Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

96
Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CCBY | juni 2011 1 Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 Onderzoek onder docenten in het primair onderwijs, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (vervolgmeting 2011) en hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs (nulmeting) naar gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal Heerlen, juni 2011 Hans van Buuren Frederik Van Acker Karel Kreijns Marjan Vermeulen

description

Onderzoek  onder  docenten  in  het  primair  onderwijs,  voorbereidend   middelbaar  beroepsonderwijs,  voortgezet  onderwijs  en  middelbaar   beroepsonderwijs  (vervolgmeting  2011)  en  hoger  beroepsonderwijs  en   wetenschappelijk  onderwijs  (nulmeting)  naar  gebruik,  maken  en  delen  van   digitaal  leermateriaal

Transcript of Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Page 1: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 1

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 Onderzoek onder docenten in het primair onderwijs, voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs (vervolgmeting 2011) en hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs (nulmeting) naar gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal

Heerlen, juni 2011 Hans van Buuren Frederik Van Acker Karel Kreijns Marjan Vermeulen

Page 2: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 2

Inhoud

INHOUD .........................................................................................................................................................................2

CONCLUSIES ...................................................................................................................................................................3

1. INLEIDING ..............................................................................................................................................................7

2. JAARLIJKS ONDERZOEK WIKIWIJS 2011 ..................................................................................................................9

2.1 ONDERZOEKSVRAAG ...................................................................................................................................................9 2.2 METHODE EN STEEKPROEF .........................................................................................................................................10

3. FEITELIJKE ONDERZOEKSBEVINDINGEN OVER HET GEBRUIK, ZOEKEN, MAKEN EN DELEN VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL ........................................................................................................................................................... 12

3.1 OVER HET GEBRUIK VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL .........................................................................................................12 3.2 OVER HET MAKEN (EN BEWERKEN) VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL .....................................................................................23 3.3 OVER HET DELEN VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL ............................................................................................................29

4 DE WEBSITE WIKIWIJS.NL .................................................................................................................................... 32

4.1 BEKENDHEID VAN DE WEBSITE WIKIWIJS.NL ..................................................................................................................32 4.2 GEBRUIK VAN WIKIWIJS ............................................................................................................................................34 4.3 GEVONDEN OP WIKIWIJS.NL WAT MEN ZOCHT? .............................................................................................................35 4.4 ZOEKEN OP WIKIWIJS.NL EN ANDERE PORTALSITES .........................................................................................................36 4.5 IN HOEVERRE SLAAGT MEN IN HET ZOEKEN NAAR DIGITALE LEERMATERIALEN OP DE WEBSITE VAN WIKIWIJS? .............................37 4.6 VOLDEED HET GEZOCHTE AAN DE VERWACHTINGEN? ......................................................................................................38 4.7 WAARDERING VAN DE WEBSITE WIKIWIJS.NL ................................................................................................................39

5. SCHOOLLEIDING & DIGITAAL LEERMATERIAAL .................................................................................................... 40

5.1 VISIE SCHOOLLEIDING ...............................................................................................................................................40 5.2 FACILITERING ..........................................................................................................................................................44 5.3 PROFESSIONALISERING ..............................................................................................................................................45 5.4 ONDERSTEUNING EN WAARDERING .............................................................................................................................50

6. PSYCHOLOGISCHE FACTOREN BIJ HET GEBRUIK, MAKEN EN DELEN VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL .................. 54

6.1 HOUDING TEN OPZICHTE VAN DIGITAAL LEERMATERIAAL ..................................................................................................54 6.2 UITKOMSTVERWACHTINGEN ......................................................................................................................................57 6.3 EIGEN-­‐EFFECTIVITEIT ................................................................................................................................................59 6.4 REDENEN GEBRUIK DIGITAAL LEERMATERIAAL ................................................................................................................59 6.5 MOTIVATIE .............................................................................................................................................................69 6.6 GEPERCIPIEERDE NORM ............................................................................................................................................72 6.7 ERVAREN SOCIALE DRUK OM DIGITAAL LEERMATERIAAL TE MOETEN GEBRUIKEN (2009-­‐2011) ...............................................73

7. WAAROM DELEN DOCENTEN LEERMATERIAAL VIA WIKIWIJS? EEN ONDERZOEK OP BASIS VAN DE SOCIALE UITWISSELINGSTHEORIE .............................................................................................................................................. 74

7.1 INLEIDING ..............................................................................................................................................................74 7.2 METHODE ..............................................................................................................................................................75 7.3 RESULTATEN ...........................................................................................................................................................77 7.4 DISCUSSIE ..............................................................................................................................................................81

BIJLAGEN ...................................................................................................................................................................... 87

Page 3: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 3

Conclusies

Op basis van de onderzoeksbevindingen volgt hierna een overzicht van de belangrijkste conclusies. Bij iedere conclusie is aangegeven wat hiervan de impact is op het programma Wikiwijs 2011-­2013. 1. Bekendheid Wikiwijs op niveau, waardering vormt aandachtspunt Uit het onderzoek blijkt dat 48% van de docenten bekend is met Wikiwijs en dat 41% van de docenten aangeeft Wikiwijs te gebruiken. Gezien de lancering van de proefversie van Wikiwijs eind 2009 en de release van de 1.0-­versie op 1 september 2010 ligt de bekendheid van Wikiwijs (gemeten in januari 2011) in de lijn met de ambities. De gemiddelde waardering van 6.5 (op een schaal van 1-­10) van de 41% docenten die Wikiwijs gebruikt, vormt een aandachtspunt. Vooral waar de waardering betrekking heeft op de hoeveelheid bruikbaar leermateriaal en de kwaliteit ervan. Van de docenten die Wikiwijs gebruiken, geeft 19% aan meestal te vinden, 56% soms te vinden maar 25% nooit te vinden van wat werd gezocht. Hieruit blijkt dat het rendement van de zoekinspanningen van docenten verbeterd moet worden.

Impact op het programma Wikiwijs 2011-­2013 In het programma komt het zwaartepunt te liggen bij het vergroten van de hoeveelheid bruikbaar leermateriaal in Wikiwijs en de vindbaarheid daarvan. Naast kwantiteit wordt ook gelet op (minimale) kwaliteit, onder andere door vanuit de redactie steekproefsgewijs leermateriaal te beoordelen op de kwaliteit van inhoud en metadatering. De inhoudelijke kwaliteit is van belang voor de bruikbaarheid, de kwaliteit van metadatering is van belang voor de vindbaarheid. Wikiwijs werkt zoveel mogelijk samen met het programma ECK2 en omarmt de afspraken die uit dit programma voortkomen ten aanzien van vocabulaires en standaarden. Dit moet de vindbaarheid van leermateriaal sterk verbeteren.

2. Het gebruik van digitaal leermateriaal vertoont een stijgende lijn Het gebruik van digitaal leermateriaal, in verhouding tot alle leermaterialen, in de klas vertoont een stijgende lijn. De stijging is van gemiddeld 22% in 2009 naar 26% in 2011 (zie: tabel 2, p. 12). Naast deze stijging is het ook relevant hoe de frequentie zich ontwikkelt waarmee het digitale materiaal aan leerlingen wordt aangeboden. Wat betreft het meest complexe

ustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten) is sprake van een aanzienlijke stijging van het percentage docenten dat aangeeft mimimaal wekelijks dit digitale materiaal aan te bieden. Ten opzichte van 2009 is het percentage gestegen van 16% naar 45%. Het percentage docenten dat nooit dit complexe digitale leermateriaal aanbiedt, gedaald van 25% naar 7% (figuur 5, p. 16) . Over het gebruik van digitaal leermateriaal geven docenten overwegend aan dat dit materiaal aanvullend is op het gangbare leermateriaal dat voor het onderwijs wordt gebruikt (tabel 10, p. 21)

Impact op het programma Wikiwijs 2011-­2013 De vervolgmeting laat zien dat digitaal leermateriaal een steeds groter aandeel krijgt in het totale aanbod van leermateriaal. Vanuit het programma Wikiwijs is de verwachting dat deze stijging zal doorzetten. Wanneer eenmaal sprake is van het gebruik van digitaal leermateriaal, blijkt uit de vervolgmeting dat dit materiaal vaker tijdens de les wordt ingezet.

Page 4: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 4

Het programma Wikiwijs beschouwt de resultaten uit de vervolgmeting als een bevestiging om een bijdrage te blijven leveren aan het vergroten van het aanbod aan beschikbaar en bruikbaar digitaal leermateriaal. Wikiwijs richt zich daarbij op het ontsluiten van open leermateriaal en het stimuleren van bijdragen van individuele docenten. Daarnaast zet Wikiwijs zich in om docenten de mogelijkheid te bieden open leermateriaal te combineren met gesloten leermateriaal. Dit door de portaal van de benodigde functionaliteit te voorzien en zich te commiteren aan afspraken over standaarden in de educatieve contentketen.

3. Docenten maken zelf digitaal leermateriaal en zijn bereid tot delen Het percentage docenten dat zelf leermateriaal maakt, is gestegen van 40% naar 44%. Het percentage docenten dat leermateriaal bewerkt is vrijwel niet veranderd, van 28% naar 27%. De Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO laat zien dat voor docenten de differentiatiemogelijkheden het belangrijkste motief vormen om zelf digitaal leermateriaal te maken. Opvallend is dat onder docenten, die leermateriaal maken en/of bewerken, de bereidheid om leermateriaal te delen met anderen groot is (78%). Hierbij geldt de nuancering dat in het onderzoek van Wikiwijs geen onderscheid is gemaakt tussen delen met bekenden en delen met iedereen (internet/Wikiwijs). Uit de Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO blijkt dat in het primair onderwijs 24% en in het voortgezet onderwijs 22% van de

andere scholen. Dit bevestigt het belang van de nuancering, omdat 1. het delen van leermateraal via Wikiwijs betrekking heeft op delen

bereidheid tot delen niet hetzelfde is als het in de praktijk ook doen.

Impact op het programma Wikiwijs 2011-­2013 Een belangrijke succesfactor van digitaal leermateriaal is de mogelijkheid om dit materiaal gedifferentieerd en op maat aan te bieden aan de leerlingen. Voor het programma Wikiwijs betekent dit dat het belangrijk is om te bewaken dat het beschikbare materiaal in Wikiwijs voor docenten gemakkelijk en op een open manier te bewerken is. Voor de aandachtsgebieden professionalisering en communicatie is het van belang om te benadrukken dat het delen van leermateriaal meerwaarde heeft voor de docent. Dit is belangrijker dan het benadrukken van de waardering voor de auteur.

andere scholen moeten waar mogelijk worden weggenomen. Hierbij wordt er vanuit het programma Wikiwijs ook aandacht besteed aan de vragen die bestaan bij schoolleiders op

4. De druk om digitaal leermateriaal in te zetten, is beperkt Docenten ervaren weinig sociale druk om digitaal leermateriaal in te zetten. Deze druk zou kunnen ict en/of leermiddelen is een vorm van sociale druk. Onderzoek van Kennisnet (de Vier in Balans Monitor 2010) en van het IP-­VO (De Kwestie 4: Leermiddelenbeleid voor iedere school 2010) laten zien dat in de meeste gevallen een beleidsplan voor ict-­gebruik aanwezig is bij onderwijsinstellingen, maar dat dit beleidsplan lang niet altijd daadwerkelijk wordt gebruikt. Zowel uit de 4-­in-­Balans (p. 45-­51) als uit de Leermiddelenmonitor (p. 20-­24) blijkt niet dat er een een-­op-­een-­relatie bestaat tussen het beleidsplan ict en het leermiddelenbeleid. Er wordt niet bewust aangestuurd op digitaal gebruik van leermateriaal, hoewel leraren en leidinggevenden wel enigszins van mening verschillen op dat punt (zie Leermiddelenmonitor, p. 22). Het onderzoek van Wikiwijs laat verder zien dat 50% van alle docenten aangeeft zelf te bepalen of hij al dan niet digitaal leermateriaal gebruikt in de les. Daarnaast blijkt uit de Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO en de rapporten van IP-­VO dat zowel docenten als leidinggevenden duidelijk aangeven dat de directie en/of schoolleiding beslist over de aanschaf van leermiddelen.

Page 5: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 5

Impact op het programma Wikiwijs 2011-­2013 Uit de vervolgmeting blijkt dat er een afstand bestaat tussen de docent en het beleid van de schoolleiding op het gebied van ict en leermiddelen. Deze afstand lijkt ook te bestaan ten aanzien van de aanschaf van leermiddelen. Aan de andere kant ervaren docenten veel vrijheid om te bepalen hoe ict en leermiddelen worden ingezet in de het onderwijs. Het programma Wikiwijs willen dicht blijven aansluiten op de behoeften van de docent die digitaal leermateriaal inzet in de klas. Daarnaast blijkt uit het onderzoek dat het gebruik van digitaal leermateriaal kan verbeteren door de effectiviteit van beleid voor ict en leermiddelen te verbeteren. Wikiwijs wil hier met schoolleiders graag over in gesprek.

5. Docenten achten zichzelf in staat om digitaal leermateriaal te gebruiken Docenten voelen zichzelf succesvol over het gebruik van digitaal leermateriaal in de klas. Ook oordelen zij in ruime meerderheid positief over de toegevoegde waarde voor zichzelf, de leerling en de school. Belemmeringen die worden aangegeven voor het gebruik van digitaal leermateriaal hebben vooral betrekking op de beschikbare ict-­voorzieningen en de werkdruk. Dit blijkt ook uit de Vier in Balans Monitor 2010 van Kennisnet en de Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO. Impact op het programma Wikiwijs 2011-­2013 De bevindingen uit het onderzoek zijn relevant voor het aandachtsgebied Professionalisering binnen het programma Wikiwijs. Omdat docenten in meerderheid aangeven geen leervragen te hebben ten aanzien van het gebruik van digitaal leermateriaal, is het niet effectief om ze op deze leervragen aan te spreken. Ervaring van Wikiwijs in de praktijk en aanvullende onderzoeken als het usability-­onderzoek maken echter ook duidelijk dat bij docenten wel vragen bestaan over het gebruik van tools als Wikiwijs en het arrangeren van leermateriaal. Vanuit het aandachtsgebied Professionalisering is het van belang om deze vragen als vertrekpunt te nemen.

6. Eigen-­effectiviteit en een positieve houding van docenten zijn een succesfactor De houding (gedefinieerd als een algemeen gevoel van sympathie of antipathie) van docenten ten opzichte van het gebruik van digitaal leermateriaal is een belangrijke voorspeller voor het gebruik van dit materiaal. Een dergelijke voorspeller is -­

Eigen-­ -­verwachting die docenten hebben van het eigen vermogen om een bepaald gedrag (het gebruik van digitaal leermateriaal) te kunnen uitvoeren. Hoe positiever de houding en hoe hoger de verwachting van eigen-­effectiviteit, hoe groter het gebruik van digitaal leermateriaal.

Impact op het programma Wikiwijs 2011-­2013 Uit de vervolgmeting blijkt dat een positieve houding en eigen-­effectiviteit belangrijke voorspellers zijn van het gebruik van digitaal leermateriaal. Voor het programma Wikiwijs betekent dit dat beide voorspellers aangrijpingspunten zijn om het gebruik van digitaal leermateriaal te stimuleren. Initiatieven ter bevordering van een positieve houding ten opzichte van digitaal leermateriaal dragen dus bij aan een toename van het gebruik. Bijvoorbeeld, door middel van campagnes die zijn gebaseerd op de overtuigende communicatie en die de toegevoegde waarde van digitaal leermateriaal in het onderwijs naar voren brengen Eigen-­effectiviteit kan bevorderd worden door docenten te voorzien van vaardigheden en positieve ervaringen met digitale leermaterialen. Het bevorderen van positieve ervaringen kan bijvoorbeeld plaatsvinden in zogeheten professionele leergemeenschappen, immers in dergelijke leergemeenschappen kan de ervaren onderlinge steun groot zijn, is uitwisseling van mogelijkheden gemakkelijk te realiseren en is het gemakkelijk een sociale norm te ontwikkelen dat het gebruik van digitaal leermateriaal heel gewoon is en behoort tot de professionaliteit van de docent. Dit alles dient bij te dragen aan de zelfzekerheid die docenten ervaren met betrekking tot het gebruiken van digitaal leermateriaal.

Page 6: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 6

Page 7: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 7

1. Inleiding

Achtergrond Met Wikiwijs wil de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderwijsinstellingen en docenten stimuleren om de mogelijkheden van ict beter te benutten. De komende jaren moet Wikiwijs zich gaan ontwikkelen tot een plek waarin iedere docent in het hele onderwijsstelsel van basisonderwijs tot universitair onderwijs (open) leermateriaal kan vinden, gebruiken, maken en delen. Stichting Kennisnet en de Open Universiteit hebben van het ministerie de regierol gekregen in het realiseren en uitbouwen van Wikiwijs. Doel van het onderzoek Het deelproject Onderzoek van het programma Wikiwijs gaat na of en in welke mate de volgende doelen behaald worden:

het bevorderen van het gebruik, het maken en het delen van open leermateriaal;; het vergroten van de betrokkenheid van docenten bij de ontwikkeling en het gebruik van (open, digitaal ontsloten of te ontsluiten) leermateriaal;;

het ondersteunen van docenten bij de invulling van het eigen vak door mogelijkheden te bieden meer met de inhoud van hun onderwijs bezig te zijn en zich daarin verder te professionaliseren;;

het vergroten van de kwaliteit van het onderwijs door met behulp van ict flexibilisering en actualisering van het leermateriaal mogelijk te maken.

Onderzoek moet ook zichtbaar maken welke invloed Wikiwijs heeft op het behalen van deze doelen. Inmiddels zijn twee metingen verricht. In de nulmeting die voorafgaand aan de lancering van Wikiwijs op 14 december 2009 is uitgevoerd, is vastgesteld hoe in het primair onderwijs (po), voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo), voortgezet onderwijs (havo/vwo) en middelbaar beroepsonderwijs (mbo) de stand van zaken is in het gebruik, ontwikkelen en delen van digitaal leermateriaal.

Met het gebruik van de term digitaal leermateriaal lijkt de doelstelling van dit onderzoek af te wijken van de doelstelling van het Wikiwijs-­project, waar open leermateriaal centraal staat. Open leermateriaal is bijna per definitie digitaal leermateriaal omdat het via internet ter beschikking wordt gesteld, maar uiteraard is niet al het digitaal beschikbare leermateriaal qua auteursrechten open, vrij te gebruiken Toch is in dit onderzoek ervoor gekozen om in de vraagstelling de term digitaal leermateriaal te blijven gebruiken. Ten eerste wordt zo nauwer aangesloten bij de gebruikte terminologie van andere onderzoeken die zich eveneens op het terrein van digitale leermiddelen en ict in

Leermiddelenmonitor (SLO) en het audiovisuele platform Leraar24 (Ruud de Moor Centrum, Kennisnet, SBL en Teleac). Ten tweede vormt het digitaal zijn van leermateriaal voor docenten een grotere barrière om te gebruiken, te maken en te delen dan eventuele openheid. Het is de vereiste ict die docenten er van weerhoudt digitaal leermateriaal in te zetten.

Onderhavige meting is eind januari 2011 verricht. Omdat het hoger beroepsonderwijs (hbo) en het wetenschappelijk onderwijs (wo) pas in september 2010 bij Wikiwijs werden betrokken, zijn deze docenten nu voor het eerst meegenomen in het onderzoek. Ten aanzien van deze docenten is deze eerste vervolgmeting dus een nulmeting. In dit rapport worden de bevindingen van deze eerste jaarlijkse vervolgmeting uiteengezet. Waar mogelijk worden de bevindingen aangevuld of vergeleken met de bevindingen van de hiervoor genoemde onderzoeken op het terrein van ict (Kennisnet), leerlijnen en methoden (SBO), de Kwesties van het IP-­VO en audiovisuele media (Ruud de Moor Centrum). In het eerstvolgende hoofdstuk (hoofdstuk 2) wordt ingegaan op de onderzoeksvragen en de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd.

Page 8: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 8

In het daaropvolgende hoofdstuk 3 zijn een aantal feitelijke bevindingen opgenomen over gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal zoals dat een half jaar na de officiële openstelling van Wikiwijs voor docenten uit alle onderwijsgeledingen is gerealiseerd. Waar mogelijk worden trends hierin beschreven die we op basis van de nulmeting kunnen signaleren. In hoofdstuk 4 gaan we anno januari 2011 in op bekendheid, gebruik en waardering van Wikiwijs bij de Nederlandse docenten. Ook een eerste blik op de waardering van Wikiwijs vindt hierin zijn plaats. In hoofdstuk 5 wordt beschreven wat de visie is van schoolleiding en in hoeverre deze visie wordt uitgedragen. Visie en beleid worden beschouwd als factoren die het ict-­gebruik en daarmee het gebruik van digitaal leermateriaal krachtig kunnen beïnvloeden. Hoofdstuk 6 beschrijft een aantal een aantal psychologische factoren die aangeven wat docenten ertoe brengt om digitaal leermateriaal te gebruiken, te maken en te delen. Deze factoren worden in hoofdstuk 7 over het delen van digitaal leermateriaal op theoretische gronden modelmatig met elkaar in verband gebracht. Dit laatste hoofdstuk verschaft op deze wijze theoretisch evidente gronden aanrakingspunten voor het opstellen van een beleid om het delen van digitaal leermateriaal te bevorderen. Maar ook leert het Wikiwijs waar op in te zetten om de doelstellingen van het project te verwezenlijken.

Page 9: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 9

2. Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

2.1 Onderzoeksvraag De probleemstelling die geldt voor het Wikiwijs-­project is tamelijk divers en vereist een stapsgewijze uitwerking. De doelen zoals die door het ministerie zijn gesteld, beogen in de eerste plaats het verruimen van de mogelijkheden voor docenten om op een breed toegankelijke en vrije manier aan flexibel en actueel leermateriaal te komen. Daartoe is het nodig dat zoveel mogelijk, zo niet alle docenten zich kennis en vaardigheden eigen maken in het zoeken, bewerken en zelf maken van leermaterialen en deze te delen met anderen. Hiervoor is de inzet van ict vereist. Kennis en vaardigheden op het terrein van ict en het zoeken, maken en delen van leermateriaal is dus een allereerste stap. Wikiwijs gaat na in hoeverre deze kennis en vaardigheden zich bij docenten ontwikkelen. Niet alles op dit terrein hoeft door Wikiwijs te worden onderzocht. Op het terrein van inzet en verspreiding van ict-­kennis en vaardigheden kunnen we grotendeels aansluiten bij de jaarlijkse onderzoeken van Kennisnet onder po-­, vo-­ en mbo-­docenten (Vier in Balans Monitor). Met het Wikiwijs-­onderzoek kunnen we ons daarom concentreren op het uitgebreide scala aan aspecten rondom de inzet en verspreiding van digitaal leermateriaal: hoe is de actuele stand van zaken in het Nederlandse onderwijs en zijn er bevorderende of belemmerende factoren aan te wijzen die deze inzet en verspreiding beïnvloeden? Waar moet Wikiwijs op focussen? Waar moet het beleid zich op richten? Het zijn met name deze punten die in de nulmeting en in de vervolgmeting onder de loep zijn genomen. Voor de bespreking van de vervolgstappen kunnen we te rade gaan bij het onderzoeksprogramma van Leraar24. Voor hun onderzoekslijn waarin ze de effecten van hun audiovisuele producten en diensten jaarlijks onder grote groepen po-­, vo-­ en mbo-­docenten bepalen en volgen, is een model met dominostenen-­effect ontwikkeld. Dat model gaat ervan uit dat de werking van een programma als dat van Leraar24 en dus ook van Wikiwijs in opeenvolgende fasen verloopt, waarbij elke voorgaande fase tenminste in enigerlei opzicht voorwaardelijk is voor de daaropvolgende fase. De vijf fasen zijn: 1. Naamsbekendheid. Wil Leraar24 en dus ook Wikiwijs -­ effect hebben op het gedrag van docenten, dan is een eerste voorwaarde dat de naamsbekendheid zodanig is dat ook een behoorlijk percentage van de docenten weet dat zij daarvan gebruik kunnen maken.

2. Gebruik. De volgende logische stap (of dominosteen) is dan logischerwijs of naamsbekendheid ook leidt tot bezoek en positieve waardering van de website, i.c. Leraar24.nl en Wikiwijs.nl. Vervolgens kan onderzocht worden welke delen het meest bekeken worden of het meest worden opgevraagd.

3. Professionalisering. Zowel Leraar24 als Wikiwijs hebben als hoger doel de professionalisering van docenten. De aanname is dat door gebruik van, en reflectie over het audiovisuele materiaal respectievelijk het niet klakkeloos volgen van een lesmethode maar door eigen overdenking komen tot flexibel en actueel leermateriaal de docenten zichzelf aanzetten tot professionaliseringsgedrag zoals zich verder in het onderwerp

tevens gepaard gaan met gemeenschapsvorming waartoe Leraar24 en Wikiwijs mogelijkheden bieden. Feitelijk kan men de gemeenschapsvorming opvatten als één van de mogelijke professionaliseringsactiviteiten. Omdat materialen en aanpakken zeer divers zijn, is het lastig om te zeggen dat Leraar24 respectievelijk Wikiwijs tot een bepaald percentage toename van professionalisering leidt. Het gaat er altijd om, om bij specifieke delen te kijken wat de effecten zijn.

4. Inwerking op het onderwijs. Vervolgens is het noodzakelijk dat de nieuw verworven kennis en vaardigheden ook daadwerkelijk tot uitdrukking worden gebracht in de dagelijkse onderwijspraktijk.

Page 10: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 10

5. Inwerking op het leerproces. Ten slotte zullen de veranderingen in het onderwijs effect moeten sorteren op het leren van de leerlingen. Dit effect behelst een verbetering van het leerproces, waarbij zowel efficiëntie als effectiviteit in het geding is.

De onderscheiden fasen lopen vloeiend in elkaar over. Men kan ze niet opvatten als strikt onderscheiden stappen die in hun geheel gerealiseerd moeten zijn vooraleer de volgende stap gezet kan worden. Echter wat Leraar24 betreft is een enkele keer een video bekijken nog geen bewijs van betekenisvol gebruik van Leraar24. Evenmin kan de inzet van een enkele presentatie op het digibord gezien worden als een betekenisvolle stap in het professionaliseringsproces. Deze stappenreeks maakt onderzoek rondom Wikiwijs uiterst complex. In feite beperkt Wikiwijs zich in de nulmeting van december 2009 als in de eerste vervolgmeting van januari 2011 zich tot de stappen 1 en 2: naamsbekendheid en gebruik. Deze stappen zullen ook in de komende vervolgmetingen tot 2013 nog ruime aandacht moeten krijgen. Wikiwijs bestaat nog niet zo lang

professionalisering vereist ook separaat, meer kwalitatief gericht onderzoek dat in de komende twee jaren haar beslag moet krijgen zodra de naamsbekendheid en het gebruik een voldoende hoog niveau hebben. Op dit domein kan ook nauw aangesloten worden bij het onderzoeksprogramma van Leraar24 dat eveneens met dit weerbarstig te noemen onderzoekprobleem kampt. Naar de doorwerking in het onderwijs en de effecten op de leerling/student zal in het Wikiwijs-­programma geen systematisch onderzoek worden verricht. De centrale vraag in dit onderzoek is dan ook wat de stand van zaken is rond het gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal en hoe waardevol docenten de inbreng van Wikiwijs daarin vinden. De waardering zal immers bepalend zijn voor de mate waarin docenten van Wikiwijs gebruik (blijven) maken. Daarnaast wordt gekeken in hoeverre het gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal beïnvloed worden door psychologische en beleidsmatige factoren. Zaken waarmee de ontwikkelaars van Wikiwijs, maar ook beleidsmakers rekening kunnen houden.

2.2 Methode en steekproef Respondenten Net zoals bij de nulmeting is bij deze jaarlijkse vervolgmeting aan TNS NIPO gevraagd een vragenlijst voor te leggen aan docenten uit haar bestand. Als bijzonderheid is gevraagd vooral docenten in het onderzoek te betrekken die hebben deelgenomen aan de nulmeting. In de volgende tabel zijn naar schooltype het aantal respondenten in 2011 en in 2009 vermeld, alsmede het aantal dat aan beide metingen heeft deelgenomen. Docenten uit het hbo en wo zijn nu voor het eerst betrokken in het onderzoek. Voor hen is deze meting te beschouwen als een nulmeting. In de tabel is het aantal docenten in Nederland weergegeven naar schooltypen (anno 2008). Deze cijfers zijn opgenomen opdat de lezer zich een beeld kan vormen van de representativiteit van de steekproef ten aanzien van schooltype en ter bepaling van de impact van bevindingen. In de vervolgmeting is vmbo en havo/vwo (samen 35%) in aantallen bevraagde docenten enigszins oververtegenwoordigd en wo (5%) enigszins ondervertegenwoordigd in vergelijking met de percentages in de populatie.

Page 11: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 11

_______________________________________________________________________ 1 Overzicht respondenten vervolgmeting en nulmeting naar schooltype _______________________________________________________________________

School type

respondenten

2011

verdeling

respondenten 2009

overlap

2009-­2011

populatie 20081

verdeling

po 629 40% 742 364 133.700 41%

vmbo 253 16% 292 146 86.200 27%

havo/vwo 290 18% 209 172

mbo 167 11% 139 82 38.300 12%

hbo 109 7% -­ -­ 28.600 9%

wo 72 5% -­ -­ 37.700 11%

totaal 1520 100% 1382 764 324.500 100%

1) Aantal docenten in Nederland. Bron populatiegegevens: OCW, kerncijfers 2005-­2009

Vragenlijst In bijlage 1 is de aan docenten voorgelegde vragenlijst opgenomen. Omdat het een panelonderzoek betreft en daarmee mogelijk is om verschuivingen binnen een groep te bepalen en zo voortgang of achteruitgang vast te stellen, zijn een aantal vragen over gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal gelijk gehouden aan die van de nulmeting. Ook vragen die benodigd zijn om het Geïntegreerd Model voor Gedragsvoorspelling van Fishbein (2000) (zie ook de nulmeting) te toetsen, zijn opnieuw opgenomen. Aan de vragenlijst van 2011 zijn wel een aantal nieuwe vragen toegevoegd. Een groep variabelen is vertaald naar vragen over factoren die het deelgedrag van docenten kunnen beïnvloeden. Deze vragen komen voort uit de sociale ruiltheorie van Homans (1958). We moeten hierbij denken aan variabelen als kosten die docenten moeten maken (het verwerven van ict-­kennis en de vaardigheid om te maken en te delen, ontwikkelingstijd) en baten (reputatie, altruïsme), gevoel van wederkerigheid

s zijn variabelen opgenomen uit de motivatietheorie van Ryan en Deci (2000) (zelfbepalingstheorie: gevoel van competentie, gevoel

Dit is gedaan in het kader van de samenwerking met de onderzoekers van Leraar24 om de drijfveren om digitaal leermateriaal te gebruiken, te maken en te delen, nader te onderzoeken en in een model te toetsen, Omdat de lijst van variabelen en daarmee samenhangend de te stellen vragen niet zomaar uitgebreid kan worden, is een aantal vragen die wel in de nulmeting waren opgenomen uit het vragenbestand verwijderd. Dit zijn met name vragen over de professionaliseringsbehoeften van docenten en vragen die betrekking hebben op enkele psychologische factoren zoals angst voor ict. Bij deze variabelen gaan we ervan uit gaan dat ze over een relatief korte periode toch een min of meer stabiel karakter hebben bij de respondenten. Voor de modeltoetsing kunnen deze variabelen derhalve blijvend meegenomen worden.

Page 12: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 12

3. Feitelijke onderzoeksbevindingen over het gebruik, zoeken, maken en delen van digitaal leermateriaal

3.1 Over het gebruik van digitaal leermateriaal

3.1.1 Huidig en verwacht gebruik van digitaal leermateriaal Schatte men in 2009 bij de lancering van Wikiwijs het gemiddeld gebruik van digitaal leermateriaal ten opzichte van het totale aanbod aan leermaterialen (digitaal en papier) nog op gemiddeld 22%, begin 2011 is dat gestegen naar 26%. Het mbo blijft in het primair en voortgezet onderwijs koploper met 36% (2009: 34%) en vo met 23% (2009: 19%) achterblijver. In het hoger onderwijs is het gebruik van digitaal leermateriaal overigens het hoogst met respectievelijk 39% voor het hbo en 35% voor het wo (zie tabel 1). Dit betekent tegelijkertijd dat papieren leermiddelen nog steeds het meest gebruikt worden.

2 Actuele omvang van gebruik van digitaal leermateriaal ten opzichte van alle leermaterialen 2009 2011

naar schooltype

Gebruik van digitaal

leermateriaal

Gemiddeld %

2009

Gemiddeld %

2011

Schooltype

po 20 23

vmbo 21 23

havo/vwo 19 22

mbo 34 36

hbo -­ 39

wo -­ 35

totale groep 22 26

________________________________________________________________________________ Deze trend in gemiddelde percentages vinden we ook terug in het onderzoek van Kennisnet (Vier in Balans Monitor 2010, onder 650 docenten in het po, vo en mbo) en van SLO (Leermiddelenmonitor 10/11, onder 3000 docenten po, so, vo en vso), hoewel de gevonden gemiddelde percentages enkele procentpunten kunnen afwijken. Zo vindt de Vier in Balans Monitor 2010 voor het aandeel digitaal leermateriaal een gemiddeld percentage van 14% voor het po, 16% voor het vo en 40% voor het mbo (Vier in Balans Monitor 2010, p. 62). Daarentegen constateert de Leermiddelenmonitor bij docenten po een gemiddeld percentage van 23% en voor docenten vo 26% (SLO Leermiddelenmonitor 10/11, 2011, p. 9). De stijging van het aandeel digitaal leermateriaal ten opzichte van het gehele aanbod aan leermateriaal is echter minimaal te noemen, ondanks de groei van het aantal docenten die

s Monitor en IP-­VO (rapport de kwestie 4: Leermiddelenbeleid) constateren dat scholen op dit moment vooral investeren in snellere internetverbindingen en aanschaf van digitale schoolborden. Vrijwel alle scholen hebben de afgelopen drie jaar digitale schoolborden aangeschaft.

Page 13: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 13

In het po is het percentage scholen dat de beschikking heeft over ten minste één digitaal schoolbord gestegen van 10% in 207 naar 90% in 2010, in het vo van 40% in 207 naar 94% in 2010 en in het mbo van 40% in 2008 naar 78% in 2010 (Vier in Balans Monitor 2010, p. 71). Wat betreft computers beschikken scholen thans over een computer voor elke 4 à 5 leerlingen. Ook komt het vaker voor dat leerlingen hun eigen laptop mee naar school nemen (19% in het po, 55% in het vo en 91% in het mbo) (Vier in Balans Monitor 2010, p. 68). Die geringe stijging van het aandeel digitaal leermateriaal is een bevinding die eveneens in de Vier in Balans Monitor (2010, p. 61) en in de Leermiddelenmonitor (2011, p. 9) is geconstateerd. Toch verwachten docenten nog steeds dat het aandeel digitale leermiddelen in de toekomst zal stijgen. Naar deze verwachting is in het Wikiwijs-­onderzoek niet meer gevraagd. Toch kunnen we antwoord geven op deze vraag, omdat de onderzoekers van de Vier in Balans Monitor en van de Leermiddelenmonitor deze vraag wel aan docenten hebben gesteld. Volgens de Vier in Balans Monitor verwachten docenten in het po en vo een verdubbeling en gaan ze ervan uit dat over drie jaar ruim een derde van de leermaterialen digitaal zal zijn. In het mbo verwacht men dat over drie jaar de helft van het leermateriaal in digitale vorm beschikbaar zal zijn (Vier in Balans Monitor, 2010, p. 61). Deze verwachting is ook geconstateerd in de Leermiddelenmonitor 10/11 (2011, p. 9) In de Leermiddelenmonitor geven docenten aan dat om deze verwachte stijging haalbaar te maken er een betere ict-­infrastructuur moeten komen en meer tijd om eigen leermiddelen te kunnen vinden of ontwikkelen. Het management blijkt de ict-­infrastructuur ook van belang te vinden, maar noemt ook bijscholing als belangrijke mogelijkheid om de groei van het gebruik van digitale leermiddelen te realiseren. De Vier in Balans Monitor 2010 haalt een onderzoek aan van de VO-­raad (Ebbers en Ekens, 2010) waarin de voorwaarden voor toename worden toegelicht: voldoende computers, een feilloos en snel internet, eenvoudige inlogprocedures, betrouwbare stroomvoorziening en goede ict-­vaardigheden van docenten. Bij het onderzoek van de VO-­raad bleek echter van de onderzochte scholen geen enkele school aan deze voorwaarden te voldoen. Dat men niet altijd tevreden is over de omstandigheden op de werkplek, komt ook naar voren in de vervolgmeting. Op de stelling in hoeverre men de omstandigheden op school als belemmerend of als bevorderend ervaart voor het inzetten van digitaal leermateriaal in de lessen, geven drie op de tien docenten (29%) aan dat de omstandigheden op hun school belemmerend zijn voor het gebruik van digitale leermaterialen. Het merendeel (56%) vindt de omstandigheden evenwel bevorderend voor het gebruik. Po-­ en wo-­docenten vinden vaker dan gemiddeld de omstandigheden bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen (respectievelijk 63% en 68%). Vmbo-­docenten zijn minder positief: 34% vindt de omstandigheden zelfs belemmerend (zie figuur 3).

Page 14: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 14

3 Stelling met betrekking tot de omstandigheden op school voor gebruik digitaal leermateriaal in de

lessen (alle ondervraagden, n = 1520)

56

52

68

15

17

18

17

16

15

29

30

27

46*

63*

58

49*

13*

17*

37*

24*

34*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen neutraal belemmerend voor het gebruik van digitale leermaterialen

4,6

4,9*

4,3*

4,5

4,2*

4,8

5,0*

Bron: TNS NIPO, 2011 ____________________________________________________________________ Op de vraag in hoeverre men zich succesvol acht digitaal leermateriaal in de lessen te gebruiken, geven acht op de tien docenten aan zich succesvol te voelen in het uitvoeren van de activiteit, 8% geeft aan slecht in staat te zijn deze activiteit succesvol uit te voeren. Wo-­docenten scoren gemiddeld iets hoger (90%) en voelen zich dus vaker dan gemiddeld succesvol om deze activiteit uit te voeren (zie figuur 4). We kunnen dus concluderen dat een tekort aan bevorderende omstandigheden op de werkplek geen belemmering behoeft te zijn voor docenten om digitaal leermateriaal te gebruiken.

Page 15: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 15

4 Stelling met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen (alle ondervraagden, n = 1520)

81

81

80

82

86

90

11

11

11

10

11

7

7

8

9

8

10

7

6

3

80

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

voel ik mij succesvol deze activiteit uit te voeren neutraal ben ik slecht in staat deze activiteit succesvol uit te voeren

Met betrekking tot het gebruik van digitaal lesmateriaal in mijn les..

5,6

5,6

5,7

5,6

5,7

5,9

6,0*

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 16: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 16

3.1.2 Hoe vaak biedt men leerlingen en studenten digitale leermaterialen aan Mocht het aandeel digitaal leermateriaal in het geheel van leermaterialen nog betrekkelijk laag zijn in vergelijking met de mogelijkheden, dat wil niet zeggen dat docenten geen ervaring hebben in het hanteren van digitaal leermateriaal in hun onderwijs. We hebben al gezien dat docenten zich redelijk succesvol achten om digitaal leermateriaal te gebruiken in de lessen. In de volgende figuur 5 is aangegeven hoe vaak docenten complex digitaal leermateriaal met

in hun onderwijs aanbieden. Uit deze figuur blijkt sinds 2009 een significante toename in de frequentie waarin docenten dit soort materiaal aanbieden. Eind 2009 bood 16% van de docenten hier enkele keren per week tot enkele keren per dag het materiaal aan, begin 2011 is dat aandeel bijna verdrievoudigd (45%). Opmerkelijk is ook de teruggang in het percentage docenten dat in 2009 nog aangaf nooit gebruik te maken van dergelijk leermateriaal. Dat percentage is ruim een jaar later gezakt van 25% naar 7%.

illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten. Totaal ondervraagden 2009 (n = 1382) 2011 (n=1520))

12

11

3*16*

29*

13*

15*

23*

5*

12*

20*

9*

7*

25*

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

2009 2010**

nooitenkele keren per jaarenkele keren per half jaarenkele keren per kwartaalenkele keren per maandenkele keren per weekenkele keren per dag

%

Leerlingen digitale leermaterialen aanbieden met foto's, illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten

** gebaseerd op de resultaten van po, vmbo, havo/vwo en mbo

Bron: TNS NIPO, 2011

-­2011 per

beide schooltypen van 25% in 2009 naar 5% in 2011) en in havo/vwo het geringst (van 26% in 2009 naar 9% in 2011). De toename van dagelijks gebruik van dit type geïllustreerd digitaal leermateriaal is het sterkst toegenomen binnen het po (zie figuur 6). In de vervolgmeting is het gebruik van rijkelijk geïllustreerd digitaal leermateriaal in het hoger onderwijs voor het eerst meegenomen. docenten en in het wo door 6% van de docenten genoemd.

Page 17: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 17

Maken we onderscheid in e.d. en materialen met voornamelijk tekst, dan valt uit de volgende figuur op te maken dat vanaf mbo en hoger vaker digitaal ontsloten leermaterialen worden gebruikt die voornamelijk uit tekst bestaan. In het vmbo en havo/vmbo ontloopt het elkaar niet veel, maar in het po wordt

en geluidsfragmenten dan van louter tekstueel digitaal leermateriaal (zie figuur 7).

7 Vergelijking in aanbod van rijkelijk geïllustreerd digitaal leermateriaal met voornamelijk tekstueel digitaal leermateriaal over alle schooltypen, 2011 (Totaal ondervraagden n=1520)

15 13 21 16 15 13 12 11 8 11 7 141 3

29 26

38

2720 24 21 24 26

2925

29

19 21

2322

19

2228 24 27 21 31 26

2119

1929

1113

7

10 15 15 10 1516 17

1616

18

17

5 62

4 6 96 6

9 10

66

158

10 98

89 8

15 146 2

1311

2118

7 10 513 7 8 9 9 5 5 12 5 6 4

0102030405060708090100

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

geïllustreerd

digitaal

tekstueel

digitaal

totaalondervraagden

po vmbo havo/vwo mbo hbo wo

nooit

enkele kerenper jaarenkele kerenper half jaarenkele kerenper kwartaalenkele kerenper maandenkele kerenper weekenkele kerenper dag

%

Bron: TNS NIPO, 2011 _______________________________________________________________________

3.1.3 Waar vindt men digitale leermaterialen? De plaats waar men digitaal leermateriaal zoekt, is sinds 2009 nauwelijks veranderd. Digitale leermaterialen worden nog steeds het meest gevonden door op internet te zoeken. Het overgrote deel (85%) van de docenten geeft aan zijn digitale leermaterialen over het algemeen via het internet (geen specifieke website) te vinden. In vergelijking met 2009 is dat een toename van 7 procentpunt. De nieuwkomer Wikiwijs wordt door een op de vijf docenten gebruikt (21%). Dit percentage behoeft wel enige duiding. Volgens het bekendheidscijfer van Wikiwijs (zie hoofdstuk 4) kent en gebruikt haast 50% van de docenten de Wikiwijsportal. Navraag leert dat dit cijfer gelezen moet worden als 50% kent Wikiwijs en heeft het gebruikt om materiaal te zoeken, maken of delen. Dit duidt erop dat de percentages in onderstaande tabel gelezen moeten worden als: ik zoek op die plaats en ik vind ook datgene wat ik zocht. Ik ben dus een echte gebruiker.

Page 18: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 18

___________________________________________________________________________________

8 Vindplaats van digitale leermaterialen (Meerdere antwoorden mogelijk) ___________________________________________________________________________________

Wilt u aangeven op welke wijze u aan digitale leermaterialen komt? 2009 2011

Door op internet te gaan zoeken 78% 85%

Door onderwijskundige websites te bezoeken (bijv. Kennisnet of Digischool) 64% 61%

De digitale leermaterialen worden bij het lesboek geleverd 59% 61%

54% 57%

Door digitale videobanken te raadplegen (bijv. van Teleac/NOT, Leraar24) 46% 48%

Door deze zelf te maken 37% 44%

Door bestaande digitale leermaterialen te bewerken 27% 26%

Via Wikiwijs -­ 21%

Diversen 3% 3%

Totaal (N) 1382 1520

In de volgende tabel zijn de resultaten per schooltype weergegeven. In het po wordt vaker dan gemiddeld gebruik gemaakt van onderwijskundige websites, leermateriaal bij het lesboek,

en digitale videobanken om aan digitaal lesmateriaal te komen. Men geeft in het po minder vaak dan gemiddeld aan zelf digitaal leermateriaal te maken of bestaande leermaterialen te bewerken. Met name binnen het hbo en wo wordt vaker aangegeven digitale leermaterialen zelf te maken. Deze docenten zoeken minder vaak dan gemiddeld op onderwijskundige websites en krijgen minder vaak hun digitale leermaterialen bij het lesboek. In het mbo, hbo en wo wordt vergeleken met het gemiddelde in mindere mate videobanken geraadpleegd (respectievelijk 24%, 25% en 21%). Docenten werkzaam binnen het mbo, hbo en havo/vwo geven vaker dan gemiddeld aan bestaande digitale leermaterialen te bewerken (respectievelijk 34%, 38% en 32%) . De website Wikiwijs wordt in het vmbo vaker dan gemiddeld geraadpleegd (30%) en in het hbo en wo beduidend minder vaak (respectievelijk 10% en 1%). Bij het laatste moet aangetekend worden dat het websitegedeelte voor het hbo en wo pas sinds 1 september 2010 van start is gegaan.

Page 19: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 19

9 Vindplaats van digitale leermaterialen naar schooltype

2011 schooltype totaal

ondervraagden

(n=1.486)

po

(n=600)

vmbo

(n=239)

havo/ vwo (n=274)

mbo

(n=161)

hbo

(n=104)

wo

(n=70)

% % % % % % % door op internet te gaan zoeken

85 87 89 86 80* 84 73*

door onderwijskundige websites te bezoeken

61 83* 63 55* 38* 26* 9*

de digitale leermiddelen worden bij het lesboek geleverd

61 65* 65 69* 55 45* 30*

via collega's 57 66* 54 53 50 44* 54 door digitale videobanken te raadplegen

48 68* 42 39* 24* 25* 21*

door deze zelf te maken 44 30* 51* 52* 53* 63* 71* door bestaande digitale leermaterialen te bewerken

26 17* 28 32* 34* 38* 30

via Wikiwijs 21 23 30* 21 22 10* 1* diversen 3 4 2 3 4 4 1

In de Vier in Balans Monitor 2010 van Kennisnet is eenzelfde tendens waarneembaar, hoewel ook hier de percentages niet exact gelijk oplopen. Uit deze monitor blijkt dat docenten uit het po, vo en mbo meerdere bronnen benutten voor het verkrijgen van digitaal leermateriaal. Vier in Balans Monitor constateert dat het meest gezocht wordt op internet (van 62% in 2009 naar 68% in 2010), gevolgd door gebruik van ict-­materiaal dat bij lesboeken wordt meegeleverd (van

naar 47% in 2010), via Kennisnet (van 33% naar 38% in 2010) en door zelf te ontwikkelen of te maken (van 44% in 2009 naar 48% in 2010). In de Kennisnetmonitor is Wikiwijs niet als een bron van herkomst van digitaal materiaal genoemd. In overeenstemming met de toename vanaf 2009 in het gebruik van digitaal leermateriaal (met

, illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten) onder po-­docenten zien we ook een toename in manieren waarop men het digitaal leermateriaal verzamelt. Men zoekt meer op internet (van 80% naar 87% in 2011), bezoekt vaker onderwijskundige websites (van 73% naar 83%), geeft vaker aan dat het materiaal bij het lesboek wordt geleverd (van 56% naar 65%),

(van 58% naar 68%). Daartegenover staat dat docenten minder bestaande digitale leermaterialen bewerken (van 24% naar 17%) of zelf maken (van 32 naar 30%). Bijna een kwart van de po-­docenten verkrijgt het digitale leermateriaal via Wikiwijs (23%). In het vmbo wordt sinds 2009 meer gebruik gemaakt van internet om digitaal leermateriaal te vinden. Drie op de tien vmbo-­docenten verkrijgen het digitaal lesmateriaal via Wikiwijs. In vergelijking met 2009 komen havo/vwo-­docenten tegenwoordig vaker aan hun digitale leermaterialen door op internet te gaan zoeken, via het lesboek en videobanken. Een op de vijf havo/vwo-­docenten komt via Wikiwijs aan digitaal leermateriaal (21%). Binnen het mbo zien we geen significante verschillen ten opzichte van 2009. Een op de vijf docenten verkrijgt zijn digitaal leermateriaal via Wikiwijs (22%).

Page 20: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 20

3.1.4 Over de inzetbaarheid van digitaal leermateriaal in de lessen De digitale leermaterialen worden door een meerderheid van de docenten gezien als extra oefenmateriaal en extra leerstof naast het gebruikelijke oefen-­/leermateriaal (respectievelijk 78% en 75%). Het digitaal leermateriaal vervangt het papieren materiaal deels vindt de helft van de docenten (54%). Daarnaast geeft de helft van de docenten aan dat digitaal leermateriaal in het Nederlands beschikbaar (54%) en makkelijk vindbaar is (53%). Deze bevindingen zijn ook te constateren in de Leermiddelenmonitor 10/11 van SLO. Toch vindt een aantal docenten dat het niet zonder aanpassingen inzetbaar is in lessen (42%) en dat het niet makkelijk te bewerken is (38%). Drie kwart is het niet eens met de stelling dat het digitale leermateriaal het papieren materiaal volledig vervangt (73%).

10 Stellingen met betrekking tot digitaal leermateriaal (Totaal ondervraagden n = 1520)

78

54

54

53

34

28

11

15

18

25

26

24

24

34

17

7

8

21

20

23

42

38

75

73

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

zijn extra oefenmaterialen naast het gebruikelijkeoefenmateriaal

zijn extra leerstof naast het gebruikelijkeleermateriaal

vervangen het papieren leermateriaal gedeeltelijk

zijn meestal in het Nederlands beschikbaar

zijn gemakkelijk vindbaar

zijn zonder aanpassingen inzetbaar in mijn lessen

zijn gemakkelijk te bewerken

vervangen het papieren leermateriaal volledig

%

(helemaal) mee eens neutraal (helemaal) mee oneens

De digitale leermaterialen...

Bron: TNS NIPO 2011 ____________________________________________________________________________ Ten opzichte van 2009 zien we dat docenten het steeds vaker eens zijn geworden met de genoemde stellingen (zie de volgende figuur). Men is dus iets vaker van mening dat het digitale leermateriaal extra kan worden ingezet naast het gebruikelijke oefen-­ en leermateriaal. Daarnaast geeft men vaker aan dat de materialen in het Nederlands beschikbaar zijn en dat ze makkelijker vindbaar zijn. Iets vaker vindt men dat het digitale leermateriaal zonder aanpassingen inzetbaar is in lessen en gemakkelijk te bewerken is.

Page 21: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 21

11 Stelling met betrekking tot digitaal leermateriaal -­totaal ondervraagden 2009-­2011 (Totaal ondervraagden 2009 (n = 1382) -­ 2011 (n=1520))

2,6

4,4

2,7

4,5

5,1*

5*

4,4*

3,6*

3,7*

4,3*

5,3*

5,3*

4,7*

3,8*

4*

4,6*

1 2 3 4 5 6 7

vervangen het papieren leermateriaal volledig

zijn gemakkelijk te bewerken

zijn zonder aanpassingen inzetbaar in mijn lessen

vervangen het papieren leermateriaal gedeeltelijk

zijn gemakkelijk vindbaar

zijn meestal in het Nederlands beschikbaar

zijn extra leerstof naast het gebruikelijkeleermateriaal

zijn extra oefenmaterialen naast het gebruikelijkeoefenmateriaal

20102009

De digitale leermaterialen...

helemaal mee oneens

helemaal mee eens

Bron: TNS NIPO 2011 _______________________________________________________________________________ In vergelijking met 2009 wordt binnen het po gemiddeld hoger gescoord op de stelling dat digitale leermaterialen makkelijk vindbaar zijn, dat ze zonder aanpassingen inzetbaar zijn, dat ze meestal in het Nederlands beschikbaar zijn en dat ze extra leerstof zijn naast het gebruikelijke leermateriaal. Binnen het vmbo vinden docenten in vergelijking met 2009 vaker dat de digitale leermaterialen makkelijk vindbaar en bewerkbaar zijn en dat ze extra leerstof en oefenmaterialen zijn naast het gebruikelijke oefen-­/leermateriaal. Havo/vwo docenten vinden ook vaker dan voorheen dat de digitale leermaterialen gemakkelijk vindbaar en bewerkbaar zijn, dat ze zonder aanpassingen inzetbaar zijn en dat ze extra leerstof en oefenmaterialen zijn naast het gebruikelijke oefen-­/leermateriaal. Binnen het mbo geven docenten vaker dan in 2009 aan dat de digitale leermaterialen gemakkelijk vindbaar en bewerkbaar zijn, dat ze zonder aanpassingen inzetbaar zijn, dat ze meestal in het Nederlands beschikbaar zijn en dat ze het papieren leermateriaal volledig vervangen. Docenten in het hbo en het wo antwoorden in 2010 op alle stellingen betrekkelijk minder positief dan de docenten in de andere schooltypen.

Page 22: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 22

12 Stellingen met betrekking tot digitaal leermateriaal naar schooltype 2009-­2011 (Totaal ondervraagden 2009 (n = 1382) -­ 2011 (n=1520))

Bron: TNS NIPO, 2011 _______________________________________________________________________

totaal ondervraagden

po vmbo havo/vwo mbo

2009 2011 2009 2011 2009 2011 2009 2011 2009 2011 gemiddelde op 7-­puntsschaal

zijn gemakkelijk vindbaar 3,7 4,5 4,5 4,9 4,1 4,4 3,9 4,2 3,6 4,2 zijn zonder aanpassingen inzetbaar in mijn lessen

3,6 3,8 4,1 4,4 3,5 3,7 3,2 3,5 3,1 3,6

zijn gemakkelijk te bewerken 4,4 4,7 3,7 3,8 3,7 4,0 3,6 3,8 3,3 3,8 zijn meestal in het Nederlands beschikbaar

4,4 4,5 4,7 5,1 4,4 4,5 4,1 4,1 3,9 4,4

vervangen het papieren leermateriaal volledig

2,6 2,7 2,7 2,8 2,7 2,6 2,4 2,5 2,4 2,8

vervangen het papieren leermateriaal gedeeltelijk

4,4 4,5 4,4 4,5 4,4 4,6 4,2 4,2 4,3 4,6

zijn extra leerstof naast het gebruikelijke leermateriaal

5,0 5,2 5,1 5,4 5,0 5,3 4,8 5,0 4,8 5,0

zijn extra oefenmaterialen naast het gebruikelijke oefenmateriaal

5,1 5,2 5,2 5,4 5,0 5,3 4,9 5,2 4,9 5,1

Page 23: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 23

3.2 Over het maken (en bewerken) van digitaal leermateriaal

3.2.1 Ervaring in het maken van digitaal leermateriaal

In 2011 blijkt de helft van de docenten soms digitaal leermateriaal te maken (53%). Onder havo/vwo-­docenten en onder hbo-­docenten ligt dit aandeel hoger (respectievelijk 64% en 75%). In het po maken docenten minder vaak dan gemiddeld zelf hun digitaal leermateriaal (39%). Deze verschillen worden verhoudingsgewijs ook geconstateerd in de Vier in Balans Monitor 2010 (p. 60).

13 Maakt u soms digitaal leermateriaal? ( Totaal ondervraagden n = 1520)

53

56

57

74

47

44

43

26

75*

64*

39*

25*

36*

61*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

ja nee

%

Bron: TNS NIPO, 2011

Het maakt daarbij wel verschil of het gaat om het ontwerpen van redelijk eenvoudig materiaal

geïllustreerd digitaal materiaal. Van de docenten die hebben aangegeven zelf digitaal leermateriaal te ontwikkelen blijkt -­ zoals te verwachten is dat het percentage docenten dat louter tekstuele leermaterialen maakt hoger te zijn dan het percentage docenten dat meer geavanceerde ict-­technieken moet hanteren. Ruim een kwart van de docenten (27%) maakt minimaal enkele keren per week zelf digitale leermaterialen met voornamelijk tekst. Binnen het po ligt dit aandeel significant hoger (36%) zie figuur 14. Dit is opmerkelijk, omdat het percentage docenten dat aangeeft zelf digitaal leermateriaal te maken, daar het laagst is. Geconstateerd kan worden dat po-­docenten die zelf digitaal leermateriaal ontwikkelen daarin ook het meest actief zijn. Niet alleen in het maken van digitaal leermateriaal met alleen tekst, maar ook in het maken van rijkelijker geïllustreerde digitale leermaterialen. Een mogelijke verklaring hiervoor valt te vinden in de Vier in Balans Monitor 2010 betreffende het gebruik van digitale schoolborden. Hoewel het aantal digitale schoolborden sinds 2007 spectaculair gegroeid is in de schooltypen po (van 10% naar 90% in 2010), vo (van 40% naar 94% in 2010) en mbo (van < 40% naar 78% in 2010), is het aantal docenten dat gebruik maakt van dat digitale schoolbord het hoogst in het po.

Page 24: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 24

Daar is gemiddeld één digibord per 3 à 4 onderwijsruimten beschikbaar. Docenten die beschikken over een digitaal schoolbord maken er bijna allemaal gebruik van. In het vo werkt de helft van de docenten met een digibord (één digibord per 6 à 7 onderwijsruimten) (Vier in Balans Monitor 2010, p. 71). Ook de Leermiddelenmonitor signaleert deze verschillen in aandeel docenten en de intensiteit van gebruik van digitale schoolborden (Leermiddelenmonitor 10/11, p. 11).

14 Hoe vaak bent u bezig met de volgende activiteit?(alleen docenten die zelf digitaal leermateriaal maken,n = 825)

3

4

3

4

1

2

24

19

20

22

27

15

33

37

33

33

32

19

17

25

16

13

15

13

16

17

22

6

8

2

8

32* 25*

40*

19

19

10*

32*

9*

3*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

enkele keren per dag enkele keren per week enkele keren per maand enkele keren per kwartaal enkele keren per half jaar nooit

%

zelf digitale leermaterialen maken met voornamelijk tekst

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 25: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 25

Iets meer dan een op de tien docenten (13%) maakt minimaal enkele keren per week zelf

(21%) (zie figuur 15).

15 Hoe vaak bent u bezig met de volgende activiteit? ?(alleen docenten die zelf digitaal leermateriaal maken, n = 825)

1

1

1

2

1

12

10

8

12

6

9

25

29

25

19

25

24

23

17

20

22

13

18

15

8

20

18

21

15

24

24

26

20*

34*

26*

15*

24

39*

32*

14*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

enkele keren per dag enkele keren per week enkele keren per maand enkele keren per kwartaal enkele keren per half jaar nooit

%

zelf digitale leermaterialen maken met alleen foto's en illustraties

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 26: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 26

Een op de tien docenten (10%) maakt minimaal enkele keren per week zelf digitale leermatzitten. Ook hier weer ligt dit aandeel binnen het po iets hoger dan gemiddeld (15%).

16 Hoe vaak bent u bezig met de volgende activiteit? ?(alleen docenten die zelf digitaal leermateriaal maken, n = 825)

1

2

1

0

1

1

9

7

8

7

10

8

21

22

24

22

24

13

19

16

18

19

13

19

13

13

22

20

23

18

25

28

29

26

13*

20

34*

33*

30

27

39*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

enkele keren per dag enkele keren per week enkele keren per maand enkele keren per kwartaal enkele keren per half jaar nooit

%

zelf digitale leermaterialen waarin naast foto's en illustraties ook videoclips, animaties en geluidsfragmenten zitten

Bron: TNS NIPO, 2011

Onder docenten bewerkt gemiddeld 8% minimaal enkele keren per week bestaand digitaal

bewerken weer iets meer docenten minimaal enkele keren per week bestaand digitaal leermateriaal bewerken (12%).

Page 27: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 27

17 Hoe vaak bent u bezig met de volgende activiteit? ?(alleen docenten die zelf digitaal leermateriaal maken, n = 825)

1

2

2

1

2

7

5

9

5

1

17

20

23

17

17

11

15

16

19

12

17

12

11

16

19

18

14

15

21

44

47

10*

2*

11*

44

40

64*

61*

32*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

enkele keren per dag enkele keren per week enkele keren per maand enkele keren per kwartaal enkele keren per half jaar nooit

%

bestaand digitaal lesmateriaal met foto's, illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten bewerken voor hergebruik

Bron: TNS NIPO, 2011

Vergelijken we voor 2009 en 2011 het gedrag van docenten om digitaal leermateriaal te maken

ook het dagelijks maken van digitale leermaterialen blijkt minder te zijn geworden, al waren de aantallen docenten die zich daarmee bezig hielden niet zo groot. De toenames vinden met name per kwartaal, maand en week plaats. __________________________________________________________________________________

18 Vergelijking van maken en bewerken van digitale leermaterialen naar complexiteit 2009-­2011

_______________________________________________________________________________ %

Frequentie van maken Maken,

tekst

Maken, met

Maken, met

illustraties

Bewerken

2011 2009 2011 2009 2011 2009 2011

1 Nooit 6,1 37,5 24,5 48,3 29,9 40,9 43,8

2 Enkele keren per half jaar 15,4 24,4 20,2 20,0 22,1 21,8 15,8

3 Enkele keren per kwartaal 18,8 9,6 17,3 8,3 16,5 12,8 15,3

4 Enkele keren per maand 32,8 11,6 24,8 11,4 21,5 10,9 17,3

5 Enkele keren per week 23,9 11,7 12,1 8,2 9,2 8,6 6,8

6 Enkele keren per dag 3,0 5,2 1,0 3,7 0,8 5,0 1,1

100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0

Page 28: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 28

We mogen hieruit concluderen dat het maken van digitaal leermateriaal ook van complexer structuur wijst op meer routine en door het jaar verspreid. Wat betreft het bewerken van

toegenomen. Men maakt dus meer zelf digitaal leermateriaal, maar bewerkt minder. en het dagelijks bewerken met vier procentpunt is afgenomen. Po-­docenten zijn koploper in het maken en bewerken van digitaal leermateriaal. Vo-­docenten blijven achter. Blijkbaar is er geen toename sinds 2009 te constateren van het zelf maken van digitaal leermateriaal. Dit is des te vreemder omdat verwacht mag worden dat door de gratis schoolboekenmaatregel er meer gestuurd zou worden op het zelf maken van leermaterialen. Ook in de Leermiddelenmonitor 2010/2011 van SLO is opgemerkt dat de invoering van deze maatregel in het vo geen impuls heeft gegeven aan het stimuleren van docenten om zelf leermiddelen te ontwikkelen. Docenten ontwikkelen vooral eigen leermiddelen om dat ze meer mogelijkheden tot differentiatie willen hebben. Zij maken opdrachten die gericht zijn op verschillende niveaus en leerstijlen. (SLO Leermiddelenmonitor 2010/2011, p. 3).

Page 29: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 29

3.3 Over het delen van digitaal leermateriaal Acht op de tien docenten (78%) heeft de intentie om digitaal leermateriaal te delen: ze zijn het (helemaal) eens met de stelling dat als zij digitale leermaterialen ontwikkelen of bewerken, ze dit ook zouden delen met anderen. Een tiende van de docenten is het hier niet mee eens, 12% is neutraal. Wanneer we kijken naar het gemiddelde berekend op de zevenpuntsschaal, scoren docenten binnen het po iets hoger dan gemiddeld (5,7 versus 5,5) en docenten binnen de havo/vwo iets lager (5,3 versus 5,5).

19 Als ik digitale leermaterialen ontwikkel of bewerk, dan zou ik die ook delen met anderen (alle respondenten, n = 1520)

78

81

74

75

79

72

12

11

14

13

14

16

13

10

8

12

12

7

12

682

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

(helemaal) mee eens niet oneens/niet eens (helemaal) mee oneens

%

als ik digitale leermaterialen ontwikkel of bewerk, dan zou ik die ook delen met anderen

5,5

5,4

5,6

5,3*

5,4

5,7*

5,5

Bron: TNS NIPO, 2011

Volgens de Leermiddelenmonitor van SLO delen docenten de eigen ontwikkelde leermaterialen vergelijking met 2009 neemt het aantal

toenemende mate digitale wegen door bijvoorbeeld hun materiaal via vakcommunit s te delen. Ze zouden hun eigen leermiddelen (nog) meer met anderen delen als ze ervan overtuigd waren dat die ook voor anderen relevant zijn. Schoolleiders spelen een bescheiden rol bij het stimuleren van het delen van leermiddelen. Zij geven aan het delen van leermiddelen wel te stimuleren, maar van het maken van afspraken komt het zelden (Leermiddelenmonitor 10/11, p. 3;; tevens in lijn met IP-­VO: De Kwestie 4: Leermiddelenbeleid). Vier in Balans Monitor 2010 constateert dat de helft van de docenten die zelf digitaal leermateriaal ontwikkelen of van plan zijn dat te gaan doen, bereid is het ontwikkelde materiaal via internet beschikbaar te stellen aan andere docenten, hoewel die bereidheid sinds 2009 enigszins is afgenomen. (van 55% naar 50%) (Vier in Balans Monitor 2010, p. 60).

Page 30: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 30

In deze Wikiwijs-­vervolgmeting is ook naar de redenen gevraagd waarom docenten zouden willen delen. Deze redenen zijn afkomstig uit de sociale ruiltheorie van George Homans (1958) (zie hoofdstuk 7), waarin kosten, opbrengsten en vertrouwen de voornaamste verklarende (onafhankelijke) variabelen zijn. De variabelen zijn onderverdeeld in zevenpuntsschalen waarop

tabel zijn de gemiddelde resultaten per schooltype weergegeven. In hoofdstuk 7 krijgen deze redenen als onafhankelijke variabelen een plaats in het verklaringsmodel voor het delen van digitaal leermateriaal. ______________________________________________________________ 20 Gemiddelde waarden op een zevenpuntsschaal van kosten, opbrengsten en vertrouwen om

digitaal leermateriaal te delen, naar schooltype. (1 = geheel mee eens, 7 = geheel mee oneens) (Alle respondenten, n = 1520)

Item

nr

Dimensie/Item po vmbo havo

vwo

mbo hbo wo totaal

KOSTEN

Eigen effectiviteit

1

Mijn ontwikkelde digitale leermaterialen

zouden een meerwaarde hebben voor andere

gebruikers

2,9 2,9 3,0 2,8 2,9 3,0 2,9

2 Ik heb de nodige ICT-­kennis en vaardigheden

om digitale leermaterialen te ontwikkelen.

4,3 3,6 3,7 3,6 3,4 3,3 3,9

Technologische kosten

3 Digitale leermaterialen delen via het Internet

(bijvoorbeeld op een website of via Wikiwijs)

zou me weinig moeite kosten

4,0 3,6 3,5 3,4 3,6 3,6 3,7

4

de eigen school zou me weinig moeite kosten

2,8 2,7 2,6 2,6 2,5 2,7 2,7

Ontwikkelingskosten

5 Het zou me erg veel tijd kosten om digitaal

leermateriaal te ontwikkelen en te delen.

3,2 3,3 3,1 3,4 3,7 3,4 3,2

OPBRENGSTEN

Altruïsme

6 Ik zou het prettig vinden om digitaal

leermateriaal te delen met anderen

2,8 3,1 3,1 2,9 3,0 3,2 3,0

7 Ik zou een goed gevoel hebben wanneer ik

digitaal leermateriaal deel met anderen

2,8 3,1 3,1 3,0 3,2 3,4 3,0

Reputatie

8 Ik krijg respect van andere docenten

wanneer ik digitaal leermateriaal zou delen

met hen

3,4 3,7 3,7 3,6 3,8 3,8 3,6

9 Ik krijg meer aanzien wanneer ik digitaal

leermateriaal zou delen met andere docenten

4,1 4,2 4,2 4,1 4,4 4,2 4,2

VERTROUWEN

Reciprociteit

10 Andere docenten delen digitaal leermateriaal

en dus vind ik dat ik dit ook moet doen

4,3 4,1 4,3 4,2 4,5 4,7 4,3

11 Ik word geholpen door digitaal leermateriaal

van andere docenten en zou daarom ook

mijn eigen leermaterialen delen.

3,4 3,8 3,8 3,7 4,1 4,1 3,7

Page 31: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 31

Vertrouwen

12 De meeste andere docenten zouden hun

digitale leermaterialen ook delen als ze die

zouden ontwikkelen

3,1 3,6 3,7 3,5 3,7 3,8 3,4

13 Ik verwacht dat docenten hun waardering

zouden tonen als ik digitaal leermateriaal

met hen deel

3,9 3,9 4,1 4,0 4,1 4,0 4,0

In de volgende figuur zijn de resultaten uit de tabel in een grafiek samengevat. Daarnaast is nogmaals de intentie om te delen weergegeven. Naast de hoge score op intentie om te delen (5,5), wordt ook bovengemiddeld gescoord op de opbrengsten (4,6): een meerderheid ziet dus de voordelen in van het delen van digitaal leermateriaal. Vooral docenten binnen het po zien de voordelen. Het vertrouwen dat andere docenten ook hun digitaal leermateriaal zouden delen, is weliswaar iets lager, maar nog steeds redelijk (4,2). Po-­docenten scoren van alle schooltypen hierin het hoogst (4,3).

21 Intentie om zelf ontwikkeld digitaal leermateriaal te delen, kosten, opbrengsten en vertrouwen met betrekking tot het delen van digitaal leermateriaal (alle respondenten, n = 1520)

5,5

5,4

5,6

5,4

5,5

4,4

4,5

4,6

4,6

4,5

4,5

4,6

4,4

4,4

4,2

4,1

4,1

4,1

5,3*

5,7*

4,7*

4,6*

4,5

4,3*4,7*

3,9*

3,9*

4,3*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

vertrouwenopbrengstenkostenintentie om te delen

Bron: TNS NIPO, 2011

= 0,773

Kosten:

Page 32: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 32

4 De website Wikiwijs.nl

In dit hoofdstuk gaan we in op de bekendheid, het gebruik en de waardering van de website Wikiwijs.nl. Wil Wikiwijs een beklijvend effect hebben op zoeken, maken en delen van digitaal leermateriaal en daarmee samenhangend de professionalisering van Nederlandse docenten, dan is een belangrijke voorwaarde dat de naamsbekendheid van Wikiwijs zodanig is, dat een behoorlijk percentage van Nederlandse docenten weet dat zij gebruik kunnen maken van deze

naamsbekendheid ook leidt tot gebruik en waardering van de website (en welke delen het meest bezocht worden). Leraar241 noemt daarnaast nog de volgende drie opeenvolgende stappen die gezet moeten worden om de werking van websites als Leraar24 en Wikiwijs te kunnen inschatten. Namelijk de stappen waarin moet worden nagegaan in hoeverre het gebruik, maken en delen van open leermateriaal aanleiding geven tot meer professionaliseringsactiviteiten, of de verworven nieuwe kennis en vaardigheden op termijn ook resulteren in effect op de onderwijspraktijk en als laatste stap of de verworvenheden inwerken op het leerproces van leerlingen en studenten. 4.1 Bekendheid van de website Wikiwijs.nl Uit de vervolgmeting blijkt dat de bekendheid van Wikiwijs.nl eind januari 2011 de 50% nadert (bekendheid onder totaal ondervraagden: 48%). Dit is een respectabel percentage indien men zich realiseert dat de proefversie van Wikiwijs pas op 14 december 2009 voor een beperkte groep schooltypen en vanaf 1 september 2010 voor alle schooltypen is open gesteld. De bekendheid van Wikiwijs.nl is het grootst in het vmbo. In het hbo en wo is de bekendheid van Wikiwijs.nl het laagst: respectievelijk 70% en 79% van de docenten in deze onderwijstypen geeft aan onbekend te zijn met Wikiwijs.nl. Hierbij kan de kanttekening geplaatst worden dat er voor deze beide onderwijsniveaus op de website een half jaar geleden nog geen aanbod was. Bovendien zijn dit onderwijstypen waar docenten het meest autonoom zijn als het gaat om het inzetten van leermaterialen. Er bestaat bijvoorbeeld hier geen landelijke toetsing.

1 Martens, de Brabander, Vinken en Claessen (2010). Evaluatieplan Leraar24, Heerlen: Open Universiteit, Ruud de Moor Centrum.

Page 33: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 33

22 Bekendheid en gebruik Wikiwijs.nl (alle respondenten, n = 1520)

41

41

40

48

7

5

8

9

5

7

10

52

53

51

47

11*

23*

53*

79*

70*

40*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden (n=1.568)

po (n=629)

vmbo (n=253)

havo/vwo (n=290)

mbo (n=167)

hbo (n=109)

wo (n=72)

%Kent en gebruikt Wikiwijs.nl Kent Wikiwijs.nl maar gebruikt het niet Wikiwijs.nl onbekend

Bron: TNS NIPO 2011 Uit de figuur blijkt tevens dat het grootste gedeelte van de docenten die bekend zijn met Wikiwijs.nl, deze website ook gebruiken (41% gebruikt Wikiwijs.nl, 7% is er alleen bekend mee).

Page 34: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 34

4.2 Gebruik van Wikiwijs Gaan we dieper in op de vraag of docenten die bekend zijn met Wikiwijs (n = 746) de website wel eens bekeken hebben, dan antwoordt een op de tien docenten de website uitgebreid bekeken te hebben. De helft van de docenten die de website kennen (48%) heeft enkele onderdelen bekeken. Er zijn geen significante verschillen tussen de verschillende schooltypen.

23 Hebt u de Wikiwijs.nl website bekeken?(n = 746)

10

9

12

12

11

6

49

49

46

44

55

53

41

40

39

42

39

47

52

44

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden(n=746)

po (n=295)

vmbo (n=152)

havo/vwo (n=142)

mbo (n=88)

hbo (n=33**)

wo (n=15**)

schooltype

ja, uitgebreid ja, enkele onderdelen nee, (bijna) niet%

** wegens lage n zijn deze resultaten slechts indicatief

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 35: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 35

4.3 Gevonden op Wikiwijs.nl wat men zocht? Vervolgens is aan de docenten die aangaven wel eens digitale leermaterialen via Wikiwijs.nl te hebben gezocht (n = 640), gevraagd of men heeft gevonden wat men zocht. Een vijfde van de docenten (19%) geeft aan meestal gevonden te hebben wat men zocht. Iets meer dan de helft (56%) geeft aan soms te hebben gevonden wat men zocht. Een kwart vindt (bijna) nooit wat men zoekt (25%). Terugvertaald naar de volledig onderzochte steekproef van docenten, vinden 481 van de 1520 docenten meestal wel of soms datgene wat men op Wikiwijs.nl zocht, dit is 31%. Dit gegeven werpt nieuw licht op het antwoord op de vraag op welke wijze men aan digitale leermaterialen komt (zie paragraaf 3.1.3). 21% van de respondenten wees toen Wikiwijs aan als een van de mogelijke bronnen voor het verkrijgen van digitaal leermateriaal. Blijkbaar moet de beantwoording op de vraag zo geïnterpreteerd worden, dat daar door docenten is aangegeven welke bronnen ook daadwerkelijk digitaal leermateriaal opleveren en waarmee ze dus werken.

24 U heeft aangegeven dat u wel eens digitale leermaterialen heeft gezocht via Wikiwijs.nl. Heeft u gevonden wat u zocht? (n = 640)

19

18

14

16

25

56

56

60

40

38

25

22

30

28

37

10*

24*

57

63

44*

20*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden(n=640)

po (n=261)

vmbo (n=133)

havo/vwo (n=115)

mbo (n=80)

hbo (n=25**)

wo (n=8**)

schooltype

ja, meestal wel ja, soms nee, (bijna) nooit %** wegens lage n zijn deze resultaten slechts indicatief

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 36: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 36

4.4 Zoeken op Wikiwijs.nl en andere portalsites In de volgende figuur waar een uitsplitsing is gemaakt van zoeken op de portaalsite van Wikiwijs en andere portaalsites naar schooltype onder alle respondenten, blijkt dat binnen het primair onderwijs relatief vaak gebruik gemaakt wordt van de portaalsite Wikiwijs.nl om digitale leermaterialen te zoeken. Het wo, het hbo, de havo en het vwo maken significant minder gebruik van Wikiwijs.nl dan gemiddeld. Zij maken ook minder gebruik van andere bronnen. Het po maakt voor het zoeken van digitale leermaterialen behalve van Wikiwijs.nl, ook frequenter dan de overige onderwijstypen gebruik van andere bronnen.

25 Hoe vaak gebruikt en zoekt u digitale leermaterialen?-­zoeken (n = 1520)

1 6 1 9 1 3 1 4 1 2 2 17

26

9

33

925

3

228

20 16 1111

24

12

25

12

25

8

20

14

31

6

27

188

11

7

7

11

16

8

12

9

13

6

17

4

65

7

5

5

10

9

6

10

6

10

2

6

139

10

7

6

9

11

14

14

10

11

8

10

6

17

59

16

59

14

47

12

60

17

52

14

77

24

89

35

1 10102030405060708090100

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

portaalsite

Wikiwijs.nl.

andere

bronnen

totaalondervraagden

po vmbo havo/vwo mbo hbo wo

nooit

enkele kerenper jaarenkele kerenper half jaarenkele kerenper kwartaalenkele kerenper maandenkele kerenper weekenkele kerenper dag

%

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 37: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 37

4.5 In hoeverre slaagt men in het zoeken naar digitale leermaterialen op de website van Wikiwijs?

Onderverdeeld naar schooltype blijken po-­docenten vaker te slagen: een kwart (24%) geeft aan meestal wel te hebben gevonden wat men zocht. Onder docenten die werkzaam zijn in het mbo/volwassenenonderwijs ligt dit aandeel lager dan gemiddeld: een op de tien docenten (10%) vindt meestal wat hij zoekt. Indicatief is dat hbo-­docenten vaker dan gemiddeld aangeven bijna nooit te vinden wat men zoekt (44%).

26 U heeft aangegeven dat u wel eens digitale leermaterialen heeft gezocht via Wikiwijs.nl. Heeft u gevonden wat u zocht?

19

18

14

16

25

56

56

60

40

38

25

22

30

28

37

10*

24*

57

63

44*

20*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden(n=640)

po (n=261)

vmbo (n=133)

havo/vwo (n=115)

mbo (n=80)

hbo (n=25**)

wo (n=8**)

schooltype

ja, meestal wel ja, soms nee, (bijna) nooit %** wegens lage n zijn deze resultaten slechts indicatief

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 38: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 38

4.6 Voldeed het gezochte aan de verwachtingen? Uit het onderzoek blijkt dat bij ruim een derde van de 481 respondenten die op de website van Wikiwijs naar digitaal leermateriaal gezocht heeft, het gezochte meestal aan de verwachtingen voldeed. Zes op de tien docenten (61%) geven aan dat dit soms het geval was. Een minderheid (4%) geeft aan dat het gezochte (bijna) nooit aan de verwachtingen voldeed. Po-­docenten lijken vaker tevreden: 44% geeft aan dat het gezochte meestal aan hun verwachtingen voldeed. Onder havo/vwo en mbo-­docenten ligt dit aandeel lager: respectievelijk 23% en 22% geeft aan dat het gezochte meestal aan hun verwachtingen voldeed.

27 Voldeed het gezochte aan uw verwachtingen?(n = 481)

35

33

43

20

61

64

68

50

80

4

3

3

9

3

7

44*

23*

22*

53*

74*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden(n=481)

po (n=210)

vmbo (n=104)

havo/vwo (n=81)

mbo (n=58)

hbo (n=14**)

wo (n=5**)

schooltype

ja, meestal wel ja, soms nee, (bijna) nooit %** wegens lage n zijn deze resultaten slechts indicatief

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 39: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 39

4.7 Waardering van de website Wikiwijs.nl De vorm van de website, de hoeveelheid bruikbaar digitaal leermateriaal dat wordt aangeboden op de website en de kwaliteit van deze digitale leermaterialen worden allen beoordeeld met een voldoende (respectievelijk 6,5, 6,3 en 6,4). Po-­docenten zijn over alle onderdelen iets positiever dan gemiddeld (allen 6,8 gemiddeld). Docenten werkzaam op de havo/vwo, hbo en wo zijn significant minder positief over de hoeveelheid bruikbaar digitaal leermateriaal (5,8) en de kwaliteit van de digitale leermaterialen (5,9).

28 Rapportcijfer Wikiwijs.nl

6,5

6,6

6,2

6,6

6,4

5,5

6,3

6,1

6,1

6,4

6,3

6,4

5,9

5,7

6,8*6,8*

5,8*

5,4*

5,0*

5,9*

6,8*

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

totaal ondervraagden(n=746)

po (n=295)

vmbo (n=152)

havo/vwo (n=142)

mbo (n=88)

hbo (n=33**)

wo (n=15**)

schooltype

de kwaliteit van de digitaleleermaterialen

de hoeveelheid bruikbaar digitaalleermateriaal

vorm van de website

rapportcijfer ** wegens lage n zijn deze resultaten slechts indicatief

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 40: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 40

5. Schoolleiding & digitaal leermateriaal

Uit de nulmeting hebben we op basis van het theoretisch gefundeerde en empirisch getoetste verklaringsmodel kunnen constateren dat de intentie tot het gebruik van digitaal leermateriaal in sterke mate afhankelijk is van een aantal persoonlijke factoren (determinanten)2. Deze factoren zijn beïnvloedbaar door de wijze waarop schoolleiding, inspectie en overheid beleid voeren. Willen deze gremia docenten tot een bepaald gedrag stimuleren, in dit geval het gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal, dan moeten zij duidelijkheid verschaffen over de volgende beleidspunten. In de eerste plaats betreft dat de visie die men heeft over digitaal leermateriaal. Het Wikiwijs project is in het leven geroepen om leermateriaal in alle onderwijssectoren open, dat wil zeggen vrij beschikbaar te laten zijn. Een aanvullende doelstelling is dat het onderwijs weer in handen komt van de docenten die het uitvoeren: de docent als een professionele practitioner. In hoeverre vinden deze doelstellingen hun plaats in de visie die de schoolleiding uitdraagt? Een tweede beleidspunt is de facilitering van docenten. Om digitaal leermateriaal te kunnen gebruiken, maken en delen moet er een adequate ict-­infrastructuur zijn. Dat docenten vervolgens hierover de beschikking krijgen, impliceert nog niet dat zij dan ook direct ict-­vaardig zijn. Dit vereist scholing, begeleiding en ondersteuning,

ining-­on the-­ -­beleidsplan in deze professionaliseringsvraag? Een ander faciliteringsaspect betreft de ruimte (en tijd) die docenten krijgen om gewenst gedrag ten aanzien van gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal te kunnen ontplooien. In hoeverre worden docenten hierin door de school ondersteund? Wat betreft de professionalisering van docenten moet gedacht worden aan scholing op het terrein van de e-­didactiek, het metadateren van kenniselementen en het omgaan met online claatste speelt ook de communicatie een grote rol. Er moet een realistisch verwachtingspatroon zijn dat het gebruiken, maken en delen van digitaal leermateriaal niet per se hoeft te leiden tot een grotere werkdruk. Het inzetten van digitaal leermateriaal kan ook verfrissend werken in de lespraktijk. Bovengenoemde variabelen kunnen voor de schoolleiding een raamwerk van aangrijpingspunten bieden om docenten op adequate wijze te ondersteunen indien men wil dat docenten ook daadwerkelijk digitaal leermateriaal gaan inzetten in de lessen. In onderhavig Wikiwijs-­vervolgonderzoek zijn over het schoolbeleid enkele vragen hieromtrent opgenomen. 5.1 Visie schoolleiding 2 In het verklaringsmodel bleken de volgende determinanten 61% van de variantie in intentie tot het gebruik van digitaal leermateriaal te verklaren: eigen-­effectiviteit in het hanteren van digitaal leermateriaal (iemands overtuiging dat hij/zij in staat is om bepaald gedrag te vertonen in verschillende omstandigheden, houding ten opzichte van digitaal leermateriaal (de wijze hoe hij/zij positief staat tegenover het gewenste gedrag) en perceptie van de norm (het beeld

vertonen). Eigen-­effectiviteit werd in deze weer beïnvloed door de vaardigheid die men heeft in het gebruik van ict en persoonlijk ondernemerschap. Onder dit laatste begrip worden die activiteiten verstaan die men onderneemt om zich verder te bekwamen, in dit geval het gebruik van digitaal leermateriaal. Hieronder vallen enerzijds het opbouwen van een netwerk ter ondersteuning van het gedrag en anderzijds een actieve zoektocht naar bijscholing. De houding ten opzichte van het gebruik van digitaal leermateriaal werd voor een deel bepaald door de angst of stress die docenten ervaren om digitaal leermateriaal in de klas in te zetten. Zoals verwacht was de relatie tussen angst en intentie negatief: hoe hoger de angst, des te lager de intentie om digitaal leermateriaal te gebruiken. Naast de angst voor het werken met digitale leermiddelen, is ook geconstateerd dat men verwachtte meer stress te gaan ervaren doordat men extra werk krijgt (uitkomstverwachtingen). Ook hier werd een negatief verband met de houding gevonden. De perceptie, dat wat anderen belangrijk vinden in het gebruik van digitaal leermateriaal, werd beïnvloed door de ondersteuning n van digitale leermiddelen. Een grotere groep mensen die ondersteuning bieden, zal ertoe leiden dat docenten ervaren dat het gebruik van digitale leermiddelen de norm is. Gebleken is dat van alle determinanten de eigen-­effectiviteit het meest, de houding in iets mindere mate en de gepercipieerde norm het laagst bijdroeg aan de verklaring waarom docenten digitaal leermateriaal zou gebruiken.

Page 41: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 41

Om de visie van de schoolleiding te meten, kon men aangeven in hoeverre de volgende uitspraken van toepassing waren: -­ De leiding van mijn school gebruikt alle mogelijke gelegenheden om de visie van de

school uit te dragen naar het team, de leerlingen, de ouders en anderen -­ De leiding van mijn school verwijst tijdens besluitvormingsprocessen expliciet naar de

doelen van de school -­ De leiding van mijn school verduidelijkt voor het team de relatie tussen de visie van de

school en allerlei initiatieven die genomen worden vanuit het bestuur, samenwerkingsverbanden of de landelijke overheid

-­ De leiding van mijn school beschrijft vanuit een visie op de toekomst van de school op heldere wijze de problemen die momenteel spelen

-­ De leiding van mijn school schetst tijdens bijeenkomsten wat de consequenties zijn van de visie van de school voor het huidige reilen en zeilen

In de volgende figuur 29 zijn de resultaten van de totale groep ondervraagden weergegeven. Per uitspraak is ongeveer de helft van de docenten van mening dat het van toepassing is binnen hun school en een kwart van mening dat het niet van toepassing is.

29 Stellingen over de schoolleiding (totaal ondervraagden, n = 1520)

56

56

55

55

52

21

19

21

20

22

23

25

24

25

26

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

verwijst tijdens besluitvormingsprocessen explicietnaar de doelen van de school

gebruikt alle mogelijke gelegenheden om de visie vande school uit te dragen naar het team, de leerlingen, de

ouders en anderenschetst tijdens bijeenkomsten wat de consequentieszijn van de visie van de school voor het huidige reilen

en zeilenbeschrijft vanuit een visie op de toekomst van de

school op heldere wijze de problemen die momenteelspelen

verduidelijkt voor het team de relatie tussen de visievan de school en allerlei initiatieven die genomenworden vanuit het bestuur, samenwerkingsverbanden

%helemaal van toepassing neutraal helemaal niet van toepassing

De leiding van mijn school...

Bron: TNS NIPO, 2011

Om de verschillen tussen de schooltypen te benaderen, kijken we eerst naar de eerste drie stellingen: -­ De leiding van mijn school gebruikt alle mogelijke gelegenheden om de visie van de

school uit te dragen naar het team, de leerlingen, de ouders en anderen -­ De leiding van mijn school verwijst tijdens besluitvormingsprocessen expliciet naar de

doelen van de school

Page 42: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 42

-­ De leiding van mijn school verduidelijkt voor het team de relatie tussen de visie van de school en allerlei initiatieven die genomen worden vanuit het bestuur, samenwerkingsverbanden of de landelijke overheid

Gemiddeld scoort het po iets hoger op alle drie de stellingen: de leiding van de school zou vaker dan gemiddeld alle mogelijke gelegenheden benutten om de visie van de school uit te dragen (5,0 versus 4,6), vaker dan gemiddeld expliciet verwijzen naar de doelen van de school tijdens besluitvormingsprocessen (4,9 versus 4,6) en zou vaker dan gemiddeld voor het team de relatie tussen visie van de school en allerlei initiatieven verduidelijken (4,9 versus 4,5). Havo/vwo-­ g van mijn school gebruikt alle mogelijke gelegenheden om de visie van de school uit te dragen naar het

Mbo-­, hbo-­ en wo-­docenten kunnen zich minder vaak dan gemiddeld vinden in alle drie de uitspraken omtrent de leiding van de school.

30: Stellingen over de schoolleiding (1-­3) (alle respondenten, n = 1520)

De leiding van mijn school...

4,6

4,7

4,6

4,6

4,5

4,5

4,5

4,2

4,2

3,5*

4,1*

4,0*

4,4*

5,0*

3,7*

4,3*

4,1*

4,9*

3,7*

3,9*

4,9*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

verduidelijkt voor het team derelatie tussen de visie van de schoolen allerlei initiatieven

verwijst tijdensbesluitvormingsprocessen explicietnaar de doelen van de school

gebruikt alle mogelijkegelegenheden om de visie van deschool uit te dragen

Bron: TNS NIPO, 2011

toekomst

school schetst tijdens bijeenkomsten wat de consequenties zijn van de visie van de school voor hier zien we dat po-­docenten het

vaker eens zijn met beide uitspraken (beide 4,9). Havo/vwo-­, hbo-­ en met name mbo-­ en wo-­docenten geven minder vaak dan gemiddeld aan dat de leiding van de school tijdens bijeenkomsten een weergave geeft wat de consequenties zijn van de visie op de school op het huidige reilen en zeilen. In het wo worden minder vaak vanuit een visie op de toekomst problemen die momenteel spelen, beschreven (3,6).

Page 43: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 43

31 Stellingen over de schoolleiding (4 en 5) (alle respondenten, n = 1520)

De leiding van mijn school...

4,6

4,5

4,4

3,9

4,4

4,6

4,5

4,9*

3,8*

4,9*

4,4*

4,0*

4,4*

3,6*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

woschooltype

schetst tijdens bijeenkomsten wat deconsequenties zijn van de visie van deschool voor het huidige reilen en zeilen

beschrijft vanuit een visie op de toekomstvan de school op heldere wijze deproblemen die momenteel spelen

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 44: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 44

5.2 Facilitering Om de toepasbaarheid van het gebruik van digitaal leermateriaal binnen school te meten, zijn een aantal uitspraken voorgelegd met betrekking tot onderwerpen als de ict-­infrastructuur, het aanbod van digitaal leermateriaal, de kennis en vaardigheden van de leerkracht en de visie van de school op digitaal leermateriaal. Men kon op een schaal van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 7 (helemaal van toepassing) aangeven in hoeverre de uitspraak van toepassing is binnen de

uitspraken. Over het algemeen krijgt de toepasbaarheid binnen de school een gemiddelde score (4,3). Digitaal leermateriaal lijkt vooral in het po toepasbaar (4,6). Het lijkt iets minder toepasbaar in het mbo (4,0) en de havo/vwo (4,1).

32 Stellingen met betrekking tot toepasbaarheid op de school (alle respondenten, n = 1520)

4,3

4,2

4,2

4,3

4,0*

4,1*

4,6*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

toepasbaarheid op school

Bron: TNS NIPO, 2011

Toepasbaarheid op school:

Page 45: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 45

5.3 Professionalisering Bijna twee derde van de docenten is het eens met de uitspraak dat de leiding van hun school docenten stimuleert na te denken over hoe het beter kan op school (64%). Zes tiende (61%) vindt dat de schoolleiding leraren aanmoedigt nieuwe dingen in het verlengde van hun interesses uit te proberen. De helft van de docenten geeft aan dat de uitspraak dat de schoolleiding leraren helpt reflecteren op nieuwe ervaringen van toepassing is op hun school (56%) en een iets kleiner aandeel (48%) geeft aan dat de schoolleiding leraren helpt hun persoonlijke ideeën over het onderwijs te verwoorden en te verduidelijken.

33 Stelling van toepassing op de schoolleiding (1-­4)( totaal ondervraagden, n = 1520)

48

56

61

64

24

20

18

18

24

21

18

27

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

helpt leraren hun persoonlijke ideeën over het onderwijs teverwoorden en te verduidelijken

helpt leraren te reflecteren op nieuwe ervaringen die zij alsleraar opdoen

moedigt leraren aan nieuwe dingen uit te proberen in hetverlengde van hun interesses

stimuleert leraren na te denken over hoe het beter kan oponze school

%

helemaal van toepassing neutraal helemaal niet van toepassing

De leiding van mijn school...

Bron: TNS NIPO, 2011

Ongeveer zes op de tien docenten zijn het eens met de uitspraak dat de schoolleiding voldoende mogelijkheden schept voor leraren om zich professioneel te ontwikkelen (63%), dat ze leraren stimuleert om te experimenteren met nieuwe didactische werkvormen (58%) en dat ze aanmoedigt tot het zoeken naar en bediscussiëren van nieuwe informatie en ideeën die relevant zijn voor de ontwikkeling van de school (58%). Meer dan de helft (55%) geeft aan dat de uitspraak dat de schoolleiding individuele leraren betrekt in een aanhoudende discussie over hun persoonlijke professionele doelen van toepassing is op hun school.

Page 46: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 46

34 Stelling van toepassing op de schoolleiding (5-­8)( totaal ondervraagden, n = 1520)

55

58

58

63

22

21

21

19

23

21

21

18

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

betrekt individuele leraren in een aanhoudende discussie overhun persoonlijke professionele doelen

stimuleert leraren om te experimenteren met nieuwedidactische werkvormen

moedigt aan tot het zoeken naar en bediscussiëren vannieuwe informatie en ideeën die relevant zijn voor de

ontwikkeling van de school

schept voldoende mogelijkheden voor leraren om zichprofessioneel te kunnen ontwikkelen

%

helemaal van toepassing neutraal helemaal niet van toepassing

De leiding van mijn school...

Bron: TNS NIPO,

2011

In de volgende figuur zijn de gemiddelden naar schooltype weergegeven voor de zojuist beschreven stellingen (1-­4). Po-­docenten scoren bovengemiddeld: zij vinden vaker dan gemiddeld dat de schoolleiding leraren helpt hun persoonlijke ideeën over het onderwijs te verwoorden (4,9 versus 4,4), leraren aanmoedigt nieuwe dingen uit te proberen in het verlengde van hun interesse (5,2 versus 4,7), de schoolleiding leraren helpt te reflecteren op nieuwe ervaringen die zij als leerkracht opdoen (5,1 versus 4,6) en zijn vaker van mening dat de schoolleiding leraren stimuleert na te denken over hoe het beter kan op school (5,4 versus 4,9). De overige schooltypen scoren lager dan gemiddeld op nagenoeg alle uitspraken. Vooral wo-­ en mbo-­docenten vinden relatief weinig dat de schoolleiding zich bezighoudt met de zojuist besproken zaken.

Page 47: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 47

35 Stelling van toepassing op de schoolleiding (1-­4) -­ gemiddelde naar schooltype (n = 1520)

De leiding van mijn school...

4,44,7

4,6

4,5

4,6

4,5

4,9

4,7

3,4*

4,0*

3,7*

4,1*

4,2*

4,9*

3,8*

4,1*

4,5*

5,2*

3,6*

4,2*

4,0*

4,4*

5,1*

4,0*

4,5*

4,2*

4,7*

5,4*

1 2 3 4 5 6 7

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

stimuleert leraren na te denken overhoe het beter kan op onze school

helpt leraren te reflecteren op nieuweervaringen die zij als leraar opdoen

moedigt leraren aan nieuwe dingen uitte proberen in het verlengde van huninteresses

helpt leraren hun persoonlijke ideeënover het onderwijs te verwoorden ente verduidelijken

helemaal niet van toepassing

helemaal van toepassing

Bron: TNS NIPO, 2011

Ook op de overige stellingen scoort het po bovengemiddeld: po-­docenten geven vaker aan dat de schoolleiding aanmoedigt tot het zoeken naar en bediscussiëren van nieuwe informatie en ideeën die relevant zijn voor de ontwikkeling van de school (5,2 versus 4,7), dat de schoolleiding individuele leraren betrekt in een aanhoudende discussie over hun persoonlijke professionele doelen (5,0 versus 4,6), dat de schoolleiding leraren stimuleert om te experimenteren met nieuwe didactische werkvormen (5,1 versus 4,6) en dat de schoolleiding voldoende mogelijkheden schept voor leraren om zich professioneel te kunnen ontwikkelen (5,3 versus 49). Het mbo en wo scoren op alle uitspraken lager dan gemiddeld.

Page 48: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 48

36 Stelling van toepassing op de schoolleiding (5-­8) -­gemiddelde naar schooltype (n = 1520)

De leiding van mijn school...

4,7

4,5

4,4

4,6

4,5

4,4

4,6

4,6

4,9

4,7

4,7

4,63,8*

4,0*

4,5*

5,2*

3,8*

3,8*

4,4*

5,0*

3,9*

4,1*

3,9*

4,5

5,1*

4,4*

4,1*

5,3*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

schept voldoende mogelijkheden voor leraren omzich professioneel te kunnen ontwikkelen

stimuleert leraren om te experimenteren met nieuwedidactische werkvormen

betrekt individuele leraren in een aanhoudendediscussie over hun persoonlijke professionele doelen

moedigt aan tot het zoeken naar en bediscussiërenvan nieuwe informatie en ideeën die relevant zijnvoor de ontwikkeling van de school

helemaal niet van toepassing

helemaal van toepassing

Bron: TNS NIPO, 2011

Om het gebruik van het digitaal leermateriaal op school het best weer te geven, kon een keuze gemaakt worden uit de volgende omschrijvingen: -­ Elke leraar kan zelf bepalen of hij wel of geen digitaal leermateriaal gebruikt bij het

lesgeven. -­ Voor een klein deel van de leerstofonderdelen zijn binnen onze school afspraken

gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Digitaal leermateriaal is bij een klein deel van de leraren geïntegreerd in hun onderwijs.

-­ Voor het merendeel van de leerstofonderdelen zijn binnen onze school afspraken gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Digitaal leermateriaal is bij het merendeel van de leraren geïntegreerd in hun onderwijs.

-­ Voor vrijwel alle leerstofonderdelen zijn school-­ of sectiebrede afspraken gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Digitaal leermateriaal is bij vrijwel alle leraren geïntegreerd in hun onderwijs.

Gemiddeld typeert de helft (49%) van de docenten het gebruik van digitaal leermateriaal als volgt: elke leraar kan zelf bepalen of hij wel of geen digitaal leermateriaal gebruikt bij het lesgeven. Drie op de tien docenten (28%) geeft aan dat voor een klein deel van de leerstofonderdelen afspraken zijn gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Op 17% van de scholen zijn voor het merendeel van de leerstofonderdelen afspraken gemaakt over de inzet van digitaal leermateriaal, een op de twintig docenten (5%) geeft aan dat voor vrijwel alle leerstofonderdelen school-­ of sectiebrede afspraken zijn gemaakt. De uitkomsten verschillen per schooltype. Binnen het po wordt ongeveer even vaak aangegeven dat de leerkracht zelf bepaalt of hij digitaal leermateriaal gebruikt (34%) als dat er voor een

Page 49: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 49

klein deel van de leerstofonderdelen afspraken zijn gemaakt over de didactische inzet ervan (35%). Ongeveer een kwart (25% versus 17% gemiddeld) geeft aan dat er voor het merendeel van de leerstofonderdelen afspraken zijn gemaakt. Binnen het wo, hbo en havo/vwo bepaalt de docent vaker dan gemiddeld zelf of hij wel of geen digitaal leermateriaal inzet (respectievelijk 63%, 60% en 70%).

37 Welke omschrijving typeert het gebruik van digitaal leermateriaal op uw school het beste?(n = 1520)

28

29

29

23

18

17

18

10

14

5

6

5

2

8

7

6

44

49

63*

60*

70*

55*

34*

20*

35*

8*

11*

25*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

leraar bepaalt zelf of hij wel of geen digitaal leermateriaal gebruikt bij het lesgeven.voor een klein deel van de leerstofonderdelen zijn afspraken gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal.voor merendeel van de leerstofonderdelen zijn afspraken gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal.voor vrijwel alle leerstofonderdelen zijn school-­ of sectiebrede afspraken gemaakt

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 50: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 50

5.4 Ondersteuning en waardering Nagenoeg twee derde van de docenten geeft aan dat de schoolleiding opvattingen van individuele docenten serieus neemt (65%) en dat zij haar waardering laat blijken wanneer een leerkracht zelf initiatief neemt voor verbetering van het onderwijs (65%). Zes op de tien docenten (60%) geven aan dat de schoolleiding zorgvuldig luistert naar de ideeën van de teamleden en nagenoeg de helft van de docenten (53%) vindt dat de schoolleiding oog en oor heeft voor problemen die leraren ervaren bij de invoering van vernieuwingen. 45% is van mening dat de schoolleiding leraren helpt bij het verwoorden van hun emoties.

38 Stellingen van toepassing op de schoolleiding-­ totaal ondervraagden (n = 1520)

65

65

45

16

14

17

19

24

19

21

22

27

31

60

53

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

laat waardering blijken wanneer een leraar zelfinitiatief neemt voor verbetering van het onderwijs

neemt de opvattingen van individuele leraren serieus

luistert zorgvuldig naar ideeën van teamleden

heeft oog en oor voor problemen die leraren ervarenbij de invoering van vernieuwingen

helpt leraren bij het verwoorden van hun emoties

%

helemaal van toepassing neutraal helemaal niet van toepassing

De leiding van mijn school...

Bron: TNS NIPO, 2011

Om de uitkomsten per schooltype te analyseren, hebben we de stellingen verdeeld. In de volgende figuur zijn de eerste drie stellingen weergegeven. Vooral in het po is men relatief positief over de schoolleiding: meer dan gemiddeld worden de opvattingen van individuele docenten serieus genomen (5,4 versus 4,9), laat de schoolleiding waardering blijken wanneer een leerkracht zelf initiatief neemt voor verbetering van het onderwijs (5,4 versus 4,9) en luistert de schoolleiding zorgvuldig naar ideeën van de teamleden (5,2 versus 4,7). Wo-­ en mbo-­docenten scoren op alle stellingen lager dan gemiddeld. In het middelbaar onderwijs (vmbo en havo/vwo) wordt er iets minder vaak dan gemiddeld zorgvuldig geluisterd naar de ideeën van teamleden (beide 4,5 versus 4,7).

Page 51: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 51

39 Stellingen van toepassing op de schoolleiding (1-­3)naa schooltype (n = 1520)

De leiding van mijn school...

4,9

4,7

4,8

4,9

4,8

4,8

4,8

4,7

4,6

4,0*

4,0*

4,6*

5,4*

4,2*

4,0*

5,4*5,2*

4,5*

4,5*

3,8*

4,1*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

luistert zorgvuldig naar ideeën van teamleden

laat waardering blijken wanneer een leraar zelfinitiatief neemt voor verbetering van hetonderwijsneemt de opvattingen van individuele lerarenserieus

Bron: TNS NIPO, 2011

pectievelijk: 5,0 versus 4,5 en 4,8 versus 4,2). In het mbo en wo heeft de schoolleiding minder dan gemiddeld oog en oor voor problemen die docenten ervaren bij de invoering van vernieuwingen (beide 3,8 versus 4,5) en helpt de leiding docenten minder vaak bij het verwoorden van hun emoties (respectievelijk 3,4 en 3,1 versus 4,2).

Page 52: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 52

40 Stellingen van toepassing op de schoolleiding (4 en 5) per schooltype (n = 1520)

De leiding van mijn school...

4,2

4,0

4,5

4,2

4,8*

4,0*

4,0*

3,4*

3,1*

4,2*

4,2*

5,0*

3,8*

3,8*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

heeft oog en oor voor problemen dieleraren ervaren bij de invoering vanvernieuwingenhelpt leraren bij het verwoorden van hunemoties

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 53: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 53

Page 54: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 54

6. Psychologische factoren bij het gebruik, maken en delen van digitaal leermateriaal

In dit hoofdstuk worden de bevindingen over een aantal psychologische factoren gerapporteerd die van belang zijn voor de verklaring waarom docenten juist wel of juist niet gebruik maken van digitaal leermateriaal in de lessen en de intentie om te delen. Deze variabelen worden in hoofdstuk 7 in een verklaringsmodel geïncorporeerd. 6.1 Houding ten opzichte van digitaal leermateriaal Om de houding ten opzichte van het gebruik van digitaal leermateriaal te definiëren, hebben we verschillende dimensies onderscheiden. In deze paragraaf gaan we in op de instrumentele dimensie (is het gedrag nuttig en zinvol) en de affectieve dimensie (vindt men het gedrag boeiend en prettig). Om hierop antwoord te krijgen, is een aantal tegenstellingen aan docenten voorgelegd waarop ze op een schaal van 1 tot 7 konden aangeven wat men vond van het regelmatig gebruik van digitale leermaterialen.

41 Stellingen over de houding ten opzichte van digitaal leermateriaal

waardevol 1 2 3 4 5 6 7 waardeloos nadelig 1 2 3 4 5 6 7 voordelig nutteloos 1 2 3 4 5 6 7 nuttig verstandig 1 2 3 4 5 6 7 dom

zinvol 1 2 3 4 5 6 7 zinloos productief 1 2 3 4 5 6 7 onproductief plezierig 1 2 3 4 5 6 7 onplezierig prettig 1 2 3 4 5 6 7 onprettig

vervelend 1 2 3 4 5 6 7 leuk saai 1 2 3 4 5 6 7 boeiend

interessant 1 2 3 4 5 6 7 oninteressant niet uitdagend 1 2 3 4 5 6 7 uitdagend

Over het algemeen hebben docenten een positieve houding ten opzichte van het regelmatig gebruik van digitaal leermateriaal. Dit geldt zowel voor de affectieve houding (5,6) als de instrumentele houding (5,6). De instrumentele houding is onveranderd sinds 2009 (houding affectief is niet vergelijkbaar gemeten in 2009). Men vindt het gebruik van digitaal leermateriaal in de meeste gevallen dus zowel nuttig en zinvol als boeiend en prettig.

Page 55: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 55

42: Stellingen met betrekking tot het regelmatig gebruik van digitaal leermateriaal: houding instrumenteel en affectief (n = 1520)

5,6

5,5

5,4

5,5

5,6

5,3*

5,4*

5,8*

5,3*

5,3*

5,3*

5,4*

5,5*

5,9*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

houding affectiefhouding instrumenteel

Bron: TNS NIPO 2011 ___________________________________________________ ___________________ In het po wordt significant hoger dan gemiddeld gescoord op de instrumentele houding (5,8). In het mbo en havo/vwo wordt significant lager dan gemiddeld gescoord op de instrumentele houding (respectievelijk 5,3 en 5,4). De affectieve houding is binnen het po in vergelijking met de overige schooltypen eveneens significant positiever (5,9). Met de stelling: In hoeverre beleeft u plezier aan het gebruik van digitale leermaterialen geeft drie kwart van de docenten (77%) aan plezier te beleven, 8% beleeft er geen plezier aan. Po-­docenten beleven er vaker dan gemiddeld plezier aan (83%), mbo-­docenten daarentegen beleven minder vaak dan gemiddeld plezier (68%) en beleven relatief vaker weinig plezier (13%).

Page 56: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 56

43 Stellingen met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen (n = 1520)

77

74

79

15

18

16

20

18

17

8

6

10

8

4

75

73

68*

83* 10*

13*

6*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

veel plezier neutraal weinig plezier

Aan het gebruik van digitale leermaterialen beleef ik...

5,5

5,7*

5,4

5,3*

5,1*

5,3

5,4

ron: TNS NIPO, 2011

Page 57: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 57

6.2 Uitkomstverwachtingen De factor uitkomstverwachting geeft de mate van verwachting weer dat het gebruik van digitaal leermateriaal een positief effect heeft op de verschillende aspecten van het onderwijs en de eigen ervaring met het geven van onderwijs (productiviteit, ervaren van plezier). Om de dimensie uitkomstverwachting te berekenen is een aantal stellingen voorgelegd waarbij men op een zevenpuntsschaal aan kon geven in hoeverre men het er mee eens was. Met een 4,4 ligt de gemiddelde uitkomstverwachting boven het schaalgemiddelde. Weer zien we dat po-­docenten hoger scoren dan gemiddeld (4,5). De uitkomstverwachting is bij havo/vwo-­docenten lager dan gemiddeld (4,2). De stellingen luiden als volgt:

44 Stellingen over de uitkomstverwachtingen omtrent het gebruik van digitaal leermateriaal

Door regelmatig

(Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar.)

zal ik beter les kunnen geven

zal mijn productiviteit verhogen

zal het lesgeven eenvoudiger worden

zal het lesgeven boeiender worden

zal ik meer voldoening ervaren bij het lesgeven

zal ik het gevoel krijgen dat ik meer heb bereikt

zal mijn status verhogen onder de docenten

ardigheden als leerkracht

Page 58: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 58

45 Schaalgemiddelden van stellingen met betrekking tot uitkomstverwachting gebruik digitaal

leermateriaal (n = 1520)

uitkomstverwachting

4,4

4,3

4,3

4,3

4,4

4,2*

4,5*

1 2 3 4 5 6 7

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

Uitkomstverwachtingen:

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 59: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 59

6.3 Eigen-­effectiviteit Eigen-­ -­eigen vermogen om een bepaald gedrag te kunnen uitvoeren, ofwel: acht men zich in staat het desbetreffende gedrag zelf uit te voeren om het beoogde resultaat te behalen (in dit onderzoek het gebruiken, het maken en het bewerken van digitale leermaterialen). Het gaat daarbij niet alleen om het inschatten van de eigen daadwerkelijke kennis en vaardigheden maar ook om de effectiviteit waarmee de persoon denkt dat hij de vaardigheden zal kunnen toepassen en de mate waarin hij tevreden is, zich zelfverzekerd en succesvol voelt over de toegepaste vaardigheden. Ook deze dimensie is gemeten op een zevenpuntsschaal. Met een gemiddelde van 4,8 scoren de docenten bovengemiddeld. Een meerderheid acht zichzelf (matig tot redelijk) in staat om zelf digitale leermaterialen in te zetten in de lessen. Met name de hbo-­ en wo-­ -­5,3).

46 Stellingen over self-­efficacy met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal (n = 1520)

self-­efficacy

4,8

4,8

4,7

4,8

4,8

5,1*

5,3*

1 2 3 4 5 6 7

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

Self-­ = 0,923 Bron: TNS NIPO, 2011

6.4 Redenen gebruik digitaal leermateriaal

Page 60: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 60

Om te achterhalen hoe docenten in het algemeen tegenover het gebruik van digitaal leermateriaal in de lessen staan, is een aantal stellingen voorgelegd waarvoor op een zevenpuntsschaal kon worden aangegeven welk uiterste meer aansprak. Onder de grafieken zijn steeds de verschillende antwoordmogelijkheden weergegeven. De zevenpuntsschaal is opgedeeld in drie categorieën: scores 1, 2 en 3 worden samengevoegd en geven het aandeel docenten weer dat het eens is met de rechter stelling in de grafiek. Score 4 valt in het midden

weer dat zich kan vinden in de linker stelling (tegengesteld van de linker stelling). Hoe hoger de score, hoe meer men het eens is met de uitspraak aan de linkerkant van de grafiek.

6.4.1 Ik gebruik digitaal leermateriaal omdat het van mij verwacht wordt De meeste docenten (84%) maken gebruik van digitaal leermateriaal in de lessen omdat ze dit zelf willen. Een twintigste (5%) geeft aan ervan gebruik te maken omdat het van hem/haar verwacht wordt. De gemiddelde score ligt hoger bij havo/vwo-­docenten en hbo-­docenten (respectievelijk 6,1 en 6,3) dan bij de docenten van andere schooltypen. Zij gebruiken dus vaker dan gemiddeld digitaal leermateriaal omdat ze het zelf willen. Het aandeel docenten dat gebruik maakt van digitaal leermateriaal omdat het van hen verwacht wordt is groter in het po (10%) en mbo (6%) dan in andere schooltypen.

47 :Ik maak gebruik van digitaal leermateriaal in mijn lessen omdat ik het zelf wil -­ het van mij verwacht

word t(n = 1520)

84

86

80

91

89

11

13

10

9

10

6

8

5

6

4

4

3

3

86

81*

10*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

omdat ik het zelf wil neutraal omdat het van mij verwacht wordt

Ik maak gebruik van digitaal leermateriaal in mijn lessen omdat...

5,9

5,8*

6,0

6,1*

5,7*

6,3*

6,0

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 61: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 61

6.4.2 Ik gebruik digitaal leermateriaal omdat ik dat zelf kan beslissen De beslissing om digitaal leermateriaal te gebruiken in de lessen is voor ruim acht op de tien docenten (83%) aan henzelf. Voor 8% wordt deze beslissing door anderen genomen. Weer geven po-­docenten en mbo-­docenten vaker aan dat de beslissing door anderen wordt genomen (respectievelijk 10% en 14%) en minder vaak dat de beslissing door henzelf wordt genomen (77% en 74%). Havo/vwo-­ en hbo-­docenten geven vaker dan gemiddeld aan dat het aan henzelf is of er digitaal leermateriaal gebruikt wordt in de lessen (respectievelijk 92% en 94%).

48 Stellingen met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen (n = 1520)

10

7

12

5

6

8

6

6

87*

83

89

94*

74*

92*

77*

6*

13*

2*

14*

3*

10*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

is aan mezelf neutraal wordt door anderen genomen

De beslissing om digitaal leermateriaal te gebruiken in mijn lessen...

5,8

5,5*

5,9

6,3*

5,5*

6,3*

6,1*

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 62: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 62

6.4.3 Ik gebruik digitaal leermateriaal omdat ik het ook kan

Met betrekking tot het gebruik van digitaal leermateriaal in de lessen geven gemiddeld acht op de tien docenten aan dat ze zich succesvol voelen in het uitvoeren van de activiteit, 8% geeft aan slecht in staat te zijn deze activiteit succesvol uit te voeren. Wo-­docenten scoren gemiddeld iets hoger (90%) en voelen zich dus vaker dan gemiddeld succesvol deze activiteit uit te voeren.

49 Stellingen met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen (n = 1520)

81

81

80

82

86

90

11

11

11

10

11

7

7

8

9

8

10

7

6

3

80

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

voel ik mij succesvol deze activiteit uit te voeren neutraal ben ik slecht in staat deze activiteit succesvol uit te voeren

Met betrekking tot het gebruik van digitaal lesmateriaal in mijn les..

5,6

5,6

5,7

5,6

5,7

5,9

6,0*

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 63: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 63

6.4.4 Ik gebruik digitaal leermateriaal omdat de omstandigheden binnen school gunstig zijn

Over de omstandigheden op school om digitaal leermateriaal te gebruiken, is men iets minder positief dan de vorige stelling: drie op de tien docenten (29%) geven aan dat de omstandigheden bij hen op school belemmerend zijn voor het gebruik van digitale leermaterialen. Het merendeel (56%) vindt de omstandigheden bevorderend voor het gebruik. Po-­ en wo-­docenten vinden vaker dan gemiddeld de omstandigheden bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen (respectievelijk 63% en 68%). Vmbo-­docenten zijn minder positief: 34% vindt de omstandigheden belemmerend.

50 Stellingen met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen(n = 1520)

56

52

68

15

17

18

17

16

15

29

30

27

46*

63*

58

49*

13*

17*

37*

24*

34*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen neutraal belemmerend voor het gebruik van digitale leermaterialen

4,6

4,9*

4,3*

4,5

4,2*

4,8

5,0*

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 64: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 64

6.4.5 voel dat zouden toejuichen

voelt, het gebruik van digitaonverschillig staan tegenover het gebruik van digitaal leermateriaal. Een kwart (24%) van de docenten scoort de stelling als neutraal, wat kan duiden op onwetendheid. Po-­docenten geven het gebruik toejuichen (79%). Havo/vwo-­ en mbo-­docenten geven vaker dan gemiddeld aan dat

tegenover het gebruik van digitaal leermateriaal (beide 15%).

51 Stellingen met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen(n = 1520)

66

62

24

25

28

22

10

13

8

869

79*

52*

57*

54*

17*

33*

38*

4*

15*

15*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%juichen het gebruik van digitale leermaterialen toe neutraal staan onverschillig tegenover het gebruik van digitaal leermateriaal

5,1

5,5*

5,0

4,7*

4,7*

4,9

5,1

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 65: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 65

6.4.6 Ik gebruik digitaal leermateriaal omdat ik er zelf plezier aan beleef

Drie kwart van de docenten (77%) geeft aan plezier te beleven aan het gebruik van digitale leermaterialen, 8% beleeft er geen plezier aan. Po-­docenten beleven er vaker dan gemiddeld plezier aan (83%), mbo-­docenten daarentegen beleven minder vaak plezier (68%) en vaker weinig plezier (13%).

52 Stellingen met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen(n = 1520)

77

74

79

15

18

16

20

18

17

8

6

10

8

4

75

73

68*

83* 10*

13*

6*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

veel plezier neutraal weinig plezier

Aan het gebruik van digitale leermaterialen beleef ik...

5,5

5,7*

5,4

5,3*

5,1*

5,3

5,4

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 66: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 66

6.4.7 Ik gebruik digitaal leermateriaal omdat ik dat waardevol vind voor mezelf, de leerling en de school

Een meerderheid (82%) geeft aan het gebruik van digitale leermaterialen waardevol te vinden voor zichzelf, 4% vindt het gebruik van digitaal leermateriaal waardeloos voor zichzelf. Po docenten vinden het gebruik vaker waardevol voor zichzelf (88%). Mbo docenten vinden het gebruik minder vaak waardevol.

53 Stelling met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen(n = 1520)

82

79

79

14

9

15

15

23

18

15

4

4

6

7

3

6

80

80

70*

88* 3*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

waardevol voor mezelf neutraal waardeloos voor mezelf

5,7

5,9*

5,5

5,5*

5,3*

5,6

5,5

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 67: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 67

Negen op de tien docenten (90%) vinden het gebruik van digitaal leermateriaal waardevol voor de leerling, 3% vindt het gebruik waardeloos voor de leerling. Vooral po-­docenten zijn positief: 94% is het erover eens dat het gebruik van digitaal leermateriaal waardevol is voor de leerling. Mbo-­docenten zijn iets minder positief: 84% vindt het gebruik waardevol voor de leerling (zie figuur 54).

54 Stelling met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen (n = 1520)

90

92

89

89

89

7

6

8

10

8

3

2

2

3

3

6

84*

94*

6

5*

5*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

waardevol voor de leerling neutraal waardeloos voor de leerling

Wanneer ik digitale leermaterialen gebruik, is dat...

6,0

6,3*

6,0

5,9

5,7*

6,0

5,9

Bron: TNS NIPO 2011 ______________________________________________________________

Page 68: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 68

Acht op de tien docenten (81%) vinden het gebruik van digitaal leermateriaal waardevol voor de school, 4% vindt het gebruik waardeloos voor de school. Onder po-­docenten ligt dit aandeel hoger: negen op de tien docenten (90%) zien het nut van digitaal leermateriaal voor de school in. Havo/vwo-­, mbo-­ en hbo-­docenten zijn iets minder positief (respectievelijk 72%, 71% en 72%). Zij scoren vaker neutraal (respectievelijk 24%, 24% en 23% versus 16% gemiddeld) in vergelijking met de andere schooltypen (zie figuur 55).

55 Stelling met betrekking tot gebruik digitaal leermateriaal in de lessen(n = 1520)

81

78

82

16

18

10

4

4

5

5

8

90*

72*

71*

72*

8*

23*

24*

24*

2*

4

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

%

waardevol voor de school neutraal waardeloos voor de school

5,7

6,0*

5,6

5,4*

5,3*

5,5

5,4

Bron: TNS NIPO, 2011

Page 69: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 69

6.5 Motivatie Op basis van de voorgaande paragrafen kunnen we concluderen dat docenten over het algemeen positief denken over het gebruik van digitaal leermateriaal in de lessen. In deze paragraaf gaan we in op de

Extrinsieke motivatie meet de mate waarin men zich door aspecten die buiten zichzelf liggen (verplichting en verwachting van anderen, angst voor problemen als men het niet doet en beloningen als men het wel doet) laat leiden in het gebruik van digitaal leermateriaal.

schaamte ervaart wanneer men het desbetreffende gedrag (in dit onderzoek het gebruik van digitaal leermateriaal) niet zou uitvoeren. Men voert het gedrag dus uit om te voorkomen dat men gevoelens van schuld en schaamte ervaart.

het gedrag inziet: men vindt bijvoorbeeld dat men iets nieuws bijleert door gebruik te maken van digitaal leermateriaal, dat men met de tijd mee gaat etc. Om de drie dimensies te meten, zijn verschillende stellingen voorgelegd. Men kon op een zevenpuntsschaal aangeven in hoeverre men het al dan niet eens was met de stellingen. De volgende figuur laat een overwegend positief beeld zien: men scoort gemiddeld laag op de

gedrag in en laat zich in mindere mate sturen door sociale druk, beloningen en angst voor schaamte-­ en schuldgevoelens. Po-­docenten scoren hoger dan gemiddeld op alle drie de dimensies. Zij ervaren dus iets meer schuldgevoelens, schaamte en sociale druk dan wanneer zij geen gebruik maken van digitaal leermateriaal, maar zien ook zelf vaker de waarde in van het gebruik van digitaal leermateriaal. Havo/vwo-­docenten scoren lager dan gemiddeld op alle dimensies. Hbo-­ en mbo-­docenten

Page 70: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 70

56 Extrinsieke motivatie (1-­4), introjected regulation (5-­8), identified regulation (9-­12)(n = 1520)

Extrinsieke motivatie, introjected regulation en identified regulation

2,7

2,7

2,8

2,7

2,7

2,5

2,6

2,5

2,5

2,4

5,4

5,3

5,4

2,4*

2,8*

2,3*

2,6*

5,1*

5,1*

5,1*

5,6*

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

identified regulationintrojected regulation extrinsieke motivatie

Bron: TNS NIPO, 2011

In de volgende figuur worden de bevindingen rondom getoond. Intrinsieke motivatie meet de mate waarin men zich

door aspecten als beleving van plezier en persoonlijke interesse laat leiden in het desbetreffende

waarin men uitgaat van wat men bereikt met het gedrag. Het gaat over het motiveren,

om een bepaald gedrag uit te voeren. Men doet het wel, maar ziet er eigenlijk niet het nut van in. Om de drie dimensies te meten, zijn verschillende stellingen voorgelegd. Men kon op een zevenpuntsschaal aangeven in hoeverre men het al dan niet eens was met de stellingen. Ook hier zien we een gewenst beeld: men scoort hoger op de intrinsieke motivatie (5,4) en op

lager . Po-­intrinsieke motivatie (5,6). Havo/vwo-­ en mbo-­ docenten scoren juist minder hoog op deze twee dimensies. Mbo-­docenten scoren juist hoger dan gemiddeld op de dimensie

Iden = 0,919

= 0,903

Extrinsieke motivatie:

Page 71: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 71

57 Intrinsieke motivatie (1-­4), integrated regulation (5-­8), amotivation (9-­12) (n=1520)

Intrinsieke motivatie, integrated regulation en amotivation

5,4

5,4

5,2

5,2

5,6

5,6

5,4

5,7

2,0

1,9

1,9

1,8

5,1*

5,2*

5,6*

5,3*

5,4*

5,9*1,8*

2,2*

1,9

1 2 3 4 5 6 7

totaalondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

amotivation integrated regulationintrinsieke motivatie

Bron: TNS NIPO, 2011

= 0,958

= 0,964

Intrinsieke motivatie:

Page 72: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 72

6.6 Gepercipieerde norm De gepercipieerde norm werd gemeten door op een zevenpuntsschaal te vragen in hoeverre

gebruiken. Daarnaast werd gevraagd in hoedirectie, andere scholen en leerlingen. Gemiddeld scoort men een 4,2. Niet alleen po-­docenten, maar ook wo-­docenten scoren hoger dan gemiddeld (beide 4,6). Vmbo-­docenten en havo/vwo-­docenten scoren lager dan gemiddeld op de gepercipieerde norm (beide 3,9).

58 Stellingen met betrekking tot gepercipieerde norm gebruik digitaal leermateriaal (n = 1520)

gepercipieerde norm

4,2

4,6*

3,9*

3,9*

4,3*

4,6*

4,1

1 2 3 4 5 6 7

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

Bron: TNS NIPO, 2011

Sociale druk werd gemeten door te om regelmatig digitale leermaterialen te gebruiken. Bij deze vraag konden docenten aangeven op een zevenpuntsschaal in welke mate druk werd uitgeoefend (1: absoluut geen druk;; 7: buitengewoon veel druk3). Een kwart van de docenten ervaart absoluut geen druk (26%). Dit aandeel ligt hoger onder hbo-­docenten (36%). Po-­docenten ervaren meer druk dan gemiddeld (24% tegen 20% voor alle docenten).

3 Hoe hoger de gemiddelde score, hoe minder hoog de ervaren sociale druk.

Page 73: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 73

6.7 Ervaren sociale druk om digitaal leermateriaal te moeten gebruiken (2009-­2011)

om regelmatig digitale leermaterialen te gebruiken. Bij deze vraag konden docenten aangeven op een zevenpuntsschaal in welke mate druk werd uitgeoefend (1: absoluut geen druk;; 7: buitengewoon veel druk4). Een kwart van de docenten ervaart absoluut geen druk (26%). Dit aandeel ligt hoger onder hbo-­docenten (36%). Po-­docenten ervaren meer druk dan gemiddeld (24% po tegen 20% voor het gemiddelde alle docenten).

59 Alles bij elkaar genomen: in hoeverre ervaart u sociale druk van uw schoolleiding, teamleiders, collega's, ouders enz. om regelmatig digitaal leermateriaal te gebruiken in uw lessen?(n = 1520)

26

30

38

39

35

39

40

38

35

16

16

20

18

11

13

17

9

8

9

7

8

10

8

6

7

7

5

7

3

4

5

2

4

1

1

1

27

26

31

22*

36*

10 10*

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

totaal ondervraagden

po

vmbo

havo/vwo

mbo

hbo

wo

schooltype

absoluut geen druk nauwelijks druk een klein beetje druk een beetje druk

enige druk redelijk veel druk buitengewoon veel druk

%

5,4*

5,6

5,6

5,6

5,6

5,9*

5,7

Bron: TNS NIPO, 2011

In vergelijking met de nulmeting blijkt er een lichte afname (gemiddelde 5,5 versus 5,4) te zijn in de mate waarin men sociale druk ervaart. Men ervaart iets vaker nauwelijks sociale druk (38% versus 34%) en iets minder vaak enige sociale druk (8% versus 11%) in vergelijking met 2009. Havo/vwo-­docenten ervaren significant minder druk sinds 2009 (van 5,4 naar 5,6).

4 Hoe hoger de gemiddelde score, hoe minder hoog de ervaren sociale druk.

Page 74: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 74

7. Waarom delen docenten leermateriaal via Wikiwijs? Een onderzoek op basis van de sociale uitwisselingstheorie5

7.1 Inleiding In 2009 ging in Nederland het Wikiwijs-­project van start met als doel om het gebruik, het ontwikkelen, maar ook het delen van leermateriaal te bevorderen en te stimuleren. Wikiwijs

dat de beschikbare leermaterialen gratis gebruikt kunnen worden. Om dit te kunnen realiseren, rekent het project in belangrijke mate op vrijwillige bijdragen van docenten die individueel leermateriaal ontwikkelen. Aangezien het leermateriaal op Wikiwijs gratis wordt aangeboden, is het onmogelijk om docenten een financiële compensatie te bieden voor gedeelde leermaterialen. Volgens de sociale uitwisselingstheorie (Homans, 1958) zouden docenten echter bepaalde motieven kunnen hebben om leermaterialen te delen. Er kan met name gedacht worden aan het aanzien dat men verwerft of de erkenning (of reputatie) die men krijgt voor de gedeelde werken. In de huidige studie wordt de sociale uitwisselingstheorie als raamwerk gebruikt om te verklaren waarom docenten digitaal leermateriaal willen delen. Volgens de theorie wordt in eerste instantie verwacht dat docenten voor zichzelf nagaan of de kosten en baten van het delen in verhouding tot elkaar staan. Men kan veronderstellen dat er verschillende kosten gepaard gaan met het delen van leermateriaal. Als eerste factor wordt de eigen effectiviteit beschouwd die docenten bezitten om het leermateriaal te ontwikkelen. Wanneer docenten zichzelf als vaardig beschouwen en veronderstellen dat hun leermateriaal een meerwaarde kan bieden, zullen zij meer geneigd zijn om te delen. Deze factor wordt als een kostenpost beschouwd, omdat het ontbreken van de nodige vaardigheden een investering zou vergen van de betreffende leerkracht. Een tweede kostenpost is de geïnvesteerde ontwikkeltijd. Ten slotte wordt ook verwacht dat de technologische kosten, of de inspanning die men moet leveren om bepaalde technieken voor het delen toe te passen, negatief zullen samenhangen met het delen. De impact van de technologische kost op gedrag is voor Wikiwijs bijzonder relevant, aangezien dit project beoogt om het delen en verspreiden van digitale leermaterialen te vereenvoudigen.

ook een sociale meerwaarde bieden. Als mogelijke opbrengsten van delen, worden altruïsme en reputatie beschouwd. Altruïsme houdt in dat docenten het als plezierig ervaren om leermateriaal te delen of er algemeen een goed gevoel bij hebben. Reputatie houdt verband met het statusverhogend effect dat het delen van leermaterialen met zich kan meebrengen. De sociale uitwisselingstheorie voorspelt ten slotte ook dat vertrouwen een rol speelt in de beslissing om bepaald gedrag te vertonen. Vertrouwen wordt gemeten door middel van twee construcde waarde van leermateriaal van anderen inziet en daarom vindt dat men ook zelf zou moeten

de verwachte

5 Dit hoofdstuk is gebaseerd op een paper dat is gepresenteerd op de 38ste Onderwijs Research Dagen (ORD) gehouden van 8 10 juni 2011 te Maastricht (Van Acker, van Buuren, Kreijns, & Vermeulen,).

Page 75: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 75

Samengevat wordt verwacht dat docenten eerder geneigd zullen zijn om te delen als het delen voldoende meerwaarde biedt in de vorm van sociale beloningen en dat die meerwaarde opweegt tegen de kosten. Het vertrouwen zou, ten slotte, de relatie tussen opbrengsten en de intentie om te delen verzwakken. Als men wel een meerwaarde ziet in het delen van leermateriaal, maar een lage verwachting dat men die meerwaarde ook daadwerkelijk zal ervaren, dan is de kans klein dat men het gedrag gaat vertonen. Deze lage verwachting wordt mogelijk bepaald door

7.2 Methode Steekproef In het kader van de vervolgmeting van het Wikiwijs project, werden 1520 docenten uit het primair-­, secundair-­ en hoger-­onderwijs bevraagd. De verdeling van de steekproef naar geslacht, leeftijd en schooltype staat in omderstaande tabel. ______________________________________________________________________ 60 Verdeling van docenten naar geslacht, leeftijd en schooltype _________________________________________________________________________________

Schooltype po vmbo havo/vwo mbo hbo wo

N 629 253 167 290 109 72

% vrouwen 82.0 43.5 44.9 47.6 34.9 43.1

M leeftijd

(SD)

44.60

(13.60)

45.25

(11.65)

45.75

(11.77)

42.81

(13.20)

47.39

(12.21)

39.82

(12.31)

Meetinstrumenten en procedure De afhankelijke variabele, met name de intentie om leermaterialen te delen werd gemeten aan de hand van één item dat beoordeeld werd op een zevenpunts-­ antwoordschaal, waarbij 1 stond voor helemaal mee eens en 7 voor helemaal niet mee eens . Het item be

De overige items, die verschillende aspecten van de kosten, de opbrengsten en het vertrouwen in relatie tot delen meten, worden weergegeven in de volgende tabel. ______________________________________________________________________ 61 Overzicht van de onafhankelijke variabelen in deze studie6 _____________________________________________________________________ Item

nr

Dimensie/Item

Eigen effectiviteit

1 Mijn ontwikkelde digitale leermaterialen zouden een meerwaarde hebben voor andere

gebruikers

2 Ik heb de nodige ict-­kennis en vaardigheden om digitale leermaterialen te ontwikkelen.

Technologische kost

3 Digitale leermaterialen delen via het Internet (bijvoorbeeld op een website of via

Wikiwijs) zou me weinig moeite kosten

4

6 In het vet zijn de dimensies weergegeven die werden gemeten met daaronder telkens de bijhorende vragen.

Page 76: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 76

kosten

Ontwikkelingskost

5 Het zou me erg veel tijd kosten om digitaal leermateriaal te ontwikkelen en te delen.

Altruïsme

6 Ik zou het prettig vinden om digitaal leermateriaal te delen met anderen

7 Ik zou een goed gevoel hebben wanneer ik digitaal leermateriaal deel met anderen

Reputatie

8 Ik krijg respect van andere docenten wanneer ik digitaal leermateriaal zou delen met hen

9 Ik krijg meer aanzien wanneer ik digitaal leermateriaal zou delen met andere docenten

Reciprociteit

10 Andere docenten delen digitaal leermateriaal en dus vind ik dat ik dit ook moet doen

11 Ik word geholpen door digitaal leermateriaal van andere docenten en zou daarom ook

mijn eigen leermaterialen delen.

Vertrouwen

12 De meeste andere docenten zouden hun digitale leermaterialen ook delen als ze die

zouden ontwikkelen

13 Ik verwacht dat docenten hun waardering zouden tonen als ik digitaal leermateriaal met

hen deel

De items over = .49) niet tot een schaalscore worden omgevormd. Dit gold evenzeer voor de items die betrekking hadden op vertrouwen (in andere docentenitems afzonderlijk in de verder beschreven analyses opgenomen. De relaties tussen de variabelen en hun interne consistentie staan beschreven in Tabel 3. Deze tabel bevat ook de beschrijvende gegevens van de variabelen. Analysemethode De variabelen in deze studie werden voor de analyse gestandaardiseerd. Schooltype werd gehercodeerd tot vijf dummy variabelen. Vervolgens werd een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd met in een eerste stap de controlevariabelen (geslacht, leeftijd en schooltype), in de tweede stap de onafhankelijke variabelen en in een derde stap de interacties (vertrouwen 1×reputatie, vertrouwen 1×reciprociteit en vertrouwen 2×altruïsme). Deelnemers van wie de verwachte waarde op basis van het getoetste model meer dan drie standaarddeviaties afweek van de geobserveerde waarde, werden als uitbijters beschouwd. In de totale steekproef werden de antwoorden van 22 deelnemers hierdoor buiten beschouwing gelaten. De analyse werd vervolgens herhaald zonder deze deelnemers.

Page 77: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011 | CC-­BY | juni 2011 77

7.3 Resultaten ________________________________________________________________________________________________________________________ 62 Beschrijvende statistieken voor en correlaties tussen de variabelen in deze studie7

Variabele M SD eigen

effectivi-­

teit 1

eigen

effectivi-­

teit 2

techno-­

logische

kost

ontwik-­

kelings-­

kost

altruïsme reputatie recipro-­

citeit

vertrou-­

wen 1

vertrou-­

wen 2

intentie 2.47 1.48 .59 .14 .40 .14 .61 .22 .28 .45 .15

eigen effectiviteit 1 2.93 1.39 .33 .45 .10 .47 .31 .26 .30 .24

eigen effectiviteit 2 3.86 1.80 .53 -­.19 .13 .16 .11 -­.01* .09

technologische kost 3.19 1.42 .70 -­.04* .44 .23 .30 .28 .15

ontwikkelingskost 3.23 1.73 .20 .09 .07 .13 .07

altruïsme 2.97 1.38 .90 .47 .43 .54 .31

reputatie 3.87 1.47 .83 .47 .37 .58

reciprociteit 3.98 1.53 .76 .54 .43

vertrouwen 1 3.42 1.50 .37

vertrouwen 2 3.97 1.61

Noot: Alle correlaties zijn significant op .05 behalve deze aangeduid met een *

7 Een lage score houdt in dat men akkoord gaat met de stelling of stellingen. Scores kunnen variëren tussen minimaal 1 en maximaal 7.

Page 78: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek | Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011

De resultaten uit de hiërarchische regressie zijn te vinden in overzicht 65. Het finale model verklaarde 61.2 procent van de variantie in intentie om te delen (F(19, 1478) = 122.96, p < .001). De controlevariabelen verklaren samen 2 procent van de variantie in intentie om te delen. Er bestaat een negatief verband tussen leeftijd en de intentie om digitaal leermateriaal te delen met andere docenten. Enkel het verschil tussen havo/vwo en po bleek significant voor wat schooltype betreft. Verschillen tussen mannen en vrouwen met betrekking tot de intentie om digitaal leermateriaal te delen bleken niet significant. Van de onafhankelijke variabelen in het model bleken drie variabelen niet significant: de ontwikkelingskost, reciprociteit en de eigen effectiviteit 2 Eigen effectiviteit 2 geeft in deze context aan of men beschikt over de nodige kennis en vaardigheden om digitaal leermateriaal te ontwikkelen. Van de overige variabelen bleken vooral eigen effectiviteit 2 (de inschatting dat het zelf ontwikkelen leermateriaal van nut kan zijn voor andere docenten) en altruïsme belangrijke voorspellers. Technologische kost vertoonde eveneens de verwachte relatie met intentie;; hoe minder moeite men verwachtte te moeten doen om leermaterialen te delen, hoe meer men geneigd was te delen. Reputatie had een negatief verband met intentie wat aangeeft dat naarmate docenten verwachten dat ze meer aanzien zullen krijgen wanneer ze delen, ze minder de intentie zullen hebben dit te doen. Vertrouwen 1 had een positieve invloed op de intentie: docenten die verwachten dat andere docenten eigen leermateriaal materiaal zullen delen, zijn eerder geneigd zelf ook te delen. Vertrouwen 2 vertoonde een negatief verband met intentie wat een indicatie is dat docenten die waardering verwachten te krijgen voor het gedeelde materiaal, minder de intentie hebben om te delen. In de derde stap van de regressie werden de drie interactietermen toegevoegd. Deze bleken samen drie procent van de variantie in intentie te verklaren. De vertrouwen 1 × reciprociteit interactie was niet significant. De vertrouwen 1 × altruïsme interactie was daarentegen wel significant wat aangeeft dat de relatie tussen altruïsme en de intentie om te delen sterker wordt naarmate docenten meer vertrouwen hebben dat andere docenten ook hun leermateriaal delen. Uit de simple slopes-­analyses kunnen we afleiden dat de relatie tussen altruïsme en intentie enkel significant is wanneer het vertrouwen gemiddeld of hoog is.

Page 79: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 80

______________________________________________________________ 63 Relatie tussen altruïsme en intentie om te delen, gespecificeerd volgens de mate van vertrouwen in het delen van andere docenten ______________________________________________________________

2

2,2

2,4

2,6

2,8

3

3,2

3,4

3,6

-­1 1

Weinig vertrouw en

Gemiddeld vertrouw en

Veel vertrouw en

______________________________________________________________ De relatie tussen reciprociteit en de intentie om te delen wordt zwakker naarmate er een sterkere verwachting bij docenten bestaat dat andere docenten hun digitaal leermateriaal niet delen. Dit kan worden afgeleid uit de grafische weergave in Figuur 66 (de vertrouwen1×reciprociteit interactie). Uit de simple slopes-­analyse blijkt dat de relatie tussen reciprociteit en intentie om te delen slechts significant is voor docenten met gemiddeld tot veel vertrouwen. ______________________________________________________________ 64 Relatie tussen reputatie en intentie om te delen, gespecificeerd volgens de mate van vertrouwen in het delen van andere docenten ______________________________________________________________

2

2,1

2,2

2,3

2,4

2,5

2,6

2,7

2,8

2,9

3

-­1 1

Weinig vertrouw en

Gemiddeld vertrouw en

Veel vertrouw en

______________________________________________________________

altruïsme

intentie

intentie

reciprociteit

Page 80: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 81

____________________________________________________________ 65 Hiërarchische regressie in drie stappen met intentie om digitaal leermateriaal te delen als afhankelijke variabele

____________________________________________________________

Voorspeller R2 t/Fchange p

Stap 1 .022 4.72 <.001

geslacht .02 .97 .33

leeftijd -­.10 -­5.63 <.001

vmbo .03 1.55 .12

mbo .02 1.03 .31

havo/vwo .06 3.33 <.001

hbo .03 1.62 .11

wo -­.02 -­.85 .39

Stap 2 .562 222.08 <.001

eigen effectiviteit 1 .41 20.18 <.001

eigen effectiviteit 2 -­.04 -­1.79 .07

technologische kost .09 4.13 <.001

ontwikkelingskost .01 .31 .76

altruïsme .35 14.74 <.001

reputatie -­.08 -­3.58 <.001

reciprociteit -­.03 -­1.53 .13

vertrouwen 1 .16 7.46 <.001

vertrouwen 2 -­.07 -­3.40 <.001

Stap 3 .029 36.71 <.001

vertrouwen 1×altruïsme .19 10.15 <.001

vertrouwen 1×reciprociteit -­.04 -­2.04 .04

vertrouwen 2×reputatie -­.03 -­1.78 .08

7.4 Discussie

7.4.1 Kosten Van de verwachte kosten bleken slechts twee aspecten significant bij te dragen aan de intentie om te delen. De eigen effectiviteit in relatie tot de verwachte meerwaarde die het leermateriaal dat docenten ontwikkelen heeft, bleek een positieve impact te hebben om de intentie om te delen. Naarmate docenten een hogere verwachting hebben dat hun leermateriaal nuttig kan

determinanten gericht op het delen van leermaterialen is deze variabele de sterkste voorspeller. Daarnaast is ook de variabele technologische kost een significante voorspeller. Naarmate docenten verwachten dat het weinig moeite kost om ontwikkelde leermaterialen te delen, zullen zij ook meer geneigd zijn dit gedrag daadwerkelijk te vertonen.

Page 81: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 82

De hypothese over de invloed van de kost op de intentie om te delen wordt slechts gedeeltelijk bevestigd. De ontwikkelingskost, alsook een ander aspect van eigen effectiviteit, het beschikken over de nodige vaardigheden om leermaterialen te ontwikkelen, hebben namelijk geen impact op de intentie om te delen. Deze laatste variabele mag dan geen invloed hebben op de intentie om te delen, het is uiteraard een noodzakelijke voorwaarde om überhaupt te kunnen delen. Uit de beschrijvende statistieken in Tabel 62 blijkt echter dat docenten relatief hoog scoren op deze variabelen wat aangeeft dat de meeste docenten hun eigen effectiviteit met betrekking tot het ontwikkelen van digitale leermaterialen relatief laag inschatten.

7.4.2 Opbrengsten Zoals verwacht hangt altruïsme positief samen met de intentie om digitaal leermateriaal te delen. Docenten die het prettig vinden om het leermateriaal dat ze ontwikkelen te delen, zijn meer bereid om dit leermateriaal ook te delen. Het delen hoeft dus niet zozeer ingegeven te zijn door een financiële stimulans of een externe druk. Het delen en de positieve emoties die docenten hiervan ervaren zijn voor hen voldoende motivatie om dit gedrag te vertonen. Een tweede mogelijke opbrengst is te vinden in de positieve invloed die gedeelde leermaterialen kunnen hebben op de reputatie van de docent.

kan dit een winst zijn voor de desbetreffende docent die zijn leermaterialen deelt. De resultaten wijzen uit dat er een significant verband bestaat tussen de verwachtte impact van het delen van leermaterialen op de reputatie en de intentie om te delen. Deze impact is echter in tegengestelde richting van wat werd verwacht. Naarmate docenten meer verwachten dat ze respect en aanzien krijgen bij het delen van leermaterialen, blijken ze minder geneigd om daadwerkelijk te gaan delen. Als laatste opbrengst werd de invloed van reciprociteit op de intentie om te delen onderzocht. Uit de analyses bleek dat het verband tussen intentie en reciprociteit niet significant is. Wanneer we controleren voor de overige variabelen in het model, lijkt de intentie om te delen niet afhankelijk van het feit dat andere docenten dit ook doen. Dat het digitaal leermateriaal van andere docenten een meerwaarde betekent voor het eigen onderwijs, blijkt voor docenten geen belangrijke stimulans om zelf leermateriaal te delen.

7.4.3 Vertrouwen Vertrouwen werd in eerste instantie als moderator van de relatie tussen opbrengsten en de intentie tot delen in deze studie opgenomen. Beide aspecten van vertrouwen die werden gemeten hadden ook een hoofdeffect op de intentie van docenten om digitaal leermateriaal te delen. Het vertrouwen dat andere docenten hun leermaterialen ook zouden delen hangt als verwacht positief samen met de intentie om te delen. Dit lijkt op het eerste zicht tegenstrijdig aan de eerdere resultaten met betrekking tot reciprociteit. Daaruit bleek immers dat de intentie van docenten om te delen niet afhangt van het deelgedrag van andere docenten. Vertrouwen in het delen van andere docenten en reciprociteit blijken echter sterk samen te hangen.

Page 82: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 83

Dat er weinig bijkomende variantie wordt verklaard door reciprociteit is mogelijk te wijten aan het feit dat de stellingen meer vatbaar zijn voor sociaal wenselijke antwoorden. Waar het bij vertrouwen gaat over de verwachting die docenten hebben van andere docenten, gaat het bij reciprociteit eerder over de eigen motieven om te delen. Het tweede aspect van vertrouwen dat werd gemeten is de verwachting die docenten hebben over de waardering die andere docenten zouden uitspreken over het gedeelde leermateriaal. Tegen de geformuleerde hypothese in, vertoonde deze schaal een negatief verband met de intentie om te delen. De intentie om te delen nam immers af naarmate docenten aangaven er meer op te vertrouwen dat andere docenten ook hun waardering zouden tonen voor het gedeelde leermateriaal.

7.4.4 De modererende rol van vertrouwen op de relatie tussen opbrengsten en delen

Hoewel slechts een beperkte hoeveelheid variantie werd verklaard door de drie interactietermen die aan het model werden toegevoegd, bleek voornamelijk het vertrouwen dat andere docenten hun materialen zouden delen enkele eerder beschreven verbanden te specificeren. De relatie tussen altruïsme en de intentie om te delen werd versterkt door het vertrouwen dat

altruïstische overwegingen zullen nog meer geneigd zijn dit te doen wanneer ze een hoge verwachting hebben dat ook andere docenten gaan delen. Meer specifiek, bij docenten die slechts geringe verwachtingen hebben dat hun

verdwijnt de relatie tussen altruïsme en intentie. Dit lijkt in eerste instantie tegenstrijdig met de eerdere conclusie dat reciprociteit geen rol speelt. Anderzijds kan de sterke relatie tussen de interactieterm en reciprociteit ook een mogelijke verklaring bieden. De relatie tussen reciprociteit en intentie werd dan weer afgezwakt door het

Zoals verwacht zullen docenten die delen minder geneigd zijn deelgedrag te vertonen als blijkt dat hun collega-­docenten feitelijk niet delen, omdat ze zien dat anderen dit ook doen.

7.4.5 Conclusies en implicaties voor de praktijk Kennis van de belangrijkste determinanten van het delen van digitaal leermateriaal is cruciaal voor een initiatief als Wikiwijs. Open Educational Resources kunnen niet blijven bestaan als docenten niet bereid zouden zijn om vrijwillig bijdragen te leveren. Op websites zoals die van Wikiwijs kan gebruik gemaakt worden van statuspunten of kunnen gebruikers aangespoord worden om leermaterialen te beoordelen. De uitkomst van dit onderzoek wijst uit dat dergelijke strategie weinig effectief is voor het bevorderen van het deelgedrag van docenten. Een verhoging van de reputatie blijkt namelijk geen significante voorspeller van de intentie om eigen leermaterialen te delen. Bovendien hangt deze relatie ook niet samen met de verwachting die docenten hebben over de waardering die ze kunnen krijgen. De belangrijkste voorspeller in het model bleek eigen

Page 83: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 84

effectiviteit te zijn.

Page 84: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 85

Wanneer docenten verwachten dat hun gedeelde leermateriaal meerwaarde heeft, zullen zij sterker geneigd zijn hun leermateriaal te delen. In die zin kan de waardering van het leermateriaal wel bijdragen aan het zichtbaar maken van het gebruik ervan. Naast downloadstatistieken die aangeven hoe vaak een document of afbeelding is gedownload, dient dus ook aandacht te worden besteed aan de waardering van het materiaal zelf. Indien zichtbaar wordt dat het materiaal dat docenten delen wordt gebruikt en gewaardeerd, is te verwachten dat zij ook eerder geneigd zullen zijn om toekomstig leermateriaal te gaan delen. Deze waardering dient dus eerder te worden getoond bij het leermateriaal zelf dan in de vorm van statuspunten bij de desbetreffende docent. Verder lijken docenten vooral uit altruïstische overwegingen leermaterialen te willen delen. Ze vinden het zelf prettig hiermee te helpen. Voor de docent dient het echter duidelijk te zijn dat andere docenten ook hun leermaterialen delen. Uit Tabel 62 blijkt dat docenten vrij weinig vertrouwen hebben in het feit dat hun cleermaterialen ook zullen delen, wat dan weer samenhangt met de intentie om te delen. Bovendien blijken altruïstische overwegingen een minder sterke

een gelijkaardig gedrag gaan vertonen. Belangrijk hierbij is dat het gaat om een perceptie van deelgedrag van andere docenten. Deze perceptie lijkt tegenstrijdig te zijn met de sterke intentie van docenten om te delen (zie Tabel 62. Initiatieven als Wikiwijs dienen dus duidelijk te maken dat er een grote bereidheid is om leermateriaal te delen. Bovendien kunnen ze gebruik maken van de website om aan te geven hoeveel nieuw materiaal er door collega-­docenten is toegevoegd in een bepaalde periode. In algemene zin dienen interventies de discrepantie tussen de werkelijke bereidheid om te delen en de perceptie hiervan bij andere docenten te bespelen. Hoewel de kosten in dit onderzoek slechts een beperkte rol lijken te spelen, dient te worden opgemerkt dat in de verwachting dat het zelf gedeelde leermateriaal een meerwaarde zal vormen voor collega-­docenten verscholen ligt, in het feit dat docenten over de nodige eigen effectiviteit beschikken om digitaal leermateriaal te ontwikkelen. Deze samenhang blijkt ook uit de correlatieanalyse (zie Tabel 62). De nodige professionalisering met betrekking tot het ontwikkelen van digitaal leermateriaal is dus mogelijk ook een belangrijke determinant voor het delen van leermaterialen. Overigens zijn kennis en vaardigheden op het vlak van ict ook noodzakelijke voorwaarden om leermaterialen te kunnen ontwikkelen. Verder werd in eerder onderzoek over het gebruik van digitaal leermateriaal aangetoond dat eigen effectiviteit een belangrijk antecedent is van het toepassen van digitaal leermateriaal in de lespraktijk (Kreijns, van Buuren, Van Acker, & Vermeulen, 2011;; Van Acker, van Buuren, Kreijns, & Vermeulen, 2010). Literatuur Homans, G. C. (1958). Social Behavior as Exchange. American Journal of Sociology, 63(6), 597 606. Kreijns, K., van Buuren, H., Van Acker, F., Vermeulen, M. (2011). Why are teachers reluctant to integrate ICT in their pedagogical practices? The use of

Page 85: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 86

digital learning materials in education. Annual Meeting of the American Educational Research Association, 8-­12 April 2011, New Orleans. Van Acker, F., van Buuren, H., Kreijns, K., & Vermeulen, M. (2010). Determinants of the educational use of digital learning materials: the mediating role of self-­efficacy, perceived norm and attitude. OpenEd, 2-­4 November 2010, Barcelona.

Page 86: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 87

Bijlagen

Page 87: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 88

Bijlage 1 Vragenlijst

VRAAG 5 Deze vragenlijst gaat over het gebruik van digitale leermaterialen in uw lessen. Het invullen van de vragenlijst duurt niet meer dan 20 minuten. VRAAG 10

1002L1 Bent u werkzaam als docent in het onderwijs? 1 Ja 2 Nee PLAATS IN StatusInt [ 5 ] GA VERDER NAAR VRAAG 9993 VRAAG 302 NUMBER 1590L2 MAX 50

1590L2 Hoeveel jaren bent u al werkzaam in het onderwijs? Tel dit jaar mee. VRAAG 303

1592L1 Aan welk schooltype geeft u dit jaar het merendeel van uw lessen? (een antwoord mogelijk) 1 PO (primair onderwijs) 2 VMBO 3 HAVO VWO volwassenenonderwijs 4 MBO 5 VRAAG 304 FORMULIER VRAAG Geef aan in welke mate u het eens bent met de volgende stellingen. Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar. Helemaal mee oneens -­ Helemaal mee eens 1 2 3 4 5 6 7

zal ik beter les kunnen geven zal mijn productiviteit verhogen zal het lesgeven eenvoudiger worden zal het lesgeven boeiender worden zal ik meer voldoening ervaren bij het lesgeven zal ik het gevoel krijgen dat ik meer heb bereikt zal mijn status verhogen onder de leerkrachten meer respect krijgen voor mijn vaardigheden als leerkracht

Page 88: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 89

VRAAG 305 FORMULIER VRAAG Wilt u aangeven hoe vaak u digitale leermaterialen gebruikt en zoekt? Indien u nooit gebruik maakt van digitale leermaterialen, kiest u de linker button, indien u enkele keren per dag gebruik maakt van digitale leermaterialen, kiest u de rechter button. Indien u enkele keren per kwartaal gebruik maakt van digitale leermaterialen, kiest u de middelste button. frequentie nooit enkele keren per jaar enkele keren per half jaar enkele keren per kwartaal enkele keren per maand enkele keren per week enkele keren per dag Digitale leermaterialen gebruiken

illustraties, videoclips, animaties en geluidsfragmenten

Leerlingen digitale leermaterialen aanbieden die voornamelijk uit tekst bestaat,

Digitale leermaterialen zoeken

Digitale leermaterialen zoeken via de portaalsite Wikiwijs.nl Digitale leermaterialen zoeken in andere bronnen (dan Wikiwijs.nl)

VRAAG 306

INDIEN [ 1603 , 1 ] 1605L1

Kent u Wikiwijs.nl? 1 Ja 2 Nee VRAAG 307

INDIEN [ 1603 , 2 TO 7 \ Q306 , 1 ] 1606L1

Hebt u de Wikiwijs.nl website bekeken? 1 Ja, uitgebreid 2 Ja, enkele onderdelen 3 Nee, (bijna) niet VRAAG 309

INDIEN [ 1603 , 2 TO 7 ] 1607L1

U heeft aangegeven dat u weleens digitale leermaterialen heeft gezocht via Wikiwijs.nl. Heeft u gevonden wat u zocht? 1 Ja, meestal wel 2 Ja, soms 3 Nee, (bijna) nooit VRAAG 310

INDIEN [ Q309 , 1 TO 2 ] 1608L1

Voldeed het gezochte aan uw verwachtingen? 1 Ja, meestal wel 2 Ja, soms 3 Nee, (bijna) nooit

Page 89: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 90

VRAAG 311 FORMULIER VRAAG INDIEN [ 1603 , 2 TO 7 \ Q306 , 1 ]

Wat is het rapportcijfer van 1 tot en met 10 dat u de Wikiwijs website geeft ten aanzien van volgende aspecten: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

De vorm van de website De hoeveelheid bruikbaar digitaal leermateriaal De kwaliteit van de digitale leermaterialen

VRAAG 312

1615L1 Maakt u soms zelf digitaal leermateriaal? 1 Ja 2 Nee *TAB 39, 49, 59, 69, 79, 89, 99 VRAAG 313 FORMULIER VRAAG

INDIEN [ Q312 , 1 ] Hoe vaak bent u bezig met onderstaande activiteiten? Indien u enkele keren per dag digitale leermaterialen ontwikkelt, kiest u de rechter button. Indien u nooit digitale leermaterialen ontwikkelt, kiest u de linker button. nooit enkele keren per half jaar enkele keren per kwartaal enkele keren per maand enkele keren per week enkele keren per dag

Zelf digitale leermaterialen maken met voornamelijk tekst Photoshop en Adobe Illustrator)

illustraties ook videoclips, animaties en geluidsfragmenten (bv met Adobe Flash)

Bestaand digitaal lesmateriaal (bv digitaal lesmateriaal uit Wikiwijs of Leraar24) met ik

INDIEN [ 1470 , 1 & 1602 , 1 ] PLAATS IN JANEE [ 1 ] VRAAG 190 MEERVOUDIGE VRAAG

INDIEN [ JANEE = 0 ] 1471L25

Wilt u aangeven op welke wijze u aan digitale leermaterialen komt? U kunt meerdere antwoorden geven. 2 De digitale leermaterialen worden bij het lesboek geleverd 3 4 Door op internet te gaan zoeken 9 Via Wikiwijs 5 Door onderwijskundige websites te bezoeken (bv Kennisnet of Digischool) 6 Door digitale videobanken te raadplegen (bv van Teleac\NOT) 7 Door deze zelf te maken 8 Door bestaande digitale leermaterialen te bewerken 24 Anders, namelijk ...

Page 90: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 91

VRAAG 200 FORMULIER VRAAG INDIEN [ JANEE = 0 ]

Hieronder volgt een aantal stellingen. Kunt u aangeven in hoeverre u het eens bent met deze stellingen? Indien u het helemaal oneens bent met de stelling, kiest u de linker button (1), indien u het helemaal eens bent met de stelling kiest u de rechter button (7). Bent u het niet eens en niet oneens met de stelling dan kiest u voor de middelste button (4). Helemaal mee oneens -­ Helemaal mee eens 1 2 3 4 5 6 7

zijn gemakkelijk vindbaar zijn zonder aanpassingen inzetbaar in mijn lessen zijn gemakkelijk te bewerken zijn meestal in het Nederlands beschikbaar vervangen het papieren leermateriaal volledig vervangen het papieren leermateriaal gedeeltelijk zijn extra leerstof naast het gebruikelijke leermateriaal zijn extra oefenmaterialen naast het gebruikelijke oefenmateriaal

VRAAG 210 FORMULIER VRAAG Welk aandeel van het leermateriaal is digitaal en welk deel bestaat uit papieren leermateriaal? Geef het percentage aan tussen de 0 en 100% dat het huidige gebruik weergeeft van digitale leermaterialen ten opzichte van papieren leermaterialen. Geef het percentage aan tussen de 0 en 100% dat het gewenste gebruik weergeeft van digitale leermaterialen ten opzichte van papieren leermaterialen. VRAAG 314

1617L1 Welke omschrijving typeert het gebruik van digitaal leermateriaal op uw school het beste? U kunt één antwoord kiezen. 1 Elke leraar kan zelf bepalen of hij wel of geen digitaal leermateriaal gebruikt bij

het lesgeven. 2 Voor een klein deel van de leerstofonderdelen zijn binnen onze school afspraken

gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Digitaal leermateriaal is bij een klein deel van de leraren geïntegreerd in hun onderwijs.

3 Voor het merendeel van de leerstofonderdelen zijn binnen onze school afspraken gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Digitaal leermateriaal is bij het merendeel van de leraren geïntegreerd in hun onderwijs.

4 Voor vrijwel alle leerstofonderdelen zijn school-­ of sectiebrede afspraken gemaakt over de didactische inzet van digitaal leermateriaal. Digitaal leermateriaal is bij vrijwel alle leraren geïntegreerd in hun onderwijs.

Page 91: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 92

VRAAG 240 FORMULIER VRAAG Hieronder volgt een aantal tegengestelde dimensies met betrekking tot het regelmatig gebruik van digitale leermaterialen.

Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar. Indien u het helemaal eens bent met wat er links staat, kiest u de linker button (1), indien u het helemaal eens bent met wat er rechts staat, kiest u de rechter button (7). Bent u het niet eens met beide dimensies dan kiest u voor de middelste button (4). 1 2 3 4 5 6 7

waardevol waardeloos nadelig voordelig nutteloos nuttig verstandig dom zinvol zinloos productief onproductief plezierig onplezierig prettig onprettig vervelend leuk saai boeiend interessant oninteressant niet uitdagend uitdagend

VRAAG 315 FORMULIER VRAAG Hieronder volgt een aantal uitspraken over digitale leermaterialen. Kunt u aangeven in hoeverre de uitspraken op uw situatie van toepassing zijn? Indien de uitspraak helemaal waar is, kiest u de linker button (1), indien de uitspraak helemaal niet waar is, kiest u de rechter button (7). Is de uitspraak niet waar maar ook niet onwaar, dan kiest u voor de middelste button (4). Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar. helemaal waar -­ helemaal niet waar 1 2 3 4 5 6 7

Mijn leerlingen verwachten dat ik regelmatig digitale leermaterialen gebruik in mijn lessen

De meeste van mijn gebruik in mijn lessen

De directie verwacht dat ik regelmatig digitale leermaterialen gebruik in mijn lessen digitale leermaterialen in hun lessen

zelf regelmatig digitale leermaterialen in hun lessen

leermaterialen in hun lessen

VRAAG 260

1560L1 Alles bij elkaar genomen, in hoeverre ervaart u sociale druk van uw schoolleiding, teamleiders,

Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar. 1 absoluut geen druk 2 nauwelijks druk 3 een klein beetje druk 4 een beetje druk 5 enige druk 6 redelijk veel druk 7 buitengewoon veel druk VRAAG 316 FORMULIER VRAAG Hieronder volgt een aantal uitspraken over digitale leermaterialen. Kunt u aangeven in hoeverre de uitspraken op uw situatie van toepassing zijn? Indien de uitspraak helemaal waar is, kiest u de linker button (1), indien de uitspraak helemaal

Page 92: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 93

niet waar is, kiest u de rechter button (7). Is de uitspraak niet waar maar ook niet onwaar, dan kiest u voor de middelste button (4). Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar. helemaal waar -­ helemaal niet waar -­ n.v.t. 1 2 3 4 5 6 7

Ik ben in staat om regelmatig digitale leermaterialen effectief in mijn lessen te gebruiken Ik ben tevreden met de manier waarop ik regelmatig digitale leermaterialen gebruik in mijn lessen

Ik voel me succesvol in het regelmatig inzetten van digitale leermaterialen in mijn lessen Ik ben voldoende zelfzeker bij het regelmatig inzetten van digitale leermaterialen in mijn lessen

VRAAG 317 FORMULIER VRAAG In welke mate beschrijven onderstaande stellingen uw intenties realistisch met betrekking tot het regelmatig gebruik van digitale leermaterialen? Indien u het helemaal oneens bent met de stelling, kiest u de linker button (1), indien u het helemaal eens bent met de stelling kiest u de rechter button (7). Bent u het niet eens en niet oneens met de stelling dan kiest u voor de middelste button (4). Onder regelmatig wordt hier verstaan enkele keren per week gedurende het schooljaar. Helemaal mee oneens -­ Helemaal mee eens 1 2 3 4 5 6 7

Ik ben van plan om regelmatig digitale leermaterialen in de lessen te gaan gebruiken Ik heb het voornemen om regelmatig digitale leermaterialen in de lessen te gaan gebruiken

Ik vind dat ik regelmatig digitale leermaterialen in de lessen moet gebruiken Ik wil regelmatig digitale leermaterialen in de lessen gebruiken

VRAAG 318 FORMULIER VRAAG Kunt u voor elk van volgende stellingen aangeven in welke mate ze van toepassing zijn op uw school? helemaal van toepassing -­ helemaal niet van toepassing 1 2 3 4 5 6 7

Er is een goede ICT-­infrastructuur (bvb. beschikbare PC's, internetaansluitingen, functionerend netwerk, digitaal schoolbord)

Er is een goed aanbod aan educatieve software: programma's en digitale leermaterialen De meeste leraren bezitten voldoende kennis en vaardigheden om digitale leermaterialen te gebruiken

De schoolleiding heeft een duidelijke visie op het gebruik van digitaal leermateriaal Er is een ICT-­beleidsplan dat daadwerkelijk wordt uitgevoerd

Page 93: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 94

VRAAG 319 FORMULIER VRAAG Als docent kan je verschillende redenen hebben om gebruik te maken van digitaal leermateriaal. Gelieve aan te duiden in welke mate elk van de volgende redenen voor u belangrijk zijn om gebruik te maken van digitaal leermateriaal. helemaal wel belangrijk -­ helemaal niet belangrijk 1 2 3 4 5 6 7 Ik maak gebruik van digitale l

... ik dan bepaalde voordelen (beloning, bevordering, gunstige lesuren, ...) krijg ... ik anders in de problemen kom als ik het niet doe onlijk zeer waardevol vind

VRAAG 1319 FORMULIER VRAAG Gelieve aan te duiden in welke mate elk van de volgende redenen voor u belangrijk zijn om gebruik te maken van digitaal leermateriaal. helemaal wel belangrijk -­ helemaal niet belangrijk 1 2 3 4 5 6 7

erwijs voor de leerlingen uitdagend wordt ... ik dan van dat gezeur af ben om het in te zetten ... ik dan toon dat ik er mee bezig ben hoewel ik er eigenlijk geen zin in heb ... ik dan toon dat ik er mee bezig ben hoewel ik er niets mee heb ... ik dan toon dat ik er mee bezig ben hoewel ik het een nutteloze bezigheid vind

Page 94: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 95

VRAAG 320 FORMULIER VRAAG De volgende vragen handelen over het gebruik van digitaal leermateriaal in het algemeen. Geef aan in welke mate onderstaande stellingen van toepassing zijn op u. heel erg -­ helemaal niet 1 2 3 4 5 6 7

palen welke digitale leermaterialen ik gebruik in mijn lessen

... ik de vrijheid heb om zelf te bepalen wanneer ik digitale leermaterialen gebruik in mijn lessen

... ik de vrijheid heb om zelf te bepalen hoe ik de digitale leermaterialen gebruik in mijn lessen

brengen

een band heb met de mensen op school die er dezelfde ideeën op na houden over het gebruik van digitale leermiddelen

houden aan mijn ideeën over het gebruik van digitale leermiddelen

discussiëren over het gebruik van digitale leermaterialen

VRAAG 321 FORMULIER VRAAG De volgende vragen handelen over het gebruik van digitaal leermateriaal in uw lessen. Duid de antwoordoptie aan die het beste overeenstemt met uw eigen situatie.

ik het zelf wil -­-­-­-­ het van mij verwacht wordt

is aan mezelf -­-­-­-­ wordt door anderen genomen

goed in staat om deze activiteit succesvol uit te voeren -­-­-­-­ slecht in staat om deze activiteit succesvol uit te voeren

De

belemmerend voor het gebruik van digitale leermaterialen -­-­-­-­ bevorderend voor het gebruik van digitale leermaterialen

juichen het gebruik van digitale leermaterialen toe -­-­-­-­ staan onverschillig tegenover het gebruik van digitale leermaterialen

beleef ik veel plezier -­-­-­-­ beleef ik weinig plezier

waardevol voor mezelf -­-­-­-­ waardeloos voor mezelf waardevol voor de leerling -­-­-­-­ waardeloos voor de leerling waardevol voor de school -­-­-­-­ waardeloos voor de school

Page 95: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 96

VRAAG 322 FORMULIER VRAAG De volgende vragen handelen over het ontwikkelen van digitale leermaterialen. Niet iedereen ontwikkelt zelf digitale leermaterialen. Als u zelf geen digitaal leermateriaal ontwikkelt, probeert u zich dan in te beelden hoe u zou denken of handelen als dat wel zo zou zijn. Helemaal mee eens -­ Helemaal niet mee eens 1 2 3 4 5 6 7

Als ik digitale leermaterialen ontwikkel of bewerk dan zou ik die ook delen met anderen Mijn ontwikkelde digitale leermaterialen zouden een meerwaarde hebben voor andere gebruikers

Ik heb de nodige ICT-­kennis en vaardigheden om digitale leermaterialen te ontwikkelen Digitale leermaterialen delen via het Internet (bijvoorbeeld op een website of via Wikiwijs) zou me weinig moeite kosten

kosten

Het zou me erg veel tijd kosten om digitaal leermateriaal te ontwikkelen en te delen Ik zou het prettig vinden om digitaal leermateriaal te delen met anderen Ik zou een goed gevoel hebben wanneer ik digitaal leermateriaal deel met anderen Ik krijg respect van andere leerkrachten wanneer ik digitaal leermateriaal zou delen met hen

Ik krijg meer aanzien wanneer ik digitaal leermateriaal zou delen met andere leerkrachten

Andere leerkrachten delen digitaal leermateriaal en dus vind ik dat ik dit ook moet doen Ik word geholpen door digitaal leermateriaal van andere leerkrachten en zou daarom ook mijn eigen leermaterialen delen

De meeste andere leerkrachten zouden hun digitale leermaterialen ook delen als ze die zouden ontwikkelen

Ik verwacht dat leerkrachten hun waardering zouden tonen als ik digitaal leermateriaal met hen deel

VRAAG 323 FORMULIER VRAAG De volgende vragen handelen over uw schoolleiding. Geef bij elke stelling aan in welke mate de beschrijving van toepassing is op uw schoolleiding. helemaal van toepassing -­ helemaal niet van toepassing 1 2 3 4 5 6 7

gebruikt alle mogelijke gelegenheden om de visie van de school uit te dragen naar het team, de leerlingen, de ouders en anderen

verwijst tijdens besluitvormingsprocessen expliciet naar de doelen van de school verduidelijkt voor het team de relatie tussen de visie van de school en allerlei initiatieven die genomen worden vanuit het bestuur, samenwerkingsverbanden of de landelijke overheid

beschrijft vanuit een visie op de toekomst van de school op heldere wijze de problemen die momenteel spelen

schetst tijdens bijeenkomsten wat de consequenties zijn van de visie van de school voor het huidige reilen en zeilen

VRAAG 324 FORMULIER VRAAG Geef weer bij elke stelling aan in welke mate de beschrijving van toepassing is op uw schoolleiding. helemaal van toepassing -­ helemaal niet van toepassing 1 2 3 4 5 6 7

neemt de opvattingen van individuele leraren serieus laat waardering blijken wanneer een leraar zelf initiatief neemt voor verbetering van het onderwijs

luistert zorgvuldig naar ideeën van teamleden helpt leraren bij het verwoorden van hun emoties heeft oog en oor voor problemen die leraren ervaren bij de invoering van vernieuwingen

Page 96: Rapport Jaarlijks Onderzoek Wikiwijs 2011

Rapport Vervolgonderzoek Wikiwijs | CC-­BY | mei 2011 97

VRAAG 325 FORMULIER VRAAG Geef weer bij elke stelling aan in welke mate de beschrijving van toepassing is op uw schoolleiding. helemaal van toepassing -­ helemaal niet van toepassing 1 2 3 4 5 6 7

helpt leraren hun persoonlijke ideeën over het onderwijs te verwoorden en te verduidelijken

moedigt leraren aan nieuwe dingen uit te proberen in het verlengde van hun interesses helpt leraren te reflecteren op nieuwe ervaringen die zij als leraar opdoen stimuleert leraren na te denken over hoe het beter kan op onze school moedigt aan tot het zoeken naar en bediscussiëren van nieuwe informatie en ideeën die relevant zijn voor de ontwikkeling van de school

betrekt individuele leraren in een aanhoudende discussie over hun persoonlijke professionele doelen

stimuleert leraren om te experimenteren met nieuwe didactische werkvormen schept voldoende mogelijkheden voor leraren om zich professioneel te kunnen ontwikkelen