historie locatie 6

2.2 Beschrijving van het projectgebied 7 2.3 Beschrijving ruimtelijk initiatief 9

2.4 Vigerende planologische situatie 11 3. Rijks-, Provinciaal en gemeentelijk beleid 14 3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 14 3.2 Omgevingsvisie Drenthe 15 3.3 Gemeentelijk beleid 18 4. Omgevingsfactoren 20 4.1 Waterhuishouding 20 4.2 Archeologie 20 4.3 Ecologie 21 4.4 Verkeer/Parkeren 22 4.5 Geluid 22 4.6 Luchtkwaliteit 23 4.7 Bedrijven en milieuzonering 23 4.8 Externe veiligheid 23 4.9 Bodemkwaliteit 25 4.10 M.E.R.-beoordeling 26 4.11 Economische uitvoerbaarheid 26

4

5

1 Inleiding Initiatiefnemers hebben het plan opgevat om de bestaande (woon)boerderij op het perceel Hogeweg 13 te Zuidlaren ingrijpend te renoveren en verbouwen. Het gebouw is nu tijdelijk onbewoond en als gevolg van achterstallig onderhoud van abominabele kwaliteit. De initiatiefnemers zijn voornemens het bestaande pand te verbouwen tot een drietal moderne levensloopbestendige wooneenheden cq. Appartementen. Medio voorjaar 2012 zijn reeds met eerdere initiatiefnemers de eerste verkennende gesprekken gevoerd. Er heeft destijds een nadere verkenning plaatsgevonden met betrekking tot de omvang van het initiatief en de programmatische invulling van de beoogde woonbebouwing. Uiteindelijk hebben burgemeester en wethouders destijds besloten om onder voorwaarden in beginsel medewerking te willen verlenen aan de plannen voor verbouw van deze (woon)boerderij tot drie appartementen. Deze ruimtelijke onderbouwing geeft alle relevante ruimtelijke en milieutechnische informatie met betrekking tot de beoogde afwijkingen van het geldende bestemmingsplan. Tevens biedt dit document de onderbouwing van waarom dit initiatief beleidsmatig akkoord en ruimtelijk inpasbaar is.

6

2 Locatie- en planbeschrijving 2.1 Historie locatie Het pand op het perceel Hogeweg 13 is, als een traditionele boerderij voor een gemengd boerenbedrijf, gebouwd aan het begin van de 20e eeuw. Gelegen aan de doorgaande weg van Zuidlaren naar Annen, te midden van agrarische gronden en tegenover de bossen en de es, aan het begin van de streek Schuilingsoord.

Begin zeventiger jaren van de vorige eeuw nam de nieuwbouwwoninguitbreiding grote vormen aan, de oprukkende bouw van de Zuid Es vanaf Zuidlaren, richting Schuilingsoord omarmde uiteindelijk de gehele locatie. Een “historische enclave” was het gevolg. Aan de achterzijde, de Batinghe, waren inmiddels woningen, een sporthal, twee scholen en recentelijk, een supermarkt verschenen. Ook aan beide kanten van de percelen waren inmiddels twee onder een kap woningen verschenen en daarmee waren de erven geheel omsloten door de nieuwbouwwijk. Daarmee was langzaam maar zeker een stuk zichtbare geschiedenis uit het landschap verdwenen. De soberheid en eenvoud was wel gebleven. Reden voor het gemeentebestuur om de boerderij in het bestemmingsplan te voorzien van beschermende status. Het boerenbedrijf op nr. 13 heeft tot ca. enkele jaren geleden min of meer nog actief als boerenbedrijf gefunctioneerd. Op de locatie zelf gebeurde niet zoveel meer, het was meer een uitvalbasis geworden om het landbouwland te bewerken. Het boerenbedrijf is ca. vijf jaren geleden beëindigd met het overlijden van de daar nog woonachtige boer. De erven hebben vervolgens het perceel met boerderij verkocht en daarmee is de weg nu vrij gemaakt voor herontwikkeling. Het gebouw is nu tijdelijk bewoond maar wel tot op de draad toe versleten en daarom is gekozen voor ingrijpende renovatie en verbouw van het bestaande pand, waarbij de uitwendige verschijningsvorm grotendeels blijft gehandhaafd. In de verbouwde boerderij komen drie levensloopbestendige wooneenheden, dat wil zeggen dat het mogelijk is om een slaapkamer met badkamer op de begane grond te maken. Doordat het perceel aan de voorzijde en de achterzijde kan worden ontsloten, kan iedere woning zijn eigen erf krijgen, twee aan de Batinge en eentje aan de Hogeweg.

7

2.2 Beschrijving van het projectgebied De locatie waarop het plan betrekking heeft is het perceel Hogeweg 13 te Zuidlaren, kadastraal bekend als gemeente Zuidlaren, Sectie M, perceel 2193, 2194 en 2195. Het perceel is gelegen in het zuidelijke deel van Zuidlaren nabij Schuilingsoord. De directe omgeving van het perceel wordt gedomineerd door woonbebouwing. Wel is schuin tegenover het perceel (aan de zijde van Batinge) een supermarkt gelegen. De ontsluiting van deze supermarkt is echter aan de achterzijde.

Afbeelding: situering van het perceel Hogeweg 13 te Zuidlaren Het pand op het perceel Hogeweg 13 heeft in het vigerende bestemmingsplan Kazerneterrein/ Zuid-Es de aanduiding ‘beeldbepalend’ gekregen. Dit heeft voornamelijk te maken met de karakteristieke vormgeving van de voormalige boerderij. Uit deze vormgeving valt de vroegere bestemming en gebruik nog duidelijk af te lezen. De huidige kwaliteit en uitstraling van de boerderij kan als slecht worden bestempeld. Dit is voornamelijk het gevolg van enige jaren leegstand en achterstallig onderhoud. De verwachting is dat de beoogde verbouw tot drie appartementen een duidelijk kwaliteitsimpuls zal geven aan het eigenlijk pand en daarmee tevens van positieve invloed zal zijn op de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Hierna zijn enkele foto’s van de boerderij en het perceel Hogeweg 13 weergegeven.

8

\

9

2.3 Beschrijving ruimtelijk initiatief Er is een aanvraag om omgevingsvergunning ingediend voor het verbouwen van de vervallen woonboerderij op het perceel Hogeweg 13 te Zuidlaren. Het plan voorziet in realisatie van een 3-tal afzonderlijke wooneenheden. De uitwendige verschijningsvorm van het pand blijft grotendeels onveranderd. Zo zullen er geen bijgebouwen aan het pand worden aangebouwd. Ook blijven de ‘schuurdeuren’ aan zowel de Hogeweg, als ook Batinge gehandhaafd. Wel zullen op de verdieping enkele dakkapellen worden toegevoegd. Dit om te bewerkstelligen dat ook op de verdieping bruikbare ruimten ontstaan die voldoen aan het Bouwbesluit. Dankzij de voorgestelde architectonische uitwerking zal na realisering van dit plan het beeldbepalende karakter van het pand grotendeels gehandhaafd blijven. Ook blijft het oorspronkelijke gebruik duidelijk afleesbaar. Het pand zelf maakt een transformatie door naar een moderne en eigentijdse functie, waarbij het een duidelijke kwaliteitsimpuls krijgt. Daarnaast levert het beoogde woonsegment van levensloopbestendige wooneenheden cq. appartementen (met buitenruimte) een kwantitatieve toevoeging in de woningmarkt van Zuidlaren De drie afzonderlijke wooneenheden worden allen levensloopbestendig uitgevoerd, hetgeen wil zeggen dat ze beschikken over een slaap- en badkamer op de begane grond. Tevens beschikken alle drie de wooneenheden over een zelfstandige entree, woonruimte en buitenruimte op de begane vloer beschikken, waarbij tevens een relatie met de bestaande openbare ruimte wordt gerealiseerd. De verdieping kan voor secundaire woonfuncties (bv. slapen) worden gebruikt.

Situatie en perceelindeling nieuwe situatie Hogeweg 13 Zuidlaren

10

gevels en plattegronden bestaande situatie Hogeweg 13 Zuidlaren

gevels en plattegronden nieuwe situatie Hogeweg 13 Zuidlaren

11

2.4 Vigerende planologische situatie De beoogde locatie voor het nieuwe parkeerterrein en entreegebouw is gelegen in het 20 februari 2007 vastgestelde bestemmingsplan “Kazerneterrein en Zuid-Es”. Hierin is aan het perceel de bestemming “Woongebied” toegekend. Onderstaand een uitsnede van de verbeelding en regels van het betreffende bestemmingsplan.

uitsnede verbeelding bestemmingsplan Kazerneterrein en Zuid-Es

12

uitsnede regels bestemmingsplan Kazerneterrein en Zuid-Es

13

Binnen de doeleindenomschrijving van de bestemming “Woongebied” zijn de gronden aangewezen voor Wonen. Het plan voldoet hiermee aan de gebruiksregels uit het bestemmingsplan. In artikel 3, lid a, onder 2, is in de bouwregels bepaald dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan het bestaande aantal (ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan). Het plan voldoet niet aan deze regels en is derhalve in strijd met het geldende bestemmingsplan. Hierom is voor het initiatief een omgevingsvergunning, activiteit ‘planologische afwijking bestemmingsplan’ noodzakelijk, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Verder relevant voor dit bouwplan is de bepaling in artikel 3, lid a, onder 10, waarin is bepaald dat ‘voor de gronden aangegeven met “beeldbepalend” uitsluitend de bestaande verschijningsvorm wat betreft goot- en bouwhoogte, dakhelling, dakvorm en plaatsing op het bouwperceel is toegestaan’. Door de verbouw en renovatie van dit pand kan dit pand worden behouden. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de doelstelling achter deze bouwregel, namelijk behoudt van het authentieke en het beeldbepalende karakter van deze voormalige boerderij.

14

3 Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid 3.1 Rijksbeleid Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en 13 maart 2012 vastgesteld. Onderdeel van deze structuurvisie is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Met de structuurvisie kiest het rijk voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Hieronder zijn de 13 nationale belangen weergegeven. De structuurvisie bepaalt de ambities voor Nederland in 2040. Deze hebben betrekking op de concurrentiekracht, bereikbaarheid, en leefbaarheid en veiligheid van/in Nederland. Voor deze 3 rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor zij verantwoordelijk is en waarop het resultaat wil boeken. De benoemde nationale belangen zijn: 1. Een excellent en internationaal bereikbaar vestigingsklimaat in de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren; 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie; 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen; 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond; 5. Een robuust hoofdnetwerk van weg, spoor en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen; 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem van weg, spoor en vaarwegen; 7. Het instandhouden van de hoofdnetwerken van weg, spoor en vaarwegen om het functioneren van de netwerken te waarborgen; 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s; 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling; 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten; 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten; 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten; 13. Zorgvuldige afwegingen en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke plannen. De beoogde verbouw en renovatie van deze voormalige (woon)boerderij raakt geen onderwerpen uit de SVIR die aangemerkt worden als nationaal belang waarmee rekening gehouden dient te worden.

15

3.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie en –verordening Drenthe Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie Drenthe vastgesteld. De Omgevingsvisie is hét strategische kader voor de ruimtelijk–economische ontwikkeling van Drenthe. De visie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. Provinciale Staten hebben op 2 juli 2014 ingestemd met de Actualisatie Omgevingsvisie Drenthe 2014. De visie is inwerking getreden op 20 augustus 2014. In de Omgevingsvisie zijn vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen: De provinciale structuurvisie op grond van de Wro; Het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer (Wm); Het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving; Het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan op grond van de Planwet verkeer en vervoer. De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode erna. Missie ‘Het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij de kernkwaliteiten die de provincie rijk is'. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid (authenticiteit, Drents eigen); noaberschap; menselijke maat; veiligheid; kleinschaligheid (Drentse schaal). Het provinciaal belang ligt in het behouden en waar mogelijk ontwikkelen van de kernkwaliteiten. Zorgvuldig Ruimtegebruik In Drenthe kunnen mensen nog ruimte beleven. Dat willen we bewaken, ook wanneer er nieuwe ontwikkelingen zijn. Zorgvuldig ruimtegebruik is van provinciaal belang. De provincie vindt dat gemeenten bij nieuwbouwplannen een werkwijze moeten hanteren die leidt tot zorgvuldig ruimtegebruik. Voor het inpassen van ruimtevragende functies stelt de provincie voor de SER-ladder als denkmodel te hanteren. Deze methode, geïntroduceerd door de SER (sociaal Economische Raad), helpt een goede afweging te maken bij het inpassen van ruimtebehoefte voor wonen, bedrijvigheid en infrastructuur. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaar vervoervoorzieningen. In de Omgevingsverordening staat nog het volgende genoemd ten aanzien van de SER-ladder:

1. Een ruimtelijk plan kan slechts in ruimtevragende ontwikkelingen voorzien op het gebied van woon-, werklocaties en infrastructuur indien uit het desbetreffende ruimtelijk plan blijkt dat dit op basis van de SER-ladder gerechtvaardigd is;

2. Het eerste lid is niet van toepassing op functioneel aan het buitengebied gebonden bebouwing, waaronder in ieder geval begrepen agrarische bebouwing, bebouwing voor natuurbeheer, voor waterbeheer, voor veiligheid en hulpdiensten de opsporing en winning van delfstoffen als aardgas en aardolie of voor de levering van gas, water of elektriciteit;

3. Het eerste lid is niet van toepassing op ontwikkelingen die vallen onder een rood-voor-groen dan wel Ruimte-voor-ruimte regeling.

Zuidlaren kan worden aangemerkt als een dorpskern, waarbinnen een compleet aanbod aanwezig is van primaire voorzieningen op het gebied van winkels, dienstverlening en zorg. Tevens heeft het goede infrastructurele verbindingen met de regio, waaronder de economisch belangrijke stad Groningen. De verbouw van een voormalige boerderij tot een drietal wooneenheden binnen het bestaand stedelijk gebied van de dorpskern Zuidlaren voldoet aan de vereisten van een zorgvuldig ruimtegebruik.

16

Hieronder volgen de delen uit de Omgevingsvisie die relevant zijn voor het voorliggende ruimtelijk initiatief:

- Op de visiekaart ligt het plangebied op de grens van de gebieden in de functie-indeling aangeduid met ‘Landbouw’ en ‘Overige functies’.

- Aan het plangebied is ten aanzien van de kernkwaliteit Cultuurhistorie gelegen in het gebied de Hondsrug. Hiervoor geldt de waarde ‘Eisen stellen’.

- Op de locatie is tevens de kaart milieu- en leefomgevingskwaliteit van toepassing. De te verbouwen (woon)boerderij is zodanig in haar omgeving gesitueerd dat er geen milieuaspecten in het geding zijn.

- Voor het overige zijn op het plangebied geen kernkwaliteiten van toepassing. kernkwaliteit Cultuurhistorie Cultuurhistorie is het totaal aan sporen van menselijke activiteiten in de stad en op het platteland, in de bebouwde en de onbebouwde omgeving. Deze sporen leveren ons niet alleen informatie op over het leven en werken van de mens in vroeger tijden (de bewoningsgeschiedenis), maar verklaren ook voor een belangrijk deel waarom onze omgeving er nu uitziet zoals ze eruitziet. De cultuurhistorie in Drenthe omvat dus zowel het historisch (steden)bouwkundig erfgoed als het historisch landschappelijke erfgoed.

Het provinciaal beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste de cultuurhistorie herkenbaar houden en ten tweede de ruimtelijke identiteit versterken.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.

Voor het gebied de Hondsrug – waarbinnen de te verbouwen en renoveren boerderij is gelegen – geldt het sturingsniveau ‘eisen stellen’. De richtinggevende ambities voor dit gebied zijn:

- Het behouden van de karakteristiek van het esdorpenlandschap. Deze karakteristiek uit zich in een zichtbare ruimtelijke samenhang tussen esdorp en es, waarbij de esdorpen en essen als een keten op de Hondsrug liggen, afgewisseld met scherp begrensde boswachterijen. Bovendien kent het esdorpenlandschap een grote tijdsdiepte, wat blijkt uit vele zichtbare en onzichtbare (pre)historische bewoningssporen als nederzettingen, grafmonumenten en celtic fields.

- Het benadrukken van het lineair patroon van hunebedden, grafheuvels en andere zichtbare en onzichtbare prehistorische relicten die getuigen van de prehistorische route over de Hondsrug.

- Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Deze opzet wordt getypeerd door een vrije ordening van bebouwing en boerderijen, afwisseling tussen bebouwde plekken en open ruimtes (in het bijzonder de brinken) en doorzichten naar het omliggende buitengebied.

Het behouden van deze karakteristieke en beeldbepalende boerderij door middel van renovatie en verbouw tot drie wooneenheden draagt bij aan het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen. Tevens doet het plan geen afbreuk aan andere waardevolle cultuurhistorische kenmerk Het vasthouden en zorgvuldig doorzetten van de ruimtelijke opzet van de esdorpen en in de omgeving. Milieu- en leefomgevingskwaliteit De provincie Drenthe spant zich samen met gemeenten, waterschappen en andere partijen in voor het behouden en waar nodig verder verbeteren van het milieu en de leefomgevingkwaliteit. In Drenthe moet minimaal aan de wettelijke milieunormen worden voldaan. De uitvoering van het milieubeleid in Drenthe wordt in sterke mate gestuurd door Europese en landelijke wet- en regelgeving. Het provinciale milieubeleid richt zich in hoofdlijnen op het vroegtijdig inspelen op ruimtelijke ontwikkelingen, het opnemen van eisen in milieuvergunningen, het saneren van situaties die niet aan de milieunorm voldoen, het concentreren en zoneren van milieuhinderlijke bedrijven en het verlenen van subsidies. We lichten het beleid per onderdeel hierna toe.

17

Voor zover mogelijk zijn aspecten van de provinciale verantwoordelijkheid voor milieu en leefomgevingskwaliteit in Drenthe tevens op kaart 3 bij de Omgevingsvisie verbeeld. Een aantal aspecten van het provinciaal belang, zoals voor externe veiligheid, is minder goed naar kaartbeeld te vertalen dan wel leidt tot een te druk beeld en daarom niet opgenomen op de kaart. Leefomgevingskwaliteit en ruimtelijke ordening De sleutel voor het behouden en verbeteren van de leefomgevingskwaliteit ligt in een goede samenwerking met de gemeenten. Het is een gemeentelijke taak om bij het ontwerpen en inrichten van de fysieke leefomgeving rekening te houden met milieuaspecten als biodiversiteit, water, bodem en luchtkwaliteit, geluid-, geur- en lichthinder en externe veiligheid. Van provinciaal belang zijn milieueffecten en externe veiligheidseffecten die de gemeentegrenzen overschrijden of samenhangen met provinciale verantwoordelijkheden. De kwaliteit van de leefomgeving is daarom een structureel onderwerp van overleg tussen provincie en gemeenten. Hierdoor kunnen we gezamenlijk in een vroegtijdig stadium kansen signaleren voor het verbeteren van de leefomgevingskwaliteit en mogelijke knelpunten voorkomen en aanpakken, al dan niet gebiedsgericht.

In het onderhavig plan zijn qua leefomgevingskwaliteit en ruimtelijke ordening geen milieuaspecten in het geding (zie hfst. 4).

De beoogde verbouw en renovatie van deze voormalige woonboerderij

Bij de beoogde verbouw en renovatie van deze voormalige (woon)boerderij geen provinciale belangen in het geding. Het plan past binnen de uitgangspunten van het provinciale beleid.

18

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurplan Tynaarlo Kwalitatieve woningbehoefte In het structuurplan gemeente Tynaarlo wordt ten aanzien van wonen in zijn algemeenheid opgemerkt dat er de komende jaren een forse inspanning gepleegd moet worden om woningbouw te realiseren binnen de betaalbare huursector (starters) en de betaalbare koopsector, al of niet in combinatie met zorg (ouderen). Doelgroepen Senioren en jongeren zoeken primair binnen de bestaande bebouwde kom, voornamelijk op een centrumlocatie waar een bestaande woonfunctie vervalt of een wooninvulling op een onbebouwde plek wordt gerealiseerd. Voorzieningen zijn voor de groepen belangrijker dan de binding met de buurt. Herstructurering Verder is niet alleen uitbreiding van de woningvoorraad belangrijk. Een groot deel van het (investerings)programma zal binnen de bestaande bebouwde kom worden gerealiseerd, met name in de gebieden van functieveranderingen. Ten aanzien van wonen is een aantal uitgangspunten geformuleerd. De relevante uitgangspunten zijn:

- Binnen het programma zal bijzondere aandacht worden gegeven aan knelpunten, zoals ouderen, jonge gezinnen en jonge starters.

- Meer kansen voor starters. Vooral door stimulering van doorstroming vanuit de goedkope sector.

- Prioriteit voor herstructurering en afstemming hiervan met de dorpsuitleg. Doel is te komen tot een evenwichtig en gevarieerd woningaanbod op wijkniveau en tevens een evenwichtige sociale wijkopbouw.

Ruimtelijke verdeling van het woningbouwprogramma Het woningbouwprogramma moet voor het overgrote deel in de grotere kernen tot uitvoer worden gebracht, om zo het landschap te ontzien en gebruik te maken van de bestaande infrastructuur. Tevens betekend dit een impuls voor het verzorgingsniveau van de drie grotere kernen. Structuurvisie Wonen 2013 Doelgroepen Naast de aandachtthema’s richten wij ons woonbeleid ook op specifieke groepen die door beperkt woningaanbod, lichamelijke /psychische beperkingen of sociale kwetsbaarheid onvoldoende aan bod komen in de reguliere de woningmarkt: ouderen, starters, mensen met een beperking, statushouders, verslaafden en woonwagenbewoners. Woningsplitsing Bij woningsplitsing in wooneenheden is sprake van een uitbreiding van het aantal woningen. In de meeste bestemmingsplannen in de gemeente Tynaarlo is het aantal woningen vastgelegd op het bestaande aantal. Dit om te voorkomen dat woningsplitsing leidt tot een onevenredige aantasting van het woonklimaat of een onevenredige aantasting van omringende functies en waarden. Een woningsplitsing leidt immers niet vanzelfsprekend tot uitbreiding van het aantal parkeermogelijkheden bij het pand of een blijvend goede ontsluiting op de openbare weg. Daarom wordt in beginsel geen medewerking verleend aan woningsplitsing en of de verbouw van bestaande panden in meer dan één woning. Een uitzondering kan worden gemaakt voor woningsplitsing in geval van bijzondere bebouwing (zoals bijvoorbeeld voormalige boerderijen of leegstaande winkelpanden op C-locaties) en om te voorzien in de behoefte van mantelzorg, waarbij kinderen kunnen zorgen voor hun ouders. Andere voorbeelden zijn het creëren van meergeneratiewoningen, waarbij grootouders, kinderen en kleinkinderen dicht bij elkaar kunnen wonen en woningen voor samengestelde gezinnen. Bij een concreet verzoek om woningsplitsing moet sprake zijn van een goed woonklimaat in en rond de woning. Hierbij moet gedacht worden aan mogelijke overlast door verkeer, geluid, hinder van andere bedrijven en de privacy, ook die van derden. Door woningsplitsing wordt de druk op de omgeving meestal vergroot. In de uiteindelijke afweging is de omvang van de toevoeging van belang.

19

Woningbehoefte Zuidlaren 2010-2019 - De eigen woningbehoefte bedraagt circa 155 woningen, die van de omgeving die op Zuidlaren

is georiënteerd circa 60, in totaal 215 woningen. - Het oplopend sterfte-overschot wordt grotendeels gecompenseerd door de migratie. Krimp is

met circa -240 personen 2010-2020 beperkt. De krimp voltrekt zich uitsluitend in de leeftijdsgroepen tot 60 jaar (circa -875), het aantal 60-plussers blijft met circa 635 toenemen. Door de opvang van de woningbehoefte uit de omgeving zal de krimp verder teruglopen tot rond de 100 personen.

- De kwalitatieve woningbehoefte is gevarieerd: vooral vrijstaand en 2^1kap in de koopsector en grondgebonden (senior) huurwoningen. Door de vergrijzing is er een fors natuurlijk woningaanbod (500 woningen 2010-2020) dat behoefte aan koopwoningen in de rij en koopappartementen grotendeels dekt.

Flexibiliteit De programma’s per dorp laten in de meeste gevallen een overmaat zien ten opzichte van de behoefte. Deze is, beschikbaar voor de opvang van regionale behoefte. Om de nodige flexibiliteit te hebben achten wij bovendien een overmaat van circa 30% plancapaciteit ten opzichte van de eigen behoefte gewenst. De ervaring leert namelijk dat de planontwikkeling niet zelden langer duurt dan vooraf ingeschat. Ook zijn de gevolgen van de crisis moeilijk in een programma te vangen. Wij sluiten niet uit dat de kwalitatieve opzet van plannen onder invloed van de markt moet worden gewijzigd of dat bepaalde plannen door gebrek aan koopkrachtige vraag voorlopig niet van de grond komen. Voor die gevallen is het gewenst om te kunnen schakelen naar andere plannen of andere programma’s. Conclusie Het beoogde woonprogramma van een drietal betaalbare wooneenheden, op een goede locatie nabij winkelvoorzieningen, wordt als een kwalitatieve aanvulling gezien op het bestaande woningaanbod in Zuidlaren. Tevens richt het plan zich op doelgroepen – zoals senioren en/of starters op de woningmarkt – die als speerpunt zijn benoemd. De kwantitatieve toevoeging van 2 woningen aan het bestaande aantal in Zuidlaren is van een zeer beperkte en ondergeschikte omvang. Het plan leidt derhalve niet tot onevenwichtigheden of andere negatieve effecten op de woningmarkt. Overige gemeentelijk beleid Het bouwplan betreft uitsluitend de verbouw en renovatie van een bestaande (woon)boerderij tot een drietal wooneenheden, zonder noemenswaardige uitwendige veranderingen en/of uitbreidingen. Gemeentelijke beleidsplannen zoals het Landschapsontwikkelingsplan en de Structuurvisie Archeologie bevatten hierom geen relevante beleidsaspecten. De beoogde verbouw en renovatie van deze voormalige (woon)boerderij in Zuidlaren past binnen het gemeentelijke beleid.

20

4 Omgevingsfactoren 4.1 Waterhuishouding 2 juni 2015 is via www.dewatertoets.nl een watertoets aangevraagd. Door het waterschap Hunze & Aas is een positief advies afgegeven. Tevens heeft het waterschap in haar advies aangegeven dat het voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets niet noodzakelijk is het waterschap verder te betrekken. 4.2 Archeologie Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. De uitgangspunten van het verdrag hebben hun beslag gekregen in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz, 1 september 2007). Bij het opstellen en uitvoeren van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. Voor de bekende waarden kan de Archeologische Monumentenkaart worden geraadpleegd. Voor de te verwachten waarden wordt gebruikgemaakt van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). In de Omgevingsvisie wordt ingegaan op het aspect archeologie. Archeologie wordt als provinciaal belang gezien. Aangegeven wordt dat het uitgangspunt voor beleid is het archeologisch erfgoed op de vindplaats zelf te behouden. Bij voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in gebieden waarvoor een middelhoge tot hoge verwachtingswaarde is aangegeven, dient de verstoorder, door middel van een vooronderzoek, na te gaan of en waar zich archeologische waarden in de bodem bevinden. Bij gebieden met een lage verwachtingswaarde dient te worden nagegaan of er (potentieel) belangrijke vondsten bekend zijn. Op basis van de uitkomst van een dergelijk bureauonderzoek kan al dan niet worden geadviseerd een karterend onderzoek te laten uitvoeren. De resultaten van het vooronderzoek worden betrokken bij de te maken ruimtelijke keuzes. Elk ruimtelijk plan dient een cultuurhistorische paragraaf te hebben waarin expliciet aandacht wordt besteed aan archeologie en de resultaten van eventueel uitgevoerd onderzoek. Als het niet mogelijk is archeologische waarden in de bodem te behouden, neemt de initiatiefnemer, conform het veroorzakerprincipe, ook de kosten voor het veiligstellen van de in de bodem opgeslagen informatie voor zijn rekening. De gemeente Tynaarlo heeft een gedetailleerde archeologische beleids- en advieskaart op laten stellen. Dit product bestaat uit drie kaarten (de bronnenkaart, de landschappelijke verwachtingenkaart en de beleidskaart) en een bijbehorend rapport. Deze kaart is door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de structuurvisie archeologie1. Uitgangspunt van de structuurvisie archeologie is “streng waar het moet, soepel waar dat kan”. Dit komt dan ook tot uiting in de afwijkende onderzoeksvrijstellingen die de gemeente heeft vastgesteld. Op de bekende archeologische vindplaatsen (AMK-terreinen en enkele objecten van Provinciaal Belang) bijvoorbeeld is niet langer sprake van een onderzoeksvrijstelling;de initiatiefnemer dient op deze terreinen altijd door middel van onderzoek aan te tonen hoe zijn plan zich verhoudt tot de aanwezige archeologische resten. Omdat dergelijke terreinen vaak niet scherp begrensd zijn, geldt dit overigens ook voor een bufferzone van 50 rondom het desbetreffende terrein. Daar staat tegenover dat op terreinen met een middelhoge of hoge archeologische verwachting, de vrijstelling op kan lopen tot maximaal 1000 m2. De zones met een lage archeologische verwachting zijn, evenals reeds verstoorde of onderzochte gebieden, archeologisch helemaal vrijgegeven. Deze beleidskaart is, als onderdeel van de structuurvisie archeologie, op 28 mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Terreinen met bekende of verwachte archeologische waarden dienen

21

daarom in het bestemmingsplan te worden gekoppeld aan een op maat gemaakte beschermingsregeling. de gemeente Tynaarlo heeft een archeologische verwachtings- en beleidskaart van haar grondgebied laten maken. Deze verwachtingenkaart is opgesteld door BAAC, rapport V-10.0210, d.d. 20 december 2011. Deze rapportage heeft inmiddels een formele status gekregen, doordat deze door de gemeenteraad als structuurvisie is vastgesteld. Het perceel is op de archeologische landschaps- en verwachtingskaart aangeduid in de categorie 'Glooiing van hellingafzettingen', verer aangeduid met ‘afgegraven/verstoord’. Op de archeologische beleidskaart is de locatie in het kader van de archeologische verwachting voorzien van de aanduiding 'verstoord of archeologisch onderzocht en vrijgegeven’. Het in de rapportage beoogde beleid ten aanzien van deze archeologische verwachting gaat er vanuit dat in dit geval geen verder archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Het opnemen van een beschermende regeling in de regels is daarom niet aan de orde voor deze locatie. Mochten tijdens de werkzaamheden onverwacht tóch archeologische resten tevoorschijn komen dan worden deze als toevalsvondsten beschouwd te worden. Op basis van de Monumentenwet (MMW 1988, art 53) dienen deze terstond gemeld te worden. Een dergelijke melding kan plaatsvinden via de gemeentelijke of provinciale archeoloog. 4.3 Ecologie Medio november 2012 is door Eelerwoude in opdracht van de heer P. Leenman een ecologische onderzoek uitgevoerd. Hiervan is een rapport opgesteld (Projectnummer: P5792, conceptversie, d.d.12-11-2012) Het ecologische onderzoek geeft aan dat geen verdere toetsing van de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden, Natura 2000-gebied en/of Ecologische Hoofdstructuur noodzakelijk wordt geacht. Zowel de EHS als de Natura 2000 liggen op grotere afstand van het plangebied. Op basis van dit onderzoek wordt geconstateerd dat het plangebied een potentieel habitat biedt voor enkele licht beschermde soorten (tabel 1-soorten), broedvogels en vleermuizen, en mogelijk ook eekhoorn en steenmarter. In tabel 1 is een samenvatting gegeven van deze resultaten. Licht beschermde soorten Het leefgebied van de mogelijk aanwezige licht beschermde tabel 1-soorten als huisspitsmuis, bruine kikker en gewone pad wordt tijdelijk verstoord. Dit heeft geen effecten op de populaties. Voor deze tabel 1-soorten geldt een vrijstelling. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht (bijlage 1). Zwaarder beschermde soorten De omgeving en/of het plangebied maakt onderdeel uit van het leefgebied van vleermuizen en mogelijk ook eekhoorn en steenmarter. Met de voorgenomen ontwikkelingen worden geen negatieve effecten verwacht op deze soorten. Verblijfplaatsen zijn niet aangetroffen en de functionele leefomgeving (o.a. foerageergebied) blijft behouden voor de (mogelijk) aanwezige soorten. Met de voorgenomen sloopwerkzaamheden zijn dan ook geen negatieve effecten te verwachten. NB: als bomen worden gekapt moet voorafgaand aan de kap onderzocht worden of deze een functie hebben voor vleermuizen of eekhoorn. Broedvogels Voor alle beschermde inheemse (ook algemeen voorkomende) vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die in gebruik zijnde nesten beschadigen of verstoren. Verstoring kan in veel situaties worden voorkomen door verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Werkzaamheden zijn binnen het broedseizoen mogelijk indien tijdens onderzoek is gebleken dat broedende vogels afwezig zijn. De periode van 15 maart tot 15 juli wordt over het algemeen beschouwd als broedseizoen. Voor de Flora en faunawet zijn echter alle bewoonde vogelnesten beschermd, ongeacht het tijdstip van het jaar. De genoemde termijn moet daarom niet al te strikt worden toegepast.

22

Nader onderzoek en ontheffing Er van uitgaande dat geen bomen worden gekapt, is nader onderzoek of het aanvragen van een ontheffing is niet nodig. Wanneer toch bomen worden gekapt, moet onderzoek aantonen of deze worden gebruikt door beschermde soorten.

4.4 Verkeer/Parkeren De onderhavige plannen zullen geen noemenswaardig effect hebben op het totaal aantal verkeersbewegingen op de Hogeweg te Zuidlaren. Wel kan er een kleine toename optreden van het aantal verkeersbewegingen aan de Batinge. Het onderhavige perceel is echter aan het begin van deze straat gesitueerd. Tevens is het aantal toe te voegen woningen van twee zodanig gering, dat geen gevolgen heeft voor de verkeersafwikkeling ter plaatse. Aan de zijde van de Hogeweg dient een fietspad te worden overgestoken. In de bestaande situatie is hier ook al een uitrit gesitueerd. Het plan heeft dan ook geen consequenties voor de verkeersveiligheid. Het beoogde plan voorziet in de realisatie van 2 parkeerplaatsen voor iedere woning. Het parkeren wordt derhalve volledig op eigen erf opgelost. 4.5 Geluid De verkeersintensiteit op de Hogeweg is behoorlijk. De toegestane maximum snelheid bedraagt hier 50 km/uur. Dit leidt tot de geluidswaarden zoals weergegeven in onderstaande afbeelding.

Geluidsbelasting op de gevel van bestaande woonboerderij

23

De (woon)boerderij heeft in het vigerende bestemmingsplan Kazerneterrein – Zuid-Es al een woonbestemming. Met andere woorden. Er is geen sprake van een nieuwe woonfunctie. De bestaande woning (welke op de Hogeweg is georiënteerd) wordt slechts verbouwd en hiervoor gelden geen geluidseisen. Wel voorziet het plan ook in de toevoeging van een tweetal wooneenheden. Echter worden deze in de achterzijde van de huidige woonboerderij gerealiseerd en zijn dus gericht op de Batinge. Deze woningen ondervinden nauwelijks hinder van verkeersgeluid van de Hogeweg. Vanwege de aanzienlijke geluidswaarden op de gevel (met name aan de zijde van de Hogeweg) wordt geadviseerd voor de woningen dubbele kierdichting toe te passen en gebruik te maken van gedempte ventilatieroosters boven de ramen. Het aspect geluid levert geen belemmering voor de afgifte van deze omgevingsvergunning. 4.6 Luchtkwaliteit Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wet milieubeheer voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet milieubeheer geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

- er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde of; - een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt of; - een project “niet in betekenende mate” bijdraagt aan de luchtverontreiniging of; - een project is opgenomen in het NSL.

Zoals reeds in de paragraaf 4.4 ‘Verkeer’ is vermeld, zal door dit plan geen noemenswaardige toe- of afname van verkeersbewegingen plaatsvinden. Tevens is geen sprake van andere factoren die de luchtkwaliteit negatief zouden kunnen beïnvloeden. Dit plan zal dan ook niet leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. 4.7 Bedrijven en milieuzonering Nieuwe functies kunnen milieuhinderlijk zijn voor omringende woningen dan wel bedrijven. Er dient een beoordeling plaats te vinden of de nieuwe functie wel milieuhygiënisch inpasbaar is. Er dient daarom beoordeeld te worden of in de omgeving van het plangebied functies voorkomen die gehinderd kunnen worden door onderhavig project of waarvan het project juist hinder ondervindt. De (indicatieve) lijst “Bedrijven en Milieuzonering 2009”, uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de indicatieve richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. Er is geen sprake van een nieuwe functie, de woonfunctie is al jaren aanwezig op de locatie Hogeweg 13 te Zuidlaren, waardoor er vanuit milieukundig oogpunt geen sprake is van een wijziging van ‘milieugevoelige’ functies. Het was wonen en het blijft wonen. Milieu hygiënisch verandert er niets. Direct rondom het perceel zijn alleen woningen gelegen. Wel is in de nabijheid nog een supermarkt gelegen. Echter wordt deze niet door de voorgenomen bestemmingsplanafwijking in zijn bedrijfsmogelijkheden beperkt. 4.8 Externe veiligheid Bij het transport, de opslag en bij het be- en verwerken in bedrijven van gevaarlijke stoffen, maar ook nabij luchthavens bestaat de kans op ongevallen waarbij slachtoffers vallen die niet bij de activiteit betrokken zijn. Personen die in bedrijven werken worden door de wetgeving rond arbeidsomstandigheden beschermd. Personen die zich buiten (extern) de bedrijfsgrens bevinden

24

worden beschermd door wet- en regelgeving voor externe veiligheid. De vuurwerkramp in Enschede van mei 2000 heeft geresulteerd in een formalisering en deels aanscherping van wet- en regelgeving om het risico van dergelijke ongevallen te beperken. Het doel van de toets op externe veiligheidsaspecten rond ruimtelijke plannen is na te gaan welke risico’s de voorgenomen ontwikkelingen met zich brengen. Dit om de mogelijkheid te bieden een externe veiligheidssituatie te creëren die voldoet aan de behoeften. Daartoe kan het ruimtelijk initiatief of specifieke wijze worden ingevuld en kunnen eventuele aanvullende maatregelen worden getroffen. Het externe veiligheidsonderzoek richt zich eerst op het plaatsgebonden risico. Dit geeft een beeld van de ruimtelijke verdeling van de hoogte van de risico’s rond een bron. Vervolgens wordt nagegaan wat de hoogte van het groepsrisico is. Dit geeft inzicht in de aantallen personen die bij een ongeval kunnen worden betrokken. Als er sprake is van groepsrisico, als een ongeval tot meer dan 10 dodelijke slachtoffers kan leiden, moeten risicogegevens worden verzameld, moet een advies over het voorgenomen initiatief aan de regionale brandweer worden gevraagd en is de initiatiefnemer verplicht de veranderingen in het groepsrisico door de nieuwe ruimtelijke ontwikkeling te verantwoorden. Het Besluit richt zich primair op inrichtingen zoals bedoeld in de Wet milieubeheer. In artikel 2, lid 1 van het BEVI staan de inrichtingen genoemd waarop het besluit van toepassing is. Deze inrichtingen brengen risico’s met zich mee voor de in de omgeving aanwezige risicogevoelige objecten. Woningen worden niet in het Besluit genoemd als zijnde risico-veroorzakende inrichting. Echter, woningen worden wel aangemerkt als (beperkt) kwetsbare objecten. In voorliggende casus is sprake van een bestaande woonfunctie, echter neemt het aantal woningen als gevolg van dit bouwplan toe. Hierom is de risicokaart Drenthe geraadpleegd om te bezien of er onderdelen van het Bevi van invloed kunnen zijn.

Uitsnede risicokaart Op basis van de risicokaart is de conclusie dat de externe veiligheid bij het onderhavige plan niet in het geding is.

25

4.9 Bodemkwaliteit Het doel van de bodemtoets bij ruimtelijke plannen is de bescherming van de bodem. Een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om te kunnen beoordelen of de bodem geschikt is voor de geplande functie en of sprake is van een eventuele saneringsnoodzaak. In de onderbouwing dient aangegeven te worden wat de kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied is. Tevens dient, op basis van de Mor (Ministeriële regeling omgevingsrecht), bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen een rapportage van een recent uitgevoerd verkennend bodemonderzoek toegevoegd te worden. Voor verkennend bodemonderzoek op een locatie wordt de norm NEN 5740 gehanteerd (onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek). De bodemonderzoeksplicht geldt alleen voor bouwwerken waarvoor:

- een reguliere omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen is vereist; - waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (1,5 of meer uren per dag) mensen kunnen

verblijven; - die de grond raken; - waarvan het bestaande gebruik wijzigt (interne verbouwing van niet-verblijfsruimte naar

verblijfsruimte); - die niet naar aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk genoemd in het Besluit

bouwwerken; - waarvan geen reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten aanwezig zijn; - die geen tijdelijk bouwwerk betreffen waarbij uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie

onverdacht is. Het plan heeft betrekking op renovatie en inpandige verbouwing van de bestaande woonboerderij. Er vinden geen uitwendige uitbreidingen en/of verbouwingen plaats. In beginsel is er dan ook geen noodzaak tot het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek bij een dergelijk bouwplan. Omdat echter een tweetal nieuwe wooneenheden worden toegevoegd gaat deze redenatie in dit geval niet op en wordt het aspect bodem relevant geacht in het kader van deze belangenafweging. Er is door Sigma Bouw & Milieu op de locatie Hogeweg 13 Zuidlaren een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd, overeenkomstig NEN-5740 (d.d. 05 juni 2015, projectnummer 14-M7058). Op basis van de vooraf in paragraaf 2.4 gestelde hypothese is de onderzoekslocatie in eerste aanleg als milieukundig onverdacht aangemerkt. Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De grond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat plaatselijk verontreinigingen t.o.v. de achtergrondwaarde resp. de streefwaarde. De plaatselijk verhoogd gemeten chemische verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek. Opgemerkt wordt dat op basis van dit onderzoek geen uitspraak kan worden gedaan omtrent de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van de evt. nog aanwezige of vm. ondergrondse dieselolietank, de vm. opslagplaats van alifatische koolwaterstoffen en de vm. opslagplaats van bestrijdingsmiddelen op de locatie. De onderzoeksresultaten stemmen niet geheel overeen met de gestelde hypothese, de vooraf gestelde hypothese “onverdacht” dient formeel verworpen te worden. Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat er beïnvloeding van de bodemkwaliteit heeft plaatsgevonden. Opgemerkt wordt dat de conclusies betrekking hebben op de chemische gesteldheid van de bodem (excl. asbest). Een asbestonderzoek conform de NEN 5707 maakt geen onderdeel uit van de scope van onderhavig onderzoek. Op basis van zintuiglijke waarnemingen zijn in de bodem plaatselijk puinresten waargenomen. De evt. aanwezigheid van asbest houdend materiaal in de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie is in dit onderzoek niet onderzocht en kan daardoor op basis van onderhavig onderzoek niet worden uitgesloten. De indruk bestaat dat de eventueel nog aanwezige of vm. ondergrondse dieselolietank, de vm. opslagplaats van alifatische koolwaterstoffen en de vm. opslagplaats van bestrijdingsmiddelen op de

26

locatie zijn gesaneerd. Echter ontbreken hiervan de noodzakelijke bewijsstukken in de archieven van gemeente en regionale uitvoeringsdienst Drenthe. Op voorhand wordt er hierom vanuit gegaan dat de bodemgesteldheid geen belemmeringen zal gaan opleveren voor de realisatie van dit bouwplan. Inmiddels is opdracht verstrekt voor het uitvoeren van nader onderzoek. Mochten de resultaten hiervan aanleiding geven tot nadere eisen cq. maatregelen dan zullen deze als voorwaarden bij de vergunning worden opgenomen. door Sigma Bouw & Milieu 4.10 M.E.R.-beoordeling De milieueffectrapportage is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de 'moederprocedure'. Dit is de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt, bijvoorbeeld de bestemmingsplanprocedure, of een milieuvergunningsprocedure. In het Besluit m.e.r., bijlage D, onder artikel 11 (Woningbouw, Stedelijke ontwikkeling, Industrieterreinen) staat onder artikel 11.3 genoemd dat een m.e.r-beoordeling moet plaatsvinden in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject (met inbegrip van winkelcentra of parkeerterreinen: indien: - De oppervlakte een aaneengesloten gebied betreft van 100 hectare en groter dan 2000 woningen betreft. Qua aard, omvang en ligging is het bouwplan dus niet gelijk te stellen aan de betreffende en omschreven activiteit zoals bedoeld in het Besluit m.e.r. Echter, op 1 april 2011 heeft een wijziging van het Besluit m.e.r. plaatsgevonden. Daardoor is nu een beoordeling van een activiteit zoals die voorkomt op lijst D noodzakelijk, zelfs al is de omvang van de activiteit ver onder de drempelwaarde gelegen. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee uitkomsten leiden: Belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.-beoordeling noodzakelijk; Belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r. In bijlage III van de EU-richtlijn m.e.r staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In voorliggende casus is gekeken naar deze Europese criteria. Op basis van de uitkomsten in dit hoofdstuk 4 Omgevingsfactoren, is inzichtelijk gemaakt dat er geen belangrijk nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. De locatie en de omgeving hebben verder geen bijzondere kenmerken die geschaad worden door het initiatief. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten te verwachten, zodat op basis hiervan kan worden afgezien van het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling. 4.11 Economische uitvoerbaarheid Alle kosten die gepaard gaan met de uitvoering van de plannen (waaronder begrepen de plankosten cq. legeskosten van de gemeente) zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Het plan is derhalve economisch uitvoerbaar.

27

Projectgegevens Project : Verbouw en renovatie (woon)boerderij tot een drietal appartementen Adres : Hogeweg 13 te Zuidlaren IMROcodering : NL.IMRO.1730.ABHogeweg13Zdl-0301 Versie : ontwerpversie 01 Datum : 2 juni 2015 Auteur : dhr. F.A. Rozema, gemeente Tynaarlo