PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is...

38
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT DIERGENEESKUNDE Academiejaar 2014 2015 PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS MEDIUS VAN HET ACHTERBEEN BIJ HET PAARD door Nele DEGRYSE Promotoren: Prof. Dr. A. Martens Klinische casusbespreking in het Dr. M. Oosterlinck kader van de Masterproef © 2014 Nele Degryse

Transcript of PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is...

Page 1: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2014 – 2015

PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE

VAN DE M. INTEROSSEUS MEDIUS

VAN HET ACHTERBEEN BIJ HET PAARD

door

Nele DEGRYSE

Promotoren: Prof. Dr. A. Martens Klinische casusbespreking in het Dr. M. Oosterlinck kader van de Masterproef

© 2014 Nele Degryse

Page 2: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen
Page 3: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten bieden geen enkele garantie met betrekking tot de

juistheid of volledigheid van de gegevens vervat in deze masterproef, noch dat de inhoud van deze

masterproef geen inbreuk uitmaakt op of aanleiding kan geven tot inbreuken op de rechten van

derden.

Universiteit Gent, haar werknemers of studenten aanvaarden geen aansprakelijkheid of

verantwoordelijkheid voor enig gebruik dat door iemand anders wordt gemaakt van de inhoud van de

masterproef, noch voor enig vertrouwen dat wordt gesteld in een advies of informatie vervat in de

masterproef.

Page 4: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT DIERGENEESKUNDE

Academiejaar 2014 – 2015

PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE

VAN DE M. INTEROSSEUS MEDIUS

VAN HET ACHTERBEEN BIJ HET PAARD

door

Nele DEGRYSE

Promotoren: Prof. Dr. A. Martens Klinische casusbespreking in het Dr. M. Oosterlinck kader van de Masterproef

© 2014 Nele Degryse

Page 5: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

Woord vooraf

Deze klinische casusbespreking zou niet volledig zijn zonder een woord van dank, aangezien

meerdere mensen elk op hun manier een belangrijke bijdrage hebben geleverd.

Allereerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. A. Martens van harte bedanken voor haar onvoorwaardelijk

enthousiasme en de begeleide vrijheid die ze me bood tijdens het schrijven. Daarnaast bedank ik mijn

medepromotor Dr. M. Oosterlinck voor het nazien van dit werk, wat de leesbaarheid zeker ten goede

is gekomen.

Ook verschillende medestudenten hebben via constructieve discussies en taalkundige adviezen

bijgedragen tot de inhoud van deze klinische casusbespreking, waarvoor dank.

Tenslotte wens ik mijn ouders te bedanken voor de financiële steun, de aanmoedigende woorden en

hun relativerend vermogen op moeilijkere momenten.

Page 6: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

Inhoudsopgave

Samenvatting ........................................................................................................................................... 1

Inleiding ................................................................................................................................................... 2

Literatuurstudie ........................................................................................................................................ 4

1. ANATOMIE ...................................................................................................................................... 4

2. PATHOGENESE ............................................................................................................................. 6

3. SYMPTOMEN .................................................................................................................................. 8

4. DIAGNOSE ...................................................................................................................................... 9

5. BEHANDELING ............................................................................................................................. 13

5.1. Conservatief ............................................................................................................................... 13

5.2. Alternatief ................................................................................................................................... 14

5.3. Chirurgisch ................................................................................................................................. 16

6. PROGNOSE .................................................................................................................................. 17

Casusbespreking ................................................................................................................................... 18

7. SIGNALEMENT EN ANAMNESE .................................................................................................. 18

8. KLINISCH ONDERZOEK .............................................................................................................. 18

9. MEDISCHE BEELDVORMING ...................................................................................................... 18

10. BEHANDELING ......................................................................................................................... 23

11. FOLLOW-UP ............................................................................................................................. 24

Bespreking ............................................................................................................................................. 26

Referentielijst ......................................................................................................................................... 28

Page 7: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

Samenvatting

Proximale insertiedesmopathie van de musculus interosseus medius of tertius is een vaak

voorkomend uni- of bilateraal orthopedisch probleem van zowel het voor- als achterbeen bij

verschillende paardenrassen en leeftijdscategorieën in alle hippische disciplines. Voornamelijk vier tot

tien jarige sportpaarden vertonen een verminderd prestatievermogen of milde tot matige kreupelheid

die acuut of geleidelijk kan optreden. Proximale insertiedesmopathie van de musculus interosseus

medius is een multifactoriële aandoening waarbij voornamelijk herhaaldelijke overbelasting leidt tot

potentieel gecombineerde aanwezigheid van desmitis, enthesiopathie en neuropathie. De complexe

diagnose van een proximale insertiedesmopathie van de MIM is gebaseerd op combinatie van een

klinisch onderzoek, een bewegingsonderzoek en meerdere diagnostische anesthesieën. Nadelig is

het vaak ontbreken van de nodige specificiteit van de lokale analgetische technieken waardoor

aanvullingen met echografisch en radiografisch onderzoek, maar ook meer geavanceerde

beeldvormingstechnieken zoals magnetische resonantie van de sprong en de proximale metatarsale

regio aanbevolen worden. De behandeling en de prognose is afhankelijk van de lokalisatie van het

letsel, de bestaansduur van het letsel, de graad van kreupelheid, het aantal betrokken benen, de

conformatie, het beoogde sportniveau en de leeftijd van het paard. Ter hoogte van het achterbeen is

proximale insertiedesmopathie vaker chronisch met een sterk gereserveerde, maar moeilijk te

voorspellen prognose die vermoedelijk te wijten is aan het ontstaan van een

compartimenteringssyndroom met drukschade van de n. plantaris lateralis. Neurectomie van de ramus

profundus van de n. plantaris lateralis is een vaak toegepaste erkende behandelingstechniek

Kernwoorden: proximale insertiedesmopathie – m. interosseus medius – diagnose – therapie

Page 8: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

2

Inleiding

Inflammatie en letsels, respectievelijk desmitis en desmopathie van de m. interosseus medius zijn een

vaak voorkomend uni- of bilateraal orthopedisch probleem van zowel het voor- als achterbeen (Tóth et

al., 2008). Naargelang de specifieke lokalisatie worden de letsels onderverdeeld in drie groepen: 1.

letsels in het proximale derde deel van de m. interosseus medius over een lengte van ongeveer acht

centimeter, 2. letsels in het middelste derde deel van de m. interosseus medius en 3. letsels in de

distale schenkels van de m. interosseus medius. Onderlinge combinaties zijn mogelijk (Bertone, 2011;

Rijkenhuizen et al., 2007). Tijdens de opvolging van 239 paarden merkten Rijkenhuizen et al. (2007)

bij 61,8% en 69,0% van de paarden letsels in het proximale derde deel van het voorbeen

respectievelijk van het achterbeen op. Slechts in 5,0% van de gevallen bemerkten Rijkenhuizen et al.

(2007) letsels in het middelste derde deel. Letsels in de distale schenkels van de m. interosseus

medius werden vastgesteld bij 23,8% van de bestudeerde paarden. Van den Belt et al. (1994)

besloten na een tweejaar durende follow-up studie dat in het voorbeen ongeveer 55% letsels in het

middelste derde deel voorkomen, terwijl in het achterbeen zich 45% letsels bilateraal lokaliseren in het

proximale derde deel van de m. interosseus medius.

Een pathologische verandering in het oorsprong- of aanhechtingsgebied van ligamenten, pezen of

gewrichtskapsels wordt aangeduid als een insertiedesmopathie. Proximale insertiedesmopathie van

de m. interosseus medius van het achterbeen treft verschillende paardenrassen en

leeftijdscategorieën in alle hippische disciplines (Dyson, 2007). Voornamelijk vier tot tien jarige

sportpaarden vertonen een verminderd prestatievermogen of milde tot matige kreupelheid die acuut of

geleidelijk kan optreden (Tóth et al., 2008). Klachten variëren van stijfheid tot verminderde impuls

vanuit de achterhand met verminderde kracht tijdens de sprong en weigeren om verder te springen.

Opvallend beperkte prestaties op hoge snelheid of moeilijkheden tijdens het uitvoeren van specifieke

dressuuroefeningen zoals een pirouette worden ook herhaaldelijk in de anamnese aangehaald

(Dyson, 2007). Accumulatie van herhaaldelijke hoge belasting van de m. interosseus medius in de

achterhand tijdens het verzameld rijden of uitvoeren van geavanceerde oefeningen zoals piaffe is een

potentiële predisponerende factor voor vaak voorkomende beschadiging van de m. interosseus

medius van beide achterbenen bij dressuurpaarden (Murray et al., 2006).

Om tot een correcte uitspraak te komen is een combinatie van diagnostische technieken onontbeerlijk

waarbij het systematische kreupelheidonderzoek inclusief lokale geleidingsanesthesie aangevuld

wordt met uitgebreide medische beeldvorming (Rijkenhuizen et al., 2007). Ook de behandeling is niet

eenduidig met mogelijkheden zoals conservatieve stalrust en begeleide bewegingsschema’s,

systemisch en lokaal gebruik van corticosteroïden, hyaluronzuur of glycosaminoglycanen,

intralesionale injectie van stamcellen en chirurgie.

In deze klinische casusbespreking wordt de nadruk gelegd op pathologie van het proximale derde

deel van de m. interosseus medius ter hoogte van het achterbeen waarbij anatomie, etiologie en

pathologie in een voorafgaande beknopte literatuurstudie worden uitgewerkt. Gedetailleerde kennis

Page 9: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

3

over de anatomie en pathogenese van proximale insertiedesmopathie van de m. interosseus medius

is namelijk uiterst belangrijk voor de vroegtijdige herkenning en een uiteindelijke correcte keuze van

een behandelingsstrategie.

Page 10: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

4

Literatuurstudie

1. ANATOMIE

In tegenstelling tot de uiterst rudimentaire mm. lumbricales, m. interosseus II en m. interosseus IV is

de m. interosseus III of m. interosseus medius (MIM) de enige korte teenspier die bij het paard zowel

anatomisch als functioneel een zeer belangrijke rol speelt. In het voorbeen ontspringt de spier

tweedelig aan de proximale, palmaire vlakte van het os metacarpale III waar twee palmaire depressies

net distaal van het carpometacarpale gewricht terug te vinden zijn. Ook aan het axiale oppervlak van

het os metacarpale II en IV en de distale rij carpaalbeentjes is een rudimentaire aanhechting van de

MIM aanwezig. Het carpometacarpale gewricht breidt zich als een recessus palmaris uit tot gemiddeld

2,5 cm distaal van de oorsprong van de MIM wat voor vals positieve resultaten kan zorgen na het

uitvoeren van bepaalde diagnostische anesthesieën. De MIM is verbonden met het ligamentum

accessorium van de m. flexor digitalis profundus en wordt stevig omhuld door het ligamentum carpi

palmare (Gibson en Steel, 2002). In het achterbeen vindt de spier zijn oorsprong ter hoogte van de

proximale, plantaire vlakte van het os metatarsale III ter hoogte van twee plantaire depressies net

distaal van het tarsometatarsale gewricht (Bertone, 2011). Schulze en Budras (2008) beschreven een

bijkomstige aanhechting via het ligamentum plantare longum plantair op de calcaneus en de ossa

tarsale II, III en IV. Tijdens het verloop bevindt de MIM zich tussen het os metacarpale II en IV/os

metatarsale II en IV waarmee hij nauw verbonden is (Gibson en Steel, 2002). De groeve die de MIM in

het proximale derde deel langs de dorsale zijde onvolledig in tweeën deelt, verdwijnt geleidelijk

waarna de MIM als één geheel verder verloopt om tenslotte in een laterale en mediale schenkel te

splitsen ter hoogte van de overgang van het middelste en het distale derde deel van de pijp. Vóór het

uitsturen van twee takken in de richting van de dorsale vlakte van het kootbeen is de MIM tijdens zijn

verloop maximaal 2 - 3 cm breed en 8 - 10 mm dik (Budras et al., 2009). In tegenstelling tot de brede

en platte MIM van het voorbeen is de MIM van het achterbeen dunner en rond op doorsnede. De MIM

is nauw gerelateerd met de palmaire/plantaire blindzak van het kogelgewricht waarbij de MIM zich net

proximaal deelt in twee eindschenkels die vasthechten op het abaxiale oppervlak van de proximale

sesambeenderen (Gibson en Steel, 2002). Tenslotte versmelten de twee duidelijk voelbare dorsale

takken met de m. extensor digitalis communis die op zijn beurt breder wordt. De MIM, de proximale

sesambeenderen, de ligg. sesamoidea en de kroonbeenleuning met zijn fibrocartiliganeuze

verderzetting of scutum vormen samen het ophangapparaat van de kogel waarbij de ondersteunende

werking van de MIM langs de sesambeenderen en ligg. sesamoidea op de phalanx proximalis en

phalanx media wordt overgebracht. Door samenwerking met de m. flexor digitalis profundus en de m.

flexor digitalis superficialis voorkomt het ophangapparaat hyperextensie van de kogel tijdens de

steunfase (Budras et al., 2009). De twee versterkende takken verhelpen na de versmelting met de

gemeenschappelijke strekpees een dorsale luxatie van het kroongewricht en beperken overmatige

doorbuiging en rotatie in de kootstreek (Denoix, 1994).

De innervatie van de MIM is complex, maar vrij gelijkaardig in voor- en achterbeen. In het voorbeen

wordt het proximaal derde deel van de MIM geïnnerveerd door de ramus profundus van de n. palmaris

Page 11: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

5

lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via

palmaire vertakkingen de bezenuwing van het distale deel van de MIM voor zijn rekening (Gibson en

Steel, 2002). De innervatie van de MIM van het achterbeen vindt zijn oorsprong in de n. tibialis die

proximaal van de calcaneus splitst in de n. plantaris medialis en lateralis. De n. plantaris lateralis

dringt ter hoogte van de calcaneus tussen het ligamentum plantare longum en de m. fexor superficialis

naar lateraal. Ongeveer 2 - 4 cm proximaal van het os metatarsale IV geeft de n. plantaris lateralis een

ramus profundus af die op zijn beurt de innervatie van voornamelijk het proximale derde deel van de

MIM verzorgt en vervolgens vertakt in de nn. metatarsei plantares II et III. Na ontvangst van de ramus

communicans die de verbinding vormt met de n. plantaris medialis wordt de n. plantaris lateralis

vervolgens de n. digitalis lateralis genoemd (Tóth et al., 2008).

De MIM is een gemodificeerde spier met pezige eigenschappen door de uitgesproken aanwezigheid

van collageenvezels die op hun beurt de MIM in staat stellen om elastische energie tijdens beweging

op te slaan (Gibson en Steel, 2002; Soffler en Hermanson, 2006). Bertone (2011) benoemde de kleine

collageenvezels die vanuit het periost lijken te ontspringen langs de proximale, plantaire zijde van de

distale rij tarsaalbeentjes en de metatarsus als Sharpey-vezels. Volgens Huskamp en Nowak (1988)

dringen deze Sharpey-vezels als zogenaamde fibrae perforantes binnen tot in de beencortex. Het

herhaaldelijk voorkomen van een avulsiefractuur met een scheur van de plantaire pijpbeencortex kan

mogelijk verklaard worden door deze sterke vasthechting tot in het bot. Daarnaast bestaat de MIM uit

een variabele aantal dwarsgestreepte spiervezels (2-11%), een klein aandeel vetweefsel en een

beperkte hoeveelheid los collageen bindweefsel, verschillend tussen paarden onderling (Dyson, 2000;

Gibson en Steel, 2002). Ter hoogte van de proximale insertieplaats vormen twee longitudinaal

verlopende bundels de oorsprong van het spierweefsel dat uiteindelijk diffuus zal eindigen net voor de

splitsing van de MIM in twee eindschenkels. De verdeling en hoeveelheid dwarsgestreept spierweefsel

is bilateraal symmetrisch verdeeld tussen voor- en achterbenen van eenzelfde paard, zonder hierbij

afhankelijk te zijn van de leeftijd (Gibson en Steel, 2002). Hormonale invloeden verklaren het lagere

gehalte spiervezels bij draver hengsten dan bij merries zoals vermeld door Wilson et al. (1991). De

invloed van training op de proportie dwarsgestreept spierweefsel in de MIM staat ter discussie waarbij

meerdere auteurs in vitro aantoonden dat optimale training de stevigheid van de MIM wel degelijk

aanzienlijk kan verhogen met een bijhorende verklaring voor de verschillen in hoeveelheid

dwarsgestreept spierweefsel tussen paarden onderling (Brokken et al., 2007; Bertone, 2011).

Daarnaast verschilt de hoeveelheid dwarsgestreept spierweefsel ook tussen paardenrassen, wat op

zijn beurt een potentiële verklaring zou vormen voor de biomechanische verschillen tijdens beweging

(Gibson en Steel, 2002; Bertone, 2011). Wilson et al. (1991) aanschouwden het dempen van trillingen

als voornaamste functie van dit dwarsgestreepte spierweefsel.

Page 12: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

6

2. PATHOGENESE

De rol van desmitis, enthesiopathie en neuropathie in de complexe pathogenese van proximale

insertiedesmopathie van de MIM is niet éénduidig. Desmitis is een klassiek inflammatoir proces ter

hoogte van het proximaal derde deel van de MIM met mogelijks een ruptuur van collageenvezels en/of

losscheuren van Sharpey-vezels (Tóth et al., 2008). Desmitis gaat potentieel gepaard met

nieuwbeenvorming op de insertieplaats onder de vorm van enthesiofyten of verdikking van de

plantaire pijpbeencortex (Dyson, 2003). Klinisch zijn oedemateuze zwelling en warmte slechts bij een

minderheid van paarden met proximale insertiedesmopathie van de MIM tijdens de acute fase

aanwezig. Voornamelijk bij paarden met beschadigde Sharpey-vezels leverde histologisch onderzoek

geen verder bewijs voor enige inflammatoire reactie waardoor Dyson (2010) desmitis verving door de

meer geschikte term desmopathie. Enthesiopathie is een algemeen begrip die hier specifiek wijst op

pijnlijkheid ter hoogte van de poximale aanhechting van de MIM. In een retrospectieve studie

beschreven Tóth et al. (2008) de pathologische veranderingen van de diepe tak van de n. plantaris

lateralis bij kreupele paarden met letsels ter hoogte van het proximaal deel van de MIM. Hierbij waren

histologische kenmerken zoals uitzetting van het subperineum door een weinig cellulaire

myxomateuze matrix, axonale zwelling en necrose met myelinedegeneratie suggestief voor

chronische compressie van de betreffende zenuw. Dergelijke neuropathie is te verklaren door de

rigide verhouding tussen het plantaire aspect van het os metatarsus III, de axiale oppervlaktes van het

os metatarsus II en IV en de relatief sterk ontwikkelde diepe plantaire fascie die de MIM overspant en

tegendruk biedt bij zwelling van voornamelijk het proximaal derde deel van de MIM (Tóth et al., 2008;

Dyson S., 2010). Chronische compressie van de diepe tak van de n. plantaris lateralis wordt

omschreven als het compartment-like syndrome en is de reden voor de grote mate van pijnlijkheid bij

paarden met proximale insertiedesmopathie die typisch refractair is aan conservatieve behandeling

door enkel stalrust (Tóth et al., 2008).

Proximale insertiedesmopathie van de MIM is een multifactoriële aandoening. Deze veelvuldig

voorkomende aandoening zou erfelijk zijn bij het Peruaanse paard, alhoewel een genetische merker

nog steeds niet is geïdentificeerd (Xie et al., 2011). Na de beschrijving van letsels ter hoogte van het

proximale gedeelte van de MIM in beide achterbenen bij relatief jonge sportpaarden stelde Dyson

(2010) de hypothese dat paarden een hoger risico lopen op dergelijke letsels door genetisch

gedetermineerde verschillen in de structuur van de MIM op ultrastructureel niveau, volledig

onafhankelijk van het niveau van de geleverde arbeid. Daarentegen suggereert de hogere incidentie

van proximale insertiedesmopathie van de MIM bij dressuurpaarden dat biomechanische krachten

gerelateerd aan het type werk een invloed kunnen hebben. Ook het voorkomen van meerdere

aangetaste paarden binnen eenzelfde trainingscentrum benadrukt het potentieel verband tussen

trainingsmethode en –ondergrond en incidentie (Dyson, 2010). Overbelasting van de MIM door onder

meer arbeid op zachte bodem met uitgesproken roterende bewegingen van de ondervoet of

pijnlijkheid ter hoogte van het contralaterale lidmaat verhoogt het risico op traumatiserende letsels op

elk niveau van de spier. Naast genetica, type werk, trainingsschema- en ondergrond zijn individuele

gevoeligheden voor pathologie van de MIM te verklaren door verschillen in conformatie, de vorm van

Page 13: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

7

de hoeven en het type hoefbeslag. Volgens Bertone (2011) is hyperextensie van de tarsus in

combinatie met een ernstige hyperextensie van de kogel een mogelijke oorzaak voor letsels specifiek

ter hoogte van het proximaal derde deel van de MIM (Bertone, 2011). Paarden met een steile hak

conformatie, hyperextensie van de kogel, lange tenen en/of lage hielen zijn algemeen

gepredisponeerd tot de ontwikkeling van proximale insertiedesmopathie van de MIM (Tóth et al.,

2008). Dergelijke conformationele abnormaliteiten werden door Dyson (2000) geïdentificeerd bij maar

liefst 21% kreupele paarden met insertiedesmopathie van de MIM ter hoogte van het achterbeen en

bij slechts 8% mankende paarden zonder letsels ter hoogte van de MIM. Hierbij staat de rol van de

desbetreffende standafwijkingen als oorzaak of gevolg van proximale insertiedesmopathie van de MIM

ter discussie waarbij meerdere auteurs proximale insertiedesmopathie van de MIM als primaire

degeneratieve aandoening met superpositie van traumata beschouwen (Dyson, 2010). Dyson (2007)

beschreef hyperextensie van de kogel eerder als gevolg van proximale insertiedesmopathie van de

MIM bij paarden met een progressief degeneratief proces in de MIM. Daarnaast kan het gebruik van

een egg-bar hoefijzer een significant verhoogde spanning op de interosseus veroorzaken (Riemersma

et al., 1996). Een beslag met een zogenaamde ‘stoot’ of ‘greep’ leidt tot een zekere mate van medio-

laterale instabiliteit die net zoals een gebrekkige hoefbalans een hoger risico tot beschadiging van de

MIM met zich mee brengt (Hill et al., 2001).

Jansen et al. (1993) beschreven bij Nederlandse warmbloedpaarden een uitrekking van de MIM van

gemiddeld 3,4% tijdens stap, 5,6% tijdens draf en 6,3% tijdens een rustige galop. Een echografisch

zichtbare scheur van collageenvezels treedt op bij een uitrekking van ongeveer 10 - 12% wat

overeenkomt met een belasting van gemiddeld 1100 kg (Denoix, 1994; Bramlage et al., 1989). Lagere

belasting daarentegen kan evenwel tot structurele schade leiden met potentiële ruptuur van de

dunnere fibrillen wat gepaard gaat met intratendineuze microbloedingen. Naast uitrekking is ook

warmteproductie door energieverlies tijdens het cyclisch uitrekken en inkrimpen van collageenvezels

vooral in weinig doorbloedde gebieden een oorzaak voor thermische schade. Tijdens hoge mate van

spanning op de MIM kan de bloedvloei in gedrang komen waardoor een tijdelijk ischemie ontstaat.

Dergelijke lokale hypoxie tijdens de ischemische fase is mogelijk ook een oorzaak van verdere

schade. De vrije radicalen die tijdens relaxatie gevormd worden wegens de zich herstellende

doorbloeding kunnen reperfusieletsels doen ontstaan (Goodship et al., 1994). (Micro)beschadigingen

ten gevolge van een eenmalig acuut trauma of langdurige overbelasting leiden tot abnormale

ligamenteuze heling door verhoogde fibroblasten activiteit en fibrose van de MIM. Het progressief

degeneratief karakter van de pathogenese van proximale insertiedesmopathie van de MIM wordt

histologisch gekenmerkt door afwisselende aanwezigheid van foci van degeneratieve tenocyten en

relatief acellulaire zones. Degenererende collageen bundels coalesceren en degeneratieve tenocyten

evolueren tot chondrocyten met kraakbeenderige metaplasie tot gevolg. Andere typische histologische

bevindingen geassocieerd met chronische proximale insertiedesmopathie zijn verlies van normale

collageen aflijning, hyalinisatie van het collageen, verlies van normaal vet- en spierweefsel en

revascularisatie Cumulatieve microstructurele degeneratieve veranderingen resulteren in

littekenweefsel met een verhoogd aandeel type III collageenvezels met een kleine diameter in een

onvoldoende georganiseerd patroon, waardoor secundair de MIM gekenmerkt wordt door een

Page 14: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

8

verminderde treksterkte. Over verloop van tijd heroriënteren de collageenvezels zich parallel in de

richting van spanning, neemt het aantal type I collageenvezels en onderlinge crosslinks toe en

vergroot de diameter van de collageenfibrillen. Het resulterende weefsel is echter nooit volledig

vergelijkbaar op gebied van elasticiteit en treksterkte, zodat de MIM zowel structurele als functionele

verliezen heeft doorgemaakt (Gibson en Steel, 2002). Interstitiële en periligamentaire fibrose wijst

volgens Dyson (2010) op een mislukte poging tot herstel van de herhaaldelijke beschadigingen door

de natuur, maar de veronderstelling dat de aandoening primair degeneratief zou zijn, wordt niet

bevestigd (Dyson, 2010). De controversiële hypothese dat degeneratie van de MIM het resultaat is

van een systemische aandoening die resulteert in overdreven afzetting van proteoglycanen in

meerdere weefsels, zoals nekband en hartspier is recentelijk weerlegd door Schenkman et al. (2009).

3. SYMPTOMEN

In acute gevallen kunnen typische symptomen zoals warmte en oedemateuze zwelling ter hoogte van

de zone 2 tot 10 cm distaal van het tarsometatarsaal gewricht en verzwaring van de mediale v.

digitalis plantaris gepalpeerd worden, maar bij de meeste paarden aangeboden met proximale

insertiedesmopathie van de MIM hoort een anamnese van intermitterende klachten over een periode

van meerdere dagen tot weken die acuut of geleidelijk optreden (Dyson, 2000). In dergelijke

chronische gevallen zijn de klinische bevindingen minder duidelijk aanwezig tot zelfs afwezig wat

diagnostiek sterk bemoeilijkt (Bertone, 2011). Bij grondige adspectie en palpatie is mogelijk een milde

zwelling langs de mediale zijde proximaal tussen de MIM en de m. flexor digitalis profundus op te

merken (Bertone, 2011). Daarnaast kan een pijnreactie worden uitgelokt door diepe digitale druk ter

hoogte van het proximale deel van de MIM tegen de plantaire zijde van het os metatarsale III (Dyson,

2000; Bertone, 2011). Ook het manueel strekken of naar voor toe trekken van het been kan pijnlijk

zijn. Xie et al. (2011) beschouwden een opgezet kogelgewricht als klinisch kenmerkend symptoom

met statische en/of dynamische hyperextensie van de kogel en bijhorende degeneratieve

gewrichtsveranderingen als verklaring.

In tegenstelling tot acute proximale insertiedesmopathie van het voorbeen en letsels in het middelste

en distale derde deel van de MIM in het achterbeen is proximale insertiedesmopathie van het

achterbeen eerder geassocieerd met intermitterende tot persisterende mankheid, ondanks boxrust

(Dyson, 2000; Gibson en Steel, 2002). De graad van kreupelheid is zelden hoger dan 1 tot 2 op een

schaal van 5, tenzij de letsels zeer uitgesproken zijn (Bertone, 2011). Kenmerkend is de pijnlijke en

verkorte anterieure fase met of zonder het intermitterend slepen van de teen (Dyson, 2000). Paarden

met proximale insertiedesmopathie van de MIM aan het voorbeen zijn typisch meer mank tijdens het

longeren op zachte bodem met het aangetaste been langs de buitenzijde, terwijl paarden met

proximale insertiedesmopathie van de MIM aan het achterbeen eerder manken tijdens beweging op

rechte lijn of tijdens het longeren op harde bodem met het aangetaste been langs de binnenzijde

(Bertone, 2011; Gibson en Steel, 2002). Bilaterale problemen leiden echter vaker tot

prestatievermindering in plaats van duidelijk manken waarbij de ruiter de initieel subtiele kreupelheid

opmerkt als zijnde een verminderde impuls vanuit de achterhand tijdens uitgestrekte draf en andere

Page 15: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

9

intensieve oefeningen met belasting van de achterhand (Dyson, 2007). Stijfheid uitgaande van de rug

ten gevolge van secundaire problemen ter hoogte van het sacroiliacale gewricht en de thoracolumbale

regio kan een bijkomende klacht zijn (Dyson, 2007).

4. DIAGNOSE

De complexe diagnose van een proximale insertiedesmopathie van de MIM is gebaseerd op uitsluiting

van pijn uitgaande van zowel het distale aspect van het lidmaat als het tarsometatarsale gewricht

enerzijds en bevestiging van pijnlijkheid ter hoogte van de proximale plantaire metatarsale regio

anderzijds. Hierbij is een combinatie van een klinisch onderzoek, een bewegingsonderzoek en

meerdere diagnostische anesthesieën onontbeerlijk. Nadelig is het vaak ontbreken van de nodige

specificiteit van de lokale analgetische technieken waardoor aanvullingen met echografisch en

radiografisch onderzoek van de sprong en de proximale metatarsale regio aanbevolen worden (Dyson

en Murray, 2012). Labens et al. (2010) beschouwden in hun retrospectieve studie van 39 paarden met

pathologie ter hoogte van de MIM magnetische resonantie (MRI) als superieure

beeldvormingstechniek en als gouden standaard voor zowel het stellen van een diagnose als het

gedetailleerd lokaliseren van het specifieke letsel. De bijdrage van nucleaire scintigrafie, computer

tomografie (CT) en thermografie in de gecombineerde diagnostiek van proximale insertiedesmopathie

van de MIM staat ter discussie (Bertone, 2011).

Voor een uiteindelijk succesvolle behandeling van letsels ter hoogte van de MIM is onderkenning van

gelijktijdig voorkomende problemen zoals kreupelheid uitgaande van een ander lidmaat cruciaal

(Gibson en Steel, 2002). Een volledig en systematisch kreupelheidonderzoek is dan ook steeds

noodzakelijk, aangezien proximale insertiedesmopathie van de MIM vaak een compensatoir letsel is.

Hierbij is de eerste stap in het uitvoeren van een grondig onderzoek een uitgebreide adspectie en

palpatie zoals hierboven beschreven. Wegens het belang van een onevenwichtige hoefbalans en

standafwijkingen als predisponerende factoren is het cruciaal de stand van de ledematen en de

daarmee geassocieerde vorm van de hoeven nauwkeurig te evalueren (Dyson, 2000). Voornamelijk

bij paarden met een steile hak conformatie en/of hyperextensie van de kogel is onderzoek van de

dorsaal uitgestuurde schenkels van de MIM noodzakelijk wegens het vaak gelijktijdig voorkomen van

letsels in zowel het proximale derde deel als de schenkels van de MIM (Dyson, 2007).

Tijdens bewegingsonderzoek is het manken het meest uitgesproken of in sommige gevallen zelfs

enkel en alleen waar te nemen tijdens het berijden met verhoogde druk en gewicht op de achterhand

(Dyson, 2007). Dyson (2000) vermeldde het toenemend risico op bijkomstige beschadiging van de

MIM door het uitvoeren van intensieve oefeningen met overdreven belasting van de achterhand

tijdens het stellen van een correcte diagnose en wees op de meerwaarde van de buigproeven van

zowel het voorbeen als het achterbeen. Bijkomstige buigproeven van de sprong gedurende één

minuut leiden tot een hogere graad van manken bij 85% van de paarden met pijn vanuit de MIM van

het achterbeen (Bertone, 2011; Gibson en Steel, 2002). Schulze en Budras (2008) suggereerden dat

de anatomische relatie tussen de MIM en de tarsus via het accessoire ligament van de MIM de

Page 16: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

10

positieve buigproef kan verklaren. Tijdens de klinische observatie van vijf kreupele paarden met letsels

in zowel het proximale derde deel als in het accessoire ligament van de MIM bevestigde Dyson (2014)

deze hypothese niet.

Bij vermoeden van letsels ter hoogte van de MIM op basis van de klinische bevindingen tijdens het

statische en dynamische onderzoek met mild tot matig manken als het meest consistente symptoom

worden lokale anesthesieën zoals infiltratie- en geleidingsanesthesie aangeraden. Een duidelijk

verminderde, doch geen afwezige kreupelheid is zichtbaar 5 tot 10 minuten na perineurale analgesie

van de ramus profundus van de n. plantaris lateralis of lokale infiltratie axiaal van het os metatarsale II

en/of IV (Dyson, 2007). Voornamelijk de combinatie van een significant positief resultaat na lokale

anesthesie van de ramus profundus van de n. plantaris lateralis en het ontbreken van enig resultaat

na anesthesie van de n. plantaris lateralis et medialis en de nn. metatarsei plantares II et IV wijst op

een pijnlijk proces ter hoogte van de proximale plantaire metatarsale regio, meer bepaald uitgaande

van het proximale derde deel van de MIM (Gibson en Steel, 2002; Labens et al., 2010). Interpretatie is

minder eenduidig bij paarden die aangeboden worden met prestatieklachten zoals verminderde impuls

vanuit de achterhand. Theoretisch mag een beperkt verhoogde graad van kreupelheid vanuit het

contralaterale been verwacht worden na lokale anesthesie van de ramus profundus van de n. plantaris

lateralis, maar duidelijke verbetering in gang wordt volgens Dyson (2007) in de praktijk slechts gezien

na het bilateraal uitvoeren van bovenstaande lokale anesthesie. Vals negatieve of vals positieve

resultaten worden bekomen na foutieve injectie in de tarsaalschede en het tarsometatarsale gewricht

waarbij het risico op intra-articulaire injectie kleiner is in vergelijking tot het voorbeen wegens minder

naar distaal uitlopende gewrichtsuitpuilingen (Dyson, 2007; Gibson en Steel, 2002). Dyson (2007)

merkte hierbij op dat bij paarden met een volledig positief resultaat na intra-articulaire analgesie van

het tarsometatarsale gewricht, maar zonder duidelijke radiografische veranderingen ter hoogte van de

tarsus en zonder significante respons op ingestelde therapie de potentiële aanwezigheid van

proximale insertiedesmopathie van de MIM toch overwogen dient te worden. Aanvullende perineurale

analgesie van de n. tibialis vermindert het pijngevoel geassocieerd met letsels van de MIM zonder

hierbij tarsale pijn te beïnvloeden en is daarom een uiterst bruikbare techniek in de differentiatie

tussen pijn vanuit het distale tarsale gewricht en pijn vanuit de proximoplantaire metatarsale regio

(Dyson, 2007). Indien geen van bovenstaande lokale analgetische technieken leidt tot een volledig

positief resultaat is het mogelijk dat de pijn afkomstig is vanuit een anatomisch gerelateerde structuur

(Dyson, 2007). Naast proximale insertiedesmopathie van de MIM zijn ook desmitis van het distaal

check ligament en griffelbeenexostosen vaak voorkomende aandoeningen (Bramlage et al., 1980).

Andere belangrijke differentiaaldiagnosen zijn een lokale tendinitis van de oppervlakkige buigpees en

een stressfractuur van de plantaire pijpbeencortex (Mazan, 1994; Dyson, 2003).

Verder onderscheid kan gemaakt worden met behulp van echografie mits het in rekening brengen van

potentieel voorkomende artefacten na het uitvoeren van lokale anesthesieën, voornamelijk na lokale

infiltratie van een anestheticum in het proximale derde deel van de MIM (Dyson, 2007). In vergelijking

tot het uitvoeren van nucleaire scintigrafie en geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals MRI en

CT is een gedetailleerd echografisch onderzoek ter hoogte van het plantero-mediaal aspect van de

Page 17: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

11

metatarsale regio een relatief eenvoudige en goedkope techniek die uiterst geschikt is tijdens zowel

de diagnostiek als tijdens de follow-up (Bertone, 2011; Dyson, 2007). Een bijkomstig voordeel, in

tegenstelling tot het voorbeen, is de goede correlatie tussen de graad van echografische afwijkingen

en de ernst van het letsel (Dyson, 2007). Onder normale omstandigheden is de MIM de meest

echodense structuur ter hoogte van de plantaire regio van de metatarsus (Bertone, 2011). De

aanwezigheid van bloedvaten, vetweefsel en een variabele hoeveelheid spierweefsel leidt echter tot

een heterogeen echobeeld waardoor echografische vergelijking met het contralaterale, niet-

aangetaste been ideaal is om de significantie van veranderende echodensiteit en andere vaak

subtiele lesies te beoordelen (Gibson en Steel, 2002). Het vaak bilateraal voorkomen van proximale

insertiedesmopathie van de MIM ter hoogte van het achterbeen leidt tot het noodzakelijk gebruik van

gestandaardiseerde normaalbeelden (Bertone, 2011). Dyson (2007), Gibson en Steel (2002) lijstten

onderstaande echografische bevindingen geassocieerd met proximale insertiedesmopathie van de

MIM als meest typisch op :

- diffuse toename van de diameter van de MIM op zowel de transverse als de longitudinale scan;

- onduidelijke aflijning van vooral de dorsale rand van de MIM;

- focale of diffuse zones van verminderde echogeniciteit;

- verminderd vezelpatroon op de longitudinale scan;

- centrale, goed omschreven anechogene zone (core-lesion);

- ectopische fibrose en focale mineralisatie als hyperechogene spots;

- onregelmatige plantaire contour van het os metatarsale III door enthesiofytvorming;

- akoestische schaduw door aanwezigheid van een plantair avulsiefragment.

Een volledig radiografisch onderzoek van tarsus en proximaal deel van os metatarsale III bestaat uit

een combinatie van latero-mediale (LM), dorso-plantaire (DPl), dorsolaterale-planteromediale oblique

(DL-PlMO) en planterolaterale-dorsomediale oblique (PlL-DMO) opnames waarbij uiteindelijke

bevindingen afhankelijk zijn van onder meer de duur van het pathologisch proces en het betreffende

lidmaat. Acute proximale insertiedesmopathie van de MIM gaat zelden gepaard met duidelijke

radiografische veranderingen (Bertone, 2011; Dyson, 1994). Daarnaast worden radiografische

abnormaliteiten veelvuldiger vast gesteld op het achterbeen, wat er op zou kunnen wijzen dat letsels

ter hoogte van de MIM van het achterbeen vaker van chronische aard zijn (Dyson, 2007). Dyson

(1994) en Lischer et al. (2006) beschreven de meest voorkomende radiografische bevindingen

geassocieerd met proximale insertiedesmopathie van de MIM als volgt:

- verhoogde opaciteit ter hoogte van het proximale aspect van het os metatarsale III;

- gewijzigd trabeculair patroon tot subcorticale sclerose ter hoogte van het proximoplantaire aspect

van het os metatarsale III;

- endostale nieuwbeenvorming;

- verdikking van de plantaire cortex van het os metatarsale III;

- enthesiofyt vorming ter hoogte van de plantaire zijde van het os metatarsale III;

- uitgesproken dystrofische verkalking.

Page 18: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

12

Tijdens de klinische opvolging van 42 paarden met proximale insertiedesmopathie van de MIM stelde

Dyson (1994) radiografische afwijkingen vast bij slechts 23 paarden. Gibson en Steel (2002) besloten

terecht dat de diagnose van letsels ter hoogte van de MIM nooit louter en alleen kan gebaseerd

worden op radiografische opnames. Radiografie is echter wel steeds belangrijk voor het differentiaal

diagnostisch onderscheid met botletsels, zoals stressfracturen ter hoogte van de plantaire cortex van

het os metatarsale III die een gelijkaardige respons vertonen op lokale analgetische technieken

(Crowe et al., 2004; Dyson, 2007).

Vergeleken met eerder vermelde diagnostische technieken is nucleaire scintigrafie minder bruikbaar

voor het specifiek diagnosticeren van proximale insertiedesmopathie van de MIM en het uitsluiten van

bovenvermelde differentiaal diagnostische aandoeningen (Gibson en Steel, 2002). Na retrospectieve

analyse van scintigrafische beelden van 126 paarden met proximale insertiedesmopathie van de MIM

beschreven Dyson et al. (2007) een significant verhoogde radiofarmaceutische opname ter hoogte

van het os metatarsale III van het manke lidmaat en een positieve correlatie tussen de graad van

echografisch vastgestelde lesies en de radiofarmaceutische opname. De techniek is niet noodzakelijk,

maar wel nuttig in de differentiaal diagnose tussen een proximale insertiedesmopathie van de MIM en

een stressfractuur van de plantaire pijpbeencortex. In tegenstelling tot een beperkte of afwezige

verhoogde opname van de intraveneus toegediende radioactieve stof ter hoogte van het proximaal

derde deel van de MIM wordt een stressfractuur gekenmerkt door een matige tot intense verhoogde

focale opname.

Samengevat kan worden gesteld dat echografisch onderzoek enorm behulpzaam is voor vroegtijdige

waarneming van ligamenteuze letsels met onder andere een veranderende diameter en radiografie

en/of scintigrafie nuttig zijn voor vaststelling van beenderige veranderingen zoals corticale

stressfracturen. Desondanks is detectie van specifieke abnormaliteiten geassocieerd aan proximale

insertiedesmopathie van de MIM niet altijd eenvoudig en zijn meer geavanceerde

beeldvormingstechnieken zoals MRI gewenst. Het uitvoeren van een MRI is duur, maar uiterst zinvol

bij kreupele paarden waarbij diagnose niet gesteld kan worden met behulp van hoger vermelde

diagnostische technieken (Brokken et al., 2007). In afwezigheid van pathologie is de MIM zichtbaar als

een niet-homogene structuur waarbij de eerder centraal gelegen spiervezels een hogere

signaalsterkte hebben. Abnormaliteiten zoals veranderde signaalsterkte, toegenomen diameter en

onregelmatige aflijning zijn ter hoogte van de MIM aangetast door proximale insertiedesmopathie waar

te nemen. Vergelijking met het contralaterale been is ook hier aan te raden wegens individuele variatie

in het uitzicht van de MIM en moeilijke beoordeling van eventuele milde veranderingen (Brokken et al.,

2007). Het gebruik van CT in het kader van het stellen van de diagnose van proximale

insertiedesmopathie van de MIM heeft als doel het opsporen van botabnormaliteiten zoals

nieuwbeenvorming die (nog) niet op echografie of radiografie zichtbaar was. Volgens Launois et al.

(2009) zijn vooral een onregelmatige plantaire cortex van de proximale metatarsus en een scherpe

nieuwbeenvorming axiaal van het mediale griffelbeentje kenmerkend voor een eventuele

aanwezigheid van proximale insertiedesmopathie van de MIM.

Page 19: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

13

Thermografie is een onschadelijke, niet invasieve techniek met als grote nadeel de lage specificiteit en

wordt gebruikt om paarden te screenen en letsels te lokaliseren. Het gebruik is eerder beperkt en

interpretatie is moeilijk wegens de beïnvloedende omgevingstemperatuur, de lengte van het haarkleed

en de sterke mate van individuele variatie.

5. BEHANDELING

Aangezien spontane heling van een beschadigde MIM steeds leidt tot littekenweefsel van inferieure

kwaliteit heeft behandeling van proximale insertiedesmopathie van de MIM tot doel om de granulatie

te bespoedigen, de productie en organisatie van type 1 collageenvezels te maximaliseren en

bijhorende elasticiteit te optimaliseren (Hall et al., 2013). De keuze van een specifieke behandeling is

afhankelijk van de lokalisatie van het letsel, de bestaansduur van het letsel, de graad van kreupelheid,

het aantal betrokken benen, de conformatie, het beoogde sportniveau en de leeftijd van het paard

(Dyson, 2007).

5.1. Conservatief

In tegenstelling tot het voorbeen reageert proximale insertiedesmopathie van de MIM ter hoogte van

het achterbeen slechts beperkt op conservatieve behandeling waarbij de graad van manken vaak

onveranderd blijft na langdurige stalrust en aanvullend gecontroleerd stapwerk. Ondanks

teleurstellende resultaten wordt zoals bij elk primair weke delen letsel aangeraden onderstaande

maatregelen te combineren met wekenlange stalrust en aanvullend een langzaam toenemende mate

van gecontroleerde beweging gebaseerd op klinische en echografische vooruitgang. Dyson (1994)

stelde voor om tijdens de eerste 12 weken 2 maal per dag 30 minuten te stappen aan de hand, tijdens

de daaropvolgende 12 weken 2 maal per dag 30 minuten te stappen met korte periodes draf en

tijdens de laatste 12 weken geleidelijk het drafwerk op te drijven. Bertone (2011) beschouwde

dergelijke conservatieve behandeling enkel potentieel zinvol indien het paard niet kreupel is in stap,

het letsels niet groter is dan 50% van de diameter van de MIM en een predisponerende conformatie

met een te rechte hak niet aanwezig is. Bij voldoening aan bovenstaande voorwaarden zou een

voorgesteld schema volgens Bertone (2011) kunnen bestaan uit 2 maal per dag 15 minuten stappen

aan de hand gedurende de eerste 4 weken, 2 maal per dag 20 minuten stappen gedurende de

daaropvolgende 4 weken, een lichte draf aan de longe gedurende 8 weken en beperkte beweging

onder het zadel gedurende nogmaals 8 weken. Tijdens de acute fase, zijnde de eerste vier tot zes

weken na ontstaan van de letsels en bijhorende symptomen, ligt de nadruk van behandeling, naast

rust, op het onderdrukken van de aanwezige inflammatoire reactie in een poging het risico op het

ontstaan van het compartimenteringssyndroom te drukken (Dyson, 2007). Systemische toediening van

ontstekingsremmers zoals fenylbutazone, afkoeling van de pijp en herhaaldelijke plaatsing van een

met gelatine geïmpregneerde bandage verminderen zwelling en ondersteunen de kogel (Bertone,

2011). Het ontzwellend effect van hydrotherapie of gebruik van ice packs dient niet te worden

overschat, aangezien reeds is aangetoond dat de koude moeilijk doordringt tot de diepgelegen

Page 20: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

14

insertieplaats van de MIM (Arthur, 1995). Ook dagelijkse massage met verzachtende olie stimuleert de

circulatie, vermindert de ontsteking en werkt pijnstillend (Palmer, 1995). Intralesionale toediening van

corticosteroïden staat ter discussie wegens de wisselende werking volgens meerdere auteurs

(Bertone, 2011; Dyson, 2007). Dyson (2007) besprak zowel aanvaardbare als teleurstellende

resultaten, afhankelijk van het tijdstip van injectie in vergelijking tot de duur van aanwezigheid van het

letsel waarbij voornamelijk chronische letsels tijdelijk goed reageren, maar geen blijvend effect

vertonen. Bertone (2011) daarentegen raadde intralesionale injectie met corticosteroïden af in elke

situatie wegens de negatieve invloed op de helingsreactie. Orale supplementatie van

glycosaminoglycanen en systemische toediening van polygesulfateerde glycosaminoglycanen en/of

hyaluronzuur is mogelijk voordelig zonder helder wetenschappelijk bewijs (Bertone, 2011). Volgens

Goodship et al. (1994) remmen glycosaminoglycanen de acute ontsteking en stimuleren de

collageensynthese. Bijkomende ondersteuning kan worden bekomen door bekappen met bijhorende

veranderingen in de vorm van de hoef en aangepast beslag met bijhorende correctie van de

hoefbalans. Het gebruik van egg-bar hoefijzers of het verhogen van de hiel wordt door sommige

auteurs aangeraden en door anderen afgewezen wegens de ongewenste verhoogde spanning op de

MIM (Riemersma et al., 1996). Een alternatief is een ijzer met brede toon en smalle takken die

ontlasting van de MIM toelaat. De totale helingsduur van een snel en efficiënt behandeld acuut letsel

is moeilijk te voorspellen, maar minimaal 8 maanden en het terug bereiken van gelijkaardige

sportprestaties als voordien is zo goed als niet mogelijk voor 1 jaar. Een bijkomstig verlengde

rustperiode is noodzakelijk wanneer pijnlijkheid terugkeert na het terug in training brengen van het

paard (Bertone, 2011). Risico op herval is groter bij paarden die een onvoldoende lange rustperiode

kregen.

5.2. Alternatief

Na herval of aanwezigheid van chronische proximale insertiedesmopathie van de MIM is behandeling

een grotere uitdaging met langere revalidatie en sterk gereserveerde prognose. Vrij recentelijk zijn

zowel humane als veterinaire studies uitgevoerd waarbij de weefselherstellende eigenschappen van

beenmerg, stamcellen en groeistimulatoren op pees- en ligamenteus weefsel werden onderzocht.

Echobegeleide infiltratie van autoloog beenmerg werd voor het eerst voorgesteld door Herthel

(2001). Gebruik van beenmergaspiraten met mesenchymale stamcellen en verschillende groeifactoren

is veilig en economisch verantwoord, maar de effectiviteit is controversieel (Hall et al., 2013; Herthel,

2001). Theoretisch levert beenmerg na lokale injectie de nodige stamcellen, fibrinogeen en

groeifactoren voor angiogenese, mitose en stimulatie van matrixproductie om de heling te versnellen

en de kwaliteit van het geheelde weefsel te verbeteren. In een retrospectieve studie met follow up

data gedurende 2 tot 6 jaar beschreef Herthel (2001) een succesvol resultaat bij ongeveer 90% van

de paarden na injectie van ongeveer 30 ml autoloog beenmerg vooral bij combinatie met fasciotomie.

Herthel (2001) omschreef het resultaat als succesvol indien zowel klinische als echografische

vooruitgang kon worden vast gesteld. Een verbetering in het vezelpatroon en een vermindering in

hypoechogeniteit zijn kenmerken voor echografische vooruitgang. De resultaten van de retrospectieve

Page 21: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

15

cohortstudie uitgevoerd door Hall et al. (2013) suggereren dat het gebruik van autoloog beenmerg

eerder efficiënt toepasbaar is bij pathologie van het middelste tot distale derde deel van de MIM.

Stamceltherapie is theoretisch aantrekkelijk, maar gegevens uit follow-up studies waarin paarden met

letsels ter hoogte van de m. flexor digitalis superficialis gecontroleerd behandeld werden met

stamcellen wijzen op een significant beter resultaat bij behandeling van acute letsels. Aangezien

letsels ter hoogte van de MIM van het achterbeen grotendeels een chronisch verloop kennen, is het te

verwachten succes na behandeling met stamcellen mogelijk beperkt. Bijkomend gebrek aan adequaat

uitgevoerde studies met specifieke behandeling van letsels ter hoogte van het proximaal derde van de

MIM resulteert in een eerder beperkt en empirisch gebruik (Dyson, 2007). Mitchell (2006) onderzocht

de therapeutische voordelen van het gebruik van extracellulaire matrix verkregen uit de

basaalmembraan en de lamina propria van de urineblaas van varkens in de reconstructie en het

herstel van de oorspronkelijke functie van pees- en ligamenteus weefsel na echobegeleide

intralesionale injectie van het in zoutoplossing opgeloste poeder. Na behandeling behaalde 84% van

de gemengde groep paarden met proximale insertiedesmopathie aan voor- en/of achterbeen hetzelfde

niveau van arbeid als voordien. Uit deze resultaten besloot Mitchell (2006) dat gebruik van dergelijke

extracellulaire matrix een potentieel stimulerend effect heeft op weefselregeneratie en

neovascularisatie zonder verder wetenschappelijk bewijs. Volgens gelijkaardige principes wordt de

echobegeleide intralesionale injectie van plateled-rich plasma sterk aangeraden door Romagnoli et

al. (2014) in voornamelijk acute gevallen om de genezing te ondersteunen en de kans op recidief te

beperken. Onderzoek van Romagnoli et al. (2014) vertrok vanuit het standpunt dat de beperkte en

trage genezing van tendineus weefsel grotendeels te wijten is aan de slechte vascularisatie en de te

lage cellulariteit in verhouding met het grote volume extracellulaire matrix. Plateled-rich plasma is een

autoloog concentraat van bloedplaatjes en endogene groeifactoren dat leidt tot creatie van een

dergelijk milieu waarin cytokines worden geproduceerd die op hun beurt een rol spelen in de

neovascularisatie, de fibroblasten proliferatie, de re-epithalisatie en een verhoogde aanvoer van

inflammatoire cellen. Met behulp van extracorporele shockwave therapie of radiale pressure wave

therapie, een techniek ontwikkeld voor behandeling van humane renale en biliaire calculi, zijn reeds

successen behaald bij chronische gevallen, resistent aan conservatieve behandeling (Crowe, 2004;

Dyson, 2007). De shockgolven verkrijgen een analgetisch effect door hyperstimulatie van axonen met

bijhorende blokkering van zenuwgeleiding. Ook door de stimulatie van vascularistie en wijziging van

het metabolisme beïnvloeden de shockgolven de membraanpermeabiliteit met een gewijzigd

chemisch milieu en mogelijk meer pijnremmende stoffen. Daarnaast zou ook regeneratie en reparatie

worden bevorderd door vernietiging van verkalkte haarden (Schnewlin en Lischer, 2001). Ook de

minder vaak gebruikte cryotherapie met vloeibare stikstof zou mogelijk pijnbestrijdende effecten

bezitten wegens de directe en indirecte celdestructie van onder meer de lokale type C zenuwvezels

die als kleine, niet-gemyeliniseerde nociceptieve zenuwvezels een belangrijke bijdrage leveren in de

aanwezigheid van chronische pijn. De vrij ernstige inflammatoire reactie na het aanbrengen van

verschillende vriesplekken over een regio beginnend 3 cm proximaal en eindigend 3 cm distaal van

het letsel leidt theoretische tot fibrose en versteviging van de MIM (Jacobs en Oliver, 2011). Het grote

gevaar aan het gebruik van dergelijke analgetische technieken is de kans dat het paard vaak te vroeg

Page 22: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

16

en te zwaar belast wordt met extra schade tot gevolg. Het aanbrengen of injecteren van

cauteriserende stoffen heeft geen bewezen effect (Bertone, 2002).

5.3. Chirurgisch

Aangezien persisterende kreupelheid het gevolg kan zijn van drukschade van de n. plantaris lateralis,

kaderend in het compartimenteringssyndroom is neurectomie van de ramus profundus van de n.

plantaris lateralis een erkende behandelingstechniek (Tóth et al., 2008). Experimentele excisie van

een 2 cm groot segment van de ramus profundus van de n. plantaris lateralis leverde bevredigende

resultaten op, zelfs zonder fasciotomie met longitudinale incisie van de plantaire fascie over de MIM

heen. Dergelijke klinische verbetering is volgens Tóth et al. (2008) te verklaren door zowel

onderbreking van de sensorische innervatie van de pijnlijke MIM als verwijdering van een segment

van de zenuw die door compressie zelf de pijnlijke factor is. Dyson (2007) vermelde een succesratio

van ongeveer 70% met terugkeer in de sport gedurende minimaal vijf jaar na het gecombineerd

uitvoeren van een neurectomie en fasciotomie. Het uitvoeren van de anesthetische techniek waarbij

een analgesie van de ramus profundus van de n. plantaris lateralis bekomen wordt, is sterk aan te

raden vooraleer een patiënt als geschikte kandidaat voor bovenstaande chirurgische ingreep wordt

beschouwd. Dyson en Murray (2012) merkten namelijk op dat deze chirurgische techniek weinig nut

heeft bij paarden die niet positief reageren op perineurale analgesie van de de ramus profundus van

de n. plantaris lateralis. Neurectomie van de n. tibialis resulteerde bij drie van de drie paarden in

postoperatieve afwezigheid van manken gedurende onbepaalde tijd en bij zes van de acht paarden in

een heropname van hun oorspronkelijke atletische functie gedurende minstens twee jaar na chirurgie

(Dyson, 2000; Dyson en Genovese, 2003). Naast het gecombineerd uitvoeren van neurectomie en

fasciotomie is ook de combinatie van desmoplastie en fasciotomie een therapeutische optie met een

behoorlijke prognose (Hewes en White, 2006). Bij de uitvoering van een percutane, echografisch

begeleide desmoplastie van de MIM worden meerdere incisies van ongeveer 2 tot 3 cm gemaakt

vanuit het gezonde peesweefsel tot in het peesletsels (Bertone, 2011; Dyson, 2007; Hewes en White,

2006). Gebruik van dergelijke splitting techniek werd door Avella en Smith (2011) voornamelijk

aangeraden bij paarden met acute beschadiging van de MIM ter preventie van het

compartimenteringssyndroom. Het uitoefenen van een desmoplastie in geval van chronische letsels

wordt afgeraden wegens het risico op hypergranulatie na het relatief groot trauma berokkend aan de

MIM (Avella en Smith, 2011). Na chirurgische behandeling met gecombineerde desmoplastie en

fasciotomie van 23 paarden met proximale insertiedesmopathie van de MIM ter hoogte van het

achterbeen behaalden Hewes en White (2006) een succesratio van 85%. De terugkeer naar hun

oorspronkelijk prestatieniveau was bij deze 20 van de 23 paarden is vermoedelijk grotendeels het

gevolg van de uitgevoerde fasciotomie van de plantaire fascie. Alleenstaande fasciotomie als

behandeling van proximale insertiedesmopathie van de MIM dient verder onderzocht te worden.

Page 23: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

17

6. PROGNOSE

De prognose van acute proximale insertiedesmopathie ter hoogte van het voorbeen is goed waarbij

ongeveer 90% van de paarden het oorspronkelijk arbeidsniveau bereiken na slechts drie maanden

revalidatie. Ter hoogte van het achterbeen is proximale insertiedesmopathie vaker chronisch met een

sterk gereserveerde, maar moeilijk te voorspellen prognose waarbij slechts ongeveer 13% van de

paarden volledig werk hervatten binnen de zes maanden na diagnose (Crowe, 2004). Deze slechte

prognose is vermoedelijk te wijten aan het ontstaan van een compartimenteringssyndroom.

Therapeutische opties die gericht zijn op het vermijden of verhelpen van dergelijk syndroom lijken een

gunstiger prognose met zich mee te brengen. Daarenboven is de prognose ook afhankelijk van het

type letsel. Hoe groter het letsels op dwarsdoorsnede, hoe slechter de prognose en hoe meer kans op

herval (Bertone, 2002). Volgens Van den Belt et al. (1994) hebben lokale axiale letsels ook een zeer

slechte prognose.

Page 24: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

18

Casusbespreking

7. SIGNALEMENT EN ANAMNESE

Een elf jarige BWP ruin wordt op 11/08/2014 aangeboden op de vakgroep Heelkunde en Anesthesie

van de Huisdieren wegens een probleem van chronisch manken sinds 2007. Herhaaldelijke

behandelingen aangepast aan de reeds gestelde diagnose van proximale insertiedesmopathie van de

MIM van het rechter achterbeen bleven zonder effect op lange termijn waardoor werd beslist het paard

door te verwijzen voor eventuele chirurgische behandeling.

8. KLINISCH ONDERZOEK

Bij klinisch onderzoek van het paard bleek een duidelijke verdikking ter hoogte van de proximale

insertie van de MIM van het rechter achterbeen. Geen bijkomstige abnormaliteiten werden opgemerkt

tijdens gedetailleerde adspectie en palpatie van de overige ledematen.

Tijdens het relatief beperkt uitgevoerde bewegingsonderzoek was het paard niet zichtbaar mank op

stap, maar wel matig mank (2-3/5) tijdens het draven op rechte lijn. Buigproeven werden niet

uitgevoerd.

9. MEDISCHE BEELDVORMING

In het kader van de verdere, reeds geplande chirurgische behandeling werd bijkomend echografisch

en radiografisch onderzoek van zowel het linker als het rechter achterbeen uitgevoerd om te bepalen

of een unilaterale dan wel bilaterale neurectomie en fasciotomie aangewezen waren.

Na uitgebreid radiografisch onderzoek van de rechter tarsus is de radiografische conclusie een

duidelijke aanwezigheid van enthesiopathie met endostale reactie en sclerose ter hoogte van de

proximale insertie van de MIM (figuur 1). De aanwezigheid van multifocale zones met verhoogde

opaciteit ter hoogte van het proximaal derde deel van de metatarsus reflecteert de nieuwbeenvorming

onder de vorm van enthesiofyten. Op zowel de dorso-plantaire (DPl) als de latero-mediale (LM)

radiografische opname van de linker tarsus is een milde weke delen zwelling zichtbaar. De hiermee

geassocieerde gemineraliseerde structuur ter hoogte van het caudale aspect van de calcaneus is

vooral duidelijk op de LM opname (figuur 2).

Page 25: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

19

Fig. 1 DPl (A) en LM (B) opname van de rechter tarsus (naar dienst Medische Beeldvorming van de

huisdieren, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent, 2014). A. Verschillende radio-opaciteiten

ter hoogte van het laterale proximale aspect van de metatarsus III wijzen op sclerose van de

trabeculae (zwarte pijlen). Daarnaast is ook slecht afgelijnde radiolucentie aanwezig ter hoogte van

de proximale insertie van de MIM (witte pijl). B. Endostale nieuwbeenvorming ter hoogte van het

proximoplantaire aspect van de metatarsus III is zichtbaar als een verhoogde onduidelijk afgelijnde

opaciteit (pijlen).

Page 26: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

20

Echografie van de rechter tarsus en metatarsus wijst op een sterk uitgesproken desmitis van het

proximale derde deel van de MIM. Op zowel de transverse als de longitudinale scan is de MIM

duidelijk verdikt en heterogeen met karakteristieke goed gedefinieerde centrale hypoechogene zones.

Deze core lesions strekken zich op transverse scan uit over een oppervlakte van ongeveer 60 mm2.

Longitudinale scans vertonen een duidelijke afwezigheid van enig vezelpatroon over een lengte van

ongeveer 5 cm (figuur 3). Daarnaast is een ernstige onregelmatigheid van het botoppervlak op de

plaats van proximale aanhechting van de MIM met nieuwbeenvorming opvallend. Echografie van de

linker sprong en pijp brengt duidelijkheid over de radiografisch zichtbare gemineraliseerde structuur.

Dit 8 mm tot 1 cm groot fragment in de subcutane bursa leidt distaal tot sterke akoestische schaduwen

langs de plantaire zijde van de calcaneus. Binnen bovenstaande kan geen vocht worden

gedetecteerd, maar subcutane weefsels zijn wel duidelijk gezwollen. Het proximale derde deel van de

MIM is niet verdikt en vertoont een beperkt verlies van normaal vezelpatroon op longitudinale scans

(figuur 4). Het botoppervlak is regelmatig afgelijnd.

Fig. 2 DPl (A) en LM (B) opname van de linker tarsus (naar dienst Medische Beeldvorming van de

huisdieren, Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Gent, 2014). Er is een milde homogene zwelling

van het zachte weefsel plantair van de calcaneus met een duidelijk afgelijnd T-vormig element van

2,1 op 0,8 cm met beenderige opaciteit (witte pijl). Het proximoplantaire aspect van het os metatarsus

III wordt gekenmerkt door een onregelmatige aflijning en een minimaal gedefinieerde toegenomen

opaciteit (zwarte pijlen).

Page 27: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

21

MEDIAAL

MEDIA MEDIAAL

PROXIMAAL

Fig. 3 Transverse (A en B) en longitudinale (C) echografische opname van de MIM van het rechter

achterbeen (naar dienst Medische Beeldvorming van de huisdieren, Faculteit Diergeneeskunde,

Universiteit Gent, 2014). A en B. Er is een duidelijke verdikking met een eerder heterogeen karakter.

Ter hoogte van het mediale aspect is een goed gedefinieerde centrale hypoechogene zone aanwezig

(pijlen). C. Over een lengte van 5 cm is er een duidelijke afwezigheid van enig vezelpatroon (pijlen).

De v. metatarsea plantaris is gedilateerd (ster).

Page 28: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

22

Fig. 4 Transverse (A) en longitudinale (B en C) echografische opname van de MIM van het linker

achterbeen (naar dienst Medische Beeldvorming van de huisdieren, Faculteit Diergeneeskunde,

Universiteit Gent, 2014). A en B. Akoestische schaduwen langs plantaire zijde van de calcaneus ten

gevolge van 8 mm tot 1 cm groot fragment in de subcutane bursa (pijlen). Gezwollen subcutane

weefsels. C. Beperkt verlies van vezelpatroon ter hoogte van de MIM.

Page 29: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

23

10. BEHANDELING

Het bilateraal uitvoeren van een neurectomie van de ramus profundus en fasciotomie van de diepe

fascie rond de MIM wordt gepland op 12/08/2014. Tijdens het preanesthetisch onderzoek, uitgevoerd

op 11/08/2014 worden in het kader van de komende algemene anesthesie geen klinisch belangrijke

abnormaliteiten waargenomen. Na uitvasten, spoelen van de mond en auscultatie van het hart wordt

het paard gepremediceerd met 5,6 ml Sedivet® (actief bestanddeel: romifidine, dosering: 80 µg/kg

lichaamsgewicht) en 7 ampullen morfine (dosering: 1 ampulle van 1 ml met 10 mg/100 kg). Na

duidelijk werkzame sedatie wordt een katheter geplaatst in de linker vena jugularis waarlangs 2

flacons Na-peni® (actief bestanddeel: penicilline, dosering: 10 miljoen eenheden/250kg) en 7,2 ml

Emdofluxin® (actief bestanddeel: flunixine meglumine, dosering 1,1 mg/kg) worden toegediend.

Inductie wordt bekomen door een gecombineerde intraveneuze toediening van 8,4 ml Dormicum®

(actief bestanddeel: midazolam, dosering: 0,06 mg/kg lichaamsgewicht) en 15,4 ml Anesketin® (actief

bestanddeel: ketamine, dosering: 2,2 mg/kg lichaamsgewicht). Het paard wordt in rugligging

gepositioneerd om een vlotte toegang te verkrijgen tot de laterale zijde van beide metatarsi, waarna

de zone van halverwege de tibia tot de kogel correct wordt geprepareerd door opeenvolging van

scheren, desinfecteren met chlorhexidine en ontsmetten met alcohol. Via een 6 tot 10 cm lange incisie

aan de laterale rand van de m. extensor digitalis superficialis ter hoogte van de zwilwrat en het

tarsometatarsaal gewricht doorheen het retinaculum flexorum wordt de n. plantaris lateralis opgezocht.

Na stompe dissectie wordt de blootgelegde zenuw met behulp van een Penrose drain tijdelijk naar

lateraal getrokken. Daarna wordt van de meer in de diepte gelegen ramus profundus een segment

van 3 cm verwijderd. Om verdere spanning op de MIM te verwijderen wordt bijkomend een bilaterale

fasciotomie van de diepe fascie rond de MIM uitgevoerd. Hierbij wordt de diepe buigpees naar

mediaal toe verschoven en de proximale rand van de plantaire fascie opgezocht, waarna deze door

middel van een Metzenbaum schaar over een lengte van ongeveer 4 cm wordt ingesneden. Per-

operatief wordt 3 ml anti-tetanusserum (actief bestanddeel: tetanus-antistoffen, dosering: 3000

internationale eenheden) subcutaan toegediend. Vervolgens worden de oppervlakkige fascie en de

subcutane weefsels doorlopend gehecht. Tot slot kan ook de huid worden gesloten aan de hand van

verticale U-punt hechtingen. De gebruikte Maxon® 0 (polyglyconaat) en Vicryl® 2.0. (polyglactine) zijn

beide resorbeerbaar en synthetisch.

Post-operatief wordt het paard gedurende een vijftal dagen peroraal behandeld met het anti-

inflammatoire farmacum flunixine meglumine (merknaam: Finadyne®, dosering: 1 tube van 5 gram

pasta/ 450 kg lichaamsgewicht met 83 mg actief bestanddeel per 1 gram pasta). Gedurende de 14

dagen durende hospitalisatie wordt de wonde herhaald gecontroleerd met verversing van het

aanwezige verband. Bij de overgang van een steunverband met onderliggende niet-adhererende

wonddressing naar kleefverband treedt een beperkte hoeveelheid distaal oedeem op waardoor

gelijktijdige plaatsing van rustbandages aangeraden wordt. Na een laatste bevestiging van een goed

Page 30: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

24

helend uitzicht van de wonde en het verwijderen van de hechtingen op 25/08/2014 mag het paard de

kliniek verlaten.

Terug thuis dient geen verdere medicatie gegeven te worden, maar blijft het rechter achterbeen wel

onder verband gedurende de eerst volgende week met verversing na 3 dagen. Bijkomstig mag het

paard post-operatief 3 weken aan de hand gestapt worden waarbij tijdsduur kan opgedreven worden

van twee maal daags 10 minuten tot 2 maal daags 30 minuten. Verdere rust gedurende twee tot drie

maanden op een paddock of weide wordt aangeraden. Als laatste advies wordt meegegeven om het

paard zowel klinisch als echografisch te controleren ongeveer 4 maanden na operatie.

11. FOLLOW-UP

Op 11/09/2014, ongeveer één maand na het uitvoeren van een neurectomie en fasciotomie wordt

hetzelfde paard nogmaals aangeboden op de vakgroep Heelkunde en Anesthesie van de Huisdieren

wegens een probleem van acuut manken sinds één dag. Bij klinisch onderzoek is een diffuse, pijnlijke

zwelling van het rechter achterbeen vanaf de sprong naar distaal toe opvallend. In rust ontlast het

paard voortdurend het voordien chirurgisch behandeld rechter achterbeen, terwijl tijdens beweging

vooral een uitgesproken kreupelheid met een hyperextensie van de kogel bij steunname duidelijk

wordt. Onmiddellijk wordt het paard onderworpen aan een uitgebreide echografische controle van de

MIM waarbij volledig verlies van vezelstructuur ter hoogte van de proximale aanhechtingsplaats van

de MIM de belangrijkste bevinding is (figuur 5).

Fig. 5 Longitudinale scan van het proximale deel van de MIM van het linker respectievelijk het rechter

achterbeen (naar dienst Medische Beeldvorming van de huisdieren, Faculteit Diergeneeskunde,

Universiteit Gent, 2014). Een verdikking van de MIM en verlies van vezelstructuur is vooral duidelijk

zichtbaar ter hoogte de MIM van het rechter achterbeen (pijlen).

Page 31: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

25

Na vaststelling van een proximale ruptuur van de MIM is de prognose voor gebruik als rijpaard enorm

slecht. De enige doelstelling die maandenlange behandeling kan hebben is het verkrijgen van een

comfortabel weidepaard. Afhankelijk van de klinische evolutie, maar minstens gedurende drie tot vier

maanden is een absolute stalrust aangewezen. Bijkomstig wordt het paard gedurende de eerste twee

maanden ondersteund met steungevende bandages en pijnstillende medicatie. Een beginnende

medicamenteuze behandeling bestaat uit dagelijkse perorale toediening van 2 gram fenylbutazone

(merknaam: Butagran®, dosering: 1 zakje van 5 gram/ 450 kg lichaamsgewicht) gedurende 10-14

dagen, waarna vermindering tot 1 gram fenylbutazone (merknaam: Butagran equi®, dosering: 1 zakje

van 5 gram/ 450 kg lichaamsgewicht met 200 mg actief bestanddeel per 1 gram) per dag gedurende

de volgende twee tot drie weken mogelijk is. Idealiter is de dosering van fenylbutazone afgestemd op

het comfortniveau van het paard.

Page 32: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

26

Bespreking

Aangezien het paard werd aangeboden met een diagnose van proximale insertiedesmopathie van de

MIM die met vrij grote zekerheid gesteld was en op nadrukkelijke vraag van de voormalig

behandelende dierenarts, werd na aankomst slechts een beperkt klinisch onderzoek uitgevoerd.

Zonder het uitvoeren van lokale anesthesieën werd onmiddellijk over gegaan tot uitgebreide en

confirmerende echografie en radiografie van zowel het linker als het rechter achterbeen. Andere, meer

geavanceerde beeldvormingstechnieken zoals scintigrafie, MRI en CT werden niet uitgevoerd mede

wegens de beperkte meerwaarde in relatie met de hoge kostprijs in dit specifieke geval en de

onbeschikbaarheid op de plaats van onderzoek zelf. De beperkingen van zowel echografie als

radiografie dienen hierbij in rekening te worden gebracht. Een diffuse toename van de diameter van

de MIM op zowel transverse als longitudinale scans is een belangrijke bevinding op echografisch

onderzoek. Tóth et al. (2008) beschouwden een oppervlak op dwarsdoorsnede groter dan 1,5 cm2

als

vergroot, maar bemerkten tegelijk dat het bepalen van deze oppervlakte aan de hand van echografie

moeilijk en onvoldoende accuraat is. Crowe et al. (2004) aanzagen radiografie als onvoldoende

gevoelig voor de diagnose van letsels ter hoogte van de MIM en herleden het gebruik tot het maken

van een differentiaal diagnostisch onderscheid met beenderige letsels. Algemeen blijft de diagnose

van proximale insertiedesmopathie van de MIM moeilijk, ondanks het veelvuldig voorkomen bij

presterende paarden. Vooral een combinatie van de gegevens vanuit het klinisch onderzoek, de

diagnostische anesthesieën en de medische beeldvorming is richting gevend. Vals positieve en/of

negatieve bevindingen kunnen echter wel resulteren in een verkeerdelijke of incomplete diagnostiek.

De aanwezigheid van subcutane bloeding of oedeem kan leiden tot het foutief interpreteren als zijnde

zwelling geassocieerd met eventuele pathologie van de MIM. Anderzijds vertonen paarden met

proximale insertiedesmopathie zelden eenduidige klinische bevindingen. Volgens Dyson en Murray

(2012) dient de aanwezigheid van een hazenhak-achtige zwelling of witte haren op het

proximoplantaire aspect van de metatarsale regio door elke clinicus als waarschuwing te worden

aanzien voor mogelijk voorgaande chirurgie in het verleden.

De pathogenese van proximale insertiedesmopathie van de MIM is en blijft een complexe materie met

een groot gebrek aan eenduidigheid. De aanwezigheid van een neuropathie van de ramus profundus

van de n. plantaris lateralis ten gevolge van chronische compressie staat ter discussie, maar is sterk

aannemelijk na baanbrekend onderzoek door Tóth et al. (2008). Ook de resultaten van hun

retrospectieve studie dienen echter kritisch bekeken te worden aangezien het histologisch

bestudeerde stuk zenuw afkomstig is van de regio net proximaal van de afknellende diepe fascie.

Toch wordt door Tóth et al. (2008) verondersteld dat de histologische abnormaliteiten een

betrouwbare reflectie zijn voor de ernstige schade meer distaal.

Wegens het chronische karakter van de aandoening bij dit specifiek paard werd uit de brede waaier

aan behandelingsopties gekozen voor een chirurgische behandeling. De gepubliceerde data in

verband met de efficaciteit van de verschillende behandelingsopties zijn eerder gelimiteerd. Vaak is de

ingesloten groep behandelde paarden te klein om een objectieve analyse van conformatie, leeftijd, ras

Page 33: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

27

en geleverde prestaties als potentiële risicofactor door te voeren. Ook ontbreken de meeste studies

een correcte controle groep (Dyson, 2007). Daarnaast worden de behandelde paarden zelden langer

dan 1 jaar opgevolgd. Dyson en Murray publiceerden in 2012 de eerste langdurige follow-up studie bij

paarden na neurectomie van de ramus profundus van de n. plantaris lateralis. Bij deze

behandelingsstrategie verkozen Dyson en Muray (2012) de mate van positieve respons op lokale

anesthesie als één van de belangrijkste selectiecriteria voor het bepalen van de geschiktheid van de

patiënt. Bijkomstig is dergelijke langdurige opvolging ook cruciaal voor het inschatten van het risico op

catastrofale ruptuur van de MIM na neurogene atrofie en andere complicaties na neurectomie (Tóth et

al., 2008). Een drastisch verminderde stevigheid van de MIM ten gevolge van neurogene atrofie na

neurectomie van de ramus profundus van de n. plantaris lateralis vormt volgens Pauwels et al. (2009)

een potentiële verklaring voor dergelijke ruptuur van de MIM. Pauwels et al. (2009) onderzochten deze

theorie door middel van het uitvoeren van postoperatief histologisch onderzoek van de MIM van het

achterbeen van een achtjarige merrie. Vergelijking met de MIM van het contralaterale been als

controle leidt tot waarneming van een verkleinde doorsnede en een onregelmatige aflijning van de

individuele spiervezels van de MIM van het geneurectomiseerde lidmaat. Daarnaast beschreven

Pauwels et al. (2009) ook een verminderd aantal neurale cellen met vervanging door collageen

bindweefsel en gezwollen cellen van Schwann. De afgenomen grootte van de MIM heeft vermoedelijk

een gunstig effect op het compartimenteringssyndroom, maar is negatief voor de stevigheid van de

MIM en zijn functie in het passief steunapparaat. De rol van dergelijke neurogene atrofie als

daadwerkelijke oorzaak van een postoperatieve ruptuur van de MIM dient volgens Pauwels et al.

(2009) verder onderzocht te worden.

Telefonisch en elektronisch contact op 28/01/2015 (inmiddels 5,5 maand na de chirurgische

behandeling) met zowel de eigenaren als de behandelende dierenarts verduidelijkte de huidige

klinische en echografische toestand. Klinisch is het paard duidelijk beter met verminderde

hyperextensie van de kogel van het rechter achterbeen. Een milde kreupelheid is vooral duidelijk bij

het begin van beweging en een vrij harde, maar weinig pijnlijke zwelling blijft zichtbaar ter hoogte van

de proximale insertie van de MIM. Ook echografisch is de verbetering zichtbaar, met verminderde

hypoechogene zones en duidelijke fibrosering van de MIM van het rechter achterbeen.

Page 34: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

28

Referentielijst

Arthur, R.M. (1995). Management of SL desmitis in thoroughbred racehorses. In: Dyson S.J., Arthur

R.M., Palmer S.E., Richardson D. Suspensory ligament desmitis. Veterinary Clinics of North America:

Equine Practice, 11, 197-199.

Avella C.S., Smith R.K.W. (2011). Diagnosis and Management of Tendon and Ligament Disorders. In:

Auer J., Stick J. (editors) Auer and Stick Equine Surgery. 4de

uitgave. Elsevier, Oxford, p. 1157-1179.

Bertone A.L. (2002). Lameness associated with the origin of the suspensory ligament. In: Stashak T.S.

(editor) Adams’ Lameness in horses, 5de

uitgave, Lippincott Williams & Wilkins, Philadelphia, p. 826-

830.

Bertone A.L. (2011). The Metacarpus and Metatarsus. In: Baxter G.M. (editor) Adams & Stashak’s

Lameness in Horses. 6de

uitgave. Lippincott Williams & Wilkins, Londen, p. 644-649.

Brokken M.T., Schneider R.K., Sampson S.N., Tucker R.L., Gavin P.R., Ho C.P. (2007). Magnetic

resonance imaging features of proximal metacarpal and metatarsal injuries in the horse.

Veterinary Radiology & Ultrasound, 48, 507-517.

Bramlage L.R., Bukowiecki C.W., Gabel A.A. (1989). The Effect of Training on the Suspensory

Apparatus of the Horse. Proceedings of the 35th Annual Convention of the American Association of

Equine Practitioners, 245-257.

Bramlage L.R., Gabel A.A., Hackett R.P. (1980). Avulsion fractures of the origin of the suspensory

ligament in the horse. Journal of the American Veterinary Medical Association, 176, 1004-1010.

Budras K.D., Sack W.O., Röck S. (2009). Anatomy of the Horse. 5de

uitgave. Schlütersche

Verlagsgesellschaft mbH & Co. KG, Hannover, p. 18.

Crowe O.M., Dyson S.J., Wright I.M., Schramme M.C., Smith R.K.W. (2004). Treatment of chronic or

recurrent proximal suspensory desmitis using radial pressure wave therapy in the horse. Equine

Veterinary Journal, 36, 313-316.

Denoix J.M. (1994). Functional anatomy of tendons and ligaments in the distal limbs. Veterinary

Clinics of North America: Equine Practice, 10, 273-322.

Dyson S., Murray R. (2012). Management of hindlimb proximal suspensory desmopathy by

neurectomy of the deep branch of the lateral plantar nerve and plantar fasciotomy: 155 horses (2003-

2008). Equine Veterinary Journal, 44, 361-367.

Page 35: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

29

Dyson S. (2003). Proximal metacarpal and metatarsal pain: a diagnostic challenge. Equine veterinary

education, 15, 172-176.

Dyson S., Weekes J., Murray R. (2007). Scintigraphic evaluation of the proximal metacarpal and

metatarsal regions of horses with proximal suspensory desmitis. Veterinary Radiology & Ultrasound,

48, 78-85.

Dyson S. (2007). Diagnosis and management of common suspensory lesions in the forelimbs and

hindlimbs of sport horses. Clinical Techniques in Equine Practice, 6, 179-188.

Dyson S. (2014). Hindlimb lameness associated with proximal suspensory desmopathy and injury of

the accessory ligament of the suspensory ligament in five horses. Equine Veterinary Education, 26,

538-542.

Dyson S. (2010). Is degenerative change within hindlimb suspensory ligaments a prelude to all types

of injury? Equine Veterinary Education, 22, 271-274.

Dyson S. (2000). Proximal suspensory desmitis in the forelimb and the hindlimb. Proceedings of the

Annual Convention of the AAEP 2000, 46, 137-142.

Dyson S. (1994). Proximal suspensory desmitis in the hindlimb: 42 cases. British Veterinary Journal,

150, 279-291.

Gibson K.T., Steel C.M. (2002). Tutorial Article: Conditions of the suspensory ligament causing

lameness in horses. Equine Veterinary Education, 14, 39-50.

Goodship A.E., Birch H.L., Wilson A.M. (1994) The pathobiology and repair of tendon and ligament

injury. Veterinary Clinics of North America: Equine Practice, 10, 323-349.

Hall M.S., Vasey J.R., Russell J.W., Russell T. (2013). Use of ultrasound-guided autologous bone

marrow transfer for treatment of suspensory ligament desmitis in 30 race horses (2003-2010).

Australian Veterinary Journal, 91, 102-107.

Herthel D. (2001). Enhanced suspensory ligament healing in 100 horses by stem cell and other bone

marrow components. Proceedings American Association of Equine Practitioners, 47, 319-321.

Hewes C.A., White N.A. (2006). Outcome of Desmoplasty and Fasciotomy for Desmitis Involving the

Origin of the Suspensory Ligament in Horses: 27 Cases (1995–2004). Journal of the American

Veterinary Medicine Association, 229, 407-412.

Page 36: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

30

Hill A.E., Stover S.M., Gardner I.A., Kane A.J., Whitcomb M.B., Emerson A.G. (2001). Risk factors for

and outcomes of noncatastrophic suspensory apparatus injury in Thoroughbred racehorses. Journal of

the American Veterinary Medical Association, 218, 1136-1144.

Huskamp B., Nowak M. (1988). Insertionsdesmopathien beim Pferd und einige ihrer Lokalisationen.

Pferdeheilkunde, 4, 3-12.

Jacobs K., Oliver T. (2011). Cryotherapy. In: Ross M.W., Dyson S.J. (editors) Diagnosis and

Management of Lameness in the Horse. 2de

uitgave. Elsevier, Londen, p. 679-682.

Labens R., Schramme M.C., Thrall D.E., Redding W.R. (2010). Clinical magnetic resonance and

sonographic findings in horses with proximal plantar metatarsal pain. Veterinary Radiology and

Ultrasound, 51, 11-18.

Launois M., Vandeweerd J., Perrin R. (2009). Use of computed tomography to diagnose new bone

formation associated with desmitis of the proximal aspect of the suspensory ligament in third

metacarpal or third metatarsal bones of three horses. Journal of the American Veterinary Medical

Association, 234, 514-518.

Lischer C. J., Bischofberger A.S., Fürst A., Lang J., Ueltschi G. (2006). Erkrankungen im Bereich des

Fesselträgerursprungs beim Pferd: Eine diagnostische Herausforderung. Schweizer Archiv für

Tierheilkunde, 2, 86-97.

Mazan M.R., Merriam J.G. (1994). Treatment and diagnosis of lameness due to proximal palmar

metacarpal pain in the sport horse. Proceedings of the 40th Annual Convention of the American

Association of Equine Practitioners, 191-192.

Mitchell R. (2006). Treatment of tendon and ligament injuries with UBM powder. Proceedings of

Conference on Equine Sports Medicine and Science, 213-218.

Murray R., Dyson S., Tranquille C. (2006). Association of type of sport and performance level with

anatomical site of orthopaedic injury and injury diagnosis. Equine Veterinary Journal Supplement, 36,

411-416.

Palmer S. (1995). Management of SLD in Standardbred racehorses. Veterinary Clinics of North

America: Equine Practice, 11, 199-206.

Pauwels F.E., Schumacher J., Mayhew I.G., Sickle D.C. (2009). Short Communication: Neurectomy of

the Deep Branch of the Lateral Plantar Nerve can Cause Neurogenic Atrophy of the Muscle Fibres in

the Proximal Part of the Suspensory Ligament (m. Interosseus III). Equine Veterinary Journal, 41,

508-510.

Page 37: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

31

Romagnoli N., Rinnovati R., Spinella G., Spadari A. (2015). Clinical Evaluation of Intralesional

Injection of Platelet-Rich Plasma for the Treatment of Proximal Suspensory Ligament Desmitis in

Horses. Journal of Equine Veterinary Science, article in press.

Rijkenhuizen A.B.M., Gietemann I.V., Van der Reijd T.C.M. (2007). Desmitis des Fesselträgers und

Desmopathie des Fesselträgersprungs an der Vorder- und Hintergliedmaße des Pferdes – eine

retrospektive Studie über die Erfolge unterschiedlicher Behandlungen in der Praxis. Pferdeheilkunde,

23, 357-365.

Riemersma D.J., Van Den Bogert A.J., Jansen M.O., Schamhardt H.C. (1996). Influence of shoeing on

ground frces and tendon strains in the forelimbs of ponies. Equine Veterinary Journal, 28, 126-132.

Schenkman D., Armien A., Pool R., Williams R., Schultz R., Galannte J. (2009). Systemic

proteoglycan deposition is not a characteristic of equine degenerative suspensory ligament desmitis.

Journal of Equine Veterinarian Science, 29, 748-752.

Schulze T., Budras K. (2008). Zur klinisch-funktionellen Anatomie des M. interosseus medius der

Hintergliedmaße im Hinblick auf die Insertiondesmopathie des Pferdes-, Kernspin-,

computertomographische- und morphologische Untersuchungen. Pferdeheilkunde, 24, 343-350.

Schnewlin M., Lischer C. (2001). Extrakorporale Stosswellentherapie in der Veterinärmedizin.

Schweizer Archiv für Tierheilkunde, 143, 227-232.

Soffler C., Hermansons J.W. (2006). Muscular design in the equine interosseus muscle. Journal of

morphology, 267, 696-704.

Tóth F., Schumacher J., Schramme M., Holder T., Adair H.S., Donnell R.L. (2008). Compressive

damage to the deep branch of the lateral plantar nerve associated with lameness caused by proximal

suspensory desmitis. Veterinary Surgery, 37, 328-335.

Van den Belt A.J.M., Dik K.J., Barneveld A. (1994). Ultrasonographic evaluation and long term follow-

up of flexor tendonitis/desmitis in the metacarpal/metatarsal region in Dutch warmblood horses and

standardbred racehorses. The Veterinary Quarterly, 16, Supplement 2, 76-80.

Wilson D.A., Baker G.J., Pijanowski G.J., Boero M.J., Badertscher II R.R. (1991). Composition and

morphologic features of the interosseus muscle in Standardbreds and Thoroughbreds. American

Journal of Veterinary Research, 52 , 133-139.

Page 38: PROXIMALE INSERTIEDESMOPATHIE VAN DE M. INTEROSSEUS … · lateralis, die zelf een vertakking is van de n. ulnaris (Muylle et al., 1998). De n. medianus neemt via palmaire vertakkingen

32

Xie L., Spencer N.D., Beadle R.E., Gaschen L., Buchert M.R., Lopze M.J. (2011). Effects of athletic

conditioning on horses with degenerative suspensory ligament desmitis: a preliminary report. The

Veterinary Journal, 189, 49-57.