Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

82
6 Eindrapport Steenuilen op het erf De waarde van biotoopelementen voor de aanwezigheid van steenuilen (Athena noctua)

description

De waarde van biotoopelementen voor de aanwezigheid van steenuilen (Athena noctua)

Transcript of Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Page 1: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

6

Eindrapport

Steenuilen op het erf

De waarde van biotoopelementen voor de aanwezigheid van

steenuilen (Athena noctua)

Page 2: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

HAS Kennistransfer en Bedrijfsopleidingen

Onderwijsboulevard 221

Postbus 90108

5200 MA ’s-Hertogenbosch

Telefoon: (088) 890 36 37

Documenttitel: Steenuilen op het erf: De waarde van biotoopelementen voor de

aanwezigheid van steenuilen (Athena noctua)

Projectcode: 7356BRL4

Opdrachtgever:

Contactpersoon: Jochem Sloothaak

Projectbegeleiders: Karin van Dueren den Hollander

Margje Voeten

Projectteam: Martijn Disco

Tom den Otter

Marjolein Smolders

Foto voorpagina: Michel Verhoeven

Plaats: ‘s-Hertogenbosch

Datum: 8 juli 2014

Page 3: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Voorwoord

De afgelopen zes maanden zijn wij actief geweest met het inventariseren van het leefgebied van de

steenuil. Dankzij de vele erfbezoeken en de enthousiaste vrijwilligers van de Brabantse

uilenbescherming hebben we erg veel geleerd en vele gezellige dagen ‘in het veld’ beleefd.

Het was een unieke en mooie ervaring om zoveel verschillende erven te mogen bezoeken, maar

minstens zo mooi waren de ervaringen met de betrokken gastgevers en uilenbeschermers. Zo

hebben we vaak koffie of thee aangeboden gekregen, waarbij rond de tafel altijd mooie verhalen en

ervaringen verteld werden. Een aantal van de leukste en grappigste uitspraken die hierbij gedaan

werden hebben we als quotes toegevoegd aan dit verslag. We hopen dat dit verslag u op zowel

informatief als vermakelijk gebied bevalt.

Fotograaf: Jochem Sloothaak Fotograaf: Jan Timmers

Page 4: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Dankwoord Vanwege de grote betrokkenheid en hulp, willen we alle mensen en organisaties bedanken die ons

hebben geholpen bij het uitvoeren van ons onderzoek en het verwezenlijken van dit verslag. In het

bijzonder danken we de gastgevers, want zonder toegang op hun erven was dit onderzoek niet

mogelijk geweest. Ook willen we alle Brabantse uilenwerkgroepen en met name de volgende

beschermers bedanken voor hun hulp en voor alles wat ze ons geleerd hebben over de steenuil:

Maria van Amstel Harry Fiolet Sietske van Maren Wil de Veer

Rob Boesten Leo van Gerwen John Opdam Thieu Verharen

Rinus van den Boomen Addy van der Heijden Rinus Punt Antoon Verhoeven

Leo Daanen Arie van de Herik Maaike Riemslag Martin Vink

Eric van Dijk Rien van den Hurk Ben Selten Mari de Wit

Anita van Dooren Martin van Leest Adri Staals Jo van Zanten

Tiny van den Elsen Dennis Maas Jan Timmers

Verder willen we graag Jochem Sloothaak en de andere medewerkers van het Coördinatiepunt

Landschapsbeheer bij Brabants Landschap bedanken voor de opdracht, medewerking en de data die

we van hen hebben gekregen. Tenslotte bedanken we ook de begeleiders van de HAS Hogeschool.

Dit zijn Karin van Dueren-Den Hollander, Margje Voeten. De overige docenten die ons op een andere

manier ondersteund hebben zoals Osama Almalik en Geert Peeters willen we bij deze ook graag

bedanken.

Foto: Coördinatiepunt Landschapsbeheer:

Kleinschalige natuurontwikkeling voor een optimaal steenuilbiotoop

Fotograaf: Marco Renes

Page 5: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Inhoudsopgave Voorwoord ................................................................................................................................................

Dankwoord ................................................................................................................................................

Samenvatting ........................................................................................................................................... 6

1. Inleiding ........................................................................................................................................... 7

2. Materiaal en methode..................................................................................................................... 9

2.1. Onderzoeklocaties ................................................................................................................... 9

2.2. Classificatie van biotoopelementen en erven ....................................................................... 11

2.2.1. Erfclassificatie ................................................................................................................ 11

2.2.2. De drie beste erven en het ideale erf ............................................................................ 11

2.2.3. Effecten van de reeds uitgevoerde maatregelen .......................................................... 12

2.3. Dataverwerking ..................................................................................................................... 12

2.3.1. Geografisch informatiesysteem .................................................................................... 12

3. Resultaten ..................................................................................................................................... 14

3.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces ............................................................................... 14

3.2 Classificatie erven ........................................................................................................................ 34

3.3 Meest geschikte erven ................................................................................................................ 35

3.4 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (ArcGIS kaarten) ................................... 35

4. Discussie ........................................................................................................................................ 36

4.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces ............................................................................... 36

4.2 Classificatie erven ........................................................................................................................ 39

4.3 De drie beste erven ..................................................................................................................... 40

4.4 Het ideale biotoop ....................................................................................................................... 43

4.5 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (GIS kaarten) ........................................ 45

4.6 Effectiviteit van de reeds uitgevoerde maatregelen ................................................................... 45

5. Conclusie ....................................................................................................................................... 46

5.1. Aanbevelingen ....................................................................................................................... 46

5.1.1 Inrichting van een steenuilenerf .......................................................................................... 46

5.1.2 Vervolgonderzoek................................................................................................................ 46

6. Literatuur ....................................................................................................................................... 47

Bijlage 1. De erfscan .......................................................................................................................... 50

Bijlage 2. Clustering van biotoopelementen ..................................................................................... 65

Bijlage 3. Kwaliteit scores van de bezochte erven ............................................................................ 69

Bijlage 4 ArcGis kaarten ..................................................................................................................... 70

Page 6: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

6

Samenvatting De steenuil (Athene noctua) is een uil die beschouwd wordt als het icoon van het kleinschalige

boerenland. Echter door intensivering en ruilverkaveling is de steenuil ernstig in aantal afgenomen.

Vooral omdat de steenuilen zich zelden verder dan 150 meter van de nestkast begeven, wat hun

leefgebied kwetsbaar maakt. Om advies te kunnen geven aan erfeigenaren met steenuilennestkasten

(gastgevers) is het van belang de biotoopelementen in de nabije omgeving te bestuderen. Dit is

onderzocht door biotoopelementen te inventariseren op 77 erven in Noord-Brabant. De erven zijn

onderverdeeld in drie categorieën. Ten eerste erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is

waargenomen met broedsucces, ten tweede erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is

waargenomen zonder uitvliegende jongen en ten derde erven waar de laatste jaren nooit steenuilen

zijn waargenomen, maar waar wel succesvolle broedgevallen binnen de uitvliegradius (<2km)

voorkomen. Met behulp van een erfscan zijn de aanwezige biotoopelementen/structuren die

bijdragen aan voedselaanbod, veiligheid en/of broedgelegenheid voor de steenuilen

geïnventariseerd. Aangezien de erfscan beperkt door uilenwerkgroepen gebruikt wordt, is deze scan

gedurende dit project kritisch getest op gebruiksgemak. Een ander onderdeel van dit project is het

onderzoek naar biotoopelementen die in voorgaande jaren aangelegd of verbeterd zijn op erven en

of deze geleid hebben tot de terugkeer of vestiging van steenuilen op het desbetreffende erf.

De biotoopelementen afrasterpaal (langs wegen), moesbloemtuin en organische stapel zijn

significant negatief gecorreleerd aan het broedsucces. Daarentegen zijn de biotoopelementen

wegverkeer, bestrijdingsmiddelen, heg, bomenlaan en solitaire bomen significant positief

gecorreleerd aan het broedsucces. Gebleken is dat wanneer een erf geschikt lijkt te zijn en er een

broedgeval binnen twee kilometer van het erf aanwezig is, dit nog geen garantie geeft op vestiging

van de steenuil of goed broedsucces zal hebben. Andersom gezien kan de steenuil het ook goed

doen op een erf wat in eerste instantie ongeschikt lijkt. Denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van

een muizenplaag. Hoewel er een perfect biotoop bestaat betekent dit niet per definitie dat een goed

biotoop perfect moet zijn om een goed broedsucces bij steenuilen te garanderen. Daarentegen

betekent het ook niet dat een biotoop met de juiste biotoopelementen per definitie bezet wordt

door de steenuil. Wel kan gezegd worden dat het perfecte biotoop een grote variatie aan

kleinschalige biotoopelementen bevat en vaak rommelig is.

Uit het onderzoek naar de effectiviteit van het aanleggen of aanpassen van biotoopelementen ten

behoeve van het broedsucces is gebleken dat de beschikbare data van het broedsucces over zes jaar

ontoereikend is om een realistische uitspraak over de effectiviteit te kunnen doen. Voor de

effectiviteitsbepaling wordt aangeraden om een periode van minimaal vijftien jaar aan te houden,

waarvan de broedgegevens en aanpassingen aan het biotoop bekend zijn. Deze periode wordt

geadviseerd, omdat er dan vijf referentiejaren beschikbaar zijn. Vervolgens een periode van vijf jaar

waarin de aanpassingen effectief kunnen worden of uit kunnen groeien en tenslotte vijf jaar die

vergeleken kunnen worden met de vijf jaar vooraf zodat er een uitspraak gedaan kan worden over de

effectiviteit van de aanpassingen.

Page 7: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

1. Inleiding De steenuil (Athene noctua) is een uil die voorkomt op boerenerven in kleinschalige agrarische

gebieden (Swormink, 2007). Ze hechten veel waarde aan hun verblijfplaats en bevinden zich jaarrond

binnen een straal van 100 á 300 meter rondom hun nest- of roestplaats (Grinsven, 2013). Om deze

reden is het van belang dat de directe omgeving van de uilen, hen constant in hun behoeften kan

voorzien. Ruilverkaveling en intensivering van het agrarisch gebied hebben gezorgd voor een verlies

aan kleinschalige landschappen en variatie binnen een gebied. Hierdoor zijn steeds meer agrarische

gebieden ongeschikt geworden voor de steenuil en wordt de afstand tussen geschikte biotopen

steeds groter (Beersma et al., 2007; Sloothaak & Gils, 2012). Indien de afstand tussen de geschikte

gebieden te groot wordt, beperkt dit de verspreiding van de steenuil. Pas uitgevlogen jongen zoeken

namelijk een roest- en nestplaats die binnen een straal van twee tot tien kilometer vanaf het

ouderlijk nest ligt. Het is niet altijd mogelijk geschikte biotopen (het leefgebied van de steenuil

rondom de nestkast; Hier kan een boerenerf onderdeel van uitmaken) te (her)koloniseren. Hierdoor

kunnen steenuilen plaatselijk verdwijnen (Ackermans et al., 2007a; Beersma et al., 2007; Laar &

Fuchs, 2008). Het ongeschikt of onbereikbaar worden van steeds meer gebieden heeft voor de uilen

geresulteerd in een plaats op de rode lijst, waarop de steenuil als kwetsbaar wordt aangemerkt

(Ackermans et al., 2007b; Hustings et al., 2013). Voedselaanbod, veiligheid en broedgelegenheid zijn

de belangrijkste factoren die bepalen of een erf al dan niet geschikt is voor de steenuilen (Koch,

2007; Sloothaak & Gils, 2012). Biotoopelementen kunnen zowel direct als indirect een positieve

bijdrage leveren voor de steenuilen. Zo is bekend dat de biotoopelementen die bijdragen aan het

habitat van prooidieren zoals muizen, jonge ratten, mollen en kleine vogels, maar ook rupsen,

emelten, oorwormen, nachtvlinders, loopkevers, mestkevers, meikevers en regenwormen, indirect

gunstig zijn voor de steenuil (Beersma et al., 2007; Koch, 2007). Om advies te kunnen geven ter

bevordering van het steenuilenbiotoop, is het nodig op de waarde van de biotoopelementen te

bestuderen. Voor het verkrijgen van een zo volledig mogelijk beeld van het belang van de

biotoopelementen is getracht te achterhalen welke structuren veel of weinig en positieve of

negatieve invloed hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen. Dit is onderzocht

door biotoopelementen te inventariseren op erven in Noord-Brabant. De erven zijn onderverdeeld in

drie groepen. De eerste groep bestaat uit erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is

waargenomen met broedsucces (verderop benoemt als: erven met broedsucces of wel broedsucces),

de tweede groep bestaat uit erven waar enkele jaren op rij een steenuilenpaar is waargenomen

zonder uitvliegende jongen (verderop benoemt als: erven zonder broedsucces of geen broedsucces)

en de derde groep erven waar de laatste jaren nooit steenuilen zijn waargenomen, maar waar wel

succesvolle broedgevallen binnen de uitvliegradius voorkomen (verderop benoemt als: erven zonder

steenuilen of geen uilen).

Aan de hand van luchtfoto’s die de inrichting van elk erf weergeven is bekeken of er achterhaald kon

worden of het betreffende erf in de categorie wel broedsucces, geen broedsucces of geen steenuilen

viel. Dit werd gedaan om te achterhalen of er globale verschillen in indeling van een erf waren tussen

de drie categorieën.

Page 8: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Om de kwantiteit en kwaliteit van aanwezige biotoopelementen per erf overzichtelijk te maken is er

gebruik gemaakt van een erfscan. Deze wordt door het Brabants Landschap gehanteerd en is

ontwikkeld door STONE en Landschapsbeheer Nederland. Aangezien de erfscan echter beperkt door

uilenwerkgroepen gebruikt wordt, is de scan gedurende dit project kritisch getest op gebruiksgemak.

Daar waar nodig is de scan aangepast om er voor te zorgen dat deze vaker gebruikt gaat worden.

Aan de hand van de Beleidsregel Natuur en Landschap zijn in Noord-Brabant 6500 projecten

uitgevoerd waarbij erven en het aangrenzende agrarisch landschap zijn ingericht met onder andere

beplanting en poelen (Braat et al., 2012). Deze erfbeplantingen zijn uitgevoerd ter bevordering van

rode lijst soorten waaronder de steenuil. Aan de hand van reeds bekende data over deze

beleidsmaatregel, in combinatie met data over het broedsucces, is getracht te achterhalen of deze

maatregelen een positieve invloed hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen.

Voor de effectiviteitsbepaling is gebruik gemaakt van beschikbare databases van het Brabants

Landschap waarin de genomen maatregelen op de erven met de bijbehorende broedgegevens

vermeld staan. Verschillen en overeenkomsten tussen de broedsuccescategorieën in combinatie met

de bevindingen tijdens het veldwerk en uitkomsten van de statistische analyses kunnen inzicht geven

in welke waarde elk van de onderzochte biotoopelementen heeft voor de aanwezigheid en het

broedsucces van de steenuilen. Door zo het belang van elk biotoopelement duidelijk te maken kan

ook inzicht worden verkregen in of de aanleg van bepaalde biotoopelementen daadwerkelijk zorgt

voor de vestiging van steenuilen en beter broedsucces van de uilen op een erf.

Het doel van dit onderzoek is om de gastgevers advies te kunnen geven over wat er aangepast moet

worden om het erf te optimaliseren als steenuilenbiotoop. Zo zal het steenuilenbestand positief

beïnvloedt worden. Als voorbeeld zijn er in paragraaf 4.3 drie erven uitgelicht als uitstekende

steenuilenerven en is er een, fictief, ideaal erf ontworpen (paragraaf 4.4).

“Jullie gaan toch niet in de kast van onze uiltjes kijken hè.”

Page 9: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

2. Materiaal en methode

2.1. Onderzoeklocaties Verspreidt over Noord-Brabant zijn 77 erven met steenuilennestkasten geïnventariseerd (zie figuur

2.1). 26 hiervan zijn erven met broedsucces, op 26 erven broedt het aanwezige steenuilenpaar niet

of niet succesvol en op 25 erven zaten geen steenuilen maar komt binnen een straal van twee

kilometer ten minste één broedpaar voor.

Om een zo duidelijk mogelijk verschil tussen de erven met broedsucces, erven zonder broedsucces

en erven zonder steenuilen weer te geven is tabel 2.1 opgesteld. Voor deze laatste groep geldt wel

als criterium dat er binnen een straal van twee kilometer broedende steenuilen aanwezig diende te

zijn, in verband met de dispersieafstand van uitvliegende steenuilen. De criteria voor erven waar wel

steenuilen zitten, maar zonder broedsucces zijn dat er op het erf in de afgelopen zes jaar minimaal

twee broedgevallen mislukt zijn, van maximaal één broedgeval de afloop onbekend is, maximaal één

succesvol broedgeval is en de overige jaren één of geen uilen op het erf hebben genesteld.

Figuur 2.1 Locaties en broedsucces van de bezochte erven in het onderzoeksgebied: Noord-Brabant.

Page 10: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Broedsuccescategorie Criteria

Erven met broedsucces/wel broedsucces

In de afgelopen zes jaar is: - minimaal vijf jaar succesvol gebroed

Erven zonder broedsucces/geen broedsucces

In de afgelopen zes jaar is: - minimaal twee jaar mislukt broedsucces - maximaal één broedgeval afloop onbekend - maximaal één succesvol broedgeval - Overige jaren één of geen uilen op het erf genesteld

Erven zonder steenuilen/geen steenuilen

In de afgelopen zes jaar is: - minimaal vijf jaar één of geen steenuilen op het erf genesteld - minimaal één steenuilkoppel met goed broedsucces aanwezig binnen uitvliegradius van twee kilometer

Bij het selecteren van de erven werd er rekening gehouden met de verschillen in broedsucces tussen

gebieden op klei- en zandgronden. Hierbij werd het te bezoeken aantal erven zo gelijk mogelijk

verdeeld over beide bodemtypen. Ongeveer 40% van de bezochte erven was gelegen op kleigrond en

60% lag op een zandbodem. Bij de erven mét steenuilen, maar zonder broedsucces is bij de selectie

niet gekeken naar het bodemtype aangezien er in totaal maar weinig erven waren die aan de eerder

genoemde criteria van deze categorie voldeden.

De bezochte erven zijn geselecteerd uit de provinciale database met broedgegevens van het

Coördinatiepunt Landschapsbeheer, hierin staan de adressen en de broedgegevens van de

nestlocaties. De selectie is vervolgens geverifieerd door de werkgroepen die actief bij de

steenuilenbescherming betrokken zijn. Indien een erf niet bezocht kon worden werd in overleg met

de werkgroep gezocht naar een alternatief.

De kwaliteit van een erf als steenuilenbiotoop is beoordeeld aan de hand van een erfscan, zie bijlage

1a. De vereenvoudigde scan, zie bijlage 1b, wordt toegepast op het gebied met een diameter van 300

meter rondom de nestkast. Met behulp van deze scan worden de aanwezige

biotoopelementen/structuren die bijdragen aan voedselaanbod, veiligheid en/of broedgelegenheid

voor de steenuilen, geïnventariseerd. Deze worden geïnventariseerd op aantallen, lengtes en

oppervlaktes zoals respectievelijk logisch is voor het betreffende biotoopelement. Bijvoorbeeld een

akker in oppervlakte, heg in lengte en fruitbomen in aantal. Een verdere uitleg van

biotoopelementen is te vinden paragraaf 3.1.

“We proberen al jaren de steenuil van de buurman hierheen te lokken.”

Tabel 2.1 Broedsuccescategorieën en bijbehorende criteria

Page 11: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

2.2. Classificatie van biotoopelementen en erven De kwaliteit van een erf wordt bepaald door de combinatie van aan- of afwezige biotoopelementen

en de waarde die individuele biotoopelementen hebben voor de steenuil. Deze aan- of afwezigheid

van biotoopelementen is per erf geïnventariseerd aan de hand van de eerder besproken erfscan.

De onderzochte biotoopelementen zijn de structuren die, naar aanleiding van een literatuurstudie,

belangrijk leken te zijn voor de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilenkoppels. Deze

structuren zijn weergegeven in paragraaf 3.1.

2.2.1. Erfclassificatie Aan de hand van de opgedane ervaringen en gemaakte foto’s tijdens de erfbezoeken, is uiteindelijk

een score aan alle bezochte erven toegedeeld. In bijlage 3 zijn de scores per erf weergegeven. Bij het

maken van deze classificatie en het indelen van de erven is geen rekening gehouden met de

broedsuccescategorie waarin het erf valt, maar is enkel gekeken naar de inrichting van het biotoop.

Hierbij is gelet op de variatie binnen het biotoop, potentiele gevaren voor de steenuil, grootte van

het voedselaanbod en het aantal schuilplekken. Deze score is van een tot vijf en is als volgt

beschreven.

Een: Slecht

Twee: Ontoereikend

Drie: Voldoende

Vier: Goed

Vijf: Uitstekend

2.2.2. De drie beste erven en het ideale erf Van de 77 bezochte erven zijn de drie beste erven uitgelicht. Dit drietal erven is geselecteerd op basis

van de statistische uitkomsten, resultaten van eerdere onderzoeken en de opgedane inzichten

tijdens veldwerk. Bij de selectie van de erven is gekeken naar de variatie van het erf, gevaren voor de

steenuil, voedselaanbod en schuilplekken. Ook is een ideaal biotoop door de onderzoekers

ontworpen en beschreven. In dit fictieve erf bevatten alle biotoopelementen de optimale

eigenschappen voor een goed broedsucces van de steenuil. De oppervlakte, lengte en aantallen

welke van elk biotoopelement het beste aanwezig kunnen zijn is bepaald aan de hand van de

conclusies die uit de statistische toetsen naar voren zijn gekomen. Voor de locatiebepaling van de

elementen is het verkregen inzicht door de erfbezoeken toegepast.

“Als ik ergens een dode muis zie liggen dan leg ik die in het voorportaal van de steenuilenkast.

De volgende dag is die muis gegarandeerd weg.”

Page 12: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

2.2.3. Effecten van de reeds uitgevoerde maatregelen De effectiviteit van de reeds aangelegde of aangepaste biotoopelementen is bepaald door deze

biotoopelementen te vergelijken met broedsuccesdata, van de jaren 2008-2013, voor deze locaties.

2.3. Dataverwerking Om statistische toetsing mogelijk te maken is het aantal variabelen verminderd door de

biotoopelementen te clusteren. Hierbij zijn biotoopelementen die in uiterlijk en functie veel

overeenkomsten vertonen samengevoegd. Een voorbeeld hiervan zijn, knipheg, vlechtheg en haag

die allen onder de clusternaam heg vallen, in bijlage 2 is een toelichting van de clusteringen te

vinden.

Voor het analyseren van de verkregen data is gebruik gemaakt van ordinale logistische regressie met

SPSS (IBM SPSS versie 21). Deze toets is uitgevoerd op de geclusterde biotoopelementen waarbij

gescoord is in aantallen, lengtes en oppervlaktes om te bepalen of er een significant verschil is tussen

de erven met broedsucces, zonder broedsucces en erven zonder steenuilen. Een significant verschil

wordt aangetoond bij een waarde van P<0,05.

2.3.1. Geografisch informatiesysteem Om een overzicht te krijgen over de inrichting van de bezochte erven zijn er naast foto’s ook kaarten

gemaakt. Hiervoor is gebruik gemaakt van het computerprogramma ArcGIS 10.2 for Desktop (Esri

Inc., 2009-2013). De kaarten geven een bovenaanzicht (in de vorm van satellietbeelden) van elk erf

weer. Op deze kaarten is onder andere te zien waar op het erf de nestkast gelokaliseerd is, tot welke

categorie (met broedsucces, zonder broedsucces of zonder steenuilen) het erf behoort, het gebied

met een diameter van 300 meter waarbinnen de biotoopelementen geïnventariseerd zijn en de

oppervlaktematen van de grotere elementen opgemeten met ArcGIS.

Voor het maken van de kaarten is gebruik gemaakt van de standaard achtergrond die ArcGIS biedt.

Deze satellietfoto achtergrond komt overeen met de foto’s die Bingmaps (2010) gebruikt en zijn

recenter dan de foto’s van Googlemaps (2005). Desalniettemin werden bij de meeste erven grote

verschillen gevonden in het overzicht wat de satellietfoto’s gaven en de waarnemingen welke tijdens

het veldwerk werden gedaan. Bovendien konden met ArcGIS enkel wat grotere oppervlakten

(minimaal 500m2) opgemeten worden aangezien kleine oppervlakten op de satellietbeelden moeilijk

te zien waren. Vanwege bovengenoemde redenen is besloten bij de dataverwerking van alle

biotoopelementen uit te gaan van de lengte en oppervlakteschattingen welke tijdens de

veldbezoeken ter plaatste zijn gemaakt. Het gebruik van dezelfde meetmethode voor elk

biotoopelement (onafhankelijk van oppervlakte of lengte) en de schattingen voornamelijk door

dezelfde persoon te laten doen, heeft het mogelijk gemaakt de biotoopelementen voor dit

onderzoek onderling te kunnen vergelijken.

“Ons huis is verkocht met als voorwaarde dat de steenuilenkast moet blijven hangen.”

Page 13: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Aan de hand van de gemaakte ArcGIS kaarten van alle bezochte erven, zie bijlage 4, is er gezocht

naar verbanden in inrichting van de erven binnen dezelfde broedsuccescategorie (wel broedsucces,

geen broedsucces of geen steenuilen) om zo inrichtingsverschillen te ontdekken tussen de

verschillende categorieën. Om beïnvloeding door de werkelijke broedsuccescategorisering te

voorkomen zijn de kaarten alvorens de vergelijking geblindeerd, zodat het broedsucces niet af te

leiden was van het icoon en de plaatsnaam.

Page 14: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

3. Resultaten

3.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces Uit de ordinaal logistische regressie blijkt dat de biotoopelementen moesbloemtuin (figuur 3.6),

bomenlaan (figuur 3.8), heg (figuur 3.9), afrasterpaal (langs wegen) (figuur 3.11), bomen (figuur

3.12), organische stapel (figuur 3.13), wegverkeer (figuur 3.18) en bestrijdingsmiddelen (figuur 3.19)

een significante invloed (P<0,05 hebben) op de aanwezigheid van de steenuil en/of het broedsucces

(zie tabel 3.1).

De biotoopelementen afrasterpaal (langs wegen), moesbloemtuin en organische stapel zijn negatief

gecorreleerd aan het broedsucces. Daarentegen zijn de biotoopelementen wegverkeer,

bestrijdingsmiddelen, heg, bomenlaan en solitaire bomen positief gecorreleerd aan het broedsucces

(figuur 3.3). Van alle biotoopelementen die geen significante correlatie vertonen met het

broedsucces van steenuilen zijn de figuren terug te vinden in bijlage 5. Tabel 3.1 invloed van biotoopelementen op het broedsucces van de steenuil. Uitleg over de benaming van de biotoopelementen is te vinden in bijlage 2.

Biotoopelement

Sig. Correlatie

Wegverkeer ,011 +

Bestrijdingsmiddelen ,015 +

Afrasterpaal (langs wegen) ,037 -

Muizen ,626

Begrazingsoppervlakte ,400

Struweeloppervlakte ,313

Kruidenrijkoppervlakte ,573

Boomgaardoppervlakte ,125

Moesbloemtuinoppervlakte ,004 -

Akkeroppervlakte ,340

Gemaaid grasland oppervlakte 1,000

Heglengte ,029 +

Bomenlaanlengte ,046 +

Afrasterpaallengte ,346

Organische stapel ,018 -

Anorganische stapel ,050

Solitaire bomen ,000 +

Schuilplekken ,176

Waterbakken ,692

Predatoren ,322

“Deze tuin is toch ideaal voor een steenuil?”

Page 15: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Gemaaid grasland

Beschrijving: goed onderhouden, zeer kort gemaaide grasmat. Hierin zijn weinig kruiden

aanwezig waardoor er weinig insecten en muizen zitten. Wel komen in en onder het gras van

een gazon regenwormen voor.

Foto: voorbeeld van een gemaaid grasland

Figuur 3.1: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde oppervlakte gemaaid grasland op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een

ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces

aangetoond.

Page 16: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Kruidenrijk grasland

Beschrijving: Grasland waarin veel kruiden voorkomen die variëren in structuur en lengte. Veldmuis

prefereert kruiden tussen tien en dertig cm hoog. Voor steenuil zijn ook plekken met korte vegetatie

van belang voor het vangen van de prooi.

Foto: voorbeeld van een kruidenrijk grasland

Figuur 3.2: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde oppervlakte kruidenrijk grasland op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met

een ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces

aangetoond.

Page 17: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Begraasde weide

Beschrijving: grasland waar periodiek of permanent extensief beweid wordt door paarden, koeien,

schapen en/of geiten is positief voor steenuil (mits de dieren geen ontwormingsmiddelen toegediend

krijgen). Er ontstaan ruigten in het kort afgegraasde weiland welke net als de mest van de grazers

prooidieren aantrekt. Er zijn geen ruigten in een te intensief beweidt grasland, waardoor het aantal

prooidieren uit het weitje vermindert of zelfs verdwijnt.

Foto: voorbeeld van begraasde weide

Figuur 3.3: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde oppervlakte begraasde weide op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een

ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces

aangetoond.

Page 18: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Boomgaard

Beschrijving: een grasland waarop verschillende fruit- of notenbomen staan. Insecten komen af op

het fruit en de bloemen. Vaak wordt het weitje begraasd of komen er vele kruiden voor. Kruiden en

uitwerpselen van de grazers trekken insecten aan.

Foto: voorbeeld van een boomgaard

Figuur 3.4: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde oppervlakte boomgaard op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een

ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces

aangetoond.

Page 19: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Struweel

Beschrijving: kenmerkend voor struwelen is de overheersing van struiken die tussen één en vijf

meter hoog zijn (meidoorn, sleedoorn, vlier, kornoelje, grauwe wilg en braam). Daarnaast komen er

ook klimplanten voor zoals hop, kamperfoelie en bosrank. Vooral vroeger diende struweel als

perceelscheiding.

Foto: voorbeeld van struweel

Figuur 3.5: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde oppervlakte struweel op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.

Page 20: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Moes- en bloementuin

Beschrijving: Strak onderhouden tuin die vooral bestaat uit oogstbare vegetatie en vegetatie voor de

sier. In bloementuinen staan veel planten en struiken waaronder vaak vlinderstruiken.

Foto: voorbeeld van een moestuin

Figuur 3.6: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt de gemiddelde oppervlakte moesbloemtuin op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een

ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) negatieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,004)

Page 21: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Akker

Beschrijving: bouwland (meestal aanzienlijke oppervlakte) waarop verschillende gewassen ingezaaid

kunnen worden. Afhankelijk van het gewas en het wel of niet gebruiken van giffen en bemesting kan

de waarde van een akker als voedselaanbod wat muizen en insecten betreft erg variëren. Met name

overstaand zomergraan waaronder rogge, gerst en haver trekken veel muizen en kleine vogels aan.

Foto: voorbeeld van een akker

Figuur 3.7: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde oppervlakte akker op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.

Page 22: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Bomenlaan

Beschrijving: Er kunnen vele verschillende insecten op en in bomen leven waardoor de bomen een

goede voedselbron vormen voor steenuilen. Daarnaast bieden holten of nestkasten nest- en

roestgelegenheden. Bomenlanen bestaan voornamelijk uit linde, populier, beuk of eik.

Foto: voorbeeld van een bomenlaan

Figuur 3.8: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt de gemiddelde bomenlaanlengte op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) positieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces

aangetoond (P = 0,046)

Page 23: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Heg

Beschrijving: lijnvormig element van tegen elkaar geplante struiken. Staan veelal om gazons en

(moes)tuinen. Heggen kunnen voor insecten als voedselbron dienen en muizen kunnen zich er in

verschuilen.

Foto: voorbeeld van een heg

Figuur 3.9: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt de gemiddelde heglengte op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) positieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,029)

Page 24: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Afrasterpaaltjes

Beschrijving: afrasterpaaltjes worden niet gebruikt om te rusten maar als overzicht tijdens de jacht

op prooidieren. Vaak worden als uitkijkpost afrasterpaaltjes rondom weilanden gebruikt, maar hoge

houtstapels kunnen ook een mooi overzicht bieden.

Foto: voorbeeld van afrasterpaaltjes

0

2

4

6

8

10

12

14

Steenuilenmet

broedsucces

Steenuilenzonder

broedsucces

Geensteenuilen

Verschil in afrasterpaaltjes (langs wegen) tussen de drie broedsuccescategorieën

Weinigafrasterpaaltjes

Veelafrasterpaaltjes

Figuur 3.11: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven

waarbij sprake is van respectievelijk weinig of veel afrasterpaaltjes (langs

wegen).

Figuur 3.10: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n=

26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt de

gemiddelde lengte afrasterring (paaltjes) op de voor dit

onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de

aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.

Page 25: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Solitaire boom

Beschrijving: bewust geplant of overblijfsel van bosje of houtwal. Net als een bomenlaan vervullen

solitaire bomen voor steenuilen een voedselbron en nest- of roestgelegenheid. Solitaire bomen zijn

vaak eik, iep, beuk, noot of kastanje. Een raster om de boom beschermt deze tegen vraat en biedt

een vluchtplek voor jonge uilen.

Foto: voorbeeld van een solitaire boom

Figuur 3.12: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt het gemiddelde aantal solitaire bomen op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) positieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,000)

Page 26: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Organische stapel

Beschrijving: ophoping van hout, plantenresten en ander organisch materiaal. Indien de hoop er

langere tijd ligt, begint de onderkant te verteren en wordt de stapel lager. Kruidplanten kunnen

onder de stapel uitgroeien en indien de stapel voldoende rust krijgt kunnen er struiken bovenop

ontwikkelen. Hierdoor begint de organische stapel op struweel te lijken.

Foto: voorbeeld van een stapel van organisch materiaal

Figuur 3.13: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n = 25) wordt het gemiddelde aantal organische stapels op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale logistische regressie analyse is een significant (P<0,05) negatieve correlatie met de aanwezigheid en het broedsucces aangetoond (P = 0,018)

Page 27: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Anorganische stapel

Beschrijving: Voornamelijk belangrijk als schuilplek voor muizen. Een anorganische stapel dicht bij

een voedselbron voor de prooidieren is daarom van meer waarde dan een rommelhoop ergens op

een willekeurige plaats.

Foto: voorbeeld van een anorganische stapel

Figuur 3.14: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt het gemiddelde aantal anorganische stapels op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een

ordinale logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces

aangetoond.

Page 28: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Schuilplekken

Beschrijving: Net als natuurlijke holten in bijvoorbeeld bomen kunnen ook kleine ruimtes in schuren,

hokken of stallen door de steenuil gebruikt worden als nest of roestplaats. Ze kunnen nesten onder

losliggende dakpannen, achter de windveer, onder de onderste rij dakpannen of onder rieten- of

golfplaten dak. Invliegopening moet minimaal een diameter van zeven centimeter hebben.

Foto: voorbeeld van een schuilplek in een gebouw

Figuur 3.15: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt het gemiddelde aantal schuilplekken op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.

Page 29: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Waterbak

Beschrijving: door (in broedtijd) kippengaas over de rand van de bak te vouwen of een plank in het

water te leggen kunnen uilen er uit klimmen wanneer ze in het water zijn gevallen.

Foto: voorbeeld van een waterbak

Figuur 3.16: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt het gemiddelde aantal waterbakken op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.

Page 30: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Predatoren

Beschrijving: van nature zijn honden en katten predatoren en ‘spelen’ soms met jonge steenuilen.

Hierdoor kunnen de uilen (ernstig) gewond raken of overlijden. Honden en katten vormen geen

bedreiging voor volwassen uilen maar ze kunnen wel ten prooi vallen aan roofvogels zoals bosuilen.

Foto: voorbeelden van predatoren van de steenuil

Figuur 3.17: Per categorie broedsucces (Uilen met broedsucces: n= 26, Uilen zonder broedsucces: n = 26, Geen uilen: n =

25) wordt het gemiddelde aantal predatoren op de voor dit onderzoek bezochte erven weergegeven. Met een ordinale

logistische regressie analyse is geen significante correlatie met de aanwezigheid of en het broedsucces aangetoond.

Page 31: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Wegverkeer

Beschrijving: steenuilen die tijdens de jacht laagvliegend een weg oversteken kunnen geschept

worden door een auto. Niet alleen drukke wegen, maar ook rustige landbouwwegen eisen hun tol.

Foto: voorbeelden van een drukke weg met veel wegverkeer

.

Figuur 3.18: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven waarbij sprake is van respectievelijk weinig of veel wegverkeer.

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20

Steenuilen metbroedsucces

Steenuilen zonderbroedsucces

Geen steenuilen

Verschil in wegverkeer tussen de drie broedsuccescategorieën

Weinig wegverkeer

Veel wegverkeer

Page 32: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Bestrijdingsmiddelen

Beschrijving: onder bestrijdingsmiddelen wordt o.a. verstaan: muizen- en rattengif, insecticiden,

herbiciden en ontwormingsmiddelen. Indirect kunnen deze middelen een gevaar vormen voor de

steenuil. Wanneer de steenuil een vergiftigde muis of insect eet wordt het gif opgeslagen in het vet.

Het vrouwtje geeft bovendien gif door aan de eieren. Hierdoor zijn niet direct de gevolgen van gif

zichtbaar. Echter wanneer voedselschaarste heerst worden de vetreserves aangesproken en komt

het gif vrij waardoor het uiltje kan overlijden. Bestrijdingsmiddelen kunnen ook het embryo in eieren

doden waardoor de eieren niet uitkomen.

Foto: voorbeelden van een doos met muizengif

Figuur 3.19: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven waarbij sprake is van respectievelijk geen of wel bestrijdingsmiddelen.

0

5

10

15

20

Steenuilenmet

broedsucces

Steenuilenzonder

broedsucces

Geensteenuilen

Verschil in bestrijdingsmiddelen tussen de drie broedsuccescategorieën

Geenbestrijdingsmiddelen

Welbestrijdingsmiddelen

Page 33: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Muizen(plaag)

Beschrijving: wegens de grote energiewaarde die muizen bevatten in vergelijking met insecten,

vormen muizen een belangrijk deel van het steenuilendieet. Mochten de muizen zichzelf niet laten

zien dan verraden ze alsnog vaak hun aanwezigheid door de holen die ze graven.

Foto: voorbeeld van muizenhol

Figuur 3.20: Per categorie broedsucces wordt het aantal erven weergegeven waarbij sprake is van respectievelijk geen of wel muizen.

0

5

10

15

20

25

Steenuilen metbroedsucces

Steenuilen zonderbroedsucces

Geen steenuilen

Verschil in muizen tussen de drie broedsuccescategorieën

Wel muizen

Geen muizen

Page 34: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

3.2 Classificatie erven De score ‘uitstekend’ is gegeven aan drie erven van de categorie erven met broedsucces, twee aan

de categorie erven zonder broedsucces en één aan de categorie erven zonder steenuilen.

De score ‘slecht’ is gegeven aan geen enkel erf van de categorie erven met broedsucces, aan vier

erven van de categorie erven zonder broedsucces en vier aan erven van de categorie erven zonder

steenuilen. Bij alle drie de categorieën is de score ‘voldoende’ het meest gescoord zie, tabel 3.2.

Score

erfclassificatie

Erven met

broedsucces

Erven zonder

broedsucces

Erven zonder

steenuilen

Totaal

Slecht (5) 4 4 8

Ontoereikend (4) 5 6 4 15

Voldoende (3) 10 9 12 31

Goed (2) 8 5 4 17

Uitstekend (1) 3 2 1 6

Totaal 26 26 25 77

De trendlijn laat zien dat de erfclassificatie eenzelfde verloop heeft als de broedsuccescategorieën,

zie figuur 3.21.

Figuur 3.21 Spreidingsdiagram broedsucces versus gegeven cijfers erven

0

1

2

3

0 1 2 3 4 5

Bro

ed

succ

es

ste

en

uil

Cijfer erven

Broedsucces steenuil

Broedsucces

Lineair (Broedsucces)

“Elke ochtend kijk ik uit het raam of ik mijn steenuil weer zie zitten.”

Tabel 3.2 Overzicht van het aantal erven in elke broedsuccescategorie en de toegekende scores met de erf categorisering (1 tot en met 5)

Page 35: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

3.3 Meest geschikte erven De drie meest geschikte erven zijn uitgekozen vanwege de grote variatie die er te vinden was, het

algemeen kleinschalige landschapsgebruik en hoge voedselrijkdom. Het eerste erf van de drie is

voornamelijk gekozen vanwege de verschillende begrazingsdruk en variatie daarin, het tweede erf is

voornamelijk gekozen door de aanwezigheid van een grote variatie in vegetatie en het derde erf is

voornamelijk gekozen vanwege de grote hoeveelheid oude fruitbomen met holtes. Een uitgebreide

toelichting van de drie meest geschikte erven zijn terug te vinden in bijlage 4.

3.4 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (ArcGIS kaarten).

Door het vergelijken van de ArcGIS kaarten, zie bijlage 4, is gebleken dat er geen verbanden in

inrichting van de erven aangetoond kunnen worden door de kaarten visueel te analyseren. Ook

eventuele inrichtingsverschillen tussen de drie broedsuccescategorieën konden niet uit de

luchtopnamen worden afgeleid.

Page 36: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

4. Discussie

4.1 Invloed biotoopelementen op broedsucces De resultaten van dit onderzoek tonen aan dat zowel moes- of bloementuin als organische stapels

negatief gecorreleerd zijn met de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuil. Naarmate de

oppervlakten en aantallen van deze biotoopelementen toenemen heeft dit negatieve gevolgen op de

aanwezigheid en het broedsucces van de steenuil. Het is opvallend dat deze negatieve correlatie is

aangetoond, terwijl van beiden een positieve invloed werd verwacht. Uit literatuuronderzoek bleek

dat moes- of bloementuinen een positief effect zou hebben op het broedsucces van de steenuil

aangezien bloemen insecten aantrekken (Burgers, 2009). Ook een organische stapel trekt muizen en

insecten aan en kan bovendien als schuilplaats dienen voor steenuilen (Burgers, 2009). Hoewel een

kleine moes-of bloementuin bij kan dragen aan de variatie in het landschap, kunnen deze tuinen wel

als nadeel hebben dat ze vaak strak aangelegd zijn en regelmatig bewerkt en/of bespoten worden.

Bovendien wordt ongewenste vegetatie (onkruid) vaak verwijderd uit de tuin, terwijl dit juist

positieve een bijdrage levert aan de aanwezigheid van prooidieren. Voor de bestrijding van het

onkruid en van de prooidieren die deze vegetatie aantrekt worden in sommige moes- of

bloementuinen pesticide of herbicide gebruikt. Dit alles heeft een negatief effect op het aantal

prooidieren in moes-of bloementuinen waardoor het ook de steenuil negatief beïnvloedt. Hierdoor

kan verklaard worden waarom grotere moes- of bloementuinen niet gunstig zijn ten behoeve van de

aanwezigheid en het broedsucces van de steenuil.

Net als voor de moes-of bloementuin blijkt uit dit onderzoek dat ook een te groot aantal organische

stapels een negatieve invloed heeft op de steenuil. Waarom dit verschijnsel werd waargenomen kan

niet verklaard worden.

Van waterbakken, predatoren en wegverkeer werd verwacht dat deze een negatieve invloed hebben

op de steenuil. Tijdens de erfbezoeken bleken predatoren en waterbakken echter op bijna alle erven

voor te komen. Aangezien deze potentiële bedreigingen in alle drie de broedsuccescategorieën

frequent voorkomen is niet aangetoond dat waterbakken en predatoren een significante invloed

hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilen.

Bij de predatoren lijkt het echter het geval dat bij een hoeveelheid van drie honden en/of katten

vaker een mislukt broedsucces waargenomen wordt dan wanneer er hooguit twee honden en/of

katten in het steenuilenterritorium voorkomen. Wanneer een bosuil voor komt in het territorium van

de steenuil, komen overwegend geen steenuilen voor op het erf. Het verschil tussen de bosuil als

predator of honden en katten heeft te maken met het feit dat de bosuil actief jaagt op zijn prooien,

waarvan de steenuil deel uit maakt (LeGouar et al., 2009). Honden en katten hoeven echter niet te

jagen voor hun voedsel maar ‘spelen’ in de meeste gevallen met de jonge steenuilen. Hierbij hebben

de jonge uilen soms nog de mogelijkheid zich ergens te verschuilen (mits deze voorzieningen

aanwezig zijn). Gezonde adulte uilen kunnen makkelijker ontkomen aan honden en katten vanwege

hun vliegvermogen, maar zullen aan een bosuil niet zomaar kunnen ontkomen.

“Mijn steenuil herkent mij ook.

Telkens als ik buiten ben blijft hij gewoon zitten, maar bij een vreemde vliegt hij meteen weg.”

Page 37: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Behalve predatoren kunnen ook waterbakken voor slachtoffers zorgen onder de steenuilen. Het zijn

met name de jonge uilen die hierin verdrinken. Aangezien dit voornamelijk pas uitgevlogen jongen

zijn, zijn deze drenkelingen niet verrekend in het broedsucces van een nest. Omdat dit geen invloed

heeft op de bekende broedgegevens, kan niet aangetoond worden dat waterbakken invloed hebben

op het broedsucces.

In tegenstelling tot predatoren en waterbakken heeft wegverkeer wel een significant effect op de

aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen. Tegenstrijdig met de verwachting heeft

wegverkeer juist een positieve correlatie. Dit houdt in dat bij erven waarop steenuilen goed broeden

het gemiddeld drukker is op de wegen dan bij de erven waar niet succesvol wordt gebroed of waar

geen steenuilen zitten. Hoewel de uilen aangereden kunnen worden bij het oversteken of foerageren

langs wegen, worden op een drukke weg ook meer andere dieren aangereden. Als de karkassen

langs de kant van de weg blijven liggen komen hier insecten op af, welke vervolgens als voedsel voor

steenuilen kunnen dienen. Dat drukke wegen zorgen voor een groter voedselaanbod zal

waarschijnlijk voor de steenuil gunstiger zijn dan het gevaar om zelf aangereden te worden.

Eenzelfde relatie is gevonden tussen het jachtgebied van kerkuilen en wegbermen (De Jong, 2013)

Bomenlanen, heggen en solitaire bomen hebben een positieve invloed op het broedsucces en/of de

aanwezigheid van steenuilen. Deze biotoopelementen zijn een goede schuilplek tegen predatoren.

Ook vormen ze een goede voedselbron voor de steenuil. Heggen, solitaire bomen, fruit- en

notenbomen trekken veel insecten aan waardoor deze elementen een goede voedselbron zijn voor

de steenuilen (Soortenstandaard steenuil, 2012).

Het gebruik van herbiciden en pesticiden zorgt voor een afname in de beschikbare hoeveelheid

voedsel van de prooidieren of de prooidieren overlijden zelf direct aan de gevolgen van deze giffen.

Dit heeft voor de steenuil als gevolg dat de beschikbare hoeveelheid voedsel afneemt. Ook loopt de

steenuil zelf kans op een mislukt broedsucces of om zelf te overlijden aan de indirecte gevolgen van

bestrijdingsmiddelen. In tegenstelling tot deze theorie werd in dit onderzoek gevonden dat

steenuilen op erven waar bestrijdingsmiddelen worden gebruikt significant vaker voorkomen en

broeden dan op erven die gif vrij zijn. Aangezien geen verschillen zijn gevonden in de aan-, of

afwezigheid van muizen tussen verschillende broedsuccescategorieën en de erven waar

bestrijdingsmiddelen gebruikt worden (voornamelijk preventief), kan niet verklaard worden waarom

het gebruik van bestrijdingsmiddelen significant gecorreleerd is met de aanwezigheid en het

broedsucces van de steenuilen.

Tegen de verwachtingen in bleken muizen, begraasde weide, struweel, kruidenrijk grasland,

boomgaard, akker, gemaaid grasland (gazon), afrasterpalen, anorganische stapels en schuilplekken

niet significant positief van belang te zijn voor de steenuilen. Muizen waren op vrijwel alle erven

aanwezig. In de periode waarin de erven zijn bezocht was er dus in alle drie de

broedsuccescategorieën voedsel aanwezig. Over de hoeveelheid muizen op de erven kan geen

uitspraak worden gedaan aangezien de kwantiteit vrijwel onmogelijk kan worden nagegaan.

Bovendien moet de steenuil ook de mogelijkheid hebben de muizen te kunnen vangen. Wanneer het

biotoop overwegend bestaat uit dichte en hoge vegetatie is het vrijwel onmogelijk voor de steenuil

om succesvol te jagen.

Page 38: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Of de invloed van struweel positief of negatief is, is afhankelijk van de rest van het biotoop. In een

open biotoop is de aanwezigheid van struweel een welkome afwisseling en biedt het schuilplaatsen

voor zowel muizen als steenuilen. Echter als het biotoop een vrij gesloten karakter heeft maakt het

struweel het biotoop alleen maar dichter. Dit kan verklaren waarom van struweel niet eenduidig

geconcludeerd kan worden dat het positief of negatief is voor de steenuil en waarom voor dit

biotoopelement geen significante invloed is aangetoond.

Een gemaaid grasland (gazon) kan in deze optiek gezien worden als het tegenovergestelde van

struweel. Wegens het open karakter maakt dit biotoopelement de jacht gemakkelijker. Echter door

de vaak kort gemaaide eentonige grasvlakte bevinden zich hier meestal weinig prooidieren zoals

insecten en muizen. Desondanks maakt het korte gras een gazon wel geschikt voor het prederen van

regenwormen (Beersma et al., 2007; Koch, 2007). Een mogelijke verklaring voor het feit dat er geen

uitgesproken positieve of negatieve invloed is, kan zijn dat de eentonigheid van gemaaid grasland

(gazon) een negatief effect heeft, maar de aanwezigheid van regenwormen weer juist een positief

effect.

Een anorganische stapel wordt door muizen als schuilplaats gebruikt en vaak komen insecten voor

tussen opgestapelde stenen, buizen of banden. Deze stapels kunnen ook als schuilplek dienen voor

de steenuilen, met name voor de jongen (Burgers, 2009). Een anorganische stapel heeft het meeste

effect als deze geplaatst is nabij voedselrijke plaatsen binnen het biotoop. Echter aangezien de

locatie van anorganische stapels in dit onderzoek niet meegenomen is, kan de mogelijke invloed van

anorganische stapels niet aangetoond worden.

In alle drie de broedsuccescategorieën zijn er op erven gemiddeld drie tot vier plaatsen waar het

steenuiltje zich in een gebouw of onder overkapping kan verschuilen. Dat dit aantal in vrijwel alle

categorieën gelijk is geeft aan dat er geen specifieke invloed van schuilplaatsen gevonden is.

Verwacht wordt dat het aantal schuilplekken slechts een geringe waarde heeft voor de steenuil

aangezien de nestkast vaak voldoende beschutting geeft. Tijdens de erfbezoeken zijn er vele

verschillen waargenomen binnen de biotoopelementen begraasde weide, kruidenrijk grasland,

boomgaard en akker. Zo werd bijvoorbeeld het merendeel van de weilanden intensief begraasd

waardoor er vrijwel alleen erg kort gras stond. In een aantal gevallen waar een extensieve

begraasdruk heerste werden veel meer verschillende kruiden gevonden dan op de intensief

begraasde weilanden. Hoewel beide dankzij de mest van de dieren wel insecten aan kunnen trekken,

komen er beduidend meer prooidieren af op weilanden met lage graasdruk (Burgers, 2009). Een

intensief begraasde weide is voor steenuilen niet interessant en neemt ruimte in die anders gebruikt

zou kunnen worden voor een biotoopelement wat voor de steenuil meerwaarde heeft. Begraasde

weilanden worden vaak begrensd door afrasterpalen. Voor de steenuil vervullen deze palen een

belangrijke functie als uitkijkpost bij het foerageren (Burgers, 2009). In dit onderzoek is echter niet

aangetoond dat afrasterpalen een significante invloed hebben op de aanwezigheid en het

broedsucces van steenuilen, tenzij deze naast wegen staan. Afrasterpalen op deze locaties zijn

negatief gecorreleerd aan het broedsucces van de steenuilen, mogelijk door een hoger aantal

verkeersslachtoffers.

Page 39: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Bij het element kruidenrijk grasland waren verschillende gradaties te zien in zowel het aantal

verschillende kruiden als oppervlakte van het grasland. Waar bij sommige graslanden de grasmat

regelmatig onderbroken werd door andere kruidachtige vegetatie, was in andere gevallen vrijwel

geen korte grasmat meer te bekennen tussen het rijke arsenaal aan kruiden. De lengte van de

verschillende kruidenrijke graslanden varieerde van enkele centimeters tot kniehoogte. Met name de

dichte, hoog groeiende graslanden zijn niet gunstig voor de steenuil. Hoewel ze wel degelijk muizen

en insecten aantrekken, is het gras te hoog voor de steenuilen om in te jagen (mag tot maximaal 30

cm zijn) (Burgers, 2009). Variatie in groeihoogte binnen een grasland kan het gebied geschikter

maken, doordat de hoge vegetatie meer prooidieren aantrekt en de lagere vegetatie de predatie

ervan mogelijk maakt.

In het geval van boomgaarden zit de variatie met name in het doel van de boomgaard. Bij

particulieren die een (fruit)boomgaard op het erf hebben lag onder deze boomgaard vaak een

grasmat die in enkele gevallen begraasd werd. Bij een boomgaard van een teler waren de bomen

dicht op elkaar geplant en geen of nauwelijks gras aanwezig onder de bomen. Begrazing is bij de teler

nooit van toepassing. Bovendien is er een aanzienlijke kans dat de telers pesticiden gebruiken ter

voorkoming van vraatschade door insecten. Een productieboomgaard zal voor een steenuil dus

weinig bijdragen of zelfs een negatief effect hebben op het broedsucces, wanneer giffen worden

gebruikt. Veel particuliere boomgaarden kunnen wel van betekenis zijn voor de steenuilen, omdat

deze voedsel, schuilplekken en uitkijkposten bieden.

Op akkers kunnen verschillende gewassen worden geteeld. De bijdrage die een akker kan leveren

aan het overlevingssucces van steenuilen is grotendeels afhankelijk van het gewas wat erop wordt

geteeld. Zo zijn met name maisplanten en granen zoals gerst, rogge en tarwe erg interessant voor

insecten, muizen en kleine vogels. Bij het verbouwen van aardappels daarentegen worden vaak erg

veel gifstoffen gebruikt met negatieve gevolgen voor de steenuil. Onafhankelijk van het geteelde

gewas wordt niet de gehele akker, maar enkel de akkerrand door de steenuil gebruikt om te

foerageren. Dit heeft ermee te maken dat de steenuil jaagt vanaf uitkijkposten (Burgers, 2009) en

deze in een akker niet of nauwelijks aanwezig zijn. Bovendien groeien vele gewassen te hoog voor de

steenuil om in te kunnen jagen.

Door de grote verschillen binnen deze biotoopelementen wordt de waarde van de varianten die

positief zijn voor de steenuilen afgezwakt door de varianten die een neutraal of negatief effect

hebben op het succes van de steenuilen. Vanwege deze variatie kan verklaard worden waarom deze

biotoopelementen geen significante invloed lijken te hebben op de aanwezigheid en het broedsucces

van de steenuil, ondanks dat dit wel verwacht werd.

4.2 Classificatie erven Uit figuur 3.2 is af te leiden dat de steenuil erven met broedsucces het hoogste cijfer krijgen, gevolgd

door steenuil erven zonder broedsucces en erven zonder steenuilen. Dit wordt ook bevestigd door de

trendlijn in figuur 3.3. Lokale factoren worden niet meegenomen in de gegeven cijfers, maar kunnen

wel van goede invloed zijn. Deze factoren kunnen muizenplagen, predatoren, gif et cetera zijn. Toch

bevestigen de trendlijn dat de cijfers en het broedsucces gecorreleerd zijn. Hiermee is gevalideerd

dat de onderzoekers in staat zijn om een erf te beoordelen aan de hand van erffoto’s en een

erfbezoek en dat deze beoordeling strookt met de werkelijke gegevens.

Page 40: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

4.3 De drie beste erven Eerste van de drie meest ideale erven

Dit erf is gekozen vanwege de variatie aan biotoopelementen. Er zijn veel verschillende weitjes met

begrazing. Er zijn struwelen en veel hooiopslag en strobalen. Dit is gunstig voor de muizen in dit

leefgebied. Verder zijn er ook solitaire bomen, takkenhopen en afrasterpalen aanwezig. Deze

aanwezige elementen komen de steenuil ten goede.

Figuur 2 Drie foto´s en een ArcGIS kaart met daarop, in volgorde van boven naar onder: bovenaanzicht biotoop; struweel en grasgazon; struweel, takkenhopen en boomperceel; begraasde weide, vijver en solitaire bomen.

Page 41: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

20

Tweede van de drie meest ideale erven

Dit erf is gekozen vanwege de kleinschaligheid en de aanwezigheid van alle gunstige

biotoopelementen. Zo zijn er weitjes met een verschillende begrazingsdruk waardoor er

verschillende gradaties en hoogtes in de weitjes ontstaan. Dit heeft verschillende soorten flora en

fauna tot gevolg. Die diversiteit is gunstig voor de steenuil. Verder zijn er ook veel takkenhopen,

fruitbomen, boomgaarden en struwelen aanwezig. Deze elementen herbergen veel insecten, muizen

en vogels waar de steenuil profijt van heeft.

Figuur 3 Drie foto´s en een ArcGIS kaart met daarop, in volgorde van boven naar onder: bovenaanzicht biotoop; boomgaard; begraasde weide met mesthoop en takkenhopen; extensiever begraasde weide en struweel.

Page 42: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

Derde van de drie meest ideale erven

Dit erf is gekozen vanwege de kleinschaligheid en de aanwezigheid van een begraasde oude

boomgaard. Er is een grote oude boomgaard die extensief begraasd wordt door paarden. Hierdoor

ontstaan er gradaties in de vegetatie. De oude fruitbomen die er staan bevatten vele holtes en het

fruit dat valt wordt niet opgeraapt. Vele insecten, muizen en vogels komen op dit rottend fruit af.

Ook zijn er vele takkenhopen, stenenhopen en rommelhoekjes aanwezig waar muizen in zitten.

Figuur 4 Drie foto´s en een ArcGIS kaart met daarop, in volgorde van boven naar onder: bovenaanzicht biotoop; begraasde boomgaard; begraasde weide; extensiever begraasde boomgaard met rommelstapels.

Page 43: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

4.4 Het ideale biotoop Het ideale biotoop is weergegeven in figuur 4.1. In de figuur is te zien dat er takkenhopen bij de poel,

bij het struweel en onder de boom met de nestkast liggen. Deze locaties zijn gekozen, zodat

prooidieren zoals muizen een schuilplaats hebben in de buurt van een voedselbron, maar ook bieden

takkenhopen beschutting voor jonge steenuilen wanneer deze uit de nestkast zijn gevallen (Boelée,

2014). Op het erf zijn een aantal schuurtjes te vinden, aangegeven als bebouwing, welke als

schuilplaats dienen. Bij deze schuurtjes bevindt zich meestal een stapel strobalen of hooibalen welke

aantrekkelijk zijn voor muizen. Vanwege de regenwormen en de insecten in de achtertuin, hangt de

nestkast redelijk dicht bij het gazon (Stroeken, 2013). Op de akkers is bewust gekozen voor de

weergegeven gewassen aangezien deze muizen en grotere insecten aantrekken (Burgers, 2009). De

meeste afrastering van de verschillende velden is gedaan met behulp van paaltjes. Deze dienen als

uitkijkpost voor de steenuil tijdens het jagen (Burgers, 2009). Ook zijn er hier en daar knotbomen en

fruitbomen geplaatst, dit is omdat de steenuil knotbomen als natuurlijke roest- en nestplaats

gebruikt. De fruit- en notenbomen zijn geplaatst omdat deze grote aantallen insecten aantrekken,

welke een goede voedselbron zijn voor de steenuil (Stroeken, 2013). Een groot gedeelte van de

velden wordt beweid in verschillende gradaties, waardoor er een verscheidenheid aan vegetatie

ontstaat en daardoor veel insecten en muizen aangetrokken worden (Burgers, 2009).

“We hebben onze tuin op de schop genomen en ideaal ingericht voor onze steenuil.

Elke aanpassing van de tuin en het maaibeheer doen we voor de steenuil.”

Page 44: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

44

Figuur 4.1 Het ideale biotoop, de cirkel heeft een diameter van 300m, wat overeen komt met het territorium van een steenuil

Page 45: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

45

4.5 Erfcategorie bepaling aan de hand van luchtopnamen (GIS kaarten) Dat het niet mogelijk is vanuit een satellietbeeld erven in te delen in een van de

broedsuccescategorieën (wel broedsucces, geen broedsucces, geen steenuilen), kan worden

verklaard doordat op deze overzichtskaarten alleen de grote oppervlakten (bijvoorbeeld akkers of

begraasde weide) duidelijk weergegeven worden. Voor een steenuil kunnen juist de wat kleinere

biotoopelementen, die op de luchtopnamen niet te zien zijn (bijvoorbeeld een solitaire boom of

afrasterpaaltjes) een groot verschil maken. Daarom kunnen de erven dus niet enkel aan de hand van

deze luchtopnamen ingedeeld worden in een van de broedsuccescategorieën. Het is ook niet

mogelijk om op deze manier de kwaliteit van een erf te bepalen.

4.6 Effectiviteit van de reeds uitgevoerde maatregelen Gedurende het onderzoek naar de effectiviteit van het aanleggen van biotoopelementen voor het

broedsucces van de steenuilen op het betreffende erf, is gebleken dat de beschikbare data niet

toereikend is voor een betrouwbaar advies. Er zijn ongeveer 250 erven bekend waarop

biotoopelementen zijn aangelegd voor de steenuil en waarvan het broedsucces over de afgelopen

zes jaar bekend is. Van deze 250 erven zijn er 35 erven waar vanaf 2008 aanpassingen aan de

inrichting zijn gedaan. Het is echter van belang om van enkele jaren voor de aanpassingen

referentiedata te hebben wat betreft aanwezigheid en broedsucces van de steenuil zodat nagegaan

kan worden of verbetering of verslechtering van de aanwezigheid en broedsucces daadwerkelijk aan

de veranderingen in inrichting heeft gelegen. Het maximale wat er bij de data mogelijk was is twee

jaar referentie aangezien er anders na de toepassing van de subsidie geen controlejaren meer zijn

waarin gekeken kan worden of het broedsucces veranderd is. Hierdoor konden alleen de twaalf

erven waar in 2010 biotoopelementen zijn aangelegd, gebruikt worden voor dit onderzoek. Na het

bestuderen van de data van het broedsucces van deze twaalf erven bleken er slechts twee erven te

zijn waar een aanzienlijke verandering in broedsucces waargenomen is vanaf het jaar 2010. Mogelijk

is de vernieuwde inrichting hiervoor de reden geweest, maar om dit statistisch te kunnen toetsen is

er broedsucces data van vele opeenvolgende jaren nodig. Verder heeft aanleg van biotoopelementen

meestal niet in hetzelfde jaar al effect op de steenuilen, afhankelijk van het geen dat aangepast

wordt op het erf. De aanplant van een bomenrij bijvoorbeeld heeft een aantal jaar nodig om uit te

groeien en tot volledige effectiviteit te komen. Indien deze (groei)periode meegenomen zou worden

waren er helemaal geen erven in aanmerking gekomen om dit te vergelijken. Om daadwerkelijk iets

te kunnen zeggen wat betreft het effect van aangelegde biotoopelementen zijn meerdere jaren aan

broedsuccesdata benodigd. Verwacht wordt ongeveer vijftien jaar, Deze periode wordt geadviseerd,

omdat er dan vijf referentiejaren beschikbaar zijn. Vervolgens een periode van vijf jaar waarin de

aanpassingen effectief kunnen worden of uit kunnen groeien en tenslotte vijf jaar die vergeleken

kunnen worden met de vijf jaar vooraf zodat er een uitspraak gedaan kan worden over de

effectiviteit van de aanpassingen.

Page 46: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

5. Conclusie In dit onderzoek is aangetoond, van alle geïnventariseerde biotoopelementen, dat wegverkeer,

bestrijdingsmiddelen, heg, bomenlaan en aantal solitaire bomen een significant positieve invloed

hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilen. Ook is aangetoond dat de

biotoopelementen afrasterpaal (langs wegen), moes- of bloementuin en organische stapel een

significant negatieve invloed hebben op de aanwezigheid en het broedsucces van steenuilen. Het is

niet mogelijk alleen aan de hand van luchtfoto’s te bepalen of een erf geschikt is als leefgebied voor

steenuilen. Een bezoek aan het erf en foto’s die ter plaatste gemaakt worden kunnen hier meer

duidelijkheid over geven. Wanneer een erf geschikt lijkt te zijn en er een broedgeval binnen twee

kilometer van het erf aanwezig is geeft dit nog geen garantie dat de steenuil zich op het erf zal

vestigen of goed broedsucces zal hebben. Andersom bekeken kan de steenuil het ook goed doen op

een erf wat in eerste instantie ongeschikt leek, denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van een

muizenplaag. Hoewel er wel een perfect biotoop bestaat betekent dit niet per definitie dat een goed

biotoop perfect moet zijn om goed broedsucces bij steenuilen te garanderen. Daarentegen betekent

het ook niet dat een biotoop met de juiste biotoopelementen per definitie bezet wordt door de

steenuil. Wel kan gezegd worden dat het perfecte biotoop een grote variatie aan kleinschalige

biotoopelementen bevat en vaak ‘rommelig’ is.

5.1. Aanbevelingen

5.1.1 Inrichting van een steenuilenerf Aanbevolen wordt om bij de inrichting van een erf veel verschillende biotoopelementen kleinschalig

aan te leggen zodat veel variatie in het landschap ontstaat en vele verschillende prooidieren van de

steenuil aanwezig zullen zijn. Met name solitaire (fruit-, noot- en knot)bomen zijn voor de steenuil

erg belangrijk als voedselvoorziening en schuilgelegenheid. Openingen in takkenhopen, buizenhopen,

stallen en schuurtjes bieden ook schuilgelegenheden. Gebruik geen pesticiden, herbiciden,

ontwormingsmiddelen voor grazers of andere giffen in het territorium of kies, indien noodzakelijk,

voor steenuilenvriendelijke bestrijdingsmiddelen. Wanneer in verband met huisdieren of grazers

waterbakken op het erf aanwezig zijn kan verdrinking van uilen worden voorkomen door voor een

ondiepe bak te kiezen waarin het water hooguit enkele centimeters hoog kan staan. In geval van een

diepere waterbak kan gaas of een houten plank over de rand en tot in het water ervoor zorgen dat

de uil weer uit de bak kan klimmen wanneer deze in het water is gevallen. Ook is het mogelijk een

anti-verdrinkbak te plaatsen. Een belangrijke bijdrage aan het verbeteren van het steenuilenbiotoop

is het enthousiasme van de uilenbeschermers. Deze kunnen daarmee de gastgevers aansporen om

een beter biotoop te creëren voor de steenuilen.

5.1.2 Vervolgonderzoek Voor het accuraat bepalen of het aanleggen van biotoopelementen op erven een positieve invloed

heeft gehad op de aanwezigheid en het broedsucces van de steenuilen, wordt aangeraden over een

periode van minimaal vijftien jaar broedsuccesdata van steenuilen te verzamelen. In dezelfde

periode dient ook gemonitord te worden welke biotoopelementen aangelegd worden op welke

erven en om welke oppervlakte, lengte of aantallen van dit biotoopelement het gaat. Door beide

data te vergelijken zou dan een uitspraak gedaan kunnen worden over het effect dat de aangelegde

biotoopelementen gehad hebben op het broedsucces en/of aanwezigheid van de steenuilen op het

desbetreffende erf.

Page 47: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

47

6. Literatuur

a. Ackermans, G., Bli, W., Van den Burg, A., & Bosgoed, M. (2007). Broedcyclus. In P. Beersma, W.

b. Ackermans, G., Beersma, W., Van den Burg, A., & Bosgoed, M. (2007). Kennismaking. In P.

Beersma, W. Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p. 7). Zutphen: Roodbont B.V.

Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (pp. 31, 35). Zutphen: Roodbont B.V.

Beersma, P., Beersma, W., & Van den Burg, A. (2007). Oorzaken van achteruitgang. In P. Beersma, W.

Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p. 43). Zutphen: Roodbont B.V.

Blitterswijk, H. van; Jacobs, F. & Jagers op Akkerhuis, G.A.J.M. (2009). Compenserende maatregelen

in 2009 voor steenuilen in de Waalsprong bij Nijmegen. Alterra rapport 1971, Wageningen UR.

Boelée, P. (2014). Steenuilproject Midden Zeeland 2007-2014. Bureau Natuurbelevenis,

www.natuurbelevenis.nl/steenuil.html. Kwadendamme 18 januari 2014.

Braat, C.; Sloothaak, J. & Schure, ter, F. (2012). 6.500 projecten voor een uitnodigend

groenerBrabant. Brabants Landschap, augustus 2012.

Burgers, R. (2009). Steenuil onder de pannen. Utrecht: drukkerij allprint.

Grinsven, A. A. (2013). Migratieplan Das en Steenuil. Gemeente Peel en Maas.

Hustings, F.; Borggreve, C.; Turnhou, C. & Thissen, J. (2013). Basisrapport voor de Rode Lijst Vogels

volgens Nederlandse en IUCN-criteria. SOVON onderzoeksrapport 2004/13. SOVON

Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.

Jong, J. de (2013). Biotoop gebruik van de Kerkuil in het broedseizoen in verschillende

landschapstypen, een telemetrisch onderzoek. Kerkuilen Werkgroep Nederland

Koch, W. (2007). Territorim verbeteren. In P. Beersma, W. Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p.

77). Zutphen: Roodbont B.V.

Laar, van de, J. & Fuchs, P. (2008). Dispersie en vestiging van jonge steenuilen. Limosa 81 (2008): 129-

138.

LeGouar, P.; Schekkerman, H.; van der Jeugd, H.; Noordwijk, A.; Stroeken, P.; Harxen, R. & Fuchs. P.

(2009). Overleving en dispersie van Nederlandse Steenuilen op grond van 35 jaar ringgegevens.

Athene 14.

Page 48: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

48

Sloothaak, J. & Gils, S. (2012). Vrijwillige bescherming steenuil en kerkuil in Noord-Brabant.

Jaarverslag, Brabants Landschap, Haaren.

Soortenstandaard steenuil 2012. Versie 1.0. december 2012. Dienst Regelingen, Ministerie van

Economische Zaken.

Stroeken, P. & Harxen, R. (2013). Wat schaft de pot? 10 jaar tellen en analyseren van prooidierresten

van de steenuil (in steenuilnesten). Athene 13.

Swormink, B. K. (2007). Leefgebied. In P. Beersma, W. Beersma, & A. Van den Burg, Steenuilen (p.

23). Zutphen: Roodont B.V.

Page 49: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

49

Bijlagen

De bijlagen bestaan uit:

Bijlage 1. De erfscan

Bijlage 2. Clustering van biotoopelementen

Bijlage 3. Kwaliteit scores van de bezochte erven

Bijlage 4 ArcGis kaarten

Bijlage 5 Resultaten ordinaal logistische regressie

Page 50: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

50

Bijlage 1. De erfscan Bijlage 1a: de originele erfscan

Page 51: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

51

Page 52: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

52

Page 53: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

53

Page 54: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

54

Page 55: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

55

Page 56: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

56

Page 57: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

57

Page 58: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

58

Bijlage 1b: de vereenvoudigde erfscan

Gegevens erfbewoner Naam:

Adres:

Postcode:

Woonplaats:

Telefoon:

E-mail:

Amersfoort-coördinaten erf:

Km-hok:

Gegevens scanner(s) Naam:

Functie en organisatie:

Adres:

Postcode:

Woonplaats:

Telefoon:

E-mail:

Datum bezoek

Page 59: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

59

Beschrijving territorium De territoriumscan heeft als doel om op systematische wijze de geschiktheid van een locatie

voor steenuilen in beeld te brengen. Dat betekent dat u het hele territorium in ogenschouw

neemt. In de regel is dit een gebied met een straal van 150 meter met de (mogelijke)

nestplaats als middelpunt. Dus niet alleen het erf/terrein van het adres wat u bezoekt!! Het

gebied dat een steenuilpaar kan gebruiken is ongeveer 10 hectare groot. Dit gebied wordt hier

met ‘territorium‘, ‘erf en omgeving’ of ‘locatie’ aangeduid. Met het erf wordt het deel met

gebouwen, (moes-)tuin, gazon, (kleine) boomgaard, bomenlaan en verharding bedoeld. Kleine

weitjes met paarden of hobbyvee rekenen we meestal ook tot het erf. Soms liggen er binnen

het territorium meerdere erven. Als u die niet ook bezoekt, kunt u daarvan wel de oppervlakte

en aantallen gebouwen vermelden, maar geen beoordeling van de nestgelegenheid al daar

maken.

Situatieschets van het (potentiële) territorium van steenuil

Luchtfoto (bij voorkeur van Bingmaps)

Page 60: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

60

Situatieschets erf

Overzichtsfoto’s erf

Page 61: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

61

Page 62: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

62

Kenmerken van bezocht erf

Historie erf en omgeving

Recente veranderingen in erfsituatie Korte beschrijving verandering Legenda

Bebouwing

- - = sterk afgenomen

- = afgenomen

o = geen verandering

+ = toegenomen

++ = sterk

toegenomen

Verharding

Beplanting

Grazige vegetaties

Page 63: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

63

Aanbod voedsel voor de steenuil binnen territorium Type

foerageergelegenheid

Oppervlakte,

lengte of

aantal

Opmerkingen

Grazige vegetaties

Gazon/(intensief) gemaaid

grasland

Gras onder fruitbomen

Paardenweide

Weide met schapen/geiten

Weide met koeien extensief

gebruik

Intensief gebruikt grasland

Hooiland (2 of 3x

maaien/jaar)/kruidenrijk grasland

Extensieve bermen, slootkanten,

zomen

Bomen en struiken

Boomgaard/fruit- en notenbomen

Solitaire bomen

Knotwilgen

Bomenrij

Struweel

Bos(je)

Haag (vrij uitgroeiend, ruig)

Knipheg

Andere foerageergelegenheid

Moestuin- en/of bloementuin

Akker/bouwland+gewastype

Takkenril

Houtstapel (is ook schuilplek)

Holle buizen hoop (is ook

schuilplek)

Stenenhoop

Muizenruiter e.d.

Open mestopslag

Uitkijkposten

Page 64: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

64

Aanbod schuil- en/of roestgelegenheid binnen territorium Type schuilgelegenheid Aantal Opmerkingen

Toegankelijke stallen/schuren

Toegankelijke nokken van

gebouwen

Dakgoot met gat

Houtstapel (is ook

voedselvoorziening)

Holle buizen hoop (is ook

voedselvoorziening)

Nestkast

Boomholten

Overige schuilplaatsen

Bedreigingen voor de steenuil Mogelijke bedreiging Aantal of doorhalen wat

niet van toepassing is

Opmerkingen

Wegverkeer weinig/gemiddeld/veel

Treinverkeer geen/weinig/gemiddeld/veel

Waterbakken

Verstoring (recreanten

bijvoorbeeld)

geen/weinig/gemiddeld/veel

Gebruik vergiften en/of

bestrijdingsmiddelen

ja/nee

Katten, honden

Bosuilen

Conclusie

Page 65: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

65

Bijlage 2. Clustering van biotoopelementen

De informatie weergegeven in dit document bestaat uit een combinatie van bevindingen en ervaring

gedurende het veldwerk en gegevens uit: Steenuil onder de pannen (Burgers, 2009).

Gemaaid grasland

- Gras gazon: goed onderhouden, zeer kort gemaaide grasmat. Hierin zijn weinig kruiden

aanwezig waardoor er weinig insecten en muizen zitten. Wel komen in en onder het gras van

een gazon regenwormen voor.

- Hooigrasland: grasland waarop een grasmengsel wordt ingezaaid om enkele weken tot

maanden later gemaaid te worden. Het maaisel wordt gedroogd waardoor hooi ontstaat

voor het (bijvoeren) van grazers. Hooilanden worden vaak bemest om de groei te bevorderen.

Kruidenrijk grasland

- Kruidenzoom gazon: rand van het gazon wordt slechts enkele keren per jaar (meestal alleen

in zomer één tot drie keer) gemaaid waardoor een hogere kruidenrand ontwikkeld. Deze trekt

verschillende insecten en muizen aan.

- Kruidenrijk graslandperceel: grasland waarin veel kruiden voorkomen die variëren in

structuur en lengte. Veldmuis prefereert kruiden tussen tien en dertig cm hoog. Voor

steenuilen zijn ook plekken met korte vegetatie van belang voor het vangen van de prooi.

- Kruidenrand bouwland: een rand (minimaal drie meter breed en vijftig meter lang) van een

productieperceel. Deze rand wordt niet gebruikt voor productie, maar er is een kruidenrijke

rand waarop een mengsel rijk aan kruiden is ingezaaid.

- Braakstrook bouwland: rand (minimaal tien meter breed en vijftig meter lang) van een

bouwlandperceel. Op deze rand vindt geen teelt en bemesting plaats. Hier vindt spontane

ontwikkeling van vegetatie plaats.

Begraasde weide

- Paardenweide

- Schapen/geiten weide

- Runderweide

Boomgaard

- Weitje hoogstamboomgaard

- (fruit- of noten)bomenperceel

Struweel

- Struweel: kenmerkend voor struwelen is de overheersing van struiken die tussen één en vijf

meter hoog zijn (meidoorn, sleedoorn, vlier, kornoelje, grauwe wilg en braam. Daarnaast

grasland waar periodiek of permanent extensief beweid

wordt door paarden, schapen en/of geiten is positief voor

steenuilen (mits de dieren geen ontwormingsmiddelen

toegediend krijgen). Er ontstaan ruigten in het kort

afgegraasde weiland welke net als de mest van de grazers

prooidieren aantrekt. Er zijn geen ruigten in een te intensief

beweid grasland, waardoor prooidieren uit het weitje

verdwijnen.

een grasland waarop verschillende fruitbomen staan.

Insecten komen af op het fruit en de bloemen. Vaak

wordt het weitje begraasd of komen er vele kruiden

voor. Kruiden en uitwerpselen van de grazers trekken

insecten aan.

Page 66: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

66

komen er ook klimplanten voor zoals hop, kamperfoelie en bosrank. Met name vroeger

diende struweel als perceelscheiding.

- Houtwal/houtsingel: houtwallen en houtsingels zijn smalle houtopstanden welke begroeid

zijn met struiken en bomen. Een ideale houtwal of houtsingel is minimaal 10 meter breed.

Moes- en bloementuin

- Moes en bloementuin: Strak onderhouden tuin die vooral bestaat uit oogstbare vegetatie

en vegetatie voor de sier. In bloementuinen staan veel planten en struiken waaronder vaak

vlinderstruiken.

Akker

- Graanveldje erf: gedeelte van het erf wat ingezaaid is met een overstaand zomergraan zoals

rogge, gerst of haver. Deze granen trekken muizen aan, maar ook vinken, mussen en gorzen

komen hier op af.

- Akker: bouwland (meestal aanzienlijke oppervlakte) waarop verschillende gewassen

ingezaaid kunnen worden. Afhankelijk van het gewas en het wel of niet gebruiken van giffen

en bemesting kan de waarde van een akker als voedselaanbod wat muizen en insecten

betreft erg variëren. Met name overstaand zomergraan waaronder rogge, gerst en haver

trekken veel muizen en kleine vogels aan.

Bomenlaan

- Bomenlaan: Er kunnen vele verschillende insecten op en in bomen leven waardoor de bomen

een goede voedselbron vormen voor steenuilen. Daarnaast bieden holten of nestkasten nest-

en roestgelegenheden. Bomenlanen bestaan voornamelijk uit linde, populier, beuk of eik.

Heg

- Knipheg: Strak uitziend lijnvormig element van tegen elkaar geplante struiken. Veelal buxus,

liguster of haagbeuk welke blokvormig worden geknipt. Staan veelal om gazons en

(moes)tuinen.

- Vlechtheg: haag waarvan de verschillende struiken in elkaar gevlochten zijn. Het vlechten

van hagen is een oude traditie die vooral in de Maasvallei en Achterhoek voorkomt.

- Hoge heg langs wegen: heeft dezelfde voedsel- en schuilfuncties als elke andere heg, maar

voorkomt daarnaast aanrijdingen van steenuilen door auto’s omdat de steenuilen niet laag

over de weg kunnen vliegen.

- Haag: struiken zoals meidoorn, sleedoorn, Gelderse roos, haagbeuk of vuilboom. Wanneer

niet gesnoeid, kunnen ze hoog en breed uitgroeien. Hagen hoger en breder dan vier meter

hebben de meeste natuurwaarde. één haag kan uit meerdere struiken bestaan (meestal twee

tot drie per meter).

Afrasterpaaltjes

- Uitkijkpost/afrasterpaaltjes: Afrasterpaaltjes worden niet gebruikt om te rusten maar als

overzicht naar prooien in het jachtgebied. Vaak worden als uitkijkpost afrasterpaaltjes

rondom weilanden of hoge houtstapels gebruikt.

Solitaire boom

- Fruit- of notenboom: oude fruit- en notenbomen hebben vaak een dikke stam en zijtakken.

Hierin kunnen holten ontstaan die na verloop van tijd groot genoeg zijn voor steenuilen om

erin te kunnen broeden en roesten.

- Knotboom: dit is vaak een wilg, maar ook elzen, essen, eiken, linden, Spaanse aken,

populieren, haagbeuken en paardenkastanjes kunnen geknot worden. Knotbomen kunnen

functionele holten hebben waarin steenuilen kunnen nestelen.

Page 67: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

67

- Solitaire boom: bewust geplant of overblijfsel van bosje of houtwal. Net als een bomenlaan

vervullen solitaire bomen voor steenuilen de rol als een voedselbron en nest- of

roestgelegenheid. Solitaire bomen zijn vaak eik, iep, beuk, noot of kastanje. Een raster om de

boom beschermt deze tegen vraat en biedt een vluchtplek voor jonge uilen.

Biologische stapel

- Houtstapel: ophoping van brandhout of boomtakken. Biedt schuilplek voor prooidieren en

jonge steenuilen (kan van levensbelang zijn wanneer honden en/of katten op het erf komen).

Wanneer de stapel minimaal 1,5 meter hoog is kan deze ook als uitkijkpost worden gebruikt.

- Takkenhoop: ophoping van takken en snoeihout. Indien de hoop er langere tijd ligt beginnen

de onderste takken te verteren en wordt de takkenhoop lager. Kruidplanten kunnen onder de

takkenhoop uitgroeien en indien de hoop voldoende rust krijgt kunnen struiken bovenop de

hoop ontwikkelen waardoor de takkenhoop op struweel begint te lijken.

- Composthoop/mesthoop: compost en mesthopen trekken insecten aan waardoor deze

hopen een interessante voedselbron voor steenuilen kunnen vormen.

- Stapel strobalen: stro is voor muizen ideaal om zich in te verstoppen en voor de steenuil

daarom een welkome toevoeging aan het jachtgebied.

Abiologische stapel

- Steen- of buizenhoop:

- Stapel oude autobanden:

- Rommelhoek:

Schuilplekken

- Nest- of schuilplek in gebouw: kleine ruimtes in schuren, hokken of stallen kunnen gebruikt

worden als nest of roestplaats. Steenuilen kunnen nesten onder losliggende dakpannen,

achter de windveer, onder de onderste rij dakpannen of onder rieten- of golfplaten dak.

Invliegopening moet minimaal een diameter van zeven centimeter hebben.

- Schuilplek buiten gebouw: holten in oude bomen of opgestapelde materialen kunnen een

schuilplek bieden voor volwassen en jonge steenuilen

Waterbakken

- Waterbakken: door (in broedtijd) kippengaas over de rand van de bak te vouwen of een

plank in het water te leggen kunnen uilen er uit klimmen wanneer ze in het water zijn

gevallen.

Predatoren

- Predatoren: van nature zijn honden en katten predatoren en ‘spelen’ soms met jonge

steenuilen. Hierdoor kunnen de uilen (ernstig) gewond raken of overlijden. Honden en katten

vormen geen bedreiging voor volwassen uilen maar ze kunnen wel ten prooi vallen aan

roofvogels zoals bosuilen.

Wegverkeer

- Wegverkeer: steenuilen die tijdens de jacht laagvliegend een weg oversteken kunnen

geschept worden door een auto. Niet alleen drukke wegen, maar ook rustige landbouwwegen

eisen hun tol.

met name belangrijk als schuilplek voor muizen en jonge

steenuilen. Een steen- en buizenhoop dicht bij een

voedselbron voor de prooidieren is daarom meer van

waarde dan een rommelhoop ergens op een willekeurige

plaats.

Page 68: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

68

Bestrijdingsmiddelen

- Bestrijdingsmiddelen: onder bestrijdingsmiddelen wordt o.a. verstaan: muizen- en rattengif,

insecticiden, herbiciden en ontwormingsmiddelen. Indirect kunnen deze middelen een gevaar

vormen voor de steenuil. Wanneer de steenuil een vergiftigde muis of insect eet wordt het gif

opgeslagen in het vet. Het vrouwtje geeft bovendien gif door aan de eieren. Hierdoor zijn niet

direct de gevolgen van gif zichtbaar. Echter wanneer voedselschaarste heerst worden de

vetreserves aangesproken en komt het gif vrij waardoor het uiltje kan overlijden.

Bestrijdingsmiddelen kunnen ook het embryo in eieren doden waardoor de eieren niet

uitkomen.

Muizen(plaag)

- Muizen(plaag): wegens de grote energiewaarde die muizen bevatten in vergelijking met

insecten, vormen muizen een belangrijk deel van het steenuilendieet. Mochten de muizen

zichzelf niet laten zien dan verraden ze alsnog vaak hun aanwezigheid door de holen die ze

graven.

Page 69: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

69

Bijlage 3. Kwaliteit scores van de bezochte erven

Werkgroep Kastnummer Score Werkgroep Kastnummer Score

SU 118 4 1 SU 64 157 3

SU 118 5 3 SU 71 8 3

SU 12 37 4 SU 71 6 4

SU 12 28 2 SU 71 10 1

SU 12 29 2 SU 12 51 5

SU 12 60 3 SU 12 24 3

SU 12 59 5 SU 12 67 4

SU 12 20 4 SU 12 72 3

SU 12 91 3 SU 12 43 2

SU 12 46 3 SU 9 26 3

SU 12 13 4 SU 9 27 2

SU 12 18 1 SU 9 22 4

SU 12 32 4 SU 9 58 4

SU 132 3.00W 3 SU 9 1 3

SU 132 1.00W 3 SU 9 28 1

SU 132 2.00W 2 SU 9 2 3

SU 108 230 4 SU 9 37 2

SU 104 18 3 SU 117 6 2

SU 5 39 5 SU 73 2 5

SU 5 89 4 SU 73 61 2

SU 5 60 3 SU 73 44 3

SU 105 28 3 SU 128 13 1

SU 54 86 5 SU 128 7 2

SU 103 4925 3 SU 18 1 2

SU 103 4907 4 SU 122 9 3

SU 103 4916 3 SU 122 6 3

SU 102 35 3 SU 106 9131 3

SU 111 636 2 SU 106 11 2

SU 55 h-01 3 SU 106 9900 3

SU 55 h-18 4 SU 106 9502 1

SU 55 c-10 4 SU 106 804 4

SU 73 29 3 SU 106 50 2

SU 11 6 4 SU 106 9410 2

SU 11 1 2 SU 106 60 3

SU 11 32 3

SU 19 23s 4

SU 19 22s 4

SU 19 27s 1

SU 52 113 1

SU 52 3 3

SU 52 6 5

SU 64 100 3

SU 64 107 2

Page 70: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

70

Bijlage 4 ArcGis kaarten

Page 71: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

71

Page 72: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

72

Page 73: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

73

Page 74: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

74

Page 75: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

75

Page 76: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

76

Page 77: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

77

Page 78: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

78

Page 79: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

79

Page 80: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

80

Page 81: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

81

Page 82: Rommelen in stijl: steenuilen op het erf

82