Richtlijn - · PDF fileHerziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 4...
Click here to load reader
Transcript of Richtlijn - · PDF fileHerziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 4...
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 1
Richtlijn 1
Hypercalciëmie 2
3
Colofon 4
De eerste versie van de richtlijn hypercalciëmie werd in 1994 geschreven als on-5
derdeel van de richtlijnen palliatieve zorg van het Integraal Kankercentrum Midden-6
Nederland. 7
In 2005 werd de richtlijn herschreven door A. de Graeff en R.J.A. Krol en opgeno-8
men in de eerste druk van het VIKC-richtlijnenboek. 9
De huidige versie werd in 2009 gereviseerd door: 10
A. de Graeff, internist-oncoloog, UMC Utrecht en arts Academisch Hospice 11
Demeter, De Bilt 12
R.J.A. Krol, oncologieverpleegkundige, Integraal Kankercentrum Oost, Nijme-13
gen 14
15
Commentaar werd geleverd door: 16
G. Uyttewaal, oncologieverpleegkundige, Kruiswerk West Veluwe, Ede 17
18
19
20
21
22
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 2
Hypercalciëmie 23
24
Inleiding 25
Onder hypercalciëmie wordt een verhoging van de concentratie van het 26
geïoniseerde calcium in het plasma of serum verstaan. Onder normale 27
omstandigheden maakt het geïoniseerd calcium circa 50% van het totale 28
calciumgehalte in het plasma uit. Dit is echter afhankelijk van de concen-29
tratie van het albumine in het serum. 30
Er is sprake van een hypercalciëmie als het geïoniseerd calcium meer dan 31
1,30 mmol/l bedraagt. Bij een normaal serumalbumine komt dit overeen 32
met een concentratie van het totaal calcium van meer dan 2,65 mmol/l. 33
Een geïoniseerd calciumgehalte dat hoger is dan 2,0 mmol/l kan fataal 34
zijn, indien het niet behandeld wordt. 35
De mediane overleving van patiënten met een hypercalciëmie is 64 dagen. 36
Een belangrijke prognostische factor is de (on)mogelijkheid tot behandeling 37
van de onderliggende maligniteit. De mediane overleving van patiënten met 38
een hypercalciëmie, waarvoor geen anti-tumortherapie (meer) beschikbaar 39
is, bedraagt 30-35 dagen; 65-75% overlijdt binnen 3 maanden. De mediane 40
overleving bij patiënten waarbij nog anti-tumorbehandeling mogelijk is (m.n. 41
bij hematologische maligniteiten of mammacarcinoom), loopt in verschillen-42
de onderzoeken uiteen van 86 tot 140 dagen. 43
Patiënten met een hypercalciëmie en een plaveiselcelcarcinoom, leverme-44
tastasen of een verlaagd serumalbumine hebben een slechtere prognose. 45
46
Epidemiologie 47
Van alle patiënten met kanker ontwikkelt 20 tot 30% een hypercalciëmie, 48
bijna altijd in een ver gevorderd stadium van de ziekte. De geschatte pre-49
valentie van hypercalciëmie door kanker bedraagt 15 tot 20 per 100.000 50
personen. 51
De kans op het optreden van hypercalciëmie is afhankelijk van de diagno-52
se: 53
vaak bij mammacarcinoom (20-40% van de patiënten met een hypercalci-54
emie, bijna altijd in aanwezigheid van botmetastasen), bij het niet-55
kleincellig bronchuscarcinoom (12-35%, voornamelijk bij plaveiselcelcarci-56
nomen, waarbij dan meestal geen botmetastasen aantoonbaar zijn) en bij 57
de ziekte van Kahler (multipel myeloom, 30-50%) 58
soms bij plaveiselcelcarcinomen in het hoofd-halsgebied (uitgaande van 59
mondholte, farynx, larynx of oesofagus) (3-25%), niercarcinoom (3-60
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 3
17%) en maligne lymfomen (1-4%) 61
zelden bij het prostaatcarcinoom (ondanks het feit dat hierbij frequent 62
botmetastasen voorkomen), het coloncarcinoom, het maagcarcinoom 63
en het kleincellig bronchuscarcinoom 64
Als gevolg van de langere overleving van patiënten met een gemetasta-65
seerde maligniteit wordt hypercalciëmie tegenwoordig vaker gezien dan 66
vroeger. 67
68
Pathofysiologie 69
Hypercalciëmie komt voor bij tumoren met botmetastasen, maar kan ook 70
in afwezigheid van botmetastasen optreden. In beide gevallen is er meest-71
al sprake van een verhoogde activiteit van de osteoclasten (cellen betrok-72
ken bij de afbraak van bot). In sommige gevallen is er ook sprake van een 73
inhibitie van osteoblasten (cellen waaruit botweefsel wordt gevormd). 74
Hypercalciëmie wordt met name veroorzaakt door een parathor-75
moon(PTH)-achtig eiwit (PTH-related proteïne, PTH-rP), dat door de tu-76
morcellen wordt aangemaakt. Het PTH-rP komt in de bloedbaan terecht en 77
leidt tot verhoogde activiteit van osteoclasten. PTH-rP is aantoonbaar in 78
het bloed bij 80-90% van de patiënten met een solide tumor en een hyper-79
calciëmie. Men spreekt dan van ‘humoral hypercalcemia of malignancy’. 80
Dit komt voor bij patiënten met botmetastasen, maar ook zonder botmeta-81
stasen bij plaveiselcelcarcinomen van het hoofd-halsgebied en de long, 82
nier-, blaas-, mamma- en ovariumcarcinoom. 83
Bij botmetastasen of bij de ziekte van Kahler (multipel myeloom) kunnen ook 84
lokaal stoffen geproduceerd worden, die osteoclasten stimuleren. In tweeder-85
de van de gevallen betreft het PTH-rP, in de overige gevallen kunnen andere 86
stoffen (onder andere osteoclast activating factor (OAF), tumour necrosis fac-87
tor (TNF), interleukine-1, -3, -8 en -6 (IL-1, IL-3, IL-8 en IL-6), TGFά en VEGF) 88
een rol spelen. 89
Bij het ontstaan van hypercalciëmie speelt verder een verhoogde terugre-90
sorptie van calcium in de proximale tubuli van de nier een rol. Dit kan zo-91
wel een effect zijn van het PTH-rP als van vochttekort. 92
Verhoogde opname van calcium door de darmen kan optreden bij de ziek-93
te van Hodgkin en bij non-Hodgkin lymfomen. Productie van calcitriol 94
(1,25-dihydroxy-vitamine D) door de tumor kan hierbij een rol spelen. Hier-95
bij kan er ook sprake zijn van verhoogde botafbraak. 96
Sporadisch is er sprake van ectopische productie van PTH. 97
98
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 4
Etiologie 99
Hypercalciëmie bij patiënten met kanker treedt meestal op als uiting van 100
activiteit van de ziekte. 101
Bij patiënten met een mammacarcinoom met botmetastasen kan hypercal-102
ciëmie optreden in het kader van de zgn. ‘tumor flare’. Hierbij is er sprake 103
van een toename van pijnklachten en/of hypercalciëmie binnen enkele 104
weken na het starten van hormonale therapie. Dit is meestal een uiting van 105
een positieve reactie op de behandeling. 106
Bij uitzondering kan er ook bij patiënten met kanker sprake zijn van andere 107
oorzaken van hypercalciëmie: 108
primaire hyperparathyroïdie (verhoogde activiteit van de bijschildklieren, 109
meestal als gevolg van een adenoom) (meest voorkomende andere 110
oorzaak) 111
bijwerkingen van medicatie (calciumsupplementen, thiazide diuretica, 112
lithium) 113
vitamine A- of vitamine D-intoxicatie 114
sarcoïdose (ziekte van Besnier-Boeck) 115
hyperthyroïdie (te sterk werkende schildklier) 116
nierinsufficiëntie met renale osteodystrofie 117
ziekte van Paget (botziekte) 118
ziekte van Addison (bijnierschorsinsufficiëntie) 119
melk-alkali syndroom (overmatig gebruik van melk in combinatie met 120
antacida) 121
122
Diagnostiek 123
Anamnese en lichamelijk onderzoek 124
De meest frequente beginsymptomen zijn: 125
anorexie 126
misselijkheid en braken 127
obstipatie 128
polyurie (veel plassen) en dorst 129
moeheid en algemene malaise 130
Soms kunnen klachten geheel ontbreken. 131
In een later stadium kunnen optreden: 132
uitdroging en gewichtsdaling 133
ileus 134
spierzwakte 135
cerebrale symptomen (sufheid en verwardheid c.q. delier, convulsies of 136
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 5
coma) 137
hartritme- en geleidingsstoornissen 138
De symptomen van hypercalciëmie zijn meer gecorreleerd aan de snelheid 139
van het stijgen van het calciumgehalte dan aan de hoogte ervan. Er is een 140
beperkte relatie tussen de hoogte van het serumcalcium en de ernst van 141
de klachten. 142
Hypercalciëmie bij patiënten met kanker geeft eerder klachten dan hyper-143
calciëmie bij andere ziekten. Klachten veroorzaakt door hypercalciëmie 144
zijn bij een patiënt met kanker gemakkelijk te verwarren met klachten ver-145
oorzaakt door algemene achteruitgang, met bijwerkingen van opioïden of 146
chemotherapie, of met symptomen ten gevolge van een ileus of hersen-147
metastasen. De verpleegkundige kan een belangrijke rol spelen bij het 148
vroegtijdig onderkennen van symptomen van hypercalciëmie. 149
150
Aanvullend onderzoek 151
De diagnose hypercalciëmie wordt gesteld door middel van laboratorium-152
onderzoek, waarbij een verhoogd gehalte van het geïoniseerd calcium in 153
het serum wordt vastgesteld. Indien alleen een bepaling van het totaal se-154
rumcalcium wordt verricht (waarvan onder normale omstandigheden ca. 155
50% is gebonden aan albumine), moet dit gecorrigeerd worden voor het 156
serumalbuminegehalte met behulp van de volgende formule: 157
158
Gecorrigeerd Ca = Serumcalcium + 1,0 – (0,025 x serumalbumine) 159
160
Daarnaast is bepaling van serumcreatinine, serumnatrium, serumkalium 161
en serumfosfaat van belang ter vaststelling van de mate van dehydratie en 162
eventuele elektrolytstoornissen. 163
Bepalingen van PTH en PTH-rP kunnen worden ingezet. Deze bepalingen 164
hebben echter zelden therapeutische consequenties. Het PTH is meestal 165
verlaagd, tenzij er sprake is van hyperparathyreoïdie of de zeer zelden 166
voorkomende ectopische productie van PTH. 167
Bij verdenking op hartritmestoornissen wordt een ECG gemaakt. 168
Indien de patiënt niet bekend is met botmetastasen, kan diagnostiek hier-169
naar (botscan, CT-scan of MRI) verricht worden. 170
171
Beleid 172
De beslissing om te behandelen is afhankelijk van de hoogte van het se-173
rumcalcium, de aard en de ernst van de klachten, de levensverwachting 174
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 6
en de wens van de patiënt. Bij een zeer korte levensverwachting (1-2 we-175
ken) moet worden overwogen om af te zien van behandeling omdat de 176
patiënt geen baat meer zal hebben bij de behandeling. 177
Behandeling van hypercalciëmie leidt tot een significante vermindering van 178
de klachten. Afname van polyurie treedt op bij 83% van de patiënten, van 179
neurologische symptomen bij 71%, van obstipatie bij 70%, van misselijk-180
heid en braken bij 56%, van anorexie bij 50% en van malai-181
se/vermoeidheid bij 47%. 182
Bij een serumcalcium van >3,5 mmol/l wordt meestal behandeling inge-183
steld ongeacht de aanwezigheid van symptomen. 184
Wanneer besloten wordt om de hypercalciëmie te behandelen, bestaat de 185
behandeling in het acute stadium meestal uit vochttoediening en bisfosfo-186
naten. Indien de faciliteiten voor intraveneuze toediening en controle van 187
het serumcalcium aanwezig zijn, kan de behandeling in principe thuis 188
plaatsvinden. In dat geval kan naast het bisfosfonaat (zie verder) 1 liter 189
0,9% NaCl worden gegeven; het effect kan na 4 dagen worden gecontro-190
leerd aan de hand van laboratoriumonderzoek. Intraveneuze toediening 191
van bisfosfonaten wordt in de thuissituatie echter niet vergoed; bij sommi-192
ge middelen (zoledroninezuur en ibandroninezuur) levert dit problemen op 193
gezien de hoge prijs ervan. Eventueel kan worden gekozen voor subcuta-194
ne toediening van vocht en clodroninezuur (zie verder); de ervaring hier-195
mee is echter gering. In de meeste gevallen wordt de patiënt opgenomen 196
voor behandeling. 197
Na een hypercalciëmie is de kans op een recidief ongeveer 25%. 198
De gevolgen van hypercalciëmie maken goede en intensieve verpleeg-199
kundige zorg, gericht op observatie, ondersteuning en het verlichten van 200
symptomen noodzakelijk. Indien er sprake is van misselijkheid en/of obsti-201
patie zijn deze te behandelen met anti-emetica, respectievelijk laxantia (zie 202
de desbetreffende richtlijnen). Eventuele verwardheid kan behandeld wor-203
den met haloperidol (zie Richtlijn Delier). 204
205
Behandeling van de onderliggende oorzaak 206
Behandeling van de onderliggende maligniteit (hormonale therapie (bij 207
mamma- of prostaatcarcinoom) of chemotherapie) moet altijd worden 208
overwogen. Wanneer er sprake is van een lichte verhoging van het se-209
rumcalcium kan hiermee volstaan worden. In de meeste gevallen is in het 210
acute stadium ook symptomatische behandeling noodzakelijk. Hormonale 211
therapie of chemotherapie is er dan onder andere op gericht om de kan-212
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 7
sen op een recidief hypercalciëmie te verkleinen. 213
Indien de hypercalciëmie ontstaat in het kader van een ‘tumor flare’ (zie 214
paragraaf ‘Etiologie’) moet de hormonale behandeling worden voortgezet. 215
In veel gevallen ontstaat de hypercalciëmie echter nadat anti-216
tumortherapie gefaald heeft. 217
Indien calciumsupplementen of medicamenten (bijv. vitamine A of D, lithi-218
um of thiazide diuretica) een rol spelen bij het ontstaan van de hypercalci-219
emie, moeten deze gestaakt worden. 220
221
Symptomatische behandeling: niet-medicamenteus 222
Hypercalciëmie kan leiden tot een verminderd concentratievermogen van 223
de nier (renale diabetes insipidus) en daardoor tot een polyurie. Als gevolg 224
hiervan, en soms ook als gevolg van anorexie en braken, zijn patiënten 225
met een hypercalciëmie bij presentatie vaak gedehydreerd. 226
Herstel van de vochtbalans is een absolute voorwaarde om de hypercalci-227
emie te behandelen. Hierbij wordt meestal 2-4 l 0,9% NaCl/24 uur intrave-228
neus (meestal met toediening van extra kalium) gegeven, totdat het vocht-229
tekort is opgelost. Als gevolg van de vochttoediening alleen treedt slechts 230
een geringe daling op van het geïoniseerd calcium. Zeker bij oudere pati-231
enten bestaat in een later stadium kans op overvulling tijdens rehydratie. 232
Monitoring van de hydratietoestand en het gewicht en zonodig bijstelling 233
van de toediening van vocht is van groot belang. Zolang de vochttekorten 234
niet zijn aangevuld, is gelijktijdige behandeling met lisdiuretica (bijvoor-235
beeld furosemide) echter gecontraïndiceerd. 236
Indien het geïoniseerd calciumgehalte niet hoger is dan 1,5 mmol/l, is het 237
mogelijk om alleen door rehydratie het calciumgehalte te normaliseren. 238
Indien rehydratie onvoldoende effect heeft of het geïoniseerd calciumge-239
halte hoger is dan 1,5 mmol/l, moeten ook bisfosfonaten worden toege-240
diend. 241
Dieetmaatregelen (beperking van de calciuminname) zijn bij door tumor 242
geïnduceerde hypercalciëmie niet effectief. Bij een sterk verlaagd serum-243
fosfaat (<1 mmol/l) moet oraal fosfaat worden gesuppleerd. 244
245
Symptomatische behandeling: medicamenteus 246
247
Bisfosfonaten 248
Bisfosfonaten zijn middelen die de activiteit van de osteoclasten remmen. 249
Bij de behandeling van hypercalciëmie worden ze altijd parenteraal 250
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 8
(meestal intraveneus) toegediend. 251
De effectiviteit van bisfosfonaten is groter bij patiënten met een hypercal-252
ciëmie t.g.v. botmetastasen dan bij een ‘humoral hypercalcemia of malig-253
nancy’. 254
Bisfosfonaten intraveneus worden in het algemeen goed verdragen. Tem-255
peratuursverhoging is de meest voorkomende bijwerking. Asymptomati-256
sche hypocalciëmie, nierfunctiestoornissen en osteonecrose van de kaak 257
treden sporadisch op. 258
Oraal (continu) of intraveneus (1x per 3-4 weken) toegediende bisfosfona-259
ten worden ook toegepast ter preventie van skeletmorbiditeit (pijn, patho-260
logische fracturen, hypercalciëmie) bij patiënten met botmetastasen of de 261
ziekte van Kahler (multipel myeloom). Zie hiervoor de Richtlijn Pijn. In de-262
ze situatie kan hiermee ook de kans op een recidief hypercalciëmie wor-263
den verkleind. 264
Pamidroninezuur (APD) en zoledroninezuur zijn de meest gebruikte bisfos-265
fonaten. 266
267
Pamidroninezuur (APD) 268
Na intraveneuze toediening van pamidroninezuur (APD) normaliseert het 269
calciumgehalte na gemiddeld 4 dagen, met een maximaal effect na 7 da-270
gen. Meestal wordt eenmalig 90 mg pamidroninezuur (APD), opgelost in 271
250-500 ml 0,9% NaCl in 2 uur intraveneus gegeven; bij een serumcalci-272
um <3.5 mmol/l wordt soms 60 mg gegeven. In verschillende studies wordt 273
hiermee bij 60-100% van de patiënten een normalisering van het serum-274
calcium bereikt. Het effect hiervan kan na 4 dagen gecontroleerd worden. 275
De duur van het effect is wisselend en is mede afhankelijk van het feit of er 276
mogelijkheden tot (verandering van) anti-tumortherapie (hormonaal of cy-277
tostatisch) zijn. 278
279
Zoledroninezuur 280
Zoledroninezuur is een nieuw bisfosfonaat, dat eveneens effectief is bij de 281
behandeling van hypercalciëmie. Twee gerandomiseerde studies laten 282
zien dat een eenmalige intraveneuze dosering van 4 mg zoledroninezuur 283
(toegediend in 100 cc 0,9% NaCl of glucose 5% in 15 minuten) effectiever 284
is dan een eenmalige dosering van 90 mg pamidroninezuur (APD) bij de 285
behandeling van hypercalciëmie. Normalisering van het serumcalcium 286
werd vaker (in 88% van de gevallen versus 70% bij pamidroninezuur) en 287
sneller bereikt bij behandeling met zoledroninezuur. 288
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 9
Zoledroninezuur is dan ook het middel van eerste keuze bij de behande-289
ling van hypercalciëmie. De korte duur van de toediening is een bijkomend 290
voordeel. Omdat er veel ervaring bestaat met pamidroninezuur en dit mid-291
del aanmerkelijk goedkoper is dan zoledroninezuur, wordt in veel centra 292
nog steeds de voorkeur gegeven aan pamidroninezuur. 293
294
Andere bisfosfonaten 295
Clodroninezuur, etidroninezuur en ibandroninezuur zijn andere bisfosfona-296
ten die effectief zijn bij de behandeling van hypercalciëmie. Clodroninezuur 297
en etidroninezuur zijn minder effectief dan pamidroninezuur in vergelijkend 298
onderzoek. In de praktijk worden deze middelen in Nederland weinig toe-299
gepast. In een recent vergelijkend onderzoek was ibandroninezuur moge-300
lijk iets effectiever dan pamidroninezuur. 301
Clodroninezuur kan ook subcutaan worden toegediend (1500 mg s.c. in 302
50-250 ml 0,9%NaCl in 2-3 uur). Lokale pijn, zwelling, roodheid en hema-303
tomen treden op bij <10% van de toedieningen. Het serumcalcium norma-304
liseert in 80% van de gevallen. 305
306
Behandeling van recidief hypercalciémie 307
Bij een recidief hypercalciëmie (meestal ontdekt naar aanleiding van klach-308
ten) kan in de meeste gevallen het serumcalcium door middel van herbe-309
handeling met vochttoediening en bisfosfonaten opnieuw normaliseren. De 310
effectiviteit is echter minder dan bij de eerste behandeling. Bij onvoldoen-311
de reactie op, of een snel recidief na toediening van pamidroninezuur of 4 312
mg zoledroninezuur kan in 52% van de gevallen na eenmalige toediening 313
van 8 mg zoledroninezuur een normalisering van het serumcalcium bereikt 314
worden. 315
Bij recidiverende hypercalciëmie kan onderhoudsbehandeling met bisfo-316
sonaten (oraal of intraveneus) overwogen worden. 317
318
Andere medicamenten 319
Bij zeer ernstige, levensbedreigende hypercalciëmie (geïoniseerd serum-320
calcium > 2 mmol/l of hypercalciëmie, die gepaard gaat met ernstige car-321
diale of neurologische problemen) kan behandeling met calcitonine (2 dd 322
4-8 IE/kg s.c. of 8-16 IE/kg/24 uur i.v. of s.c.) worden overwogen. Het ef-323
fect treedt sneller op dan dat van bisfosfonaten. Omdat vaak snel resisten-324
tie optreedt, moet tegelijkertijd gestart worden met bisfosfonaten. 325
Bij resistente hypercalciëmie kan ook behandeling met calcitonine worden 326
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 10
overwogen. Het effect hiervan is vaak teleurstellend. 327
Bij hypercalciëmie bij patiënten met maligne lymfomen worden vaak corti-328
costeroïden (prednisolon 1 dd 60 mg of dexamethason 1 dd 8 mg p.o.) 329
gegeven. Bij hypercalciëmie bij andere tumoren zijn corticosteroïden niet 330
effectief. 331
332
Stappenplan 333
334
Diagnostiek 335
1. Anamnese en lichamelijk onderzoek 336
2. Besluit in overleg met de patiënt of verdere diagnostiek en behandeling 337
aangewezen is (afhankelijk van klachten en levensverwachting) en zo 338
ja, waar deze behandeling plaats zal vinden (thuis of in het ziekenhuis) 339
3. Laboratoriumonderzoek: geïoniseerd calcium of totaal calcium + albu-340
mine, creatinine, natrium, kalium, fosfaat 341
342
Beleid 343
1. Van de onderliggende oorzaak (indien mogelijk): 344
chemotherapie of hormonale therapie bij daarvoor gevoelige tumo-345
ren 346
aanpassing van medicatie (calciumsupplementen, vitamine A of D, 347
lithium, thiazide diuretica) 348
2. Vochttoediening: 2-4 l 0,9% NaCl/24 uur tot normalisering van serum-349
calcium 350
3. Bij maligne lymfomen: prednisolon: 1 dd 60 mg of dexamethason 1 dd 8 351
mg 352
4. Bij andere maligniteiten: 353
1e keuze: zoledroninezuur 4 mg in 15 minuten i.v. (eenmalig) 354
Alternatieven: 355
pamidroninezuur (APD) 60-90 mg in 2 uur i.v. (eenmalig) 356
Argumenten voor pamidroninezuur: langdurige ervaring, lage kos-357
ten 358
ibandroninezuur 4 mg in een uur i.v. (eenmalig) 359
clodronaat 1500 mg i.v. in 4 uur of 1500 mg s.c. in 2-3 uur 360
Bij levensbedreigende hypercalciëmie (geïoniseerd calcium > 2 mmol/l 361
of ernstige cardiale of neurologische verschijnselen) één van bovenge-362
noemde middelen combineren met calcitonine 2 dd 4-8 IE/kg s.c. of 8-363
16 IE/kg/24 uur i.v. of s.c.. 364
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 11
5 Bij onvoldoende reactie of snel recidief: zoledroninezuur 8 mg in 15 mi-365
nuten i.v. (eenmalig) 366
367 368
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 12
Niveaus van bewijsvoering 369
370
Behandeling
Niveau van
bewijsvoering
Referentie(s)
Vochttoediening 3 Harinck 1987, Hosking 1981, Rotstein 1992
Prednisolon of dexame-
thason bij de ziekte van
Kahler of maligne lymfomen
4
Zoledroninezuur 1 Major 2001
Pamidroninezuur (APD)
1
Body 1989 en 1994, Gucalp 1992 en 1994,
Morton 1988, Nussbaum 1993, Ostenstad
1992, Purohit 1995, Ralston 1985 en 1989,
Thiebaud 1988, Vinholes 1997
Ibandroninezuur 2 Pecherstorfer 1996 en 2003, Ralston 1997
Clodroninezuur 3 O’Rourke 1993, Purohit 1995, Romer-
Bécuwe 2003, Rotstein 1992, Walker 1996
en 1997
Calcitonine 3 Chevallier 1988, Hosking 1984, Thiebaud
1990, Vaughn 1974, Wisneski 1990
371
Niveau 1 = gebaseerd op systematische review of tenminste twee geran-372
domiseerde onderzoeken van goede kwaliteit. 373
Niveau 2 = gebaseerd op tenminste twee vergelijkende klinische onder-374
zoeken van matige kwaliteit of onvoldoende omvang of andere vergelij-375
kende onderzoeken. 376
Niveau 3 = gebaseerd op 1 vergelijkend onderzoek of op niet-vergelijkend 377
onderzoek. 378
Niveau 4 = gebaseerd op mening van deskundigen. 379
380
381
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 13
Literatuur 382
383
Agus ZS, Berenson JR. Treatment of hypercalcemia. UpToDate, 2009. 384
Alsirafy SA, Sroor MY, Al-Shahri MZ. Hypeercalcemia in advanced head and neck 385
squamous cell carcinoma: prevalence and potentiel impact on palliative care. Jour-386
nal of Supportive Oncology 2009; 7: 154-157. 387
Body JJ, Magritte A, Seraj F et al. Aminohydroxypropylidene biphosphonate (APD) 388
treatment for treatment-associated hypercalcemia: a randomized comparison be-389
tween a 3-day treatment and single 24-hour infusions. Journal of Bone and Mineral 390
Research 1989; 4: 923-928. 391
Body JJ, Dumon JC. Treatment of tumour-induced hypercalcemia with the bis-392
phosphonate pamidronate: dose-response relationship and influence of the tumour 393
type. Annals of Oncology 1994; 5: 359-363. 394
Body JJ, Louviaux I, Dumon JC. Decreased efficacy of bisphosphonates for recur-395
rences of tumor-induced hypercalcemia. Supportive Care in Cancer 2000; 8: 398-396
404. 397
Body JJ. Hypercalcemia of malignancy. Seminars in Nephrology 2004; 24: 48-54. 398
Chevalier B, Peyron R, Basuyau JP et al. Human calcitonin in neoplastic hypercal-399
cemia. Results of a prospective randomized trial. Presse Medicale 1988; 17: 2375-400
2377. 401
Dodwell DJ, Howell A, Morton AR et al. Infusion rate and pharmacokinetics of 402
intravenous pamidronate in the treatment of tumour-induced hypercalcaemia. 403
Postgraduate Medical Journal 1992; 68: 434-439. 404
Froelich A, McNair P, Transboel I. Awareness of hypercalcemia in a hospital popu-405
lation? Scandinavian Journal of Clinical and Laboratory Investigations 1991; 51: 406
37-41. 407
Grutters JC, Hermus AR, de Mulder PH, Beex LV. Long-term follow-up of breast 408
cancer patients treated for hypercalaemia with aminohydroxypropylidene biphos-409
phonate (APD). Breast Cancer Research 1993; 25: 277- 281. 410
Gucalp R, Ritch P, Wiernik PH et al. Comparative study of pamidronate disodium 411
and etidronate disodium in the treatment of cancer-related hypercalcemia. Journal 412
of Clinical Oncology 1992; 10: 134-142. 413
Gucalp R, Theriault R, Gill I et al. Treatment of cancer-associated hypercalcemia. 414
Double-blind comparison of rapid and slow intravenous infusion regimens of pami-415
dronate disodium and saline alone. Archives of Internal Medicine 1994; 154: 1935-416
1944. 417
Gurney H, Grill V, Martin TJ. Parathyroid-related proteine and response to pami-418
dronate in tumour-induced hypercalcemia. Lancet 1993; 341: 1611-1613. 419
Harinck HIJ, Plantingh AST, Body JJ et al. Role of bone and kidney in tumor-420
induced hypercalcemia and its treatment with bisphosphonate and sodium chloride. 421
American Journal of Medicine 1987; 82: 1133-1142. 422
Horwitz MJ. Hypercalcemia of malignancy. UpToDate, 2009. 423
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 14
Hosking DJ, Cowley A, Bucknall CA. Rehydration in the treatment of severe hyper-424
calcemia. Quarterly Journal of Medicine 1981; 50: 473-481. 425
Hosking DJ, Gilson D. Comparison of the renal and skeletal actions of calcitonin in 426
the treatment of severe hypercalcemia of malignancy. Quarterly Journal of Medi-427
cine 1984; 53: 359-368 428
Lamy O, Jenzer-Closuit A, Burckhardt P. Hypercalcaemia of malignancy: an un-429
diagnosed and undertreated disease. Journal of Internal Medicine 2001: 250: 73-430
79. 431
Leyvraz S, Hess U, Flesch G et al. Pharmacokinetics of pamidronate in patients 432
with bone metastases. Journal of the National Cancer Institute 1992; 84: 788-792. 433
Ling PJ, A’Hern RP, Hardy JR. Analysis of survival following treatment of tumour-434
induced hypercalcemia with intravenous pamidronate (APD). British Journal of 435
Cancer 1995; 72: 206-209. 436
Lumachi F, Brunello A, Roma A, Basso U. Cancer-induced hypercalcemia. Anti-437
cancer Research 2009; 29: 1511-1555. 438
Major P, Lortholary A, Hon J et al. Zoledronic acid is superior to pamidronate in the 439
treatment of hypercalcemia of malignancy: a pooled analysis of two randomized, 440
controlled clinical trials. Journal of Clinical Oncology 2001; 19: 558-567. 441
Morton AP, Cantrill JA, Craig AE et al. Single dose versus daily intravenous ami-442
nohydroxypropylidene biphosphonate for the hypercalcemia of malignancy. British 443
Medical Journal 1988; 296: 811-814. 444
Nussbaum SR, Younger J, Vandepol CJ et al. Single-dose intravenous therapy 445
with pamidronate for the treatment of hypercalcemia of malignancy: comparison of 446
30-, 60- and 90-mg dosages. American Journal of Medicine 1993; 95: 297-304. 447
O’Rourke NP, McCloskey EV, Vasikaran S et al. Effective treatment of malignant 448
hypercalcaemia with a single intravenous infusion of clodronate. British Journal of 449
Cancer 1993; 67: 560-563. 450
Pecherstorfer M, Hermann Z, Body JJ et al. Randomized phase II trial comparing 451
different doses of the biphosphonate ibandronate in the treatment of hypercalcemia 452
of malignancy. Journal of Clinical Oncology 1996; 14: 268-276. 453
Pecherstorfer M, Steinhauer EU, Rizzoli R et al. Efficacy and safety of ibandronate 454
in the treatment of hypercalcemia of malignancy: randomized multicentric compari-455
son to pamidronate. Supportive Care in Cancer 2003; 11: 539-547. 456
Penel N, Dewas S, Hoffman A, Adenis A. Cancer-associated hypercalcemia 457
treated with intravenous diphosphonates: a survival and prognostic factor analysis. 458
Supportive Care in Cancer 2008; 16: 387-392. 459
Penel N, Dewas S, Doutrelant P et al. Cancer-associated hypercalcemia: validation 460
of a bedside prognostic score. Supportive Care in Cancer 2009; 17: 1133-1135. 461
Purohit OP, Radstone CR, Anthony C, Kanis JA, Coleman RE. A randomised 462
double-blind comparison of intravenous pamidronate and clodronate in the hyper-463
calcemia of malignancy. British Journal of Cancer 1995; 72: 1289-1293. 464
Ralston SH, Gardner MD et al. Comparison of aminohydroxypropylidene diphosfo-465
nate, mithramycin and corticosteroids/calcitonin in the treatment of cancer-466
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 15
associate hypercalcemia. Lancet 1985; 2: 907-910. 467
Ralston SH, Gallagher SJ, Patel U et al. Comparison of three intravenous bisphos-468
phonates in cancer associated hypercalcemia. Lancet 1989; 2: 1180-1182. 469
Ralston SH, Gallacher SJ, Patel U, Campbell J, Boyle IT. Cancer-associated 470
hypercalcemia: morbidity and mortality. Annals of Internal Medicine 1990; 112: 471
499-504. 472
Ralston SH, Thiebaud D, Hermann Z et al. Dose-response study of ibandronate in 473
the treatment of cancer-asscoiated hypercalcemia. British Journal of Cancer 1997; 474
75: 295-300. 475
Romer-Bécuwe C, Vigano A, Romano F et al. Safety of subcutaneous clodranate 476
and efficacy in hypercalcemia of malignancy : a novel route of administration. Jour-477
nal of Pain and Symptom Management 2003; 26: 843-848. 478
Rotstein S, Glas U, Eriksson M, Pfeiffer P, Hansen J, Soderqvist J, Bandmann U, 479
Strid S. Intravenous clodronate for the treatment of hypercalcemia in breast cancer 480
patients with bone metastases - a prospective randomised placebo-controlled mul-481
ticentre study. European Journal of Cancer 1992; 28A(4-5): 890-893. 482
Saunders V, Ross JR, Broadley KE et al. Systematic review of bisphosphonates for 483
hypercalcaemia of malignancy. Palliative Medicine 2004; 18: 418-431. 484
Sawyer N, Newstead C, Drummond A et al. Fast (4-hr) or slow (24-hr) infusions of 485
pamidronate disodium (APD) as single shot treatment of hypercalcemia. Bone and 486
Mineral 1990; 9: 121-128. 487
Stewart AF. Hypercalcemia associated with cancer. New England Journal of Medi-488
cine 2005; 352: 373-380. 489
Thiebaud D, Jaeger P, Jacquet AF, Burckhardt P. Dose-response in the treatment 490
of hypercalcemia of malignancy by a single infusion of the bisphosphonate 491
AHPrBP. Journal of Clinical Oncology 1988; 6: 762-768. 492
Thiebaud D, Jacquet AF, Burckhardt P et al. Fast and effective treatment of malig-493
nant hypercalcemia. Combination of suppositories of calcitonin and a single infu-494
sion of 3-amino 1-hydroxpropylidene-1-biphosphonate. Archives of Internal Medi-495
cine 1990; 150: 2125-2128. 496
Tyrrell CJ, Collinson M, Madsen EL et al. Intravenous pamidronate: infusion rate 497
and safety. Annals of Oncology 1994; 5 (Suppl. 7): S27-S29. 498
Vassilopoulou-Sellin R, Newman BM, Taylor SH, Guinee VF. Incidence of hyper-499
calcemia in patients with malignancy referred to a comprehensive cancer. Cancer 500
1993; 71: 1309-1312. 501
Vaughn CB, Vaitkecius VK. The effects of calcitonin in hypercalcemia in patients 502
with malignancy. Cancer 1974; 34: 1268-1271. 503
Vinholes J, Guo CY, Purohit OP et al. Evaluation of new bone resorption markers 504
in a randomized comparison of pamidronate or clodronate for hypercalcemia of 505
malignancy. Journal of Clinical Oncology 1997; 15: 131-138. 506
Walker P, Watanabe S, Lawlor P, Bruera E. Subcutaneous clodronate (letter to the 507
editor). Lancet 1996; 348: 345. 508
Walker P, Watanabe S, Lawlor P et al. Subcutaneous clodronate: a study evaluat-509
Herziening Richtlijn Hypercalciëmie/Versie 2/26-11-2009 Pagina 16
ing efficacy in hypercalcemia of malignancy and local toxicity. Annals of Oncology 510
1997; 8: 915-916. 511
Walls J, Ratcliffe WA, Howell A et al. Response to intravenous bisphosphonate 512
therapy in hypercalemic patients with and without bone metastases: the role of 513
parathyroid hormone-related protein. British Journal of Cancer 1994; 70: 169-172. 514
Wimalawansa SJ. Significance of plasma PTH-rp in patients with hypercalcemia of 515
malignancy treated with bisphosphonate. Cancer 1994; 73: 2223-2230. 516
Wisneski LA. Salmon calcitonin in the acute management of hypoercalcemia. Cal-517
cified Tissue International 1990; 46 (Suppl): S2630. 518
De Wit S, Cleton FJ. Hypercalcemia in patients with breast cancer: a survival 519
study. Journal of Cancer Research and Clinical Oncology 1994; 120: 610-614. 520