RAPPORT Leefgebieden en maatregelen voor soorten buiten het ...
Transcript of RAPPORT Leefgebieden en maatregelen voor soorten buiten het ...
1
RAPPORT Leefgebieden en maatregelen voor soorten buiten het Gelders Natuur Netwerk (GNN)
2
3
November 2014 Rapportnummer: RAVON 2014.090 R. Zollinger, H. Sierdsema & G. Bos-Groenendijk Met medewerking van RAVON, Sovon, De Vlinderstichting, FLORON, BLWG, Zoogdiervereniging, NMV/Paddenstoelenstichting, Stichting Anemoon en EIS-kenniscentrum insecten
Opdrachtgever: Provincie Gelderland
4
Rapport Leefgebieden en maatregelen voor soorten buiten het Gelders Natuur Netwerk (GNN)
Rapportnummer RAVON 2014.090
Auteurs
R. Zollinger, H. Sierdsema & G. Bos-Groenendijk
Met medewerking van Menno Boomsluiter, Vilmar Dijkstra, Adriaan Gmelig Meyling, Menno Reemer, John Smit, Baudewijn Ode & Laurens Sparrius
Datum 14 november 2014
Correspondentieadres Stichting RAVON (namens de Stichting VeldOnderzoek Flora en Fauna) Postbus 1413 6501 BK Nijmegen telefoon: 024 - 7410600 bezoekadres: Toernooiveld 1, Nijmegen e-mail: [email protected] internet: www.ravon.nl
Opdrachtgever Provincie Gelderland, projectleiders Jaap Ex en Lyda Dik.
Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook zonder voorafgaande toestemming van de Stichting RAVON, noch mag het zonder een dergelijke toestemming gebruikt worden voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd.
5
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ..................................................................................................... 5 1 Inleiding ......................................................................................................... 5
1.1 Doelstelling ................................................................................................. 7 1.2 Organisatie ................................................................................................. 7
2 Methodiek ....................................................................................................... 9 2.1 Afbakening ................................................................................................. 9 2.2 Richtinggevende vragen ................................................................................... 9 2.3 Soortselectie en gegevensbronnen ......................................................................10 2.4 Beschrijving maatregelen per LAN ......................................................................10 2.5 Methode verspreidingskaarten en leefgebiedenkaarten ...............................................11
3 Prioritaire soorten buiten het GNN ....................................................................17 4 Soorten en maatregelen per LAN ......................................................................19
4.1 LAN 1a: Nat open graslandschap ........................................................................19 4.2 LAN 1b: Droog open graslandschap .....................................................................21 4.3 LAN 2a: Nat zandlandschap met kleinschalige dooradering ...........................................23 4.4 LAN 2b: Droog zandlandschap met kleinschalige dooradering........................................26 4.5 LAN 3: Kleilandschap met kleinschalige dooradering ..................................................31 4.6 LAN 4: Overige landschappen buiten GNN .............................................................34
5 Slotbeschouwing ............................................................................................39 6 Dankwoord ....................................................................................................41 7 Literatuur ......................................................................................................43 8 Toelichting op de bijlagen ................................................................................45
8.1 Bijlage 4: Tabel prioritaire soorten .......................................................................45 8.2 Bijlage 5: Dichtheidskaarten per soort ...................................................................45 8.3 Bijlage 4: Leefgebiedenkaarten per LAN ................................................................45
BIJLAGE 1: Leefgebieden agrarisch natuurbeheer Gelderland
BIJLAGE 2: Toelichting kernel-density berekeningen
BIJLAGE 3: Grenswaarden classificatie van dichtheidskaart naar verspreidingskaart
BIJLAGE 4: Totale lijst prioritaire soorten en bij welk Landschap Agrarisch
Natuurbeheer (LAN type 1 t/m 3) ze zijn ingedeeld
6
7
1 Inleiding De provincie Gelderland is verantwoordelijk voor het soortenbeleid in haar provincie. In een nog op te stellen
beleidsnotitie wordt het soortenbeleid vorm gegeven. De notitie zal aangeven welke soorten onder het
soortenbeleid vallen, wat de leefgebieden van deze soorten zijn, welke maatregelen nodig zijn, welke
instrumenten ingezet kunnen worden en hoeveel budget er beschikbaar is.
In opdracht van de provincie heeft de VOFF het rapport ‘Maatregelen voor soorten binnen de Gelderse EHS’
(Vliegenthart et al., 2013) opgesteld. Dit rapport vormt de inhoudelijke basis voor soortenbeleid binnen de
EHS (in dit rapport Gelders Natuur Netwerk (GNN) genoemd). Buiten het GNN is een inhoudelijke basis
gedeeltelijk aanwezig in diverse stukken die zijn opgesteld ten behoeve van het internationaal doelenkader
Agrarisch Natuur- en Landschapsbeheer (ANLB). Deze opdracht richt zich op het aanvullen en bruikbaar
maken van dit doelenkader ANLB voor de Gelderse situatie ten behoeve van het Gelders soortenbeleid en het
Gelders ANLB.
1.1 Doelstelling
Beschikbaar maken van inhoudelijke kennis ten behoeve van de formulering van het Gelders soortenbeleid buiten het Gelders Natuur Netwerk (GNN).
1.2 Organisatie
De uitvoering van dit project is in VOFF-verband gedaan. Het projectteam werd gevormd door projectleider en
hoofdaannemer Ronald Zollinger (Stichting RAVON), ondersteund door Gerdien Bos-Groenendijk (De
Vlinderstichting) en Henk Sierdsema (SOVON). Het projectteam heeft nauw samengewerkt met de
projectpartners uit de VOFF, te weten FLORON (planten), Zoogdiervereniging, EIS-Kenniscentrum insecten
(ongewervelden), BLWG (mossen en korstmossen), Stichting Anemoon (weekdieren) en de Nederlandse
Mycologische Vereniging/Paddenstoelenstichting (paddenstoelen).
De volgende experts hebben meewerken aan de opdracht:
Ronald Zollinger, Jan Kranenbarg, Peter Frigge (RAVON)
Gerdien Bos, Tim Termaat, Anthonie Stip, Ties Huigens (De Vlinderstichting)
Henk Sierdsema (SOVON)
Laurens Sparrius (FLORON en BLWG), Baudewijn Ode (FLORON)
Adriaan Gmelich Meyling (Stichting ANEMOON)
Vilmar Dijkstra, Maurice La Haye, Martijn van Oene (Bureau Zoogdiervereniging)
Menno Reemer, John Smit (EIS-kenniscentrum insecten)
Menno Boomsluiter, Ad van den Berg (NMV/Paddenstoelenstichting)
8
9
2 Methodiek
In dit project is gewerkt aan de hand van specifieke vragen die de provincie in het kader van het project aan de VOFF heeft meegegeven. Doel was te komen tot een lijst van soorten met bijbehorende maatregelen en leefgebiedenkaarten buiten het GNN waarvoor de provincie beleid moet formuleren.
2.1 Afbakening
De soortselectie was duidelijk afgebakend. Het moest gaan om soorten waarvoor:
Gelderland een internationale verantwoordelijkheid heeft (HR- en VR-soorten) of soorten die behoren tot de hoogste twee categorieën op de Nederlandse rode lijst.
Maatregelen (inrichtings- en/of beheer-) buiten de EHS urgent zijn: zonder gerichte maatregelen verdwijnen deze soorten op korte termijn uit Gelderland.
Nog geen of onvoldoende maatregelen worden genomen.
2.2 Richtinggevende vragen
De volgende vragen van de provincie waren richtinggevend in dit project:
1. Voor welke soorten uit de lijst internationale-doelen-biodiversiteit-ANLB-alle-VHR-soorten-versie-3-2-
1.xls heeft Gelderland een verantwoordelijkheid? Deze verantwoordelijk moet worden uitgedrukt in termen van welk deel van de Nederlandse populatie in Gelderland voorkomt?
2. Welke Gelderse rode lijstsoorten (niet VHR) moeten worden toegevoegd aan het doelenkader? Het gaat om rode lijst soorten in de categorie ernstig bedreigd en bedreigd en waarvoor Gelderland een nationale verantwoordelijkheid heeft (>20%).
3. Kan ANLB een bijdrage leveren aan de bescherming van deze toegevoegde soorten? 4. Per soort aangeven in welk Leefgebied Agrarisch Natuurbeheer (LAN) de soort ingedeeld kan worden. Er
is een onderscheid gemaakt in vijf leefgebieden (LAN’s), te weten: 1a) Nat open graslandschap, 1b) Droog open graslandschap, 2a) Nat zandlandschap met kleinschalige dooradering, 2b) Droog zandlandschap met kleinschalige dooradering, 3) Kleilandschap met kleinschalige dooradering (een uitgebreide beschrijving van de LAN’s is te vinden in bijlage 1).
5. Aangeven welke soorten uit de LAN’s gezien moeten worden als gidssoorten (soorten die maatgevend zijn voor inrichting/beheer). Niet-gidssoorten liften mee. Soorten die buiten de LAN’s vallen (bijvoorbeeld soorten van rivieren of stedelijk gebied), worden apart benoemd.
Product: Tabel prioritaire soorten Gelders soortenbeleid buiten het GNN -> bijlage 4 (los meegeleverd)
6. Per soort of soortgroep aangeven van het actueel leefgebied.
Product: Verspreidingskaarten per soort -> bijlage 5 (los meegeleverd)
7. Per LAN op kaart aangeven welk deel van Gelderland actueel/potentieel aan dit LAN voldoet. Hierbij een
onderverdeling aanbrengen in ‘primair gebied’ (best passend), ‘secundair gebied’ (passend) en ‘niet van belang’.
Product: Leefgebiedenkaarten -> bijlage 6 (los meegeleverd)
8. Per LAN op basis van gidssoorten aangeven aan welke criteria een gebied passend in LAN moet voldoen
(de kwaliteitskenmerken; bv omvang, samenhang, landschapselementen, rust, water, bodem, verbinding met actueel leefgebied)
9. Per LAN aangeven welke maatregelen (inrichting, beheer, overig) mogelijk zijn ter optimalisering. 10. Per LAN aangeven voor welke niet-gidssoorten extra maatregelen genomen kunnen worden om een
gebied voor deze soorten ‘op-te-plussen’.
Beschreven in hoofdstuk 4 verderop in dit rapport
10
2.3 Soortselectie en gegevensbronnen
Om tot een soortenlijst te komen van prioritaire soorten buiten het Gelders Natuur Netwerk zijn eerst de
deskundigen van de diverse PGO’s gevraagd om vraag 1 en 2 voor hun soortgroepen te beantwoorden. Dit
leverde een uitgebreide soortenlijst op van vijftien soortgroepen (amfibieën, bijen, dagvlinders, kevers,
kokerjuffers, korstmossen, libellen, mossen, nachtvlinders, paddenstoelen, vaatplanten, vissen, vogels,
weekdieren, zoogdieren). Tijdens een interne workshop, waarbij ook de provincie aanwezig was, zijn voor
deze soorten de vragen 3, 4 en 5 beantwoord. Dit resulteerde in een tabel met de definitieve soortenlijst,
ingedeeld in gidssoorten (1), meeliftende soorten (2) en niet-meeliftsoorten (3) per LAN (zie ook hoofdstuk 3
en (los meegeleverd) bijlage 4).
De belangrijkste bron voor de gegevens wordt gevormd door de NDFF (Nationale Databank Flora en Fauna). Deze gegevens zijn aangevuld met bronnen die (nog) niet in de NDFF zitten. Dit zijn: - Bijen, kokerjuffers en vliegend hert (EIS) - Weekdieren (Anemoon) - Paddenstoelen - Zoogdieren (vleermuizen, bever, otter) - Vissen Voor de broedvogels is een afwijkende methode gebruikt omdat de (losse) waarnemingen uit de NDFF niet geschikt zijn om een compleet beeld van de verspreiding te krijgen. Voor de broedvogels is daarom gebruik gemaakt van tellingen van het aantal territoria (‘broedparen’) in Broedvogel Monitoring-proefvlakken uit de periode 2007-2013 die met behulp van ruimtelijke statistiek omgezet zijn in kaarten met een volledige dekking. De gebruikte periode verschilt per soortgroep. De lengte van de periode hangt af van de mate waarin verwacht wordt dat de gegevens een redelijk beeld van het voorkomen geven. Per soortgroep zijn gegevens uit de volgende perioden gebruikt: Dagvlinders en libellen: 2007-2014 Vaatplanten, mossen en korstmossen: 2004-2014 Weekdieren: 1985-2014 Broedvogels: 2007-2013 Alle andere soortgroepen: 2000-2014
2.4 Beschrijving maatregelen per LAN
Er zijn een drietal Leefgebieden Agrarisch Natuurbeheer, verder LAN’s genoemd, onderscheiden en een vierde categorie overige landschappen. LAN’s: 1. Open graslandschap
Grootschalig landschap met grasland.
Twee subtypen:
a. Nat open grootschalig graslandschap met veel natte elementen als sloten en vaarten,
(slikkige) oevers.
b. Droog graslandschap van de uiterwaarden met op oeverwallen potenties voor
glanshaverhooilanden en/of stroomdalgraslanden.
2. Zandlandschap met kleinschalige dooradering
Zandlandschap dooraderd met opgaande landschapselementen zoals houtwallen, singels en
bosjes, poelen, beken, vochtige/natte graslanden met greppels.
11
Twee subtypen:
2a. Nat
Veel natte elementen als poelen, beken, vochtige/natte graslanden aanwezig.
2b. Droog
Nadruk op droge elementen met opgaande landschapselementen zoals houtwallen,
singels en bosjes met daarin kleinschalige akkers.
3. Kleilandschap met kleinschalige dooradering
Oeverwallandschap op de overgang van de rivier naar de komgronden met veel kleinschalige
afwisseling met bosjes, boomgaarden, kleine percelen, water (poelen, wielen, dode rivierarmen),
singels e.d.
4. Overige landschappen
Bermen, grote wateren als rivieren en beken, gebouwen, muren, begraafplaatsen
Vervolgens zijn op basis van de soortenindeling per LAN kwaliteitskenmerken beschreven en maatregelen die
in het LAN genomen zouden moeten worden om het tot geschikt leefgebied te maken voor de prioritaire
soorten die er voorkomen. Bij de beschrijving van de maatregelen is uitgegaan van de gidssoorten.
Aangenomen wordt dat de meeliftsoorten ook profiteren van deze maatregelen en dat er geen extra
maatregelen voor deze soorten nodig zijn. Voor de niet-meeliftsoorten zijn specifieke maatregelen
beschreven. De beschrijvingen van de kwaliteitskenmerken en de maatregelen per LAN is te vinden in
hoofdstuk 4.
2.5 Methode verspreidingskaarten en leefgebiedenkaarten
2.5.1 Inleiding
Voor het maken van leefgebiedkaarten op basis van verspreidingskaarten van soorten is een heel scala van methodieken beschikbaar (Sierdsema & Heuvelink, 2006; Sierdsema et al., 2006). De meest basale methode is om aan soortdeskundigen te vragen waar een soort voor zou kunnen komen. Om een dergelijke kaart te kunnen maken heeft hij/zij echter informatie nodig over het huidige voorkomen in de provincie en directe omgeving, de biotoopvoorkeuren van de soort en het voorkomen van die biotopen. Deze bepaling is ook op een meer formele manier uit te voeren door daadwerkelijk die benodigde informatie te verzamelen. Voor de ene soort is echter meer van dit soort informatie voorhanden dan voor de andere soort. Met al deze informatie kunnen vervolgens verschillende kaarten, zogenaamde kansenkaarten, gemaakt worden. Een kansenkaart is een verspreidingsbeeld op basis van een (statistisch) model van een soort waarop wordt aangegeven waar deze kan voorkomen. Voor het samenstellen van deze kaarten wordt veelal gebruik gemaakt van kaartbeelden met ruimtelijke informatie die relevant is voor het voorkomen van de soort, bijvoorbeeld begroeiingtypen, grondwaterstanden en bestaande verspreidingsinformatie. Indien gebruik gemaakt wordt van expertise-kennis, interpolatiemethodieken en/of regressietechnieken kan deze informatie worden vertaald naar een kaartbeeld dat ruimtelijk de kans op voorkomen van die soort weergeeft. De toepassing van statistische modellen kan onder meer nieuwe inzichten opleveren in het potentiële voorkomen van soorten. Gezien de gewenste doorlooptijd en schaal van het project is hier gekozen voor het gebruik van interpolatietechnieken in de vorm van dichtheidskaarten voor het maken van de kansenkaarten (zie 2.5.2). Voor de broedvogels van statische modellen (zie 2.5.3) om de (potentiële) verspreiding in beeld te brengen. Om de verspreidingskaarten van de alle soorten onderling vergelijkbaar te maken zijn de kaarten van de soorten omgezet in een viertal klassen: 0) (vrijwel) afwezig; 1) soort komt lokaal voor (marginaal leefgebied); 2) soort komt regelmatig voor (goed leefgebied) en 3) soort komt algemeen of talrijk voor (optimaal leefgebied).
12
2.5.2 Dichtheidskaarten
De meest eenvoudige manier om verspreidingskaarten te maken is door simpelweg alle bekende waarnemingen uit een bepaalde periode weer te geven op een kaart. Deze methode levert echter vanzelfsprekend alleen maar een zinvol kaartbeeld op voor soorten die vlakdekkend zijn onderzocht. Deze methode levert bovendien onoverzichtelijke kaarten op waarin het moeilijk is om globale gebieden aan te geven waar de soort algemeen voorkomt en waar de soort voor zou kunnen komen. Om op een heldere en reproduceerbare manier dergelijke kaarten te maken is gebruik gemaakt van zogenaamde dichtheidskaarten. Hiervoor is gebruik gemaakt van een kernel-density berekening met een kernel-afstand van 750 meter. Er is gekozen voor deze afstand omdat een groot deel van de waarnemingen de locatie alleen per kilometerhok van 1000x1000m bekend is: een kleinere kernel-afstand zou daarom leiden tot onbetrouwbare kaartbeelden. De dichtheidskaarten zijn vervolgens omgezet in geclassificeerde soortkaarten door een hercodering van de dichtheid naar vier klassen: 0) (vrijwel) afwezig, 1) incidenteel voorkomen, 2) verspreid voorkomen en 3) talrijk/algemeen voorkomen. De grenswaarden voor de hercodering zijn vermeld in bijlage 3. Dit leidt tot een globale, reproduceerbare begrenzing van gebieden waar de soort incidenteel, verspreid en talrijk voorkomt. De relatie tussen de waarnemingen van de soort en de leefgebiedenkaart is zo heel direct en goed te begrijpen. Het nadeel van deze benadering is, dat zij niet geschikt is voor soorten en/of gebieden die slecht zijn onderzocht. Maar bovenal is ze niet geschikt om de potentiële verspreiding van soorten weer te geven die nu nog (bijna) niet in de provincie voorkomen. Voor de broedvogels is een afwijkende methode gehanteerd en zijn statistische modellen gebruikt voor het maken van de dichtheidskaarten.
Voorbeeld van een dichtheidskaart van de Boomkikker. Om de verspreiding in regionaal perspectief te kunnen zien, is ook de onmiddellijke omgeving opgenomen in de kaarten. De schaal betreft het aantal waarnemingen per vierkante kilometer (let op, dit is de lokale dichtheid, zie ook bijlage 2 voor een toelichting).
13
Voorbeeld van een geclassificeerde dichtheidskaart van de Boomkikker (NB: hoewel in de legenda ook halve eenheden voorkomen, staan in de kaart alleen de waarden 0, 1, 2 en 3)
2.5.3 Statistische modellen broedvogels
Met behulp van statistische modellen is het mogelijk om op meer reproduceerbare manier de relatie tussen het voorkomen van de soort en omgevingsvariabelen te beschrijven. Hiervoor is per kilometerhok eerst een bestand gemaakt dat de landschappelijke kenmerken beschrijft. Per kenmerk is het aandeel in procenten bepaald zoals bijvoorbeeld het percentage grofzandige bodems en het aandeel heide gelegen nabij de bosrand. Vervolgens is met behulp van regressiemodellen de relatie tussen het aantal vogels en de omgevingsvariabelen kwantitatief beschreven. Hierbij is gebruik gemaakt van zgn. GLM’s, GAM’s en MARS-modellen (Guisan & Zimmermann, 2000). Met GLM’s kunnen alleen lineaire verbanden (inclusief optima door middel van kwadratische relaties) worden beschreven, terwijl met GAM’s een niet-lineair verband in de vorm van splines kan worden beschreven. MARS-modellen zijn multi-knikpuntmodellen die tussen GLM’s en GAM’s instaan (Elith et al., 2006; Leathwick et al., 2006). De meest geavanceerde vorm van modellering combineert de werkelijke verspreiding zoals die bekend is uit proefvlakken en stippenbestanden (dichtheidskaarten, zie 4.4.2) met regressiemodellen. Een voorbeeld daarvan is regressie-kriging (Hengl et al., 2004; Hengl et al., 2008). Zo wordt optimaal gebruik gemaakt van de
14
daadwerkelijke beschikbare informatie van die gebieden met karteringen en de mogelijkheden van statistische modellen om het potentiële voorkomen in beeld te brengen. Het was niet mogelijk om binnen het tijdsbestek van het project voor alle soorten kansenkaarten te maken met behulp van statistische modellen. Voor de broedvogels waren al kans-op-voorkomen-kaarten beschikbaar op de schaal van 1x1 kilometer. Deze kaarten zijn gebruikt voor het maken van de leefgebiedenkaarten. Hiertoe zijn de kansenkaarten die de kans op voorkomen per kilometerhok weergegeven omgezet in hectarecellen door middel van bilineaire interpolatie: dit zorgt voor een kaartbeeld welke vergelijkbaar is met dat van de kernel-densitykaarten.
Voorbeeld van een gemodelleerde verspreidingskaart, in dit geval van de Veldleeuwerik
15
Voorbeeld van de geclassificeerde verspreidingskaart van de Veldleeuwerik Geclassificeerde soortkaarten De geclassificeerde soortkaarten zijn een geclassificeerde versie van de dichtheidskaarten. Hiervoor zijn de dichtheden omgezet in vier klassen: 0: (vrijwel) afwezig 1: lokaal voorkomen 2: regelmatig voorkomen 3: algemeen voorkomen In bijlage 2 is vermeld welke grenswaarden zijn gebruikt voor de classificatie
2.5.4 Leefgebiedenkaarten per LAN
De leefgebiedkaarten zijn gemaakt door de afzonderlijke, geclassificeerde soortkaarten bij elkaar op te tellen. Deze gecombineerde kaarten zijn vervolgens ook weer geclassificeerd in vier klassen: deze kaarten worden aangeduid met ‘leefgebiedkaarten’.
16
Er zijn vijf sets met leefgebiedkaarten gemaakt. De eerste vier sets hebben steeds betrekking op een andere selectie aan soorten. De vijf sets zijn: 1. Alle soorten (‘alle taxa’) 2. Alleen de gidssoorten en aandachtssoorten (‘gidssoorten’) 3. Alleen de niet-vogelsoorten (‘niet-vogels’) 4. Alleen de vogelsoorten (‘vogels’) 5. Totaalkaarten Van deze vier sets zijn steeds de volgende kaarten gemaakt: 1) Een combinatiekaart van de geclassificeerde soortkaarten. Hiervoor zijn per hectare-cel van 100x100m de waarden van de geclassificeerde soortkaarten bij elkaar opgeteld. De kaart heeft daarom een continue schaal tussen 0 en maximaal 150. 2) Een geclassificeerde versie van de hiervoor beschreven combinatiekaart, de ‘leefgebiedkaart’. Voor de classificatie is gebruik gemaakt van de 90%- en 60%-kwantielwaarden van de kaart. Dit levert een kaart met respectievelijk de beste 1-10% (‘topgebieden’) en 10-40% (goede gebieden) voor de betreffende soortenselectie in Gelderland. De topgebieden zijn donkergroen gekleurd, de goede gebieden lichtgroen. Totaalkaarten Er is tenslotte een vijfde set met leefgebiedkaarten gemaakt door per hectare-cel het maximum van de geclassificeerde niet-vogelkaarten en de geclassificeerde vogelkaarten te bepalen. De taxa-groepen van vogels en niet-vogels hebben in deze kaart dus hetzelfde gewicht gekregen. Dit levert een kaartbeeld op waarin meteen te zien is of een hectare-cel voor een van beide taxa-groepen een topgebied of een goed gebied is.
17
3 Prioritaire soorten buiten het GNN
Na een selectie zijn er 196 soorten geselecteerd die buiten het GNN prioritair zijn. In onderstaande tabel 1 is de verdeling te zien over de soortgroepen en een gemiddelde indicatie of ANLB geen, een matige, middelmatige of belangrijke bijdrage kan leveren aan de instandhouding van deze soorten. Zie voor de uitgebreide lijst bijlage 4 en nadere toelichting over gehanteerde selectiecriteria in paragraaf 8.1. Tabel 1. Prioritaire soorten buiten GNN per soortgroep en gemiddelde bijdrage ANLB
Soortgroep Aantal soorten (n=196) Bijdrage ANLB
Amfibieën 6 Groot
Bijen 8 Middelmatig tot groot
Dagvlinders 3 Middelmatig tot groot
Kevers 1 Groot
Kokerjuffers 7 Gering tot middelmatig
Korstmossen 6 Geen
Libellen 3 Variabel (van gering tot groot)
Mossen 5 Variabel
Nachtvlinders 4 Variabel
Paddenstoelen 38 Variabel
Vaatplanten 31 Gering tot middelmatig
Vissen 14 Poldervissen groot, overig gering
Vogels broed 34 Middelmatig tot groot
Vogels jaarrond 8 Middelmatig tot groot
Vogels winter 8 Middelmatig tot groot
Weekdieren 11 Variabel
Zoogdieren 9 Middelmatig
Bij de selectie van soorten is ook uitdrukkelijk meegewogen of soorten voor een belangrijk deel al binnen het
GNN voorkomen en dat daar al maatregelen voor deze soorten worden genomen. Zodoende zijn er
bijvoorbeeld geen reptielen geselecteerd, omdat deze hoofdzakelijk binnen het GNN voorkomen. Dit leidt
ertoe dat een soort als de zandhagedis niet is opgenomen in de lijst, terwijl je met agrarisch natuurbeheer in
de regio Winterswijk wel iets voor deze soort zou kunnen doen. Door deze arbitraire keuze om toch tot een
beperktere set aan soorten te komen kunnen dus soorten tussen wal en schip zijn gevallen. Voor de platte
schijfhoren en gladde schijfhoren geldt iets soortgelijks, lokaal zijn ANLB maatregelen mogelijk, maar door
geringe % voorkomen in Gelderland zijn ze niet opgenomen in de LAN-kaarten.
Voor de landelijke ANLb-soorten is niet de ondergrens van 20% aangehouden, maar het aandeel van
Gelderland in Nederland: 11-12%: anders valt het merendeel van de ANLb-soorten tussen wal en schip. Bij
soorten die (vrijwel) alleen maar voorkomen in agrarisch gebied en een aandeel lager dan 12% hebben, maar
waar Gelderland wel specifiek beleid voor wil ontwikkelen (Grutto e.d.) zijn lagere percentages aangehouden:
dat is in de tabel bij deze soorten afzonderlijk toegelicht (zie uitgebreide digitale versie van bijlage 4).
18
De selectie ANLB-totaal, dus van alle 196 prioritaire soorten bij elkaar, levert bovenstaand kaartbeeld op. Voor alle duidelijkheid: lichtblauw is binnen GNN, lichtgroen (goede gebieden) en donkergroen (topgebieden) zijn de gebieden waar de biodiversiteit aan deze soorten het hoogste is (zie ook uitleg 2.5.4). In de witte gebieden zijn geen tot relatief weinig van de prioritaire soorten aanwezig. In hoofdstuk 4 wordt per LAN nader hierop in gegaan met bijbehorende kaartbeelden. Prioritaire soorten
buiten GNN die niet door ANLB kunnen worden bediend worden besproken in 4.6 (LAN4).
19
4 Soorten en maatregelen per LAN
In dit hoofdstuk zijn op basis van de soortenindeling per LAN kwaliteitskenmerken beschreven en maatregelen die in het LAN genomen zouden moeten worden om het tot geschikt leefgebied te maken voor de prioritaire soorten die er voorkomen. Bij de beschrijving van de maatregelen is uitgegaan van de gidssoorten. Aangenomen wordt dat de meeliftsoorten ook profiteren van deze maatregelen en dat er geen extra maatregelen voor deze soorten nodig zijn. Voor de niet-meeliftsoorten zijn specifieke maatregelen beschreven. Voor uitgebreidere beschrijving van een LAN en de maatregelen verwijzen wij uitdrukkelijk naar de landelijke toelichting per LAN (Alterra 2014, Melman, in prep.) en naar de soortenfiches (DLG, 2014 in prep.). Een totale lijst van soorten en bij welk LAN ze zijn ingedeeld is te vinden in Bijlage 4.
4.1 LAN 1a: Nat open graslandschap
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
amfibieën rugstreeppad
dagvlinders argusvlinder
vaatplanten Akkerogentroost
vissen bittervoorn
vissen grote modderkruiper
vogels broed Koekoek
vogels broed Ransuil
vogels broed Kerkuil
vogels broed Steenuil
vogels broed Wulp
vogels broed Kneu
vogels broed Tureluur
vogels broed Watersnip
vogels broed Zwarte Stern
vogels broed Kemphaan
vogels broed Slobeend
vogels broed Scholekster
vogels broed Graspieper
vogels broed Zomertaling
vogels broed Grutto
vogels broed Kwartelkoning
vogels jaarrond Veldleeuwerik
vogels winter Blauwe Kiekendief
vogels winter Goudplevier
vogels winter Kleine Zwaan
zoogdieren Hermelijn
zoogdieren Bunzing
zoogdieren Rosse vleermuis
amfibieën heikikker
amfibieën kamsalamander
amfibieën poelkikker
vissen kleine modderkruiper
vissen rivierdonderpad
vogels broed Torenvalk
vogels broed Zomertortel
vogels broed Gele Kwikstaart
vogels broed Kievit
vogels broed Witte Kwikstaart
vogels broed Spreeuw
vogels broed Boerenzwaluw
vogels broed Huiszwaluw
vogels broed Ooievaar
vogels winter Kokmeeuw
weekdieren kleverige poelslak
weekdieren platte schijfhoren
zoogdieren Laatvlieger
zoogdieren Wezel
zoogdieren Otter
paddenstoelen Geschubde stropharia
4.1.1 Betekenis voor Gelderland
Langs de Randmeren liggen natte open graslanden met hoge biodiversiteit (donkergroen op kaart) aan geselecteerde soorten a) tussen Elburg en Kampen, en b) polder Arkemheen en omgeving; een smalle rand langs de randmeren is suboptimaal (groen).In het rivierengebied springen als beste gebieden eruit: a) delen van de Gelderse Poort, langs de Nederrijn en Lek (ook Diefdijk-Zuiderlingedijk), de Oude IJssel en Azewijnse- en Netterdensche Broek, en delen langs de IJssel. Suboptimaal (groen) is een groot deel van de Betuwe, Land van Maas en Waal, en delen langs de IJssel.
20
4.1.2 Kwaliteitskenmerken
De kwaliteit van een gebied worden bepaald door de mate van kwaliteitskenmerken die aanwezig zijn, hoe meer des te beter het gebied. Onderstaand worden een aantal algemene kenmerken genoemd die gewenst zijn en voor meerdere soorten/soortgroepen relevant zijn.
graslanden en sloten met hoogwaterpeil (35 cm onder maaiveld)
Open karakter van het gebied
Kruidenrijke graslanden met omvang van tenminste 1 ha aaneengesloten aanwezig Kruidenrijke
graslanden verbonden door kruidenrijke bermen en/of dijken
Natuurvriendelijke oevers aanwezig (ten minste 5 meter breed)
Voor de soorten belangrijke terreindelen dienen vrij te zijn van bestrijdingsmiddelen
Vrij van barrières voor weidevogelkuikens
Minimaal 0,5 ha plasdras-percelen per 100 ha
Blijvend grasland
21
4.1.3 Generieke maatregelen soorten
Voor weidevogels zijn van belang het verlagen van de beweidings- en verstoringsdruk, het
verminderen van bemesting, later maaien in voorjaar en het verhogen van het waterpeil (van een
tegennatuurlijk peil naar een natuurlijk peil).
Kruidenrijke graslanden bij voorkeur 1x per jaar maaien en afvoeren in september. Indien verschraling
gewenst is dan eventueel 2x in het jaar maaien, maar dan minstens 30% (liefst 50%) laten overstaan
i.v.m. voedselvoorziening voor bijen en andere bloembezoekers. Bij grotendeels maaien in juni of juli
komen bijenpopulaties in gevaar. Ook in de winter is het laten overstaan van 30% van de vegetatie
belangrijk i.v.m. de overwintering van vele insecten.
Geen werkzaamheden in plasdras-percelen tijdens het broedseizoen
Bestrijdingsmiddelengebruik nalaten of tot een minimum beperken
Zoneren publieke toegang wegen en paden om voldoende rust te houden voor soorten
Bij baggeren gefaseerd werken in tijd en ruimte
4.1.4 Extra maatregelen voor specifieke soorten
De generieke maatregelen kunnen voor sommige soorten onvoldoende zijn. Onder dit kopje worden
de extra maatregelen behandeld die voor specifieke soorten nodig zijn. Voor de 73 ANLB-soorten die
uitgebreid in de landelijke soortenfiches worden besproken wordt daarnaar verwezen. Onderstaand
wordt specifiek ingegaan op de toegevoegde Rode Lijstsoorten (Ernstig bedreigd en Bedreigde
categorie; in zoverre relevant)
verticale structuren (hekken, palen, muurtjes, etc.) in bloemrijk grasland aanbrengen of behouden en
verruiging rondom die verticale structuren tegengaan (argusvlinder)
Opzetten snipperhopen (geschubde stropharia)
Takkenhopen aanbrengen in ruigte/struweel als schuilgelegenheid. Ruigtestroken ontwikkelen (langs
watergangen) voor muizen- en amfibieënpopulaties als voedsel (bunzing en hermelijn). (Deze
maatregel niet toepassen in weidevogelrijke gebieden i.v.m. verhoogde predatiedruk)
Ontwikkelen ruigten en natuurlijke oevers (rosse vleermuis)
4.2 LAN 1b: Droog open graslandschap
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
bijen roodrandzandbij
bijen knautiabij
bijen donkere rimpelrug
kevers vliegend hert
vaatplanten Karwij
vogels broed Koekoek
vogels broed Ransuil
vogels broed Kerkuil
vogels broed Steenuil
vogels broed Torenvalk
vogels broed Patrijs
vogels broed Wulp
vogels broed Kneu
vogels jaarrond Geelgors
vogels jaarrond Veldleeuwerik
vogels winter Blauwe Kiekendief
vogels winter Grauwe Gors
amfibieën heikikker
bijen koolzwarte zandbij
bijen gebandeerde dwergzandbij
vaatplanten Akkerogentroost
vaatplanten Stijve steenraket
vogels broed Zomertortel
vogels broed Gele Kwikstaart
vogels broed Kievit
vogels broed Witte Kwikstaart
vogels broed Spreeuw
vogels broed Boerenzwaluw
vogels broed Huiszwaluw
vogels broed Ooievaar
zoogdieren Hermelijn
zoogdieren Bunzing
zoogdieren Rosse vleermuis
bijen zwarte sachembij
bijen gewone langhoornbij
bijen Gelderse zandbij
paddenstoelen Geschubde stropharia
vaatplanten Zandwolfsmelk
22
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
zoogdieren Laatvlieger
zoogdieren Wezel
4.2.1 Betekenis voor Gelderland
Belangrijke gebieden van droog open grasland (en op sommige plaatsen met grootschalige akkers) op grond van geselecteerde soorten zijn: a) noordoostelijke flank van de Veluwe, delen van de IJsselvallei, groot deel van zuidelijke en oostelijke Achterhoek (vaak afgewisseld met kleinschalige dooradering), delen van Gelderse Poort, zuidelijk deel van Land van Maas en Waal, Binnenveld . Opvallend soortenarme gebieden zijn: grote delen van de Betuwe, groot deel van Gelderse Vallei, tussen Randmeren en Veluwe, midden en noordelijk deel van de Achterhoek.
4.2.2 Kwaliteitskenmerken
Kruidenrijke graslanden aanwezig (ten minste 1 ha aaneengesloten)
Kruidenrijke graslanden verbonden door kruidenrijke bermen en/of dijken
Vrij van bestrijdingsmiddelen
Vrij van barrières voor weidevogelkuikens (kievit, wulp)
23
Overhoekjes of lijnvormige elementen met ruigere grazige vegetatie aanwezig
Blijvend grasland
Braakliggende en/of onbemeste stroken (6 m breed) aanwezig
Braakliggende en/of onbemeste blokken op perceel (15 x 15 m) aanwezig
Wintervoedselveldjes aanwezig
Bloeiende akkerranden aanwezig
Ruimtelijke samenhang tussen de landschapsonderdelen
4.2.3 Generieke maatregelen voor soorten
Kruidenrijke graslanden bij voorkeur 1x per jaar maaien en afvoeren in september. Indien verschraling
gewenst is dan eventueel 2x in het jaar maaien, maar dan minstens 30% (liefst 50%) laten overstaan
i.v.m. voedselvoorziening voor bijen en andere bloembezoekers. Bij grotendeels maaien in juni of juli
komen bijenpopulaties in gevaar. Ook in de winter is het laten overstaan van 30% van de vegetatie
belangrijk i.v.m. de overwintering van vele insecten.
Akkerranden
Bestrijdingsmiddelengebruik nalaten of tot een minimum beperken
Beperken/zoneren publieke toegang wegen en paden in uiterwaarden
Geen werkzaamheden in het broedseizoen nabij grondnesten (patrijs, veldleeuwerik, Kievit)
Natuurbraak voor zomervoedsel
Vogelakkers voor zomer- en wintervoedsel
Beperking gebruik zware machines
4.2.4 Extra maatregelen voor specifieke soorten
Opzetten snipperhopen (geschubde stropharia)
Voorlichting in stedelijke omgeving ter bewustwording en draagvlakvergroting (vliegend hert)
Variatie in bodem bevorderen zodat verschillende grondnestelende bijen geschikte nestelplaatsen
vinden (knautiabij, roodrandzandbij, donkere rimpelrug)
Zorgen voor droge, kiezelrijke, zanderige bodem aansluitend bij de bestaande populaties van de
donkere rimpelrug (donkere rimpelrug)
Zorgen voor voldoende aanbod aan voedselplanten, zoals wilg in het voorjaar en schermbloemen in
de zomer (roodrandzandbij)
Bodem verschralen, zodat er meer open zandplekjes ontstaan die als nestelplek kunnen dienen voor
bijen (knautiabij, donkere rimpelrug)
Zorgen voor grote standplaatsen van beemdkroon nabij geschikte nestelplekken van de knautiabij
(knautiabij)
Pionierkarakter van de directe omgeving van bestaande groeiplaatsen van Zandwolfsmelk in stand
houden door jaarlijks maaien en kleinschalig handmatig plaggen, zodat open zandige stukjes niet
verdwijnen.
4.3 LAN 2a: Nat zandlandschap met kleinschalige dooradering
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
amfibieën heikikker
amfibieën rugstreeppad
amfibieën poelkikker
amfibieën kamsalamander
amfibieën boomkikker
libellen bosbeekjuffer Paddenstoelen
Elzenboleet
kokerjuffers Limnephilus stigma
kokerjuffers Oecetis notata
kokerjuffers Stenophylax permistus
kokerjuffers Limnephilus elegans
libellen gevlekte witsnuitlibel
paddenstoelen Armbandgordijnzwam
amfibieën knoflookpad
kokerjuffers Limnephilus fuscicornis
kokerjuffers Limnephilus griseus
paddenstoelen Eierzakje
vaatplanten Kruipend moerasscherm
vaatplanten Karwijselie
24
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
vaatplanten Waterlepeltje
vissen bittervoorn
vissen grote modder- kruiper
vissen beekprik
vogels broed Wulp
vogels broed Koekoek
vogels broed Ransuil
vogels broed Kerkuil
vogels broed Steenuil
vogels broed Torenvalk
vogels broed Patrijs
vogels broed Tureluur
vogels broed Watersnip
vogels broed Grauwe Klauwier
vogels broed Spotvogel
vogels broed Braamsluiper
vogels jaarrond Geelgors
vogels jaarrond Roek
vogels jaarrond Grote Lijster
zoogdieren Hermelijn
zoogdieren Bunzing
zoogdieren Rosse vleermuis
vaatplanten Ondergedoken moerasscherm
vaatplanten Bergvrouwenmantel
vissen rivierdonderpad
vissen kleine modderkruiper
vissen beekdonderpad
vogels broed Kneu
vogels broed Gele Kwikstaart
vogels broed Kievit
vogels broed Zomertortel
vogels broed Witte Kwikstaart
vogels broed Spreeuw
vogels broed Boerenzwaluw
vogels broed Huiszwaluw
vogels broed Wielewaal
vogels broed Tuinfluiter
vogels broed Grauwe Vliegenvanger
vogels jaarrond Veldleeuwerik
vogels jaarrond Ringmus
vogels jaarrond Houtduif
vogels jaarrond Huismus
vogels winter Blauwe Kiekendief
vogels winter Goudplevier
vogels winter Kokmeeuw
vogels winter Kramsvogel
vogels winter Koperwiek
vogels winter Keep
zoogdieren Laatvlieger
zoogdieren Wezel
zoogdieren Otter
vissen elrits
weekdieren kleine blinkslak
4.3.1 Betekenis voor Gelderland
De belangrijkste gebieden (donkergroen/groen) die in het natte zandlandschap eruit springen zijn: het gehele zuidelijke deel van de Achterhoek, Noordoost Achterhoek langs de grens met Duitsland, De IJsselvallei tussen Veluwe en IJssel en het meest westelijke deel van de Graafschap (landgoederenzone). Opvallend “witte”gebieden met weinig biodiversiteit aan geselecteerde ANLB-soorten bevinden zich in centrale en noordelijke deel van de Achterhoek, grote delen van de Gelderse Vallei (m.u.v. Binnenveld waar wel een hoge biodiversiteit aanwezig is. Opvallend is dat de beste gebieden (donker groen) vaak rondom begrensde GNN (lichtblauw op kaart) liggen, zoals rond Korenburgerveen, Aaltense Goor, etc. De meeste kansen voor effectieve maatregelen vanuit ANLB liggen dus in de (donker)groene gebieden, maar dat neemt niet weg dat ook in de witte gebieden kansrijke plaatsen zijn voor agrarisch natuurbeheer, juist vaak ook voor de andere soortgroepen dan de vogel s, omdat die ondervertegenwoordigd zijn in het kaartbeeld. Zo is in de Achterhoek de regio Oost Gelre en Berkelland (op de kaart grotendeels een wit gebied) een belangrijke regio voor amfibieën (waaronder boomkikker, zie ook kaart in 2.5.2). Het centrale een oostelijke deel van de Graafschap is matig tot slecht onderzocht op veel soorten en zou wel eens voor veel ANLB-soorten kansrijk zijn om AN maatregelen te nemen.
25
4.3.2 Kwaliteitskenmerken
Schone stilstaande wateren met grondwaterinvloed en een goed ontwikkelde structuurrijke
verlandingsvegetatie aanwezig
Natuurlijke waterhuishouding in beken: beek moet jaarrond stromen
Beken deels beschaduwd met variatie in stroomsnelheid
Zowel ondiepe poelen als poelen met een minimale doorsnede van 20 meter aanwezig
Exotische (roof)vissen zoals zonnebaars en beekforel afwezig
Vrij van bestrijdingsmiddelen
Natuurvriendelijke oevers
Sloten met redelijk tot goede waterkwaliteit
4.3.3 Generieke maatregelen voor soorten
Natuurvriendelijke oevers bij voorkeur 1x per jaar maaien en afvoeren in september. Indien
verschraling gewenst is dan eventueel 2x in het jaar maaien, maar dan minstens 30% (liefst 50%) laten
overstaan i.v.m. voedselvoorziening voor bijen en andere bloembezoekers. Bij grotendeels maaien in
26
juni of juli komen bijenpopulaties in gevaar. Ook in de winter is het laten overstaan van 30% van de
vegetatie belangrijk i.v.m. de overwintering van vele insecten.
Poelen met goed ontwikkelde verlandingsvegetatie aanleggen
Geen maaibeheer direct rondom poelen toepassen in april-juli
Aanleg en behoud van houtwallen, houtstapels, stronken en steenstapels op korte afstand (10-100 m)
van poelen
Hooguit 3 van de 10 wateren in hetzelfde jaar schonen (in september of oktober) en bij schonen
minimaal 30% (in water en op oever) ongemoeid laten
Baggeren met een baggerpomp zonder zijvleugels, de bagger nalopen en vissen, mosselen,
libellenlarven, krabbenscheerplanten etc. terugzetten
Bestrijdingsmiddelengebruik tegengaan
Mestuitstoot beperken
Uitspoeling van mest in water beperken door natuurvriendelijke oevers of bloeiende akkerranden
Bomen/struweel langs beken toestaan of bevorderen en dood hout inbrengen of niet weghalen
Grondwaterinvloed herstellen in zowel stilstaande wateren als beken
Aanleg van amfibietunnels en schermen onder en langs wegen waar veel amfibieën passeren
Beperking gebruik zware machines
Snoei- en dunningsmateriaal zo mogelijk verbranden. Bij versnipperen op hopen zetten. Niet
verspreiden, dit eutrofieert de bodem. Anders zoveel mogelijk het snoeihout op rillen zetten.
Gefaseerde onderhoudswerkzaamheden aan bosjes, houtwallen en heggen
4.3.4 Extra maatregelen voor specifieke soorten
Behoud groepen elzen in graslanden (elzenboleet)
Berken behouden op vindplaatsen (armbandgordijnzwam)
Takkenhopen aanbrengen in ruigte/struweel als schuilgelegenheid. Ruigtestroken ontwikkelen (langs watergangen) voor muizen- en amfibieënpopulaties als voedsel (bunzing en hermelijn).
Ontwikkelen ruigten en natuurlijke oevers (rosse vleermuis)
Over de ecologie, biotoopeisen en waarom de soort zo is afgenomen, is vrijwel niets bekend. Om deze soort goed te beschermen is meer onderzoek nodig. Aanbevolen wordt de biotopen waar bekende populaties voorkomen te beschermen door deze zo min mogelijk te verstoren. (kleine blinkslak)
Knoflookpad/boomkikker/heikikker/kamsalamander/etc (zie aparte soortenfiches DLG)
Pioniervegetaties in de directe omgeving van bestaande groeiplaatsen van Kruipend moerasscherm
in stand houden, bijv. door jaarlijks te laat in het jaar te maaien en eens per 5 jaar ondiep te plaggen of
de bodem te beschadigen.
4.4 LAN 2b: Droog zandlandschap met kleinschalige dooradering
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
amfibieën kamsalamander
amfibieën boomkikker
bijen knautiabij
bijen donkere rimpelrug
dagvlinders kleine ijsvogelvlinder
kevers vliegend hert
paddenstoelen Brandplekribbelzwam
paddenstoelen Anemonenbekerzwam
vaatplanten Groot spiegelklokje vogels broed
Wulp
amfibieën heikikker
amfibieën rugstreeppad
amfibieën poelkikker
bijen roodrandzandbij
bijen koolzwarte zandbij
bijen gebandeerde dwergzandbij
nachtvlinders grote bosbesuil
nachtvlinders adusta-uil
nachtvlinders gemarmerde wortelboorder
amfibieën knoflookpad
bijen zwarte sachembij
bijen gewone langhoornbij
bijen Gelderse zandbij
dagvlinders sleedoornpage
mossen Gewoon appelmos
paddenstoelen Eierzakje
paddenstoelen Geschubde stropharia
paddenstoelen Appelgeurrussula
paddenstoelen Echt hazeoor
27
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
vogels broed Koekoek
vogels broed Ransuil
vogels broed Kerkuil
vogels broed Steenuil
vogels broed Torenvalk
vogels broed Patrijs
vogels broed Grauwe Klauwier
vogels broed Spotvogel
vogels broed Braamsluiper
vogels broed Zomertortel
vogels jaarrond Geelgors
vogels jaarrond Roek
vogels jaarrond Grote Lijster
vogels jaarrond Houtduif
vogels winter Keep
zoogdieren Laatvlieger
paddenstoelen Eikenweerschijnzwam
paddenstoelen Zemelige brandplekbekerzwam
paddenstoelen Geplooide brandplekbekerzwam
paddenstoelen Glanzende houtskoolzwam
paddenstoelen Brandplekspikkelschijfje
paddenstoelen Tengere stekelzwam
paddenstoelen Blauwzwarte stekel- zwam
paddenstoelen Purperbruine brandplekbekerzwam
paddenstoelen Avondroodstekelzwam
paddenstoelen Brandplekfranjehoed
paddenstoelen Zijdetolzwam
paddenstoelen Brandplekmosklokje
paddenstoelen Eikenstekelzwam
vaatplanten Stinkende kamille
vaatplanten Getande veldsla
vaatplanten Korensla
vaatplanten Dreps
vaatplanten Klein spiegelklokje
vaatplanten Brede raai
vaatplanten Handjesereprijs
vaatplanten Eironde leeuwenbek
vaatplanten Overblijvende hardbloem
vogels broed Kneu
vogels broed Gele Kwikstaart
vogels broed Kievit
vogels broed Witte Kwikstaart
vogels broed Spreeuw
vogels broed Boerenzwaluw
vogels broed Huiszwaluw
vogels broed Wielewaal
vogels broed Tuinfluiter
vogels broed Grauwe Vliegenvanger
vogels jaarrond Veldleeuwerik
vogels jaarrond Ringmus
vogels jaarrond Huismus
vogels winter Blauwe Kiekendief
vogels winter Kramsvogel
vogels winter Koperwiek
zoogdieren Hermelijn
zoogdieren Bunzing
zoogdieren Rosse vleermuis
zoogdieren Wezel
paddenstoelen Dwergbreeksteeltje
paddenstoelen Grote harpoenzwam
paddenstoelen Roze russula
paddenstoelen Witte duifridderzwam
paddenstoelen Stinkende wasplaat
paddenstoelen Blozende knolvezelkop
paddenstoelen Roze grasknotsje
paddenstoelen Wratsporig hazenpootje
paddenstoelen Okersteelwasplaat
paddenstoelen Grijze harpoenzwam
paddenstoelen Molenaarssatijnzwam
paddenstoelen Boomgaardstekel-korstzwam
paddenstoelen Odeurzwam
paddenstoelen Tweekleurige korst- zwam
paddenstoelen Kleine zalmplaat
paddenstoelen Zwartbruine bovist
vaatplanten Akkerboterbloem
vaatplanten Nachtkoekoeksbloem
vaatplanten Geoorde veldsla
vaatplanten Vroege ereprijs
28
4.4.1 Betekenis voor Gelderland
De beste gebieden van droog zandlandschap met kleinschalige dooradering (op grond van verspreiding geselecteerde soorten) vinden we vaak aangrenzend met GNN in: delen van IJsselvallei, rond Doetinchem-Vorden-Aalten-Winterswijk, de zuid- en westflank aangrenzend aan de Veluwe, delen Gelderse Poort, rondom Haterse- en Overasseltse vennen, Hernen en nabij Culemborg. Tegen de verwachting in op grond van het visuele landschap scoort De Graafschap slecht. Dit kan deels aan een waarnemerseffect liggen (relatief slecht geïnventariseerd, m.u.v. de vogels), maar wellicht duidt het ‘tekort’ aan soorten ook op een kwalitatief matige tot slechte staat van het landschap voor desbetreffende soorten. Voor graslandpaddenstoelensoorten zijn de omstandigheden bijvoorbeeld drastisch verslechterd sinds midden vorige eeuw.
29
4.4.2 Kwaliteitskenmerken
Landschapselementen zoals houtwallen, heggen, bomenrijen, struweel (enkele meters breed en
hoog met takken tot op de grond) en greppels aanwezig
Veel nectaraanbod in bijv. bloeiende akkerranden of bloemrijke graslanden met nectarplanten
Bosranden zijn geleidelijke overgangen tussen akkers/weide en bos
Ruimtelijke samenhang tussen de verschillende landschapselementen is voor veel soorten van groot
belang
Vrij van bestrijdingsmiddelen
Overhoekjes of lijnvormige elementen met ruigere grazige vegetatie aanwezig
Oude bomen aanwezig
4.4.3 Generieke maatregelen voor soorten
Geleidelijke bosranden met inhammen creëren of onderhouden
Ruimte geven voor nectar (maaien en afvoeren) en verruiging (niet maaien) langs bosranden
Kruidenrijke graslanden bij voorkeur 1x per jaar maaien en afvoeren in september. Indien verschraling
gewenst is dan eventueel 2x in het jaar maaien, maar dan minstens 30% (liefst 50%) laten overstaan
i.v.m. voedselvoorziening voor bijen en andere bloembezoekers. Bij grotendeels maaien in juni of juli
komen bijenpopulaties in gevaar. Ook in de winter is het laten overstaan van 30% van de vegetatie
belangrijk i.v.m. de overwintering van vele insecten.
Akkerranden inzaaien met inheems, eenjarig (jaarrond) of meerjarig (4 jaar) bloemenmengsel voor
bijen en/of vlinders, 2x per jaar maaien en afvoeren en niet ploegen
Van heggen en struweel jaarlijks 20% snoeien (cyclus van 5 jaar)
Gefaseerde (onderhouds)werkzaamheden aan bosjes en bosranden in ruimte en tijd, altijd in najaar of
winter. In relatie tot paddenstoelen in de winter uitvoeren.
Geen werkzaamheden in de directe nabijheid (binnen 5 m) van heggen en struwelen tijdens
broedseizoen
Voor amfibieën: zie maatregelen poelen nat kleinschalig zandlandschap
Alleen extensieve begrazing
Geen werkzaamheden in het broedseizoen nabij grondnesten
Toepassen natuurbraak voor zomervoedsel
Aanleg vogelakkers voor zomer- en wintervoedsel
Bestrijdingsmiddelengebruik tegengaan
Mestuitstoot in doelgebied beperken
Beperking gebruik zware machines
Snoei- en dunningsmateriaal zo mogelijk verbranden. Bij versnipperen op hopen zetten. Niet
verspreiden, dit eutrofieert de bodem. Anders zoveel mogelijk het snoeihout op rillen zetten.
Gefaseerde onderhoudswerkzaamheden aan bosjes, houtwallen en heggen
4.4.4 Extra maatregelen voor specifieke soorten
Sleedoorn aanplanten en/of snoeien ter verjonging (sleedoornpage)
Bij verbranden na afloop de brandplek ongestoord laten (brandplekpaddenstoelen)
Bij kansrijke bermen voor paddenstoelen (schrale bermen met volwassen eiken en beuken) niet
herprofileren. Bij bermen en greppels als maatregel: maaien en afvoeren en beschadiging beperken
van de greppelkanten. Maaien met maaizuigcombinatie en zo min mogelijk in de berm rijden.
Werkzaamheden uiterlijk begin september afronden. (tengere stekelzwam, blauwzwarte
stekelzwam, avondroodstekelzwam, zijdetolzwam, eikenstekelzwam)
30
Bij oude bomen met houtzwammen op soort beoordelen in hoeverre kandelaberen of kappen
noodzakelijk is (eikenweerschijnzwam). Deskundig oordeel over welke zwam zich in de boom
bevindt en welke invloed deze heeft op de gezondheid van de boom. Sommige soorten vragen om
directe aanpak (kappen) andere niet.
Oude gammele appelbomen handhaven (boomgaardstekelkorstzwam)
Bij op rillen zetten niet op bosanemonen leggen (anemonenbekerzwam)
Opzetten snipperhopen (geschubde stropharia, grijze harpoenzwam)
Lijnvormige elementen zoals houtwallen en bosranden behouden en natuurlijk ontwikkelen, met
voldoende dood hout in de bodem (voor specifieke maatregelen zie Veling et al., 2004) (vliegend
hert)
Voorlichting in stedelijke omgeving ter bewustwording en draagvlakvergroting (vliegend hert)
Kandelaberen van eikenbomen, voor het creëren van kwijnende bomen met deels rottende wortelen
en vorming van waterlot wat door de slechte aanhechting een bloedende wond blijft, wat als voedsel
kan dienen voor volwassen dieren (vliegend hert).
Variatie aanbrengen in lijnvormige elementen als houtwallen en bosranden teneinde variatie te in
temperatuur in bodem en bosrand zelf (vliegend hert, donkere rimpelrug)
Variatie aanbrengen in lijnvormige elementen als houtwallen en bosranden teneinde variatie te
creëren in voedselaanbod (donkere rimpelrug)
Inbrengen van dood hout op korte afstand van bestaande populaties om zo het vliegend hert de
mogelijkheid te geven zich uit te breiden (vliegend hert)
Lijnvormige elementen zoals houtwallen en bosranden behouden en natuurlijk ontwikkelen, met
voldoende dood hout in de bodem (voor specifieke maatregelen zie Veling et al., 2004) (vliegend
hert)
Het verbinden van bestaande populaties van het vliegend hert middels lijnvormige elementen die zelf
ingericht zijn als potentieel voortplantingsgebied (vliegend hert)
Variatie in bodem bevorderen zodat verschillende grondnestelende bijen geschikte nestelplaatsen
vinden (knautiabij, roodrandzandbij, donkere rimpelrug)
Zorgen voor droge, kiezelrijke, zanderige bodem aansluitend bij de bestaande populaties van de
donkere rimpelrug (donkere rimpelrug)
Dijken, vooral in het rivierengebied, extensief begrazen zodat er geschikte nestelplaatsen komen
voor de roodrandzandbij, idealiter op dijken gemaakt van lemige grond (roodrandzandbij)
Zorgen voor voldoende aanbod aan voedselplanten, zoals wilg in het voorjaar en schermbloemen in
de zomer (roodrandzandbij)
Bodem verschralen, zodat er meer open zandplekjes ontstaan die als nestelplek kunnen dienen voor
bijen (knautiabij, donkere rimpelrug)
Zorgen voor grote standplaatsen van beemdkroon nabij geschikte nestelplekken van de knautiabij
(knautiabij)
Zorgen voor kale, zandige plekken in houtwallen en boswallen als daarin steile delen aanwezig zijn
(gewoon appelmos)
Niet scheuren van graslanden en ontwikkelen lijnvormige opgaande groene structuren (laatvlieger)
Creëer duurzame akkerranden (of kleine percelen) zonder gebruik mest en pesticiden op zandige of
zavelige bodems. Zaai akkerkruidenmengsel in afkomstig uit bestaand akkerreservaat mee met bij
voorkeur winterrogge. 1x per jaar ploegen (Akkerboterbloem, Nachtkoekoeksbloem, Geoorde
veldsla, Vroege ereprijs)
N.B. dit geldt ook voor de meelift-akkerkruiden, die hebben anders geen enkele kans!
31
4.5 LAN 3: Kleilandschap met kleinschalige dooradering
Gidssoorten Meeliftsoorten Niet-meeliftsoorten
amfibieën kamsalamander
amfibieën heikikker
amfibieën rugstreeppad
amfibieën poelkikker
dagvlinders argusvlinder
nachtvlinders schijn-wolfsmelkwespvlinder
paddenstoelen Gedrongen hazeoor
vaatplanten Besanjelier
vissen bittervoorn
vissen grote modderkruiper
vogels broed Koekoek
vogels broed Ransuil
vogels broed Kerkuil
vogels broed Steenuil
vogels broed Torenvalk
vogels broed Patrijs
vogels broed Spotvogel
vogels broed Braamsluiper
vogels broed Zomertortel
vogels broed Kneu
vogels broed Tureluur
vogels jaarrond Roek
vogels jaarrond Grote Lijster
vogels jaarrond Veldleeuwerik
vogels winter Blauwe Kiekendief
vogels winter Kramsvogel
vogels winter Koperwiek
vogels winter Goudplevier
vogels winter Grauwe Gors
weekdieren kleverige poelslak
zoogdieren Laatvlieger
zoogdieren Hermelijn
zoogdieren Bunzing
bijen roodrandzandbij
mossen Tonghaarmuts
paddenstoelen Zemelige brandplekbekerzwam
paddenstoelen Geplooide brandplekbekerzwam
paddenstoelen Glanzende houtskoolzwam
paddenstoelen Brandplekspikkel- schijfje
paddenstoelen Purperbruine brandplekbekerzwam
paddenstoelen Brandplekfranjehoed
paddenstoelen Echt hazeoor
vissen kleine modderkruiper
vogels broed Gele Kwikstaart
vogels broed Kievit
vogels broed Witte Kwikstaart
vogels broed Spreeuw
vogels broed Boerenzwaluw
vogels broed Huiszwaluw
vogels broed Wielewaal
vogels broed Tuinfluiter
vogels broed Grauwe Vliegenvanger
vogels jaarrond Houtduif
vogels jaarrond Ringmus
vogels jaarrond Huismus
vogels winter Kokmeeuw
weekdieren platte schijfhoren
zoogdieren Rosse vleermuis
zoogdieren Wezel
zoogdieren Otter
amfibieën knoflookpad
dagvlinders sleedoornpage
paddenstoelen Geschubde stropharia
paddenstoelen Dwergbreeksteeltje
paddenstoelen Blozende knolvezelkop
paddenstoelen Molenaarssatijnzwam
paddenstoelen Boomgaardstekel-korstzwazwam
vogels broed Zwarte Stern
weekdieren kleine blinkslak
4.5.1 Betekenis voor Gelderland
Bij soorten van kleilandschap met kleinschalige dooradering hebben we voor ogen het oeverwallandschap op de overgang van de rivier naar de komgronden met veel kleinschalige afwisseling met bosjes, boomgaarden, kleine percelen, water (poelen, wielen, dode rivierarmen), singels e.d. Op grond van de geselecteerde soorten komen als beste gebieden naar voren: langs de IJssel zijn fragmentarisch goede gebieden te vinden, langs de Oude IJssel ligt een belangrijk gebied, evenals Gelderse Poort en delen langs de Nederrijn en Lek; ook langs Diefdijk- en Zuiderlingedijk.
32
4.5.2 Kwaliteitskenmerken
Hoog waterpeil in graslanden (35 cm onder maaiveld)
Natuurvriendelijke oevers aanwezig (ten minste 5 meter breed)
Minimaal 0,5 ha plasdras-percelen per 100 ha
Visvrije geïsoleerde wateren (doorbraakkolken e.d.) voor amfibieën
Oude niet aangetakte strangen (o.a. leefgebied grote modderkruiper)
Kruidenrijke graslanden aanwezig (ten minste 1 ha aaneengesloten)
Kruidenrijke graslanden verbonden door kruidenrijke bermen en/of dijken
Bestrijdingsmiddelengebruik nalaten of tot een minimum beperken
Vrij van barrières voor weidevogelkuikens
Overhoekjes of lijnvormige elementen met ruigere grazige vegetatie aanwezig
Blijvend grasland
Landschapselementen zoals hoogstamboomgaarden, heggen, struweelhagen, struweel en greppels
aanwezig
Braakliggende en/of onbemeste stroken (6 m breed) aanwezig
Braakliggende en/of onbemeste blokken op perceel (15 x 15 m) aanwezig
33
Wintervoedselveldjes aanwezig (nabij struwelen en bosjes)
Permanent grasland aanwezig
Bloeiende akkerranden aanwezig
4.5.3 Generieke maatregelen voor soorten
Kruidenrijke graslanden bij voorkeur 1x per jaar maaien en afvoeren in september. Indien verschraling
gewenst is dan eventueel 2x in het jaar maaien, maar dan minstens 30% (liefst 50%) laten overstaan
i.v.m. voedselvoorziening voor bijen en andere bloembezoekers. Bij grotendeels maaien in juni of juli
komen bijenpopulaties in gevaar. Ook in de winter is het laten overstaan van 30% van de vegetatie
belangrijk i.v.m. de overwintering van vele insecten.
Akkerranden inzaaien met inheems, eenjarig (jaarrond) of meerjarig (4 jaar) bloemenmengsel voor
bijen en/of vlinders, 2x per jaar maaien en afvoeren en niet ploegen
Alleen extensieve begrazing
Perceelsranden maaien en afvoeren i.p.v. klepelen
Maïsteelt in uiterwaarden tegengaan
Tegengaan van het inlaten van gebiedsvreemd water
Tegengaan van beschaduwing van wateroppervlak door hoge bomen
Bestrijdingsmiddelengebruik tegengaan
Mestuitstoot in doelgebied beperken
Beperken publieke toegang wegen en paden in uiterwaarden
Geen werkzaamheden in het broedseizoen nabij grondnesten
Natuurbraak voor zomervoedsel
Vogelakkers voor zomer- en wintervoedsel
Beperking gebruik zware machines
Snoei- en dunningsmateriaal zo mogelijk verbranden. Bij versnipperen op hopen zetten. Niet
verspreiden, dit eutrofieert de bodem. Anders zoveel mogelijk het snoeihout op rillen zetten.
Gefaseerde onderhoudswerkzaamheden aan bosjes, houtwallen en heggen in de winter
4.5.4 Extra maatregelen voor specifieke soorten
verticale structuren (hekken, palen, muurtjes, etc.) in bloemrijk grasland aanbrengen of behouden en
verruiging rondom die verticale structuren tegengaan (argusvlinder)
Sleedoorn aanplanten en/of snoeien ter verjonging (sleedoornpage)
Bij verbranden na afloop brandplek ongestoord laten (brandplekpaddenstoelen)
Oude gammele appelbomen handhaven (boomgaardstekelkorstzwam)
Dijken, vooral in het rivierengebied, extensief begrazen zodat er geschikte nestelplaatsen komen
voor de roodrandzandbij, idealiter op dijken gemaakt van lemige grond (roodrandzandbij)
Zorgen voor voldoende aanbod aan voedselplanten, zoals wilg in het voorjaar en schermbloemen in
de zomer (roodrandzandbij)
Bodem verschralen, zodat er meer open zandplekjes ontstaan die als nestelplek kunnen dienen voor
bijen (knautiabij, donkere rimpelrug)
Zorgen voor grote standplaatsen van beemdkroon nabij geschikte nestelplekken van de knautiabij
(knautiabij)
Takkenhopen aanbrengen in ruigte/struweel als schuilgelegenheid. Ruigtestroken ontwikkelen (langs
watergangen) voor muizen- en amfibieënpopulaties als voedsel (bunzing en hermelijn).
Ontwikkelen ruigten en natuurlijke oevers (rosse vleermuis)
Niet scheuren van graslanden en ontwikkelen lijnvormige opgaande groene structuren (laatvlieger)
Over de ecologie, biotoopeisen en waarom de soort zo is afgenomen, is vrijwel niets bekend. Om
deze soort goed te beschermen is meer onderzoek nodig. Aanbevolen wordt de biotopen waar
34
bekende populaties voorkomen te beschermen door deze zo min mogelijk te verstoren. (kleine
blinkslak)
4.6 LAN 4: Overige landschappen buiten GNN
Er zijn enkele landschappen buiten LAN 1 t/m 3 die ook van groot belang zijn voor soorten buiten het Gelders natuur netwerk. Dit zijn:
1) Bermen langs wegen
2) Grotere wateren zoals rivieren, beken
3) Gebouwen, muren, begraafplaatsen, dijken
Van het landschap in categorie 1) zijn veel paddenstoelen afhankelijk, categorie 2) vissen, categorie 3) korstmossen, mossen, muurplanten, vleermuizen. Enkele soorten die ingedeeld zijn in LAN 4, vinden eveneens hun habitat in één van de andere LAN’s. Deze soorten, zoals de sleedoornpage en de brandplekpaddenstoelen, zijn dus al eerder in dit rapport aan de orde geweest, maar komen hier terug. Het gaat om soorten die, behalve in één of meer van de drie gedefinieerde LAN’s, ook een belangrijk habitat hebben dat nog helemaal niet aan de orde is gekomen en dat speciale aandacht vergt. Immers, maatregelen in bermen, bebouwing of rivieren kunnen anders zijn dan maatregelen in de LAN’s. In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de soorten die ingedeeld zijn in LAN 4. Aangegeven is ook welke soorten urgent zijn, dat wil zeggen: als er niet vóór 2020 maatregelen genomen worden om deze soorten te behouden, lopen ze een groot risico uit Gelderland te verdwijnen. Tabel 2: Soorten van overige landschappen (LAN4)
Soortgroep Nederlandse naam LAN4 Overig habitat Urgente soort? dagvlinders Sleedoornpage bebouwing nee
kokerjuffers Ceraclea nigronervosa rivieren ?
korstmossen Bruingrijs steenschildmos dijken nee
korstmossen Fors rijpmos laanbomen nee
korstmossen Granietspeldenkussentje dijken ja
korstmossen Groene waterstippelkorst dijken nee
korstmossen Muurdaalder oude muren nee
korstmossen Rivierschotelkorst dijken ja
libellen rivierrombout rivieren nee
mossen Kalkkleimos bermen / begraafplaatsen nee
mossen Stergranietmos bermen nee
mossen Wollige bisschopsmuts platte daken nee
paddenstoelen Avondroodstekelzwam bermen ja
paddenstoelen Blauwzwarte stekelzwam bermen ja
paddenstoelen Brandplekfranjehoed brandplek nee
paddenstoelen Brandplekmosklokje brandplek nee
paddenstoelen Brandplekribbelzwam brandplek nee
paddenstoelen Brandplekspikkelschijfje brandplek nee
paddenstoelen Eikenstekelzwam bermen ja
paddenstoelen Geplooide brandplekbekerzwam brandplek nee
paddenstoelen Glanzende houtskoolzwam brandplek nee
paddenstoelen Purperbruine brandplekbekerzwam brandplek nee
paddenstoelen Tengere stekelzwam bermen ja
paddenstoelen Zemelige brandplekbekerzwam brandplek nee
vaatplanten Bilzekruid ruderale terreinen nee
vaatplanten Drijvende waterweegbree beken / kanalen nee
vaatplanten Duitse brem begraafplaats ja
vaatplanten Eironde leeuwenbek akkers nee
35
Soortgroep Nederlandse naam LAN4 Overig habitat Urgente soort? vaatplanten Heelbeen begraafplaatsen / bermen nee
vaatplanten Klein glaskroos plasjes in rivierengebied nee
vaatplanten Riempjes rivieroevers nee
vaatplanten Veldkruidkers ruderale terreinen nee
vissen Barbeel rivieren nee
vissen Houting rivieren nee
vissen Kwabaal rivieren ja
vissen Rivierdonderpad rivieren ja
vissen Rivierprik rivieren nee
vissen Sneep rivieren nee
vissen Zalm rivieren nee
vissen Zeeprik rivieren nee
vogels broed Buidelmees moeras nee
vogels broed Gierzwaluw bebouwing nee
vogels jaarrond Ekster bebouwing nee
weekdieren Bataafse stroommossel rivieren nee
weekdieren Kleine karthuizerslak rivieren nee
weekdieren Nauwe korfslak rivierduinen ja
weekdieren Oever-loofslak rivieren nee
weekdieren Platte zwanenmossel rivieren nee
weekdieren Rijn-glasslak rivieren ja
weekdieren Schorshorentje rivieren nee
weekdieren Wijngaardslak bebouwing nee
zoogdieren Bechsteins vleermuis parklandschap nee
zoogdieren Bosvleermuis parklandschap / rivieren / moeras ja
zoogdieren Tweekleurige vleermuis bebouwing / moeras nee
4.6.1 Betekenis voor Gelderland
Bovengenoemde landschappen komen gemiddeld tot bovengemiddeld (rivieren) voor binnen de provincie Gelderland.
4.6.2 Kwaliteitskenmerken
De kwaliteitskenmerken zijn voor de drie genoemde landschappen in het kort als volgt te omschrijven. Bermen langs wegen Met bomen beplante wegbermen zijn vaak rijk aan bijzondere paddenstoelen. Hoe ouder de bomen hoe rijker de bermen kunnen zijn. De bodem heeft relatief weinig last van bemesting wat veel soorten ten goede komt. Daarnaast waait afgevallen blad er makkelijk uit waardoor zich geen strooisel ophoopt. Bomenlanen en parkachtig landschap met oude bomen Oude eikenlanen zijn van belang voor sommige op bomen groeiende korstmossen (epifyten), zoals Fors rijpmos. Korstmossenvegetaties ontwikkelen zich het beste, wanneer de bomen worden opgesnoeid, oude bomen niet te snel worden gekapt en de stikstofdepositie laag is. In parkachtig landschap moeten de bomen bij voorkeur vrij staan in een gazon Grote wateren zoals rivieren/beken Waar natuursteen (graniet, bazalt) of baksteen aanwezig is op dijken, watervallen of sluizen in beken, komen vaak bijzondere korstmossen voor. Ook in het eerder verschenen rapport (Vliegenthart et al., 2013) wordt nader ingegaan op grote wateren. Gebouwen, muren, begraafplaatsen Gebouwen kunnen van groot belang zijn voor diverse vleermuissoorten als dagrustplaats en of kraamkolonies. Meer specifieke informatie is na te lezen op de website van de Zoogdiervereniging (www.zoogdiervereniging.nl). Oude muren bijvoorbeeld voor het korstmos Muurdaalder.
36
4.6.3 Generieke maatregelen voor soorten
Bermen langs wegen De beheerder van paddenstoelenrijke wegbermen kan hieraan gemakkelijk een positieve bijdrage leveren door ervoor te zorgen dat de kruiden en grassen laag blijven. Dit kan bijvoorbeeld door te maaien (1 tot 2 keer per jaar) en het maaisel af te voeren. Het is daarnaast belangrijk dat er geen zware machines door de bermen rijden. Herprofilering van de berm heeft een sterk negatieve invloed op de paddenstoelenflora. Prachtige voorbeelden van paddenstoelenbermen zijn te vinden in de omgeving van Winterswijk (bv langs de Steengroeveweg, maar ook rond buurtschappen als Ratum, Woold en Miste). De goede bermen zijn relatief gemakkelijk te herkennen: de vegetatie is er zeer schraal en laag, er staat veel mos tussen het gras en er staan beuken, eiken, berken of lindes. Bomenlanen en parkachtig landschap met oude bomen Snoeien van lage takken, zodat de eerste 3 meter stamhoogte vrij is van zijtakken en struweel. Nagaan of het echt nodig is om bomen te kappen, wanneer er bijvoorbeeld rottingsgaten of paddenstoelen worden aangetroffen. In veel gevallen kan een licht aangepaste boom met de juiste behandeling nog tientallen jaren blijven staan. Grote wateren zoals rivieren/beken Laat natuursteen en baksteen op rivierdijken en in of bij beken liggen. Soms worden ze als onnatuurlijk gezien, maar in veel gevallen herbergen ze bijzondere korstmossoorten. Bij het aanleggen van nieuwe kunstwerken in het rivierengebied kan om deze soorten te helpen gebruik gemaakt worden van kalkarme natuursteen. Beton en kalksteen zijn voor korstmossen uit dit milieu ongeschikt. In het eerder verschenen rapport (Vliegenthart et al., 2013) wordt ook nader ingegaan op grote wateren. Gebouwen, muren, begraafplaatsen Mossen en korstmossen hebben baat bij een stabiel milieu. Het schoonmaken van muren van oude gebouwen en grafstenen is nadelig voor deze soorten. Best practices voor reiniging worden gegeven door de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (RCE, 2008). Mossen op kale, kleiige of kalkrijke bodem op begraafplaatsen, behoeven weinig aandacht, omdat deze soorten meestal voorkomen dankzij intensief beheer.
4.6.4 Extra maatregelen voor specifieke soorten
Van de urgente soorten worden hieronder de te nemen maatregelen kort beschreven. De overige soorten zijn onder één van de LAN’s, in paragraaf 4.6.3 of in het eerder verschenen rapport Vliegenthart et al. 2013 aan de orde gekomen.
Urgente soort Maatregelen
Ceraclea nigronervosa Het is nog onbekend hoe het er met deze soort precies voorstaat. Meer onderzoek is nodig om de maatregelen in kaart te brengen.
Granietspeldenkussentje De steentaluds van dijken vrijhouden van vegetatie.
Rivierschotelkorst De steentaluds van dijken vrijhouden van vegetatie.
Stekelzwammen Bermen niet herprofileren. Maaien en afvoeren en beschadiging beperken van greppelkanten. Maaien met maaizuigcombinatie en zo min mogelijk in de berm rijden. Werkzaamheden uiterlijk begin september afronden.
Duitse brem In eerste instantie is vooral onderzoek nodig: huidige populatie in kaart brengen, bestuivingsonderzoek.
37
Urgente soort Maatregelen
Kwabaal Maatregelen zijn vooral nodig in de zin van herinrichting beken waar de soort voor komt en voorheen voorkwam (o.a. Berkel, Oude IJssel, Voorsterbeek). Daar moeten overstromingsvlaktes worden aangelegd die ook goed functioneren en connectie hebben met zijwateren die goede opgroeimogelijkheden leveren voor de kwabaal larven. Verder is meer onderzoek nodig naar het voorkomen van de kwabaal, de e-dna methode is daarvoor uiterst geschikt. RAVON stelt nu een landelijk actieplan voor de soort op om de juiste maatregelen in kaart te brengen en daar zullen nog meer maatregelen in worden opgenomen en nader toegelicht.
Rivierdonderpad Specifiek gaat het om de beekdonderpad in de A-strang. Dit is een unieke populatie in Gelderland, verder is deze soort ook maar op 1 plek in Limburg bekend. In A-strang is recentelijk de stuw passeerbaar gemaakt voor alle vissoorten. Dit is een maatregel die ongunstig gaat uitpakken voor de beekdonderpad. Studie is gewenst hoe je toch de beekdonderpad kunt behouden in de A-strang (een eenvoudige oplossing is er niet en er is al overleg met het Waterschap).
Nauwe korfslak Voorkomen in kaart brengen. Locaties ongestoord laten. Afrasteren, niet begrazen!
Rijn-glasslak Voorkomen in kaart brengen. Locaties ongestoord laten.
Bosvleermuis Laanbeheer met aandacht voor het sparen van holle bomen en ontwikkeling van holle bomen in de opstanden.
38
39
5 Slotbeschouwing
De kaarten van de LAN’s hebben een relatief grote overlap met elkaar. De oorzaak daarvan is grotendeels te
verklaren doordat veel van de geselecteerde soorten een bredere amplitude hebben in hun voorkomen, zodat
differentiatie in de kaarten minder zichtbaar wordt. Bij inzoomen in een kleinere regio, met een geringer
soortenspectrum, zal deze differentiatie wel beter zichtbaar worden. Bij uitsluitend het gebruik van de
gidssoorten per LAN wordt het kaartbeeld wel iets scherper afgetekend, maar verschilde op zich te weinig van
de brede selectie, zodat in dit rapport de kaarten van brede selectie zijn genomen.
Dit rapport visualiseert ook slechts een deel van de producten die deze opdracht heeft opgeleverd. Er zijn een
groot aantal extra kaarten digitaal beschikbaar, zowel van de LAN’s als de afzonderlijke soorten. Ook allerlei
verschillende selecties zijn digitaal te raadplegen.
De bruikbaarheid van de kaarten voor de sturing van ANLB moet vooral gezocht worden in waar de meest
kansrijke plekken liggen om een bijdrage te leveren - in de zin van maatregelen - aan de instandhouding van
de geselecteerde soorten. Daarbij uitgaande van het feit dat het geld het beste besteed kan worden in
gebieden waar de soorten al redelijke tot goede hotspots vormen. In de witte gebieden op de totaalkaart
(ANLB; zie hoofdstuk 3) is veelal de landbouw zodanig geïntensiveerd dat de inzet van agrarisch natuurbeheer
op kleine schaal geen enkele zin heeft en dus beter niet op die plekken ingezet kan worden. Uiteraard zullen
daar vast uitzonderingen op zijn, bijvoorbeeld als het om een specifieke soort gaat.
Een verdere aanbeveling is om regionale uitwerkingsplannen te maken, zodat ook beter zichtbaar wordt
welke soorten je waar en met welke maatregelen van agrarisch natuurbeheer kunt bedienen. In de praktijk is
gebleken dat dit maatwerk het meeste oplevert voor de soorten. Bij het opstellen van de gebiedsplannen
door de collectieven is deze ecologische kennis van groot nut en kunnen de bij deze rapportage betrokken
soortenorganisaties adviseren.
40
41
6 Dankwoord
Bijzondere dank gaat uit naar de vele waarnemers van alle aan dit rapport deelnemende PGO’s, want zonder
hun inspanningen was het niet mogelijk om dergelijke kaartbeelden te maken. De opdrachtgever Provincie
Gelderland, in de personen van Jaap Ex en Lyda Dik, bedanken we voor de prettige en constructieve
samenwerking tijdens het project.
42
43
7 Literatuur
Elith, J., C. H. Graham, R. P. Anderson, M. Dudik, S. Ferrier, A. Guisan, R. J. Hijmans, F. Huettmann, J. R.Leathwick, A. Lehmann, J. Li, L. G. Lohmann, B. A. Loiselle, G. Manion, C. Moritz, M. Nakamura, Y. Nakazawa, J. M. Overton, A. T. Peterson, S. J. Phillips, K. Richardson, R. Scachetti-Pereira, R. E. Schapire, J. Soberon, S. Williams, M. S. Wisz & N. E. Zimmermann, 2006. Novel methods improve prediction of species' distributions from occurrence data. Ecography 29 (2): 129-151.
Guisan, A. & N. E. Zimmermann, 2000. Predictive habitat distribution models in ecology. Ecological Modelling 135 (2-3): 147-186.
Hengl, T., G. B. M. Heuvelink & A. Stein, 2004. A generic framework for spatial prediction of soil variables based on regression-kriging. Geoderma 120 (1-2): 75-93.
Hengl, T., E. van Loon, H. Sierdsema & W. Bouten, 2008. Advancing spatio-temporal analysis of ecological data: Examples in R. In: Year in Evolutionary Biology 2008. Blackwell Publishing, pp. 692-707.
Leathwick, J. R., J. Elith & T. Hastie, 2006. Comparative performance of generalized additive models and multivariate adaptive regression splines for statistical modelling of species distributions. Ecological Modelling 199 (2): 188-196.
Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed, 2008. Algen, mossen en korstmossen op monumenten. Gids Techniek 16. ISSN 1569-7606
Sierdsema, H. & G. B. M. Heuvelink, 2008. Methoden voor digitale kartering van soortenverspreiding. Sierdsema, H., R. Pouwels, A. van Kleunen & R. P. B. Foppen, 2006. Verspreiding in beeld met kansenkaarten.
De levende natuur 107 (6): 275-278.
soortenfiches en clustertabel: zie (http://www.portaalnatuurenlandschap.nl)
Veling, K., J.T. Smit & V. Siebering 2004. Bosrandbeheer voor vlinders en andere ongewervelden. – KNNV
Uitgeverij
Vliegenthart, A., Bos-Groenendijk, G., Vreugdenhil, S.J. & R. Zollinger. (2013). Maatregelen voor soorten
binnen de Gelderse EHS. Rapport VS2013.020, De Vlinderstichting, Wageningen
44
45
8 Toelichting op de bijlagen
De tabel met prioritaire soorten, de verspreidingskaarten per soort en de leefgebiedenkaarten per LAN zijn vanwege hun vorm en omvang niet geschikt om opgenomen te worden in dit rapport. Deze producten worden daarom apart bijgeleverd. In dit hoofdstuk worden deze aparte bijlagen toegelicht.
8.1 Bijlage 4: Tabel prioritaire soorten
De prioritaire soorten zijn het uitgangspunt in deze tabel. Van elke soort wordt weergegeven: - De soortgroep
- De Nederlandse naam
- De wetenschappelijke naam
- De status op de Habitatrichtlijn ofwel de Vogelrichtlijn toelichting ontbreekt
- De status op de Rode Lijst: EB = ernstig bedreigd, BE = bedreigd, KW = kwetsbaar, GE = gevoelig,
TNB = thans niet bedreigd, VN = verdwenen, ON = onbekend, (BE) = volgens nieuwe gegevens
bedreigd, maar nog niet als zodanig op de officiële Rode Lijst. In sommige gevallen heeft een soort
geen status mee gekregen, zoals bij trekvissen (vielen buiten scope van RL-vissen).
- Het percentage van de Nederlandse populatie dat in Gelderland voorkomt
- Het percentage van de Gelderse populatie dat buiten het GNN voorkomt
- De bijdrage die het ANLB aan deze soort kan leveren: 1 = grote bijdrage, 2 = matige bijdrage, 3 =
kleine bijdrage, nee = geen bijdrage
- In welk LAN de soort voorkomt en of het daar een gidssoort (1), meeliftsoort (2) of niet-meeliftsoort
(3) is. In LAN 4 (overig) wordt gespecificeerd in welk habitat de soort voorkomt (bijvoorbeeld
bebouwing of rivieren; x = habitat niet nader toegelicht). Het komt voor dat een soort in LAN 1t/m 3
wordt genoemd, maar ook in LAN4.
- Of de soort als vogel of als niet-vogel in het kaartbestand is opgenomen
- Of de verspreiding van de soort in de leefgebiedenkaarten per LAN is meegewogen (selectie ANLB =
x) . Op grond van expert judgement en of eerdere beoordeling (Melman, 2013) is beoordeeld of ANLB
zinvol is voor die soort (dan is soort aangekruist).
- De reden waarom soorten die niet de 20% in Gelderland halen toch meegenomen zijn.
8.2 Bijlage 5: Dichtheidskaarten per soort
8.3 Bijlage 4: Leefgebiedenkaarten per LAN
46
47
Bijlage 1: Leefgebieden agrarisch natuurbeheer Gelderland
1. Open graslandschap
Grootschalig landschap met grasland.
Twee subtypen:
a. Nat open grootschalig graslandschap met veel natte elementen als sloten en vaarten,
(slikkige) oevers.
Denkrichting: Randmeerkust, Gelderdijkse waard ten noorden Hattem, leefgebied kritische
weidevogels.
b. Droog graslandschap van de uiterwaarden met op oeverwallen potenties voor
glanshaverhooilanden en/of stroomdalgraslanden. Denkrichting: Stiftsche waarden,
Ravenswaard, leefgebied grauwe gors, leefgebied kwartelkoning.
2. Zandlandschap met kleinschalige dooradering
Zandlandschap dooraderd met opgaande landschapselementen zoals houtwallen, singels en
bosjes, poelen, beken, vochtige/natte graslanden met greppels.
Twee subtypen:
2a. Nat
Veel natte elementen als poelen, beken, vochtige/natte graslanden aanwezig.
Denkrichting: leefgebied amfibieën
2b. Droog
Nadruk op droge elementen met opgaande landschapselementen zoals houtwallen,
singels en bosjes met daarin kleinschalige akkers.
Denkrichting: leefgebied patrijs, leefgebied geelgors, (leefgebied ortolaan-> zeer
kritisch)
2a en 2b kunnen in combinatie voorkomen.
3. Kleilandschap met kleinschalige dooradering
Oeverwallandschap op de overgang van de rivier naar de komgronden met veel kleinschalige
afwisseling met bosjes, boomgaarden, kleine percelen, water (poelen, wielen, dode rivierarmen),
singels e.d.
Denkrichting: leefgebied steenuil, leefgebied kamsalamander, leefgebied knoflookpad
4. Overige Landschappen
Buiten de drie bovengenoemde LAN’s zijn er landschappen buiten de GNN die voor soorten
van belang zijn. Dit zijn o.a. bermen, grote wateren als rivieren en beken, gebouwen, muren
en begraafplaatsen.
De LAN’s zijn als leidraad meegegeven door de provincie.
48
49
Bijlage 2: Toelichting kernel-density berekeningen De klassieke manier voor het maken van dichtheidskaarten is het gebied opdelen in vakjes of deelgebiedjes met meer natuurlijke grenzen. Per vakje of deelgebiedje wordt de dichtheid (= aantal waarnemingen gedeeld door de oppervlakte) berekend en dan ruimtelijk weergegeven in een kaart. Het nadeel van deze methodiek bij het gebruik van vierkante hokken ('grids') is dat bij te grote vakken (bijvoorbeeld kilometerhokken) er een erg blokkerige kaartbeeld ontstaat met weinig detailinformatie. Het gebruik van kleine grids levert een meer gedetailleerde kaart op, maar heeft als nadeel dat er erg grote variaties op korte afstand kunnen ontstaan doordat er toevallig net wat meer of minder waarnemingen in een vakje terechtkomen. Dichtheidskaarten gebaseerd op natuurlijke eenheden geven veelal een meer natuurlijk beeld, maar zijn afhankelijk van de gekozen indeling. En misschien sluit die indeling wel helemaal niet of slecht aan bij de manier waarop de soort het landschap ervaart: ook dan is de resulterende dichtheidskaart weinig informatief. Een alternatieve manier om dichtheidskaarten te maken is door alleen uit te gaan van de locaties van de waarnemingen. Om elke waarneming wordt dan een cirkel getrokken van een vooraf op te geven oppervlakte. Een cirkel met een straal van 564 meter heeft een oppervlakte van precies 1 km
2. De dichtheden die zo worden
berekend komen dan precies overeen met het gebruik van een grid van 1x1km. Wanneer nu een kleinere cirkel wordt gebruikt (in de voorbeelden hieronder 250 meter), kunnen de dichtheden nog steeds worden weergeven in waarnemingen per km
2, maar ze worden dan vanzelfsprekend hoger. Voor het maken van de
dichtheidskaarten is uitgegaan van een straal van 750 meter rondom elke waarneming. Wanneer nu twee punten minder dan 1500 meter uit elkaar liggen, wordt de dichtheid in het overlappende gebied twee maal zo hoog. Een kaart gebaseerd op deze 'simple density'-methode van nog wat meer punten laat al snel zien waar lagere en hogere dichtheden voorkomen. Het nadeel van deze 'simple density'-methode is echter dat het resultaat snel nogal onnatuurlijk oogt. Maar wat zeker zo belangrijk is: de methode heeft als nadeel dat de dichtheid langs de grenzen wordt onderschat en het centrum van de waarnemingen wordt overschat. Om dit nadeel op te vangen is de zgn. kernel-density methode bedacht. Bij deze methode neemt het 'gewicht' van de waarneming af met de afstand en wel meestal met een normale verdeling. Een dichtheidskaart die op deze manier wordt gemaakt heeft de hoogste dichtheid bij de waarneming zelf en neemt langzaam af met de afstand. In een dichtheidskaart gemaakt met twee dan wel meer waarnemingen zijn de overgangen in dichtheid daarom ook veel vloeiender. Zeker zo belangrijk is, dat de gebieden met hoge dichtheden beter aansluiten bij de waarneming: er zijn minder rand- en centruminvloeden.
50
Verschil tussen simple-density en kernel-density dichtheidsberekeningen.
51
Bijlage 3: Grenswaarden classificatie van dichtheidskaart naar verspreidingskaart Voor de classificatie is gebruik gemaakt van de volgende grenswaarden: Niet-broedvogels ( waarnemingen per ha) 0: < 0.25 1: 0.25 – 1 2; 1 - 5 3: >=5 Broedvogels (kans op voorkomen) 0: < 0.05 1: 0.05 – 0.2 2; 0.2 – 0.6 3: >= 0.6
52
53
Bijlage 4: Totale lijst prioritaire soorten en bij welk Landschap Agrarisch Natuurbeheer (LAN type 1 t/m 3) ze zijn ingedeeld
Soortgroep Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Bijdrage
ANLB LAN
1a LAN
1b LAN
2a LAN
2b LAN
3
amfibieën heikikker Rana arvalis 3 2 2 1 2 1
amfibieën rugstreeppad Bufo calamita 3 1
1 2 1
amfibieën poelkikker Rana lessonae 3 2
1 2 1
amfibieën knoflookpad Pelobates fuscus 3
3 3 3
amfibieën kamsalamander Triturus cristatus 3 2
1 1 1
amfibieën boomkikker Hyla arborea 3
1 1 bijen knautiabij Andrena hattorfiana 2
1
1
bijen roodrandzandbij Andrena rosae 2
1
2 2
bijen zwarte sachembij Anthophora retusa 3
3
3 bijen gewone langhoornbij Eucera longicornis 3
3
3
bijen Gelderse zandbij Andrena gelriae 3
3
3 bijen koolzwarte zandbij Andrena pilipes 1
2
2
bijen donkere rimpelrug Andrena bimaculata 3
1
1 bijen gebandeerde dwergzandbij Andrena niveata 2
2
2
dagvlinders argusvlinder Lasiommata megera 3 1
1
dagvlinders kleine ijsvogelvlinder Limenitis camilla 2
1 dagvlinders sleedoornpage Thecla betulae 2
3 3
kevers vliegend hert Lucanus cervus 3
1
1 kokerjuffers Limnephilus fuscicornis Limnephilus fuscicornis 1
3
kokerjuffers Limnephilus stigma Limnephilus stigma 1
2 kokerjuffers Oecetis notata Oecetis notata 2
2
kokerjuffers Stenophylax permistus Stenophylax permistus 2
2 kokerjuffers Limnephilus elegans Limnephilus elegans 1
2
kokerjuffers Limnephilus griseus Limnephilus griseus 2
3 kokerjuffers Ceraclea nigronervosa Ceraclea nigronervosa nee
korstmossen Fors rijpmos Physconia distorta nee korstmossen Groene waterstippelkorst Verrucaria denudata nee korstmossen Bruingrijs steenschildmos Parmelia omphalodes nee korstmossen Granietspeldenkussentje Pertusaria corallina nee korstmossen Muurdaalder Diploschistes scruposus nee korstmossen Rivierschotelkorst Rinodina oxydata nee libellen gevlekte witsnuitlibel Leucorrhinia pectoralis 3
2 libellen bosbeekjuffer Calopteryx virgo 2
1
libellen rivierrombout Gomphus flavipes nee mossen Gewoon appelmos Bartramia pomiformis 3
3 mossen Kalkkleimos Tortula lanceola nee
mossen Tonghaarmuts Orthotrichum rogeri 1
2
mossen Wollige bisschopsmuts Racomitrium lanuginosum nee mossen Stergranietmos Hedwigia stellata nee nachtvlinders grote bosbesuil Eurois occulta 1
2 nachtvlinders adusta-uil Mniotype adusta 1
2
nachtvlinders schijn-wolfsmelkwespvlinder Chamaesphecia empiformis 3
1
nachtvlinders gemarmerde wortelboorder Pharmacis fusconebulosa 1
2 paddenstoelen Gedrongen hazeoor Otidea cochleata 2
1
paddenstoelen Eikenweerschijnzwam Pseudoinonotus dryadeus 3
2 paddenstoelen Zemelige brandplekbekerzwam Peziza echinospora 2
2 2
paddenstoelen Geplooide brandplekbekerzwam Peziza atrospora 2
2 2
paddenstoelen Appelgeurrussula Russula torulosa 1
3 paddenstoelen Echt hazeoor Otidea leporina 1
3 2
paddenstoelen Dwergbreeksteeltje Conocybe dumetorum 1
3 3
54
Soortgroep Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Bijdrage
ANLB LAN
1a LAN
1b LAN
2a LAN
2b LAN
3
paddenstoelen Grote harpoenzwam Hohenbuehelia petaloides 1
3 paddenstoelen Roze russula Russula velutipes 1
3
paddenstoelen Armbandgordijnzwam Cortinarius armillatus 1
2 paddenstoelen Witte duifridderzwam Tricholoma columbetta 1
3
paddenstoelen Stinkende wasplaat Camarophyllopsis foetens 2
3 paddenstoelen Glanzende houtskoolzwam Daldinia vernicosa 1
2 2
paddenstoelen Brandplekribbelzwam Faerberia carbonaria 2
1 paddenstoelen Blozende knolvezelkop Inocybe godeyi 1
3 3
paddenstoelen Roze grasknotsje Typhula incarnata 3
3 paddenstoelen Elzenboleet Gyrodon lividus 2
1
paddenstoelen Wratsporig hazenpootje Coprinopsis echinospora 2
3 paddenstoelen Okersteelwasplaat Camarophyllopsis micacea 3
3
paddenstoelen Geschubde stropharia Leratiomyces squamosus 3 3 3
3 3
paddenstoelen Eierzakje Nidularia deformis 2
3 3 paddenstoelen Brandplekspikkelschijfje Ascobolus carbonarius 2
2 2
paddenstoelen Anemonenbekerzwam Dumontinia tuberosa 3
1 paddenstoelen Tengere stekelzwam Phellodon melaleucus 3
2
paddenstoelen Grijze harpoenzwam Hohenbuehelia grisea 1
3 paddenstoelen Blauwzwarte stekelzwam Phellodon niger 3
2
paddenstoelen Purperbruine brandplekbekerzwam Plicaria trachycarpa 2
2 2
paddenstoelen Avondroodstekelzwam Sarcodon joeides 3
2 paddenstoelen Brandplekfranjehoed Psathyrella pennata 2
2 2
paddenstoelen Molenaarssatijnzwam Entoloma prunuloides 2
3 3
paddenstoelen Zijdetolzwam Coltricia cinnamomea 2
2 paddenstoelen Boomgaardstekelkorstzwam Sarcodontia crocea 3
3 3
paddenstoelen Odeurzwam Squamanita odorata 2
3 paddenstoelen Tweekleurige korstzwam Laxitextum bicolor 2
3
paddenstoelen Kleine zalmplaat Clitopilus parilis 1
3 paddenstoelen Brandplekmosklokje Galerina carbonicola 2
2
paddenstoelen Zwartbruine bovist Bovista graveolens 3
3 paddenstoelen Eikenstekelzwam Sarcodon underwoodii 2
2
vaatplanten Drijvende waterweegbree Luronium natans nee vaatplanten Kruipend moerasscherm Apium repens 1
3 vaatplanten Ondergedoken moerasscherm Apium inundatum 2
2
vaatplanten Stinkende kamille Anthemis cotula 2
2 vaatplanten Getande veldsla Valerianella dentata 2
2
vaatplanten Klein glaskroos Elatine hydropiper nee vaatplanten Waterlepeltje Ludwigia palustris 2
1
vaatplanten Bilzekruid Hyoscyamus niger nee vaatplanten Veldkruidkers Lepidium campestre nee
vaatplanten Karwij Carum carvi 2
1 vaatplanten Groot spiegelklokje Legousia speculum-veneris 2
1
vaatplanten Korensla Arnoseris minima 1
2 vaatplanten Dreps Bromus secalinus 1
2
vaatplanten Bergvrouwenmantel Alchemilla monticola 2
2 vaatplanten Karwijselie Selinum carvifolia 1
3
vaatplanten Klein spiegelklokje Legousia hybrida 1
2 vaatplanten Heelbeen Holosteum umbellatum nee
vaatplanten Riempjes Corrigiola litoralis nee vaatplanten Brede raai Galeopsis ladanum 1
2
vaatplanten Akkerboterbloem Ranunculus arvensis 1
3 vaatplanten Handjesereprijs Veronica triphyllos 2
2
vaatplanten Nachtkoekoeksbloem Silene noctiflora 1
3 vaatplanten Akkerogentroost Odontites vernus subsp. vernus 2 1 2
55
Soortgroep Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Bijdrage
ANLB LAN
1a LAN
1b LAN
2a LAN
2b LAN
3
vaatplanten Eironde leeuwenbek Kickxia spuria 1
2 vaatplanten Zandwolfsmelk Euphorbia seguieriana 1
3
vaatplanten Geoorde veldsla Valerianella rimosa 1
3 vaatplanten Besanjelier Silene baccifera 2
1
vaatplanten Overblijvende hardbloem Scleranthus perennis 1
2 vaatplanten Vroege ereprijs Veronica praecox 1
3
vaatplanten Stijve steenraket Erysimum virgatum 1
2 vaatplanten Duitse brem Genista germanica nee
vissen beekdonderpad Cottus rhenanus 2
2 vissen houting Coregonus maraena nee
vissen elrits Phoxinus phoxinus 2
3 vissen zalm Salmo salar nee
vissen rivierdonderpad Cottus gobio 1 2
2 vissen kleine modderkruiper Cobitis taenia 3 2
2
2
vissen zeeprik Petromyzon marinus nee vissen rivierprik Lampetra fluviatilis nee vissen bittervoorn Rhodeus sericeus 3 1
1
1
vissen grote modderkruiper Misgurnus fossilis 3 1
1
1
vissen kwabaal Lota lota nee vissen sneep Chondrostoma nasus nee vissen barbeel Barbus barbus nee vissen beekprik Lampetra planeri 1
1 vogels broed Kemphaan Philomachus pugnax 2 1
vogels broed Grauwe Klauwier Lanius collurio 2
1 1 vogels broed Slobeend Anas clypeata 3 1
vogels broed Scholekster Haematopus ostralegus 2 1 vogels broed Gele Kwikstaart Motacilla flava 2 2 2 2 2 2
vogels broed Tureluur Tringa totanus 3 1
1
1
vogels broed Graspieper Anthus pratensis 2 1 vogels broed Zomertaling Anas querquedula 2 1 vogels broed Watersnip Gallinago gallinago 2 1
1 vogels broed Grutto Limosa limosa 3 1
vogels broed Kwartelkoning Crex crex 3 1 vogels broed Wulp Numenius arquata 3 1 1 1 1
vogels broed Kievit Vanellus vanellus 3 2 2 2 2 2
vogels broed Kneu Linaria cannabina 2 1 1 2 2 1
vogels broed Torenvalk Falco tinnunculus 3 2 1 1 1 1
vogels broed Patrijs Perdix perdix 3
1 1 1 1
vogels broed Spotvogel Hippolais icterina 2
1 1 1
vogels broed Zomertortel Streptopelia turtur 2 2 2 2 1 1
vogels broed Braamsluiper Sylvia curruca 2
1 1 1
vogels broed Witte Kwikstaart Motacilla alba 2 2 2 2 2 2
vogels broed Koekoek Cuculus canorus 2 1 1 1 1 1
vogels broed Ransuil Asio otus 2 1 1 1 1 1
vogels broed Wielewaal Oriolus oriolus 1
2 2 2
vogels broed Tuinfluiter Sylvia borin 2
2 2 2
vogels broed Gierzwaluw Apus apus nee vogels broed Kerkuil Tyto alba 3 1 1 1 1 1
vogels broed Ooievaar Ciconia ciconia 3 2 2 vogels broed Spreeuw Sturnus vulgaris 2 2 2 2 2 2
vogels broed Boerenzwaluw Hirundo rustica 3 2 2 2 2 2
vogels broed Steenuil Athene noctua 3 1 1 1 1 1
vogels broed Grauwe Vliegenvanger Muscicapa striata 2
2 2 2
vogels broed Zwarte Stern Chlidonias niger 2 1
3
56
Soortgroep Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Bijdrage
ANLB LAN
1a LAN
1b LAN
2a LAN
2b LAN
3
vogels broed Buidelmees Remiz pendulinus nee vogels broed Huiszwaluw Delichon urbicum 2 2 2 2 2 2
vogels jaarrond Veldleeuwerik Alauda arvensis 3 1 1 2 2 1
vogels jaarrond Geelgors Emberiza citrinella 3
1 1 1 vogels jaarrond Ringmus Passer montanus 2
2 2 2
vogels jaarrond Ekster Pica pica nee vogels jaarrond Houtduif Columba palumbus 2
2 1 2
vogels jaarrond Huismus Passer domesticus 2
2 2 2
vogels jaarrond Roek Corvus frugilegus 3
1 1 1
vogels jaarrond Grote Lijster Turdus viscivorus 2
1 1 1
vogels winter Grauwe Gors Emberiza calandra 3
1
1
vogels winter Blauwe Kiekendief Circus cyaneus 1 1 1 2 2 1
vogels winter Kleine Zwaan Cygnus bewickii 2 1 vogels winter Goudplevier Pluvialis apricaria 3 1
2
1
vogels winter Kramsvogel Turdus pilaris 3
2 2 1
vogels winter Koperwiek Turdus iliacus 3
2 2 1
vogels winter Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 3 2
2
2
vogels winter Keep Fringilla montifringilla 1
2 1 weekdieren platte schijfhoren Anisus vorticulus 2 2
2
weekdieren wijngaardslak Helix pomatia nee weekdieren kleine karthuizerslak Monacha cartusiana nee weekdieren kleverige poelslak Myxas glutinosa 2 2
1
weekdieren gladde schijfhoren Gyraulus laevis 3 weekdieren schorshorentje Balea perversa nee weekdieren platte zwanenmossel Pseudanodonta complanata nee weekdieren kleine blinkslak Aegopinella pura 3
3
3
weekdieren oever-loofslak Pseudotrichia rubiginosa nee weekdieren Rijn-glasslak Vitrinobrachium breve nee weekdieren Bataafse stroommossel Unio crassus nee zoogdieren Tweekleurige vleermuis Vespertilio murinus nee zoogdieren Hermelijn Mustela erminea 2 1 2 1 2 1
zoogdieren Otter Lutra lutra 2 2
2
2
zoogdieren Bechsteins vleermuis Myotis bechsteinii nee zoogdieren Wezel Mustela nivalis 2 2 2 2 2 2
zoogdieren Bunzing Mustela putorius 2 1 2 1 2 1
zoogdieren Laatvlieger Eptesicus serotinus 2 2 1 2 1 1
zoogdieren Rosse vleermuis Nyctalus noctula 2 1 2 1 2 2
zoogdieren Bosvleermuis Nyctalus leisleri nee