RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE …...cubiti laterale loopt van de epicondylus lateralis humeri naar...

69
RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE BEHANDELING VAN OUDERE HONDEN MET EEN LETSEL VAN DE MEDIALE PROCESSUS CORONOIDEUS Aantal woorden: <19.982> Veerhilde Hertog Studentennummer: 01508734 Promotor: Prof. dr. Bernadette Van Ryssen Promotor: Dr. Evelien de Bakker Onderdeel van de Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de diergeneeskunde Academiejaar: 2017 2018

Transcript of RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE …...cubiti laterale loopt van de epicondylus lateralis humeri naar...

RESULTATEN NA ARTROSCOPISCHE

BEHANDELING VAN OUDERE HONDEN

MET EEN LETSEL VAN DE MEDIALE

PROCESSUS CORONOIDEUS

Aantal woorden: <19.982>

Veerhilde Hertog Studentennummer: 01508734

Promotor: Prof. dr. Bernadette Van Ryssen

Promotor: Dr. Evelien de Bakker

Onderdeel van de Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de diergeneeskunde

Academiejaar: 2017 – 2018

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de

juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze

masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of

verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de

masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de

masterproef.

Voorwoord

Deze masterproef had ik nooit kunnen schrijven zonder de hulp van vele mensen, die ik hierbij graag

wil bedanken. Ten eerste wil ik graag mijn beide promotoren, prof. dr. Bernadette Van Ryssen en dr.

Evelien de Bakker, bedanken om mij dit onderwerp te bieden. Ondanks hun drukke schema vonden zij

altijd de tijd voor ondersteuning tijdens het schrijven, het beantwoorden van mijn vragen, het

aanbrengen van ideeën en het nalezen van de tekst. Het was een heel fijne samenwerking en ik heb

dankzij hen enorm veel geleerd tijdens het uitvoeren van het onderzoek en het schrijven van deze

masterproef.

Ook alle eigenaren die hebben meegewerkt aan mijn onderzoek door het invullen van de vragenlijsten

en het maken van video’s wil ik hartelijk bedanken. Zonder hen was het niet mogelijk geweest dit

onderzoek uit te voeren.

Daarnaast wil ik graag Elanco bedanken om mij de LOAD-vragenlijst op te sturen in verschillende talen

zodat ik deze kon gebruiken. Ook Veerle, Aurore en Nicolas hebben mij zeer goed geholpen door mijn

aanvullende vragen en mails voor de eigenaars te vertalen. Zonder hen had ik een deel van de

eigenaars niet kunnen bereiken.

Mijn vrienden wil ik bedanken voor alle leuke momenten samen zodat we de stress steeds even

konden vergeten tijdens dit drukke jaar. In het bijzonder mijn huisgenootjes, Laura en Laura, voor de

drie leuke jaren in ons huis en om mijn masterproef na te lezen en te verbeteren. Mijn vriend Joël wil

ik bedanken om altijd voor mij klaar te staan, advies te geven en mij te helpen bij de statistiek.

Als laatste wil ik dan graag nog mijn ouders bedanken, die mij altijd gesteund hebben tijdens deze

studie.

Inhoudsopgave

Lijst van afkortingen ................................................................................................................................................ 5

Samenvatting .......................................................................................................................................................... 6

1 Literatuurstudie .............................................................................................................................................. 7

1.1 Anatomie en ontwikkeling van het ellebooggewricht ........................................................................... 7

1.2 Definitie van elleboogdysplasie ........................................................................................................... 10

1.3 Etiologie en pathogenese van MCD ..................................................................................................... 11

1.4 Prevalentie van MCD ........................................................................................................................... 14

1.5 Symptomen van MCD .......................................................................................................................... 15

1.6 Diagnose van MCD ............................................................................................................................... 16

1.6.1 Klinisch onderzoek .......................................................................................................................... 16

1.6.2 RX .................................................................................................................................................... 16

1.6.3 Computer tomografie (CT) .............................................................................................................. 21

1.6.4 Magnetic resonance imaging (MRI) ................................................................................................ 22

1.6.5 Artroscopie ...................................................................................................................................... 22

1.6.6 Scintigrafie ....................................................................................................................................... 26

1.6.7 Echografie ........................................................................................................................................ 26

1.7 Behandeling van MCD ......................................................................................................................... 27

1.7.1 Conservatieve behandeling van MCD ............................................................................................. 27

1.7.2 Chirurgische behandeling van MCD ................................................................................................ 28

1.8 Prognose van MCD .............................................................................................................................. 32

2 Probleemstelling en doelstelling ................................................................................................................... 33

3 Materiaal en methoden ................................................................................................................................ 34

3.1 Selectie van patiënten ......................................................................................................................... 34

3.2 Evaluatie van patiënten ....................................................................................................................... 34

3.3 Verzamelen van de resultaten ............................................................................................................. 36

3.4 Interpretatie van de resultaten ........................................................................................................... 36

4 Resultaten ..................................................................................................................................................... 38

4.1 Selectie van patiënten ......................................................................................................................... 38

4.2 Evaluatie van patiënten ....................................................................................................................... 40

4.3 Statistische analyse van de resultaten ................................................................................................ 46

5 Discussie ........................................................................................................................................................ 50

6 Conclusie ....................................................................................................................................................... 55

Referentielijst ........................................................................................................................................................ 56

Bijlagen .................................................................................................................................................................. 61

Bijlage I: Vragenlijst (Nederlandse versie) ......................................................................................................... 61

Bijlage II: Mail voor eigenaars (Nederlandse versie) ......................................................................................... 66

Bijlage III: Code statistische analyse .................................................................................................................. 67

5

Lijst van afkortingen

Lijst van afkortingen 99mTc-MDP 99mTechnetium Methylene DiPhosphonate

CT Computer Tomografie

IEWG International Elbow Working Group

LPA Losse Processus Anconeus

LOAD Liverpool OsteoArthritis in Dogs

LPC Losse Processus Coronoideus / Letsel van de mediale Processus Coronoideus

MCD Medial Coronoid Disease

MCE Medial Compartment Erosion

MMP’s Matrix MetalloProteïnases

MRI Magnetic Resonance Imaging

NSAID’s Niet-Steroïdale Anti-Inflammatoire Geneesmiddelen/Drugs

OCD Osteochrondrosis Dissecans

6

Samenvatting

Medial coronoid disease (MCD) is de meest voorkomende aandoening binnen het

elleboogdysplasiecomplex. MCD omvat fragmentatie, fissuren, chondromalacie en erosies ter hoogte

van de processus coronoideus medialis van de ulna. Het is een ontwikkelingsstoornis welke

voornamelijk gezien wordt bij jongere honden, maar ook regelmatig bij oudere honden. Bij deze

oudere honden kan zowel sprake zijn van een chronische aandoening als van een recent letsel. MCD

kan zowel conservatief als chirurgisch behandeld worden. Chirurgische behandeling gebeurt bij

voorkeur artroscopisch en wanneer er nog geen ernstige osteoartrose is opgetreden in het

ellebooggewricht. Bij jonge honden is bewezen dat chirurgische behandeling in een vroeg stadium de

beste uitkomst geeft. Over de uitkomsten van de artroscopische behandeling bij oudere honden is

echter nog niet veel bekend. Door middel van dit onderzoek werd getracht een uitspraak te doen over

de prognose van artroscopische behandeling van MCD bij honden van 6 jaar en ouder.

Alle honden die in de periode 2010-2015 artroscopisch behandeld werden voor MCD op de faculteit

Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en op het moment van behandeling minimaal 6 jaar waren,

werden opgezocht. Enerzijds werd de informatie over deze honden retrospectief beoordeeld en

anderzijds werden de eigenaars gecontacteerd met de vraag om een gestandaardiseerde vragenlijst in

te vullen. Hierdoor werd informatie bekomen over zowel de preoperatieve als de huidige klinische

toestand van de honden. Hieruit bleek dat een groot deel van de behandelde honden (87%) op dit

moment mankheid vertoont. Echter gaf 93% van de ondervraagde eigenaars aan tevreden te zijn met

het resultaat van de behandeling. Er moet dan ook steeds bedacht worden dat in deze studie gekeken

wordt naar een zogezegd ‘eindresultaat’ van de behandeling na enkele jaren. Ook moet er rekening

mee gehouden worden dat veel van deze honden een lange periode mankvrij geweest zijn en

bijvoorbeeld pas na enkele jaren opnieuw mankheid begonnen te vertonen, wat dan ook door

verschillende eigenaars werd aangegeven. Een uitgebreider onderzoek naar MCD, met een uitgebreide

opvolging en een grotere groep honden, zou echter zeer interessant zijn om meer resultaten te

bekomen en hieruit een meer betrouwbare en gedetailleerdere conclusie te kunnen trekken.

Sleutelwoorden: medial coronoid disease – elleboogdysplasie – oudere honden – artroscopie –

prognose – LOAD-score

7

1 Literatuurstudie

1.1 Anatomie en ontwikkeling van het ellebooggewricht

1.1.1 Anatomie - beenderige structuren

Het ellebooggewricht

(articulatio cubiti) is

een scharniergewricht

dat gevormd wordt

door drie beenderen,

namelijk het distale

deel van de humerus

(condylus humeri) en

het proximale deel van

de radius (fovea capitis

radii) en de ulna

(incisura trochlearis

ulnae) (figuur 1). De

beweging van het

ellebooggewricht is

beperkt tot flexie en

extensie in het

sagittale vlak, waarbij

de maximale extensie

bij de hond tussen de

100 en 140° bedraagt

afhankelijk van het ras en de elleboog in flexie gebracht kan worden tot ongeveer 20° (Robins en Innes,

2006). Daarnaast is een lichte pronatie en supinatie mogelijk doordat de radius en ulna met elkaar

articuleren. Het ellebooggewricht (articulatio cubiti) is een samengesteld gewricht en bestaat uit het

humeroulnaire gewricht (articulatio humeroulnaris) en het humeroradiale gewricht (articulatio

humeroradialis). De radius en de ulna vormen daarnaast onderling nog de articulatio radioulnaris

proximalis en de articulatio radioulnaris distalis (Liebich et al., 2007).

De condylus humeri is verdeeld in een trochlea humeri en een capitulum humeri. De trochlea humeri

bevindt zich mediaal, articuleert met de ulna en vormt hiermee de articulatio humeroulnaris. Het

capitulum humeri bevindt zich lateraal, articuleert met de radius en vormt hiermee de articulatio

humeroradialis. Beiderzijds van de condylus humeri bevindt zich een epicondyl: caudolateraal bevindt

zich de epidcondylus lateralis en caudomediaal de epicondylus medialis. Op deze epicondylen hechten

de ligamenta collateralia van het ellebooggewricht en verschillende spieren vast. De epicondylen van

de humerus worden gescheiden door de fossa olecrani welke in contact staat met een deel van het

olecranon. Craniaal op de condylus humeri bevindt zich de fossa radialis. Deze fossae staan in contact

via het foramen supratrochleare (Liebich et al., 2007).

De fovea capitis radii is een onderdeel van het caput radii, wat het proximale deel van de radius vormt.

Lateraal en mediaal hiervan bevindt zich een eminentia waarop de ligamenta collateralia van het

ellebooggewricht vasthechten. Dorsomediaal op het caput radii bevindt zich de tuberositas radii;

hierop hecht de pees van de musculus biceps vast. Caudaal op het proximale aspect van de radius

bevindt zich de circumferentia articularis. Deze articuleert met de ulna waardoor een supinatie

mogelijk is van 45° (Liebich et al., 2007).

Figuur 1a Figuur 1b

Figuur 1: Lateraal (1a) en craniaal (1b) aanzicht van het distale deel van de

humerus en het proximale deel van de radius en ulna (naar: Trostel et al., 2003)

8

Het olecranon en de tuber olecrani vormen het meest proximale deel van de ulna. Aan de basis hiervan

ligt de incisura trochlearis, welke de humeruscondyl omgeeft en hierdoor caudale verplaatsing van de

humerus voorkomt. Proximaal van de incisura trochlearis bevindt zich de processus anconeus. Bij

extensie van de elleboog bevindt deze zich in de foramen supratrochleare van de humerus, wat zorgt

voor extra stabiliteit van het gewricht. Caudaal van de incisura trochlearis bevinden zich de processus

coronoideus lateralis en processus coronoideus medialis. De processus coronoideus medialis is groter

en meer naar distaal gelegen dan de processus coronoideus lateralis. Door de grootte en positie van

de processus coronoideus medialis is deze kwetsbaarder voor beschadigingen dan de processus

coronoideus lateralis. De processi coronoidei worden van elkaar gescheiden door de incisura radialis

ulnae welke articuleert met de circumferentia articularis van de radius (Robins en Innes, 2006; Liebich

et al., 2007).

1.1.2 Anatomie - ligamenten van het ellebooggewricht

Een gemeenschappelijk gewrichtskapsel (capsula articularis) omgeeft de articulatio humeroulnaris,

articulatio humeroradialis en de articulatio radioulnaris proximalis. Lateraal en mediaal van het

ellebooggewricht bevinden zich sterke ligamenta collateralia (figuur 2). Het ligamentum collaterale

cubiti laterale loopt van de epicondylus lateralis humeri naar distaal, waar het zich splitst in een sterker

craniaal deel dat een insertie heeft op de radius en een zwakker caudaal deel dat een insertie heeft op

de ulna. Het ligamentum collaterale cubiti mediale loopt van de epicondylus medialis van de humerus

naar distaal, waar het zich splitst in een zwakker craniaal deel met insertie op de radius en een sterker

caudaal deel met insertie op de ulna. Het ligamentum olecrani loopt van de epicondylus medialis van

de humerus naar de processus anconeus van de ulna (Robins en Innes, 2006; Liebich et al., 2007).

De articulatio radioulnaris proximalis wordt ook omgeven door enkele ligamenten. Het ligamentum

annulare radii bevindt zich onder de ligamenta collateralia van het ellebooggewricht, loopt rondom

het craniale aspect van de radius en hecht vast op de incisura radialis ulnae. Het membrana interossea

antebrachii is een weke delen membraan dat de radius met de ulna verbindt. Het wordt lateraal

versterkt door het ligamentum interosseum antebrachii, dat het proximale deel van de ruimte tussen

de radius en ulna bedekt (Liebich et al., 2007).

Figuur 2: Lateraal (a) en mediaal (b) aanzicht van het ellebooggewricht van de hond in flexie (uit: Constantinescu

en Constantinescu, 2009)

A B

9

1.1.3 Ontwikkeling van het ellebooggewricht

Beenderen worden gevormd vanuit mesenchymale cellen, waarbij twee manieren van ossificatie

bestaan: intramembraneuze of desmale ossificatie en endochondrale ossificatie. De beenderen van de

ledematen, en dus de beenderen die onderdeel zijn van het ellebooggewricht, worden gevormd via

endochondrale ossificatie (figuur 3). Hierbij vormen de mesenchymale cellen eerst kraakbeen en

worden de chondrocyten later omgezet waarbij er beenderweefsel gevormd wordt (Sinowatz, 2010).

De ledematen worden eerst gevormd als één kraakbenige structuur. Door apoptose worden er

gewrichtsruimtes gevormd en ontstaan de afzonderlijke beenderen. De ossificatie van de beenderen

begint vanuit ossificatiecentra, waarbij de chondrocyten eerst hypertrofisch worden, waarna deze zich

omvormen tot beenderweefsel (Guthrie et al., 1992). De ossificatie start mid-diafysair, waar zich het

primaire ossificatiecentrum bevindt. Vervolgens ontwikkelen zich in beide epifysen secundaire

ossificatiecentra, van waaruit verbening van het volledige bot plaatsvindt. Aan het uiteinde van de

lange beenderen blijft gewrichtskraakbeen bestaan, wat niet omgevormd wordt tot beenderweefsel.

In het epifyseale kraakbeen blijven tot de puberteit chondrocyten prolifereren waardoor het bot groeit

in de lengte, waarna dit proces stopt onder hormonale invloed (Robins en Innes, 2006; Sinowatz,

2010).

Bij de geboorte van pups zijn de condylus humeri, de processus coronoideus medialis en het olecranon

nog volledig kraakbenig. Secundaire ossificatiecentra vormen zich de eerste weken achtereenvolgens

in de condylus humeri, de epicondylus humeri medialis, het olecranon, het caput radii en de processus

anconeus. De processus coronoideus medialis heeft geen eigen ossificatiecentrum (Guthrie et al.,

1992). De verbening van de processus coronoideus medialis start rond de leeftijd van één week

(Guthrie et al., 1992) en is volledig voltooid op een leeftijd van 16-24 weken, waarbij de verbening

vroeger voltooid zal zijn bij kleinere hondenrassen dan bij grotere hondenrassen (Breit et al., 2004;

Cook en Cook, 2009; Lau, 2013).

Figuur 3: Endochondrale ossificatie – de beenderen worden eerst volledig kraakbenig gevormd, waarna er

omzetting tot beenweefsel plaatsvindt vanuit de primaire en later secundaire ossificatiecentra; ter hoogte van de

epifysen blijft gewrichtskraakbeen bestaan1

1 Bron: https://training.seer.cancer.gov/anatomy/skeletal/growth.html (laatst geconsulteerd op 7 mei 2018)

10

1.2 Definitie van elleboogdysplasie

Elleboogdysplasie is een veel voorkomende oorzaak van voorpootkreupelheid bij de hond en is een

complex van verschillende ontwikkelingsstoornissen die allen leiden tot artrose van het

ellebooggewricht (Robins en Innes, 2006; Schulz, 2013). De International Elbow Working Group (IEWG)

classificeert volgende aandoeningen onder het elleboogdysplasiecomplex: een letsel aan de mediale

processus coronoïdeus (“medial coronoid disease”, MCD), een losse processus anconeus (LPA),

osteochondrosis dissecans (OCD) van de mediale humeruscondyl en incongruentie van het

ellebooggewricht (figuur 4). Binnen het elleboogdysplasiecomplex is een letsel aan de mediale

processus coronoïdeus het meest voorkomend (Burton en Owen, 2008a; How, 2016).

Naast bovengenoemde aandoeningen worden soms ook andere aandoeningen, zoals incomplete fusie

van de epicondylus medialis humeri en idiopathische osteoartritis, gerekend onder elleboogdysplasie.

Deze komen echter minder frequent voor dan eerdergenoemde aandoeningen en worden niet

standaard tot het elleboogdysplasiecomplex gerekend (Robins en Innes, 2006). Een specifiek probleem

dat voornamelijk gezien wordt bij oudere honden is “medial compartment erosion” (MCE). Dit wordt

gedefinieerd als complete erosie van het mediale compartiment van de elleboog, waaronder de

processus coronoideus medialis, het mediale deel van de condylus humeri en het mediale deel van de

incisura trochlearis, met afwezigheid van een fragment of fissuur. MCE wordt soms gezien als een

onderdeel van MCD, maar is eigenlijk een aandoening die hier los van staat en waarschijnlijk een

andere pathogenese kent (Vermote et al., 2010; Coppieters, 2016).

Figuur 4: Mediaal aanzicht van het ellebooggewricht in flexie met de lokalisering van verschillende pathologieën

binnen het elleboogdysplasiecomplex: losse processus anconeus, medial coronoid disease en OCD van de mediale

humeruscondyl (naar: Van Ryssen, 2016)

1.2.1 “Medial coronoid disease” (MCD)

Wat betreft de letsels aan de mediale processus coronoïdeus werd oorspronkelijk gesproken over een

losse processus coronoïdeus (LPC). Echter wordt tegenwoordig meer en meer de term “medial

coronoid disease” (MCD) gebruikt, omdat naast een losse processus coronoïdeus ook andere

11

pathologieën voorkomen aan de processus coronoideus medialis (Fitzpatrick et al., 2009; Michelsen,

2013). Wanneer men spreekt over “medial coronoid disease”, gaat het over een fragmentatie aan de

top van de processus coronoideus medialis die onder verschillende vormen kan voorkomen, namelijk

een fissuur, een niet-verplaatst fragment, een of meerdere verplaatste fragmenten, chondromalacie

en erosie. MCD omvat dus verschillende pathologische veranderingen ter hoogte van het

gewrichtskraakbeen en het subchondrale bot van de processus coronoideus medialis. Het is de meest

voorkomende aandoening binnen het elleboogdysplasiecomplex (Van Ryssen en van Bree, 1997;

Vermote et al., 2010; Van Ryssen, 2013; How, 2016).

1.2.2 Losse processus anconeus (LPA)

LPA kan verschillende oorzaken hebben, waaronder incongruentie van het ellebooggewricht, een

slechte microcirculatie tijdens de ontwikkeling en non-union van de processus anconeus bij rassen

waarbij deze een apart ossificatiecentrum heeft. Honden met LPA worden meestal aangeboden met

voorpootmankheid op een leeftijd van 4-5 maanden oud, waarbij Duitse Herders gepredisponeerd zijn

voor deze aandoening (Robins en Innes, 2006).

1.2.3 Osteochondrosis dissecans (OCD) van de mediale humeruscondyl

In het ellebooggewricht komt OCD (zie ook 1.3.1) voornamelijk voor ter hoogte van het mediale deel

van de condylus humeri. Deze aandoening komt vaak bilateraal voor, meestal bij jonge dieren (Van

Ryssen, 2016).

1.2.4 Incongruentie

Incongruentie is een aparte entiteit binnen het elleboogdysplasiecomplex en kan daarnaast ook de

oorzaak zijn voor andere vormen van elleboogdysplasie zoals MCD en LPA (zie ook 1.3.3). Het wordt

dan ook meestal gezien in combinatie met een van deze aandoeningen (Robins en Innes, 2006; Samoy

et al., 2006).

1.3 Etiologie en pathogenese van MCD

Over de etiologie van MCD bestaan verschillende theorieën. Vroeger werd gedacht dat het een

specifieke vorm is van osteochondrose, maar tegenwoordig wordt het algemeen beschouwd als een

multifactoriële aandoening waarbij onder andere genetische aspecten, anatomische afwijkingen

(elleboogincongruentie), diëtaire factoren en trauma een rol kunnen spelen (Grøndalen en Lingaas,

1991; Demko en McLaughlin, 2005; Samoy et al., 2005; Janutta et al., 2006; How, 2016).

1.3.1 Osteochondrose

Bij osteochondrose is er sprake van een vertraagde maturatie van chondrocyten. Dit geeft een

verstoring van de endochondrale ossificatie, waardoor een defect ontstaat in de omzetting van

kraakbeen naar been. Dit kan zich afspelen op verschillende plekken, waarbij predilectieplaatsen

bestaan in elk gewricht. Op deze plaatsen zal zich een plek van ongemineraliseerd kraakbeen bevinden,

welke een zwakke plek is binnen het gewricht. Onder invloed van bepaalde krachten kan dit stukje

kraakbeen loskomen en eventueel verplaatsen. In dit geval wordt gesproken van osteochondrosis

dissecans (OCD) (Hazewinkel, 2016).

In het geval van osteochondrose blijft de processus coronoideus medialis zeer lang kraakbenig,

waardoor fragmentatie kan optreden onder invloed van krachten die hierop inwerken (Guthrie et al.,

12

1992). Van Ryssen (2016) vermeldt dat MCD vroeger gezien werd als een specifieke vorm van

osteochondrose maar dat deze theorie tegenwoordig algemeen als verouderd wordt beschouwd.

1.3.2 Genetische factoren

Er zijn verschillende studies gedaan naar de betrokkenheid van genetische factoren bij het ontstaan

van elleboogdysplasie in het algemeen en MCD in het bijzonder. Grøndalen en Lingaas (1991) toonden

de erfelijkheid van elleboogartrose aan bij Rottweilers, Berner Sennenhonden en Newfoundlanders.

Hierbij werd echter niet naar MCD gekeken. In 2002 toonden LaFond et al. aan dat verschillende rassen

een significant hoger risico hebben op het ontwikkelen van MCD. Dit suggereert dat er bij deze rassen

een genetische predispositie bestaat voor deze aandoening.

Tegenwoordig wordt ervan uitgegaan dat MCD een genetische basis heeft. De genen die hiervoor

verantwoordelijk zijn, zijn echter nog niet geïdentificeerd. Hazewinkel (2016) vermeldt dat het

identificeren van de verantwoordelijke genen waarschijnlijk zeer moeilijk zal zijn omdat MCD wellicht

een complexe overerving kent en de aandoening moeilijk met 100% zekerheid te diagnosticeren of uit

te sluiten is. Daarnaast kent MCD bij verschillende rassen mogelijk een verschillende genetische

oorsprong. De erfelijkheidsgraad van MCD verschilt dan ook tussen rassen (Oberbauer et al., 2017).

Een genetische test is dan ook niet beschikbaar, wel is aangetoond dat fenotypische selectie van

honden de prevalentie van MCD kan verminderen (Oberbauer et al., 2017).

1.3.3 Incongruentie van het ellebooggewricht

Elleboogincongruentie wordt gedefinieerd als

een slechte uitlijning van de verschillende

gewrichtsvlakken van de elleboog (Samoy et al.,

2006), waarbij een onderscheid gemaakt kan

worden tussen radioulnaire incongruentie en

humeroulnaire incongruentie (figuur 5).

Bij radioulnaire incongruentie is er sprake van

een trapvorming tussen de radius en ulna,

waarbij zowel sprake kan zijn van een te korte

radius als van een te korte ulna. Onder normale

omstandigheden is de kracht die door de

humerus wordt uitgeoefend op de radius en

ulna gelijkmatig verdeeld onder het caput radii

en de processi coronoidei. Indien er sprake is

van een te korte ulna, kan dit een oorzaak zijn

voor LPA omdat de procesuss anconeus meer

kracht zal ondervinden dan normaal (Samoy et

al., 2006). Bij een te korte radius is er een

relatieve overgroei van de ulna ten opzichte van

de radius waarbij het caput radii zich ten

opzichte van de ulna meer naar distaal bevindt

dan normaal en de processus coronoideus

lateralis en medialis blootgesteld worden aan

een verhoogde druk vanuit de humerus.

Hierdoor kan de processus coronoideus medialis aangetast worden en kan MCD ontstaan (Griffon et

al., 2018). Radioulnaire incongruentie kan ontstaan op verschillende manieren. Er kan een asynchrone

Figuur 5: Incongruentie van het ellebooggewricht,

1=humerus, 2=ulna, 3=radius, 4=incisura trochlearis

ulnae. A: normaal ellebooggewricht met parallele

gewrichtsruimte, B: humeroulnaire incongruentie

met een afwijkende vorm van de incisura trochlearis,

C: radioulnaire incongruentie met een te korte radius

D: radioulnaire incongruentie met een te korte ulna;

bij zowel C als D is trapvorming zichtbaar in de

gewrichtsruimte van elleboog (uit: Samoy et al.,

2006).

13

ontwikkeling zijn van de radius en de ulna of er kan een premature sluiting optreden van de proximale

groeiplaat van de radius waardoor de radius zich minder goed zal ontwikkelen (Robins en Innes, 2006).

Humeroulnaire incongruentie wordt veroorzaakt door een abnormale ontwikkeling van de incisura

trochlearis van de ulna waardoor de trochlea humeri hier niet goed in past en er een drukverhoging

kan optreden ter hoogte van zowel de processi coronoidei als de processus anconeus (Robins en Innes,

2006). Preston et al. (2000) toonden aan dat een bepaalde graad van humeroulnaire incongruentie in

de elleboog bij honden normaal is.

Door de drukverhoging die aanwezig kan zijn ten gevolge van incongruentie kunnen microfissuren

ontstaan, welke er uiteindelijk voor kunnen zorgen dat stukjes kraakbeen en eventueel bot afbreken.

Indien dit gebeurt ter hoogte van de processus coronoideus medialis, kan elleboogincongruentie een

oorzaak zijn voor het ontstaan van MCD. Met name radioulnaire incongruentie is regelmatig

geassocieerd met MCD (Griffon et al., 2018).

1.3.4 Trauma

Hoewel MCD over het algemeen beschouwd wordt als een ontwikkelingsstoornis, kan het in sommige

gevallen ook een traumatische oorzaak hebben (Van Ryssen, 2016). Dit kan voorkomen bij honden die

reeds elleboogdysplasie hebben, maar ook bij honden met normale, gezonde ellebooggewrichten.

Verschillende cases zijn beschreven, waarbij geen specifieke predispositie lijkt te bestaan voor

bepaalde rassen of leeftijdscategorieën (Yovich en Read, 1994; Hadley et al., 2009; Tan et al., 2016).

Typisch bij een traumatische fractuur van de processus coronoideus medialis is dat er meestal één

groot, al dan niet verplaatst, fragment wordt teruggevonden (Tan et al., 2016).

1.3.5 Het biceps-brachialiscomplex

De musculus biceps brachii en de musculus brachialis vormen samen een spiercomplex. De musculus

biceps brachii speelt een belangrijke rol bij de stabilisatie van het ellebooggewricht en hecht aan op

de tuber olecrani van de ulna. Door de anatomische positionering zou bij contractie van dit complex

compressie plaatsvinden van de processus coronoideus medialis tegen het caput radii (figuur 6). Dit

zou kunnen zorgen voor microstress en microfissuren, waardoor MCD zou kunnen ontstaan (Hulse et

al., 2010; Michelsen, 2013).

Figuur 6: Craniaal aanzicht van de elleboog in flexie – de kracht die uitgeoefend wordt bij contractie van het

biceps-brachialiscomplex (blauwe gebogen pijl) zorgt voor compressie van de processus coronoideus medialis

(rode pijl) tegen het caput radii (blauwe pijl). I = insertieplaats van de musculus biceps brachii op de ulna (uit:

Michelsen, 2013)

14

1.3.6 Diëtaire factoren

Hoewel het mechanisme nog niet volledig duidelijk is, blijkt dat bepaalde mineralen een rol spelen bij

het ontstaan van ontwikkelingsstoornissen van het skelet. Men vermoedt dat een verstoring in de

mineralenbalans een veranderde activiteit van metalloenzymen tot gevolg heeft, waaronder bepaalde

matrix metalloproteïnases (MMP’s). Deze spelen een rol in de ontwikkeling en remodellering van

beenderen, waaronder een essentiële rol in de endochondrale ossificiatie. Onderzoek heeft

aangetoond dat de deletie van bepaalde MMP’s bij muizen een verstoorde beenderontwikkeling tot

gevolg heeft (Page-McCaw et al., 2007).

Bij honden is een verhoogde calciumopname geassocieerd met ontwikkelingsstoornissen van het

skelet (Dobenecker et al., 1998; Schoenmakers et al., 2000). Daarnaast is gebleken dat het haar van

honden met MCD minder koper en zink bevat dan dat van honden zonder MCD, wat kan suggereren

dat dit een rol speelt bij het ontstaan van MCD (Davies et al., 2017). Dit kan onder andere veroorzaakt

worden door malabsorptie, maldigestie en een verminderde biologische beschikbaarheid. Aangezien

calcium kan zorgen voor chelatie van andere mineralen, kan een overmaat aan calcium leiden tot een

verminderde biologische beschikbaarheid van andere mineralen (Schoenmakers et al., 2000). Het is

dus belangrijk om te zorgen voor een goede mineralenbalans in het voeder van honden, zeker tijdens

de groeifase wanneer de endochondrale ossificatie plaatsvindt (Davies et al., 2017).

Daarnaast kan ook overvoedering predisponeren voor gewrichtsaandoeningen. Aan de ene kant

omdat dit een snelle groei veroorzaakt waardoor de gewrichten meer belast worden. Daarnaast kan

dit ook leiden tot obesitas, waardoor enerzijds de gewrichten extra belast worden en wat anderzijds

zorgt voor de vrijstelling van pro-inflammatoire cytokines vanuit het vetweefsel, waardoor

osteoartrose onderhouden wordt en er meer pijn ontstaat (Corbee, 2014).

1.4 Prevalentie van MCD

MCD is bij jonge, snelgroeiende honden van grote hondenrassen de meest voorkomende oorzaak van

mankheid met de oorsprong in de elleboog (Robins en Innes, 2006). Letsels van de mediale processus

coronoïdeus komen typisch voor bij middelgrote tot grote hondenrassen zoals de Labrador Retriever,

Golden Retriever, Bernen Sennen, Duitse Herder en Rottweiler (LaFond et al., 2002; Fitzpatrick et al.,

2009; Schulz, 2013). Hierbij zijn mannelijke dieren vaker aangetast dan vrouwelijke dieren (Grøndalen,

1979; Van Ryssen en van Bree, 1997; Meyer-Lindenberg et al., 2006). Ook atypische (kleine)

hondenrassen kunnen aangetast zijn (Robins en Innes, 2006; Fitzpatrick et al., 2009).

In de meerderheid van de gevallen komt MCD bilateraal voor, waarbij de linker- en rechtervoorpoot

even vaak aangetast zijn (Demko en McLaughlin, 2005). Bij bilaterale letsels kunnen de klinische

tekenen, zoals mankheid, echter ofwel unilateraal ofwel bilateraal tot uiting komen (DeCamp et al.,

2015). MCD kan op zichzelf voorkomen maar ook in combinatie met LPA of OCD. Een combinatie van

de drie aandoeningen tegelijkertijd is onwaarschijnlijk (Robins en Innes, 2006; How, 2016).

Het voorkomen van MCD bij “oudere” honden

Omdat het een ontwikkelingsstoornis betreft, wordt MCD voornamelijk gezien bij jonge honden, die

meestal aangeboden worden vóór de leeftijd van 18 maanden (Kirberger en Fouri, 1998; Vermote et

al., 2010). Het wordt echter ook beschreven bij oudere honden (Flo, 1998; Vermote et al., 2010; Briels

et al., 2013; Dallago et al., 2015). Vermote et al. (2010) toonden aan dat 12% van de honden die werden

aangeboden voor artroscopische behandeling van MCD, ouder was dan 6 jaar. Bij oudere honden kan

zowel sprake zijn van een chronische aandoening als van een recent letsel (Vermote et al., 2010,

Dallago et al., 2015).

15

1.5 Symptomen van MCD

De hier besproken symptomen zijn niet specifiek voor MCD maar eerder een aanwijzing dat een

elleboogprobleem aanwezig is. Op basis van het signalement, de anamnese en het klinisch onderzoek

kan er een vermoeden zijn van MCD maar voor de diagnose is altijd een combinatie nodig met

beeldvorming (zie 1.6).

Zoals eerder vermeld kan MCD zowel uni- als bilateraal voorkomen en kunnen de klinische symptomen

in dit laatste geval zowel unilateraal als bilateraal tot uiting komen (DeCamp et al., 2015).

Dieren met MCD vertonen meestal symptomen op jonge leeftijd. De eerste (subtiele) symptomen

worden vaak waargenomen rond een leeftijd van 4-5 maanden en de meeste dieren worden bij een

dierenarts aangeboden tussen de 5-12 maanden leeftijd De eerste klacht van MCD is vaak mank lopen

of het vertonen van een stijve gang na een periode van inactiviteit, bijvoorbeeld ’s ochtends of na lang

neerliggen. Indien de problemen chronisch aanwezig zijn, zal zich osteoartrose ontwikkelen en zullen

de symptomen zowel hierdoor veroorzaakt worden als door het primaire letsel (Demko en McLaughlin,

2005; Robins en Innes, 2006; How, 2016).

Oudere honden die aangeboden worden met MCD kunnen grofweg verdeeld worden in twee groepen.

Enerzijds is er een groep die pas in een laat stadium aangeboden wordt. Bij deze honden is MCD al

aanwezig vanaf jongere leeftijd maar is het ofwel nooit eerder gediagnosticeerd ofwel was het manken

nooit ernstig waardoor geen behandeling werd ingesteld. Anderzijds is er een groep oudere honden

die aangeboden wordt in een vroeg stadium en waarbij de aandoening zich recent ontwikkeld heeft

(Vermote et al., 2010).

1.5.1 Inspectie

Het voornaamste symptoom wat op inspectie kan worden gezien is voorpoot

manken, welke kan variëren van licht tot ernstig. Dieren met elleboogproblemen

vertonen typisch mankheid met korte pasjes en kunnen daarnaast moeite hebben

met te gaan liggen of op te staan. De mankheid treedt meestal gradueel op, is

progressief en verergert na inspanning of lang neerliggen. In sommige gevallen

kan het manken ontstaan zijn na trauma. Bij bilaterale MCD kan een korte, stijve

gang opgemerkt worden. Honden met een elleboogprobleem hebben vaak een

typische houding met adductie van de elleboog en abductie van de carpus,

waardoor er een zichtbare exorotatie is van de ondervoet (figuur 7). Daarnaast

kan opzetting van het ellebooggewricht soms duidelijk zichtbaar zijn (Demko

en McLaughlin, 2005; Van Ryssen, 2016).

1.5.2 Palpatie

Op palpatie kunnen spieratrofie, opzetting (overvulling of verdikking van het gewrichtskapsel), pijn bij

(hyper)flexie, (hyper)extensie en/of externe rotatie, verminderde plooibaarheid en crepitatie

waargenomen worden. Deze bevindingen moeten altijd vergeleken worden met de bevindingen aan

het contralaterale lidmaat. Het is mogelijk dat al deze bevindingen tegelijk aanwezig zijn maar meestal

zijn het er slechts één of enkelen. Crepitatie wordt bij MCD zelden gezien en voornamelijk bij

vergevorderde gevallen. De ernst van de spieratrofie is afhankelijk van de duur en ernst van het

manken (Robin en Innes, 2006; How, 2016; Van Ryssen, 2016).

Figuur 7: Typische houding

bij een elleboogprobleem

(uit: Van Ryssen, 2016)

16

1.6 Diagnose van MCD

Het diagnosticeren van MCD berust op een combinatie van het orthopedisch onderzoek en het in beeld

brengen van de letsels via medische beeldvorming. Verschillende beeldvormingsmodaliteiten kunnen

aangewend worden om MCD te diagnosticeren, maar in de praktijk worden RX, CT en artroscopie het

meest gebruikt (Van Ryssen, 2016). Voor alle beeldvormingstechnieken wordt steeds aangeraden om

beide ellebogen in beeld te brengen. Dit omdat MCD, ook bij unilaterale klinische symptomen, vaak

bilateraal aanwezig is (Demko en McLaughlin, 2005; DeCamp et al., 2015).

1.6.1 Klinisch onderzoek

Naast het standaard orthopedisch onderzoek (zie 1.5), kunnen enkele aanvullende technieken gebruikt

worden. Zo kan een buigproef van het ellebooggewricht uitgevoerd worden, waarbij een positieve

buigproef een aanwijzing is voor een elleboogprobleem. Ook een intra-articulaire anesthesie kan

nuttig zijn, maar dit is technisch gezien moeilijker en wordt dus in de praktijk minder toegepast (Van

Ryssen, 2016).

1.6.2 RX

Indien op basis van het klinisch onderzoek een vermoeden bestaat van MCD, is RX vaak de volgende

stap in de bevestiging van deze diagnose. De voordelen van RX zijn dat het relatief goedkoop is, het

voor veel dierenartsen beschikbaar is en geen algemene anesthesie nodig is. Wel kan het bij sommige

honden noodzakelijk zijn ze te sederen om een goede kwaliteit van opnames te bekomen. Omwille van

de relatief hoge kosten van meer geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals een CT-scan, blijft

radiografie een standaard methode in de diagnose van MCD (Hornof et al., 2000; Gielen et al., 2017).

Om het ellebooggewricht zo goed mogelijk in beeld te brengen is een compleet radiografisch

onderzoek nodig bestaande uit drie of vier verschillende opnames: een mediolaterale opname in flexie,

een mediolaterale opname in extensie, een craniolateraal-15°-caudomediaal oblique opname en

eventueel een craniocaudale opname (figuur 8).

De processus coronoideus medialis kan het best gevisualiseerd worden op de craniolateraal-15°-

caudomediaal oblique opname (Meier, 2001). De processus anconeus is het best zichtbaar op de

mediolaterale opname in hyperflexie, omdat hierop geen superpositie is van de processus anconeus

en het mediale deel van de condylus humeri (Cook en Cook, 2009). Hoewel ook onderzoek gedaan is

naar het gebruik van andere opnames bij de diagnose van MCD (Haudiquet et al., 2002), blijven de

bovengenoemde opnames tot op heden standaard bij het radiografisch onderzoek van de elleboog

(How, 2016).

17

Figuur 8: Radiografische positionering van de patiënt voor opnames van de elleboog; er wordt gecentreerd ter

hoogte van het humeroulnaire gewricht – 8a: Voor de mediolaterale opnames wordt de patiënt in laterale

decubitus geplaatst met het betrokken lidmaat tegen de tafel; het betrokken lidmaat wordt in de gewenste hoek

gelegd, in dit geval een mediolaterale opname in hyperflexie; het contralaterale voorste lidmaat wordt naar

caudaal gebracht om superpositie te voorkomen; 8b: Voor de craniocaudale opname wordt de patiënt sternaal

gelegd met het betrokken lidmaat volledig gestrekt en de humerus, elleboog en radius en ulna op één lijn; het

hoofd wordt weggedraaid naar de contralaterale zijde; 8c: Voor de craniolateraal-caudomediaal oblique opname

wordt de patiënt sternaal gelegd en wordt het hoofd weggedraaid naar de contralaterale zijde; het betrokken

lidmaat wordt geproneerd (zwarte pijl) (uit: Ayers, 2012, Meier, 2001)

18

Indien er een vermoeden bestaat van MCD, is het steeds belangrijk om het volledige ellebooggewricht

radiografisch te onderzoeken. Enerzijds omdat MCD, zoals eerder vermeld, steeds kan voorkomen in

combinatie met andere afwijkingen binnen het ellebooggewricht en anderzijds omdat MCD secundaire

veranderingen kan geven verspreid over het ellebooggewricht (Cook en Cook, 2009).

Bij het beoordelen van radiografische opnames voor de diagnose van MCD kan zowel gekeken worden

naar de processus coronoïdeus zelf als naar secundaire veranderingen in het gewricht.

Het normale radiografische uitzicht van de elleboog wordt getoond in figuur 9. Er is superpositie van

de processus coronoideus medialis met het caput radii. Een fragment wordt zelden gezien op RX

omwille van de driedimensionale anatomie van het ellebooggewricht. Indien een groot fragment

aanwezig is, zal dit mogelijks te zien zijn op een mediolaterale of schuine opname, maar dit is zeker

niet altijd het geval (Robins en Innes, 2006; Cook en Cook, 2009). Bij MCD berust de radiografische

diagnose dus vooral op secundaire veranderingen in het gewricht (How, 2016). Afplatting, afronding,

proliferatie en/of een slechte aflijning van de processus coronoideus medialis kunnen aanwezig zijn

(figuur 10)(Cook en Cook, 2009).

Daarnaast kunnen tekenen van osteoartrose zichtbaar zijn, waaronder osteofytose ter hoogte van de

processus anconeus, de processus coronoideus medialis, de incisura trochlearis, de epicondylus

lateralis humeri en/of proximaal op de radius en subchondrale sclerose ter hoogte van de incisura

trochlearis en de processus coronoideus medialis (figuur 11, 12). Subchondrale sclerose is vaak het

eerste radiografische teken van MCD (Robins en Innes, 2006; Lavrijsen et al., 2012). Ook zogenaamde

“kissing lesions” ter hoogte van het mediale aspect van de condylus humeri, gelegen tegenover de

processus coronoideus medialis in het gewricht, kunnen zichtbaar zijn. Bij het zoeken naar eventuele

secundaire radiografische tekenen van MCD, moet er steeds rekening mee gehouden worden dat het

enkele weken tot zelfs maanden kan duren voordat deze tekenen zich ontwikkelen. Indien geen of zeer

subtiele afwijkingen aanwezig zijn, de mankheid blijft persisteren en er om een of andere reden geen

mogelijkheid is tot verder onderzoek, is het aangeraden de radiografieën na 4 tot 8 weken te herhalen

om de evolutie van de letsels te bekijken (Robins en Innes, 2006; Hazewinkel, 2016).

Figuur 9: RX-opnames van een normaal ellebooggewricht, 9a: mediolaterale opname in extensie, 9b:

mediolaterale opname in flexie, 9c: craniolateraal-15°-caudomediaal oblique opname, 9d: craniocaudale opname

(naar: Ayers, 2012; Saunders, 2015)

19

Figuur 10: Veranderingen aan de processus coronoideus medialis die gezien kunnen worden bij MCD. 10a:

Afronding van de processus coronoideus medialis ten gevolge van proliferatieve veranderingen, deze heeft een

convexe vorm in plaats van een normaal eerder concave vorm; 10b: Een slechte aflijning van de processus

coronoideus medialis, deze kan niet volledig gevolgd worden (pijl); 10c: Afplatting van de processus coronoideus

medialis; 10d: Mediolaterale RX-opname van een 1-jarige Berner Sennenhond met een afgeplatte processus

coronoideus medialis (naar: Hornof et al., 2000)

Figuur 11: 11a: De grijze zone geeft de zone weer waar subchondrale sclerose van de incisura trochlearis zichtbaar

zal zijn op een mediolaterale opname van de elleboog. Dit zal zichtbaar zijn als een verhoogde botdensiteit (naar:

Hornof et al., 2000) 11b: Mediolaterale RX-opname van de elleboog van een 7-jarige Labrador, er is matige

subchondrale sclerose zichtbaar ter hoogte van de incisura trochlearis (Uit het archief van de Universiteit Gent)

20

Figuur 12: Osteofytose ter hoogte van het ellebooggewricht. 12a: Mediolaterale opname van de elleboog, er is

osteofytose ter hoogte van de processus anconeus, processus coronoideus medialis en de epicondylus lateralis

humeri (naar Hornof et al., 2000). 12b: Craniocaudale opname van de elleboog, er is osteofytose ter hoogte van

de processus coronoideus medialis (pijl) en de mediale condyl en epicodyl van de humerus (naar: Cook en Cook,

2009)

Naast bovengenoemde tekenen kan ook gekeken worden naar de aanwezigheid van eventuele

radioulnaire incongruentie. De beste opname hiervoor is een mediolaterale opname met 90° flexie. De

beoordeling van incongruentie op RX is echter zeer subjectief en moet voorzichtig geïnterpreteerd

worden. RX is dan ook zeker niet de beste methode om dit te beoordelen (Mason et al., 2002; Cook en

Cook, 2009; How, 2016; Griffon et al., 2018).

Bijkomend kan MCD ook voorkomen zonder (duidelijke) radiografische afwijkingen, aangezien een

fissuur of klein fragment meestal geen of slechts zeer subtiele radiografische afwijkingen geeft.

Duidelijke afwijkingen zijn meestal pas zichtbaar bij ernstige secundaire veranderingen in het gewricht

of bij grote fragmenten (Meyer-Lindenberg et al., 2002; Cook en Cook, 2009; How, 2016; Van Ryssen,

2016). Ook bij oudere honden kan MCD voorkomen zonder of met slechts milde duidelijke

radiografische afwijkingen, zelfs indien sprake is van een verplaatst fragment (Meyer-Lindenberg et

al., 2002).

Algemeen kan dus gesteld worden dat RX een goede eerste screening is bij de diagnose van MCD. Om

het, naast klinisch onderzoek, als enige diagnostische methode te gebruiken is het echter minder

geschikt. De redenen hiervoor zijn de complexe opbouw van het ellebooggewricht, de vele

verschillende manieren waarop MCD zich kan uiten, het feit dat het gewrichtskraakbeen niet

rechtstreeks in beeld te brengen is en het feit dat MCD aanwezig kan zijn zonder duidelijke

radiografische afwijkingen (Meyer-Lindenberg et al., 2002; Robins en Innes, 2006; Cook en Cook,

2009).

Om honden te screenen op elleboogaandoeningen, is er door de International Elbow Working Group

(IEWG) een protocol opgesteld om RX-opnamen van de elleboog te beoordelen (tabel 1). Dit kan onder

andere gebruikt worden bij het selecteren van fokdieren (Gielen et al., 2017).

21

Tabel 1: Scoresysteem van de IEWG voor de beoordeling van RX-opnamen van de elleboog; er wordt rekening

gehouden met zowel de aanwezigheid (of het vermoeden) van een primaire aandoening als met de aanwezigheid

van secundaire veranderingen in het gewricht (naar: Ohlerth, 2016)

Score Interpretatie Radiografische bevindingen

0 Normaal ellebooggewricht Normaal gewricht, geen aanwijzingen voor incongruentie, sclerose

of artrose

1 Milde artrose Aanwezigheid van osteofyten <2 mm grootte

Sclerose aan de basis van de processus coronoideus medialis

(trabeculair patroon nog zichtbaar)

2 Matige artrose of

verdenking van een

primaire aandoening

Aanwezigheid van osteofyten 2-5 mm grootte

Duidelijke sclerose (afwezigheid trabeculair patroon) aan de basis

van de processus coronoideus medialis

Radioulnaire incongruentie met een verschil van 3-5 mm tussen de

radius en ulna

Indirecte tekenen van een primaire aandoening (LPA, MCD, OCD)

3 Ernstige artrose of

duidelijke primaire

aandoening

Aanwezigheid van osteofyten >5 mm grootte

Duidelijke radioulnaire incongruentie met een verschil van >5 mm

tussen de radius en ulna

Duidelijke aanwezigheid van een primaire aandoening (LPA, MCD,

OCD)

1.6.3 Computer tomografie (CT)

Een meer geavanceerde manier van beeldvorming is het maken van een CT-scan. Hierbij kunnen

transversale, sagittale en dorsale doorsnedes doorheen het ellebooggewricht gemaakt worden,

waardoor er geen superpositie is van de verschillende anatomische structuren. Ook bestaat de

mogelijkheid om aan de hand van deze doorsnedes een 3D-reconstructie te maken. Op een CT-scan

kan de aflijning en differentiatie van de verschillende anatomische structuren binnen het

ellebooggewricht, waaronder de processus coronoideus medialis, zeer goed bekeken worden. De

nadelen van het maken van een CT-scan zijn de kostprijs, de beschikbaarheid en het feit dat een

algemene anesthesie nodig is omdat het dier tijdens de CT-scan perfect stil moet liggen (Cook en Cook,

2009; How, 2016).

Op een CT-scan kan het subchondrale bot volledig in beeld gebracht worden, waardoor veranderingen

hieraan beter zichtbaar zijn dan op RX. Onder andere fragmenten, fissuren, subchondrale sclerose,

osteofytose, opaciteiten, onregelmatigheden van het bot en een abnormale vorm van de processus

coronoideus medialis kunnen waargenomen worden (figuur 13). Toch kan het moeilijk zijn om

sommige afwijkingen te detecteren op een CT-scan (How, 2016).

Ook radioulnaire incongruentie is in beeld te brengen met een CT-scan, wat hiervoor een betere en

meer objectieve manier is dan RX (Mason et al., 2002). Toch komen de bevindingen wat betreft

radioulnaire incongruentie op CT niet altijd overeen met de bevindingen op artroscopie (Griffon et al.,

2018).

22

1.6.4 Magnetic resonance imaging (MRI)

MRI is net als CT een geavanceerde beeldvormingstechniek waarbij het mogelijk is een gedetailleerd

beeld te bekomen van de verschillende structuren binnen het ellebooggewricht door het maken van

transversale, sagittale en dorsale doorsnedes. Een voordeel van MRI ten opzichte van CT is dat het

kraakbeen en de kraakbeen-bot aflijning in beeld te brengen zijn, wat niet het geval is op een CT-scan.

Nadelen zijn echter dat het duurder en nog minder beschikbaar is dan een CT-scan en dat bot met een

betere resolutie in beeld gebracht kan worden met een CT-scan (Cook en Cook, 2009).

1.6.5 Artroscopie

Artroscopie wordt beschouwd als de ‘gouden standaard’ wanneer het gaat over de diagnose van MCD

(Griffon et al., 2018). Een definitieve diagnose wat betreft het type letsel en de ernst van de

aandoening kan enkel hiermee gesteld worden. Alle structuren in het ellebooggewricht kunnen

bekeken worden en MCD kan bevestigd of uitgesloten worden. Ook andere aandoeningen, die

gelijktijdig met MCD kunnen voorkomen, kunnen met artroscopie gediagnosticeerd worden (Robins

en Innes, 2006; How, 2016). Kraakbeenschade kan tijdens een artroscopie gegradeerd worden met

behulp van de Modified Outerbridge Score (tabel 2, figuur 14), welke een aanpassing is van de originele

Outerbridge Score (Outerbridge, 1961). Ook radioulnaire incongruentie kan artroscopisch beoordeeld

worden, waarbij de elleboog ideaal gezien in een hoek van 135° ligt (How, 2016).

Een groot voordeel van artroscopie is dat het tegelijkertijd zowel diagnostisch als therapeutisch

gebruikt kan worden. De diagnose en gradering van de aandoening kunnen meteen gevolgd worden

door een minimaal invasieve behandeling (zie verder 1.7.2.3) (Beale et al., 2003; How, 2016). Het

normale artroscopische uitzicht van de processus coronoideus medialis wordt weergegeven in figuur

15, enkele afwijkingen die gezien kunnen worden bij MCD in figuur 16.

CT en artroscopie worden vaak in combinatie gebruikt bij het diagnosticeren van MCD, omdat het twee

complementaire modaliteiten zijn. Hoewel sommige letsels zowel zichtbaar zullen zijn op CT als op

artroscopie, zijn niet-verplaatste fragmenten en fragmenten die enkel uit kraakbeen bestaan over het

algemeen beter zichtbaar op artroscopie, terwijl CT soms gevoeliger is voor het diagnosticeren van

fissuren en letsels van het subchondrale bot (Moores et al., 2008).

A B

Figuur 13: CT-scan van de elleboog – transversale

doorsnedes - *=radius, +=ulna – 13a: normaal

ellebooggewricht, 13b: er is een fragment zichtbaar

ter hoogte van de processus coronoideus medialis

(pijl) (uit: Burton en Owen, 2008a)

23

Tabel 2: Modified Outerbridge Score welke gebruikt kan worden om kraakbeenschade artroscopisch te graderen

(naar: Robins en Innes, 2006; Griffon et al., 2018)

Graad Omschrijving

0 Normaal kraakbeen

I Verweking en zwelling van het kraakbeen (chondromalacie)

II Fibrillatie van het kraakbeen, oppervlakkige fissuren, oppervlakkige erosie

III Diepe fissuren (tot op het subchondrale bot), diepe erosie

IV Blootstelling van het subchondrale botweefsel door verlies van de

volledige dikte van het kraakbeen

V Eburnatie en sclerose van het blootliggend botweefsel

Figuur 14: Weergave van graad I (chondromalacie), graad II (fibrillatie), graad III (erosie) en graad IV (blootstelling

van het subchondrale bot) van de Modified Outerbridge Score, verschillende graderingen van kraakbeenschade

die kunnen ontstaan ten gevolge van MCD (uit: Stehling, 2011)

24

Figuur 15: Normale artroscopische bevindingen ter hoogte van de processus coronoideus medialis. A: Craniaal

aspect van de processus coronoideus medialis, B: Ligamentum annulare (pijl), rechts hiervan C: Incisura radialis

ulnae en het caudale aspect van het caput radii, D: De processus coronoideus medialis en de incisura radialis ulnae

worden afgetast met een gebogen probe (naar: Beale et al., 2003).

25

Figuur 16: Afwijkende artroscopische bevindingen ter hoogte van de processus coronoideus medialis welke wijzen

op MCD; 16a: Fibrillatie van het kraakbeen ter hoogte van de processus coronoideus medialis (Modified

Outerbridge score II (tabel 2)), 16b: Een verplaatst fragment ter hoogte van de processus coronoideus medialis,

het bot heeft een typisch geel uitzicht wat erop wijst dat het avasculair is, 16c: Een niet-verplaatst fragment ter

hoogte van de processus coronoideus medialis, 16d: Fragment ter hoogte van de processus coronoideus medialis

(pijl), het bovenliggend kraakbeen is intact (naar: Beale et al., 2003).

26

1.6.6 Scintigrafie

Bij een scintigrafie wordt intraveneus een radioactieve stof

toegediend, zoals 99mtechnetium methylene diphosphonate

(99mTc-MDP). Vervolgens worden opnames gemaakt tijdens de

vasculaire fase (tijdens en vlak na injectie), de weke delenfase (5-

20 minuten na injectie) en de botfase (2 uur na injectie) om te zien

waar deze stof zich in het lichaam bevindt (Schwarz et al., 2004). 99mTc-MDP bindt zich via verschillende mechanismen aan onder

andere hydroxyapatiet (Kanishi, 1993). Indien zich een

pathologisch proces, zoals MCD, afspeelt in een gewricht, zal op

deze plaats een verhoogde opname van 99mTc-MDP zichtbaar zijn

omdat er een verhoogde botproductie en vascularisatie is. Dit is

zichtbaar op de opnames als een verhoging van de opaciteit

(‘hotspot’) (figuur 17).

Scintigrafie kan vooral nuttig zijn bij honden die mankheid

vertonen waarvan de oorsprong niet gekend is na standaard

onderzoek. Honden die voorpootmanken vertonen kunnen op

deze manier gediagnosticeerd worden met een eventueel

elleboogprobleem indien een algemeen verhoogde opaciteit van het ellebooggewricht zichtbaar is.

Scintigrafie is niet geschikt om een specifieke diagnose te stellen of de ernst van het probleem te

bepalen aangezien de kwaliteit van de beelden relatief slecht is in vergelijking met andere

beeldvormingstechnieken (Schwarz et al., 2004). Echter kan scintigrafie gecombineerd worden met

HiSPECT (High resolution Single Photon Emission Computed Tomography). Bij deze techniek zal een

hogere resolutie van de beelden bekomen worden waardoor wel gedifferentieerd kan worden tussen

de verschillende regio’s van het gewricht (Gielen et al., 2017).

1.6.7 Echografie

Hoewel echografie vooral gebruikt wordt voor het in beeld brengen van weke delen, kan het ook zijn

nut hebben voor de beeldvorming van oppervlakkige beenderige structuren. Het oppervlakte van het

bot zal normaal gezien zichtbaar zijn als een hyperechogene lijn. Bij osteofytose of een fragment in het

geval van MCD kan onregelmatigheid, onderbreking of verdunning van deze lijn zichtbaar zijn (figuur

18). Het volledige ellebooggewricht in beeld brengen is echter niet gemakkelijk omwille van de

anatomie (Lamb en Wong, 2005; Cook en Cook, 2009).

Figuur 18: Echografie van het ellebooggewricht – A: Normale, scherp afgelijnde processus coronoideus medialis

(pijl), B: Onregelmatige aflijning van de processus coronoideus medialis (pijlen), wat kan wijzen op een fragment

(uit: Cook en Cook, 2009)

Figuur 17: Scintigrafiebeeld van

een patiënt met MCD, een

‘hotspot’ is zichtbaar ter hoogte

van de linker elleboog (Uit het

archief van de Universiteit Gent)

27

1.7 Behandeling van MCD

Het behandelen van MCD kan enerzijds conservatief gebeuren en anderzijds chirurgisch. Na een

conservatieve behandeling met medicatie en rust zal het manken bij ongeveer de helft van de honden

verdwijnen, waarbij dit effect echter vaak slechts tijdelijk is (Van Ryssen, 2016). Anderzijds kan het ook

na chirurgische behandeling alsnog nodig zijn om bijkomend medicamenteus te behandelen omwille

van het ontstaan en progressief erger worden van osteoartrose, wat nooit volledig voorkomen kan

worden door de behandeling (Robins en Innes, 2006; How, 2016). Het is dus niet altijd gemakkelijk om

te kiezen welke behandeling de voorkeur heeft; hierbij moet onder andere rekening gehouden worden

met de ernst van het letsel, de ernst en duur van de symptomen en de leeftijd en algemene toestand

van de hond. Bij jonge honden met weinig osteoartrose heeft een chirurgische behandeling over het

algemeen de voorkeur (Burton en Owen, 2008b; Van Ryssen, 2016).

1.7.1 Conservatieve behandeling van MCD

Een conservatieve behandeling van MCD kan bestaan uit medicamenteuze behandeling,

chondroprotectiva, bewegingsbeperking en gewichtscontrole en is meestal een combinatie van deze

factoren. De symptomen kunnen hierdoor tijdelijk of definitief verdwijnen maar op voorhand is dit

moeilijk te voorspellen. Een conservatieve behandeling verdient voornamelijk de voorkeur bij enerzijds

dieren die slechts lichte symptomen vertonen en weinig radiografische afwijkingen hebben en

anderzijds bij dieren met zeer ernstig aangetaste ellebogen waarbij de prognose, ook na chirurgische

behandeling, slecht is (Burton en Owen, 2008b; How, 2016; Van Ryssen, 2016).

Naast deze “klassieke” conservatieve behandeling bestaan er ook vele alternatieve

behandelingsmethoden, waaronder stamceltherapie en goudaccupunctuur. Hiervoor ontbreekt

vooralsnog echter voldoende wetenschappelijk bewijs (How, 2016).

1.7.1.1 Medicamenteuze behandeling

De medicamenteuze behandeling bestaat uit de toediening van anti-inflammatoire en pijnstillende

geneesmiddelen. Hiervoor wordt meestal gebruikt gemaakt van non-steroïdale anti-inflammatoire

geneesmiddelen (NSAID’s) zoals meloxicam, carprofen, robenacoxib en vele anderen. Hoewel

corticosteroïden een sterke anti-inflammatoire werking hebben, kunnen ze kraakbeenbeschadiging

veroorzaken en zijn ze dus niet aangeraden bij de behandeling van gewrichtsproblemen (How, 2016).

1.7.1.2 Chondroprotectiva en voedingssupplementen

Er zijn vele verschillende voedingssupplementen op de markt ter ondersteuning van de behandeling

van honden met gewrichtsproblemen. Deze bevatten vaak een combinatie van stoffen, waaronder

omgega-3 vetzuren, glucosamine, chondroïtinesulfaat en verschillende anti-oxidanten. Er is echter niet

altijd wetenschappelijk bewijs dat deze stoffen werkzaam zijn (How, 2016).

Omega-3 vetzuren zoals α-linoleenzuur, eicosapentaeenzuur (EPA) en docosahexaeenzuur (DHA)

hebben wel een bewezen anti-inflammatoir effect (figuur 19). Het zijn precursoren van anti-

inflammatoire eicosanoïden. EPA en DHA zijn onder andere in hoge concentratie aanwezig in visolie

(Sainie en Keum, 2018). Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat honden met osteoartrose die

supplementen met een hoge concentratie aan EPA en DHA kregen het klinisch beter deden dan honden

met osteoartrose die deze supplementen niet kregen (Roush et al., 2010a; Roush et al., 2010b).

28

Figuur 19: Omega-3 vetzuren hebben een anti-inflammatoir effect; ze geven aanleiding tot de vrijstelling van anti-

inflammatoire eicosanoïden in het lichaam (Uit: Saini en Keum, 2018).

Naast voedingssupplementen zijn er ook speciale dieetvoeders op de markt ter ondersteuning van

honden met gewrichtsproblemen. Deze bevatten vaak dezelfde stoffen die ook terug te vinden zijn in

voedingssupplementen, waardoor de toediening van extra voedingssupplementen niet nodig is.

Voorbeelden hiervan zijn Hillls® Prescription Diet™ j/d™ Canine2 en Sanimed® Osteoarthritis3.

1.7.2 Chirurgische behandeling van MCD

1.7.2.1 Artroscopie vs. artrotomie

De chirurgische benadering van het ellebooggewricht kan gebeuren door middel van artroscopie of

artrotomie. Artroscopie kent vele voordelen ten opzichte van artrotomie.

Artroscopie is een minimaal invasieve methode, waarbij slechts enkele kleine openingen gemaakt

worden voor het instrumentarium. Er is om deze reden een kortere postoperatieve herstelperiode en

minder postoperatieve pijn en daarnaast treden minder complicaties op dan bij een artrotomie. Er is

ook een breder gezichtsveld waardoor de intra-articulaire structuren beter en in meer detail bekeken

kunnen worden. Een artroscopische behandeling kan gemakkelijk bilateraal uitgevoerd worden tijdens

eenzelfde anesthesie (Capaldo et al., 2005; Robins en Innes, 2006; Van Ryssen, 2016).

Er zijn natuurlijk ook enkele nadelen aan het uitvoeren van een artroscopie. Dit kan niet overal

uitgevoerd worden, er is immers duur en gespecialiseerd materiaal nodig wat in een beperkt aantal

klinieken beschikbaar is. Daarnaast vergt het uitvoeren van artroscopieën bij kleine huisdieren een

lange opleiding, dit is immers niet gemakkelijk in de relatief kleine gewrichten. Toch verdient

artroscopie gezien de vele voordelen de voorkeur boven artrotomie (Capaldo et al., 2005; Robins en

Innes, 2006; Van Ryssen, 2016).

1.7.2.2 Artroscopische benadering van het ellebooggewricht

Bij de artroscopische behandeling van MCD wordt het ellebooggewricht mediaal benaderd (figuur 20).

Eerst wordt een gewrichtspunctie uitgevoerd voor aspiratie van synoviaal vocht om zeker te zijn dat

de gewrichtsruimte bereikt is. Vervolgens wordt het gewricht opgezet met spoelvloeistof, bij voorkeur

met een Ringer lactaatoplossing. Daarna worden de artroscoop en het instrumentarium ingebracht in

het gewricht (Beale et al., 2003; Capaldo et al., 2005; Van Ryssen, 2016).

2 http://www.hillsproducts.com/General.aspx/nl-BE/PD/j-d-canine/mini-with-chicken/zak (laatst geconsulteerd op 6 mei 2018) 3 https://sanimedveterinarynutrition.nl/sanimed-osteoarthritis-hond.html (laatst geconsulteerd op 6 mei 2018)

29

Figuur 20: Mediaal zicht op het ellebooggewricht waarbij de plaatsen voor het inbrengen van artroscopisch

instrumentarium worden aangegeven. A: Plaats van inbrengen van fysiologisch vocht om het gewricht op te

zetten, B: plaats van inbrengen van de artroscoop C: plaats van inbrengen van instrumentarium, ongeveer 1-2 cm

craniaal van de artroscoop (naar: Capaldo et al., 2005).

1.7.2.3 Artroscopische behandeling van MCD

Vooraleer te beginnen aan de behandeling van MCD worden alle structuren in het ellebooggewricht

gevisualiseerd en beoordeeld. De eventueel aanwezige kraakbeenschade wordt beoordeeld volgens

de Modified Outerbridge Score (tabel 2). Vervolgens wordt de processus coronoïdeus medialis in beeld

gebracht. Deze wordt gepalpeerd met een gebogen probe (figuur 15d), waarbij chondromalacie of

fissuren opgemerkt kunnen worden. Bij erge kraakbeenschade wordt het kraakbeen gedebrideerd.

Indien het bot dat zich eronder bevindt avasculair is (geel uitzicht) wordt ook dit verwijderd totdat er

vasculair (lichtrood uitzicht) bot in beeld is. Indien een fragment aanwezig is, kan dit artroscopisch

verwijderd worden (figuur 21). Het fragment kan indien nodig losgemaakt worden met een curette of

een scherp instrument en vervolgens met een grijptang vastgenomen en verwijderd worden. Grote

fragmenten kunnen in meerdere keren verwijderd worden. Indien het fragment reeds langer aanwezig

is, kan het moeilijker te verwijderen zijn. Indien na het verwijderen van het fragment bijkomende

kraakbeenschade wordt opgemerkt, wordt ook hier gedebrideerd. Na afloop wordt het gewricht

uitgebreid gespoeld om debris te verwijderen. Ook wordt gecontroleerd of er iatrogene

kraakbeenschade aanwezig is (Beale et al., 2003; Capaldo et al., 2005). Na het verwijderen van het

instrumentarium en de artroscoop, worden de incisies gesloten. Dit kan gemakkelijk gebeuren met

behulp van agraffen (Van Ryssen, 2016).

Hoewel de resultaten van deze chirurgische behandeling over het algemeen vrij goed zijn, kan geen

garantie gegeven worden dat de symptomen zullen verdwijnen. Sommige honden zullen blijven

manken na de behandeling, bijvoorbeeld omwille van de reeds aanwezige osteoartrose. Een

chirurgische behandeling wordt bij voorkeur dan ook uitgevoerd voordat er significante

kraakbeenschade is opgetreden (Robins en Innes, 2006; Michelsen, 2013).

30

Bij jonge honden (<10 maanden) met radioulnaire incongruentie kan het verwijderen van een fragment

eventueel gecombineerd worden met een transverse proximale ulna osteotomie (figuur 22), waarbij

al dan niet een intramedullaire pin geplaatst wordt (Robins en Innes, 2006; Burton en Owen, 2008a).

Figuur 21: Beelden van de artroscopische

behandeling van een hond van 9 jaar oud, er werd

een niet-verplaatst fragment verwijderd. 21a: Er is

een fragment (pijl) zichtbaar ter hoogte van de

processus coronoideus medialis; 21b: het fragment

wordt losgemaakt; 21c: het fragment wordt

verwijderd uit het gewricht; 21d: na het verwijderen

van het fragment wordt het gewrichtsoppervlakte

gedebrideerd; 21e: zicht op het gewricht na

verwijderen van het fragment (uit het archief van de

Universiteit Gent)

31

1.7.2.4 Complicaties

Mogelijke complicaties die op kunnen treden tijdens of na een artroscopie zijn onder andere

wondinfectie, bloedingen, extravasatie van vocht naar omliggend weefsel en iatrogene

kraakbeenschade. De extravasatie van vocht kan postoperatief zorgen voor oedeem in de regio van de

elleboog maar dit zal in de meeste gevallen binnen 24 uur verdwijnen. Om iatrogene kraakbeenschade

te voorkomen moet een artroscopie altijd voorzichtig uitgevoerd worden, hoewel beperkte iatrogene

schade postoperatief soms geen problemen geeft. Tijdens een artroscopie kan het zicht soms

belemmerd worden door een bloeding of hyperplastische villi, meestal kan dit echter opgelost worden

door het gewricht uitgebreid te spoelen (Capaldo et al., 2005; Rezende et al., 2012; Perry en Li, 2014).

1.7.2.5 “Palliatieve” behandeling van MCD

Indien geen verbetering optreedt na een klassieke behandeling van MCD en er ernstige veranderingen

zijn opgetreden in het gewricht, kunnen enkele andere behandelingsmethoden aangewend worden.

Er kan bijvoorbeeld een osteotomie uitgevoerd worden, zoals een Sliding Humeral Osteotomy (SHO)

of een Proximal Abducting Ulnar Osteotomy (PAUL). Deze technieken zorgen voor een verschuiving

van de krachten binnen het ellebooggewricht, waardoor het mediale compartiment minder belast

wordt. Ook het plaatsen van een prothese (TER, Total Elbow Replacement) is mogelijk. Dit is echter

een gecompliceerde operatie waarbij dikwijls complicaties optreden. Daarnaast kan bij de

ontwikkeling van ernstige osteoartrose een artrodese uitgevoerd worden. Hierbij wordt de pijn

weggenomen maar zal wel een functionele mankheid blijven bestaan. Ten laatste is resectie van de

processus coronoideus medialis mogelijk. Deze procedures worden echter enkel aangeraden als

laatste optie bij ernstige gevallen (Michelsen, 2013; How, 2016).

Figuur 22 – A: Aanwezigheid van radioulnaire elleboogincongruentie

waarbij de radius te kort is ten opzichte van de ulna (pijl), hierdoor is er een

verhoogde druk op de processus coronoideus medialis (pijlhoofden) en is er

een fragment ontstaan (geel), B: transverse proximale ulna osteotomie

waarbij er een stuk van de ulna wordt weggenomen tegelijk met het

verwijderen van het fragment (zwarte pijl); de ulna kan hierdoor naar

distaal bewegen (rode pijl) waardoor de incongruentie zal verbeteren (naar:

Burton en Owen, 2008a)

32

1.8 Prognose van MCD

De prognose van MCD is afhankelijk van vele verschillende factoren waaronder de ernst van het letsel,

graad van artrose, onderliggende oorzaak, ernst van de klinische symptomen, onderliggende oorzaak,

eventueel aanwezige bijkomende aandoeningen en leeftijd en activiteit van de hond. Over het

algemeen is de prognose beter wanneer vroeg chirurgisch behandeld wordt en er op het moment van

behandeling weinig artrose aanwezig is (Demko en McLaughlin, 2005; Michelsen, 2013). Na

artroscopische behandeling zal ongeveer 60% van de honden volledig herstellen, maar er zijn ook

honden waarbij geen verbetering optreedt (Van Ryssen, 2016). Er moet steeds rekening gehouden

worden met het feit dat osteoartrose zich meestal secundair zal ontwikkelen en progressief zal zijn,

waardoor honden na enkele tijd opnieuw kunnen manken (Demko en McLaughlin, 2005).

33

2 Probleemstelling en doelstelling

2.1 Probleemstelling

Hoewel er op dit moment al meerdere case reports zijn verschenen over MCD bij oudere honden (Flo,

1998; Briels et al., 2013; Dallago et al., 2015) en er onderzoek gedaan is naar de bevindingen bij honden

ouder dan 6 jaar met MCD op RX, CT en artroscopie (Vermote et al., 2010), is er nog geen literatuur

verschenen die zich specifiek richt op de resultaten van de artroscopische behandeling van MCD bij

deze “oudere” honden.

Bij jonge honden is wel reeds aangetoond dat chirurgisch ingrijpen meestal een beter resultaat geeft

dan conservatieve behandeling, met uitzondering van zeer milde gevallen. Ideaal gezien zou de

onderliggende oorzaak behandeld moeten worden voordat er significante schade is opgetreden aan

het gewricht (Grøndalen, 1979; Michelsen, 2013). Het probleem bij oudere honden is echter dat er in

heel wat gevallen al significante schade is. Men kan verwachten dat in die gevallen de resultaten van

chirurgisch ingrijpen minder goed zijn, maar dit is nog niet aangetoond via een klinische studie.

Evenmin is bekend wat de resultaten zijn bij oudere honden waarbij MCD niet gepaard gaat met

kraakbeenletsels. Mogelijk is het herstel langzamer of minder goed omwille van de leeftijd. Hoewel er

tegenwoordig verschillende technieken beschikbaar zijn om zogenaamde “end-stage” MCD te

behandelen (Michelsen, 2013), zijn deze niet steeds afdoende en is het belangrijk de eigenaar te

kunnen informeren over de kans op een minder goed resultaat.

2.2 Doelstelling

Het doel van dit onderzoek is om de resultaten na artroscopische behandeling van “oudere” honden

met MCD te evalueren. Naar analogie met het onderzoek van Vermote et al. uit 2010, zullen “oudere”

honden gedefinieerd worden als honden die op het moment van de behandeling 6 jaar of ouder waren.

Alle honden die in de periode 2010-2015 artroscopisch behandeld werden voor MCD op de faculteit

Diergeneeskunde van de Universiteit Gent en op het moment van behandeling 6 jaar of ouder waren,

zullen opgezocht worden. Enerzijds zal de informatie over deze honden retrospectief beoordeeld

worden en anderzijds zullen de eigenaars gecontacteerd worden om informatie te verkrijgen over de

huidige toestand van deze honden. Voor deze evaluatie zal gebruik gemaakt worden van een

gestandaardiseerde vragenlijst.

Door beoordeling van de combinatie van enerzijds de informatie in het dossier en anderzijds de

vragenlijst, zullen besluiten getrokken worden over het nut van artroscopische behandeling van MCD

bij “oudere” honden.

34

3 Materiaal en methoden

3.1 Selectie van patiënten

In het kliniekprogramma van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Gent, FileMaker Pro

versie 1.1, werden alle honden opgezocht die in de periode van 01-01-2010 tot en met 31-12-2015 op

de dienst Orthopedie aangeboden werden met manken op een of beide voorpoten en

gediagnosticeerd werden met een MCD. Hierbij werd gezocht op de diagnose van ‘MCD’ en ‘LPC’. De

term LPC (Losse Processus Coronoïdeus) werd tot april 2015 gebruikt op de faculteit, daarna is

overgeschakeld naar de term MCD. Sinds september 2017 is echter terug overgeschakeld naar LPC

(Letsel van de mediale Processus Coronoideus) omwille van de “ingebakken” term in de praktijk.

Voor dit onderzoek werden binnen deze groep de honden geselecteerd die voor deze aandoening

artroscopisch behandeld werden en op het moment van behandeling 6 jaar of ouder waren. Deze

leeftijdgrens van 6 jaar en ouder werd gehanteerd naar analogie met het onderzoek van Vermote et

al. (2010), dat eveneens aan de Universiteit Gent uitgevoerd werd. Deze leeftijdsgrens biedt een

duidelijk onderscheid tussen jongere en oudere honden en geeft tegelijkertijd een voldoende grote

onderzoekspopulatie.

Andere selectiecriteria waren:

- Beschikbaarheid van complete informatie wat betreft signalement, anamnese en klinisch

en orthopedisch onderzoek

- Beschikbaarheid van preoperatieve RX- en/of CT-beelden van goede kwaliteit en

peroperatieve artroscopische beelden van goede kwaliteit op basis waarvan de diagnose

van MCD bevestigd kon worden

- Afwezigheid van LPA

Zowel honden die unilateraal als honden die bilateraal geopereerd werden, werden geselecteerd voor

het onderzoek. Ook honden die bilateraal behandeld werden waarvan de eerste keer voor de leeftijd

van 6 jaar en de tweede keer aan de contralaterale kant na de leeftijd van 6 jaar werden geselecteerd.

Honden die voor een tweede keer artroscopie ondergingen van hetzelfde gewricht werden niet

geselecteerd.

3.2 Evaluatie van patiënten

Er gebeurde zowel een evaluatie van de klinische toestand van de patiënten op het moment dat ze

aangeboden werden voor de artroscopische behandeling van MCD als een evaluatie van de huidige

klinische toestand van de patiënten enkele jaren na deze behandeling. Het doel hiervan was een

uitspraak te kunnen doen over de resultaten en lange termijn prognose van de artroscopische

behandeling van MCD bij honden van 6 jaar en ouder. Om de huidige toestand van de geselecteerde

patiënten te evalueren, werd gekozen voor de combinatie van een vragenlijst voor de eigenaar en

video’s van de hond opgestuurd door de eigenaar.

3.2.1 Evaluatie van preoperatieve klinische toestand van patiënten

De evaluatie van de patiënten op het moment dat ze aangeboden werden voor artroscopische

behandeling van MCD gebeurde retrospectief op basis van gegevens die opgeslagen werden in het

kliniekprogramma van de faculteit Diergeneeskunde.

35

3.2.2 Opstellen van de vragenlijst

Om de huidige klinische toestand van de geselecteerde patiënten goed in te kunnen schatten, werd

gezocht naar een gestandaardiseerde vragenlijst. Hiervoor werd de Liverpool Osteoarthritis in Dogs

(LOAD) vragenlijst4 gebruikt. Dit is een vragenlijst welke ontwikkeld is door de Universiteit van

Liverpool in samenwerking met Elanco en welke specifiek is opgesteld om te helpen bij het evalueren

van de aanwezigheid en ernst van gewrichtsaandoeningen bij honden. Het is wetenschappelijk

bewezen dat deze vragenlijst een geschikt instrument is om de pijn, het comfortverlies en de

bewegingsbeperking bij gewrichtsaandoeningen te evalueren (Hercock et al., 2009; Walton et al.,

2013).

De LOAD-vragenlijst bestaat in twee versies, namelijk een versie voor een eerste consult en een versie

voor een vervolgconsult. Het verschil tussen deze twee versies is dat de versie voor een eerste consult

uitgebreider is en aanvullende vragen bevat over de achtergrond en levensstijl van de hond. Voor dit

onderzoek werd ervoor gekozen steeds de versie voor het eerste consult te gebruiken om zoveel

mogelijk te weten te komen over de huidige situatie van de geselecteerde patiënten. De LOAD-

vragenlijst bevat vragen over achtergrondinformatie (3), levensstijl (7), mobiliteit in het algemeen (5)

en mobiliteit bij beweging/inspanning (8). Met uitzondering van twee vragen over de

achtergrondinformatie, bestaat de LOAD-vragenlijst enkel uit meerkeuzevragen.

Aan de hand van een ingevulde LOAD-vragenlijst kan een ‘LOAD-score’ berekend worden welke een

indicatie is voor de ernst van de aanwezige gewrichtsproblematiek (tabel 3). Deze LOAD-score wordt

berekend aan de hand van de 13 vragen over mobiliteit in het algemeen en mobiliteit bij

beweging/inspanning. Elk van deze 13 meerkeuzevragen heeft vijf mogelijke antwoorden, waarbij

steeds slechts één antwoord aangeduid mag worden. Aan een antwoord wordt steeds een score van

0-4 toegekend, waarbij 0 correspondeert met een gezond dier en 4 met een dier met extreme

gewrichtsproblemen. Wanneer de score van de individuele vragen bij elkaar wordt opgeteld, bekomt

men de totale LOAD-score, met een maximum van 52 punten.

Tabel 3: Interpretatie van de LOAD-score4

LOAD-score Ernst van gewrichtsaandoening

0-10 Mild

11-20 Matig

21-30 Ernstig

31-52 Extreem

De vragenlijst die gebruikt werd in dit onderzoek is een combinatie van de LOAD-vragenlijst aangevuld

met negen eigen vragen, met name met betrekking tot de behandeling en herstelperiode (bijlage I).

Aan de hand van deze vragenlijst kon dus steeds zowel de LOAD-score berekend worden als

aanvullende informatie over het herstel van de hond bekomen worden. De gebruikte vragenlijst

bestaat uit 32 vragen en werd opgesteld in het Nederlands, Frans en Duits.

4 https://dspace.uevora.pt/rdpc/bitstream/10174/19611/2/liverpool%20OA%20in%20dogs%20-%20load.pdf (in het Engels) (laatst geconsulteerd op 11 mei 2018)

36

3.2.3 Filmen van de patiënten

Als aanvulling op de vragenlijst, werd aan de eigenaars van de geselecteerde patiënten gevraagd om

video’s te maken van de patiënt om aan de hand hiervan de huidige mankheidsscore van de hond te

kunnen bepalen. Er werd gevraagd de hond te filmen tijdens een wandeling, waarbij deze bij voorkeur

in een rechte lijn liep en de video gemaakt werd op ooghoogte van de hond.

3.3 Verzamelen van de resultaten

Alle eigenaars van de geselecteerde patiënten werden eerst telefonisch gecontacteerd. Hierbij werd

een uitleg gegeven over het onderzoek en gevraagd of de eigenaars interesse hadden om mee te

werken. Vervolgens werd de vragenlijst per mail opgestuurd, zodat de eigenaars rustig de tijd konden

nemen voor het invullen ervan. Per e-mail werd ook nog eens een extra uitleg gegeven over het

onderzoek en werden instructies gegeven over het invullen van de vragenlijst en het filmen van de

hond. Bij vragen of moeilijkheden konden de eigenaar steeds telefonisch of per mail contact opnemen.

Indien het niet mogelijk was de eigenaar telefonisch te bereiken, werd via e-mail contact opgenomen

(bijlage II). De vragenlijst werd in deze gevallen als bijlage meegestuurd. Net zoals de vragenlijst werd

ook deze mail opgesteld in het Nederlands, Frans en Duits. Indien de eigenaars aangaven dat hun hond

reeds overleden was, werd gevraagd of ze eventueel alsnog mee zouden willen werken aan het

onderzoek. Hierbij werd gevraagd de situatie te beoordelen zoals deze was enkele weken voor het

overlijden van de hond. Wanneer er geen reactie kwam op de e-mail, al dan niet gestuurd na

telefonisch contact, werd eenmalig een herinnering gestuurd. De ingevulde vragenlijsten en video’s

werden per mail opgestuurd.

3.4 Interpretatie van de resultaten

3.4.1 Beoordeling patiëntselectie

Er werd een overzicht opgesteld van de geselecteerde patiënten. De gegevens wat betreft geslacht,

ras, leeftijd en aangetaste en geopereerde ellebogen werden verzameld en geanalyseerd.

3.4.2 Beoordeling preoperatieve klinische toestand van de patiënten

Hierbij werd gekeken naar het klinisch onderzoek en naar de artroscopische bevindingen. Op basis van

het klinisch onderzoek werd gekeken naar de mankheidsgraad op het moment van aanbieden en werd

het lichaamsgewicht genoteerd. Op basis van de artroscopische bevindingen werd bepaald welk type

letsel aanwezig was bij de geselecteerde patiënten voordat ze behandeld werden. Deze resultaten

werden verwerkt in Excel 2016.

3.4.3 Beoordeling vragenlijsten

De ingevulde vragenlijsten werden verzameld en alle vragen werden beoordeeld. Aan de hand van de

13 vragen over mobiliteit (algemeen en bij beweging/inspanning) die afkomstig waren uit de originele

LOAD-vragenlijst werd per vragenlijst steeds de LOAD-score van de patiënt berekend en

geïnterpreteerd volgens tabel 3. Daarnaast werd ook gekeken naar de overige vragen en werd

informatie wat betreft bijkomende aandoeningen, toegediende medicatie, mankheid en pijn op het

moment van invullen van de vragenlijst verzameld. Ook werd gekeken naar de tevredenheid van de

eigenaars over de behandeling.

3.4.4 Beoordeling video’s

De video’s werden beoordeeld door prof. Dr. Bernadette Van Ryssen. Op basis van deze video’s werd

steeds een mankheidsscore gegeven van 0 tot en met 10 en werd een mankheidsgraad (niet mank,

37

licht mank, matig mank, erg mank) toegekend. Indien van een patiënt meerdere video’s werden

toegestuurd, werden deze afzonderlijk beoordeeld en werd per patiënt een gemiddelde

mankheidsscore berekend.

3.4.5 Statistische analyse van de resultaten

De statistische analyse van de resultaten werd uitgevoerd met het programma R, versie 3.4.4. Er werd

hierbij gebruik gemaakt van verschillende testen. De statistische analyse gebeurde in twee delen,

namelijk een eerste deel met een dataset van 45 patiënten op basis van de patiëntenselectie en een

tweede deel met een dataset van 15 patiënten op basis van de ingevulde vragenlijsten (bijlage III).

Bij het eerste deel werden twee verschillende testen gebruikt, de one-sample binomial test en de

multinomial test. Hierbij werd steeds een significantieniveau van 5% gebruikt. Dit wil zeggen dat de

nulhypothese (H0) verworpen wordt wanneer de p-waarde (die zich steeds tussen 0 en 1 bevindt) ≤0,05

is. In dit geval is de kans dat het gevonden resultaat toevallig is kleiner of gelijk aan 5% (Petrie en Sabin,

2009).

Bij het tweede deel werd steeds nagegaan of er een correlatie was tussen verschillende parameters

en de hoogte van de LOAD-score. Hierbij werd gebruik gemaakt van een combinatie van gegevens uit

de preoperatieve analyse en gegevens die bekomen werden op basis van de ingevulde vragenlijsten.

Eerst werd geprobeerd een lineaire regressie uit te voeren per parameter en een multilineaire

regressie van verschillende parameters samen. Omwille van de relatief kleine omvang van deze dataset

was het echter niet mogelijk om hiermee te werken. Om deze reden werd overgeschakeld op

correlaties, waarbij gebruik werd gemaakt van twee verschillende correlatiecoëfficiënten afhankelijk

van de betrokken parameter. Voor de continue variabelen, namelijk leeftijd bij operatie en de tijd na

operatie, werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend, welke steeds uitgaat van een lineaire

relatie. Bij de categorische variabelen, namelijk geslacht, mankheidsgraad en type letsel, werd een

Spearman correlatiecoëfficiënt berekend, welke uitgaat van een monotonische relatie (Petrie en Sabin,

2009).

38

4 Resultaten

4.1 Selectie van patiënten

In de periode van 01-01-2010 tot en met 31-12-2015 werden 714 honden aangeboden op de dienst

orthopedie waarbij de diagnose MCD werd gesteld. Van deze honden waren er 141, dus 19,7% op het

moment van de diagnose 6 jaar of ouder.

Van deze 141 honden werden 45 honden geselecteerd voor dit onderzoek. Redenen dat honden niet

geselecteerd werden zijn dat ze niet artroscopisch behandeld werden of dat ze voor een tweede keer

aan hetzelfde lidmaat geopereerd werden. Een overzicht van de geselecteerde patiënten met

informatie wat betreft ras, geslacht, leeftijd op moment van operatie en aangetaste en behandelde

elleboog/ellebogen is zichtbaar in tabel 5. De leeftijd op moment van operatie varieert tussen de 6 jaar

en 13 jaar. Binnen de groep geselecteerde patiënten is het meest voorkomende ras de Labrador

Retriever, gevolgd door de Golden Retriever. Verschillende andere rassen komen een of enkele keren

voor binnen de geselecteerde patiënten (tabel 4).

Tabel 4: Prevalentie van rassen binnen de groep geselecteerde patiënten

Ras Prevalentie binnen

geselecteerde patiënten

Labrador Retriever 13

Golden Retriever 8

CV (Canis Vulgaris/kruising) 6

American Staffordshire Terrier 3

Cavalier King Charles Spaniël 2

Tervuerense Herder, Airedale Terriër, Vlinderhondje,

Dalmatiër, Rottweiler, Ierse Setter, Mechelse Herder,

Duitse Herder, Grote Zwitserse Sennenhond, Franse

Bulldog, Pointer, Leonberger, Amerikaanse Bulldog

1

Binnen de geselecteerde groep waren er 22 mannelijk intacte honden, 8 mannelijk gecastreerde

honden, 9 vrouwelijk intacte honden en 6 vrouwelijk gecastreerde honden. In dit onderzoek bedraagt

het totale percentage mannelijke patiënten dus 67% en het totale percentage vrouwelijke patiënten

33%. Van de geselecteerde patiënten waren 20 patiënten bilateraal aangetast en 25 unilateraal

aangetast. Binnen de unilateraal aangetaste patiënten was bij 15 patiënten de linker elleboog

aangetast en bij 10 patiënten de rechter elleboog. Van de 20 bilateraal aangetaste patiënten werden

13 patiënten bilateraal artroscopisch behandeld, waarbij dit bij 8 patiënten gebeurde op twee

afzonderlijke tijdstippen en bij 5 patiënten in eenzelfde operatie. Van de honden waarvan de beide

ellebogen op twee verschillende momenten artroscopisch behandeld werden, vond de tweede

operatie steeds plaats op een leeftijd van 6 jaar of ouder. De eerste operatie vond bij 7 van deze

honden plaats op een leeftijd jonger dan 6 jaar en bij 1 van deze honden op een leeftijd ouder dan 6

jaar. In totaal waren in deze onderzoekspopulatie dus 65 ellebogen aangetast, waarvan 58

artroscopisch behandeld werden. Bij 51 hiervan was de hond 6 jaar of ouder.

39

Tabel 5: Informatie over de geselecteerde patiënten voor dit onderzoek wat betreft ras (CV = Canis Vulgaris),

geslacht (M/MC=mannelijk intact/mannelijk gecastreerd, V/VC=vrouwelijk intact/vrouwelijk gecastreerd),

leeftijd bij operatie (j=jaar, m=maanden) en aangetaste en geopereerde elleboog (R=rechts, L=links, B=bilateraal).

*Indien de hond 2x geopereerd werd, werd de leeftijd op het moment van de laatste operatie vermeld en de

leeftijd op het moment van de eerste operatie tussen haakjes gezet.

Nr. Ras Geslacht Leeftijd bij operatie Aangetaste

elleboog

Geopereerde

elleboog

1 CV V 9j5m B B

2 Labrador Retriever MC 6j B B

3 Labrador Retriever VC 8j8m (4j3m)* B B

4 Golden Retriever M 6j10m B R

5 Tervuerense Herder MC 10j7m L L

6 Labrador Retriever M 7j8m L L

7 CV M 6j10m B B

8 Labrador Retriever V 6j7m (5j10m)* B B

9 Labrador Retriever M 6j3m B B

10 American Staffordshire Terrier M 6j8m L L

11 American Staffordshire Terrier M 9j1m (8j10m)* B B

12 Labrador Retriever M 6j6m B L

13 Cavalier King Charles Spaniël VC 6j8m B B

14 Golden Retriever V 6j5m B R

15 Golden Retriever M 8j B R

16 American Staffordshire Terrier MC 9j3m L L

17 Golden Retriever M 6j11m R R

18 Golden Retriever V 10j9m R R

19 Airedale Terrier M 8j10m L L

20 Vlinderhondje VC 6j4m R R

21 Cavalier King Charles Spaniël V 6j10m R R

22 Dalmatiër MC 6j8m B L

23 Labrador Retriever M 6j3m R R

24 Labrador Retriever VC 8j2m B L

25 Golden Retriever MC 11j1m R R

26 Rottweiler V 7j1m R R

27 Ierse Setter M 7j1m (5j6m)* B B

28 Labrador Retriever M 9j3m R R

29 Leonberger M 6j3m L L

30 Golden Retriever M 7j7m L L

31 Pointer V 10j5m L L

32 Franse Bulldog MC 7j11m (1j2m)* B B

33 CV V 8j6m L L

34 CV V 7j7m R R

35 Labrador Retriever M 6j4m L L

36 Duitse Herder M 7j4m L L

37 Grote Zwitserse Sennenhond M 9j4m L L

38 Golden Retriever VC 10j L L

39 CV M 8j5m (5j1m)* B B

40 Mechelse Herder M 6j11m B L

41 Labrador Retriever VC 8j5m (3j7m)* B B

42 Amerikaanse Bulldog MC 10j5m R R

43 Labrador Retriever M 8j1m L L

44 Labrador Retriever M 6j6m (1j11m)* B B

45 CV MC 13j L L

40

4.2 Evaluatie van patiënten

Alle eigenaars werden eerst telefonisch en vervolgens per e-mail gecontacteerd. Hiervan reageerden

26 eigenaars niet op de oproep om mee te doen aan het onderzoek. Bij 12 eigenaars die telefonisch

niet bereikbaar waren, was het echter niet mogelijk om een e-mail te sturen omdat er geen e-mailadres

bekend was bij de faculteit. Deze eigenaars konden dus met zekerheid niet bereikt worden. Bij de

overige 14 eigenaars die niet reageerden, was dit mogelijks omdat ze niet mee wilden werken of omdat

de contactgegevens niet klopten.

Er reageerden 19 eigenaars telefonisch of per mail op de oproep om mee te doen aan het onderzoek.

Hiervan wensten 4 niet mee te werken aan het onderzoek, bijvoorbeeld omdat de hond overleden was

en het voor de eigenaar niet meer mogelijk was zich alles te herinneren om de vragenlijst in te vullen.

De vragenlijst werd ingevuld door 15 eigenaars. Van de 15 honden over wie de vragenlijst werd

ingevuld, waren reeds 6 honden overleden, de overige 9 honden leefden nog op het moment van

invullen van de vragenlijst. Door 5 eigenaars werden daarnaast een of meerdere video’s van hun hond

gemaakt.

Het invullen van de vragenlijsten gebeurde in de periode van 1-10-2017 tot en met 31-1-2018.

Afhankelijk van wanneer de hond behandeld werd, was dit dus tussen de 2 en 8 jaar na de

artroscopische behandeling van de hond. Sommige eigenaars vulden de vragenlijst in enige tijd na het

overlijden van de hond.

4.2.1 Evaluatie van de preoperatieve klinische toestand van de patiënten

Aan de hand van de dossiers van de 45 geselecteerde patiënten werden de waardes van enkele

parameters bekeken. Ten eerste werden de patiënten ingedeeld in een gewichtsklasse (figuur 23).

Ongeveer de helft van de geselecteerde patiënten bevond zich in de gewichtsklasse van 30-40 kg. Rond

de 20% van de patiënten bevond zich in de gewichtsklassen 20-30 kg en >40 kg en een minderheid van

de patiënten woog <20 kg.

Figuur 23: Verdeling van de geselecteerde patiënten in verschillende gewichtsklassen

Vervolgens werd gekeken in welke mate de dieren op het moment van aanbieden in de kliniek

mankheid vertoonden op de aangetaste voorpoot/voorpoten. De mankheid werd ingedeeld in

verschillende mankheidsgraden, namelijk niet mank, licht mank, matig mank en erg mank. Zoals

zichtbaar in figuur 24, werd het merendeel van de patiënten aangeboden met een matige mankheid

41

op de aangetaste voorpoot/voorpoten. Lichte mankheid en erge mankheid kwamen in mindere mate

voor en 5% van de patiënten vertoonde geen mankheid op het moment van de consultatie.

Figuur 24: Analyse van de mankheidsgraad van de geselecteerde patiënten op het moment dat ze aangeboden

werden voor artroscopische behandeling van MCD

MCD is een term die verschillende letsels omvat, namelijk een of meerdere verplaatste of niet-

verplaatste fragmenten, een fissuur, erosie en chondromalacie. De verdeling van deze verschillende

vormen van MCD onder de geselecteerde patiënten is zichtbaar in figuur 25. Hierbij werd elke elleboog

apart beoordeeld, waarbij enkel ellebogen in rekening werden genomen die behandeld werden op een

leeftijd van 6 jaar of ouder. Het totale aantal beoordeelde ellebogen was 51. Met meerdere

fragmenten wordt bedoeld dat er meerdere fragmenten aanwezig waren in één gewricht. Zoals

zichtbaar werd in totaal 51% van de patiënten aangeboden met een of meerdere fragmenten. Geen

enkele van deze patiënten werd aangeboden met enkel een erosie.

Figuur 25: De verdeling van de verschillende types MCD-letsels onder de geselecteerde patiënten

Bij de interpretatie van de verdeling van de verschillende letsels moet er rekening mee gehouden

worden dat er ook een combinatie van letsels voor kan komen. Binnen de groep geselecteerde

patiënten kwamen combinaties voor van een of meerdere fragmenten of een fissuur met

42

chondromalacie of erosie. In figuur 25 werden de combinaties van een fragment en

chondromalacie/erosie gerekend binnen de categorie ‘fragment’ (verplaatst/niet verplaatst/meerdere

fragmenten, afhankelijk van de combinatie), de combinaties van een fissuur en chondromalacie/erosie

werden gerekend binnen de categorie ‘fissuur’. In hoeverre deze combinaties voorkwamen is zichtbaar

in tabel 6. Bij 31% van de beoordeelde ellebogen was er sprake van een combinatie van letsels.

Tabel 6: Voorkomen van combinaties van de verschillende types MCD-letsels binnen de geselecteerde groep

patiënten

Type MCD-letsel Aantal Type combinatie Aantal

Meerdere fragmenten 1 Meerdere fragmenten + erosie 1

Fragment – verplaatst 3 0

Fragment – niet-verplaatst 22 Niet-verplaatst fragment + erosie 5

Niet-verplaatst fragment + chondromalacie 2

Fissuur 18 Fissuur + erosie 1

Fissuur + chondromalacie 7

Chondromalacie 7

Erosie 0

TOTAAL 51 TOTAAL 16

4.2.2 Evaluatie van de ingevulde vragenlijsten

Op basis van de ingevulde vragenlijsten werd steeds de LOAD-score berekend per patiënt, welke

zichtbaar zijn in tabel 7.

Tabel 7: LOAD-scores berekend op basis van de ingevulde vragenlijsten en de interpretatie ervan (zie ook tabel

3). De nummers van de patiënten in deze tabel komen overeen met de nummers in tabel 5.

Nr. LOAD-score Interpretatie LOAD-

score: ernst van

gewrichtsaandoening

7 38 Extreem

9 5 Mild

13 17 Matig

14 27 Ernstig

19 6 Mild

22 25 Ernstig

23 9 Mild

27 33 Extreem

28 22 Ernstig

33 28 Ernstig

35 33 Extreem

40 26 Ernstig

41 34 Extreem

44 14 Matig

45 17 Matig

43

De LOAD-scores van de patiënten waarover de vragenlijst werd ingevuld varieerden van 5 tot en met

38. Drie patiënten vielen volgens de interpretatie van de LOAD-score in de categorie ‘mild’, drie

patiënten in de categorie ‘matig’, vijf patiënten in de categorie ‘ernstig’ en vier patiënten in de

categorie ‘extreem’.

Ook de vragen die niet in rekening genomen werden bij het berekenen van de LOAD-score werden

beoordeeld. De antwoorden op een deel van deze vragen zijn terug te vinden in tabel 8.

Zoals zichtbaar in deze tabel, vertoonden enkele patiënten naast elleboogdysplasie ook andere

aandoeningen die mogelijks een invloed kunnen hebben op het manken van de hond. Heupdysplasie

was hierbij het meest voorkomend. Bij deze patiënten wordt de beoordeling van het manken en dus

de LOAD-score mogelijks ook beïnvloed door deze bijkomende aandoening.

Op het moment van het invullen van de vragenlijst ontvingen 7 van de 15 honden regelmatig of

onregelmatig niet-steroïdale anti-inflammatoire geneesmiddelen (NSAID’s). De verschillende NSAID’s

die genoemd werden bij het invullen van de vragenlijst zijn carprofen (Rimadyl, Zoetis Belgium SA),

cimicoxib (Cimalgex, Vétoquinol SA), firocoxib (Previcox, Mérial), mavacoxib (Trocoxil, Pfizer) en

meloxicam (Metacam, Boehringer Ingelheim Vetmedica GmbH). Voedingssupplementen werden

toegediend aan 4 van de 15 honden op het moment van het invullen de vragenlijst. De

voedingssupplementen die genoemd werden zijn Flexadin® Advanced, Kynosil® en Trovet® Mobility.

Daarnaast gaven de eigenaars van patiënt nr. 27 en patiënt nr. 33 aan dat hun hond behandeld was

geweest met intra-articulaire injecties van hyaluronzuur. De eigenaars van patiënt nr. 7 gaven aan dat

hun hond verschillende andere behandelingen had gehad, waaronder goudacupunctuur, lasertherapie

en massage. Daarnaast ontvingen enkele honden medicatie die niet gerelateerd was aan de

behandeling van gewrichtsaandoeningen, zoals omeprazole en levetiracetam (Keppra, NextPharma

SAS).

Wat betreft de mankheid op het moment van invullen van de vragenlijst gaven 2 eigenaars aan dat ze

hun hond nooit zien manken. De overige 13 eigenaars gaven aan dat hun hond op dat moment last

had van mankheid, welke varieert van soms manken na een lange wandeling of lange rustperiode tot

steeds ernstig manken maar meestal wel met steunname.

Van de 15 eigenaars gaven 14 aan tevreden te zijn met het effect van de artroscopische behandeling.

Hiervoor genoemde redenen waren onder andere dat de hond duidelijk geen pijn meer had na de

operatie, dat het herstel van de operatie vlot is verlopen, dat de hond enkele jaren een goede

levenskwaliteit gehad heeft na de operatie of enkele jaren niet gemankt heeft na de operatie.

Verschillende eigenaars geven aan dat hun hond momenteel terug mankheid vertoont op de

behandelde of de contralaterale poot maar na de operatie een lange tijd goed is geweest. Eén eigenaar

gaf aan tevreden te zijn over het resultaat van de behandeling maar vond dat er ten tijde van de

behandeling niet goed genoeg gewezen was op het feit dat er een grote kans is dat de hond artrose

zal ontwikkelen. Deze 14 eigenaars gaven aan dat ze, wetende wat ze nu weten, opnieuw de beslissing

zouden nemen om hun hond artroscopisch te laten behandelen voor MCD.

Eén eigenaar gaf aan niet tevreden te zijn met het resultaat van de behandeling. De reden die hiervoor

gegeven werd was dat de behandeling voor deze eigenaar geen effect leek te hebben en de mankheid

van de hond na de behandeling verergerd was in vergelijking met daarvoor. Deze eigenaar gaf aan dat

hij, wetende wat hij nu weet, niet opnieuw de beslissing zou nemen om zijn hond artroscopisch te

laten behandelen voor MCD.

44

Tabel 8: Overzicht van antwoorden op enkele vragen die niet in rekening werden genomen bij het berekenen van de LOAD-score. De nummers van de patiënten in deze tabel komen

overeen met de nummers in tabel 5. Andere relevante aandoeningen: hier worden enkel aandoeningen vermeld die een invloed zouden kunnen op de mankheid van de patiënt op dit

moment. Huidige medicatie: onder overige medicatie valt medicatie die gebruikt wordt voor de behandeling van andere aandoeningen dan gewrichtsaandoeningen. Indien de hond

reeds overleden is wordt onder huidige medicatie verstaan de medicatie die de hond kreeg in de periode voor zijn overlijden; + = deze medicatie wordt momenteel dagelijks/regelmatig

(bv. om de dag) toegediend; +* = deze medicatie wordt onregelmatig toegediend, wanneer de eigenaar denkt dat het nodig is; - = deze medicatie wordt momenteel niet toegediend.

Mankheid op dit moment: indien de hond reeds overleden is, wordt hiermee bedoeld de mankheid in de periode voor het overlijden. Tevredenheid behandeling: + = de eigenaar gaf aan

tevreden te zijn over het effect van de behandeling; - = de eigenaar gaf aan niet tevreden te zijn over het effect van de behandeling. Opnieuw behandelen: + = de eigenaar gaf aan dat,

wetende wat hij/zij nu weet, hij/zij opnieuw de beslissing zou nemen de hond te laten opereren; - = de eigenaar gaf aan dat, wetende wat hij/zij nu weet, hij/zij niet opnieuw de beslissing

zou nemen de hond te laten opereren.

Nr. Andere relevante

aandoeningen

Huidige medicatie Mankheid op dit moment Pijn aan

behandelde poot

Tevredenheid

behandeling

Opnieuw

behandelen NSAID’s Supplementen Overig

7 Heupdysplasie + - + Steeds licht bij stappen Nee + +

9 - - - - Niet Nee + +

13 - - - - Soms na lang wandelen/rusten Nee + +

14 - +* - - Steeds licht bij stappen Ja, zelden + +

19 - - - - Niet Nee + +

22 Heupdysplasie,

artrose knieën

- + - Steeds erg bij stappen, meestal

met steunname

Ja, altijd + +

23 - - - - Soms na lang wandelen/rusten Nee + +

27 - + + - Steeds licht bij stappen Ja, regelmatig + +

28 - +* - - Steeds licht bij stappen Ja, regelmatig + +

33 - + + + Soms na lang wandelen/rusten Ja, soms + +

35 - + - + Steeds erg bij stappen, meestal

met steunname

Ja, altijd + +

40 Heupdysplasie + - + Steeds licht bij stappen Ja, soms - -

41 Fibrocartilagineus

infarct ruggemerg

- - + Steeds erg manken, meestal met

steunname

Ja, regelmatig + +

44 - - - - Vaak licht bij stappen Ja, soms + +

45 - - + - Soms na lang wandelen/rusten Nee + +

45

4.2.3 Evaluatie van de video’s

De evaluatie van de video’s is zichtbaar in tabel 9. Bij sommige video’s was het helaas niet mogelijk de

mankheidsgraad en -score vast te stellen, omdat de video’s te kort waren of vanuit een hoek gefilmd

waren van waaruit de mankheid niet correct te beoordelen was. Op basis van de beoordeling van elk

filmpje afzonderlijk werd per patiënt een gemiddelde mankheidsscore berekend. Deze was 0/10 voor

patiënt nr. 14 (MCD bilateraal gediagnosticeerd, rechts artroscopisch behandeld), 3/10 voor patiënt

nr. 23 (MCD rechts gediagnosticeerd en artroscopisch behandeld), 4/10 voor patiënt nr. 28 (MCD

rechts gediagnosticeerd en artroscopisch behandeld), 5,5/10 rechts en 7/10 links voor patiënt nr. 40

(MCD bilateraal gediagnosticeerd, links artroscopisch behandeld) en 3/10 voor patiënt nr. 44 (MCD

bilateraal gediagnosticeerd en artroscopisch behandeld).

Tabel 9: Overzicht van de beoordeelde video’s. Het vermelde nummer per patiënt komt overeen met het nummer

van deze patiënt in tabel 5. Indien meerdere video’s werden opgestuurd per patiënt, werd elke video afzonderlijk

beoordeeld. Indien er relevante aanvullingen zijn welke een rol kunnen spelen bij de interpretatie van de video’s,

werden deze vermeld bij opmerkingen. RV = rechtsvoor, LV = linksvoor.

Nr. Filmpje Beoordeling

mankheidsgraad

Beoordeling

mankheidsscore

Opmerkingen

14 14_1 Niet mank 0/10 Mankheid kon enkel beoordeeld

worden in stap

23 23_1 Licht mank RV 3/10 RV

23_2 Licht mank RV 3/10 RV

28 28_1 Niet mank – zeer licht

mank RV

0/10 – 1/10 RV Eigenaar gaf aan dat dit een

filmpje van een ‘goede dag’ was

28_2 Erg mank RV 8/10 RV Eigenaar gaf aan dat dit een

filmpje van een ‘slechte dag’ was

40 40_1 Matig mank RV,

erg mank LV

5/10 RV

7/10 LV

40_2 - - Mankheid kon op basis van deze

video niet goed beoordeeld

worden

40_3 - - Mankheid kon op basis van deze

video niet goed beoordeeld

worden

40_4 Matig mank RV,

erg mank LV

6/10 RV

7/10 LV

40_5 - - Mankheid kon op basis van deze

video niet goed beoordeeld

worden

44 44_1 Licht mank RV 3/10

44_2 Licht mank RV 2/10

44_3 Licht mank RV 3/10

46

4.3 Statistische analyse van de resultaten

4.3.1 Statistische analyse op basis van patiëntenselectie

Op basis van de gegevens bekomen met de patiëntenselectie werden statische testen uitgevoerd met

betrekking tot het geslacht van de dieren, bilaterale en unilaterale aantasting en het voorkomen van

de verschillende gewichtsklassen en mankheidsgraden. Verschillende nulhypotheses (H0) werden

getest.

H0: De kans op mannelijke en vrouwelijke dieren is beide 50%

Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde werd bekomen van p = 0,01785.

Dit betekent dat de nulhypothese verworpen werd. Binnen de geselecteerde patiënten waren er 30

mannelijke honden en 15 vrouwelijke honden. We kunnen dus stellen dat met een significantieniveau

van 5% binnen deze groep significant meer mannelijke dan vrouwelijke dieren waren.

H0: De kans op bilaterale en unilaterale aantasting is beide 50%

Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,2757.

Dit betekent dat de nulhypothese aangenomen werd. Binnen deze groep was er met een

significantieniveau van 5% dus geen significant verschil tussen de hoeveelheid bilaterale en unilaterale

aangetaste dieren.

H0: Binnen de unilateraal aangetaste dieren is de kans op aantasting rechts en aantasting links beide

50%

Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,2122.

Dit betekent dat de nulhypothese aangenomen werd. Binnen de unilateraal aangetaste dieren in deze

groep was er met een significantieniveau van 5% dus geen significant verschil tussen de hoeveelheid

links en rechts aangetaste dieren.

H0: Er is geen verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren met betrekking tot bilaterale aantasting

Een one-sample binomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,1316.

Dit betekent dat de nulhypothese aangenomen werd. Binnen deze groep was er met een

significantieniveau van 5% dus geen significant verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren met

betrekking tot bilaterale aantasting.

H0: Alle gewichtsklassen komen even vaak voor (dus elke gewichtsklasse heeft een frequentie van 25%)

Een multinomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0,0019. Dit

betekent dat de nulhypothese verworpen werd. Binnen de geselecteerde patiënten bevond 51% van

de honden zich in de gewichtsklasse 30-40 kg. We kunnen er dus vanuit gaan dat deze gewichtsklasse

binnen deze groep met een significantieniveau van 5% significant meer voorkomt dan de andere

gewichtsklassen.

H0: Elke mankheidsgraad komt even vaak voor (dus elke mankheidsgraad heeft een frequentie van 25%)

Een multinomial test werd uitgevoerd waarbij een p-waarde bekomen werd van p = 0. Dit betekent

dat de nulhypothese verworpen werd. Binnen de geselecteerde patiënten vertoonde 60% van de

honden de mankheidsgraad ‘matig’. We kunnen er dus vanuit gaan dat deze mankheidsgraad binnen

deze groep met een significantieniveau van 5% significant meer voorkomt dan de andere

mankheidsgraden.

47

4.3.2 Statistische analyse op basis van de ingevulde vragenlijsten

In dit deel werd gekeken naar verschillende parameters, namelijk geslacht, leeftijd op moment van

behandeling, tijd na operatie, preoperatieve mankheidsgraad en type letsel. Er werd steeds gekeken

wat de correlatie was tussen elk van deze parameters en de LOAD-score.

Is er een correlatie tussen het geslacht en de LOAD-score?

Een scatterplot werd opgesteld waarbij het geslacht werd uitgezet tegenover de LOAD-score (figuur

26).

Figuur 26: Scatterplot waarbij het geslacht (0=mannelijk, 1=vrouwelijk) werd uitgezet tegenover de LOAD-score

Vervolgens werd een Spearman correlatiecoëfficiënt berekend tussen het geslacht en de LOAD-score.

Deze was 0.2971229. Dit betekent dat er een positieve correlatie is tussen de categorie van het

geslacht en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld hoger lag bij

vrouwelijke dieren (categorie 1) ten opzichte van mannelijke dieren (categorie 0).

Is er een correlatie tussen de leeftijd op het moment van de artroscopische behandeling en de LOAD-

score?

Een scatterplot werd opgesteld waarbij de leeftijd op het moment van de artroscopische behandeling

werd uitgezet tegenover de LOAD-score (figuur 27).

Figuur 27: Scatterplot waarbij de leeftijd bij operatie (in jaar) werd uitgezet tegenover de LOAD-score

48

Vervolgens werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de leeftijd bij operatie en de

LOAD-score. Deze was -0.08649987. Dit betekent dat er een negatieve correlatie is tussen de leeftijd

bij operatie en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld lager lag bij

dieren die ouder waren op het moment van de operatie.

Is er een correlatie tussen de tijd na operatie en de LOAD-score?

Een scatterplot werd opgesteld waarbij de tijd na operatie werd uitgezet tegenover de LOAD-score

(figuur 28).

Figuur 28: Scatterplot waarbij de tijd na operatie (in jaar) werd uitgezet tegenover de LOAD-score

Vervolgens werd een Pearson correlatiecoëfficiënt berekend tussen de tijd na operatie en de LOAD-

score. Deze was -0.1899332. Dit betekent dat er een negatieve correlatie is tussen de tijd na operatie

en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld lager lag bij dieren die langer

geleden geopereerd waren.

Is er een correlatie tussen de preoperatieve mankheidsgraad en de LOAD-score?

Een scatterplot werd opgesteld waarbij de preoperatieve mankheidsgraad werd uitgezet tegenover de

LOAD-score (figuur 29).

Figuur 29: Scatterplot waarbij de preoperatieve mankheidsgraad (1=niet mank, 2=licht mank, 3=matig mank,

4=erg mank) werd uitgezet tegenover de LOAD-score

49

Vervolgens werd een Spearman correlatiecoëfficiënt berekend tussen de preoperatieve

mankheidsgraad en de LOAD-score. Deze was -0.05683244. Dit betekent dat er een negatieve

correlatie is tussen de preoperatieve mankheidsgraad en de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep

de LOAD-score gemiddeld lager lag bij dieren die een ergere preoperatieve mankheidsgraad

vertoonden.

Is er een correlatie tussen het type letsel en de LOAD-score?

Een scatterplot werd opgesteld waarbij het type letsel dat artroscopisch gevonden werd, werd uitgezet

tegenover de LOAD-score (figuur 30).

Figuur 30: Scatterplot waarbij het type letsel (1=chondromalacie, 2=fissuur, 3=niet-verplaatst fragment,

4=verplaatst fragment) werd uitgezet tegenover de LOAD-score. In deze figuur ontbreekt letsel 5=meerdere

fragmenten omdat binnen de ondervraagde groep geen honden waren met meerdere fragmenten. Combinaties

van een fissuur of een (niet-)verplaatst fragment en chondromalacie en/of erosie werden respectievelijk onder de

categorie fissuur (2), niet-verplaatst fragment (3) of verplaatst fragment (4) gerekend.

Vervolgens werd een Spearman correlatiecoëfficiënt berekend tussen het type letsel en de LOAD-

score. Deze was -0.0209936. Dit betekent dat er een negatieve correlatie is tussen het type letsel en

de LOAD-score, ofwel dat binnen deze groep de LOAD-score gemiddeld lager lag bij dieren die een

preoperatief een letsel hadden uit een ‘hogere’ categorie.

50

5 Discussie

In deze studie werd gekeken naar de resultaten na artroscopische behandeling van oudere honden

met MCD, meer specifiek naar de prognose en klinische toestand van de honden op langere termijn.

Dit onderwerp werd gekozen omdat hier, naar ons weten, nog niet eerder onderzoek naar werd

gedaan. Het doel was dan ook om aan de hand van deze studie, eigenaars van oudere honden meer te

kunnen vertellen over de goede of minder goede afloop van de behandeling. We wilden dit in het

bijzonder weten omdat een oudere leeftijd een negatieve invloed zou hebben op de prognose.

Hoewel dus specifiek gekozen werd om eigenaars te benaderen meerdere jaren nadat hun hond

behandeld werd, was dit ook meteen een lastig aspect van de studie. Ten eerste was het soms

onmogelijk om de eigenaars te contacteren wegens niet correcte contactgegevens. Hierdoor ging een

deel van de mogelijke informatie verloren. Daarnaast was een deel van de honden reeds overleden.

Enkele eigenaars van overleden honden waren bereid om de vragenlijsten alsnog in te vullen, maar

een ander deel gaf aan dit niet te willen of kunnen omdat het naar hun idee te lang geleden was om

de vragen correct in te vullen.

Ook voor eigenaars van een hond die op het moment van invullen van de vragenlijst nog wel leefde,

was het niet altijd gemakkelijk de vragen te beantwoorden. Zo gaven sommige eigenaars aan dat hun

hond ‘goede’ en ‘slechte’ dagen heeft, waartussen het verschil zeer groot kan zijn. Het was in deze

gevallen niet altijd gemakkelijk om één antwoord te kiezen. In deze gevallen is het dus moeilijk om een

LOAD-score toe te wijzen aan de patiënt.

Tevens werd aan de eigenaars gevraagd hun hond te filmen om het gangwerk en de graad van manken

objectief te kunnen beoordelen. Hoewel er aan de eigenaars werd uitgelegd hoe ze de hond het beste

konden filmen, was het resultaat niet altijd ideaal en was het bij sommige video’s zelfs onmogelijk om

het manken goed te beoordelen. Echter kon aan de hand van de video’s wel een goed beeld gevormd

worden van de huidige mankheidsgraad van de honden. Helaas waren er slechts 5 eigenaren die

video’s van hun hond opstuurden.

Oorspronkelijk was het idee voor deze studie om de eigenaars uit te nodigen voor een controlebezoek

aan de faculteit. Op deze manier zouden de honden op de faculteit gefilmd kunnen worden en zou een

volledig orthopedisch, en eventueel radiografisch, onderzoek van de honden kunnen gebeuren. Na

contact met de eigenaars bleek dit echter voor het overgrote deel van de mensen niet mogelijk of

wenselijk omwille van de leeftijd van de hond, de afstand die afgelegd zou moeten worden of

tijdsgebrek. Toen dit duidelijk werd, werd ervoor gekozen om de evaluatie van de patiënten enkel te

doen aan de hand van de vragenlijst en video’s gemaakt door de eigenaars. Op deze manier kon niet

gekeken worden naar de radiografische evolutie van de ellebogen en het orthopedisch onderzoek.

Echter was voor deze studie vooral de klinische toestand van belang. Voor eigenaars die de beslissing

moeten maken om hun oudere hond wel of niet te laten opereren zal de postoperatieve klinische

toestand van hun hond en hun tevredenheid over de operatie immers veel belangrijker zijn dan het

radiografisch uitzicht van de gewrichten na enkele jaren.

Aangezien de LOAD-vragenlijst een wetenschappelijk aanvaarde methode is om honden met

gewrichtsproblemen te evalueren (Hercock et al., 2009; Walton et al, 2013), gaan we ervanuit dat de

LOAD-score een realistische weergave is van de huidige klinische toestand van de deelnemende

honden.

Hierbij moet echter wel nog rekening gehouden worden met eventuele bijkomende aandoeningen die

het manken kunnen beïnvloeden. Zoals terug te vinden in tabel 8 was er bij enkele honden waarover

de vragenlijst is ingevuld op het moment van invullen ook heupdysplasie aanwezig. Bij deze honden

51

zal de LOAD-score nog altijd betrouwbaar zijn als het gaat om de huidige klinische toestand maar zal

deze niet enkel beïnvloed worden door manken uit de elleboog. Het is bij deze honden dus moeilijk

om het resultaat van de behandeling van MCD te bepalen.

Uit de selectie van patiënten bleek dat bijna 20% van de honden die in 2010-2015 gediagnosticeerd

werden met MCD 6 jaar of ouder was, wat een aanzienlijk deel is. Een deel van deze honden werd

echter niet artroscopisch behandeld, waardoor de diagnose nooit bevestigd werd. Wellicht zag een

deel van de eigenaars verder onderzoek niet zitten omwille van de leeftijd van hun hond. Er kan dus

sprake zijn van een overschatting van deze diagnose omdat er bij sommige honden slechts een

vermoeden van MCD was.

Binnen de geselecteerde patiënten waren er significant meer mannelijke dan vrouwelijke dieren

binnen deze groep. Er was geen significant verschil wat betreft bilaterale en unilaterale aantasting,

geen significant verschil tussen links en rechts aangetast zijn wat betreft de unilateraal aangetaste

dieren en geen significant verschil tussen mannelijke en vrouwelijke dieren wat betreft de bilaterale

aantasting. Dat er over het algemeen meer mannelijke dan vrouwelijke dieren gediagnosticeerd

worden met MCD, komt overeen met de gegevens uit de literatuur (Grøndalen, 1979; Van Ryssen en

van Bree, 1997; Meyer-Lindenberg et al., 2006). Demko en McLaughlin (2005) vermelden dat MCD in

de meerderheid van de gevallen bilateraal voorkomt en dat de linker- en rechtervoorpoot even vaak

aangetast zijn. Wat betreft het bilateraal voorkomen komt dit dus niet overeen met wat in dit

onderzoek gevonden werd. Binnen de geselecteerde patiënten waren er zelfs meer unilateraal dan

bilateraal aangetast (25 unilateraal vs. 20 bilateraal), hoewel dit statistisch gezien niet significant was.

Dit is echter een relatief kleine groep patiënten, waardoor deze bevindingen ook toevallig kunnen zijn.

Daarnaast blijft artroscopie de gouden standaard als het aankomt op de diagnose van MCD. Zo lang

geen artroscopie gedaan is van een ellebooggewricht, kan dus nooit met 100% zekerheid gezegd

worden of MCD wel of niet aanwezig is. Aangezien bilaterale MCD ook slechts unilateraal klinisch tot

uiting kan komen (DeCamp et al., 2015) en letsels op bijvoorbeeld radiografie niet altijd zichtbaar zijn

(Mason et al., 2002; Robins en Innes, 2006; Cook en Cook, 2009), is het mogelijk dat bij bepaalde

honden slechts unilateraal artroscopie is gebeurd terwijl er wel bilateraal letsels aanwezig waren, die

wellicht niet zichtbaar waren op andere beeldvormingstechnieken. Mogelijks is er dus sprake van een

onderschatting van het aantal bilateraal aangetaste dieren.

Als gekeken wordt naar het ras en gewicht van de geselecteerde patiënten, blijkt 47% van de honden

een Labrador Retriever (13 van de 45) of een Golden Retriever (8 van de 45) te zijn. Aangezien dit

rassen zijn waarvan gekend is dat MCD hierbij vaak voorkomt (LaFond et al., 2002; Fitzpatrick et al.,

2009; Schulz, 2013), is dit niet verwonderlijk. Wat wel opvalt is dat sommige andere rassen waarvan

bekend is dat MCD frequent voorkomt, zoals de Berner Sennenhond, helemaal niet vertegenwoordigd

zijn binnen deze groep. Een mogelijk verklaring hiervoor kan liggen in het feit dat de gemiddelde

leeftijdsverwachting van de Bernen Sennen slechts 6-8 jaar is (Klopfenstein et al., 2016) en dat

eigenaars van deze honden op een leeftijd van 6 jaar of ouder wellicht eerder zullen kiezen voor een

conservatieve behandeling. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat MCD bij Berner Sennenhonden

vrijwel altijd op jonge leeftijd tot uiting komt. Ook in het onderzoek van Vermote et al. (2010) waren

Berner Sennehonden niet vertegenwoordigd. Zij vermelden dat MCD bij deze honden vaak op jonge

leeftijd tot uiting komt omwille van de erge aantasting van het gewricht. Nog een andere denkpiste is

dat MCD bij jonge honden door incongruentie uitgelokt wordt terwijl dit bij volwassen honden eerder

door microtrauma of overbelasting gebeurt. Dat wordt enigszins ondersteund door het voorkomen

van rassen atypisch voor MCD, zoals de Cavalier King Charles Spaniël. Anderzijds zijn er in deze reeks

ook honden die op jongere leeftijd voor MCD behandeld werden. Wat betreft de gewichtsklassen

binnen de geselecteerde groep werd vastgesteld dat slechts 9% van de honden minder dan 20 kg woog

52

op het moment van de behandeling en het grootste deel (51%) van de patiënten zich in de

gewichtsklasse 30-40 kg bevond. Aangezien MCD typisch bij middelgrote tot grote honden voorkomt

(Fitzpatrick et al., 2009; Schulz, 2013), is dit een uitkomst die logisch lijkt. Ook het feit dat zich binnen

de groep enkele atypisch en/of kleine honden bevinden, is iets dat met de literatuur overeenkomt

(Robins en Innes, 2006; Fitzpatrick et al., 2009).

Preoperatief werd het merendeel van de honden (60%) aangeboden met een matige mankheidsgraad.

Dit komt overeen met de literatuur, waarbij meestal een progressief erger wordende lichte tot ernstige

mankheid vermeld wordt (Demko en McLaughlin, 2005; Van Ryssen, 2016). Mogelijks begon het bij de

meeste honden met een zeer lichte mankheid maar werd dit nog niet opgemerkt door de eigenaars.

Ook is er, wanneer dieren worden aangeboden op de Dienst Orthopedie van de Universiteit Gent, vaak

sprake van een doorverwijzing. Hierdoor kan het zijn dat de dieren reeds enige tijd met het probleem

rondliepen en de mankheid daarom op het moment van aanbieden vaak al matig tot zelfs erg (bij 22%)

was. Aan de andere kant is het ook opvallend dat 5% van de dieren geen mankheid vertoonde op het

moment van aanbieden. De mankheid bij MCD is meestal niet intermitterend maar verergert wel vaak

na inspanning of lang neerliggen (Demko en McLaughlin, 2005; Van Ryssen, 2016). Het is ook mogelijk

dat de dieren die geen mankheid vertoonden op het moment van consultatie reeds behandeld werden

met bijvoorbeeld NSAID’s en daarom (tijdelijk) geen mankheid vertoonden.

Wat betreft het type letsel werd het

grootste deel van de honden (43%)

aangeboden met een niet-verplaatst

fragment, al dan niet in combinatie met

chondromalacie of erosie. In tabel 10

worden de bevindingen hieromtrent

vergeleken tussen het onderzoek van

Vermote et al. (2010) en dit onderzoek.

Wat opvalt is dat bij Vermote et al.

(2010) 31% van de honden werd

aangeboden met erosie van het

mediaal compartiment, terwijl in dit

onderzoek erosie niet als losstaand

letsel werd aangetroffen. Dit kan

verklaard worden doordat we bij

honden met erosie van het mediaal compartiment zonder fragment/fissuur spreken van MCE, wat in

het huidige onderzoek niet tot MCD gerekend werd. Oudere honden met dit type letsel werden dus

niet opgenomen in de patiëntenselectie, terwijl dit bij Vermote et al. (2010) wel het geval was.

Daarnaast werd chondromalacie duidelijk vaker teruggevonden in het huidige onderzoek en

verplaatste fragmenten minder vaak. In het onderzoek van Vermote et al. (2010) werd bij honden met

bilaterale mankheid enkel de elleboog onderzocht van die zijde waaraan de klinische symptomen het

ernstigst waren. Aan de minst aangetaste zijde kwam chondromalacie regelmatig voor, maar dit werd

niet opgenomen in het onderzoek waardoor de frequentie ervan laag was.

Wanneer gekeken wordt naar het tweede deel van de statistische analyse, dus het deel waarin er

wordt nagegaan wat de correlatie is tussen verschillende parameters en de LOAD-score, zijn er enkele

opvallende uitkomsten. Bij het berekenen van deze correlaties moet er echter steeds rekening mee

gehouden worden dat een correlatie niet per se een causaal verband weergeeft maar ook puur

toevallig kan zijn. Ook moet er rekening mee gehouden worden dat sommigen van de

correlatiecoëfficiënten zeer dicht bij 0 gelegen zijn, wat betekent dat de correlatie minimaal of

Type letsel Vermote et

al. (2010)(%)

Huidig onderzoek (%)

Chondromalacie 2 14 (+20% in

combinatie met

fragment/fissuur)

Fissuur 27,5 35

Niet-verplaatst

fragment

12 43

Verplaatst

fragment

27,5 6 (+2% meerdere

fragmenten)

Erosie mediaal

compartiment

31 0 (16% in combinatie

met fragment/fissuur)

Tabel 10: Verdeling van de verschillende types MCD-letsels in het

onderzoek van Vermote et al. (2010) en het huidige onderzoek

53

misschien zelfs toevallig is. Daarnaast is deze dataset van 15 honden over het algemeen relatief klein

om een betrouwbare statistische analyse op uit te voeren.

Uit de statistische analyse bleek een positieve correlatie tussen het geslacht en de LOAD-score, wat in

dit geval wilt zeggen dat de vrouwelijke dieren gemiddeld een hogere LOAD-score hadden dan de

mannelijke dieren. Binnen deze groep waren er slechts 4 vrouwelijke dieren en 11 mannelijke dieren.

In figuur 26 is zichtbaar dat de LOAD-score zowel onder de mannelijke als onder de vrouwelijke dieren

redelijk verdeeld is maar dat er, wellicht toevallig, bij de vrouwelijke dieren geen zeer lage LOAD-scores

voorkomen, wat bij de mannelijke dieren wel het geval is.

Wat betreft de leeftijd werd een negatieve correlatie gezien, wat betekent dat dieren die een hogere

leeftijd hadden binnen deze groep gemiddeld een lagere LOAD-score hadden. Dit lijkt niet logisch,

omdat we eerder zouden verwachten dat oudere dieren minder goed zouden herstellen van een

operatie. Wanneer gekeken wordt naar figuur 27, is echter zichtbaar dat het grootste deel van deze

patiënten, namelijk 9 van de 15, op het moment van de operatie 6 jaar was. Daarnaast zijn niet alle

leeftijden vertegenwoordigd binnen deze groep. De oudste patiënt binnen deze groep, die 13 jaar was

op het moment van de operatie, had een relatief lage LOAD-score. Dit zou echter toevallig kunnen zijn.

Om hier een betere uitspraak over te kunnen doen, zou een meer gevarieerde groep honden

onderzocht moeten worden, waarin elke leeftijd vertegenwoordigd is.

Ook tussen de tijd na operatie en de LOAD-score werd een negatieve correlatie gevonden, wat

opvallend is. We zouden hier eerder een positieve correlatie verwachten, omdat er langere tijd na de

operatie meer artrose ontwikkeld zou zijn waardoor de LOAD-score in die gevallen juist hoger zou

liggen. Als we echter naar figuur 28 kijken, is niet meteen een duidelijke trend te zien. De LOAD-scores

van de patiënten die al lang geleden (5 of 6 jaar) geopereerd zijn, zijn soms zeer laag en in andere

gevallen zeer hoog. Ook hier zou dus een uitgebreidere dataset nodig zijn om een meer betrouwbare

analyse uit te kunnen voeren.

Ook de correlatie tussen de preoperatieve mankheidsgraad en de huidige LOAD-score was negatief.

Ook hier zouden we eerder een positieve correlatie verwachten; het lijkt immers logischer dat dieren

die preoperatief een ergere mankheid vertonen ook na de operatie meer last blijven hebben van hun

gewrichten. Deze correlatiecoëfficiënt ligt echter dicht bij 0 en kan dus wellicht toevallig zijn. Daarnaast

werd het merendeel van de patiënten aangeboden met een matige mankheidsgraad, waardoor er

weinig informatie is over de LOAD-score van patiënten met een andere mankheidsgraad. Zo kan het

bijvoorbeeld ook toevallig zijn dat de twee patiënten die een lichte mankheidsgraad vertoonden

preoperatief beide een relatief hoge LOAD-score hadden.

De laatste parameter waarvan een correlatie werd berekend is het type letsel. Een lastig aspect hiervan

is dat er naast enkelvoudige letsels ook verschillende combinaties van letsels voorkwamen. Deze

combinaties werden niet in een aparte categorie geplaatst, omdat er in dat geval zeer veel categorieën

zouden zijn met steeds slechts enkele honden. Er werd een negatieve correlatie gevonden, wat

betekent dat honden met letsels van een ‘hogere’ categorie een gemiddeld lagere LOAD-score hadden.

Er werd getracht de letsels te rangschikken naar ernst maar ook dit is lastig. Het is bijvoorbeeld

mogelijk dat een hond met een fissuur (categorie 2) hier veel meer last van heeft dan een hond met

een verplaatst fragment (categorie 4) en vice versa. Daarnaast was er binnen deze dataset bijvoorbeeld

slechts één hond met een verplaatst fragment en waren er geen honden met meerdere fragmenten.

Vooral categorie 2 en categorie 3 waren goed vertegenwoordigd. Opnieuw kunnen we dus vaststellen

dat een grotere dataset nodig is om deze parameter beter te kunnen analyseren.

54

Slechts 5 parameters werden bekeken in relatie tot de LOAD-score. In werkelijkheid spelen

waarschijnlijk nog vele andere factoren mee. Naast factoren die goed gemeten en geclassificeerd

kunnen worden, spelen ook factoren mee die veel lastiger te meten zijn. Wellicht speelt de

postoperatieve zorg, bijvoorbeeld hoe goed de eigenaars in staat zijn hun hond rustig te houden na de

operatie, een rol. Het is echter moeilijk om dit goed te kunnen meten en classificeren. Daarnaast kan

ook het toeval een rol spelen, hoewel dit er bij een grote dataset uitgefilterd kan worden.

In de resultaten van de ingevulde vragenlijsten is zichtbaar dat slechts een kleine minderheid van de

eigenaars (13%) aangeeft dat hun hond momenteel geen mankheid vertoont. Op basis hiervan zou

geconcludeerd kunnen worden dat de uitkomst van de behandeling over het algemeen slecht is.

Desondanks geeft 93% van de eigenaars aan tevreden te zijn met het resultaat van de behandeling. Er

moet dan ook steeds bedacht worden dat in deze studie gekeken wordt naar een zogezegd

‘eindresultaat’ van de behandeling na enkele jaren. Ook moet rekening gehouden worden met het feit

dat een groot aantal van deze honden een lange periode mankvrij geweest zijn en bijvoorbeeld pas na

enkele jaren opnieuw mankheid begonnen te vertonen. Dit werd door veel eigenaars dan ook

aangegeven bij de vraag waarom ze wel of niet tevreden zijn met het resultaat van de behandeling.

Enkele antwoorden waren bijvoorbeeld “Onze hond heeft na de operatie 5 jaar opnieuw een goede

levenskwaliteit gehad en bijna geen mankheid vertoond”, “De poot waaraan onze hond geopereerd

werd was beter en het is pas veel later dat ze ook last heeft gekregen van de andere poot”, “Na de

behandeling heeft onze hond 3 jaar lang niet gemankt” en “Er was een goed herstel na de operatie

maar ondertussen is de mankheid al langere tijd terug”. Voor de meeste eigenaars lijkt een resultaat

van enkele mankvrije jaren dus zeker aanvaardbaar te zijn. Ook sommige eigenaars van honden die

nooit volledig mankvrij zijn geweest na de behandeling, zijn toch tevreden met het resultaat. Redenen

die hiervoor werden opgegeven zijn bijvoorbeeld “Onze hond is steeds blijven manken maar het was

wel duidelijk verbeterd en het belemmerde hem veel minder tijdens de activiteiten” en “Hoewel onze

hond nog altijd mank is, vinden wij dat alle beetjes helpen, wij zouden de operatie dus opnieuw uit laten

voeren”. Wanneer hiermee rekening gehouden wordt, lijkt het resultaat van de behandeling dus over

het algemeen vrij goed te zijn.

Het zou zeer interessant zijn om te weten hoe lang de honden na de operatie precies mankvrij geweest

zijn en de evolutie op te volgen maar dit is iets waar deze studie helaas niet voldoende uitgebreid voor

was. Voor eigenaars is het vaak moeilijk om zich het precieze moment te herinneren waarop de

mankheid opnieuw begonnen is. Ideaal gezien zouden alle oudere honden die artroscopisch behandeld

worden voor MCD voor langere tijd gevolgd worden en zou dit vergeleken moeten worden met aan de

ene kant oudere honden die conservatief behandeld worden en aan de andere kant jongere honden

die artroscopisch behandeld worden om deze groepen te kunnen vergelijken. Ook de evolutie van de

LOAD-score zou interessant zijn om beter op te volgen, door deze bijvoorbeeld zowel preoperatief als

tijdens de controlebezoeken (6 weken en 3 maanden postoperatief) te bepalen en eventueel jaarlijks

te blijven opvolgen. Op deze manier zou de evolutie van de honden zeer goed gevolgd kunnen worden

en zou op termijn veel beter voorspeld kunnen worden wat het resultaat van de artroscopische

behandeling van MCD bij oudere honden zal zijn.

55

6 Conclusie

Over het algemeen kunnen we concluderen dat binnen dit onderzoek het grootste deel van de

eigenaars tevreden is met het resultaat van de behandeling en deze opnieuw zou laten uitvoeren.

Hoewel de meerderheid van de honden op dit moment opnieuw mankt, is een groot aantal van hen

lange tijd mankvrij geweest na de behandeling. Een uitgebreider onderzoek naar MCD bij oudere

honden, met een uitgebreide opvolging en een grotere groep honden, zou echter zeer interessant zijn

om meer resultaten te bekomen en hier een meer betrouwbare en gedetailleerde conclusie uit te

kunnen trekken.

56

Referentielijst

Ayers, M.H., 2012. Small Animal Positioning – Forelimb. In: Small Animal Radiographic Techniques and

Positioning, Wiley Blackwell, Hoboken, NJ, USA, pp. 79-102.

Beale, B.S., Hulse, D.A., Schulz, K.S., Whitney, W.O., 2003. Arthroscopically Assisted Surgery of the

Elbow Joint. In: Small Animal Arthroscopy, Elsevier, Amsterdam, Nederland, pp. 51-79.

Breit, S., Künzel, W., Seiler, S., 2004. Variation in the ossification process of the anconeal and medial

coronoid process of the canine ulna. Research in Veterinary Science 77, 9-16.

Briels, C., Saunders, J., Vermote, K., Polis, I., Van Ryssen, B., 2013. Losse processus coronoïdeus van de

elleboog bij een tien jaar oude Tervuerense herder. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 82, 217-223.

Burton, N., Owen, M., 2008a. Canine elbow dysplasia 1. Aetiopathogenesis and diagnosis. In practice

30, 508-512.

Burton, N., Owen, M., 2008b. Canine elbow dysplasia 2. Treatment and prognosis. In Practice 30, 552-

557.

Capaldo, F., Kapatkin, A., Gilley, R., 2005. Diagnostic and Surgical Applications of Arthroscopy in Dogs:

General Applications and Forelimb Joint Diseases. Compendium on Continuing Education for the

Practicing Veterinarian – North American Edition 27, 580-594.

Constantinescu, G.M., Constantinescu, I.A., 2009. A Clinically Oriented Comprehensive Pictorial Review

of Canine Elbow Anatomy. Veterinary Surgery 38, 135-143.

Cook, C.R., Cook, J.L., 2009. Diagnostic Imaging of Canine Elbow Dysplasia: a Review. Veterinary Surgery

38, 144-153.

Coppieters, E., 2016. Medial compartment erosion of the canine elbow joint: description, diagnosis

and prevention. Dissertation submitted in fulfillment of the requirements for the degree of Doctor in

Veterinary Sciences (PhD), Faculty of Veterinary Medicine, Ghent University, Belgium.

Corbee, R.J., 2014. Nutrition and the skeletal health of dogs and cats. Proefschrift ter verkrijging van

de graad van doctor in de Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Nederland.

Dallago, M., de Bakker, E., Coppieters, E., Saunders, J., Gielen, I., Van Ryssen, B., 2015. Medial Coronoid

Disease in an eleven-year-old Labrador retriever. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift 84, 257-263.

Davies, M., West, J., Williams, C., Gardner, D.S., 2017. Mineral status in canine medial coronoid process

disease: a cohort study using analysis of hair by mass spectrometry. The Veterinary Record 180, 448.

DeCamp, C.E., Johnston, S.A., Déjardin, L.M., Schaefer, S.L., 2015. The Elbow Joint. In: Brinker,

Piermattei and Flo’s Handbook of Small Animal Orthopedics and Fracture Repair, Fifth Edition. Elsevier,

Amsterdam, Nederland, pp. 327-365.

Demko. J., McLaughlin, R., 2005. Developmental Orthopedic Disease. Veterinary Clinics of North

America: Small Animal Practice 35, 1111-1136.

57

Dobenecker, B., Kienzle, E., Köstlin, R., Matis, U., 1998. Mal- and overnutrition in puppies with or

without clinical disorders of skeletal development. Journal of Animal Physiology and Animal Nutrition

80, 76-81.

Fitzpatrick, N., Smith, T.J., Evans, R.B., Yeadon, R., 2009. Radiographic and Arthroscopic Findings in the

Elbow Joints of 263 Dogs with Medial Coronoid Disease. Veterinary Surgery 38, 213-223.

Flo, G.L., 1998. Surgical removal of fragmented coronoid processes and fractured anconeal process in

an older dog with evidence of severe degenerative joint disease. Journal of the American Veterinary

Association 213, 1780-1782.

Gielen, I., Villamonte-Chevalier, A., Broeckx, B.J.G., van Bree, H., 2017. Different imaging modalities in

ED; what is their specific added value? Proceedings: “31th annual meeting of the International Elbow

Working Group (IEWG)”, Verona, 30 augustus 2017, 5-7.

Griffon, D.J., Mostafa, A.A., Blond, L, Schaeffer, D.J., 2018. Radiographic, computed tomographic and

arthroscopic diagnosis of radioulnar incongruence in dogs with medial coronoid disease. Veterinary

Surgery 47, 333-342.

Grøndalen, J., 1979. Arthrosis in the elbow joint of young rapidly growing dogs. III. Ununited medial

coronoid process of the ulna and osteochondrosis dissecans of the humeral condyle: surgical

procedures for correction and postoperative investigation. Nordisk Veterinaermedizin 31, 520-527.

Grøndalen, J., Lingaas, F., 1991. Arthrosis in the elbow joint of young rapidly growing dogs: a genetic

investigation. Journal of Small Animal Practice 32, 460-464.

Guthrie, S., Plummer, J.M., Vaughan, L.C., 1992. Post natal development of the canine elbow joint – a

light and electronmicroscopic study. Research in Veterinary Science 52, 67-71.

Hadley, H.S., Wheeler, J.L., Manley, P.A., 2009. Traumatic fragmented medial coronoid process in a

Chihuahua. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 22, 328-331.

Haudiquet, P.R., Marcellin-Little, D.J., Stebbins, M.E., 2002. Use of the distomedial-proximolateral

oblique radiographic view of the elbow joint for examination of the medial coronoid process in dogs.

American Journal of Veterinary Research 63, 1000-1005.

Hazewinkel, H.A.W., 2016. Mode of inheritance of Elbow Dysplasia and principles of screening

methods. Proceedings: “30th annual meeting of the International Elbow Working Group (IEWG)”,

Vienna, 23 juni 2016, 8-13.

Hercock, C.A., Pinchbeck, G., Giejda, A., Clegg, P.D., Innes, J.F., 2009. Validation of a client-based clinical

metrology instrument for the evaluation of canine elbow osteoarthritis. Journal of Small Animal

Practice 50, 266-271.

Hornof, W.J., Wind, A.P., Wallack, S.T., Schulz, K.S., 2000. Canine elbow dysplasia – the early

radiographic detection of fragmentation of the coronoid process. Veterinary Clinics of North America:

Small Animal Practice 30, 257-266.

58

How, K.L., 2016. Clinical sigs of Elbow Dysplasia and Osteoartritis. Proceedings: “30th annual meeting

of the International Elbow Working Group (IEWG)”, Vienna, 23 juni 2016, 5-7.

Hulse, D., Young, B., Beale, B., Kowaleski, M., Vannini, R., 2010. Relationship of the biceps-brachalis

complex to the medial coronoid process of the canine ulna. Veterinary and Comparative Orthopaedics

and Traumatology 23, 173-176.

Janutta, V., Hamann, H., Klein, S., Tellhelm, B., Distl, O., 2006. Genetic analysis of three different

classification protocols for the evaluation of elbow dysplasia in German shepherd dogs. Journal of

Small Animal Practice 47, 75-82.

Kanishi, D., 1993. 99mTc-MDP accumulation mechanisms in bone. Oral Surgery, Oral Medicine and

Oral Pathology 75, 239-246.

Klopfenstein, M., Howard, J., Rossetti, M., Geissbühler, U., 2016. Life expectancy and causes of death

in Bernese mountain dogs in Switzerland. BMC Veterinary Research 12, 153.

LaFond, E., Breur, G.J., Austin, C.C., 2002. Breed susceptibility for developmental orthopedic diseases

in dogs. Journal of the American Animal Hospital Association 38, 467-477.

Lamb, C.R., Wong, K., 2005. Ultrasonographic anatomy of the canine elbow. Veterinary radiology &

ultrasound 46, 319-325.

Lau, S.F., 2013. Development of medial coronoid disease in Labrador Retrievers: diagnostic and

pathogenic studies. Doctoraat in de Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht, Nederland.

Lavrijsen, I.C., Heuven, H.C., Voorhoot, G., Meij, B.P., Theyse, L.F., Leegwater, P.A., Hazewinkel, H.A.,

2012. Phenotypic and genetic evaluation of elbow dysplasia in Dutch Labrador Retrievers, Golden

Retrievers and Bernese Mountain Dogs. The Veterinary Journal 193, 486-492.

Liebich, H.G., König, H.E., Maierl, J., 2007. Forelimb or thoracic limb (membra thoracica). In: Veterinary

Anatomy of Domestic Animals, Third Edition, Schattauer, Stuttgart, Germany, pp. 145-214.

Mason, D.R., Schulz, K.S., Samii, V.F., Fujita, Y., Hornof, W.J., Herrgesell, E.J., Long, C.D., Morgan, J.P.,

Kass, P.H., 2002. Sensitivity of radiographic evaluation of radio-ulnar incongruence in the dog in vitro.

Veterinary Surgery 31, 125-132.

Meier, H.T., Biller, D.S., Lora-Michiels, M., Hoskinson, J.J., 2001. Additional Radiographic Views of the

Thoracic Limb in Dogs. Compendium 23, 818-825.

Meyer-Lindenberg, A., Langhann, A., Fehr, M., Nolte, I., 2002. Prevalence of fragmented medial

coronoid process of the ulna in lame adult dogs. Veterinary Record 151, 230-234.

Meyer-Lindenberg, A., Langhann, A., Fehr, M., Nolte, I., 2003. Arthrotomy versus arthroscopy in the

treatment of the fragmented medial coronoid process of the ulna (FCP) in 421 dogs. Veterinary and

Comparative Orthopaedics and Traumatology 16, 204-210.

Meyer-Lindenberg, A., Fehr, M., Nolte, I., 2006. Co-existence of ununited anconeal process and

fragmented medial coronoid process of the ulna in the dog. Journal of Small Animal Practice 47, 61-

65.

59

Michelsen J. (2013). Canine elbow dysplasia: aetiopathogenesis and current treatment

recommendations. The Veterinary Journal 196, 12-19.

Moores, A.P., Benigni, L., Lamb, C.R., 2008. Computed tomography versus arthroscopy for detection

of canine elbow dysplasia. Veterinary Surgery 37, 390-398.

Oberbauer, A.M., Keller, G.G., Famula, T.R., 2017. Long-term genetic selection reduced prevalence of

hip and elbow dysplasia in 60 dog breeds. Public Library of Science One 12, d.o.i. 10.1371.

Ohlerth, S., 2016. Explanation of the IEWG grading system. Proceedings: “30th annual meeting of the

International Elbow Working Group (IEWG)”, Vienna, 23 juni 2016, 14-16.

Outerbridge, R.E., 1961. The etiology of chondromalacia patellae. The Journal of Bone and Joint

Surgery, British Volume 43, 752-757.

Page-McCaw, A., Ewald, A.J., Werb, Z., 2007. Matrix metalloproteinases and the regulation of tissue

remoddeling. Nature Reviews, Molecular Cell Biology 8, 221-233.

Perry, K.L., Li, L., 2014. A retrospective study of the short-term complication rate following 750 elective

elbow arthroscopies. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 27, 68-73.

Petrie, A., Sabin, C., 2009. Medical Statistics at a Glance, Third Edition. Wiley and Sons inc., Hoboken,

NJ, USA.

Posadzy, M., Vanhoenacker, F.M., Desimpel, J., 2017. Staging of Osteochondral Lesions of the Talus:

MRI and Cone Beam CT. Journal of the Belgium Society of Radiology 101, 1-7.

Preston, C.A., Schulz, K.S., Stover, S., Taylor, K., Kass, P., 2000. In vitro determination of contact areas

in the normal elbow joint of dogs. American Journal of Veterinary Research 61, 1315-1321.

Rezende, C.M.F., Melo, E.G., Malm, C., Gheller, V.A., 2012. Arthroscopical treatment of elbow joint

disease. Arquivo Brasileiro de Medicina Veterinária e Zootecnia 64, 9-14.

Robins, G., Innes, J.F., 2006. The elbow. In: Houlton, J.E.F., Cook, J.L., Innes, J.F., Langley-Hobbes, S.J.,

Brown, G. (Ed.), BSAVA Manual of Canine and Feline Musculoskeletal Disorders, British Small Animal

Veterinary Association, Gloucester, Engeland, pp. 249-280.

Roush, J.K., Dodd, C.E., Fritsch, D.A., Allen, T.A., Jewell, D.E., Schoenherr, W.D., Richardson, D.C.,

Leventhal, P.S., Hahn, K.A., 2010a. Multicenter veterinary practice assessment of the effects of omega-

3 fatty acids on osteoartritis in dogs. Journal of the American Veterinary Medical Association 236, 59-

66.

Roush, J.K., Cross, A.R., Renberg, W.C., Dodd, C.E., Sixby, K.A., Fritsch, D.A., Allen, T.A., Jewell, D.E.,

Richardson, D.C., Leventhal, P.S., Hahn, K.A., 2010b. Evaluation of the effects of dietary

supplementation with fish oil omega-3 fatty acids on weight bearing in dogs with osteoarthritis. Journal

of the American Veterinary Medical Association 236, 67-73.

Saini, R.K., Keum, Y.S., 2018. Omega-3 and omega-6 polyunsaturated fatty acids: Dietary sources,

metabolism, and significance – A review. Life Sciences 203, 255-267.

60

Samoy, Y., Van Ryssen, B., Van Caelenberg, A., Peremans, K., Gielen, I., van Bree, H., 2005. Een atypisch

geval van een losse processus coronoideus medialis bij de hond. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift

74, 154-161.

Samoy, Y., Van Ryssen, B., Gielen, I., Walschot, N., van Bree, H., 2006. Review of the literature: elbow

incongruity in the dog. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 19, 1-8.

Saunders, J., 2015. Medische beeldvorming. Cursus, Bachelor Diergeneeskunde, Universiteit Gent,

België.

Schoenmakers, I., Hazewinkel, H.A., Voorhout, G., Carlson, C.S., Richardson, D., 2000. Effects of diet

with different calcim and phosphorus contents on the skeletal development and blood chemistry of

growing great danes. The Veterinary Record 147, 652-660.

Schulz, K.S., 2013. Diseases of the Joints. In: Fossum, T.W. (Ed.), Small Animal Surgery, Fourth Edition.

Elsevier Mosby, St. Louis, MO, USA, pp. 1215-1374.

Schwarz, T., Johnson, V.S., Voute, L., Sullivan, M., 2004. Bone scintigraphy in the investigation of occult

lameness in the dog. Journal of Small Animal Practice 45, 232-237.

Sinowatz, F., 2010. Musculo-Skeletal System. In: Hyttel, P., Sinowatz, F., Vejlsted, M., Essentials of

Domestic Animal Embryology, Saunders Elsevier, Philadelphia, PA, USA, pp. 286-316.

Stehling, C., 2011. Scoring Systems to Semiquantitatively Grade Cartilage Pathology with MRI. In: Link,

T.M. (Ed.), Cartilage Imaging: Significance, Techniques and New Developments, Springer, Berlijn,

Duitsland, pp. 93-102.

Tan, D.K., Canapp, S.O., Leasure, C.S., Dycus, D.L., O’Donnell, E., 2016. Traumatic fracture of the medial

coronoid process in 24 dogs. Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 29, 325-

329.

Trostel, C.T., McLaughlin, R.M., Pool, R.R., 2003. Canine Elbow Dysplasia: Anatomy and Pathogenesis.

Compendium 25, 752-762.

Van Ryssen, B., van Bree, H., 1997. Arthroscopic findings in 100 dogs with elbow lameness. Veterinary Record 140, 360-362.

Van Ryssen, B., 2013. Elleboogaandoeningen bij de volwassen hond. Vlaams Diergeneeskundig

Tijdschrift 83, 91-96.

Van Ryssen, B., 2016. Orthopedie van de kleine huisdieren. Cursus, Master of Veterinary Medicine in

de Diergeneeskunde, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent, België.

Walton, M.B., Cowderoy, E., Lascelles, D., Innes, J.F., 2013. Evaluation of construct and criterion validity

for the ‘Liverpool Osteoarthritis in Dogs’ (LOAD) clinical metrology instrument and comparison to two

other instruments. Public Library of Science one 8, d.o.i. e58125.

Yovich, J.C., Read, R.A., 1994. Traumatic fracture of the medial coronoid process in two dogs.

Veterinary and Comparative Orthopaedics and Traumatology 7, 173-176.

61

Bijlagen

Bijlage I: Vragenlijst (Nederlandse versie)

Vragenlijst masterproef Veerle Hertog

Achtergrondinformatie

1. Zijn er naast orthopedische problemen (elleboogdysplasie) bij uw hond nog andere

aandoeningen gediagnosticeerd?

a. Nee

b. Ja, namelijk:____________________________________________________

2. Krijgt uw hond op dit moment nog medicatie? Zo ja, welke, hoe frequent en wanneer is dit

voor het laatst toegediend?

a. Nee

b. Ja, namelijk:___________________________________________________________

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

_____________________________________________________________________

Levensstijl

3. Welke afstand heeft uw hond afgelopen week gemiddeld per dag gewandeld?

a. 0-1 km

b. 1-2 km

c. 2-3 km

d. 3-4 km

e. Meer dan 4 km

4. Hoeveel keer is uw hond afgelopen week gemiddeld per dag uitgelaten?

a. 0

b. 1

c. 2

d. 3

e. 4

f. Meer dan 4

5. Hoe lang krijgt uw hond gemiddeld per dag beweging? ________minuten per dag

Dossiernr:_________________ (dit hoeft u niet zelf in te vullen)

Naam eigenaar:______________________________________

Datum:___________

Naam hond:_____________________________

Ras:___________________________________

Geslacht: M / MC / V / VC

Leeftijd:_______________

Betrokken lidmaat/ledematen: LV/RV/(LA/RA)

Tijd na operatie:____________

62

6. Welk type beweging krijgt uw hond?

a. Altijd aangelijnd

b. Meestal aangelijnd

c. Meestal los

d. Altijd los

e. Als werkhond, nl:__________________________________________

7. Zijn er bepaalde dagen in de week dat uw hond beduidend meer beweging krijgt? (Meerdere

antwoorden mogelijk)

a. Maandag

b. Dinsdag

c. Woensdag

d. Donderdag

e. Vrijdag

f. Zaterdag

g. Zondag

8. Op wat voor soort terrein wordt uw hond meestal uitgelaten?

a. Op gelijkmatige grasmat

b. In het bos

c. Op straat

d. Op ruwe, ongelijke ondergrond

9. Hoe beweegt uw hond tijdens het uitlaten?

a. Wandelend – aan de lijn

b. Wandelend – niet aangelijnd

c. Dravend

d. Vrij bewegend/rennend

10. Wie beperkt de mate waarin uw hond beweegt?

a. U

b. Uw hond

Mobiliteit – algemeen

11. Wat vindt u in het algemeen van de mobiliteit van uw hond?

a. Zeer goed

b. Goed

c. Redelijk

d. Slecht

e. Zeer slecht

12. Mankt uw hond op dit moment nog?

a. Nooit

b. Soms na lange wandelingen/lange rustperiode maar meestal niet

c. Steeds licht manken bij stappen

d. Steeds erg manken maar meestal met steunname

e. Loopt op 3 poten, geen steunname

13. Heeft u het idee dat uw hond pijn heeft aan de behandelde poot?

a. Ja, altijd

b. Ja, regelmatig

c. Ja, soms

d. Ja, zelden

e. Nee

63

14. In welke mate wordt uw hond beperkt door zijn/haar kreupelheid?

a. Helemaal niet

b. Een beetje

c. Matig

d. Ernstig

e. Extreem

15. Hoe actief is uw hond?

a. Uitermate actief

b. Zeer actief

c. Redelijk actief

d. Weinig actief

e. Helemaal niet actief

16. Indien u de activiteit van uw hond zou moeten beschrijven, hoe zou u dit doen?

a. Loopt en springt zonder beperking gedurende de meeste tijd

b. Loopt en springt maar wordt snel moe

c. Loopt en springt niet maar kan lange tijd wandelen zonder moe te worden

d. Loopt en springt niet, kan korte tijd (10-15 min) wandelen voordat hij moe wordt

e. Ligt meestal neer, staat enkel op om te eten en zijn behoefte te doen

17. Wat is het effect van koud, vochtig weer op de kreupelheid van uw hond?

a. Geen effect

b. Mild effect

c. Redelijk effect

d. Ernstig effect

e. Extreem effect

18. In welke mate vertoont uw hond stramheid in de aangetaste poot/poten na een tijd gelegen

te hebben?

a. Niet

b. Mild

c. Redelijk

d. Behoorlijk

e. Extreem

Mobiliteit – bij beweging/inspanning

19. Hoe actief is uw hond tijdens zijn dagelijkse beweging?

a. Extreem actief

b. Zeer actief

c. Redelijk actief

d. Niet erg actief

e. Helemaal niet actief

20. Hoe graag wil uw hond bewegen?

a. Extreem graag

b. Zeer graag

c. Redelijk graag

d. Niet erg graag

e. Helemaal niet graag

64

21. Hoe beoordeelt u de mate waarin uw hond zich kan bewegen?

a. Heel goed

b. Goed

c. Redelijk

d. Slecht

e. Zeer slecht

22. Wat is over het algemeen het effect van beweging (inspanning) op de kreupelheid van uw

hond?

a. Geen effect

b. Mild effect

c. Redelijk effect

d. Ernstig effect

e. Extreem effect

23. Hoe vaak rust uw hond (stoppen/gaan zitten) tijdens beweging?

a. Nooit

b. Bijna nooit

c. Soms

d. Vaak

e. Zeer vaak

24. Wat is het effect van koud, vochtig weer op de mate waarin uw hond kan bewegen?

a. Geen effect

b. Mild effect

c. Redelijk effect

d. Ernstig effect

e. Extreem effect

25. Als uw hond na een periode van inspanning een tijdje gelegen heeft, in welke mate vertoont

hij/zij dan daarna stramheid in de aangetaste poot/poten?

a. Niet

b. Mild

c. Redelijk

d. Ernstig

e. Extreem

26. Wat is het effect van de kreupelheid van uw hond op zijn/haar vermogen om zich te

bewegen/in te spannen?

a. Geen effect

b. Mild effect

c. Redelijk effect

d. Ernstig effect

e. Extreem effect

Behandeling en herstelperiode

27. Hoe zou u de herstelperiode direct na de ingreep omschrijven?

____________________________________________________________________________

____________________________________________________________________________

28. Zijn er complicaties opgetreden na de ingreep?

a. Nee

b. Ja, namelijk:___________________________________________________________

_____________________________________________________________________

65

29. Zijn er periodes van manken gezien na de behandeling?

a. Ja, continu

b. Ja, periodes van manken afgewisseld met periodes zonder manken

c. Nee

30. Indien de hond unilateraal werd behandeld: heeft uw hond problemen gekregen aan de

andere poot?

a. Nee

b. Ja, maar deze poot is niet behandeld

c. Ja, deze poot is ook behandeld

31. Bent u tevreden met het resultaat van de behandeling?

a. Ja, want:_____________________________________________________________

b. Nee, want:___________________________________________________________

32. Zou u, wetende wat u nu weet, opnieuw de beslissing nemen om uw hond te laten

opereren?

a. Ja

b. Nee

66

Bijlage II: Mail voor eigenaars (Nederlandse versie)

Beste meneer/mevrouw,

Ik ben een laatstejaars studente diergeneeskunde aan de Universiteit Gent. Voor mijn masterproef

doe ik een onderzoek naar de behandeling van elleboogproblemen bij oudere honden. Uw hond,

<naam hond>, zou geschikt zijn om hieraan mee te werken, aangezien hij/zij in <jaartal> aan de

faculteit Diergeneeskunde in Merelbeke behandeld is geweest voor elleboogdysplasie.

Heeft u eventueel interesse om mee te werken aan mijn onderzoek? Dit zou het volgende omvatten:

• Het invullen van een vragenlijst: deze vragenlijst vindt u in de bijlage. Op basis van deze vragenlijst

zullen we bepalen hoe de resultaten van de behandeling zijn en hoe tevreden u als eigenaar bent

met dit resultaat. De vragenlijst mag in Word ingevuld worden door de geselecteerde antwoorden

te onderstrepen/dikgedrukt te zetten. Afhankelijk van uw voorkeur mag deze ook uitgeprint

worden om handmatig in te vullen, waarna u de vragenlijst kunt inscannen of er foto’s van kan

maken. De ingevulde vragenlijst kan u per mail opsturen naar [email protected]

• Het filmen van uw hond (indien mogelijk): het filmen van uw hond tijdens een wandeling, liefst

wanneer de hond op een rechte lijn loopt en liefst gefilmd vanaf een lage positie (bv. ongeveer op

ooghoogte van uw hond). Door het beoordelen van deze filmpjes willen we bepalen of de hond

nog mankt en zo ja, hoe ernstig dit is. U mag uiteraard ook meerdere filmpjes maken. Deze mogen

zowel gefilmd worden met een camera als met een telefoon, wat voor u het gemakkelijkst is. Het

filmpje kan per mail doorgestuurd worden naar [email protected] of, indien dit voor u

gemakkelijker is, via WhatsApp verzonden worden naar xxxx xxx xx xx xx.

Ook als u slechts één van deze dingen wil/kan doen, zou dit voor mij zeker een grote hulp zijn. Moest

het zo zijn dat uw hond helaas reeds overleden is, dan zou het voor mij nog altijd een grote hulp zijn

indien u de vragenlijst alsnog in zou kunnen vullen. Hierbij mag u dan de situatie in gedachten houden

van de weken/maanden voor zijn/haar overlijden.

Indien u nog vragen heeft, aarzel niet om deze per mail te stellen.

Alvast bedankt om dit te overwegen!

Met vriendelijke groeten,

Veerle Hertog

67

Bijlage III: Code statistische analyse

# deel 1: testen op dataset van 45 honden

data = read_excel("C:/Users/vhertog/Desktop/Workspace/Masterproef/Map1statistiek.xlsx",sheet =

"Blad1")

aantal = sum( data$Gender=="m")+sum( data$Gender=="v")

aantalm = sum( data$Gender=="m")

aantalv = sum( data$Gender=="v")

# 1. Kans op mannelijke en vrouwelijke dieren is beide 50% => one-sample binomial test

output1 = binom.test(aantalm,aantal,0.5,alternative="greater")

p1 = 0.01785

# 2. Kans op bilaterale en unilaterale aantasting is beide 50% => one-sample binomial test

aantalb = sum(data$Side == "b")

aantalu = aantal - aantalb

output2 = binom.test(aantalb,aantal,0.5,alternative="less")

p2 = 0.2757

# 3. Kans op links en rechts aantasting is beide 50% gegeven unilateraal => one-sample binomial test

aantall = sum(data$Side == "l")

aantalr = aantalu - aantall

output3 = binom.test(aantall,aantalu,0.5,alternative="greater")

p3 = 0.2122

# 4. Kans op mannelijke en vrouwelijke dier is beide 50% gegeven bilaterale aantasting => one-sample

binomial test

genderb = data$Gender[data$Side=="b"]

genderbv = sum(genderb=="v")

genderbm = sum(genderb=="m")

output4 = binom.test(genderbm,genderbv+genderbm,0.5,alternative="greater")

p4 = 0.1316

# 5. Elke gewichtsklasse komt even vaak voor => multinomial test

klasseg1 = sum(data$Weight=="1")

klasseg2 = sum(data$Weight=="2")

klasseg3 = sum(data$Weight=="3")

klasseg4 = sum(data$Weight=="4")

68

probtheoretisch = c(0.25,0.25,0.25,0.25)

dataklasseg = c(klasseg1,klasseg2,klasseg3,klasseg4)

output5 = multinomial.test(dataklasseg,probtheoretisch)

p5 = 0.0019

# 6. Elke mankheidsgraad komt even vaak voor => multinomial test

klassem1 = sum(data$Mankheidsgraad=="1")

klassem2 = sum(data$Mankheidsgraad=="2")

klassem3 = sum(data$Mankheidsgraad=="3")

klassem4 = sum(data$Mankheidsgraad=="4")

probtheoretisch = c(0.25,0.25,0.25,0.25)

dataklassem = c(klassem1,klassem2,klassem3,klassem4)

output6 = multinomial.test(dataklassem,probtheoretisch)

p6 = 0

##################################################################################

#######################################

# deel 2: testen op dataset van 15 honden

data2 = read_excel("C:/Users/vhertog/Desktop/Workspace/Masterproef/Map2statistiek.xlsx",sheet =

"Blad1")

data2 = data2[1:15,]

LOAD_score = data2$LOAD_score

Geslacht = data2$Geslacht # man=0, vrouw=1

Tijd_na_operatie = data2$Tijd_na_operatie

Leeftijd_bij_operatie = data2$Leeftijd_bij_operatie

Mankheid_preoperatief = data2$Mankheid_preop

Letsel = data2$Letsel

#1. Is er een correlatie tussen geslacht en LOAD-score?

plot(LOAD_score ~ Geslacht,data = data2,axes=FALSE,main="LOAD-score vs geslacht")

axis(1,at=seq(0,1,by=1))

axis(2)

box()

cor1 = cor(LOAD_score,Geslacht,method = "spearman")

rho1 = 0.2971229

69

#2. Is er een correlatie tussen de tijd na operatie en de LOAD-score?

plot(x=Tijd_na_operatie, y=LOAD_score, main="LOAD-score vs tijd na operatie")

cor2 = cor(LOAD_score,Tijd_na_operatie,method = "pearson")

rho2 = -0.1899332

#3. Is er een correlatie tussen de leeftijd bij operatie en de LOAD-score?

plot(x=Leeftijd_bij_operatie, y=LOAD_score, main="LOAD-score vs leeftijd bij operatie")

cor3 = cor(LOAD_score,Leeftijd_bij_operatie,method = "pearson")

rho3 = -0.08649987

#4. Is er een correlatie tussen de mankheidsgraad en de LOAD-score?

plot(LOAD_score ~ Mankheid_preop,data = data2,axes=FALSE,main="LOAD-score vs mankheid")

axis(1,at=seq(1,4,by=1))

axis(2)

box()

cor4 = cor(LOAD_score,Mankheid_preoperatief,method = "spearman")

rho4 = -0.05683244

#5. Is er een correlatie tussen het type letsel en de LOAD-score?

plot(LOAD_score ~ Letsel,data = data2,axes=FALSE,main="LOAD-score vs letsel")

axis(1,at=seq(1,5,by=1))

axis(2)

box()

cor5 = cor(LOAD_score,Letsel,method = "spearman")

rho5 = -0.209936