Rapport Fiscale en sociale uitgaven en ontwijking - NIEUWS · ii ‘On the other hand, individual...

155
Jozef Pacolet & Tom Strengs De kost van fiscale en parafiscale uitgaven en ontwijking in België

Transcript of Rapport Fiscale en sociale uitgaven en ontwijking - NIEUWS · ii ‘On the other hand, individual...

Jozef Pacolet & Tom Strengs

De kost van fiscale en parafiscale uitgaven en ontwijking in België

De kost van fiscale en parafiscale uitgaven en ontwijking in België

Jozef Pacolet Tom Strengs

Projectleiding: Prof. dr. Jozef Pacolet

Onderzoek verricht met de steun van het ACV-Mecenaatkrediet NBB

20 januari 2011

ii

‘On the other hand, individual tax expenditure policies should be candidates for action to reduce deficits along with any other government policies including spending programs and structural tax features. Thus tax expenditures should be part of efforts for fiscal consolidation’ (Barry Anderson, OECD, 5th Annual Meeting of OECD-Asia Senior Budget Officials, January 10-11, 2008)

‘… a crack-down on a few tax havens, as decided in April [2009] by the G20 and being implemented, is important. But that only addresses tax evasion, not legal tax avoidance which goes on massively, as most states engage in unlimited tax competition with each other. So the Member States of the European Union themselves have to realise that under some angles each of them is a paradise relative to the citizens of the others’, (Mario Monti on the 10th Brussels Economic Forum, 14-15 May 2009, ECFIN Economic Brief, June 2009,p. 11)

‘En toch hou ik van dat mengsel van ethisch idealisme en politiek realisme waarin ik geleefd heb en nog leef’. (Herman van Rompuy, In de wereld van Herman van Rompuy – Kathleen Cools, 2010, p. 100)

iii

VOORWOORD

Het beslag van de overheid op onze economie is een welgekend gegeven. Sommi-gen vieren zelfs de ‘tax freedom day’, de dag in het jaar dat men gemiddeld stopt met werken voor de belastingen en eindelijk begint voor zichzelf te werken. Het is een tendentieuze, naïeve en foutieve wijze van voorstellen van de realiteit van belastingen.

Het aandeel van de globale overheidsontvangsten of overheidsuitgaven van de totale economie is wel een concrete realiteit. Over deze belastingen en vooral het niet willen of niet kunnen belasten van tal van andere economische fenomenen gaat dit rapport.

Sommigen stellen in België voor van ’tax freedom day’ ook een soort protestdag te maken tegen het betalen van ‘hoge belastingen en verspillen van overheidsgeld’ en stellen voor er een ‘gepluimde-kip-feest’ van te maken. Ons rapport gaat over al de voordelen die de staat zijn burgers voor die belastingen gunt, of zelfs geen bijdragen vraagt, maar vooral over de massa van inkomsten waarop de staat geen belasting int of allerlei aftrekken toestaat.

Wij danken het ACV dat zij middelen van het ACV-Mecenaatkrediet heeft aange-reikt om een meer actuele schets te maken van het belasten maar ook niet belasten in België. Deze inventaris is breed geworden, om met feiten maar vooral cijfers een debat in perspectief te kunnen zetten. Internationale referentiepunten worden daarbij ook gehanteerd omdat dit ook toelaat België in internationaal perspectief te zetten.

De ambitie was niet gering. Fiscale en parafiscale uitgaven was de thematiek. In het verleden hebben wij de kost van het niet belasten vooral van kapitaal in beeld gebracht. Vergeleken met de opdracht vandaag lijkt het een deelaspect. Vandaag willen wij een veel breder geborsteld portret maken van onze Belgische fiscaliteit en parafiscaliteit en de mate dat men daar bepaalde elementen niet of minder belast, wat daarvan de omvang is, en de implicaties.

Wij merken eens te meer dat dit domein, dat al lange jaren uitdeint, wat de sta-tistiekverzameling betreft nog volop in de kinderschoenen staat. Of toch niet helemaal. België is al van in 1984 een statistiek aan het opstellen van de fiscale uit-

iv Voorwoord

gaven. Deze statistiek verdient meer aandacht, en nog meer aanvulling. Want uit dit rapport is reeds duidelijk dat ‘fiscale uitgaven’ een belangrijk instrument zijn geworden om beleid te voeren, maar vooral dat zij een belangrijke budgettaire impact hebben. Alleen al daarom is het belangrijk. Soms weinig transparant. Maar ook dat is niet zeker. Want de fiscale aftrek van de dienstencheque is voor de gebruiker best wel zichtbaar. Hij vergeet dat achter zijn gerecupereerde 2,25 euro via de fiscale aftrek van 7,5 euro per dienstencheque, nog 13,3 euro rechtstreeks subsidie zit, illustrerend dat directe subsidie niet altijd meer transparant is dan een fiscale aftrek. Wat de doeltreffendheid betreft af te wegen domein per domein. Ook wat de verdelingsaspecten betreft. Kortom, veel over te zeggen, wat niet altijd zal kunnen binnen het bestek van dit rapport. Maar wij willen wel een aanzet geven. Soms een voorbeeld van evaluatie, bijvoorbeeld over de dienstencheque en de notionele interest. Wat de budgettaire kost betreft, vaak onderschat, want ofwel moeilijk te ramen of ‘vergeten(?)’ te rapporteren, wat moeilijker kan bij directe subsidies. Meestal zullen wij moeten wijzen op het onderbelicht zijn van deze fenomenen. Wat wat niet weet, niet deert.

Eén zaak is zeker, in de mega-sanering van de publieke financiën die ons te wachten staat, waar niet alleen uitgavenbesparingen, maar ook belastingver-hogingen en strijd tegen fraude meer dan ooit aan bod zullen komen, zullen onte-gensprekelijk ook de fiscale uitgaven en belastingontwijking door de mangel van de budgettaire sanering moeten gaan.

Wij hopen met deze inventaris het vakverbond enige inspiratie te hebben opge-leverd om daarin ook zelf keuzen te maken voor beleidsaanbevelingen.

Wie de lange lijst van fiscale uitgaven en de massieve omvang ervan, die men ook kan verdienen door handig te zoeken naar de ‘minst belaste weg’, ziet en tal van andere parafiscale uitgaven en daar bovenop nog fraude, kan moeilijk het beeld voor ogen krijgen van een ‘gepluimde kip’, maar eerder het schilderij van ‘Luilek-kerland’ van Pieter Bruegel de Oude. België lijkt mij telkens opnieuw een land van melk en honing, waar de gebraden duiven ons in de mond vliegen. Maar toegege-ven, dan wordt die duif best ergens eerst gepluimd. Maar ‘u sullen geen gebraede Duyven in de mondt vliegen’. ‘Het en sal v van sich selfs inden mont niet vlieghen’ is het gezegde.1 Dat gaan wij toepassen op al die fiscale uitgaven, min-derontvangsten en ontduikings- en ontwijkingsmechanismen.

1   F.A. Stoett, Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. W.J.

Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk). Via internet kun je in deze oude spreekwoor-den gaan grasduinen en ontdekken dat ‘de uitdrukking is ontleend aan de beschrijving van t’ Luyelecker-landt: Desgelijcx soo sietmen daer over alle t’ lant in de lucht de Hoenderen, Gansen, Duyven, Snippen, ende ander Ghevoghelte vlieghen, ende zijn al t’ samen wel gebra-den: ende isser yemant soo luy dat hyse niet vangen en mach, so vlieghen sy dien wel van selfs inde mondt, indien hy zijn mondt open doet, ende daer na gaept’. Fiscale uitgaven roepen in alle geval de indruk op dat men veel kan verdienen door van bepaalde systemen gebruik te maken, zonder extra te werken. Blijkbaar omschreef men dat vroeger als een ‘Luilekkerland’. 

Voorwoord v

Voor sommigen is ons land een echt belastingparadijs. In tijden dat hongers-nood regelmatig onze lange landen teisterde, hunkerden de mensen naar zo iets als een Luilekkerland waar de gebraden duiven hen in de mond vielen. Ik kan mij voorstellen dat in tijden van hoge belastingdruk (en die is er voor tal van domei-nen) mensen hunkeren naar belastingparadijzen. Luilekkerland behoort tot de wereld van de sprookjes. Er kan geen twijfel over bestaan dat wij vinden dat ook belastingparadijzen in een moderne economie tot die wereld moet behoren.

Graag danken wij hierbij Tom Strengs voor zijn eerste verkenning van de nieuwe evidentie rond deze problematiek en ook Frederic De Wispelaere was ons behulpzaam om een aantal gegevens te verzamelen. Het secretariaat danken wij even graag voor de afwerking van de lay-out en in het bijzonder de bijstand om weerbarstige tabellen in een fatsoenlijke vorm te zetten.

Prof. dr. Jozef Pacolet Hoofd onderzoeksgroep Verzorgingsstaat en Wonen

vii

INHOUD

Lijst van afkortingen  xi 

Inleiding  1 

1.  Situering  1 

2.  Deelaspecten  6 

Hoofdstuk 1 /  Fiscale en Parafiscale ontvangsten in België: beginselen  

en recente evolutie en omvang  9 

1.  Beginselen van belastingheffing  9 

2.  Evolutie van de fiscale ontvangsten  10 

3.  Kern van het probleem  15 

Hoofdstuk 2 /  Fiscale uitgaven in België  17 

1.  Afbakening van het begrip ‘fiscale uitgaven’  17 

2.  Omvang van de fiscale uitgaven  21 

3.  Een overzicht van de voornaamste fiscale uitgaven nader bekeken  

voor 2000 tot 2009  29 

4.  Vlaamse inventaris van fiscale uitgaven  38 

Hoofdstuk 3 /  Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken  43 

1.  De dienstencheque: de fiscale uitgave is soms maar een topje van  

de ijsberg  43 

viii Inhoud

2.  Fiscale uitgaven in de vennootschapsbelasting: de coördinatiecentra  

en de notionele interestaftrek  46 

2.1  Coördinatiecentra  46 

2.2  Notionele interestaftrek of belastingaftrek voor risicokapitaal  48 

3.  Fiscale uitgaven voor vermogens en vermogensinkomens  53 

3.1  Omvang van het roerend en onroerend vermogen van de Belgen  54 

3.2  Vermogensplanning over de levensloop en plaats in de  

intergenerationele transfers  57 

3.3  Vermogensplanning en fiscaliteit: de keizer is naakt  61 

3.4  Schenkingsrechten: de realiteit is wat zij is en niet zoals men  

wenst dat zij is  64 

3.5  Synthese van de financiële behandeling van het vermogen van  

de particulieren  66 

3.6  Conclusies  68 

Hoofdstuk 4 /  Fiscale uitgaven in internationaal perspectief  71 

1.  World Bank (2004)  71 

2.  OESO  74 

3.  België verder bekeken  77 

Hoofdstuk 5 /  Parafiscale uitgaven: definitie, afbakening en omvang  81 

1.  Parafiscale uitgaven voor extra‐legale voordelen  81 

2.  Bijdrageverminderingen  83 

3.  Andere minderontvangsten  85 

Hoofdstuk 6 /  Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en  

netto‐uitgaven  87 

1.  Bruto sociale uitgaven in België: van bescheiden plaats naar een  

bronzen medaille  87 

2.  Koploper in de financiering sociale bescherming uit bijdragen en  

vooral werkgeversbijdragen  89 

3.  En koploper na correctie voor fiscaliteit en parafiscaliteit: eerste  

vergelijking  92 

Inhoud ix

4.  Vergelijking van belasting sociale uitkeringen en fiscale uitgaven  

volgens Eurostat  93 

5.  OESO‐studie 2009  96 

Hoofdstuk 7 /  Fiscale en sociale ontwijking ... en ontduiking  101 

1.  Inleiding  101 

2.  Belastingontwijking  102 

3.  Verzelfstandiging en vervennootschappelijking  104 

4.  Fiscale ontduiking  107 

5.  Een exhaustieve zoektocht naar fiscale en parafiscale ontduiking  

en ontwijking  108 

6.  Niet‐exhaustieve raming van de omvang  109 

Hoofdstuk 8 /  Impact van de fiscale en parafiscale uitgaven op de 

inkomensverdeling  113 

1.  Hoe progressief is het Belgische belastingstelsel op het eerste zicht  113 

2.  Studie van de Hoge Raad van Financiën over verdelingsaspecten  

en fiscale aftrekken (2002)  117 

3.  Het herverdelende karakter van de belastingen en de sociale bijdragen  117 

4.  Het herverdelend karakter van de directe en indirecte belastingen  118 

5.  Conclusies  119 

Samenvatting en besluit  121 

Bijlagen  129 

Bibliografie  135 

xi

LIJST VAN AFKORTINGEN

ACV Algemeen Christelijk Vakverbond ADSEI Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie BBP Bruto Binnenlands Product BTW Belasting Toegevoegde Waarde DBI Definitief Belaste Inkomsten DBV Dubbelbelastingverdrag DBV Dubbelbelastingverdrag EC Europese Commissie EDP Excessive deficit procedure ESSPROS European System of integrated Social Protection Statistics ESR Europees systeem van nationale en regionale rekeningen EZA Europäisches Zentrum für Arbeitnehmerfragen HUB Hogeschool Universiteit Brussel ILO International Labour Organization INR Instituut voor de Nationale Rekeningen LTC Long Term Care (-insurance) (Langdurende zorg of zorgverzekering) NBB Nationale Bank van België PWA Plaatselijk WerkgelegenheidsAgentschap RV Roerende voorheffing

1

INLEIDING

1. Situering

Het beslag van de overheid op onze economie is een welgekend gegeven. Sommi-gen vieren zelfs de ‘tax freedom day’, de dag in het jaar dat men gemiddeld stopt met werken voor de belastingen en eindelijk begint voor zichzelf te werken. Het is een tendentieuze, naïeve en foutieve wijze van voorstellen van de realiteit van belastingen. Tegenover de belastingen staan al de voordelen die de overheidsuit-gaven uitmaken voor de burger.

Sommigen2 stellen in België voor van die dag ook een soort protestdag te maken tegen het betalen van ‘hoge belastingen en verspillen van overheidsgeld’ en stellen voor er een ‘gepluimde-kip-feest’ van te maken.

De analyse is naïef.3 Het aandeel van de globale overheidsontvangsten of over-heidsuitgaven van de totale economie is wel een concrete realiteit. En van daaruit zullen wij in dit rapport een inventaris opmaken van de belastingen en fiscale bijdragen die niet worden geïnd, hetzij omdat men het niet kan of omdat men het niet wenst. Het beeld dat dan bij ons opkomt is een land dat in een sprookje leeft waar de gebraden duiven of kippen in de mond vliegen. Men noemt dat ‘Luilekkerland’ of althans voor sommigen een fiscaal paradijs.4

In de macro-economie wordt de gezamenlijke overheid beschreven als nationale en gewestelijke en lokale overheden en de sociale zekerheid. Hiervan worden ont-vangsten en uitgaven geschetst, en het financieringssaldo. Tegenover ontvangsten 2   Geert  Noels  op  zijn  website  http://www.econoshock.be/2009/tea-party-of-gepluimde-kip-

feest/. 3   Het verbaast ons eigenlijk dat ook het VBO in Forward april 2010, p. 32, verwijst naar de ‘Tax 

Freedom Day (TFD)’, met kapittels van hen, als de dag wanneer Belgische belastingplichtigen, zowel particulieren als bedrijven, niet meer werken voor de belastingen, maar voor zichzelf, op 8 juni. Op p. 29 van diezelfde publicatie lezen wij dat ‘de vroegere coördinatiecentra bijna geen belastingen betaalden’. De  tax  freedom day moet voor hen waarschijnlijk rond Driekoningen gelegen hebben? 

4   Onze aarzeling om het beeld te gebruiken is volledig onterecht want fiscalisten noemen soms zelf België een fiscaal paradijs en het is de OESO die ons land op een bepaald moment op de lijst heeft gezet van fiscale paradijzen.  

2 Inleiding

staan de taken die de overheid opneemt ten gunste van de burger, en de sociale bescherming die zij hen geeft.

Onderstaande tabel geeft voor 2009 de voornaamste macro-economische ontvang-sten van de ‘globale overheid’ in België weer, in nominale cijfers en als % van het BBP. Op basis hiervan zou men de ‘tax freedom day’ kunnen berekenen.

Maar de tabel illustreert hoe naïef of tendentieus de voorstellingswijze zou zijn, want zij vervolgt met al de uitgaven van de overheid ten gunste van zijn bevol-king. Het totaal van alle overheden samen in België omvatte 161 miljard ontvang-sten of 47,7% van het BBP. De uitgaven staan voor 168,8 miljard of 50% van het BBP en daar komen nog eens 12,6 miljard rentelasten of 3,7% van het BBP. Een tekort van 20,4 miljard. Het bedrag ongeveer dat tegen 2015 zal moeten wegge-werkt worden.

Dit zijn de gekende ontvangsten en uitgaven. De realiteit van belastingen en uit-gaven is echter veel complexer. Belastingen worden ontdoken of worden verme-den. Er zijn vrijstellingen, aftrekken, verlaagde tarieven, bevrijdende belastingen. Sociale uitkeringen worden op hun beurt belast zodanig dat de bruto-uitgaven die hier verschijnen in deze tabel, teruggenomen worden via belastingen. Maar er bestaan ook fiscale uitgaven of niet meer belasten van sociale uitkeringen zodat deze belastingverminderingen kunnen toegevoegd worden aan de uitkeringen. Sommige belastingverminderingen leiden uiteindelijk tot de netto-ontvangsten die wij hier noteren, maar voor de belastingplichtige zijn het werkelijk aangevoelde extra voordelen, of minder hoge belastingdruk. De ontdoken belasting en bijdrage wordt soms gevat, en dan wordt het toegevoegd aan de ontvangsten. Maar het is maar een topje van de ijsberg van wat niet belast wordt door fraude. En er is fis-cale of sociale ontwijking, fiscale spitstechnologie, die soms begroot wordt in de overzichten die wij hierna zullen geven, maar soms volledig ongekwantificeerd blijft omdat zij in feite de toepassing is van de regels. De belasting levert daarom wat zij oplevert, zelfs al is dit na een zoeken naar de minst belaste weg en de toe-passing van soms een nultarief (soms zelfs is er een belastingsubsidie).

Op deze complexe realiteit wenst dit rapport op een beknopte wijze in te gaan. Dit is natuurlijk contradictorisch. Wij kunnen hierna onmogelijk deze complexe wer-kelijkheid samenvatten, zelfs niet door ons te beperken tot een synthese van bestaande overzichten. Want dat overzicht is er niet altijd, of niet volledig, of niet up-to-date, of veelal moeilijk in te schatten en te meten. Wij zullen dus niet zelden ook zaken enkel pro-memorie kunnen vermelden. Het is wel een belangrijker wordende realiteit. Geleidelijk neemt het besef ook toe dat deze fenomenen bestaan, zodanig dat dit in de toekomst ook nauwkeurig zal gerapporteerd wor-den in de overheidsboekhouding. Maar soms hebben wij ook de indruk dat men het niet wenst te weten of te rapporteren. Want wat niet weet, niet deert.

Inleiding 3

Tabel 1. Ontvangsten en uitgaven van de globale overheid

2009 (raming, in miljard

euro)

als % van het BBP

Ontvangsten 1 161,024 47,7 Fiscale en parafiscale ontvangsten 143,349 42,4 Heffingen die in hoofdzaak op de inkomens uit arbeid wegen 86,803 25,7 Personenbelasting 2 37,339 11,1 Sociale bijdragen 3 49,464 14,6 Belastingen op de vennootschapswinsten 4 8,118 2,4 Heffingen op de overige inkomens en op het vermogen 5 11,897 3,5 Belastingen op goederen en diensten 36,531 10,8 Niet-fiscale en niet-parafiscale ontvangsten 6 17,675 5,2

Uitgaven exclusief rentelasten 168,824 50,0 Sociale uitkeringen 85,386 25,3 Vervangingsinkomens 47,892 14,2 Pensioenen 32,093 9,5 Pensioenen van de private sector 20,937 6,2 Pensioenen van de overheid 11,156 3,3 Inkomensgarantie voor ouderen 0,437 0,1 Brugpensioenen 1,515 0,4 Werkloosheidsuitkeringen 6,871 2,0 Loopbaanonderbrekingen en tijdskrediet 0,743 0,2 Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen 4,951 1,5 Arbeidsongevallen en beroepsziekten 0,529 0,2 Leefloon 0,753 0,2 Overige sociale uitkeringen 7 37,494 11,1 waarvan: 1. Gezondheidszorg 23,849 7,1 2. Kinderbijslag 5,663 1,7 Overige primaire uitgaven 83,438 24,7 Bezoldigingen van het overheidspersoneel 43,512 12,9 Lopende aankopen van goederen en diensten 12,898 3,8 Subsidies aan ondernemingen 7,317 2,2 Lopende overdrachten aan het buitenland 4,106 1,2 Overige lopende overdrachten 4,532 1,3 Bruto-investeringen in vaste activa 5,904 1,7 Overige kapitaaluitgaven 5,170 1,5 Saldo exclusief rentelasten -7,800 -2,3

Rentelasten 12,624 3,7

Financieringssaldo volgens het ESR 1995 -20,424 -6,0

p.m. Financieringssaldo volgens de EDP 8 -20,254 -6,0

BBP 338,000 100,0

1 Conform het ESR 1995 wordt de opbrengst van de door de overheid aan de EU overgedragen fiscale ontvangsten niet opgenomen in de totale overheidsontvangsten.

2 In hoofdzaak de bedrijfsvoorheffing, de voorafbetalingen, de inkohieringen en de opbrengst van de opcentiemen op de personenbelasting.

4 Inleiding

3 Geheel van de sociale bijdragen, inclusief de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid en de bijdragen van de niet-werkende bevolking.

4 In hoofdzaak de voorafbetalingen, de inkohieringen en de roerende voorheffing van de vennootschappen.

5 In hoofdzaak de roerende voorheffing van de particulieren, de onroerende voorheffing (inclu-sief de opbrengst van de opcentiemen) en de successie- en registratierechten.

6 Inkomens uit vermogen, toegerekende sociale bijdragen, lopende overdrachten en kapitaal-overdrachten van andere sectoren en verkopen van geproduceerde goederen en diensten.

7 Naast de twee belangrijkste in de tabel vermelde subcategorieën omvat deze rubriek hoofdzakelijk de uitkeringen aan gehandicapten en de overdrachten naar de instellingen die hen verzorgen, de uitkeringen van de fondsen voor bestaanszekerheid en de pensioenen voor oorlogsslachtoffers.

8 De methodologie van het ESR 1995 werd in 2001 aangepast om de netto rentewinsten uit bepaalde financiële transacties, zoals swaps en forward rate, agreements (FRA’s), uit de bere-kening van het financieringssaldo te weren. In het kader van de procedure bij buitensporige overheidstekorten (EDP) wordt met deze correctie evenwel geen rekening gehouden; dat is evenmin het geval voor de evaluatie van de stabiliteitsprogramma’s door de EC.

Bron: NBB, Jaarverslag 2009, Tabel XII van de bijlagen op basis van EC, INR, NBB en noten bij deze tabel

In 2002 maakte het HIVA in opdracht van het ACV een inventaris van de “kost van het belasten maar vooral van het amper of niet belasten van kapitaalinkom-sten” en de mogelijkheid en wenselijkheid om een kapitaalinkomstenbelasting uit te breiden, ook vanuit een billijke verdeling van de lasten op arbeid versus kapi-taal (Pacolet & Van De Putte, 2002). In 2005 werd daarvan een actualisatie doorge-voerd, ondermeer naar aanleiding van de discussie over de fiscale amnestie (Pacolet, Van De Putte & Coudron, 2005).

Vroeger werd ook onderzoek verricht over de omvang van de sociale fraude. Dit onderzoek werd de jongste jaren doorgetrokken in het kader van onderzoek voor de POD Wetenschapsbeleid omtrent een indicator voor het zwartwerk in de Bel-gische economie, en een haalbaarheidsstudie voor de oprichting van een informa-tie- en analysecentrum omtrent de ondergrondse economie.5 Via een colloquium in opdracht van het EZA werd de evidentie rond het zwartwerk en het effect op de (financiering van de) verzorgingsstaat in beeld gebracht. Midden 2007 organi-seerden wij voor het EZA opnieuw een colloquium over deze thematiek, en heb-ben het toen uitgebreid tot belastingontwijking en belastingontduiking: ‘Undeclared work, tax evasion and avoidance: a momentum for change in Belgium and Europe’. 6 Daarmee bedoelden wij dat het moment gekomen was om de strijd tegen zwartwerk, omwille van ondermeer de erosie die zij moet tegen gaan van de fiscale en parafiscale ontvangsten, op te voeren en dat hiervoor een groeiende consensus te vinden was. Waar die minder voor te vinden was, is de verruiming tot de strijd tegen belastingontwijking en parafiscale ontwijking. Daar 5   Zie  ondermeer  Pacolet J.  &  De Wispelaere F.  (2009)  en  Pacolet  J.,  Perelman  S.,  Pestieau  P., 

Baeyens K. & De Wispelaere F. (2009). 6   Pacolet J.  (22 juni 2007),  i.s.m.  EZA  en  FOD  Sociale  Zekerheid, Ondergrondse  economie  en 

zwartwerk: op zoek naar volledigheid. 

Inleiding 5

willen wij in dit rapport op ingaan. Dit werk sluit aan bij een lange traditie in Bel-gië om zowel ontwijking, ontduiking en fiscale uitgaven in beeld te brengen, inge-zet door wijlen prof. Max Frank. Ook op een studiedag (Antwerpen, 29 februari 2008) van het ACV omtrent fiscale fraude klonk de bekommernis door om de fiscale ontwijking aan te pakken, te beginnen door de omvang ervan in beeld te brengen. Fiscale uitgaven kunnen daar een deel van uitmaken.

De aandacht voor fiscale vermijding en fiscale uitgaven dreigt beleidsmatig, en vanuit het oogpunt van fraudebestrijding (het gaat immers niet over fraude maar wel over niet-belasten), uit het oog verloren te worden, alhoewel de omvang aan-zienlijk kan zijn. Ook de impact op een billijke belasting naar draagkracht kan aan-zienlijk zijn. Vanuit het oogpunt van zowel een verruiming van de belastingbasis als met het oog op een billijke belastingdruk stelden wij ook in het recent Europees colloquium de vraag of samen met de fiscale en sociale fraude, ook de fiscale en sociale ontwijking moet aangepakt worden. Aansluitend bij het ACV-colloquium, willen wij het debat in België hierover verder aanzwengelen.

Wij wensen het maatschappelijk debat hierover te voeden met: – een inventaris van deze vormen van fiscale en parafiscale ontwijking en uitga-

ven; – een inschatting van de kost ervan (in minderontvangsten); – en een impactanalyse op de verdeling van de fiscale en parafiscale druk.

Daarmee vervolledigen wij ook een drieluik van onderzoek dat het HIVA besteedde aan een rechtvaardige belasting: de studie van (de kost) van het niet belasten van kapitaalinkomsten, de fraude en ten slotte de ontwijking en de fiscale uitgaven. Want het kan immers gebeuren dat, naarmate het net wordt dicht gehaald rond diverse vormen van fraude en ontduiking, er diverse systemen ont-staan om de fiscale en parafiscale druk te verleggen. Daarom is een exhaustieve kijk op belasting en ‘niet-belasten’ permanent noodzakelijk.

Een rode draad door ons onderzoek is ook steeds geweest om zowel de fiscale als de sociale (parafiscale) fraude en ontwijking in beeld te brengen. Sociale fraude kan dan zowel slaan op de bijdragen als de uitkeringen. Dit zal ook in dit rapport nog meer nadrukkelijk gebeuren. Een billijke en draagbare belasting en parafisca-liteit kan niet rondom de talrijke vormen van niet-belasten en ontwijken van belastingen, hetzij door het berekenend gedrag van de burger, of zijn fiscale raad-gever, hetzij omdat de overheid zelf de rode loper uitrolt voor de fiscale uitgaven en allerlei nieuwe voordelen, zonder de budgettaire consequenties goed te besef-fen, of te becijferen, of onder ogen te willen nemen.

6 Inleiding

2. Deelaspecten

De bedoeling van dit rapport is de meeste vormen van fiscale en parafiscale uitga-ven en ontwijking in beeld te brengen door zij enerzijds af te bakenen en te defi-niëren en anderzijds ook door zij te kwantificeren. Dit laatste moet steeds op basis van gepubliceerde gegevens gebeuren, waarbij wij ook zullen moeten vaststellen dat vele zaken moeilijk te meten zijn, of niet gemeten worden. Toch proberen wij hier een gekwantificeerd referentiekader te bieden dat ons moet toelaten te zien hoeveel de overheid belast, maar ook niet belast. Deze kwantificering laat toe tal van fenomenen in perspectief te zetten wat betreft hun relatief belang. Ook zullen wij voor een aantal van deze fenomenen internationale studies gebruiken, die soms wel, soms niet, België in internationaal perspectief zetten, en soms boeiende informatie opleveren over de situatie in eigen land. Wij hopen de lezer van dit rapport vooral ook de weg te wijzen naar de gegevens die wel al in België door de administraties worden opgesteld, en die al te vaak verscholen zitten op websites en in bijlagen. En wat wij niet kunnen invullen brengt hopelijk sommigen op de idee, die statistieken in de toekomst wel op te stellen.

In deze inleiding gaven wij reeds de rekening van de globale Belgische overheid met de macrogrootheden over ontvangsten en uitgaven, fiscaal en parafiscaal. Het zijn deze macrogrootheden, samen met het BBP, waartegen wij straks de niet-belasting en de fiscale en parafiscale uitgaven en vrijstellingen, zullen afzetten. En het moet ons alvast het besef hebben bijgebracht dat belastingen en bijdragen geen afdracht zijn in een bodemloze put van een anonieme staat, maar de tegenhanger is van al de uitgaven die in onze economie en samenleving verwacht worden van de staat.

In een eerste hoofdstuk brengen wij de fiscale en parafiscale ontvangsten nader in beeld door meer in detail en over een langere periode de evolutie te schetsen. Het toont aan, en wij zullen het nergens ontkennen, dat de belastingdruk hoog is, en hoog gebleven, wat ook de vrijheidsgraden reduceert om de publieke financiën in evenwicht te houden bij stijgende behoeften en kosten. Reden te meer om ook de fiscale niet-ontvangsten te bekijken.

In een tweede hoofdstuk geven wij een definitie, afbakening en inventaris van vormen van fiscale uitgaven. Wij baseren ons op de inventaris van de fiscale uit-gaven die jaarlijks bij de begroting wordt gevoegd en bekijken de evolutie over de voorbije kwarteeuw (sinds die inventaris voor het eerst is opgesteld). Ook Vlaan-deren publiceerde recent een beeld van 20 jaar fiscale uitgaven in hun publieke financiën. Wij komen tot de onthutsende vaststelling dat het aandeel van deze fis-cale uitgaven, samen met tal van andere vrijstellingen, vooral de jongste jaren ver-dubbeld zijn van 10 tot 20% van ons BBP.

In hoofdstuk drie gaan wij kritisch in op een aantal voorbeelden uit zowel de personenbelasting, de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting. De

Inleiding 7

dienstencheque, de coördinatiecentra en de notionele interestaftrek en de erfenis- en schenkingsrechten passeren de revue. De voorbeelden illustreren hoe genereus de staat soms kan zijn, en hoe weinig dat wij het beseffen, omdat het zicht op deze uitgaven ook moeilijk te bekomen is.

In hoofdstuk vier situeren wij de Belgische fiscale uitgaven in internationaal perspectief. De buitenlandse studies stellen ons gerust dat de definitie- en metingsproblemen waarmee men in België worstelt, zich ook elders stellen, zodat ook internationale vergelijking moeilijk is. België situeert zich in de middenmoot van het gebruik van fiscale uitgaven in enge zin. Sommige landen gebruiken het amper of niet. En het gebrek aan transparantie is misschien de ‘truuk van de foor’ om dit soort van uitgaven juist aan het oog van de waarnemer en het publieke debat te onttrekken.

In hoofdstuk vijf tonen wij aan hoe dat in de sociale zekerheid tal van vrijstel-lingen bestaan die ook tot aanzienlijke minderontvangsten leiden, hetzij omdat bepaalde delen van het loon niet worden onderworpen aan de bijdragen, of omdat de bijdragetarieven worden gereduceerd, of omdat gedurende bepaalde perioden geen bijdragen worden betaald terwijl toch rechten worden opgebouwd. In hoofd-stuk zes gaan wij nader in op een vierde categorie van minderontvangsten in de sociale sfeer, met name de fiscale en parafiscale behandeling van de sociale uitke-ringen zelf. Ook daar is een voorkeurregeling denkbaar zodat de wig tussen bruto en netto veel gunstiger uitvalt dan dit het geval is voor inkomens uit arbeid. De informatie hierover is vooral geput uit recente internationale vergelijkingen van de OESO en Eurostat, zodat wij in één moeite ook dat internationaal perspectief kunnen bieden. Meer zelfs, vanuit dat internationaal venster krijgen wij een boeiend uitzicht op België.

In een volgend hoofdstuk houden wij een pleidooi om deze inventaris van fis-cale en parafiscale uitgaven samen te bekijken met de inventaris en de omvang van fiscale en sociale fraude en fiscale ontwijking. Ook sociale ontwijking is denk-baar. Het geheel moet onder ogen genomen wanneer men de strategie opstelt om de komende jaren te komen tot de budgettaire consolidatie, lees sanering.

Naast het niveau van de belastingen en parafiscaliteit en de vormen van belas-tingontduiking en ontwijking, zijn ook de verdelingsaspecten aan de orde. De impact daarvan is voor veel van de boven beschreven fenomenen niet bekend, en dus ook niet in overweging genomen bij tal van studies over de progressiviteit en herverdelingskarakter van onze belastingen. Wat daarvan wel gedetailleerd bestudeerd is, m.n. de personenbelasting, de sociale uitkeringen, de indirecte belastingen en de werknemersbijdragen van de sociale zekerheid, leveren alvast de conclusie op dat deze stelsels redelijk progressief zijn en blijven. Vraag is wat natuurlijk de impact is van de elementen die niet in beeld zijn gebracht. Dit verder onderzoeken moet voorwerp worden van meer gedetailleerde studies.

In het slothoofdstuk komen wij tot een samenvatting en geven wij in één synoptische tabel (een ‘triptiek’ is het geworden) aan de hand van cijfers van wat wij kennen, menen te kennen, of pro memorie wat wij zouden moeten kennen, een

8 Inleiding

referentiepunt voor tal van andere cijfers die in dit rapport worden gehanteerd. Boekhouders en statistici ergeren zich vaak aan de slordigheid waarmee met cijfers wordt gejongleerd. Met deze beperkte staalkaart in handen worden wij hopelijk gevrijwaard van al te grote vergissingen en fouten, en kunnen wij tal van discussies in het juiste perspectief plaatsen. Dat kan helpen bij het trekken van de conclusies en het maken van beleidskeuzes.

9

HOOFDSTUK 1 FISCALE EN PARAFISCALE ONTVANGSTEN IN BELGIË: BEGINSELEN EN RECENTE EVOLUTIE EN OMVANG

1. Beginselen van belastingheffing

In de literatuur komen voornamelijk drie functies van belastingen ter sprake (Jennes & Dierckx, 1995, p. 190). Van oudsher was de eerste functie van belastin-gen de financiering van het overheidsapparaat. In de jaren ‘30 kwam daar een macro-economische functie bij nl. de economische groei stimuleren. Daarnaast is er de redistributieve functie, om de ongelijkheid in de verdeling van het primair inkomen en vermogen te verzachten: het principe van het belasten naar draag-kracht en de doelstelling van herverdeling. Het is vaak moeilijk om deze doelstel-lingen tegelijkertijd na te streven. Bovendien moet een belastingstelsel liefst door-zichtig en eenvoudig zijn, waar de inning op een efficiënte manier kan verlopen. De voornaamste instrumenten om de doelstellingen te bereiken zijn de belastings-druk en de belastingstructuur. Beide zijn vaak de inzet van het maatschappelijk debat waar de meningen van de verschillende ideologische strekkingen nogal eens kunnen uiteenlopen. Moeten meer inkomsten gepuurd worden uit directe belas-tingen, indirecte belastingen, of parafiscale heffingen? In welke verhouding moet enerzijds arbeid en anderzijds vermogen en kapitaal de belasting dragen? Beslis-singen hierin beïnvloeden het herverdelend karakter van het belastingstelsel. Maar ook over de mate van financiering van het overheidsapparaat, en daarmee de hoogte van de belastingdruk, kunnen er uiteenlopende opinies bestaan. Betalen we teveel belastingen om een te hoog niveau van verzorgingsstaat te handhaven? Het kan zelfs zover komen dat kersverse politici zich zelfs niet meer de ‘nacht-wachtstaat’ kunnen herinneren.

De hoofddoelstellingen van het belastingstelsel zijn om inkomsten te verzekeren voor de publieke uitgaven op de meest efficiënte manier, en tegelijk een billijke verdeling van de belastingen te voorzien.

Doorgaans vat men deze overheidsuitgaven samen in volgende doelstellingen van publiek beleid: – allocatieve taak; – herverdelende taak; – stabiliserende taak.

10 Hoofdstuk 1

Meestal voorziet men directe financiering als meest duidelijke instrument om deze doelstellingen te realiseren, maar fiscale uitgaven maken daar ook deel van uit. Deze fiscale uitgaven worden verder besproken in volgende hoofdstukken.

De belastingstructuur bestaat in de meeste landen uit vijf belastingsoorten met elk hun eigen kenmerken. Zo is de personenbelasting een progressieve en zichtbare belasting die voornamelijk op arbeidsinkomen wordt geheven. De vennoot-schapsbelasting is eerder onzichtbaar en afwentelbaar. Samen vormen de perso-nen- en vennootschapsbelasting de inkomstenbelasting. De vermogensbelasting is praktisch enkel in Angelsaksische landen relevant en meestal zichtbaar. In de lite-ratuur worden de vermogensbelastingen veelal als progressief getypeerd hoewel velen betogen dat dit niet zo is. De verbruiksbelastingen zijn regressief, eerder minder zichtbaar en afwentelbaar op de consument. De sociale bijdragen tenslotte zijn hoogstens proportioneel en ook minder zichtbaar voor de belastingbetaler (zeker wat de werkgeversbijdrage betreft) (Jennes & Dierckx, 1994).

2. Evolutie van de fiscale ontvangsten

In België is de belastingstructuur vrij stabiel gebleven over de jaren heen met ongeveer 1/3 inkomensbelasting, 1/3 sociale bijdragen en 1/3 verbruiksbelastin-gen (zie tabel 1.1). Op sommige momenten was er nog een belangrijke vierde financieringsbron, nl. schuldfinanciering. De voorbije 50 jaar was deze steeds in min- of meerdere mate aanwezig, maar in het begin van de jaren ‘80 liep deze op tot 12,9%. Het was wachten tot de éénentwintigste eeuw vooraleer de overheids-begroting weer in evenwicht was. De economische crisis van 2007-2009 zal die ambitie echter stokken in de wielen steken zodat pas in 2015 dit doel opnieuw zal worden bereikt. Wij gaan na of de vertraging in de ontvangsten ook niet te maken heeft met het fiscaal beleid zelf.

In onderstaande tabel 1.1 en 1.2 geven wij de voornaamste ontvangstencatego-rieën van de gezamenlijke overheid voor België voor de periode 1991-2008. Het is een film over de voorbije twee decennia van dezelfde informatie die wij in inlei-ding gaven (een foto voor de situatie in 2009). In nominale termen zijn de totale overheidsontvangsten verdubbeld. De fiscale ontvangsten maken er twee derde van uit, de werkelijke sociale premies vormen een overige derde. Al bij al is deze structuur redelijk stabiel gebleven met sociale premies die schommelen tussen 30 tot 35% van de totale ontvangsten. De directe belastingen vormen ongeveer 35 tot 38% van de ontvangsten, en het aandeel personenbelasting is daarbij licht gedaald, terwijl het aandeel vennootschapsbelasting gestegen is van 4 à 5% tot 8% van de totale ontvangsten. Ook de vermogensheffingen zijn relatief belangrijker gewor-den, maar blijven beperkt in het geheel. De indirecte belastingen vormen 1/3 van de totale ontvangsten. Deze verhoudingen vertellen evenwel niets over de (macro-economische) basis voor deze heffingen. Terloops werd opgemerkt dat zowel bij

Fiscale en Parafiscale ontvangsten in België: beginselen en recente evolutie en omvang 11

de ontvangsten maar ook bij de fiscale uitgaven speciale aandacht zou dienen te gaan naar de milieu- en energiefiscaliteit. Dat was echter niet mogelijk binnen het bestek van dit onderzoek.

Tabel 1.3 drukt deze belastingontvangsten ook uit als % van het BBP. Wij zien dat de totale belastingdruk licht gestegen is tot midden jaren 2000, om dan licht te dalen tegen het einde van het decennium. Zowel de personenbelastingen, de indi-recte belastingen en de sociale bijdragen beslaan ongeveer 12 à 14% van het BBP.

Tab

el 1

.1

Fisc

ale

en p

araf

isca

le o

ntva

ngst

en v

an d

e ge

zam

enlij

ke o

verh

eid

in B

elgi

ë, 1

991–

2008

, in

milj

oen

euro

D

irec

te

bela

stin

gen

Per

sone

n-be

last

ing

Ven

noot

-sc

haps

-be

last

ing

And

ere

dir

ecte

be

last

inge

n

Ind

irec

te

bela

stin

gen

Ver

mog

ens-

heff

inge

n T

otaa

l fi

scal

e on

tvan

gste

n

Wer

kelij

ke

soci

ale

prem

ies

Tot

aal f

isca

le

en p

araf

isca

le

ontv

angs

ten

31/1

2/’9

1 26

304

,8

22 6

01,4

3

647,

7 55

,7

20 1

64,3

57

8,3

47 0

47,4

25

486

,1

72 5

33,5

31

/12/

’92

26 6

03,9

23

577

,8

2 97

0,5

55,6

21

218

,5

562,

6 48

385

,0

27 1

18,1

75

503

,1

31/1

2/’9

3 29

364

,6

25 4

45,4

3

842,

7 76

,5

22 5

18,0

71

3,4

52 5

96,0

28

340

,4

80 9

36,4

31

/12/

’94

31 5

09,1

26

855

,2

4 57

2,8

81,1

24

274

,6

747,

7 56

531

,4

29 2

11,6

85

743

,0

31/1

2/’9

5 33

766

,0

28 6

21,9

5

028,

9 11

5,2

24 6

74,6

76

1,2

59 2

01,8

29

768

,0

88 9

69,8

31

/12/

’96

34 4

75,9

28

587

,4

5 77

9,3

109,

2 26

393

,6

830,

3 61

699

,8

30 1

75,2

91

875

,0

31/1

2/’9

7 37

087

,6

30 4

16,8

6

536,

2 13

4,6

28 0

21,0

81

6,0

65 9

24,6

31

338

,7

97 2

63,3

31

/12/

’98

39 7

38,2

31

546

,2

8 05

6,9

135,

1 29

048

,5

956,

3 69

743

,0

32 6

37,1

10

2 38

0,1

31/1

2/’9

9 40

311

,9

32 1

08,1

7

997,

4 20

6,4

31 2

66,8

1

022,

2 72

600

,9

33 9

25,8

10

6 52

6,7

31/1

2/’0

0 42

969

,3

34 3

22,3

8

362,

7 28

4,3

32 5

14,5

1

174,

8 76

658

,6

35 0

16,6

11

1 67

5,2

31/1

2/’0

1 44

733

,3

36 1

25,5

8

370,

6 23

7,2

32 4

04,4

1

206,

2 78

343

,9

36 6

44,5

11

4 98

8,4

31/1

2/’0

2 45

817

,5

37 0

91,0

8

449,

4 27

7,1

33 8

72,4

1

255,

9 80

945

,8

38 4

38,1

11

9 38

3,9

31/1

2/’0

3 45

797

,7

37 2

37,7

8

214,

8 34

5,2

34 8

88,0

1

390,

4 82

076

,1

39 2

48,9

12

1 32

5,0

31/1

2/’0

4 48

460

,9

38 8

61,1

9

373,

3 22

6,5

37 5

06,1

2

176,

8 88

143

,8

40 4

33,4

12

8 57

7,2

31/1

2/’0

5 51

253

,8

40 6

00,7

10

446

,7

206,

4 39

330

,3

1 87

2,8

92 4

56,9

41

367

,2

133

824,

1 31

/12/

’06

52 5

69,9

40

607

,5

11 7

81,5

18

0,9

41 6

48,4

2

153,

3 96

371

,6

42 9

88,0

13

9 35

9,6

31/1

2/’0

7 54

599

,3

42 2

51,9

12

127

,5

219,

9 42

679

,9

2 21

5,7

99 4

94,9

45

532

,2

145

027,

1 31

/12/

’08

57 0

58,2

44

836

,8

12 0

60,0

16

1,4

43 2

61,0

2

370,

1 10

2 68

9,3

48 0

76,2

15

0 76

5,5

Bro

n:

NB

B, B

elgo

stat

, Nat

iona

le R

eken

inge

n

12 Hoofdstuk 1

Tab

el 1

.2

Fisc

ale

en p

araf

isca

le o

ntva

ngst

en v

an d

e ge

zam

enlij

ke o

verh

eid

in B

elgi

ë, 1

991–

2008

, in

% v

an d

e to

tale

fisc

ale

en p

araf

isca

le o

ntva

ngst

en

D

irec

te

bela

stin

gen

Per

sone

n-be

last

ing

Ven

noot

scha

ps-

bela

stin

g A

nder

e d

irec

te

bela

stin

gen

Ind

irec

te

bela

stin

gen

Ver

mog

ens-

heff

inge

n T

otaa

l fis

cale

on

tvan

gste

n W

erke

lijke

so

cial

e pr

emie

s

31/1

2/’9

1 36

,27

31,1

6 5,

03

0,08

27

,80

0,80

64

,86

35,1

4 31

/12/

’92

35,2

4 31

,23

3,93

0,

07

28,1

0 0,

75

64,0

8 35

,92

31/1

2/’9

3 36

,28

31,4

4 4,

75

0,09

27

,82

0,88

64

,98

35,0

2 31

/12/

’94

36,7

5 31

,32

5,33

0,

09

28,3

1 0,

87

65,9

3 34

,07

31/1

2/’9

5 37

,95

32,1

7 5,

65

0,13

27

,73

0,86

66

,54

33,4

6 31

/12/

’96

37,5

2 31

,12

6,29

0,

12

28,7

3 0,

90

67,1

6 32

,84

31/1

2/’9

7 38

,13

31,2

7 6,

72

0,14

28

,81

0,84

67

,78

32,2

2 31

/12/

’98

38,8

1 30

,81

7,87

0,

13

28,3

7 0,

93

68,1

2 31

,88

31/1

2/’9

9 37

,84

30,1

4 7,

51

0,19

29

,35

0,96

68

,15

31,8

5 31

/12/

’00

38,4

8 30

,73

7,49

0,

25

29,1

2 1,

05

68,6

4 31

,36

31/1

2/’0

1 38

,90

31,4

2 7,

28

0,21

28

,18

1,05

68

,13

31,8

7 31

/12/

’02

38,3

8 31

,07

7,08

0,

23

28,3

7 1,

05

67,8

0 32

,20

31/1

2/’0

3 37

,75

30,6

9 6,

77

0,28

28

,76

1,15

67

,65

32,3

5 31

/12/

’04

37,6

9 30

,22

7,29

0,

18

29,1

7 1,

69

68,5

5 31

,45

31/1

2/’0

5 38

,30

30,3

4 7,

81

0,15

29

,39

1,40

69

,09

30,9

1 31

/12/

’06

37,7

2 29

,14

8,45

0,

13

29,8

9 1,

55

69,1

5 30

,85

31/1

2/’0

7 37

,65

29,1

3 8,

36

0,15

29

,43

1,53

68

,60

31,4

0 31

/12/

’08

37,8

5 29

,74

8,00

0,

11

28,6

9 1,

57

68,1

1 31

,89

Bro

n:

NB

B, B

elgo

stat

, Nat

iona

le R

eken

inge

n

Fiscale en parafiscale ontvangsten in België: beginselen en recente evolutie en omvang 13

Tab

el 1

.3

Fisc

ale

en p

araf

isca

le o

ntva

ngst

en v

an d

e ge

zam

enlij

ke o

verh

eid

in B

elgi

ë, 1

991–

2008

, in

% v

an h

et B

BP

D

irec

te

bela

stin

gen

Per

sone

n-be

last

ing

Ven

noot

-sc

haps

-be

last

ing

And

ere

dir

ecte

be

last

inge

n

Ind

irec

te

bela

stin

gen

Ver

mog

ens-

heff

inge

n T

otaa

l fi

scal

e on

tvan

gste

n

Wer

kelij

ke

soci

ale

prem

ies

Tot

aal f

isca

le

en p

araf

isca

le

ontv

angs

ten

31/1

2/’9

1 14

,96

12,8

6 2,

07

0,03

11

,47

0,33

26

,76

14,5

0 41

,26

31/1

2/’9

2 14

,41

12,7

7 1,

61

0,03

11

,49

0,30

26

,21

14,6

9 40

,90

31/1

2/’9

3 15

,45

13,3

8 2,

02

0,04

11

,84

0,38

27

,66

14,9

1 42

,57

31/1

2/’9

4 15

,73

13,4

0 2,

28

0,04

12

,11

0,37

28

,21

14,5

8 42

,79

31/1

2/’9

5 16

,26

13,7

8 2,

42

0,06

11

,88

0,37

28

,51

14,3

4 42

,85

31/1

2/’9

6 16

,31

13,5

2 2,

73

0,05

12

,49

0,39

29

,19

14,2

7 43

,46

31/1

2/’9

7 16

,77

13,7

5 2,

95

0,06

12

,67

0,37

29

,80

14,1

7 43

,97

31/1

2/’9

8 17

,30

13,7

3 3,

51

0,06

12

,65

0,42

30

,36

14,2

1 44

,57

31/1

2/’9

9 16

,90

13,4

6 3,

35

0,09

13

,11

0,43

30

,43

14,2

2 44

,65

31/1

2/’0

0 17

,04

13,6

1 3,

32

0,11

12

,89

0,47

30

,39

13,8

8 44

,28

31/1

2/’0

1 17

,24

13,9

2 3,

23

0,09

12

,49

0,46

30

,20

14,1

2 44

,32

31/1

2/’0

2 17

,08

13,8

3 3,

15

0,10

12

,63

0,47

30

,17

14,3

3 44

,50

31/1

2/’0

3 16

,61

13,5

1 2,

98

0,13

12

,65

0,50

29

,77

14,2

4 44

,00

31/1

2/’0

4 16

,66

13,3

6 3,

22

0,08

12

,90

0,75

30

,31

13,9

0 44

,21

31/1

2/’0

5 16

,92

13,4

1 3,

45

0,07

12

,99

0,62

30

,53

13,6

6 44

,19

31/1

2/’0

6 16

,52

12,7

6 3,

70

0,06

13

,09

0,68

30

,29

13,5

1 43

,80

31/1

2/’0

7 16

,30

12,6

1 3,

62

0,07

12

,74

0,66

29

,70

13,5

9 43

,30

31/1

2/’0

8 16

,55

13,0

1 3,

50

0,05

12

,55

0,69

29

,79

13,9

5 43

,74

Bro

n:

NB

B, B

elgo

stat

, Nat

iona

le R

eken

inge

n

14 Hoofdstuk 1

Fiscale en Parafiscale ontvangsten in België: beginselen en recente evolutie en omvang 15

3. Kern van het probleem

Er is een gegeven maatschappelijke behoefte aan overheidsmiddelen (publieke goederen, externaliteiten, merit goods, inkomensherverdeling, …). Dit vertaalt zich in een bepaald niveau van overheidsuitgaven. Deze overheidsuitgaven kun-nen gefinancierd worden op basis van: – lage belastingtarieven op een brede belastbare basis; – hoge belastingtarieven op een smalle belastbare basis.

Fiscale uitgaven versmallen de belastbare basis (aftrekken, vrijstellingen) of verla-gen het tarief op een deel van de belastbare basis (verminderingen). Bij een gege-ven uitgavenniveau resulteert dit dus onvermijdelijk in verhoogde tarieven op de resterende (versmalde) belastbare basis. Op basis van de economische theorie kan men stellen dat marktverstoring (‘market distortions’) van belastingen groter zal zijn des te hoger de marginale en gemiddelde belastingtarieven. De situatie met hoge belastingtarieven en een smalle belastbare basis is dus in termen van econo-mische efficiëntie inferieur aan een situatie met lage belastingtarieven op een brede belastbare basis.

In de jaren ‘80 werd als gevolg van het niet belasten (van kapitaal) en voorba-rige belastingverlagingen nagelaten de overheidsschuld verder te verminderen, wat leidde tot hoge rentelasten die tal van andere uitgaven dreigde te verdringen. Een billijke en betere inning van belastingen is ons dan ook vooral ingegeven door de noodzaak om belangrijke (sociale) uitgaven te vrijwaren. Wij zullen in het ver-volg zien dat het stelsel echter zo ‘lek is als een zeef’. De problemen van de sane-ring van de publieke financiën van de voorbije kwarteeuw stelt zich opnieuw … of nog scherper. Een nieuwe budgettaire consolidatie, ditmaal samenvallend met het begin van de oplopende kosten van de vergrijzing7, staat voor de deur.

Het feit dat wij in volle crisis een nieuwe en forse inspanning zullen moeten leveren is niet alleen het gevolg van exogene factoren, maar wij zullen hierna aantonen dat de voorbije tien jaar de belastbare basis voordurend is ingeperkt, of nooit of onvoldoende is uitgebreid, zodat de fiscale ontvangsten achterop blijven, en de belastingdruk op datgene en diegene die niet kunnen genieten van de uit-zonderingen, hoog blijft.

7 Eerste baby-boomers die de pensioengerechtigde leeftijd bereiken … alhoewel de meesten al

vroeger inactief waren geworden.

17

HOOFDSTUK 2 FISCALE UITGAVEN IN BELGIË

1. Afbakening van het begrip ‘fiscale uitgaven’

In België wordt sinds 1985 een inventaris gemaakt van de fiscale uitgaven en de overige ‘vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de staat beïnvloeden’. Wij baseren ons op de definitie daar gehanteerd.

In haar advies aan de minister van Financiën van 25 juli 1985 houdende een ‘volledige inventaris van alle vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de Staat beïnvloeden’ definieert de Hoge Raad van Financiën het begrip ‘fiscale uitgave’ als volgt:

“Een fiscale uitgave is een minderontvangst voor de overheid wegens fiscale tegemoet-komingen voortvloeiend uit een afwijking van het algemeen stelsel van een gegeven belasting ten voordele van zekere belastingplichtigen of van zekere economische, sociale, culturele, … activiteiten en die kan vervangen worden door een rechtstreekse betoelaging.” (Hoge Raad van Financiën, 1985)

Het is op basis van deze definitie dat de jaarlijkse inventaris van de fiscale uitgaven, die jaarlijks bij de Rijksmiddelenbegroting wordt gevoegd, wordt opgesteld.

Fiscale uitgaven worden dus gekenmerkt 1) doordat ze afwijken van het alge-meen stelsel van belasting; (2) door hun stimuleringsfunctie; (3) en doordat ze een minderontvangst betekenen voor de Staat.

We bespreken achtereenvolgens de belangrijkste elementen vervat in deze defi-nitie. Deze uiteenzetting is gebaseerd op het ‘Advies over de aftrekken bij de per-sonenbelasting’ van de Hoge Raad van de Financiën (november 2002).

Een eerste element in de definitie van fiscale uitgaven is dat het moet gaan om afwijkingen op het algemeen stelsel van belasting. Dit is het meest essentiële kenmerk van een fiscale uitgave, aangezien dit criterium het onderscheid bepaalt tussen fiscale uitgaven enerzijds en vrijstellingen, aftrekken en belastingverminderingen die deel uitmaken van het algemeen stelsel van belasting anderzijds. Dit onder-scheid wordt geïllustreerd aan de hand van volgende figuur, overgenomen uit het advies van de Hoge Raad van Financiën aan de minister van Financiën van november 2002 betreffende ‘de aftrekken bij de personenbelasting’.

18 Hoofdstuk 2

Bron: Hoge Raad van Financiën (2002)

Figuur 2.1 Fiscale uitgaven als afwijkingen op het algemeen stelsel van de belasting

Het algemeen stelsel van belasting in België, waarop de fiscale uitgaven uitzonde-ringen zijn, vertrekt vanuit de filosofie van de belasting op het verruimde inko-men. Dat betekent dat in beginsel alle inkomsten van alle aard begrepen zijn in de belastbare grondslag. Een specifiek fiscaal voordeel ten behoeve van bijvoorbeeld langetermijnsparen wordt bijgevolg omschreven als fiscale uitgave aangezien in het wetboek van inkomstenbelastingen nergens gewag wordt gemaakt van een algemeen beginsel van vrijstellingen van spaarbedragen.

Deze ruime belastbare grondslag wordt evenwel beschouwd ‘vrij van kosten om de inkomsten te verwerven en/of te behouden, met aftrek van verliezen’. Wat betekent dat aftrekken van interesten op hypotheekleningen en aftrekken van beroepskosten niet tot de belastbare grondslag behoren. Deze aftrekken maken dus deel uit van het algemeen stelsel van de belasting, in tegenstelling tot fiscale uitgaven die uitdrukkelijke afwijkingen van het algemeen stelsel vormen.

Deze aftrekken van interesten op hypotheekleningen en beroepskosten vallen onder de ‘aftrekken die leiden tot de bepaling van het netto inkomen’ in figuur 2.1. Daarnaast zij er nog andere ‘uitgaven die recht geven op een fiscaal voordeel’ die evenwel niet als fiscale uitgave worden geclassificeerd. Hieronder vallen het huwelijksquotiënt, vrijstellingen voor kinderen ten laste, maar ook bijvoorbeeld de verlaagde accijnzen voor voertuigen met dieselaandrijving. Deze uitgaven kunnen zowel onder de vorm van een belastingkrediet als onder de vorm van een ver-mindering van het belastbaar inkomen worden toegekend. Levensverzekerings-

Fiscale uitgaven in België 19

premies, pensioensparen en persoonlijke bijdragen voor groepsverzekeringen daarentegen vallen dan weer wel onder de noemer ‘fiscale uitgaven’, aangezien zij een duidelijke afwijking vormen op het algemeen stelsel van belasting op finan-cieel sparen.

Het algemeen stelsel van een bepaalde belasting wordt voor elke belasting apart bepaald (personenbelasting, vennootschapsbelasting, roerende voorheffing, accijnzen, btw, registratierechten en met het zegel gelijkgestelde belastingen). Een discussiepunt is dus welke elementen essentieel als parameter van het algemeen stelsel gelden (en dus geen eigenlijke fiscale uitgave mogen worden genoemd) en wat er van afwijkt. Niet zelden is dit echter ook een punt van discussie of twijfel, of wijzigt de interpretatie van een bepaald systeem of de karakteristieken. Zo waren de vrijstellingen van ‘meerwaarden op aandelen die in aanmerking komen voor DBI-aftrek’ in de jaren ‘90 nog een fiscale uitgave, en nu niet meer. De vrij-stellingen voor de coördinatiecentra waren (zijn) een fiscale uitgave; de notionele interest die het moet vervangen, is dat niet meer.

Een tweede noodzakelijk kenmerk van fiscale uitgaven is hun stimuleringsfunc-tie. De doelstelling van een fiscale uitgave is in de eerste plaats om specifieke gedragingen te stimuleren. Fiscale incentieven voor pensioensparen en langeter-mijnsparen, bijvoorbeeld, zijn er in eerste instantie op gericht mensen aan te zetten tot sparen voor hun oude dag. Fiscale uitgaven zijn dus in de eerste plaats beleidsinstrumenten.

De stimuleringsfunctie kan slaan op zowel economische, sociale, culturele acti-viteiten (externaliteiten). Specifiek in de definitie is dat een fiscale uitgave in prin-cipe ook door een subsidie zou kunnen vervangen worden. Bij rechtstreekse over-heidsuitgaven (betoelaging) wordt echter systematisch gebruik gemaakt van een kosten-batenanalyse, waarbij rekening wordt gehouden met de effectiviteit van de maatregel (slaagt de maatregel erin het beoogde doel te bereiken?) en de efficiëntie van de maatregel (is de maatregel, gegeven het te bereiken doel, de minst koste-lijke maatregel vergeleken bij mogelijke alternatieven?). Waarom een fiscale maat-regel en geen rechtstreekse subsidie? Voorstanders van fiscale incentieven bewe-ren, dat de gedragseffecten van fiscale incentieven groter (en dus effectiever) zijn dan van rechtstreekse betoelaging. Subsidies zijn in België voornamelijk op gewestelijk/gemeenschapsniveau, terwijl fiscaliteit federaal. Op basis van het principe van subsidiariteit is het misschien efficiënter om stimuleringsmaatregelen op het regionale niveau te regelen (aangezien de lagere overheden normaliter beter geïnformeerd zijn over preferenties en gedragingen van de lokale bevolking dan de ‘verre’ centrale overheid). Bij subsidies is echter ook grotere invloed van lobbygroepen/pressiegroepen/’rent seeking’ mogelijk.

Een derde vereiste om te kunnen spreken van een fiscale uitgave is dat het om een minderontvangst moet gaan in hoofde van de fiscale overheid. Een belangrijk element in de definitie is het feit dat al die vrijstellingen, aftrekken en verminde-

20 Hoofdstuk 2

ringen ‘de ontvangsten van de Staat beïnvloeden’, lees vooral negatief beïnvloe-den (en leiden tot ontvangstenverliezen).8

De berekening van de minderontvangst voor de overheid kan op drie manieren gebeuren: – de methode van de ontvangstenverliezen; – de methode van de ontvangstenwinsten; – de methode van het uitgavenequivalent.

De methode van de ‘ontvangstenverliezen’ is veruit de meest gebruikte. Het is een statische ‘ex post’ berekening van de gederfde belastingontvangsten, waarbij ver-trokken wordt van de daadwerkelijk vastgestelde voordelen en geen rekening gehouden wordt met de gedragseffecten van een afschaffing van het fiscale voor-deel. Het is deze methode die gehanteerd wordt bij de berekeningen uitgevoerd in de jaarlijkse inventaris van de fiscale uitgaven, toegevoegd bij de rijksmiddelenbe-groting.

De methode van de ‘ontvangstenwinsten’ houdt in tegenstelling tot de vorige methode wèl rekening met gedragseffecten. Aangezien fiscale uitgaven worden ingevoerd met het oog op de stimulering van bepaalde gedragingen, zal ook de afschaffing van het voordeel een (omgekeerde) invloed hebben op het gedrag van de doelgroep van de regel (mits de belastbare grondslag voldoende elastisch is).

De methode van het ‘uitgavenequivalent’ berekent de rechtstreekse betoelaging nodig om hetzelfde effect te bekomen als het in voege zijnde fiscale voordeel. Bij deze methode wordt geen rekening gehouden met effecten op de gedragingen.

Misschien is een vierde dimensie van de fiscale uitgave nog in de verf te zetten, dat is de ‘fiscale winst’. In België genieten zowel de tweede als de derde pensioen-pijler een bijzonder fiscaal statuut. Het aanvullend pensioensparen via een van deze pijlers geeft de individuele spaarder immers recht op een fiscaal voordeel. Tegenover deze fiscale ‘winst’ in hoofde van de pensioenspaarder staat evenwel een fiscaal ‘ontvangstenverlies’ voor de fiscale overheid, aangeduid met de term ‘belastinguitgave’ of ‘fiscale uitgave’. In de evaluatie van de notionele interest vertrekt men in een bepaalde tabel (zie verder) terecht van het ‘bruto fiscaal voor-deel van de belastingaftrek voor risicokapitaal’ (NBB, p. 32). Deze omschrijving van de ‘fiscale winst’ moet er ons van overtuigen dat deze cijfers geen papieren ramingen zijn, maar reële voordelen, die elke fiscalist ons trouwens nauwkeurig kan voorrekenen. Het zijn vormen van NIET-belasten.

8 Ook negatieve fiscale uitgaven, dus ontvangstenwinsten, zijn mogelijk.

Fiscale uitgaven in België 21

2. Omvang van de fiscale uitgaven

In het rapport ‘De kost van het niet belasten’ brachten wij reeds een overzicht van de diverse minderontvangsten die in België werden opgetekend, hetzij als duide-lijke fiscale uitgaven, dus afwijkend van het basisstelsel van de fiscaliteit, en de overige minderontvangsten (Pacolet & Van de Putte, 2002). Er bestonden ook een aantal tussencategorieën. Wij volgden daarin de benadering van de Hoge Raad van Financiën dat alle minderontvangsten relevant waren en dat dus best een ruime definitie kon gehanteerd worden. Wij geven hieronder voor de voornaam-ste belastingcategorieën de omvang van deze minder ontvangsten. Wij hebben de cijfers van de eerste periode 1984-1997 met een aantal weggelaten tussenjaren geactualiseerd met de meest recent beschikbare jaren, m.n. tot 2008 (soms al 2009). Wij konden daarvoor terugvallen op de meest recente inventarissen, voor het begrotingsjaar 2010, gepubliceerd op 19 februari 2010 en (op de valreep bij het drukklaar maken van dit rapport) deze van 13 december 2010. In de mate van het mogelijke werd de tekst aangepast aan deze nieuwste gegevens. In tabellen 2.1 tot 2.5 zijn alle cijfers tot en met 2005 gebaseerd op vroegere inventarissen. Vanaf 2006 zijn de cijfers overgenomen uit de inventaris 2009, toegevoegd aan de Rijksmid-delenbegroting begrotingsjaar 2010 en gepubliceerd december 2010. Deze laatste inventaris hernam ook de cijfers voor 2004 en 2005 maar wij hebben in onze tabel 2005 niet aangepast. Dit laat toe om een paar opmerkelijke wijziging in beeld te brengen in de gehanteerde definities en berekeningen. Wat juist de verantwoor-ding is van deze veranderde definities dient verder onderzocht. Wij zien overigens dat in deze nieuwe inventaris nog veel gegevens ‘niet beschikbaar’ zijn. De cijfers voor de personenbelasting en de vennootschapsbelasting hebben betrekking op het aanslagjaar, en bijgevolg op de inkomsten van het jaar voordien. De overige cijfers hebben betrekking op het aangegeven jaar zelf (2006, soms al 2007). Wij brengen ze in onderstaande tabellen telkens in in het jaar waarop de inkomsten slaan.

Vooreerst het totale cijfer (tabel 2.4). Wanneer in de periode 1984-2000 deze minderontvangsten als percentage van het BBP of als percentage van de totale belastingontvangsten ongeveer constant bleven, dan is in de jaren 2000 het hek van de dam. Terwijl de omvang van deze fiscale minderontvangsten voor het jaar 2000 rond de 10% schommelde, zijn deze minderontvangsten plotseling op 15% terecht gekomen, om rond de 18% te eindigen in de recente periode. Een quasi-verdubbeling in relatieve omvang. Met een ongeveer constant blijvende belastingdruk is het relatief belang van dit ‘niet belasten’ verdubbeld van 34 tot ±67% van de totale (netto) ontvangsten. Het zijn inkomens of belastbare basis die om tal van redenen, meer of minder legitiem, ‐ de inventaris geeft telkens de motivering - vrijgesteld wordt van belastingen of genieten van een voorkeurtarief. Wanneer de ontvangsten ongeveer constant blijven als % van het BBP, dan komt het er dus als belastingplichtige op aan zoveel mogelijk van deze vrijstellingen te

22 Hoofdstuk 2

genieten. Wie dat niet kan, zal gegarandeerd een zwaardere belastingdruk onder-vinden.

Tabellen 2.1 tot 2.3 geven voor diezelfde periode de drie componenten van deze minderontvangsten, m.n. de eigenlijke fiscale uitgaven (tabel 2.1), de minderont-vangsten die deel uit maken van het basisstelsel (tabel 2.2) en de twijfelgevallen (tabel 2.3).

Doorheen de verschillende overzichten die wij kunnen terugvinden als bijlage van de begroting, treden er nogal wat schommelingen op in de cijfers, en in de plaats die zij innemen, of de kwalificering als al dan niet een fiscale uitgave of een twijfelgeval. Eén van de meest opmerkelijke wijzigingen zijn de minderontvang-sten die in de jongste overzicht waren opgenomen onder de term ‘roerende voor-heffing’, waar in het overzicht tot 2006 vrijstellingen, verzaking aan RV en ver-mindering RV op dividenden waren ondergebracht onder meer in het kader van de moeder-dochterrichtlijn, en ook de coördinatiecentra, en vrijstelling, verzaking aan RV en vermindering op de andere roerende inkomsten verschuldigd door coördinatiecentra (Overzicht fiscale uitgaven 2006, p. 36). Deze posten liepen in 2004 bijvoorbeeld op tot 11,6 miljard euro. Deze uitgaven zijn niet meer terug te vinden in het overzicht voor 2007en daarna. Ook in de jongste inventaris (decem-ber 2010) zijn deze verdwenen. Maar ook herzieningen naar boven komen voor. Opmerkelijk is in de inventaris van december 2010 de expliciete berekening van fiscale uitgaven voor BTW. Wij hebben de nieuwe reeks opgenomen vanaf 2006. Het verschil met 2005 is duidelijk. Het cijfer van 2005 slaat vooral op onroerende goederen. De cijfers sinds 2006 kunnen dus nog een onderschatting zijn, als de reeks rond RV wordt doorgetrokken.

Maar ook de structuur van de minderontvangsten wijzigt. Wanneer de oor-spronkelijk gedefinieerde fiscale uitgaven de helft uitmaakten van de totale min-derontvangsten, is dit in begin van de jaren ‘90 al gedaald tot 30% om begin jaren 2000 rond de 20% gesitueerd te zijn. De hoge cijfers voor de BTW in de nieuwste inventaris (ondanks de daling in de andere reeksen) brengt het aandeel terug op 28%. Indien men bijvoorbeeld de notionele interest zou gedefinieerd hebben als een fiscale uitgave (wat niet het geval is) zou het percentage nog hoger zijn. Hun belang in het BBP daalt van 5,3% naar 4% om recent terug te stijgen tot ongeveer 5%. De minderontvangsten die een twijfelgeval uitmaken stijgen even-wel van rond de 0,23% van het BBP tot 1,8% van het BBP. Als wij de echte fiscale uitgaven en de twijfelgevallen samen nemen in een ‘ruime definitie van fiscale uitgaven’ stijgt dit bijgevolg van 5,5 tot 6,5% van het BBP. De sterke stijging is echter te noteren bij tal van minderontvangsten die eigenlijk deel uitmaken van het belastingstelsel, en toch een gunstbehandeling impliceren. Het is hun aandeel dat vooral gestegen is, met name van 4,5% van het BBP tot rond de 13%.

Voor het totaal van de minderontvangsten daalt in de periode van 1984 tot 2005 het aandeel van de personenbelasting van 83% naar 36%, terwijl het aandeel van de vennootschapsbelasting stijgt van 7 naar 38%; de roerende voorheffing stijgt van 2 naar 19%. Als wij enkel kijken naar de eigenlijke fiscale uitgaven daalt dit

Fiscale uitgaven in België 23

percentage van de personenbelasting van 80 naar 41%, en stijgt de vennootschaps-belasting van 8 naar 10%, terwijl ook de accijnzen toenemen van 2 naar 18% en de BTW van 7 naar 10%. Het spreekt voor zich dat op basis van de nieuwe invantaris de BTW een veel belangrijker aandeel krijgt: meer dan 30% in 2007 van de eigen-lijke fiscale uitgaven. Voor de andere minderontvangsten en de zogenaamde twij-felgevallen neemt het aandeel van de personenbelasting aanzienlijk af en stijgt het aandeel van de vennootschapsbelasting en de roerende voorheffing.

In volgende paragraaf gaan wij in op een aantal belangrijke posten die deze evolutie verklaren. Wij gaan vooral in op de recente situatie. Voor een bespreking van de situatie in de jaren ‘80 en ‘90 verwijzen wij naar het rapport ‘De kost van het niet-belasten’.

Een verder te onderzoeken gegeven is dat in de recente inventarissen de fiscale uitgaven onder de roerende voorheffing niet meer zijn opgenomen. De totale fis-cale uitgaven dalen dan ook om die reden. De hogere cijfers voor BTW doen de fiscale uitgaven terug stijgen.9

9 De totale fiscale ontvangsten en het BBP dat in onderstaande tabellen wordt gehanteerd zijn de 

volgende (in miljard euro): 

1984 1991 1994 1997 2000 2003 2005 2006 2007 2008 2009

BBP 113,8 175,8 200,4 221,2 252,2 275,7 302,8 318,2 334,9 344,7 337,7 Totale fiscale ontvangsten 32,6 44,5 52,8 60,4 70,6 74,8 84,3 86,6 90,8 93,6 86,0

Tab

el 2

.1

Om

vang

van

de

gekw

anti

fice

erd

e fi

scal

e u

itga

ven

(vol

gens

de

def

init

ie v

an d

e H

oge

Raa

d v

an fi

nanc

iën)

naa

r be

last

ingc

ateg

orie

, in

milj

oen

euro

Inko

mst

en ja

ar

1984

1 19

91 2

1994

3 19

97 4

5 20

00 6

2003

7 20

05 8

2006

9 20

07 9

2008

9 20

09 9

Per

sone

nbel

asti

ng

4 81

5,1

2 59

3,6

2 78

0,8

3 39

0,7

3 49

9,3

4 21

4,5

4 67

7,8

5 09

8,5

5 32

1,8

- -

Ven

noot

scha

psbe

last

ing

4 69

,1

1 89

6,7

2 86

8,7

2 04

1,2

2 21

2,4

2 35

5,0

3 12

3,4

1 98

3,3

1 34

3,5

- -

Onr

oere

nde

voor

heff

ing

3,6

4,5

6,5

- -

- -

- -

- -

Bed

rijfs

voor

heff

ing

- -

- -

- -

198,

1 49

5,9

948,

5 1

251,

4 1

834,

2 R

oere

nde

voor

heff

ing

54,1

16

4,6

151,

1 58

0,5

372,

6 42

2,9

503,

1 52

4,7

503,

5 64

3,8

525,

6 V

erke

ersb

elas

ting

6,

3 9,

0 11

,3

13,6

-

- -

- -

- -

Acc

ijnze

n 10

3,7

130,

8 21

2,0

192,

3 21

3,4

70,7

2

253,

7 2

162,

3 1

600,

0 1

837,

6 1

702,

6 R

egis

trat

iere

chte

n 83

,4

279,

7 22

5,5

259,

7 22

,3

0,3

14,9

-

- -

- Su

cces

sier

echt

en

6,8

6,8

11,3

-

- -

- -

- -

- B

TW

44

2,0

444,

3 60

2,2

885,

7 80

7,2

1 10

6,7

1 20

7,4

5 88

7,0

6 55

7,7

6 63

4,5

7 13

3,2

Met

het

zeg

el g

elijk

gest

eld

e ta

ksen

-

- -

257,

3 28

2,3

272,

1 26

9,3

- -

- -

Tot

aal

5 98

4,2

5 53

0,0

6 86

9,3

7 62

1,0

7 40

9,4

8 44

2,0

12 2

47,7

16

151

,7

16 2

74,9

-

-

In %

van

de

tota

le fi

scal

e on

tvan

gste

n 18

,4

12,4

13

,0

12,6

10

,5

11,3

14

,5

18,7

17

,9

- -

In %

van

de

tota

le b

ere-

kend

e m

ind

eron

tvan

gste

n 50

,8

29,6

29

,4

29,3

18

,8

22,9

21

,6

27,8

28

,2

- -

In %

van

het

BB

P 5,

3 3,

1 3,

4 3,

4 2,

9 3,

1 4,

0 5,

1 4,

9 -

-

1 In

vent

aris

198

5 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

198

6.

2 In

vent

aris

199

2 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

199

3.

3 In

vent

aris

199

5 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

199

6.

4 In

vent

aris

199

7 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

199

8.

24 Hoofdstuk 2

5 In

vent

aris

200

2 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

200

3.

6 In

vent

aris

200

5 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

200

6.

7 In

vent

aris

200

6 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

200

7.

8 In

vent

aris

200

7 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

201

0.

9 In

vent

aris

200

9 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

201

0.

Bro

n:

Inve

ntar

is v

an d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, bijl

age

bij d

e R

ijksm

idd

elen

begr

otin

g

Fiscale uitgaven in België 25

Tab

el 2

.2

Om

vang

van

de

and

ere

min

der

ontv

angs

ten

die

gee

n fi

scal

e u

itga

ve z

ijn n

aar

bela

stin

gcat

egor

ie, i

n m

iljoe

nen

euro

Inko

mst

en ja

ar

1984

1 19

91 2

1994

3 19

97 4

5 20

00 6

2003

7 20

05 8

2006

9 20

07 9

2008

9 20

09 9

Per

sone

nbel

asti

ng

4 66

8,5

9 86

7,0

11 2

26,9

12

386

,1

14 9

80,6

16

883

,1

17 5

41,8

18

728

,0

18 3

55,8

-

- V

enno

otsc

haps

bela

stin

g 30

6,7

2 02

7,5

2 63

8,7

2 87

1,0

10 3

16,9

3

257,

0 17

578

,2

22 9

26,8

22

760

,4

-15

523,

8 -

Onr

oere

nde

voor

heff

ing

4,5

4,5

6,8

- -

- -

- -

- -

Bed

rijfs

voor

heff

ing

- -

- -

- -

- -

- -

- R

oere

nde

voor

heff

ing

162,

4 42

4,0

1 21

3,4

1 18

8,5

2 24

1,0

3 21

5,1

4 04

3,4

- -

- -

Ver

keer

sbel

asti

ng

0,5

0,7

0,7

0,7

- -

- -

- -

- A

ccijn

zen

- 45

1,1

841,

2 1

355,

4 1

730,

4 -

- -

- -

- R

egis

trat

iere

chte

n 5,

4 -

- -

- -

- -

-

- Su

cces

sier

echt

en

1,1

- -

- -

- -

- -

- -

BT

W

- -

- -

- -

- -

- -

- M

et h

et z

egel

gel

ijkge

stel

de

taks

en

- -

- -

26,2

-

- -

- -

-

Tot

aal

5 14

9,1

12 7

74,7

15

927

,6

17 8

01,8

29

295

,1

23 3

55,2

39

163

,4

41 6

54,8

41

116

,2

- -

In %

van

de

tota

le fi

scal

e on

tvan

gste

n 15

,8

28,7

30

,2

29,5

41

,5

31,2

46

,5

48,2

45

,3

- -

In %

van

de

tota

le b

ere-

kend

e m

ind

eron

tvan

gste

n 43

,7

68,3

68

,2

68,4

74

,5

63,4

69

,0

71,6

71

,2

- -

In %

van

het

BB

P 4,

5 7,

3 7,

9 8,

0 11

,6

8,5

12,9

13

,1

12,3

-

-

* T

abel

opm

erki

ngen

1 t.

e.m

. 9 z

ie ta

bel 2

.1.

Bro

n:

Inve

ntar

is v

an d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, bijl

age

bij d

e R

ijksm

idd

elen

begr

otin

g

26 Hoofdstuk 2

Tab

el 2

.3

Om

vang

van

de

and

ere

min

der

ontv

angs

ten

die

twijf

elge

valle

n zi

jn n

aar

bela

stin

gcat

egor

ie, i

n m

iljoe

nen

euro

Inko

mst

en ja

ar

1984

1 19

91 2

1994

3 19

97 4

5 20

00 6

2003

7 20

05 8

2006

9 20

07 9

2008

9 20

09 9

Per

sone

nbel

asti

ng

272,

9 36

3,1

493,

9 54

3,5

437,

0 48

2,3

367,

8 35

1,6

340,

0 -

- V

enno

otsc

haps

bela

stin

g -

- 9,

0 1,

8 -

- -

- -

- -

Onr

oere

nde

voor

heff

ing

1,1

1,1

1,4

- -

- -

- -

- -

Bed

rijfs

voor

heff

ing

- -

- -

- -

- -

- -

- R

oere

nde

voor

heff

ing

- -

- -

2 17

6,3

4 53

5,2

4 82

4,5

- -

- -

Ver

keer

sbel

asti

ng

- -

- -

- -

- -

- -

- A

ccijn

zen

318,

0 -

- -

- -

- -

- -

- R

egis

trat

iere

chte

n -

- -

- -

- 12

8,7

0,7

- -

- Su

cces

sier

echt

en

45,1

42

,9

54,1

51

,9

- -

- -

- -

- B

TW

-

- -

- -

- -

- -

- -

Met

het

zeg

el g

elijk

gest

eld

e ta

ksen

-

- -

- -

- -

- -

- -

Tot

aal

637,

1 40

7,1

558,

4 59

7,2

2 61

3,3

5 01

7,6

5 32

1,1

352,

3 34

0,0

-

-

In %

van

de

tota

le fi

scal

e on

tvan

gste

n 2,

0 0,

9 1,

1 1,

0 3,

7 6,

7 6,

3 0,

4 0,

4 -

-

In %

van

de

tota

le b

ere-

kend

e m

ind

eron

tvan

gste

n 5,

4 2,

2 2,

4 2,

3 6,

6 13

,6

9,4

0,6

0,6

- -

In %

van

het

BB

P 0,

6 0,

2 0,

3 0,

3 1,

0 1,

8 1,

8 0,

1 0,

1

- -

* T

abel

opm

erki

ngen

1 t.

e.m

. 9 z

ie ta

bel 2

.1.

Bro

n:

Inve

ntar

is v

an d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, bijl

age

bij d

e R

ijksm

idd

elen

begr

otin

g

Fiscale uitgaven in België 27

Tab

el 2

.4

Om

vang

van

het

tota

al a

an m

ind

eron

tvan

gste

n, in

milj

oene

n eu

ro

Inko

mst

en ja

ar

1984

1 19

91 2

1994

3 19

97 4

5 20

00 6

2003

7 20

05 8

2006

9 20

07 9

2008

9 20

09 9

Per

sone

nbel

asti

ng

9 75

6,45

12

823

,66

14 5

01,6

1 16

320

,38

18 9

16,9

0 21

579

,87

22 5

87,4

2 24

178

,09

24 0

17,5

6.

- -

Ven

noot

scha

psbe

last

ing

775,

82

3 92

4,23

5

516,

48

4 91

4,01

12

529

,29

5 61

1,97

20

701

,58

24 9

10,1

4 24

103

,87.

-1

5 52

3,81

-

Onr

oere

nde

voor

heff

ing

9,25

10

,15

14,5

7 -

- -

- -

- -

- B

edri

jfsvo

orhe

ffin

g -

- -

- -

- 19

8,07

49

5,88

94

8,48

1

251,

35

1 83

4,17

R

oere

nde

voor

heff

ing

216,

51

588,

63

1 36

4,46

1

769,

09

4 78

9,91

8

173,

23

9 37

1,05

52

4,71

50

3,48

64

3,83

52

5,57

V

erke

ersb

elas

ting

6,

77

9,70

11

,95

14,2

6 -

- -

- -

- -

Acc

ijnze

n 42

1,74

58

1,87

1

053,

23

1 54

7,78

1

943,

85

70,7

0 2

253,

74

2 16

2,29

1

599,

97

1 83

7,64

1

702,

62

Reg

istr

atie

rech

ten

88,8

6 27

9,66

22

5,53

25

9,67

22

,28

0,29

14

3,63

0,

67

- -

- Su

cces

sier

echt

en

53,0

0 49

,62

65,4

0 51

,87

- -

- -

- -

- B

TW

44

2,04

44

4,30

60

2,17

88

5,65

80

7,15

1

106,

68

1 20

7,41

5

887,

00

6 55

7,73

6

634,

48

7 13

3,22

M

et h

et z

egel

gel

ijkge

-st

eld

e ta

ksen

-

- -

257,

28

308,

48

272,

08

269,

34

- -

- -

Tot

aal

11 7

70,4

4 18

711

,81

23 3

55,4

0 26

019

,98

39 3

17,8

6 36

814

,82

56 7

32,2

4 58

158

,78

57 7

31,0

9

- -

In %

van

de

tota

le fi

scal

e on

tvan

gste

n 36

,13

42,0

9 44

,23

43,0

6 55

,70

49,2

0 67

,32

67,2

3 63

,58

- -

In %

van

het

BB

P 10

,4

10,6

11

,7

11,8

15

,6

13,4

18

,7

18,2

8 17

,24

- -

* T

abel

opm

erki

ngen

1 t.

e.m

. 9 z

ie ta

bel 2

.1.

Bro

n:

Inve

ntar

is v

an d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, bijl

age

bij d

e R

ijksm

idd

elen

begr

otin

g

28 Hoofdstuk 2

Fiscale uitgaven in België 29

3. Een overzicht van de voornaamste fiscale uitgaven nader bekeken voor 2000 tot 2009

Wij bespreken hierna een aantal belangrijke posten in de lijst van fiscale uitgaven. Wij volgen hier de indeling die in de inventarissen wordt gehanteerd, en ook gebruikt is in de tabel 2.5. De tabel geeft telkens weer of het een eigenlijke fiscale uitgave is, of niet (dus een belastingvermindering is die deel uitmaakt van het algemeen stelsel), of een twijfelgeval.

Een aantal belangrijke posten situeren zich in de personenbelasting en hebben betrekking op het kadastraal inkomen van de eigen woning en de interestaftrek van een hypothecaire lening. Een belangrijke post van minderontvangsten zijn ook de forfaitaire beroepskosten, en de belastingverminderingen voor belastingvrije sommen. Zij worden in de inventaris in alle geval niet als fiscale uitgaven omschreven omdat zij een element zijn van de karakteristieken van het basisstel-sel. Ook minderontvangsten in de belasting op het beroepsinkomen voor bepaalde vervangingsinkomsten (bijvoorbeeld de vergoeding van mindervalide) worden niet als een eigenlijke fiscale uitgave geïnventariseerd. Voor andere vervangings-inkomsten is de niet- of minder belasting wel als een fiscale uitgave gedefinieerd: voor werkloosheid, uitkeringen voor ziekte en invaliditeit, pensioen en brugpen-sioen.

Vergeten wij in de personenbelasting ook niet de fiscale uitgaven voor levens-verzekeringspremies en kapitaalaflossingen, pensioensparen, persoonlijke bijdra-gen voor groepsverzekering of pensioenfonds en uitgaven in het kader van de PWA en nadien de dienstencheques. Voor de laatste vinden wij in de inventaris de motivatie: ‘Buurtdiensten aanmoedigen, zwartwerk tegengaan, en werklozen weer inschakelen in het arbeidscircuit’ (Inventaris 2007, p. 60). Er is geen verwijzing naar bevorderen ‘combinatie gezin en arbeid’, een element dat de jongste jaren sterk naar voor wordt geschoven als argument voor het behoud van het stelsel. 10

Een andere aanzienlijke uitgave voor de particulieren valt op, m.n. voor ener-giebesparende uitgaven. De motivatie is: ‘Particulieren ertoe aanzetten energie te besparen’.

Ondertussen is de fiscale uitgave voor de dienstencheque al aanzienlijk toege-nomen maar in deze tabel valt zij nog bescheiden uit in vergelijking met andere rubrieken. Het succes van de dienstencheque steekt schril af tegen een mogelijk-heid die vroeger al bestond om een ‘huisbediende’ aan te werven. Er bestaat met name de mogelijkheid om ‘50% van bezoldigingen betaald of toegekend aan een huisbediende’ af te trekken van het belastbare inkomen van diegene die deze per-soon tewerkstelt. De motivatie was: ‘Bevordering van de werkgelegenheid in de huishoudelijke sector om de hoge werkloosheid te verminderen’. De evaluatie die de HRF maakte in 2002 van al deze aftrekposten leerde ons dat er 200 personen gebruik maakten van het stelsel. Het dienstenchequestelsel kende in 2009 een 10  Zie Pacolet, De Wispelaere & Cabus, 2010. 

30 Hoofdstuk 2

666 000 gebruikers (zie o.m. Pacolet, De Wispelaere & Cabus). De inventaris laat verder zien dat de PWA-cheques wel een groter succes kenden (bijvoorbeeld 17,6 miljoen minderontvangsten in 2003) maar sinds 2004 geleidelijk vervan-gen/verdrongen zijn door de dienstencheques.

Bij de vennootschapsbelasting zijn de minderontvangsten omwille van inkomsten op aandelen die in aanmerking komen voor de DBI alsmede reeds belaste dividenden een belangrijke minderontvangst. Meerwaarden die in aanmerking kwamen voor minderontvangsten in het kader van de definitief belaste inkomsten, kunnen ook leiden tot ‘ontvangsten verhogende beschikkingen’, m.n. als er in plaats van meerwaarden minderwaarden optraden. De meerwaarden op aandelen zorgen voor minder ontvangsten. Perioden van ‘minwaarden’ als in 2003 en vooral in het financiële crisisjaar 2008 zorgen voor negatieve cijfers of ‘ontvangsten verhogende’ fiscale uitgaven. Als eigenlijke fiscale uitgaven worden de coördinatiecentra ver-meld in de vennootschapsbelasting. De post is aanzienlijk gedaald.

De maatregel die in de plaats kwam, ‘aftrek voor risicokapitaal’ of notionele interest is in 2008 al opgelopen tot 5,4 miljard. Het stelsel is niet meer gedefinieerd als fiscale uitgave.

Bij de roerende voorheffing vallen tot de inventaris van 2006 de hoge bedragen aan minderontvangsten op voor vrijstellingen, verzakingen en vermindering op RV voor dividenden (bijvoorbeeld in het kader van de moeder-dochterrichtlijn, of toegekend aan coördinatiecentra) en vrijstellingen, verzakingen en vermindering op RV op andere roerende inkomsten, voornamelijk voor coördinatiecentra. De inventaris raamt beide samen op ongeveer 11,5 miljard euro in 2006. Onder dezelfde categorie hoort (voor 0,5 miljard euro) de vrijstelling van de interesten op het spaarboekje thuis (tot een maximum van 1 250 euro in 2006) (Inventaris 2006 en Inventaris 2007). In de tabel geven wij deze cijfers tot 2005. In de jongste inventaris zijn deze minderontvangsten niet meer vermeld.

Ook een aantal nieuwe rubrieken vallen op in deze inventaris voor de jongste jaren, en illustreren dat fiscale uitgaven innovatief werden aangewend in het beleid: bij de rubriek accijnzen is er van in de jaren 2000 een aanzienlijke echte fis-cale uitgave voor gasolie met een hoog zwavelgehalte gebruikt als verwarmings-brandstof. In de jaren 2004-2006 was dit bijna 2 miljard; in 2007 was dit nog 1,3 miljard. Bedoeling is hier de kost voor de gebruiker van de oplopende energie-factuur te drukken. Ook andere kleinere posten vallen op die ingegeven zijn door bepaalde doelstellingen: ‘tegen verpaupering’, ‘voor bescherming van het milieu’, ‘om de concurrentiepositie van bepaalde sectoren te verbeteren’, ‘vanuit een oog-merk van de volksgezondheid’ als men ‘dranken met een lager alcohol volumege-halte wenst te bevorderen’ (Inventaris 2007, p. 121, 123) om dan de dranken met een hoger alcoholgehalte als ‘luxeproducten zwaarder te belasten’.

Bij de bedrijfsvoorheffing valt als werkelijke fiscale uitgave in 2006 en 2007 pre-mies op ploegenarbeid en nachtarbeid op, die tegelijk bepaalde industrieën bevorderen, en ook het netto inkomen voor de begunstigde bevordert. Ook een

Fiscale uitgaven in België 31

aantal posten in verband met onderzoekers zowel tewerkgesteld in universiteiten en hogescholen als in privé-ondernemingen komen vanaf 2005 in de tabel voor als fiscale uitgave. Men noemt het een ‘doorstortingsvrijstelling van bedrijfsvoorhef-fing op de bezoldigingen van wetenschappelijke onderzoekers’ (Inventaris 2006, p. 94). Op vijf jaar tijd is het opgelopen tot 452 miljoen. Een andere recente fiscale uitgave die aanzienlijk werd zijn de premies voor ploegenarbeid en nachtarbeid (738 miljoen in 2009). Voor ‘overwerk’ is er 87 miljoen minderontvangst voor de overheid.

Ook de BTW wordt voor een sectoraal of doelgroepbeleid gehanteerd. Zo is er een nultarief voor kranten en weekbladen en voor personenauto’s aangekocht door invaliden, en is de jongste jaren vooral het gereduceerde tarief van 6% in de bouw voor omvormingswerken in privéwoningen die ten minste 5 jaar in gebruik zijn, of voor werken aan privéwoningen die door een gehandicapte zullen worden gebruikt. Ook verblijfinrichtingen voor bejaarden vallen in deze categorie. Het geheel van deze maatregelen in de bouwsector bedroegen in 2007 1,2 miljard aan fiscale uitgaven en is in 2009 opgelopen tot 1,7 miljard. Motivatie: ‘Aan éénieder de kans bieden zijn eigen huis te verwerven en de huisvestingssector ondersteu-nen’. De jongste inventaris berekent echter ook het totaal van verminderde BTW-tarieven, wat neerkomt op 6,6 miljard in 2009. Het is één van de grootste posten.

Doorheen de jaren verandert het oordeel over het karakter van bepaalde van deze rubrieken. Zo is sedert de editie 2002 van de inventaris de vrijstelling van de meerwaarden op aandelen niet meer beschouwd als een fiscale uitgave maar wordt zij, zoals andere vrijstellingen omwille van het wegwerken van dubbele belasting, beschouwd als een overige vrijstelling. Zoals bij de DBI is de vrijstelling er maar als er voorheen een belasting is geweest. Bovendien gebeurt zij niet ‘ten gunste van bepaalde activiteiten en kan niet vervangen worden door een recht-streekse betoelaging’ (Inventaris 2006, p. 16).

Een aantal fiscale uitgaven zien wij in deze tabellen niet meer voorkomen (onroerende voorheffing, registratierechten, successierechten, verkeersbelasting) omdat zij sinds 2000 tot de bevoegdheid horen van de Gewesten. Wij komen ze dan ook tegen in de regionale inventaris, zoals wij die bespreken voor Vlaanderen in punt 4.

Tenslotte illustreert onderstaande tabel dat wij sinds 2007 bijna over geen cijfers meer beschikken. De informatie uit de bijlage bij de begroting ontbreekt nu vier jaar.11 Partiële informatie leert ons dat tal van deze uitgaven verder zijn gestegen. Ook de pas verschenen nieuwe bijlage (december 2010), en die wij hier uitgebreid gebruikt hebben, vult die leemte maar deels op, en roept nieuwe vragen op. Wij kijken met belangstelling en spanning uit naar de nieuwe bijlagen.

11 Ook in een studie van de NBB (Nautet M., Van Cauter K., Van Meensel L., 2010), gepubliceerd

in december 2010, valt men terug op cijfers over fiscale uitgaven die maar gaan tot 2007.

Tab

el 2

.5

Det

ail v

an e

en a

anta

l gek

wan

tifi

ceer

de

fisc

ale

uit

gave

n, a

nder

e m

ind

eron

tvan

gste

n en

twijf

elge

valle

n, v

olge

ns d

e d

efin

itie

van

de

Hog

e R

aad

va

n Fi

nanc

iën,

in m

iljoe

n eu

ro

B

elas

ting

cate

gori

e Ja

ar

C

ateg

orie

Fi

scal

e u

itga

ven

Gee

n fi

scal

e u

itga

ve

Tw

ijfel

20

00 1

2 20

03 3

2005

4 20

06 5

2007

5 20

08 5

2009

5

Per

son

enb

elas

tin

g -

- -

- -

- -

- -

- G

ewon

e w

onin

gaft

rek

- -

X

437,

0 48

2,3

367,

8 35

1,6

340,

0 -

- G

ewon

e in

tere

staf

trek

-

X

- 33

3,4

380,

1 39

5,4

374,

1 36

5,9

- -

Wet

telij

ke k

raam

geld

en e

n ki

nder

bijs

lage

n -

X

- 1

454,

9 1

500,

1 1

463,

4 1

549,

3 1

474,

8 -

- T

egem

oetk

omin

gen

aan

min

der

valid

en e

n ge

hand

icap

ten

- X

-

178,

1 23

0,9

251,

0 25

6,8

266,

6 -

-

Ter

ugb

etal

ing

reis

kost

en w

oon-

wer

k -

X

- 93

,9

127,

2 14

0,7

142,

5 15

2,0

- -

Forf

aita

ire

aftr

ek v

oor

bero

epsk

oste

n -

bezo

ldig

inge

n w

erkn

emer

s -

X

- 2

414,

9 2

921,

0 2

783,

9 3

041,

9 3

045,

6 -

-

Hu

wel

ijksq

uoti

ënt

- X

-

748,

8 70

4,8

543,

2 51

0,0

534,

1 -

- B

elas

tbaa

rhei

d v

an d

e on

tvan

gen

ond

er-

houd

suit

keri

ngen

en

aftr

ekba

arhe

id v

an

de

beta

ald

e on

der

hou

dsu

itke

ring

en

- X

-

193,

7 20

2,1

190,

2 21

0,3

189,

3 -

-

Bel

asti

ngve

rmin

der

inge

n vo

or b

elas

ting

vrije

so

mm

en

- X

-

8 17

5,4

9 07

3,7

9 70

5,4

10 1

12,9

9

665,

3 -

-

Ver

hoog

de

bela

stin

gver

min

der

ing

voor

het

bo

uw

spar

en

X

- -

790,

0 89

8,1

894,

3 88

3,2

787,

5 -

-

Lev

ensv

erze

keri

ngsp

rem

ies

en k

apit

aala

f-lo

ssin

gen

X

- -

231,

2 25

7,0

283,

1 24

9,3

239,

4 -

-

Pen

sioe

nspa

ren

X

- -

227,

7 27

2,7

326,

9 37

6,7

387,

9 -

- P

erso

onlij

ke b

ijdra

gen

voor

gro

epsv

erze

ke-

ring

of p

ensi

oenf

ond

s X

-

- 94

,3

91,5

87

,0

91,9

89

,9

- -

Uit

gave

n in

kad

er P

WA

X

-

- 16

,8

17,6

11

,1

9,4

7,1

- -

Uit

gave

n in

het

kad

er d

iens

tenc

hequ

e X

-

- -

- 27

,6

51,6

69

,8

- -

32 Hoofdstuk 2

Tab

el 2

.5

Det

ail v

an e

en a

anta

l gek

wan

tifi

ceer

de

fisc

ale

uit

gave

n, a

nder

e m

ind

eron

tvan

gste

n en

twijf

elge

valle

n, v

olge

ns d

e d

efin

itie

van

de

Hog

e R

aad

va

n Fi

nanc

iën,

in m

iljoe

n eu

ro. V

ervo

lg

B

elas

ting

cate

gori

e Ja

ar

C

ateg

orie

Fi

scal

e u

itga

ven

Gee

n fi

scal

e u

itga

ve

Tw

ijfel

20

00 1

2

2003

3 20

05 4

2006

5 20

07 5

2008

5 20

09 5

Ene

rgie

besp

aren

de

uit

gave

n X

-

- -

35,7

72

,8

148,

7 27

4,5

- -

Ver

min

der

inge

n w

erkl

oosh

eid

suit

keri

ngen

X

-

- 15

6,0

216,

0 13

7,8

169,

0 19

9,3

- -

Ver

min

der

inge

n u

itke

ring

en z

iekt

e en

inva

-lid

itei

t X

-

- 14

4,3

175,

7 22

4,3

242,

2 21

6,8

- -

Ver

min

der

inge

n pe

nsio

enen

en

and

ere

ver-

vang

ings

inko

mst

en (v

anaf

200

4: m

et in

be-

grip

van

wer

kloo

shei

dsu

itke

ring

en m

et

anci

ënni

teit

stoe

slag

voo

r ou

der

e w

erk-

loze

n)

X

- -

1 50

8,6

1 68

1,6

2 02

6,1

2 08

6,7

2 0

55,9

-

-

Ver

min

der

inge

n vo

or in

kom

sten

uit

het

bu

iten

land

- ve

rmin

der

ing

100%

-

X

- 18

7,7

757,

1 97

9,6

1 10

9,5

1 20

6,0

- -

Afz

ond

erlij

ke a

ansl

ag a

nder

e d

an d

iver

se

inko

mst

en -

tege

n 10

%, 1

6,5%

en

33%

-

X

- 82

9,4

599,

6 65

0,9

610,

6 65

6,7

- -

Afz

ond

erlij

ke a

ansl

ag a

nder

e d

an d

iver

se in

-ko

mst

en -

tege

n d

e ge

mid

del

de

aans

lag-

voet

van

het

laat

ste

jaar

nor

mal

e ac

tivi

teit

- X

-

150,

6 18

9,5

161,

9 15

9,4

142,

1 -

-

Bel

asti

ngkr

edie

t voo

r la

ge a

ctiv

itei

tsin

ko-

men

s X

-

- -

171,

6 95

,5

95,0

11

9,8

- -

Bel

asti

ngkr

edie

t voo

r ki

nder

en te

n la

ste

- X

-

- 11

1,4

131,

5 14

6,3

154,

2 -

-

Fiscale uitgaven in België 33

Tab

el 2

.5

Det

ail v

an e

en a

anta

l gek

wan

tifi

ceer

de

fisc

ale

uit

gave

n, a

nder

e m

ind

eron

tvan

gste

n en

twijf

elge

valle

n, v

olge

ns d

e d

efin

itie

van

de

Hog

e R

aad

va

n Fi

nanc

iën,

in m

iljoe

n eu

ro. V

ervo

lg

B

elas

ting

cate

gori

e Ja

ar

C

ateg

orie

Fi

scal

e u

itga

ven

Gee

n fi

scal

e u

itga

ve

Tw

ijfel

20

00 1

2

2003

3 20

05 4

2006

5 20

07 5

2008

5 20

09 5

Ven

noo

tsch

apsb

elas

tin

g -

- -

- -

- -

- -

- M

eerw

aard

en o

p aa

ndel

en d

ie in

aan

mer

-ki

ng k

omen

voo

r D

BI-

aftr

ek

- X

-

3 97

6,5

-1 6

08,1

10

131

,0

12 8

83,0

9

016,

0 -3

0 17

3,7

-

Inve

ster

ings

aftr

ek

X

- -

201,

2 19

3,7

165,

5 11

1,9

130,

1 88

,1

- C

oörd

inat

iece

ntra

X

-

- 1

792,

8 1

853,

0 2

042,

5 1

338,

2 69

8,9

44,7

-

DB

I-af

trek

voo

r re

eds

bela

ste

div

iden

den

(n

on b

is in

idem

) -

X

- 5

825,

1 4

188,

1 6

490,

7 7

631,

2 9

276,

1 8

594,

7 -

Aft

rek

voor

ris

icok

apit

aal (

vana

f aan

slag

-ja

ar 2

007)

-

X

- -

- -

1 84

5,2

3 80

3,2

5 35

5,0

-

Aft

rek

van

de

and

ere

niet

-bel

astb

are

best

and

del

en

X

- -

- -

180,

3 -

- -

-

Ver

min

der

d b

asis

tari

ef

- X

-

157,

8 14

8,4

163,

2 16

8,8

172,

1 17

3,7

- V

erm

ind

erin

g be

last

inge

n vo

or in

kom

sten

va

n bu

iten

land

se o

orsp

rong

met

ove

r-ee

nkom

st v

rijg

este

ld

- X

-

199,

6 34

4,9

512,

2 35

8,1

471,

8 50

2,0

-

Bed

rijf

svoo

rhef

fin

g

St

ruct

ure

le v

erm

ind

erin

g

(van

af o

ktob

er 2

007)

X

-

- -

- -

- 53

,4

197,

8 46

4,6

Bez

old

igin

gen

van

wet

ensc

happ

elijk

e on

der

zoek

ers

X

- -

- -

66,9

96

,5

171,

3 24

4,6

451,

6

Pre

mie

s vo

or p

loeg

enar

beid

of n

acht

arbe

id

X

- -

- -

101,

2 33

9,3

599,

0 65

8,2

738,

1

Ove

rwer

k X

-

- -

- 26

,7

47,0

73

,8

83,2

86

,9

34 Hoofdstuk 2

Tab

el 2

.5

Det

ail v

an e

en a

anta

l gek

wan

tifi

ceer

de

fisc

ale

uit

gave

n, a

nder

e m

ind

eron

tvan

gste

n en

twijf

elge

valle

n, v

olge

ns d

e d

efin

itie

van

de

Hog

e R

aad

va

n Fi

nanc

iën,

in m

iljoe

n eu

ro. V

ervo

lg

B

elas

ting

cate

gori

e Ja

ar

C

ateg

orie

Fi

scal

e u

itga

ven

Gee

n fi

scal

e u

itga

ve

Tw

ijfel

20

00 1

2

2003

3 20

05 4

2006

5 20

07 5

2008

5 20

09 5

Roe

ren

de

voor

hef

fin

g

V

rijs

telli

ngen

, ver

zaki

ng a

an R

V e

n ve

r-m

ind

erin

g R

V o

p d

ivid

end

en: v

rijs

telli

ng

op h

et g

edee

lte

van

div

iden

den

aan

ov

erhe

id o

fwel

inte

rcom

mu

nale

aan

een

an

der

e in

terc

omm

una

le; v

rijs

telli

ng o

p he

t ged

eelt

e va

n d

ivid

end

en o

pgen

omen

re

serv

es v

an v

oor

1973

; tot

ale

verz

akin

g va

n d

e in

ning

(moe

der

-doc

hter

rich

tlijn

); ve

rzak

ing

aan

de

inni

ng (d

ivid

end

en to

e-ge

kend

doo

r ee

n co

örd

inat

iece

ntru

m)

- -

X

3 01

0,4

4 53

5,2

4 82

4,5

- -

- -

Vri

jste

lling

en, v

erza

king

aan

RV

en

ver-

min

der

ing

RV

op

div

iden

den

: ver

min

de-

ring

aan

slag

voet

tot 1

5% v

oor

bepa

ald

e d

ivid

end

en

- X

-

96,2

12

9,8

234,

8 -

- -

-

Vri

jste

lling

en, v

erza

king

aan

RV

en

ver-

min

der

ing

RV

op

div

iden

den

: bep

erki

ng

van

RV

op

div

iden

den

inge

volg

e D

BV

- X

-

188,

8 11

2,4

120,

2 -

- -

-

Fiscale uitgaven in België 35

Tab

el 2

.5

Det

ail v

an e

en a

anta

l gek

wan

tifi

ceer

de

fisc

ale

uit

gave

n, a

nder

e m

ind

eron

tvan

gste

n en

twijf

elge

valle

n, v

olge

ns d

e d

efin

itie

van

de

Hog

e R

aad

va

n Fi

nanc

iën,

in m

iljoe

n eu

ro. V

ervo

lg

B

elas

ting

cate

gori

e Ja

ar

C

ateg

orie

Fi

scal

e u

itga

ven

Gee

n fi

scal

e u

itga

ve

Tw

ijfel

20

00 1

2

2003

3 20

05 4

2006

5 20

07 5

2008

5 20

09 5

Vri

jste

lling

, ver

zaki

ng a

an R

V e

n ve

rmin

-d

erin

g R

V o

p d

e an

der

e ro

eren

de

inko

mst

en: v

erza

king

van

de

inni

ng

(ink

omst

en v

an s

chu

ldvo

rder

inge

n en

le

ning

en e

n op

bren

gste

n va

n co

nces

sies

va

n im

mat

erië

le r

oere

nde

goed

eren

ver

-sc

huld

igd

doo

r co

örd

inat

iece

ntru

m)

- X

-

2 61

4,4

2 82

7,3

3 57

8,7

- -

- -

Vri

jste

lling

, ver

zaki

ng a

an R

V e

n ve

rmin

-d

erin

g R

V o

p d

e an

der

e ro

eren

de

inko

mst

en: v

rijs

telli

ng v

an r

oere

nde

voor

heff

ing

voor

de

eers

te s

chijf

van

1

250

euro

van

spa

ard

epos

ito’

s

X

- -

372,

5 40

6,5

453,

9 46

4,3

483,

8 56

6,8

501,

3

Vri

jste

lling

, ver

zaki

ng a

an R

V e

n ve

rmin

-d

erin

g R

V o

p d

e an

der

e ro

eren

de

inko

mst

en: b

eper

king

van

RV

op

de

and

ere

roer

end

e in

kom

sten

inge

volg

e D

BV

- X

-

83,0

14

5,6

109,

7 -

- -

-

Ver

kee

rsb

elas

tin

g

36 Hoofdstuk 2

Tab

el 2

.5

Det

ail v

an e

en a

anta

l gek

wan

tifi

ceer

de

fisc

ale

uit

gave

n, a

nder

e m

ind

eron

tvan

gste

n en

twijf

elge

valle

n, v

olge

ns d

e d

efin

itie

van

de

Hog

e R

aad

va

n Fi

nanc

iën,

in m

iljoe

n eu

ro. V

ervo

lg

B

elas

ting

cate

gori

e Ja

ar

C

ateg

orie

Fi

scal

e u

itga

ven

Gee

n fi

scal

e u

itga

ve

Tw

i jfel

20

00 1

2

2003

3 20

05 4

2006

5 20

07 5

2008

5 20

09 5

Acc

ijn

zen

V

erm

ind

erd

tari

ef v

oert

uig

en m

et d

iese

l-m

otor

die

op

de

open

bare

weg

rijd

en

- X

-

1 65

9,9

- -

- -

- -

Gas

olie

met

een

zw

aar

zwav

elge

halt

e:

gebr

uik

t als

ver

war

min

gsbr

and

stof

X

-

- -

- 1

929,

0 1

812,

2 1

286,

7 1

527,

8 1

398,

2

Reg

istr

atie

rech

ten

S

ucc

essi

erec

hte

n

BT

W e

n a

nd

ere

(tot

aal)

X

5 48

2,6

6 09

2,9

6 14

8,5

6 62

2,3

Bel

asti

ng o

ver

de

toeg

evoe

gde

waa

rde:

6%

en

12%

-tar

ieve

n - b

epaa

lde

onro

e-re

nde

goed

eren

X

- -

718,

9 84

6,0

956,

0 95

1,9

1 11

3,5

1 24

4,0

1 73

0,7

Met

het

zeg

el g

elij

kge

stel

de

tak

sen

1 In

vent

aris

200

4 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

200

5.

2 In

vent

aris

200

5 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

200

6.

3 In

vent

aris

200

6 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

200

7.

4 In

vent

aris

200

7 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

201

0.

5 In

vent

aris

200

9 va

n d

e vr

ijste

lling

en, a

ftre

kken

en

verm

ind

erin

gen

die

de

ontv

angs

ten

van

de

Staa

t beï

nvlo

eden

, Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

voor

het

be

grot

ings

jaar

201

0.

Bro

n:

Bijl

agen

Rijk

smid

del

enbe

grot

ing

Fiscale uitgaven in België 37

38 Hoofdstuk 2

4. Vlaamse inventaris van fiscale uitgaven

In de federale inventaris van de fiscale uitgaven opgesteld door de FOD Financiën is er wat de personenbelasting betreft ook een regionale opsplitsing voorhanden. Wij gaan daar niet op in aangezien de bedragen deel uitmaken van de bovenbe-schreven tabellen. Daarnaast kunnen de regio’s zelf belastingverminderingen toe-staan op hun geïnde belastingen.

In een recente studie van de SERV wordt een overzicht gegeven van 20 jaar Vlaams fiscaal beleid. Daarin wordt een overzicht gegeven van de fiscale uitgaven waarvoor de Vlaamse overheid verantwoordelijk is.

Het overzicht voor de periode 1995-2010 (zie figuur 2.2) laat vooreerst een aan-zienlijke toename zien, van zowel de eigenlijke fiscale uitgaven als van het totaal van de minderontvangsten. De SERV geeft evenwel de waarschuwing dat dit maar een benaderend beeld is omdat in bepaalde jaren een bepaalde maatregel nog niet werd ingeschat. Daarenboven blijft bij elke van deze uitgaven de discus-sie aan de orde van wat werkelijk een fiscale uitgave is, een afwijking tegenover het basisstelsel, en wat niet, of wat een twijfelgeval is. De fiscale uitgaven bereiken in 2009 een bedrag van meer dan 1,1 miljard euro. De overige minderontvangsten bedragen ook 1,1 miljard.

Bron: Vlaams Parlement, Stuk 14, Ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2010, 26 oktober 2009

Figuur 2.2 Vlaamse inventaris fiscale uitgaven (1995-2009)

Wij hernemen in tabel 2.6 het detail van de eigenlijke fiscale uitgaven en dan blijkt dat dit voor de helft al neerkomt op de afschaffing van het kijk- en luistergeld (met

Fiscale uitgaven in België 39

de klassieke vraag of dat wel werkelijk een fiscale uitgave is, of behoort tot het basisstelsel). De overige fiscale uitgaven, of zijn het belastingverminderingen, betreffen hervormingen in de onroerende voorheffing, verminderde registratie-rechten en successierechten.

Daarnaast zijn er nog eens evenveel verminderingen die geen echte fiscale uit-gaven vormen, en daarvan is het gros het verminderd tarief van schenkingen onder levenden van onroerende goederen.

Conform de evolutie op federaal niveau valt ook hier evenwel de aanzienlijke toename op van het gebruik van deze fiscale uitgaven, eng of ruim gedefinieerd, ten opzichte van het verleden.

Ook de SERV beklemtoont dat deze inventaris ‘nauwelijks enige belangstelling oproept’. ‘Dit heeft deels te maken met het feit dat er nog al wat discussie is over een precieze definitie van fiscale uitgaven en met het feit dat er ook wat twijfels zijn over de accuraatheid waarmee één en ander wordt berekend’ (SERV, 2010, p. 52).

Deze beperkingen namen wij reeds mee met het geheel van deze cijfers, en zij gelden overigens ook voor de internationale vergelijkingen terzake. Toch leren zij ons iets over de relatieve omvang. De SERV-studie heeft de fiscale uitgaven waar-over Vlaanderen heeft beslist gerelateerd tot de belastingen die zij bepaalt. De totale minderontvangsten (totaal vrijstellingen, verminderingen en aftrekken) van 2,26 miljard euro worden gesteld tegen de totale fiscale ontvangsten waarvoor Vlaanderen bevoegdheid heeft, of 4,5 miljard (in 2008, SERV, p. 54). Dit is ten bedrage van 50% van de fiscale bevoegdheid dat Vlaanderen ook minderontvang-sten accepteert of creëert. Zelfs met de enge definitie van fiscale uitgaven is dit nog 25%. Maar 50% blijkt dan toch lager te zijn dan het % dat de minderontvangsten uitmaken voor de federale overheid (ongveer 72%), terwijl de eigenlijke fiscale uitgaven bij de federale overheid relatief minder belangrijk zijn (geworden), nl. rond de 18%. Wij hebben boven inderdaad gezien (zie tabellen 2.1 en 2.2) dat deze enge definitie in de totale uitgaven minder belangrijk waren geworden. ‘Men zou hieruit kunnen concluderen dat Vlaanderen - proportioneel in functie van zijn fis-cale bevoegdheden - veel explicieter gebruik maakt van het fiscale instrument om beleidsdoelstellingen te realiseren dan de federale overheid’ (Ibidem, p. 54). Maar ‘what’s in a name’: het Vlaamse percentage zou tot 13% dalen als men het Kijk- en luistergeld, goed voor 500 miljoen, niet meetelt.

Bij de eigenlijke fiscale uitgaven zijn verder diverse verlagingen in de registra-tierechten te melden, ondermeer het verlaagd tarief van 5% aan registratierechten voor bescheiden woningen (129 miljoen in begroting 2010) en meeneembaarheid van voorheen betaalde registratierechten (74 miljoen). Bij de niet als fiscale uitgave omschreven overige minderontvangsten vallen te vermelden de verminderde tarieven voor schenkingen (3 of 7% al naargelang de schenking in rechte lijn of tussen echtgenoten is of tussen anderen) voor 758 miljoen; schenkingsrechten beperkt tot 2% voor de goederen waarmee een activiteit wordt uitgeoefend voor 21 miljoen; vrijstelling van successierechten voor de gezinswoning voor 46 miljoen

40 Hoofdstuk 2

en verminderd tarief van 1% voor registratierechten voor verdeling en over-drachten onder bezwarende titel van onverdeelde delen (249 miljoen).

De SERV maakt achtereenvolgens nog een ad hoc inschatting en evaluatie van de voornaamste Vlaamse beleidsmaatregelen. Wij onthouden ondermeer de intro-ductie van de werkbonus en de moeilijkheid om de effecten in te schatten, zowel budgettair als wat betreft de gedragsmatige effecten. Opmerkelijk is ook dat de regio’s mekaar volgen: zo zijn de verminderde schenkingsrechten waar Vlaande-ren voorloper was, na verloop van tijd in Wallonië terug te vinden (Ibidem, p. 45). Vermoedelijk zal hier ook fiscale concurrentie optreden. De komende staatsher-vorming zal ook de fiscaliteit herschikken, met het oog ook op het geven van meer beleidsinstrumenten aan de regio’s. In hoofdstuk 4, punt 2 citeren wij het voorbe-houd dat de OESO maakt voor fiscale uitgaven die weinig selectief en of transpa-rant riskeren te zijn. Misschien is het wel een bekommernis die best ex-ante wordt geformuleerd bij deze nieuwe hervormingen.

Fiscale uitgaven in België 41

Tabel 2.6 Totaal bedrag aan fiscale uitgaven, Begroting 2010, Vlaams Gewest

Belastingcategorie Fiscale uitgave raming (in duizend euro)

Onroerende voorheffing 1 76 313 Belasting op spelen en weddenschappen 2 324 Belasting op automatische ontspanningstoestellen 2 4 773 Registratierechten 2 329 221 Hypotheekrechten X Verkeersbelasting 2 27 789 Belasting op inverkeerstelling 2 1 459 Eurovignet X Schenkingsrecht X Successierechten 2 61 539 Mestheffing 3 - Heffing op de verontreiniging van oppervlaktewateren 625 Leegstand en/of verkrotting 4 - Openingsbelasting 4 2 645 Kijk- en luistergeld 4 535 717 Planbatenheffing 4 - Personenbelasting 4 87 963

Totaal fiscale uitgaven 1 128 368 Overige minderontvangsten die geen fiscale uitgaven zijn 1 129 868 Twijfelgevallen 4 409

Totaal 2 262 645

1 Berekend op basis van de kadastrale inkomens voor het aanslagjaar 2007 (bron: Data-warehouse Agentschap Vlaamse Belastingsdienst).

2 Berekend op basis van gegevens van de federale overheid. 3 Berekend op basis van gegevens van de Vlaamse Landmaatschappij. 4 Berekend op basis van interne gegevens (Beleidsdomein Financiën en Begroting).

Bron: Vlaams Parlement, Stuk 14, Ontwerp van decreet houdende de middelenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 2010, 26 oktober 2009

43

HOOFDSTUK 3 EEN AANTAL FISCALE UITGAVEN NADER BEKEKEN

1. De dienstencheque: de fiscale uitgave is soms maar een topje van de ijsberg

Een voorbeeld van fiscale uitgaven is de aftrek van de dienstencheque. In Pacolet, De Wispelaere & Cabus (2010) tonen wij aan dat de bruto budgettaire kost aan-zienlijk kan oplopen. In het licht van het geheel van de fiscale uitgaven wordt het plotseling een erg bescheiden uitgave. In de inventaris vinden wij voor 2006 bij-voorbeeld maar 52 miljoen ten opzichte van een totaal van (alle!) minderontvang-sten van 66 miljard (vergelijk tabel 2.4 en 2.5). Het is echter ook een schoolvoor-beeld hoe dat het zicht op de totale overheidstussenkomst uit het beeld verdwijnt. Want de fiscale uitgave slaat maar op de belastingvermindering van ongeveer 2,25 euro per cheque als gevolg van het feit dat men zijn eigen bijdrage van 7,5 euro per uur mag aftrekken van zijn belastbaar inkomen. Per belastingplichtige kan men maximaal 2 510 euro per jaar aftrekken (PWA en dienstencheque samen). Tabel 3.1 laat zien dat dit in vergelijking met andere aftrekposten een niet gering bedrag is. In de inventaris van de fiscale uitgaven komt zij in 2006 voor op 52 miljoen. In 2009 wordt dat 177 miljoen euro. Maar daarbovenop komt de veel belangrijkere directe subsidie van de overheid ten bedrage van 13,3 euro per uur, goed voor 1 045 miljoen euro. Daarnaast zijn in onderstaande tabel nog een aantal andere kleinere posten opgenomen, en tenslotte mag niet vergeten worden dat deze arbeid via tal van andere sociale uitgaven (aan de ene kant verminderingen van sociale bijdragen, en aan de andere kant extra uitkeringen voor de werkne-mers in het stelsel). Dit geheel reduceert aan de ene kant de kostprijs voor de gebruiker en aanbieder verder en maakt het werken in dit segment aan de andere kant aantrekkelijker. Toch klagen sommige aanbieders dat het systeem voor hen verlieslatend dreigt te worden en vragen zij nog een verbeterde subsidie. Voor sommigen lijken de bomen tot in de hemel te groeien. Het totale kostenplaatje lijkt hiermee op te lopen tot 1,5 miljard. Het succes van de dienstencheque lijkt soms op een mirakel. Maar het is geen mysterie. Met dergelijke omvang van subsidie zou eender welke andere activiteit eender waar ter wereld een gelijke expansie kennen.

44 Hoofdstuk 3

Tabel 3.1 Maximumbedragen voor een aantal fiscale uitgaven in de personenbelasting

Maximumbedragen voor 2009 en 2010

Pensioensparen 870 euro Levensverzekeringpremies plus kapitaalaflos-

sing van een hypotheeklening (oud systeem) 155,70 euro + 6% van het beroepsinkomen

maar maximaal 2 080 euro Aftrek voor de enige woning (interesten plus

kapitaalaflossing van een hypotheeklening plus levensverzekeringspremie)

2 080 euro + de eerste 10 jaar 690 euro + 70 euro indien 3 kinderen

PWA en dienstencheque 2 510 euro Energiebesparende uitgaven: 2 770 euro (zonnepanelen: 3 600 euro)

Bron: Testaankoop, Belastinggids 2010, p. 151

Klassiek bij overheidsuitgaven en fiscale uitgaven is dan de truuk van de terug-verdieneffecten. De berekening daarvan is steeds controversieel omdat ze van allerlei hypothesen afhankelijk is. Wij vinden zij hier overigens niet verantwoord omdat deze terugverdieneffecten ook zouden opgetreden hebben indien men deze uitgaven niet had gedaan, maar gebruikt om de burger zelf minder te belasten zodat hij zelf meer zou geconsumeerd hebben. Maar ook hier werden de terug-verdieneffecten berekend en in de politieke besluitvorming geïntroduceerd om de zichtbare kost in de begroting te verminderen. Het valt trouwens op dat de over-heid hier deze terugverdieneffecten redelijk hoog inschat, wat de budgettaire netto kost nog rooskleuriger voorstelt.12 Het kan ons dan ook niet verbazen dat belang-hebbenden (Federgon) uitpakken met nieuwe studies die de terugverdieneffecten nog hoger inschatten.13 Vergeten kosten, overdreven terugverdieneffecten, het is een perfect voorbeeld van hoe dat uiteindelijk de begrotingsdiscussie voor bepaalde uitgaven volledig ondoorzichtig dreigt te worden. En ook niet echt transparant zou worden, moest men alleen naar de fiscale uitgaven gekeken heb-ben. Een exhaustief beeld is nodig.

Het stelsel van de dienstencheque kende een dynamiek zonder voorgaande. Als een werkelijke kroniek van de tijdsgeest kunnen wij via internet de persmedede-lingen terugvinden van minister Vandenbroucke en Staatssecretaris Kathleen Van Brempt (Werk, Welzijn op het werk en Pensioenen)14 waarin bij de start van de dienstencheque nog de reclamecampagnes worden aangekondigd die het gebruik moeten aanmoedigen. Zij zijn niet lang nodig geweest want reeds de eer-ste maand is er een stijging van 20% te noteren en ambieerde men in totaal 25 000 jobs. De mond op mond reclame van deze wonderformule heeft het nadien tot 666 000 gebruikers gebracht en meer dan 100 000 werknemers (zie Pacolet, De Wispealere & Cabus, 2010).

12 Pacolet, De Wispelaere & Cabus, 2010, te verschijnen artikel in de Gids op Maatschappelijk

Gebied. 13 Price Waterhouse Coopers, Federgon, 2010. 14  Http://oud.frankvandenbroucke.be/html/index.php?id=265. 

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 45

Tabel 3.2 illustreert verder hoe de dienstencheque niet alleen een aanzienlijke kostenverhoging kende op basis van de directe subsidie, maar dat ook de fiscale uitgaven aanzienlijk stijgen. In de inventaris voor 2006 van de fiscale uitgaven bedroeg het bedrag voor de dienstencheque nog maar 51,6 miljoen; in 2009 is dat al 176,8 miljoen of meer dan een verdrievoudiging.

De exuberantie van het stelsel blijkt achteraf nog maar eens als wij het hier bekijken in het kader van fiscale uitgaven. De definitie daarvan is dat een fiscale aftrek wordt gehanteerd als alternatief van de directe subsidie. In het geval van de dienstencheque heeft men beide gebruikt. Een aftrekpost van 7,5 euro per cheque wat 2,25 euro fiscale uitgave oplevert en een directe subsidie van 13,3 euro. 15

Een andere illustratie van het ‘exuberante’ vinden wij in een voetnoot in een recente nota van D. Van der Maelen (januari 2011) in een beschrijving van de werkgelegenheid in diverse deelsectoren van onze economie. De non-profit wordt daar onderscheiden van de dienstencheque-activiteiten. Maar merkwaardig is dat de non-profit wordt omschreven als ‘waar de overheid 2/3de van de loonkost financiert’, terwijl in de dienstencheque-activiteiten ‘dit 3/4de’ is. Terwijl de laatste activiteiten voor een aanzienlijk deel door commerciële bedrijven worden ver-strekt (wat overigens perfect legitiem is), zijn deze diensten toch minder essentieel zijn dan de gezondheids- en welzijnsdiensten die het gros van de non-profit uit-maken. En toch worden zij meer gesubsidieerd.

15 Om die reden vinden wij een afschaffing van de fiscale aftrek maar een begin van de correcte

prijszetting in deze sector. Men corrigeert voor 2,25 euro terwijl ook de 13,3 euro subsidie ter discussie moet gesteld worden.

46 Hoofdstuk 3

Tabel 3.2 Raming bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel, 2009, in miljoen euro

Ingediende dienstencheques (exclusief moederschapshulp), aantal

78 558 951

Consumptiesubsidie 1 044,8 Onkostenvergoeding 6,7 Opleidingsvergoeding (budget) 7,2 Omkaderingskost (o.a. personeel administraties) P.M. Controlekost inspectie P.M. Max. fiscale aftrek (30% van 7,5 euro) 176,8 Tussenkomst overheid (exclusief moederschapshulp) 1 235,5

Totale kost zonder moederschapshulp zelfstandigen 1 647,9 Kostprijs moederschapshulp zelfstandigen 8,3 Totale kost met moederschapshulp zelfstandigen 1 656,2

Tewerkstellingsmaatregelen (structureel en doelgroep) waarvan:

286,9

- Bijdragevermindering (RSZ) - Activeringsuitkering voor langdurig ex-werklozen (RVA) - Inkomensgarantie-uitkeringen (RVA)

188,6 59,3 39,1

Totale bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel voor de overheid

1 530,7

Gebruikersprijs (na fiscale aftrek) 412,4 Totale bruto kostprijs van het dienstenchequestelsel (over-

heid en gebruiker) 1 943,1

Totaal terugverdieneffecten in de werkloosheid en sociale bijdragen

Van 260,8 tot 337,2

Totaal terugverdieneffecten via de fiscaliteit 79,2

Bron: Pacolet, De Wispelaere & Cabus in De Gids op maatschappelijk gebied, te verschijnen, op basis van eigen berekeningen op basis van gegevens RVA – Directie Statistieken, 2010 en studies IDEA-Consult

2. Fiscale uitgaven in de vennootschapsbelasting: de coördinatiecentra en de notionele interestaftrek

2.1 Coördinatiecentra

Om de aantrekkelijkheid van België te verhogen op het vlak van zijn centrale lig-ging om regionale hoofdkwartieren van multinationals aan te trekken, werd een reglementering opgesteld voor coördinatiecentra (KB nr. 187 van 30 decem-ber 1982, herhaaldelijk gewijzigd) (Pacolet & Van De Putte, 2000). Zo’n centra bundelt bepaalde management- of dienstverlenende activiteiten - voornamelijk van financiële aard ter ondersteuning van de leden van een groep. De erkenning impliceert volgende fiscale voordelen: – de belastingheffing gebeurt niet op de winst maar op een percentage van de

kosten, exclusief personeels- en financiële kosten en afschrijvingen (‘cost plus’ basis). Meestal bedraagt het 8% maar de belastbare basis mag niet lager zijn

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 47

dan de som van de verworpen uitgaven, de tantièmes en de abnormale en goedgunstige voordelen verleend aan het centrum;

– vrijstelling van onroerende voorheffing op gebouwen gebruikt door het cen-trum;

– geen registratierecht op kapitaalinbrengen; – vrijstelling van roerende voorheffing op door de centra uitgekeerde dividen-

den, interesten of royalties; – verrekening van de ‘fictieve’ voorheffing met de vennootschapsbelasting bij de

ontvangende vennootschap tot 1991; – vrijstelling van roerende voorheffing op interesten van bankdeposito’s.

In 1997 zijn er 248 centra actief (Pacolet & Van De Putte). In 2004 waren dat er nog 226 om in de lente van 2008 gedaald te zijn tot 74 (OECD, 2009, p. 101, Burggraeve, et al., p. 23).

In 1995 bedroeg de winst 117,6 miljard BEF zijnde 12,6% van de totale winst van alle vennootschappen. Hiertegenover staat dat slechts 1% van de vennootschaps-belasting afkomstig is van coördinatiecentra (Bulletin der Belastingen, nr. 775, p. 2 277). De effectieve aanslagvoet bedroeg in 1998 2% (HRF, 2001, bijlage 4). Eind 1989 waren er per coördinatiecentrum gemiddeld 23 arbeidsplaatsen (Vleugels & Pacolet, 1994). In 1998 zijn er nog altijd maar 5 729 jobs gecreëerd in deze onderne-mingen, wat neerkomt op een zelfde aantal van 23 (Hoge Raad van Financiën, 2001, p. 96). De 74 in maart 2008 nog erkende coördinatiecentra kenden in 2006 nog een tewerkstellingscijfer van 3 810 personen (Burggraeve, p. 23). Vanaf 1 januari 1993 betaalt men een taks van 400 000 BEF per voltijdse werknemer.

Zowel de OESO als de Europese Unie hebben dit belastingregime als potentieel schadelijk of schadelijk omschreven. Op 1 december 1997 keurde de ECOFIN-raad een gedragscode goed omtrent de ondernemingsfiscaliteit waarbij de lidstaten zich akkoord verklaarden om tegen 2003 belastingregimes die als schadelijk wer-den bestempeld, te ontmantelen, dit in het kader van een fiscaal pakket waarin tal van andere maatregelen zaten, ondermeer deze over de spaarfiscaliteit (Valenduc, 2009, p. 32). Voor de Europese unie was dit vooral het geval doordat het regime in feite een vorm van staatssteun betekende, m.n. door de bepaling van de belastbare grondslag op basis van een ‘cost plus principe’ en als gevolg daarvan een zeer lage effectieve aanslagvoet (Hoge Raad van Financiën, p. 97). Daartegenover stond dat er wel argumenten waren om het als een legitiem stelsel te zien omwille van het feit dat er effectief een economische activiteit plaats greep, het systeem transparant was en de ondernemingen ook geïntegreerd waren in de binnenlandse economie. Het stelsel werd dan ook niet zoveel voordeliger geacht dan stelsels die ook elders in Europa bestonden. Toch werd de afschaffing niet in vraag gesteld. Tegen 2005 had dit regime moeten verdwenen zijn. Het zal uiteindelijk stand houden tot in 2010.

48 Hoofdstuk 3

Voor de OESO was er in april 1998 – maar het akkoord ging ook terug tot december 1997en sloot dus aan bij de EU stellingname, ook een gedragscode om schadelijk belastingregimes op te doeken. Het akkoord voorzag dat de regimes zouden verdwijnen binnen vijf jaar, met uiteindelijk een uitstel tot december 2005. Zoals gezegd werd dat uiteindelijk 2010.

Ondertussen was het stelsel van notionele interest ten volle ingeburgerd en ook gebruikt door de coördinatiecentra. Zoals boven reeds bleek vervullen die coördi-natiecentra in belangrijke mate een financiële functie, wat ook blijkt uit hun balans: van de 104 miljard euro balanstotaal in 1998 (HRF, 2001, bijlage 4) was niet minder dan de helft eigen middelen. De centra kenden een dalende rendabiliteit. In 2006 wordt het eigen vermogen van de coördinatiecentra geschat op ongeveer 170 miljard euro en zij hebben doorgaans een betrekkelijk laag rendement op dat vermogen (Burggraeve, p. 20). De notionele interest biedt hier een ideaal ant-woord op.

De bruto fiscale uitgave, of het fiscale voordeel van de coördinatiecentra, wordt voor het aanslagjaar 2004 nog geraamd op 1,9 miljard euro (Burggraeve, p. 20 op basis van de inventaris 2005 van de vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de staat beïnvloeden). Volgens deze studie van de NBB is ‘de reële impact van deze centra op de Belgische economie en de reële weerslag van het fiscale voordeel op de Belgische overheidsfinanciën zeer moeilijk in te schatten’ (Ibidem). Wij kunnen niet pretenderen dat wel te kunnen. Naast de eigenlijke fiscale uitgave is er ook nog de ‘Vrijstelling, verzaking aan RV en ver-mindering RV op de andere roerende inkomsten: verzaking van de inning (inkom-sten van schuldvorderingen en leningen en opbrengsten van concessies van immateriële roerende goederen, verschuldigd door coördinatiecentra). Deze vrij-stelling die geen eigenlijke fiscale uitgave is, vormt onder de hoofding ‘Roerende voorheffing’ ook nog eens een bedrag van 2,5 tot 4 miljard. Daarnaast komen de coördinatiecentra ook nog in de inventaris voor wat betreft ‘vrijstellingen, verza-king van RV en vermindering RV op dividenden’. Deze omvangrijke rubriek (in 2006 goed voor 7,6 miljard euro) is verder niet opgesplitst. De rubriek wordt ove-rigens geklasseerd in een grijze zone tussen wel of niet een fiscale uitgave zijnde.

In de meest recente inventaris, die slaat op de ondernemingswinsten van 2006 is een daling te zien van 2 miljard naar 1,3 miljard als fiscale uitgave in de vennoot-schapsbelasting voor de coördinatiecentra, of een goede 700 miljoen euro (zie tabel 2.5). Vanaf dat jaar is de notionele interestaftrek in voege en kiezen een aan-tal coördinatiecentra voor deze fiscale behandeling.

2.2 Notionele interestaftrek of belastingaftrek voor risicokapitaal

De notionele interestaftrek werd in juni 2005 ingevoerd met het doel de discrimi-natie tussen eigen en vreemd vermogen in de vennootschapsbelastingen weg te werken. De interest die betaald wordt op vreemd vermogen is m.n. niet belast in de vennootschapsbelasting, terwijl de dividenden betaald op de eigen middelen

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 49

wel belast worden. Deze discriminatie bestaat overigens in veel belastingregimes, en met het concept van de notionele interest zou België dus een voorsprong nemen op tal van andere landen.

Het principe van de notionele interest wordt als eenvoudig omschreven (Valenduc, 2009, p. 8): elke onderneming onderworpen aan de normale vennoot-schapsbelasting heeft recht op een aftrek voor het risicodragend kapitaal ten bedrage van een normale interestvergoeding voor dit kapitaal. Dit risicodragend kapitaal wordt gecorrigeerd voor een aantal rubrieken, en vermenigvuldigd met een referentie-interest die 4,34% bedraagt in 2007. Deze referentierentevoet wordt nog verhoogd met 0,5% voor kleine ondernemingen. Het gevolg van deze moda-liteit is dat de theoretische belastingvoet op winsten van 34% aanzienlijk wordt gereduceerd naarmate het werkelijk rendement van de eigen middelen laag is. Het belastingtarief wordt nul als de werkelijke rendement kleiner is dan de referentie-voet.

Een bijkomende reden van de invoering van de notionele interestaftrek was een alternatief voorzien voor het stelsel van de coördinatiecentra dat voor Europa en ook voor de OESO niet meer aanvaardbaar was. Tevens was het een instrument in de fiscale concurrentie met andere landen aangezien het voor de ondernemingen een verlaging inhield van de werkelijke vennootschapsbelasting.

Bij de invoering werd de (bruto) budgettaire kost geraamd op 566 miljoen euro, en werd dit voorgesteld als een budgettair neutrale operatie omdat een aantal andere aftrekposten werden afgeschaft, terwijl ook ‘terugverdieneffecten’ werden voorgespiegeld (Valenduc, 2009, p. 12). Achteraf zal blijken dat de netto kostprijs al hoger ligt.

De bruto kostprijs bleek onmiddellijk aanzienlijk hoger doordat er aanzienlijk meer kapitaalverhogingen plaats grepen, en ook doordat effectief de coördinatie-centra het stelsel zijn gaan gebruiken. Opmerkelijk is dat de instroom van buiten-lands kapitaal aanzienlijk werd ingeschat, maar dat overige macro-economische terugverdieneffecten beperkt blijven. Een voorbeeld zou het behoud kunnen zijn van de tewerkstelling in de coördinatiecentra.

Opnieuw wordt hier de truuk van de terugverdieneffecten opgevoerd. Zo wordt een fiscale aftrek waarop internationaal kritiek was als ongeoorloofde belastingconcurrentie (de coördinatiecentra), vervangen door een nieuw stelsel. De afschaf van de ene fiscale uitgave wordt opgevoerd als een opbrengst voor een nieuwe fiscale uitgave, wat het overigens wel boekhoudkundig is, maar was het niet de vraag om deze fiscale concurrentie af te bouwen? Het is een vestzak-broekzakoperatie. Overigens zagen wij boven wel dat de fiscale uitgave naar de coördinatiecentra daalde, maar voor het overige zijn in 2006 (zie tabel 2.2 en 2.5) de fiscale minderontvangsten overal gestegen. Het valt ook op dat de coördinatie-centra in de tabel waren opgenomen als echte fiscale uitgave, terwijl de notionele interestaftrek opgenomen is als overige minderontvangst. Toch moest de ene maatregel de andere vervangen. Dit komt omdat de notionele interest nu geldt

50 Hoofdstuk 3

voor alle ondernemingen, en dus onderdeel wordt van het algemeen belastingstel-sel.

De NBB voorspelde trouwens een verdere stijging van de kost van het stelsel, door ondermeer de instroom van buitenlands kapitaal en de toename van eigen vermogen en het gebruik van fiscale optimalisatietechnieken, het behoud van de coördinatiecentra via het nieuwe stelsel (wat uiteraard de bedoeling was), de stij-ging van de rentevoet die gebruikt wordt voor de belastingaftrek op risicokapitaal, en wanneer de winsten zouden dalen en zelfs verliezen verder overgedragen worden die op de toekomstige winsten drukken. ‘Het valt dan ook niet uit te slui-ten dat, als gevolg hiervan, de overheidsontvangsten uit vennootschapsbelasting in de toekomst fors zullen worden gedrukt (NBB, p. 33).

Het optimistische beeld dat de vennootschapsbelastingen niet zouden kunnen dalen wordt dan ook niet door iedereen gedeeld. Zo verwijst Valenduc (2009, p. 45)) naar het advies van de Hoge Raad van Financiën die reeds voor 2006 (Aan-slagjaar 2007) waar de vennootschapsbelastingen onder het verwachte opbrengst blijft, ondermeer met een netto kost van 560 miljoen voor belastingaftrek voor risi-cokapitaal. Hij verwijst ook naar de fiscale constructies die geschetst worden door de NBB (de zogenaamde ‘double dip’).16 Het betreffen mechanismen op zoek naar de minste belasting, en dus volstrekt legaal, maar de vraag die hij zich stelt is of zij dan wel het voorwerp mogen uitmaken van een fiscale steunmaatregel. Maar hij geeft het antwoord van de minister dat dit enkel de uitvoering is van het principe van de minste belasting, en dat dit dan ook niet kan of moet in vraag gesteld wor-den door de belastingadministratie. De NBB berekende deze kost echter niet (Valenduc, 2009, p. 45). Valenduc schat zij op 465 miljoen (Ibidem, p. 68). Ook sig-naleert hij een overschatting van de terugverdieneffecten van het verminderd gebruik van de coördinatiecentra ten belope van 120 miljoen. Verder signaleert hij dat de notionele interest een procyclisch effect introduceert met name dat de belastingontvangst sterker daalt bij dalende winsten en sterker stijgt bij stijgende winsten (bij gelijke financiële structuur wordt een vast percentage afgetrokken van de winst, zodat de overblijvende belaste winst meer volatiel wordt dan de oor-spronkelijke winst).

De notionele interestaftrek betekent een impliciete verlaging van de belasting-voet. De belastingontvangsten kunnen ondertussen toch gestegen zijn, ondanks de belastingverlaging. Volgens sommigen is dat het bewijs dat de Laffer-curve bestaat. Valenduc brengt een eigen en andere studies aan dat de vennootschaps-belasting kan gestegen zijn doordat men de belastbare basis heeft verruimd in niet weinig landen waar men de belastingtarieven reduceerde; ook stegen in de nieuwe lidstaten van de EU de ontvangsten in het kader van privatiseringsopera-ties en signaleert hij een aantal studies waaruit blijkt dat de vennootschapsbelas-

16 Fiscale optimalisatie waarbij eigen vermogen dat fiscaal begunstigd wordt via de notionele

interest, gefinancierd wordt met leningen elders in een groep van ondernemingen, die even-eens fiscaal begunstigd worden.

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 51

ting steeg door de omvorming van individuele aangiften naar aangiften van ven-nootschappen (Valenduc, 2009, p. 46-47).

Sommige dynamische effecten versterken mekaar. De notionele interest maakt dat meer zelfstandigen hun activiteit gaan uitoefenen onder de vorm van een ven-nootschap. Althans, dit was de vraag voorgelegd aan de accountants in een eva-luatiestudie van de HUB over de notionele interest. 40% bleek effectief dat advies al gegeven te hebben. Het bleek overigens dat nog een grote groep de notionele interest niet gebruikte. Ook bleek dat de notionele interest geen invloed had gehad op het investeringsgedrag.

Van in het begin zijn de bruto kost van de notionele interest en ook de mogelijke terugverdieneffecten een punt van zorg geweest, zoals al blijkt uit tabel 3.3. In afwachting dat nieuwe gegevens over de fiscale uitgaven beschikbaar kwamen als bijlage bij de begroting, leveren parlementaire vragen ons wel een zicht op de meest recente situatie. De meest recente vraag van Dirk Van der Maelen van 17 september 2010 leverde hem alvast een antwoord op dat ‘Gezien het louter documentaire karakter ervan’ enkel ter inzage was bij de Griffier van de Kamer van Volksvertegenwoordigers. Volgens Dirk Van de Maelen (2011) blijkt uit deze antwoorden dat de fiscale uitgaven al 2,4 miljard bedroegen in 2007, opliepen tot 4 miljard in 2008 en 5,8 miljard bedroegen in 2009 (hier telkens aanslagjaar). De cijfers komen ± overeen met de meest recente inventaris van fiscale uitgaven (zie boven tabel 2.5). Het stijgend succes kwam vooral de grote ondernemingen ten goede, die hun werkelijke aanslagvoet in de vennootschapsbelasting aanzienlijk zien dalen. Uiteraard was dit ook de bedoeling, en zo lanceert België zich op de weg van een belastingconcurrentie op basis van impliciete tarieven. Was dit niet de weg die men andere landen liever niet ziet inslaat, en waarover Europees toch een consensus was gegroeid dat dit onhoudbaar was? De voorspelde problemen voor de begroting, dat ondermeer de kost zou oplopen als de gehanteerde rente-voet stijgt, deed zich ook voor. En verder valt het te verwachten dat de maatregel ook de jaren dat de winst lager is, verhoudingsgewijs de fiscale ontvangsten onder de vorm van vennootschapsbelasting verder zal drukken. Met een fiscale uitgave voor de notionele interest van 5,8 miljard komt men overigens al aardig in de buurt van de opbrengst van de vennootschapsbelasting die in 2009 8,1 miljard bedroeg. Het illustreert nog maar eens dat op een bepaald moment de ‘kost van niet belasten’ soms al in de buurt komt van de werkelijke ‘belasting’. Wat dat was jaren terug al de conclusie van ons rapport over de kost van niet belasten van kapitaalinkomsten, waaruit bleek dat de optelsom van allerlei vormen van niet belasten aardig in de buurt kwam van alle (resterend) wel geïnde belastingen. Ook in dit rapport constateren wij boven dat alle fiscale uitgaven en overige minder-ontvangsten ondertussen opgelopen zijn tot 67% van de totale fiscale ontvangsten.

Ook ons allereerste referentiepunt in de inleiding is nog relevant om de ven-nootschapsbelasting en de notionele interest te duiden. In tabel 1. zien wij dat er in 2009 8,1 miljard belastingen waren op de vennootschapswinsten, maar dat er ook

52 Hoofdstuk 3

7,3 miljard subsidies aan de ondernemingen werden uitgekeerd. Wie betaalt per saldo nog heel ons apparaat van overheid en verzorgingsstaat?

Terugkomend op de notionele interest leert de nota van Dirk Van der Maelen ons ook nog dat de coördinatiecentra ook nog een, weliswaar dalend, bedrag van fiscale uitgaven laten noteren: van 2,2 miljard in aanslagjaar 2006 naar 1,23 miljard aanslagjaar 2009 (slaat op inkomsten van 2008). Dit valt ook te verwachten, want het stelsel van de coördinatiecentra liep nog door tot einde 2010. In de meest recente inventaris (december 2010) van fiscale uitgaven is deze minderontvangst in de vennootschapsbelasting echter sneller gedaald, wat nog maar eens het gebrek aan transparantie illustreert van dit soort gegevens (zie tabel 2.5 opnieuw voor de officiële gegevens uit de inventaris).

Tenslotte nog dit. Onder invloed van de globalisering is de druk om belastingen te verlagen op de mobiele productiefactor kapitaal steeds groter geworden. Maar elk land riskeert daarbij het belastingsparadijs voor de overige landen te worden. Daarom dat recent er Europees een groeiend besef is dat deze fiscale dumping versneld zal moeten afgeblokt worden (zie bijvoorbeeld de vroegere EU Commis-saris M. Monti). In het licht van de groeiende financiële druk op landen die hun publieke financiën niet in evenwicht hebben, stijgt ook de publieke druk dat deze ‘PIGS’ (Portugal, Ierland, Griekenland, Spanje) landen zouden stoppen met hun inkomen niet progressief genoeg te belasten (bijvoorbeeld in Griekenland) of hun tarieven van vennootschapsbelasting op te trekken (bijvoorbeeld in Ierland). Want anders riskeren andere landen hun belasting te moeten verhogen om deze landen in moeilijkheden te redden van de mogelijke insolvabiliteit. Maar wij moeten dan ook beseffen dat wij in België ook deze strategie van belastingsconcurrentie niet mogen volgen, om de eigen ondernemingen te bevoordelingen, of om andere lan-den een fiscale vrijhaven te bieden.

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 53

Tabel 3.3 Budgettaire kost notionele interest

Miljoen euro

Oorspronkelijke kostenraming voor 2006 Brutokost Kost notionele interest 476 Verhoging notionele interest KMO 30 Kost afschaffing inbrengrecht 60 Totaal te compenseren bedrag 566 Totaal compensaties en terugverdieneffecten -566 Waaronder besparing op investeringsreserve -60 Afschaffing investeringsaftrek -41,3 Wijziging vaststelling fiscale meerwaarde -336,5 Terugverdieneffect -57,6 Nettokost 0

Raming volgens de NBB, 2006 (aanslagjaar 2007) Bruto fiscaal voordeel 3 035 Totale bruto kostprijs 2 385 Waaronder KMO’s Financieringsvennootschappen

Coördinatiecentra

Effect van de budgettaire compensatiemaatregelen (totaal) -717 Macro-economische terugverdieneffecten -10 Instroom van buitenlands kapitaal -465 tot -745 Impact van coördinatiecentra die overstappen naar nieuwe regeling -561 Totaal geraamde compensaties en terugverdieneffecten -1 954 tot -2 249 Netto kostprijs 140 tot 430

Bijkomende correcties gesuggereerd door Valenduc, 2009 Kost van fiscale optimalisatie 465 Overschatting kostenvermindering coördinatiecentra Totaal nettokost 600 tot 900

Bron: Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers, 2005, p. 9; Valenduc, 2009, p. 44, Burggraeve, Jeanfils, Van Cauter & Van Meensel, 2008, p. 28

3. Fiscale uitgaven voor vermogens en vermogensinkomens

Eén van de belangrijkste vormen van fiscale uitgaven zijn de behandelingen van kapitaalinkomsten en vermogen. In de ‘kost van het niet-belasten’ bespraken wij in detail de diverse vormen van niet belasten, en de mogelijkheden om daaraan te verhelpen (Pacolet & Van De Putte, 2000). De Europese spaarrichtlijn, en meer recent het groeiende succes van de strijd tegen fiscale paradijzen kan daarin ver-andering brengen.

54 Hoofdstuk 3

3.1 Omvang van het roerend en onroerend vermogen van de Belgen

Onderstaande figuur geeft de omvang van het roerend en onroerend vermogen van de Belgische gezinnen. Het roerend vermogen is het totaal van de financiële beleggingen, gaande van deposito’s, over obligaties, instrumenten voor collectieve beleggingen, levensverzekeringen, pensioenfondsen tot aandelen. Het onroerende vermogen is het bezit van woningen. Beide vermogenscomponenten en het totaal wordt uitgedrukt als percentage van het Bruto Binnenlands Product (BBP). Voor 2008 is het BBP 344 miljard euro, en is het netto vermogen (na aftrek van de schul-den) van de gezinnen goed voor 1 564 miljard euro, 901 miljard onroerend vermo-gen, 838 miljard roerend vermogen en 174 miljard schulden. De cijfers voor het financieel vermogen zijn doorgetrokken tot het eerste kwartaal 2010. Wij zien in 2008 duidelijk de impact van de financiële crisis, terwijl het herstel voor 2009 wat verbloemd is door het feit dat de noemer zelf (het BBP) finaal 2,8% gedaald is. Tussen 2007 en 2008 is er een waardeverlies in het financieel vermogen van 40% van het BBP (van 271% van het BBP naar 231%). Maart 2010 is dat opnieuw her-steld (terug op 271% van het, in reële termen iets lagere, BBP). Wij beschikken niet over recentere ramingen van het onroerend vermogen. In 1997 is er een breuk in de cijfers omdat wij uiteenlopende bronnen en definities hebben gebruikt.17 Het totale vermogen is het netto vermogen (na aftrek van de schulden). Het roerend vermogen is bruto, de financiële tegoeden, zonder aftrek van de schulden. Merk overigens op dat deze schulden de jongste twee decennia verdubbeld zijn tegen-over het begin van de jaren ‘70.

17  De cijferreeks  tot 1996, gebaseerd op Vuchelen en Rademaekers, 1998,  is voor het  totaal ver‐

mogen met  inbegrip van de overige materiële goederen van de gezinnen, naast onroerend en financieel  vermogen.  Ook  de  reeksen  voor  roerend  en  onroerend  vermogen  hebben  licht afwijkende definities zodat wij de grafiek onderbroken  tekenen  in 1997. Voor 1997 geven wij beide cijfers, zodat men het niveauverschil kan inschatten. Hier telt vooral de evolutie. 

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 55

Bron: Vuchelen & Rademaekers (1998); NBB, Jaarverslag 2008, p. 164 (cijfers Baugnet, Studie-dienst NBB); Financiële kwartaalrekeningen NBB, 1e kwartaal 2010

Figuur 3.1 De structuur van het gezinsvermogen in België 1970-2008, als % van het Bruto Binnenlands Product

Opmerkelijk is dat dit percentage van het vermogen ten opzichte van het inkomen van onze economie (het BBP) redelijk stabiel blijft. Het is van de periode 1970 tot nu ongeveer gestegen van 380% (vier keer het BBP) tot rond de 500% (5 keer het BBP).

Eén element mag bij de interpretatie van deze grafiek niet uit het oog verloren worden, m.n. over gans deze periode gaat het BBP, de noemer van deze ratio ver-mogen/BBP, er in reële termen op vooruit met niet minder dan 130%, dus meer dan een verdubbeling. Het totale vermogen dat in 1970 nog vier keer het BBP was en in 2008 ongeveer het vijfvoudige is geworden, is er dan ook meer dan verhou-dingsgewijs in reële termen op vooruitgegaan. Gecorrigeerd voor de algemene prijsevolutie is het roerend vermogen er zelfs 260% op vooruitgegaan tussen 1970 en 2008 (berekening is evenwel net voor de beurscrisis van september), en het onroerend vermogen met 190%.

In de jaren ‘70 en tachtig is het onroerend vermogen nog de voornaamste ver-mogenscomponent. De Belgen hebben in eerste instantie hun vermogen opge-bouwd via de eigen woning. Vanaf het einde van de jaren ‘80 wordt het financieel vermogen belangrijker en dit blijft stijgen tot het einde van de jaren ‘90. In de jaren ‘70 en jaren ‘80 was het zelfs relatief achteruit gegaan of gestagneerd als % van het BBP. Nadien stijgt het aanzienlijk … maar kan ook opnieuw dalen. Dit

0

100

200

300

400

500

600

1971

1973

1975

1977

1979

1981

1983

1985

1987

1989

1991

1993

1995

1997

1997

1999

2001

2003

2005

2007

2009

Roerend (bruto) Onroerend Totaal vermogen (netto) Schulden

56 Hoofdstuk 3

gebeurde met de beurscrisis van 2000 tot 2003. De beurshausse van 2003 tot 2007 corrigeert dat opnieuw, maar het peil van einde jaren ‘90 wordt nooit meer bereikt. Met de beurscrisis van 2007-2008 is men in termen van % van het BBP terug op het peil van 1992.

Tal van factoren verklaren deze evolutie, niet in het minst het spaargedrag zelf. Eerst werd dit vermogen nog dominant gevormd door het onroerend vermogen, maar vanaf de jaren ‘80 nam het roerend vermogen toe. Wij zien in die periode ook het aandeel van het inkomen uit vermogen toenemen in het nationaal inko-men, ten nadele van het inkomen uit arbeid. Het financiële vermogen kent een relatieve knauw door de financiële crisis en de oliecrisis van de jaren ‘70 (inder-daad, er was ook een beurscrisis: tussen november 1973 en maart 1975 daalde de S&P 500 met 48%, een vergelijkbare daling met de huidige ‘grote crisis’). Nadien herstelde de beurs aanzienlijk en vond de belegger na een decennium van wan-trouwen de weg naar de beurs terug, ondermeer (of eerder: ten overvloede) via overheidshulp onder de vorm van de aandelenwet ‘Cooreman – Declercq’, nadien het individueel pensioensparen. Het financiële vermogen explodeerde in de jaren ‘90 en 2000, maar niet zonder nieuwe beurscrisissen. Met name is er de tech-nologiezeepbel van begin jaren 2000 en de huidige crisis. Het gevolg is, blijkbaar tot grote verrassing (of ontgoocheling?)18 van de financiële sector, dat het finan-cieel vermogen in België, als % van het BBP, thans zelfs lager ligt dan begin jaren ‘90: ‘Twee verloren decennia voor het Belgisch financieel vermogen’ is de titel van een studie uit de banksector. De titel is merkwaardig gezien dit vermogen netto toch in die periode nominaal met 70% toenam (ING, juni 2009, p. 1), en in reële termen even sterkt groeit als het BBP. Let wel, aandelen zijn maar een beperkt deel van dit onroerend vermogen, en de beurs verklaart dus maar een deel van dit verloop.

De vermogensopbouw heeft doorheen gans deze periode kunnen genieten van tal van fiscale steunmaatregelen. Sommigen willen naar de toekomst toe dit ook verder uitbouwen voor de pensioenopbouw.19

Maar het kan blijkbaar ook slecht gaan met de beurs. De Amerikaanse beurs had 15 jaar nodig om in 1987 in reële termen terug het niveau te bereiken van 1972, en in Japan was de beurs in 1997 juist op de helft van het niveau dat het bereikte in 1989 (Steinherr, 1998, p. 341 geciteerd in Pacolet, 2002, p. 35). En Steinherr legt toen reeds in zijn waarschuwend boek over ‘Derivatives, The wild beast of finance’, de vinger op de wonde: ‘It is painfull to imagine what contributions-based pension would be for unhedged pension funds moving into the market just before a very long decline’ (Ibidem).

18  De ontgoocheling zit in het feit dat  ‘De  ‘portefeuille’ van de Belgen lijkt dus op lange termijn 

weinig  te profiteren van de hogere groei‐opportuniteiten die andere economische zones kun‐nen bieden’ (ING, juni 2009). 

19 Zie Pacolet & Strengs, 2009.

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 57

3.2 Vermogensplanning over de levensloop en plaats in de intergenerationele transfers

3.2.1 Vermogensplanning over de levensloop

Gezien het niveau en de evolutie van het vermogen heeft de Belg zich blijkbaar goed ingedekt tegen alle mogelijke risico’s. Lange jaren hadden wij immers ook één van de hoogste spaarpercentages. Nog geen twintig jaar terug sprak men zelfs van een Belgische spaarparadox (Pacolet & Van Steenbergen, 2007). De Belgen volgden helemaal niet het spaarprofiel van de levenscyclushypothese, wat zou betekenen dat zij sparen gedurende de actieve leeftijd en ontsparen naarmate zij op pensioen gaan. Men bleef doorsparen, ook als men op pensioen ging. Evidentie daarover is te vinden in de huishoudbudgetenquêtes van het Nationaal Instituut voor de Statistiek (NIS, nu ADSEI). In onderstaande figuur wordt de spaarquote van de gezinnen gegeven, in functie van de leeftijd. In 1995-1997 bleek nog het vroegere profiel zichtbaar, met name dat ook de oudere leeftijdsgroepen nog spaarden. In de meer recente gezinsbudgetenquêtes is dit niet meer het geval. Meer en meer wordt nu wel duidelijk dat zij eerder levenscyclusspaarders zijn geworden, en dat het ontsparen toeneemt naarmate men ouder wordt. Door brug-pensioen treedt die periode van ontsparen overigens reeds vroeger op. Zelfs voor de leeftijd van 65 begint men in te teren op zijn vermogen.

58 Hoofdstuk 3

Bron: Eigen berekeningen op basis van huishoudbudgetonderzoek 95/96-2002, ADSEI

Figuur 3.2 Spaarquote (in perunage van het totaal beschikbaar inkomen) op basis van het huis-houdbudgetonderzoek naar leeftijd, 1995-2002. De levenscyclushypothese bevestigt?

De jongste jaren hebben wij herhaaldelijk aangetoond dat de ouderen hun ‘train de vie’, hun levensstandaard, hun welvaart, hun consumptie, op peil kunnen houden ondanks het feit dat de pensioenen onvoldoende zijn of dreigen te wor-den. Het bezit van een eigen woning, en van een portefeuille financieel vermogen kan dit helpen verklaren. Ook in internationaal perspectief toonden wij recent aan dat het inkomen van de ouderen in België misschien minder gunstig is in verge-lijking met andere landen, maar dat hun consumptie en welvaart wel op peil kan blijven en bij de hoogste van Europa scoort, ondermeer omdat hun financieel ver-mogen bij de hoogste hoort (Capéau & Pacolet, 2008, in Cantillon et al.). Ook het hoge onroerend vermogen (eigen woning) maakt dat men eens gepensioneerd meestal geen lening meer heeft af te betalen en geen huur moet betalen zodat men meer beschikbaar heeft voor overige consumptie. De fiscale uitgaven die dit ondersteunden, ondersteunden dus impliciet ook een aanvullende pensioenpijler.

Op basis van de huishoudbudgetonderzoeken kunnen wij ook een inschatting maken van de vermogensverdeling over de leeftijd. Met name bevat de enquête enerzijds informatie over de toegerekende huur, die staat voor de waarde van de eigen woning, en anderzijds is ook het financieel vermogensinkomen aangegeven, wat een (gebrekkige) ‘proxy’ kan zijn voor roerend vermogen. Wanneer de toege-rekende huur nog enigszins overeen komt met de macro-economische grootheden, is het roerend vermogensinkomen een absolute onderschatting van de realiteit.

-0,1

-0,05

0

0,05

0,1

0,15

0,2

0,25

0,3

25/29 30/34 35/39 40/44 45/49 50/54 55/59 60/64 65/69 70/74 75+

1995/97

1997/99

2000/2002

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 59

Wel zou de verdeling over leeftijdsgroepen kunnen een indicatie geven van de werkelijkheid. In onderstaande figuur geven wij deze verdeling voor 2001. Wat het onroerend vermogen betreft, hier het aandeel in de totale toegerekende huur, zien wij dat bij de jongere generaties er nog geen eigen woning is verworven, en dat dit geleidelijk toeneemt, ook geleidelijk afbetaald zal geraken, waarna men op een hoog niveau van eigendom blijft. De waarde van de woning zal echter hoger liggen bij de middenleeftijdsgroepen dan bij de oudste generaties die oudere woningen van lagere verouderde kwaliteit hebben. Globaal zal hun aandeel lager gaan liggen, dan het aandeel bij de middenleeftijdsgroepen. Dit blijkt finaal niet echt het geval te zijn. 26% van de gezinnen (cijfer niet uit de figuur af te leiden) boven 65 jaar hebben ongeveer 25% van de toegerekende huur en ander onroe-rend inkomen. De roerende inkomsten zijn veel ongelijker verdeeld over de leef-tijdsgroepen. Men begint eens de eigen woning is afbetaald geleidelijk een finan-cieel vermogen op te bouwen waarvan men dan nadien inkomsten geniet. Het deel van dat inkomen dat in de huishoudbudgetenquête is opgenomen, is effectief sterk geconcentreerd bij de oudere leeftijdsgroepen (ongeveer 40%), wat erop zou kunnen wijzen dat bij hen een groter deel van het roerend vermogen gesitueerd is.

Bron: Eigen berekeningen op basis van huishoudbudgetonderzoek 2001, ADSEI

Figuur 3.3 Aandeel (in %) van de verschillende leeftijdsgroepen in het totaal onroerend en roerend inkomen van de gezinnen volgens de huishoudbudgetenquêtes

0

2

4

6

8

10

12

14

16

18

20-2

4

25-2

9

30-3

4

35-3

9

40-4

4

45-4

9

50-5

4

55-5

9

60-6

4

65-6

9

70-7

4

75+

Aandeel in onroerendinkomen

Aandeel roerendinkomen

60 Hoofdstuk 3

3.2.2 Intergenerationele transfers en vermogen

Sparen is een reserve aanleggen voor zijn eigen zekerheid. Het is ook een transfer naar de volgende generaties. De relaties tussen generaties wordt gekenmerkt door tal van vormen van steun, in natura of in geld, tussen ouders en kinderen, en kin-deren en ouders. Dit kan ook voorkomen via de transfer van vermogen.

In de discussie van de vergrijzing van de bevolking wordt vaak gesteld dat de huidige generatie van ouderen bevoordeligd wordt tegenover toekomstige gene-raties. Meer en meer wordt evidentie geleverd dat de solidariteit ook in de omge-keerde richting werkt.

Ook de opbouw van een eigen vermogen kan geïnspireerd zijn door het motief om niet afhankelijk te moeten worden van zijn kinderen. Deze verwachten ook volgens sommigen, minder en minder nog een erfenis van hun ouders.

Het erfenismotief heeft ook zijn grenzen. De motivering om te sparen voor de volgende generatie (het “bequest motive”) lijkt voor sommigen zelfs erg onwaar-schijnlijk. Waarom zou “a person gets more pleasure from providing for his children’s consumption after he is dead than he would get from watching them consume while alive” (Thurow, 1983, p. 221). Thurow noemt dergelijke motivering ook ongewoon omdat de oudere (vorige) generatie doorgaans armer is dan de jongere (volgende): “Why should a rational individual utility maximizer want to shift money from presumably having a high marginal utility of income (the poor, himself, this generation) to those with a low marginal utility of income (the rich, his children)?” (Ibidem, p. 222). Het antwoord ligt volgens hem in het machts-motief dat te zoeken is achter de accumulatie van kapitaal, en dat zich zelfs mani-festeert in de familierelaties: “Studies show that people don’t take advantage of the gift tax because they feel that with fewer resources they will lose authority and respect within the family. Upon death you will give your money and assets to your children, but until that time you will keep them so that you can wield family power” (Ibidem, p. 222).

In België en Vlaanderen is het altruïsme bij de ouderen voor de jongere genera-tie blijkbaar veel groter, of heeft de overheid hen over de brug gehaald om meer altruïsme aan de dag te leggen. De verlaagde schenkingsrechten worden gretig gebruikt om vermogen over te dragen naar een volgende generatie. Er zit trou-wens een contradictie in het feit dat onze overheid al het mogelijke doet opdat wij zouden sparen voor onze oude dag, en daar ook allerlei financiële incentieven voor geeft, en eens wij die leeftijd ongeveer bereikt hebben, gaat zij allerlei incen-tieven bedenken om het opgebouwde vermogen zo vlug mogelijk, over te dragen naar de volgende generatie. En er zit in alle geval het risico in dat de overheid veel geld zal nodig hebben, of moet derven, om dit beleid te financieren, temeer daar deze problematiek sterk zal toenemen. Dit fenomeen zal belangrijk worden in de komende jaren omdat de babyboomgeneratie nu de leeftijd bereikt dat zij aan deze vermogensplanning begint te denken. Met de babyboom wordt vermogensplan-ning een ‘booming business’. De fiscaliteit speelt daarin een belangrijke rol.

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 61

3.3 Vermogensplanning en fiscaliteit: de keizer is naakt

De vaststelling in punt 3.2 dat financieel vermogen bij de oudere leeftijdsgroepen vooral voorkomt, is een open deur intrappen. Hieraan via allerlei maatregelen trachten te verhelpen is waarschijnlijk geen soelaas voor de belangrijkste vaststel-ling: vermogen, en nog meer financieel vermogen is zeer ongelijk verdeeld, en wordt maar in beperkte mate belast. Ook een vermogensbelasting onder de vorm van successierechten is weinig populair. Elders stelden wij reeds dat de erfenis-rechten in theorie hoog en progressief zijn maar via tal van wetswijzigingen gematigd, en dalend zijn (in rechte lijn, via splitsing van het vermogen in roerend en onroerend vermogen, voor zelfstandige ondernemingen, nu ook voor de woning voor de langstlevende partner, reduceerbaar via schenkingsrechten, via vermogensplanning) versus exuberant hoog blijven, tot aan de grens van de con-fiscatie neigend. Hierin enige billijkheid aanbrengen, door de exuberante tarieven te vermijden, door belastingontwijking (vermogensplanning) te vermijden, en misschien ook door zich vragen te stellen of men met bepaalde vrijstellingen wel in de goede richting evolueerde, is dringend nodig. Zo is het verschillende tarief tussen schenkingsrechten en erfenisrechten niet evident. Enerzijds kunnen enkel diegenen die het zich kunnen veroorloven er van genieten, anderzijds omdat men misschien zelfs te vroeg zijn vermogen zal wegschenken terwijl men het kan nodig hebben, bijvoorbeeld voor de financiering van de kosten van ouderenzorg.

Het succes van de transfer van vermogen via schenkingen wordt geïllustreerd door de evolutie van de successie- en schenkingsrechten in de gewesten (zie figuur 3.4). De stijging van de fiscale ontvangsten uit schenkingsrechten in de jongste jaren wordt soms voorgesteld als een perfecte illustratie van de ‘Laffercruve’ waarbij een verlaging van de belastingvoet de opbrengst toch zal doen toenemen. Uiteraard is dit een illusie. Wat men doet is erfenisrechten naar voor halen door er een schenking van te maken, meestal in het kader van vermo-gensplanning. Maar later zal men die hogere erfenisrechten niet meer kunnen innen. Het wordt in alle geval een soort ‘fiscale uitgave’, of noem het zelfs impli-ciete schuldfinanciering: men gaat nu wel meerontvangsten hebben, maar het is te voorzien dat men in de toekomst minderontvangsten heeft.20

20 Een schuld aangaan heeft hetzelfde effect: men beschikt nu over meer middelen, maar op het

moment van de terugbetaling beschikt men over minder middelen.

62 Hoofdstuk 3

Bron: Statistieken FOD Financiën, financiering Gemeenschappen en Gewesten

Figuur 3.4 Relatief belang van de ontvangsten van de gewesten aan erfenisrechten en schenkingsrechten, in miljoen euro

De overheid, bijvoorbeeld de toenmalige Vlaamse minister van Begroting (Van Mechelen, 2007),21 kan de illusie hebben dat er meer inkomsten gegenereerd worden, maar louter mathematisch is een vervanging van een tarief van 27 tot 80% door één van 3 of 7% uiteraard nooit een garantie voor meer ontvangsten, maar rekenkundig enkel voor minder ontvangsten. Ook de timing kan verkeerd zijn: het beleid stelde dat men belastingontvangsten naar voor haalde en daarmee meer beleidsruimte creëerde.22 Met creëert echter minderontvangsten in de toekomst, juist op het moment dat men de publieke financiën moet voorbereiden op de kos-ten van de vergrijzing. De ‘boom’ van erfenissen zou in de toekomst perfect samenvallen met het hoogtepunt van de kosten van de vergrijzing. Het mirakel van deze vermeende meerontvangsten zit hem natuurlijk in het feit dat men vreesde dat die belastingen niet geïnd zouden kunnen worden in de toekomst, door allerlei vormen van ontduiking en ontwijking. Maar dan moet men deze mechanismen juist aanpakken, en niet remediëren door andere regelingen in te voeren. Er zijn overigens ook andere inconsequenties in deze schenkingsrechten, met name bestaan de gunsttarieven wel voor roerend vermogen en grond, maar

21   Bij het terugzoeken van de referentie van dit rapport komen wij op de website van de toenma‐

lige minister en daar prijkt bovenaan volgend citaat “De realiteit is wat zij is, niet zoals men wil dat  zij  is”  (Frank  Zappa)  (http://www.dirkvanmechelen.be/2007/het‐rapport‐van‐mechelen/). Geen passender titel konden wij vinden voor punt 3.4. 

22  Afgezien van het feit dat, verdisconteerd naar de dag van vandaag, vroeger geïnde belastingen meer waard zijn dan later geïnde belastingen.  

0

200

400

600

800

1000

1200

1989 1990 1995 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008

Vlaanderen schenkingen Vlaanderen Successie Brussel schenkingen

Brussel Successie Wallonië schenkingen Wallonië Successie

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 63

niet voor woningen, waar men weet dat de ontduikingsmogelijkheden beperkt zijn (wat in 2007 dan weer gecorrigeerd werd door het opheffen van erfenisrech-ten voor de woning van de langstlevende partner).

Aangezien men eerder eigenaar is van een woning dan van een bijkomend roerend vermogen, houdt dit nog maar eens een regressief aspect in. De aberratie in de erfenisrechten voor familie in derde rang blijft bestaan (men spreekt van ‘confiscatie’, in feite is het een exuberante belasting op de kinderloosheid), maar dit wordt dan weer rechtgetrokken door de tarieven in de schenkingsrechten (3% versus 7% - waarom niet gelijk?). En de niet-belasting of quasi niet belasting wordt verder gerealiseerd in de overdracht van familiale ondernemingen. Deze vallen onder bepaalde voorwaarden onder een nultarief in de successierechten en voor de schenking kan men terugvallen op een 2% tarief in Vlaanderen, dus verder verlaagd ten opzichte van een federaal tarief van 3%. Hierbij is zelfs geen werk-gelegenheidsvoorwaarde meer opgelegd, maar toch twijfelt men aan het succes: ‘Een nultarief, zoals voor successierechten, was echter nog beter geweest’. ‘Meer nog dan de federale 3%-variant biedt de Vlaamse 2%-regeling in sommige con-crete omstandigheden een handige planningspiste. … Toch blijft het de vraag of de Vlaming ook effectief zal gebruikmaken van de nieuwe regeling. Drie procent of 2% is immers nog altijd meer dan 0%’ (Nijs, van Zantbeek & Verbeke, 2004, p. 99). Of zoals wij verder stellen, een nultarief is voor sommigen het beste belas-tingtarief.

Belasting moet billijk en efficiënt zijn. Erfenisrechten zijn in principe vermo-gensbelastingen en zijn oorspronkelijk bedoeld om de progressiviteit in de belas-tingen te versterken. In veel landen is men daar allesbehalve in geslaagd en een beweging is op gang gekomen om deze eerder te verlagen (Bertocchi, 2007). De administratieve kost voor het innen van erfenisrechten wordt vaak als hoog ver-ondersteld (Bertocchi, 2007, p. 8). De administratieve kost voor vermogensplan-ning lijkt ook aanzienlijk te zien. Door een verdere spreiding van vermogens en de relatieve groei ervan, samen met de muntontwaarding die de belastingschalen zwaarder maakt voor steeds meer vermogens, samen met het fenomeen van de vergrijzing, is er een steeds groter wordende groep geïnteresseerd in vermogens-planning. In feite is het een impliciete keuze van de kiezer voor een verlaging van de erfenisrechten, zoals die in veel landen aan de orde is.

Voor de economist moet ‘aan de keizer echter gegeven worden wat aan de keizer toekomt’. Bij belastingtarieven die tenderen naar het nultarief dreigt de keizer naakt achter te blijven. De overheid, met inbegrip van de sociale zekerheid, heeft zijn ontvangsten nodig voor de opdrachten die de burger van haar verwacht. Voor hem is het onverschillig of men daar onderuit wenst te komen door belas-tingontduiking of door belastingontwijking of amnestie krijgt. Reeds geruime tijd maakten wij diverse analyses van sociale en fiscale fraude, en rekenden daar alle vormen van belastingontwijking en zelfs fiscale uitgaven bij. Wij werden daarin vooraf gegaan door een pionier terzake, prof. Max Frank. De overheid moet onder druk van de fraude en ontwijkingsmechanismen de belastingtarieven en regels

64 Hoofdstuk 3

vaak aanpassen. Dit is een weinig democratische besluitvorming, en blijkbaar ook weinig coherent. Het is alsof de overheid een ‘belastingpachter’ wordt van zijn eigen belastingen, waarbij de regels hem worden opgelegd door de markt van fis-calisten, accountants, en in dit geval, vermogensplanners. Of zijn zij de ‘pachters’ van het ‘niet-belasten’?

3.4 Schenkingsrechten: de realiteit is wat zij is en niet zoals men wenst dat zij is

Erfenisrechten en schenkingsrechten zijn in feite een soort van vermogensbelas-ting. Elders stelden wij dat de discussie over een kapitaalinkomensbelasting of een vermogensbelasting steriel is: het zijn alternatieven voor elkaar, het kan het ene of het andere zijn, maar de twee gecombineerd riskeert een te zware belastingdruk te vormen … of het omgekeerde, geen van beide wordt belast.

Lange tijd is de belasting van het kapitaal in Europa maar ook in België onmo-gelijk gebleken. Wij maakten er ooit een studie over met de titel ‘de kost van het niet belasten’. Onder druk van Europa komt er daar geleidelijk verandering in.

De referentie bij uitstek over de Belgische fiscaliteit is een ambtenaar van Finan-ciën zelf, Christian Valenduc die op een congres van de Franstalige economisten de effectieve belastingdruk berekende op kapitaal (Valenduc, 2005). Hij kon de volgende rangschikking maken van de belastingdruk van laag naar hoog: pen-sioensparen en levensverzekeringen die een negatieve belastingdruk kennen (dus gesubsidieerd worden), de tweede pijler, de eigen woning, de risicoloze beleggin-gen en finaal aandelen en opbrengstvastgoed (Valenduc, 2005, p. 508). Zijn conclu-sie was: ‘‘Dans ses conditions, la fiscalité de l’épargne n’est ni efficace, ni équitable. … Enfin, la fiscalité de l’épargne est proportionnelle ou régressive, mais jamais progressive. … Inefficace, inéquitable, où trouver, dans ces conditions, la rationalité sous-jacente? L’état actuel de notre fiscalité de l’épargne s’explique essentiellement par le non-choix d’un système … notre ‘système’ ne relève d’aucun modèle mais combine le brouillon de l’un ou de l’autre avec des éléments d’un troisième’ (Ibidem, p. 508-509). En dan waren de erfenisrechten en schen-kingsrechten nog niet in zijn tableau opgenomen.

Uit een studiedag over de kost van het niet-belasten onthielden wij de uitspraak van F. Vanistendael dat in een context van fiscale competitie het enige belasting-tarief dat men acceptabel lijkt het nultarief is (Pacolet, Van De Putte & Marchal, 2000). Van Acoleyen (geciteerd in Pacolet, Van De Putte & Coudron, 2005) zegt dat erfenisrechten een belasting is ‘die alleen de niet-georganiseerden en de onweten-den treft’. De tarieven voor de erfenisrechten lijken erg hoog, en werden in som-mige perioden zelfs verder verhoogd door de inflatie. De erfenisrechten bereikten niveaus van 80 tot op een bepaald moment zelfs 90% in Wallonië voor de hoogste schijf en voor familie in de derde graad en vreemden, wat, terecht, volgens som-migen ‘gevaarlijk dicht in de buurt van de confiscatie’ komt (Spruyt, 2004). Maar niets is wat het lijkt, althans voor sommigen.

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 65

Een blik op de tarieven van de ondertussen Vlaamse erfenisbelasting en het beleid terzake sindsdien van de Vlaamse overheid leert ons dat deze tarieven op zich eigenlijk hoog zijn en progressief zijn gebleven. Ook in internationaal per-spectief zijn de hoogste marginale tarieven aanzienlijk (Nautet, Van Cauter & Van Meensel, 2010, p. 90). Maar zij worden geërodeerd door de tarieven van de schenkingsrechten en door tal van wetswijzigingen als de splitsing van het roe-rend en onroerend vermogen, de overdracht van grond, de erfenis van een woning door de partner, de overdracht van familiale ondernemingen. Dat laatste kan gepaard gaan met concentratie van vermogen, en toch kan een tarief van 0 tot 2% gelden, alles behalve erg progressief. Overigens komt hier zelfs het argument van tewerkstelling meer en meer in de verdrukking.

Nu evolueren de erfenis- en schenkingsrechten naar een vorm van niet-belasten. Een hele industrie van vermogensplanners, gaande van advocaten, notarissen, banken, verzekeraars en vermogensbeheerders bloeit op het organiseren van ‘fis-caal vriendelijke’ regelingen voor het behoud en de overdracht van een opge-bouwd vermogen. Tot en met de sector van de liefdadigheid mengt zich met ver-mogensplanning.23 Een eenvoudige zoektocht naar voorbeelden via ‘Google’ levert op een paar minuten een panorama op wie zijn diensten op dit vlak, en met welke argumenten (‘zekerheid’, ‘gemoedsrust’, ‘fiscaal vriendelijk’) aanbiedt. Tot zelfs de garantie dat je ‘met een duo-legaat je hemel kunt verdienen’ (Spruyt, 2004).

Dit alles dreigt ook een niet-duurzame situatie te worden, want zij stelt voort-durend de publieke financiën voor een onmogelijke opdracht. Indien de belas-tingdruk te hoog is, of niet gedragen wordt door een bevolking, dan moet de dis-cussie open gevoerd worden over wat men van de overheid verwacht, en wie hoeveel moet bijdragen in de financiering. Een zo ruim mogelijke heffingbasis, en progressieve tarieven gebaseerd op het principe van bijdrage naar draagkracht, lijken een grote consensus te genieten. Het lijkt ons ook het enige manier om de tarieven voor wie werkelijk belastingen betaalt, op een redelijk peil te houden. Het opzetten van een hele industrie van vermogensplanning die er vooral om te doen is om de wettelijke basistarieven om te ‘tunen’ in de fiscaal meest vriendelijke tarieven, dreigt, vanuit maatschappelijk standpunt, weinig efficiënt te zijn. Een deel van de toegevoegde waarde in deze industrie van vermogensplanning kun-nen wij omschrijven als ‘de kost van belastingvermijding’. De overheid dient zijn fiscaliteit en de naleving ervan dringend te herdenken, zodat de kosten om die fiscaliteit te vermijden, vermeden wordt. Dat is efficiëntiewinst.

23   Een voorbeeld kan gevonden worden op de website van het Rode Kruis:  ‘Een duo‐legaat  is 

voor iedereen interessant. Het duo‐legaat is een manier om een deel van uw bezit aan het Rode Kruis na  te  laten, zonder uw  erfgenamen  te benadelen. Een duo‐legaat kan  een aanzienlijke besparing aan successierechten tot gevolg hebben. Het Rode Kruis kan dan mee genieten van dit belastingvoordeel’  (http://www.rodekruis.be/NL/Steun/Legaten/Duo‐legaat/). Natuurlijk  is dit  niet  interessant  voor  iedereen. De  staatsfinanciën die mee  al de  behoeften moet dekken waarvoor ook het Rode Kruis ijvert, worden natuurlijk benadeeld door dit duo‐legaat.  

66 Hoofdstuk 3

3.5 Synthese van de financiële behandeling van het vermogen van de particulieren

In voorgaande analyse hebben wij de fiscale behandeling in de erfenis en schen-kingsrechten besproken. In een recente studie van de NBB wordt een ruimer beeld geschetst van de fiscale behandeling van de activa van de particulieren voor de periode 1995-2009. De voornaamste cijfers worden daaruit weergegeven in tabel 3.4. Heffingen op zowel roerend als onroerend vermogen worden geïnd door zowel de federale,regionale als lokale overheden. Sinds de staatshervorming van 2002 (Lambertmontakkoord) zijn de schenkingsrechten en registratierechten quasi volledig naar de Gewesten gegaan. De federale overheid rest vooral de roerend voorheffing, de lokale overheden vooral onroerende voorheffing en de Gewesten heffen vooral de erfenisrechten, schenkingsrechten en registratierechten. De evo-lutie van deze ontvangsten is vooral bepaald door de onderliggende heffingsbasis, met name roerende inkomsten (intresten en dividenden), en het waardeverloop van het roerend en onroerend vermogen waarop de heffingen van de Gewesten vooral zijn gebaseerd, maar deels ook de onroerende voorheffing. Opmerkelijk in deze tabel is ten slotte het negatieve cijfer in de personenbelasting: dit is het saldo van enerzijds heffingen op vermogensinkomsten, maar anderzijds ook aftrekken zodanig dat per saldo dit negatief is. Wat wij verder zullen te berde brengen is dit evenwel maar een partieel zicht omdat enkel de inkomstenbelasting van particu-lieren en zelfstandigen in beeld werd gebracht. In totaal zijn deze heffingen geste-gen van 6 tot 9,8 miljard gestegen. Dit is ongeveer 3% van het BBP en dit percen-tage is de jongste jaren ook stabiel gebleven. Dit percentage is, in internationaal perspectief redelijk hoog, aan de ene kant omdat het vermogen in België opeen hoof niveau zit, als een % van het BBP (zie boven waar wij in beeld brachten dat dit nu ongeveer 5 keer ons BBP uitmaakt), maar ook omdat de tarieven in interna-tionaal perspectief soms ook aan de hoge kant liggen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de aanschaf van onroerende goederen, hoge marginale tarieven bij erfenis-sen, terwijl de tarieven redelijk laag zijn op roerende en onroerende inkomsten. Deze laatste zijn laag omwille van de historisch lage bepaling van het kadastraal inkomen. Uiteindelijk valt België in internationaal perspectief op door relatief hoge heffingen op het vermogen, en minder hoge heffing op het vermogensinko-men. Deze vaststellingen zijn niet in tegenstelling met de voorgaande analyses, maar bevestigen wel dat desondanks ook hier de belastingen in het algemeen hoog zijn, en niet zo eenvoudig nog hoger kan gedefinieerd worden.24

In een tweede deel van tabel 3.4 worden de fiscale uitgaven voor vermogen en sparen in beeld gebracht. Deze zijn gestegen van 1,1 naar 1,9 miljard, waarvan ongeveer tweederde fiscale uitgaven zijn voor het verwerven van een woning.

24 De studie van de NBB wijst er ook op dat het rendement op deze activa zou moeten gecorri-

geerd worden voor inflatie. Ditmaakt de opbrengsten veel kleiner en de belastingdruk, die geen rekening houdt met deze ontwaarding, veel groter.

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 67

Daarnaast is een belangrijke vorm ook bestemd voor het stimuleren van pensioen-sparen en tweedepijler pensioenvorming.

Wanneer wij in het verleden, in de ‘kost van het niet belasten’ constateerden dat alle mogelijke vormen van niet belasten (fiscale uitgaven, overige minderontvang-sten) de werkelijk geïnde belastingen overtroffen, is dit in onderstaande tabel niet het geval voor de fiscale heffingen op de activa van de particulieren. Het verschil is ondermeer dat wij in dat vroegere rapport ook de ondernemingsfiscaliteit in beeld brachten, terwijl in onderstaande tabel ook bepaalde minderontvangsten waarvan de particulieren genieten (bijvoorbeeld vrijstelling op spaarboekje, maar ook niet belasten van meerwaarden) hier niet in beeld komen. Ook missen wij de minderontvangsten op het niveau van de gewesten die hier ook zijn opgetreden, en die wij hierboven bespraken onder punt 4 van hoofdstuk 2.

68 Hoofdstuk 3

Tabel 3.4 Fiscaliteit en niet-belasten voor de activa van de particulieren, 1995 - 2009

Heffingen op het vermogen en op de inkomens uit vermogen

1995 2000 2005 2009

Federale overheid 3 352 3 442 2 342 2 048 Registratie- en schenkingsrechten 872 1 346 134 76 Heffing op beurstransacties 133 465 157 129 Roerende voorheffing 2 386 1 737 2 064 2 039 Nettopersonenbelasting -402 -495 -435 -596 Andere 1 363 389 422 400 Gewesten 1 208 1 900 4 656 4 982 Successierechten 647 1 042 1 485 1 780 Schenkingsrechten 265 270 Registratierechten 438 681 2 728 2 744 Andere 2 123 177 178 188 Lokale overheid 1 567 1 875 2 408 2 759 waarvan onroerende voorheffing 1 482 1 773 2 340 2 684 Totaal 6 126 7 216 9 405 9 788 p.m. In procenten bbp 3 2,9 3,1 2,9

Fiscale uitgaven inzake vastgoed en sparen

1996 2000 2005 2007

Fiscale uitgaven betreffende vastgoed 892 1 142 1 303 1 441 Verhoogde belastingvermindering

voor het bouwsparen 576 806 965 883

Supplementaire interestaftrek hypo-thecaire leningen

127 106 83 58

Levensverzekeringspremies en kapi-taalaflossingen

189 230 255 249

Aftrek voor de enige eigen woning 251 Fiscale uitgaven betreffende sparen 251 326 387 473 Verwerven van werkgeversaandelen 7 5 6 4 Persoonlijke bijdragen voor groeps-

verzekering of 81 94 94 92

Pensioenfonds (tweede pijler) 163 227 286 377 Pensioensparen (derde pijler) 1 143 1 468 1 689 1 914 Totaal p.m. In procenten bbp 0,6 0,6 0,5 0,6

1 Het betreft voornamelijk de opbrengst van de heffing op het langetermijnsparen. 2 Het betreft onder meer de heffing op vastgoed in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Bron: Tijdschrift NBB, december 2010, p. 81-83

3.6 Conclusies

Zowel het roerend als onroerend vermogen van de gezinnen zit in de kern van het debat van de fiscale uitgaven. In de studie ‘de kost van het niet-belasten’ illu-streerden wij dat de diverse vormen van niet-belasten de omvang van de werkelijk geïnde belastingen overtroffen. Er is een gunstig gesternte daaromtrent. De Euro-

Een aantal fiscale uitgaven nader bekeken 69

pese spaarrichtlijn en de strijd tegen de internationale fraude en ontwijking maken dat tal van internationale uitwijkmogelijkheden verdwijnen. Het is een nieuw soort ‘Washington’ consensus aan het groeien dat een minimale belastingheffing noodzakelijk is en dat belastingparadijzen daarin een schadelijke rol spelen.

De casus van de erfenis- en schenkingsrechten levert ons een aantal andere con-clusies op, die ook elders aan bod komen. Er is enerzijds de rol van de ver-mogensplanners die ook cijferberoepen worden. Elders zijn zij betrokken en geresponsabiliseerd in de strijd tegen de fiscale fraude. Dit kan nog geïntensifieerd worden. Maar hier zien wij vooral een rol in de fiscale optimalisatie of belasting-ontwijking. De creativiteit van de cijferberoepen kent daarin geen grenzen (letter-lijk en figuurlijk) en steeds meer spelers komen op deze markt opereren. Het is de rol van de overheid om de mogelijkheden in te perken, laat staan de vluchtwegen niet te creëren.

Een ander opmerkelijk punt is, en het komt ook elders voor, de illusie dat de in de ‘Reaganomics’ opgang makende vaststelling dat de Laffercurve bestaat. Dalende tarieven zouden de opbrengst doen stijgen. Voor de schenkingsrechten en erfenis-rechten lijkt dat in alle geval een vervroegd invorderen te worden van later toch verschuldigde belasting. De meerontvangsten vandaag zijn reëel. De minderont-vangsten vergeet men in beeld te brengen. Men redeneert dat men deze ontvang-sten door fraude en ontwijking toch niet zou realiseren. Dat is exact dezelfde redenering die ook bij fiscale amnestie wordt gehanteerd (zie Pacolet, Van de Putte & Coudron).

71

HOOFDSTUK 4 FISCALE UITGAVEN IN INTERNATIONAAL PERSPECTIEF

In dit hoofdstuk brengen wij enige internationale evidentie aan omtrent de fiscale uitgaven. Wij zullen merken dat men hier met dezelfde definitieproblemen wor-stelt als in België. Zowel in de Wereldbank (2004) als de OESO werd herhaaldelijk en ook recent aandacht geschonken aan de meting van de fiscale uitgaven.

De term ‘fiscale uitgave’ of ‘belastinguitgave’ (in het Engels ‘tax expenditure’) werd voor het eerst geïntroduceerd door Surrey (1967). De administratie van het Ministerie van Financiën van de Verenigde Staten (‘U.S. Treasury’) publiceerde onder zijn leiding in 1968 de eerste inventaris van belastinguitgaven. Belastinguit-gaven zijn een publieke uitgave bewerkstelligd via een vermindering van de belastingverplichtingen t.o.v. een ‘benchmark’ belastingstelsel, i.p.v. via een recht-streekse overheidsuitgave. Belastinguitgaven zouden politiek gemakkelijker door te voeren zijn dan equivalente maar duidelijkere rechtstreekse uitgaven. Belas-tinguitgaven ondergaan in het algemeen een minder rigoureus proces van beoor-deling (eigen noot: kosten-baten analyse). Deze situatie riskeert allerlei achter-poortjes te creëren voor inefficiënte overheiduitgaven. ‘Backdoor spending through the tax code’. Een beter zicht op deze belastinguitgaven is zeker van belang in een context van vergrijzing en recessie..

1. World Bank (2004)

De studie van de Wereldbank (Zhicheng Li Swift, Hana Polackova Brixi & Valenduc, 2004) stelt dat het moeilijk is om landen te vergelijken op het vlak van de fiscale uitgaven omdat landen verschillende ‘benchmark’ belastingstelsels gebruiken. Er bestaat geen internationale consensus welke referentieniveau men moet gebruiken, te weten welke belastingkarakteristieken behoren tot de elemen-ten van het basisstelsel, en welke fiscale uitgaven zijn. De hoofddoelstellingen van het belastingstelsel zijn om inkomsten te verzekeren voor de publieke uitgaven op de meest efficiënte manier, en tegelijk een billijke verdeling van de belastingen te voorzien.

72 Hoofdstuk 4

Doorgaans vat men deze overheidsuitgaven samen in volgende doelstellingen van publiek beleid: – allocatieve taak; – herverdelende taak; – stabiliserende taak.

Meestal voorziet men directe financiering als meest duidelijke instrument om deze doelstellingen te realiseren, maar fiscale uitgaven maken daar ook deel van uit. Het zijn ‘gedebudgetteerde’ kanalen waarlangs de overheidsmiddelen naar bepaalde aanwendingen kunnen georiënteerd worden. Een derde vorm zijn ‘con-tingent liabilities’, waarborgen voor bepaalde gebeurtenissen als overheidswaar-borg voor kredieten, publieke verzekeringssystemen, vrijkopen van banken in moeilijkheden enz. Het probleem met deze twee laatste vormen van overheidstus-senkomst is dat de financiële stromen veel minder duidelijk zijn, en de tussen-komst dreigt verborgen te blijven in weinig transparante statistieken.

“Tax expenditures are seldom exposed to extensive analysis and scrutiny. Their true fiscal cost is hidden as revenue foregone. Revenue foregone, even if analyzed, is sometimes hard to estimate. Similarly, the allocative and operational efficiency of tax expenditures are rarely required in the decisionmaking process.”

“It should be kept in mind that the economic consequences of tax expenditures are broader than a revenue loss. By introducing tax expenditures governments alter the neutrality of the tax system and distort market prices.” (Zhicheng Li Swift, Hana Polackova Brixi & Valenduc, 2004)

De berekening van de kost van de fiscale uitgave kan op twee manier gebeuren: – revenue cost estimation method: is de minderontvangsten omwille van de toe-

passing van de regels van de fiscale uitgaven; de berekening is puur mecha-nisch;

– economic cost of tax expenditures: houdt rekening met gedragsveranderingen van de fiscale uitgaven. Deze methode is meer logisch aangezien de fiscale uit-gaven effectief willen aanzetten tot gedragsveranderingen. Probleem is even-wel dat deze dynamische effecten moeilijk in te schatten zijn en de berekenin-gen dus vaak dienen gebaseerd te worden op hypothesen omtrent de gedragswijzigingen.

Omwille van tal van methodologische problemen geeft de Wereldbank geen ver-gelijking van de omvang van de fiscale uitgaven.

Valenduc beschrijft in zijn bijdrage aan de studie van de Wereldbank (2004) het ontstaan van het overzicht van de fiscale uitgave in België. In het begin van de jaren ‘80 publiceerde de Hoge Raad voor Financiën een eerste definitie voor België van fiscale uitgaven, en startte zij ook met een jaarlijks rapport. Vanaf 1984 werd

Fiscale uitgaven in internationaal perspectief 73

jaarlijks een lijst opgesteld door het Ministerie van Financiën, als bijlage bij de begroting. De lijst is ruimer dan enkel eng gedefinieerde fiscale uitgaven. Vanaf 1989 werd deze lijst verplicht (Valenduc, 2004). Wij zien overigens dat de lijst met een ruime vertraging beschikbaar kwam, wat de boven genoemde gebrekkige controleerbaarheid in het algemeen van fiscale uitgaven illustreert. De jongste inventaris voor België (2007) is met drie jaar vertraging gepubliceerd (voor-jaar 2010), alhoewel zij een bijlage vormt van de jaarlijkse begroting.

Volgende begrippen zijn belangrijk in het Belgische stelsel:

De benchmark in de personenbelasting; Drie componenten zijn hier belangrijk: de belastingeenheid, de belastingbasis en de belastingtarieven.

De belastbare eenheid is het individu of gezin. Valenduc merkt op dat er in Bel-gië een zekere verschuiving optreedt van de gezinsdimensie naar een individuele belastingbehandeling: ongehuwd samenwonende personen worden beschouwd als individuele belastingeenheden.

De belastingbasis is ofwel het globale inkomen of de bestedingen. In België zijn er geglobaliseerde inkomstenbelastingen waarbij de fiscale uitgaven de afwijkin-gen van het algemeen stelsel zijn. Een aantal vrijstellingen van socialezekerheids-bijdragen, beroepskosten, verliezen en interesten op hypotheek, behoren tot het algemeen stelsel of de benchmark: “The rationale for the dividing line between provisions included in the benchmark tax system and tax expenditures can be explained as follows: any reduction that consists of a reduction of the ability to pay (taxes) is considered part of the benchmark system; any reduction that reflects a deliberate use of the ability to pay (ex. Saving x euro for retirement) is considered a tax expenditure”.

In de Belgische personenbelasting is het belastbaar inkomen het globale inko-men, min kosten gemaakt voor het verwerven of behouden van dit inkomen, en is onderworpen aan progressieve belastingen met een belastingvrije som, met uit-zondering van het kapitaalinkomen waar een constante bevrijdende roerende voorheffing geldt. Bovendien wordt bij de berekening van het verschuldigde belastingbedrag rekening gehouden met de familiale situatie (huwelijksquotiënt, belastingkrediet voor kinderen).

Het belastingschema (-tarieven) is lineair of progressief: in België is het progres-sief. Een alternatief zou een duale inkomstenbelasting zijn. In feite heeft België dit soort duaal system reeds, omdat de roerende inkomsten met aparte en bevrij-dende tarieven worden behandeld (bevrijdende roerende voorheffing). De nood-zaak van een aangepast belastingregime voor kapitaalinkomsten blijft bestaan: “The growing mobility of the tax base resulting from the liberalization of capital movements around the world has resulted in increasing tax evasion in many OECD countries” (Valenduc, 2004).

74 Hoofdstuk 4

De benchmark in de vennootschapsbelasting; Vennootschapsbelasting wordt gebruikt voor elk inkomen dat niet valt onder de personenbelasting: “Income distributed by corporations consists mainly of wages, interests and dividends. Profit can also be retained in the corporation and not distributed. It should be noted that if the personal income tax system had a tax base corresponding perfectly to comprehensive income, no corporate income tax would be needed. Under such a system wages, interest and dividends would be included in personal income, as would retained profits, because retained profits would result in unrealized capital gain for the shareholder.”

De benchmark in de indirecte belasting of BTW In de BTW tenslotte worden alle verminderde tarieven die gebruikt worden om bepaalde uitgaven te stimuleren, beschouwd als een belastinguitgave. Een speciaal geval zijn de BTW-tarieven voor basisgoederen als voeding. In de meeste landen bestaan er doorgaans twee BTW-tarieven, met het lage tarief voor de basisgoede-ren. In dat geval kan deze duale tariefstructuur als het basisstelsel worden beschouwd, en is het gereduceerde tarief een vorm van herverdeling naar de armen: het opereert op een gelijkaardige, maar imperfecte, manier als een progres-sieve inkomstenbelasting en dient de herverdelende functie van de belastingen.

2. OESO

Bovenstaande bedenkingen leidden er toe dat de comparatieve Wereldbankstudie uiteindelijk geen vergelijkende tabel opstelde van de fiscale uitgaven. De OESO heeft recent (2010) wel een vergelijkende tabel opgesteld van de fiscale uitgaven. België is echter niet opgenomen in deze studie. Wij hebben in onderstaande gra-fieken België toegevoegd aan deze vergelijking. De cijfers moeten voorzichtig geïnterpreteerd worden, maar geven toch een relatieve omvang weer van de cor-recties. Twee parameters kunnen gebruikt worden om de omvang van de fiscale uitgaven te schetsen.

Het meest voor de handliggende is de fiscale uitgave te schetsen als % van de verschuldigde belasting (zoals wij in vorig hoofdstuk ook deden voor België). Dit gebeurt in figuur 4.1 voor een aantal landen waarover de OESO informatie geeft. De Angelsaksische landen Canada, VK en VSA lijken het meest gebruik te maken van fiscale uitgaven: tot 35 en 40% van de belastingen worden niet geïnd wegens het bestaan van diverse vormen van fiscale uitgaven.

Fiscale uitgaven in internationaal perspectief 75

* Cijfers afkomstig van de ‘Inventaris 2006 van de vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de Staat beïnvloeden’, bijgevoegd bij de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2007, gepubliceerd 9 februari 2009, cijfers zijn voor het aanslag-jaar/jaar 2005.

Bron: OESO, 2010

Figuur 4.1 De budgettaire omvang van de fiscale uitgaven in enkele OESO-landen, uitgedrukt in percentage van de totale fiscale ontvangsten

Een alternatief vergelijkingspunt is dan de fiscale uitgave als % van het BBP (figuur 4.2). De belastingdruk kan immers aanzienlijk verschillen van land tot land. Met name is deze hoger in het VK dan in Canada en de VSA zodanig dat de niet geïnde belastingen daar tot 12% van het BBP uitmaken. In de VSA en Canada is dit nog goed voor 6%. Duitsland en Nederland gebruiken veel minder de tech-niek van de fiscale uitgaven zodat dit ‘niet belasten’ amper 1 tot 2% van het BBP uitmaken.

17,9

44,4

8,5

5,1

12,5

35,233,7

0

5

10

15

20

25

30

35

40

45

50

België, 2007*

Canada, 2004

Duitsland, 2006

Nederland, 2006

Spanje, 2008

Verenigd Koninkrijk, 2006‐07

Verenigde Staten, 2008

76 Hoofdstuk 4

* Cijfers afkomstig van de ‘Inventaris 2006 van de vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de Staat beïnvloeden’, bijgevoegd bij de Rijksmiddelenbegroting voor het begrotingsjaar 2007, gepubliceerd 9 februari 2009, cijfers zijn voor het aanslag-jaar/jaar 2005.

Bron: OESO, 2010

Figuur 4.2 De budgettaire omvang van de fiscale uitgaven in enkele OESO-landen, uitgedrukt in percentage van het BBP

Een land als Canada en de VSA met een even hoog of zelfs hoger percentage van fiscale uitgaven ten opzichte van de ontvangsten dan het VK, heeft dan toch een lager % van fiscale uitgaven als % van het BBP omdat de globale belastingdruk lager is. In het VK is de omvang van de fiscale uitgaven zelfs bijna 13%. Blijkbaar wordt deze techniek in Angelsaksische landen meer gebruikt dan in de Europese continentale belastingstelsels.

België is op basis van onze inschatting in een middenpositie gesitueerd: de fis-cale uitgaven vormen bijna 4,9% van het BBP en 18% van de globale belastingin-komsten. Het gros van de fiscale uitgaven situeert zich lange tijd in de personen-belasting, maar dat is ook logisch aangezien zij het grootste volume uitmaakt als % van het BBP. In punt 3 bekijken wij dit verder voor het jaar 2005. Met de nieuwste cijfers over de fiscale uitgaven via de BTW worden de andere belastingen echter belangrijk.

De studie van de OESO toont aan dat sommige landen meer gebruik maken van fiscale uitgaven dan andere. Dit laat zich niet alleen zien in de omvang van deze uitgaven als % van het totaal van de ontvangsten, of het totaal van het BBP, maar

2,42

5,8

0,31,1

2,3

8,3

62,44

1,2

0,5

0,9

2,3

4,5

0

0

2

4

6

8

10

12

14

België, 2007*

Canada, 2004

Duitsland, 2006

Nederland, 2006

Spanje, 2008

Verenigd Koninkrijk, 2006‐07

Verenigde Staten, 2008

Andere belastingen Inkomstenbelasting

Fiscale uitgaven in internationaal perspectief 77

ook in het aantal uitzonderingen. Achter elk van deze maatregelen zit wel één of andere verantwoording of misschien zelfs een belang. De veelheid van deze aftrekposten maakt het belastingstelsel in alle geval complex, administratief duur en weinig transparant. Dit bleek ook al voor België het geval te zijn.

De OESO-studie concludeert dat deze fiscale uitgaven in het licht van de budget-taire consolidatie, kritisch onder de loep moeten genomen worden.

“With budgetary resources scarce, all government allocation decisions should be as efficient as possible. There is a presumption that tax expenditures with valid policy objectives should be compared with spending policies that would achieve the same goal. Tax expenditures that fit the negative profile – those that benefit small and less worthy groups, are non-transparent etc. – should be considered for repeal, reduction, or replacement by better targeted, more open spending policies. Yet, those decisions will be made in an environment that may not be friendly for what could be characterized as a tax increase to finance a larger government with no change in policy mission.” (OECD, 2010)

3. België verder bekeken

In hoofdstuk 3 zagen wij reeds dat de fiscale uitgaven niet de enige post van min-derontvangsten zijn, en zelfs niet meer de belangrijkste, en dat er een verschil-lende evolutie is tussen deze eigenlijke fiscale uitgaven en de overige minderont-vangsten. Een aantal categorieën zijn voor de opstellers van de inventaris ook een twijfelgeval. Indien wij de ‘twijfelgevallen’ zouden toevoegen aan de eigenlijke fiscale uitgaven zou de 4% van het BBP in figuur 4.2 voor België reeds stijgen tot 6,5% (zie punt 2 van hoofdstuk 2; zie ook tabel 4.1). Het relatief belang ten opzichte van de soorten belastingontvangsten is ook verschillend. Het is natuurlijk moeilijk om de exacte belastingbasis te definiëren. In tabel 4.1 vergelijken wij voor België een aantal categorieën fiscale uitgaven en overige minderontvangsten met de finaal geïnde belastingen. Deze geïnde belasting is weliswaar dan een netto basis. Een alternatief is dat wij bij de geïnde belastingen de minderontvangsten zouden bijtellen en dan een % berekenen, maar dat is een wijze van voorstellen. Onderstaande % wensen enkel de relatieve grootte te illustreren.

Problematisch is niet alleen het onderscheid tussen eigenlijke fiscale uitgaven en andere minderontvangsten omwille van de parameters van het belastingstelsel zelf, maar omwille van de definitie van de belastbare basis. In hoofdstuk 3 bespra-ken wij de 3 categorieën van minderontvangsten ten opzichte van het totaal van de fiscale ontvangsten. In onderstaande tabel geven wij een orde van grootte van deze 3 categorieën ten opzichte van de eigenlijke belastingbasis (hier de werkelijk geïnde belastingen).

78 Hoofdstuk 4

Als referentiepunt nemen wij de macro-economische grootheden van de ont-vangsten van de globale overheid. Wij vergelijken dit met de fiscale uitgaven opgenomen in de inventaris van de federale overheid.

Wij zien in tabel 4.1 dat de fiscale uitgaven ongeveer 13% uitmaken in de perso-nenbelasting. Of de ontvangsten uit de personenbelasting zouden 13% hoger kun-nen geweest zijn moesten deze fiscale uitgaven niet bestaan. Merk op dat wij in de sociale bijdragen hier geen ‘sociale uitgaven’ (in de betekenis van minderontvang-sten) in beeld brengen. Wij gaan daar op in, in volgend hoofdstuk. In de belasting op vennootschapswinsten is het relatief belang 30,6%, of de ontvangsten uit de vennootschapsbelasting zouden 31% hoger kunnen geweest zijn moesten deze fiscale uitgaven niet bestaan. Wij nemen de vennootschapsbelasting samen met overige belastingen op vermogen (wat ook elders gebeurt: op de winst wordt een vennootschapsbelasting betaald, en als het dividend wordt uitgekeerd wordt er nog eens een roerende voorheffing betaald) en dan daalt het globaal percentage tot 17%. Het is hoger dan in de personenbelasting. Tenslotte zijn er de belastingen op goederen en diensten (accijnzen en BTW) en daar zijn de fiscale uitgaven het laagst: 10%. De ontvangsten zouden 10% hoger kunnen geweest zijn moest men de fiscale uitgaven niet gegund hebben. De volgende 3 kolommen berekenen dezelfde percentages voor de overige minderontvangsten, de twijfelsituaties, en het totaal. Bij de belasting op vermogen is er een belangrijke post die zou kunnen geïnterpreteerd worden als een fiscale uitgaven, en dan zou het relatief belang aanzienlijk toenemen. De % van overige minderontvangsten ten opzichte van de werkelijke ontvangsten zijn spectaculair groot, vooral in de vennootschapsbelas-ting. De reden daartoe is vooral dat het over minderontvangsten gaat waarvan men uitgaat dat de belastbare basis niet in België moet belast worden (om dubbele belasting te vermijden). Het in beeld brengen van deze minderontvangsten is dan ook enigszins artificieel. De ‘erosie’ van de fiscale ontvangsten door ‘fiscale uitga-ven’ is blijkbaar het grootst bij de inkomsten op kapitaal en van vennootschappen. De ‘erosie’ is minder groot bij de inkomens uit de arbeid. Dit ligt ook in lijn met de verwachting. Onder internationale concurrentiedruk gaat de belasting op arbeid (de niet mobiele productiefactor) meer stand houden dan de belasting op kapitaal (zie o.m. Delsen, Pacolet, 2010).

Ons beperkend tot de eigenlijke fiscale uitgaven kunnen wij concluderen dat het relatief belang van deze uitgaven in internationaal perspectief bij de inkomsten-belasting, effectief verklaard wordt doordat het volume van deze belastingen het grootst is. En het gros daarvan is de personenbelasting. In de tabel van de NBB van de ontvangsten van de globale overheid wordt de personenbelasting samen genomen met sociale bijdragen tot ‘heffingen die in hoofdzaak op de inkomens uit arbeid wegen’. Moesten wij dan de fiscale uitgaven voor personenbelasting relate-ren tot dit totaal (78 335 miljoen euro) dan zou het percentage van de fiscale uitga-ven dalen tot 6%. Maar dan maken wij abstractie van het feit dat er ook ‘vermin-deringen’ bestaan voor de sociale bijdragen. Dat komt in volgend hoofdstuk aan bod.

Fiscale uitgaven in internationaal perspectief 79

Tabel 4.1 Fiscale uitgaven en overige fiscale minder ontvangsten als % van de fiscale ontvangsten, 2005

Fiscale ontvang-

sten in miljoen

euro

Bedrag aan fiscale

Fiscale uitgaven als % van de fiscale ontvangsten

uitgaven in miljoe-nen euro

Eigenlijke fiscale

uitgaven

Overige minder-ontvang-

sten

Twijfel-situaties

Totaal

Totale fiscale en para-fiscale ontvangsten

133 893

Fiscale ontvangsten 91 627 Personenbelasting 36 069 4 678 13,0 48,6 1,0 62,6 Sociale bijdragen 42 266 Belastingen op ven-

nootschapswinsten 10 222 2 463 30,6 172,0 - 202,5

Belastingen op overige inkomens en op het vermogen

11 143 17,0 101,2 22,6 140,8

Belastingen op goede-ren en diensten

34 192 3 460 10,1 10,1

Bron: Tabellen in hoofdstuk 3 en NBB, Jaarverslag 2006, Tabel XI Ontvangsten, uitgaven en financieringssaldo van de overheid, p. 184, cijfers voor 2005

81

HOOFDSTUK 5 PARAFISCALE UITGAVEN: DEFINITIE, AFBAKENING EN OMVANG

Parallel met de notie fiscale uitgaven kan ook van parafiscale uitgaven gesproken worden. In een opgemerkte thesis van P. Druyts (2006) wordt dit begrip voor het eerst gehanteerd. Hij verwijst naar een aantal minderontvangsten in de sociale-zekerheidsbijdragen doordat een aantal looncomponenten niet inbegrepen zijn in het loonbegrip waarop de socialezekerheidsbijdragen worden geïnd. Het is één definite van sociale uitgaven.

Daarnaast zijn er nog tal van andere gederfde ontvangsten of gecreëerde rech-ten die in omvang minstens even belangrijk zijn. Wij vatten 3 studies samen.

1. Parafiscale uitgaven voor extra-legale voordelen

Gebaseerd op het loonbegrip maakt P. Druyts een inventaris van de extralegale voordelen die vrijgesteld zijn van een bijdrage: – mobiliteitspremies; – terugbetaling woon-werkverplaatsing, bedrijfsvoertuigen en fietsvergoeding; – maaltijdcheques; – geschenken, geschenkcheques en vrijgevigheden; – aanvullingen bij sociale voordelen of ‘occupational welfare’; – tariefvoordelen of gereduceerde prijzen voor het personeel voor producten en

diensten van het bedrijf; – winstparticipatie, aandelen en aandelenopties; – pc-privé plan; – éénmalige innovatiepremies.

De fiscale en parafiscale behandeling is aan een aantal voorwaarden gebonden waarin wij hier niet willen ingaan. Een paar voorbeelden illustreren dat de vijstel-lingen niet absoluut zijn: zo is het privégebruik van een bedrijfswagen wel fiscaal belastbaar, en is er wel een werkgeversbijdrage van 8,86% op de premies voor een groepsverzekering (maar dat vormt wel een fiscale uitgave tegenover de normale premie van 32,95%, en verder is de premie vrijgesteld van werknemersbijdragen en personenbelasting). Een maaltijdcheque is maar vrijgesteld als bepaalde voor-waarden worden voldaan.

82 Hoofdstuk 5

Uit de opsomming blijkt dat deze voordelen ook gepaard gaan met fiscale vrij-stellingen, zodat zij zullen terugkomen in de inventaris van de fiscale uitgaven. Blijkbaar is het volume van deze vrijstellingen nooit berekend.

De omvang van de uitgaven is ook niet eenvoudig te berekenen. Enkele infor-matiebronnen van deze parafiscale uitgaven zijn enquêtes omtrent de legale en extra-legale voordelen zoals die frequent georganiseerd worden in kringen van personeelsbeleid. P. Druyts hanteert bijvoorbeeld de enquêtes van de HAY-group (Druyts, 2006, p. 72) en ook van ‘Vacature’.

De meest voorkomende voordelen zijn maaltijdcheques, bedrijfswagens, en aanvullende sociale zekerheid (aanvullend pensioen en hospitalisatieverzekering). Al deze vormen zijn verder in opmars. Zo is het aandeel van nieuwe leasingvoer-tuigen in het totaal van nieuwe voertuigen gestegen van 18% in 1995 tot 35% in 2004 (Druyts, 2006, p. 111).

Op basis van niet gedetailleerd weergegeven informatie raamt hij de totale para-fiscale uitgaven (minderontvangsten voor de sociale zekerheid) in 2004 op 9,7 miljard euro, tegenover werkelijke sociale bijdragen van 37,5 miljard. Werke-lijke sociale bijdragen en parafiscale uitgaven zijn samen de potentiële ontvang-sten van 47,2 miljard. Het gederfd gedeelte is goed voor bijna 21% (Druyts, p. 73). Wanneer SD Worx (2010) het aandeel van de aanvullende voordelen in het totale bruto loonpakket schat op ongeveer 20%, lijkt dit percentage realistisch. Hiervoor zou 80% bestaan uit ‘pure cash’; ‘een bedrijfswagen en een groepsverzekering vertegenwoordigen elk ongeveer 6% van het totale loonpakket, terwijl maaltijd-cheques 4% bedragen’.25

In een Parlementaire vraag informeert Guy D’haeseleer bij de minister van Sociale Zaken of hij de cijfers van P. Druyts kan bevestigen, en of er andere cijfers over de kostprijs beschikbaar zijn. De minister kan geen andere cijfers over deze budgettaire kost aanbrengen. Wel geeft hij in zijn antwoord informatie over de ‘ontvangsten’ die deze extra-legale voordelen ook meebrachten, m.n. een bijzon-der RSZ-bijdrage van 8,86% op de premies voor aanvullende pensioenen, een bijdrage op de premies voor de hospitalisatieverzekering, een heffing op het privé-gebruik van bedrijfswagens en een bijdrage voor deelname in de winst. Deze ‘extra-ontvangsten’ lopen op tot een half miljard euro in 2006, voornamelijk voor groepsverzekeringen en bedrijfswagens.

De fiscale gunstige behandeling van de bedrijfswagen maakt daar een belang-rijk deel van uit, zoals ook bevestigd wordt in een internationale studie over ‘company car taxation’.26 De totale minderontvangst wordt in 2008 geraamd op 4,1 miljard euro, of 1,2% van het BBP. Deze minderontvangst wordt zelfs niet berekend in de inventaris van de fiscale uitgaven, zodat wij zij enkel in de boven geciteerde studie over ‘sociale uitgaven’ kunnen terugvinden.

25 ‘Imagine’ hoe het wettelijk pensioen zou kunnen verbeterd worden met een premieverhoging 

van 6% van de loonmassa. 26 Copenhagen Economics, geciteerd in C. Galle, Gevangenen van de bedrijfswagens, Knack

Extra 6 oktober 2010, p. 32.

Parafiscale uitgaven: definitie, afbakening en omvang 83

Volgens www.vacature.com ontvangen 1,3 miljoen werknemers maandelijks maaltijdcheques voor een totale omloop van 250 miljoen cheques, goed voor een tegenwaarde van 1,5 miljard euro. De tussenkomst van de werkgever is maximum 4,91 euro per cheque en er is 1,09 euro afhouding van netto loon voor de werk-nemer.27

Tabel 4.2 Bijzondere heffingen op een aantal extra-legale voordelen (in duizend euro)

2002 2003 2004 2005 2006

Bijdrage premies groepsverzekeringen 161 689 215 986 185 575 236 385 203 578 Bijdrage premies hospitalisatieverzekering 47 380 49 545 53 538 57 387 71 820 Heffing op privé-gebruik bedrijfswagens 82 693 91 145 87 495 173 337 211 147 Bijdrage op deelname in de winst 3 933 5 108 5 688 14 197 15 514

Totaal 295 695 361 784 332 296 481 306 502 059

Bron: QRVA 52 006 van 17 december 2007, Vraag van de heer G. D’haeseleer van 17 oktober 2007 aan de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, op basis van de RSZ

2. Bijdrageverminderingen

Als ‘tapijten in een moskee’28 hebben zich de structurele, occasionele, selectieve en permanente maatregelen aangediend van andere bijdrageverminderingen in de sociale zekerheid. De bedoeling was steeds om de werkgelegenheid te bevorderen, zowel wat de vraagzijde betreft, als de aanbodzijde (werken aantrekkelijk maken). Een recente inventaris van J. L’hoest (2009) illustreert de complexiteit daarvan.

De sociale bijdrageverminderingen zijn mooi gedocumenteerd in het Vademe-cum van de financiële en statistische gegevens over de sociale bescherming in Bel-gië. Voor de werknemersregeling is dit in 2008 opgelopen tot 6,4 miljard waarvan 5,3 miljard patronale bijdrageverminderingen, een kleine half miljard sociale en wetenschappelijke Maribel, en 0,666 miljard vermindering van de werknemersbij-dragen. Het overzicht in het Vademecum illustreert ook nog eens de voortdurende wijzigingen van de maatregelen met verminderingen in uitdoving, die overgaan in doelgroepenvermindering, en dan zijn er nog eens doelgroepen in overgangs-periode, en die nemen overigens nog permanent toe (zie tabel 4.3 hierna).

27 De bijdrage van de werknemer in de maaltijdcheque wordt afgehouden van het netto loon en

er zijn geen bijdragen op verschuldigd; het pensioen wordt berekend op het bruto loon. 28  Uitdrukking gebruikt door Michel Jadot in de jaren negentig voor het opeenstapelen van deze 

maatregelen  in  de  periode  dat  hij  secretaris‐generaal  was  van  Tewerkstelling  en  Arbeid (geciteerd door J. Lhoest, 2009, p. 507).  

84 Hoofdstuk 5

Tabel 4.3 Sociale bijdrageverminderingen in het stelsel van de werknemers, 2004-20008, in miljoen euro

2004 2005 2006 2007 2008

Bijzondere toewijzingen 396 414 431 469 486 Sociale Maribel 396 414 431 438 454 Wetenschappelijke Maribel - - - 31 32 Jongerenbonus (non profit) - - - -

Vermindering patronale bijdragen 3 873 4 411 4 659 5 003 5 271 In uitdoving 1 190 76 30 13 4 Plannen +1, +2, +3 48 16 6 367 - Activaplan 104 34 10 6 2 Collectieve arbeidsduurvermindering 15 18 12 6 706 Startbanen 23 7 2 1 1 Inschakeling moeilijk te plaatsen

jongeren - 2 2 2 2 Wetenschappelijk onderzoek 3 3 5 8 10 Gesubsidieerde contractuelen 193 204 213 234 248 Baggeraars en sleepvaart 10 7 4 3 3 Loonmatiging universiteiten 37 57 59 33 67 Podiumkunstenaars 6 10 11 12 13 Onthaalmoeders 11 12 13 13 14

Structurele bijdrageverminderingen 2 3 280 3 710 3 867 3 998 4 110 Doelgroepen - totaal 144 331 456 686 800 Doelgroepen: 32 89 113 171 194 - Herstructurering - 504 547 2 7 - Eerste aanwervingen 19 62 87 106 113 - Arbeidsduurvermindering 13 27 25 16 9 Risicogroepen - - - 23 37 Activering - - - 0 0 WEP/DSP - - - 9 10 SINE - - - 14 18 Doelgroepen overgangsperiode: 112 241 343 516 607 - Jonge werknemers 13 43 89 - 142 - Langdurig werkzoekenden 3 27 95 141 - 165 - Ouderenbonus - - - - 137 - Oudere werknemers 4 72 104 113 - 162 Diversen 0,2 0,2 0,4 0,3 0,2

Vermindering persoonlijke bijdragen 157 230 518 657 667 Algemeen (werkbonus inbegrepen) 157 230 517 656 665 Baggeraars, sleepvaart 0,3 0,4 0,1 0,1 0,1 Herstructurering - 0,4 0,5 1,0 1,4

Totaal 4 426 5 056 5 608 6 129 6 423

1 Wordt vanaf 1 januari 2004 vervangen door doelgroepen. 2 Vanaf 1 april 1999: de lastenverlaging in het kader van het meerjarenplan en de vroegere

bijdrageverminderingen voor Maribel en lage lonen. 3 Ondernemingen in herstructurering inbegrepen. 4 Vanaf eerste kwartaal 2004.

Bron: Vademecum periode 2004–2010, tabel 1.10, p. 166

Parafiscale uitgaven: definitie, afbakening en omvang 85

3. Andere minderontvangsten

Pro memorie vermelden wij nog andere minderontvangsten die ontstaan omwille van gelijkgestelde perioden. In een aantal studies is recent de nadruk gelegd op het feit dat in het pensioenstelsel men over de volledige loopbaan talrijke perioden kan kennen waar men niet effectief bijdragen betaalt, terwijl men toch pensioen-rechten opbouwt. Het gevolg is dat er voor een aanzienlijke deel van bijdrage-mogelijke jaren, er geen bijdragen zijn geïnd, wat de financiële houdbaarheid van het stelsel gebaseerd op repartitie ondermijnt (Peeters & Larmuseau, 2005). Ook in studies over de kost van de werkloosheid worden deze gederfde bijdragen vaak in beeld gebracht. Vroeg of laat komen de opgebouwde rechten echter tot uiting in de sociale uitkeringen. Daar verschijnen zij als bijvoorbeeld de kost van de pen-sioenen, maar in feite is de financiële put reeds gemaakt op het moment dat geen bijdragen kon innen. Verder onderzoek hierover is wenselijk vanuit het oogpunt van een goede nationale boekhouding van alle verplichtingen die ontstaan.

Tenslotte is er nog een vierde categorie van bijdrageverminderingen, en ook verminderingen van belastingen, m.n. deze die geheven (of niet geheven) worden op de vervangingsinkomsten. Dit bespreken wij apart in volgend hoofdstuk.

87

HOOFDSTUK 6 FISCALE BEHANDELING VAN SOCIALE UITGAVEN: BRUTO EN NETTO-UITGAVEN

Sinds een tiental jaren corrigeert men in de OESO de uitgaven voor sociale zeker-heid voor de fiscale en parafiscale behandeling van deze uitgaven (Adema, 1996). Een land kan immers hoge sociale uitgaven kennen met hoge bruto uitkeringen, maar een deel daarvan via de fiscaliteit of zelfs de parafiscaliteit recupereren, of anderzijds kan men relatief lage uitkeringen kennen, maar deze fiscaal of parafis-caal in meer of mindere mate vrijstellen. Het is het verschil tussen bruto en netto sociale uitgaven. Sinds kort is ook een pilootmeting gebeurd binnen de EU (studie van Eurostat). In dit hoofdstuk geven wij de situatie in België aan de hand van deze beide internationale bronnen. Overigens zijn deze sociale bestedingen, of zij nu netto of bruto zijn, op zich weeral partieel. Men kan ook bepaalde fiscale uitga-ven, bijvoorbeeld belastingverminderingen voor kinderen ten laste, voor zieken of personen voor een handicap, voor gepensioneerden hanteren. Dit hoofdstuk gaat over de fiscale en parafiscale behandeling van transferten. Men kan transferten ook vervangen of aanvullen met fiscale uitgaven. Deze laatste worden hier niet gemeten. Wij geven eerst echter een beeld van de bruto-uitgaven.

1. Bruto sociale uitgaven in België: van bescheiden plaats naar een bronzen medaille

Het gros van de overheidsuitgaven zijn zogenaamde sociale uitgaven: sociale zekerheidsuitgaven onder de vorm van vervanginginkomen en gezondheidszorg, en overige collectieve voorzieningen als kinderopvang, welzijnsdiensten etc. In tabel 6.1 wordt geïllustreerd dat deze uitgaven in België als percentage van het BBP in de jaren ‘90 het laagst waren in vergelijking met de rijkere lidstaten van de EU. De cijfers illustreren immers dat rijkere economieën zich ook meer sociale bescherming kunnen veroorloven. België was daar het minst ver in gegaan. Alle Scandinavische landen en ook landen als Nederland, Oostenrijk, Duitsland, Frank-rijk zijn op dat vlak minder terughoudend geweest.. Zes tot zeven landen haalden een percentage bruto sociale uitgaven dat hoger lag dan België

In 2006 (tabel 6.2) zien wij dat België echter op de derde plaats is gekomen als % van het BBP. Met 30,1% moet zij enkel nog Frankrijk en Zweden laten voorgaan.

88 Hoofdstuk 6

Er is een serieuze sprong voorwaarts gemaakt, terwijl andere landen een stap terugzetten.

Tabel 6.1 Uitgaven voor sociale bescherming in de EU (in % BBP)

1990 1993 1996 1997 1998 1998 PPS/

per capita

België 26,4 29,5 28,8 28,1 27,5 6 131 Denemarken 28,7 31,9 31,4 30,5 30,0 7 098 Duitsland 25,4 28,4 30,0 29,5 29,3 6 459 Griekenland 23,2 22,3 23,1 23,6 24,5 3 139 Spanje 20,5 24,7 22,5 22,0 21,6 3 224 Frankrijk 27,6 30,9 31,0 30,8 30,5 6 418 Ierland 18,7 20,5 18,5 17,2 16,1 3 372 Italië 24,3 26,2 25,2 25,7 25,2 5 292 Luxemburg 22,6 24,5 25,2 24,8 24,1 9 258 Nederland 32,4 33,5 30,1 29,4 28,5 6 703 Oostenrijk 26,7 28,9 29,6 28,8 28,4 6 297 Portugal 15,8 21,3 22,0 22,5 23,4 3 110 Finland 25,1 34,6 31,6 29,3 27,2 5 171 Zweden 33,1 38,6 34,5 33,6 33,3 6 515 VK 22,9 29,1 28,0 27,3 26,8 5 306

Bron: Eurostat, News releases, 4 december 2000, nr. 134

Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en netto-uitgaven 89

Tabel 6.2 Uitgaven voor sociale bescherming in de EU 27 (in % BBP en in PPS), 2005-2006

% van het BBP Uitgaven per capita in PPS

2005 2006 2006

EU27 27,1 26,9 6 349 België 29,7 30,1 8 520 Bulgarije 16,0 15,0 1 294 Tsjechië 19,1 18,7 3 439 Denemarken 30,2 29,1 8 601 Duitsland 29,7 28,7 7 706 Estland 12,7 12,4 1 976 Ierland 18,2 18,2 6 321 Griekenland 24,3 24,2 5 525 Spanje 21,1 20,9 5 163 Frankrijk 31,4 31,1 8 200 Italië 26,3 26,6 6 476 Cyprus 18,4 18,4 3 994 Letland 12,4 12,2 1 547 Litouwen 13,1 13,2 1 770 Luxemburg 21,7 20,4 13 458 Hongarije 21,9 22,3 3 401 Malta 18,4 18,1 3 298 Nederland 27,9 29,3 9 099 Oostenrijk 28,8 28,5 8 524 Polen 19,7 19,2 2 373 Portugal 25,4 25,4 4 451 Roemenië 14,2 14,0 1 277 Slovenië 23,0 22,8 4 793 Slovakije 16,7 15,9 2 387 Finland 26,7 26,2 7 215 Zweden 31,5 30,7 8 998 Verenigd Koninkrijk 26,3 26,4 7 410 IJsland 21,7 21,2 6 535 Noorwegen 23,8 22,6 9 901 Zwitserland 29,3 28,4 9 127

Bron: Eurostat, News releases, 2 juni 2009, nr. 80/2009

2. Koploper in de financiering sociale bescherming uit bijdragen en vooral werkgeversbijdragen

Opmerkelijk in de sociale zekerheidsuitgaven van België was dat de bijdragen vanuit de algemene overheidsmiddelen geplafonneerd werden, zodanig dat naarmate de uitgaven stegen, de middelen relatief meer uit sociale bijdragen kwamen (tabel 6.3 en 6.4). Reeds van in de jaren ‘80 hebben de sociale partners hun verantwoordelijkheid genomen om de financiering van de sociale zekerheid te vrijwaren. Onder meer het wegnemen van de loongrens in de bijdragen heeft hiervoor gezorgd. Uit een overzicht voor 1998 van de EU blijkt dat België het

90 Hoofdstuk 6

hoogste percentage heeft van financiering van de sociale bescherming via bijdra-gen: 73% tegenover gemiddeld 61%. In het meest recente overzicht van Eurostat voor 2006 blijkt dat dit aandeel terug wat gedaald is (tot 70,8%), terwijl de andere ‘verzorgingsstaten’ in de omringende landen toch iets minder afhankelijk zijn van sociale bijdragen. Dit is nog meer het geval in de Scandinavische landen. In Nederland is er nu hetzelfde percentage uit bijdragen gefinancierd, terwijl dit vroeger niet het geval was. In een aantal nieuwe lidstaten van de EU is het aandeel financiering uit sociale bijdragen ook redelijk hoog. België is tenslotte een land waar ook het aandeel van bijdragen die moeten komen van de werkgever, één van de hoogste. Gecombineerd met het hoge niveau van sociale uitgaven, moeten de werkgeversbijdragen goud krijgen met 15% van het BBP, gevolgd door zilver voor Frankrijk, 14% en brons voor Zweden, 12%. Het is een podiumplaats die weinigen nastreven.

Tab

el 6

.3

Fina

ncie

ring

sbro

nnen

van

soc

iale

bes

cher

min

g, in

% v

an d

e to

tale

ont

vang

sten

O

verh

eid

sbijd

rage

n So

cial

e ze

kerh

eid

sbijd

rage

n A

nder

e (z

oals

inte

res-

ten

en d

ivid

end

en)

T

otaa

l W

erkg

ever

s B

esch

erm

de

pers

onen

(w

erkn

emer

s, z

elfs

tan-

dig

en, g

epen

sion

eer-

den

, and

ere)

19

90

1998

19

90

1998

19

90

1998

19

90

1998

19

90

1998

EU

R-1

5 30

,3

35,4

65

,5

60,9

42

,2

38,2

23

,3

22,7

4,

3 3,

7 E

UR

-11

25,0

31

,2

70,9

64

,6

46,0

41

,5

24,9

23

,1

4,1

4,1

Bel

gië

23,8

24

,4

67,0

73

,0

41,5

50

,6

25,5

22

,4

9,2

2,6

Ned

erla

nd

25,0

15

,7

59,0

64

,4

20,0

30

,1

39,1

34

,3

15,9

19

,9

Du

itsl

and

25

,2

30,9

72

,0

66,1

43

,7

37,4

28

,4

28,7

2,

8 3,

0 Fr

ankr

ijk

16,7

30

,7

80,8

66

,4

52,0

46

,5

28,8

19

,9

2,5

2,9

Lu

xem

burg

40

,6

46,3

51

,5

49,3

28

,9

25,0

22

,6

24,2

7,

9 4,

4 D

enem

arke

n 80

,1

67,2

13

,1

26,6

7,

8 8,

7 5,

3 17

,9

6,8

6,3

Gri

eken

land

33

,0

29,2

59

,0

61,7

39

,4

37,6

19

,6

24,1

8,

0 9,

1 Sp

anje

26

,2

27,2

71

,3

69,7

54

,4

52,2

16

,9

17,5

2,

5 3,

1 Ie

rlan

d

58,9

61

,3

40,0

37

,5

25,5

23

,9

15,6

13

,6

1,0

1,2

Ital

29,0

38

,3

67,9

59

,5

52,9

44

,7

15,0

14

,8

3,1

2,2

Oos

tenr

ijk

35,9

34

,5

6301

,0

64,6

38

,1

37,5

25

,1

27,1

0,

9 0,

9 P

ortu

gal

33,8

42

,6

57,0

47

,4

36,9

29

,5

20,1

17

,8

9,2

10,0

Fi

nlan

d

40,6

43

,1

52,1

50

,1

44,1

36

,2

8,0

13,8

7,

3 6,

8 Z

wed

en

45

,8

48

,3

39

,1

9,

3

5,9

Ver

enig

d K

onin

krijk

42

,4

47,9

55

,1

51,4

28

,2

27,0

27

,0

24,4

2,

4 0,

7

Bro

n:

Eu

rost

at, N

ews

Rel

ease

, nr.

134

, 200

0

Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en netto uitgaven 91

92 Hoofdstuk 6

Tabel 6.4 Financieringsstructuur van de sociale bescherming in de EU 27 (in % van de totale uitgaven), 2006

Bijdragen van de

overheid uit de algemene

middelen

Sociale zekerheidsbijdragen Andere ontvangsten Totaal Werkgevers Beschermde

persoon*

EU27 37,6 58,9 38,2 20,6 3,5 België 27,7 70,8 49,3 21,4 1,5 Bulgarije 39,5 58,0 38,3 19,7 2,5 Tsjechië 18,8 80,3 53,9 26,4 0,9 Denemarken 62,8 30,8 11,0 19,8 6,4 Duitsland 35,3 63,1 35,3 27,8 1,6 Estland 19,5 80,4 80,1 0,3,0 0,1 Ierland 53,2 41,8 26,2 15,5 5,0 Griekenland 31,4 57,7 35,1 22,6 10,9 Spanje 33,9 63,9 48,5 15,4 2,2 Frankrijk 30,6 65,2 44,3 20,9 4,2 Italië 41,9 56,4 41,3 15,1 1,6 Cyprus 48,1 39,1 24,0 15,1 12,8 Letland 35,5 63,9 47,1 16,8 0,6 Litouwen 38,5 61,0 54,9 6,1 0,5 Luxemburg 45,6 50,5 26,5 24,0 3,9 Hongarije 40,6 53,8 38,6 15,2 5,7 Malta 35,2 62,0 43,3 18,7 2,8 Nederland 20,1 69,5 31,8 37,7 10,4 Oostenrijk 33,3 65,3 37,8 27,4 1,4 Polen 33,3 48,0 25,9 22,0 18,8 Portugal 44,1 45,3 30,8 14,5 10,6 Roemenië 19,6 69,5 56,3 13,2 10,8 Slovenië 30,7 67,9 27,1 40,8 1,4 Slovakije 25,5 65,6 44,2 21,4 8,9 Finland 43,3 50,6 38,8 11,8 6,0 Zweden 48,9 48,7 39,9 8,9 2,4 Verenigd Koninkrijk 50,4 47,9 34,2 13,7 1,7 IJsland 31,6 30,6 24,8 5,8 37,9 Noorwegen 52,9 47,0 32,0 15,0 0,1 Zwitserland 22,3 62,2 28,7 33,6 15,4

* Beschermde personen zijn bijvoorbeeld werknemers, zelfstandigen, gepensioneerden.

Bron: Eurostat, News releases, 2 juni 2009, nr. 80/2009

3. En koploper na correctie voor fiscaliteit en parafiscaliteit: eerste vergelijking

Na correctie voor eventuele fiscale heffingen op deze uitgaven blijkt reeds midden de jaren ‘90 dat België ongeveer evenveel uitgeeft aan sociale bescherming als de Scandinavische landen (tabel 6.5). Deze geven weliswaar bruto meer uit, maar op

Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en netto-uitgaven 93

sommige van deze uitgaven worden ook belastingen geïnd. In België is dit amper het geval. Onderstaande tabel is nog leerrijk op een ander vlak. In Nederland bedragen de netto sociale uitgaven 25% van het BBP. Indien men daar de private gezondheidszorg bij optelt wordt dit 27%. In de USA wordt er 16,8% van het BBP uitgegeven aan sociale bescherming. Indien men er de 7,65% van de private gezondheidszorg bijtelt wordt dit 25%. Blijkbaar ligt dit niet zo ver meer uit elkaar, maar let wel op: de dekkingsgraad van de ziekteverzekering in Nederland is veel ruimer dan in de USA. Recent werden deze berekeningen door de OESO geactualiseerd (zie punt 5). Maar eerst kijken wij naar een ruimer en tegelijk partiëler beeld in de EU27.

Tabel 6.5 Bruto en netto sociale uitgaven

Land Belastingen en sociale

bijdragen op uitkeringen

Uitgaven als % of BBP Andere items (1993)

Bruto Netto Fiscale maatregelen

Private gezondheids-

zorg

Zweden 5,2 36,4 31,2 1,28 Denemarken 6,1 37,6 31,5 1,18 Finland 5,1 35,7 30,6 Nederland 5,1 30,1 25,0 1,97 België 1,9 31,9 30,0 Duitsland 1,2 30,4 29,2 2,51 Italië 2,3 26,5 24,2 Ierland 0,4 21,8 21,3 Verenigd Koninkrijk 0,4 25,9 25,5 2,68 1,06 Noorwegen 2,7 31,5 28,8 USA 0,3 17,1 16,8 0,85 7,65 Canada 1,5 20,8 19,3 Australië 0,3 20,3 20,0

Bron: Adema, 1999 geciteerd in Cantillon, Verbist, 1999, p. 6; Adema, 1996, p. 34

4. Vergelijking van belasting sociale uitkeringen en fiscale uitgaven volgens Eurostat

Ook de EU geeft in een recente evaluatie van de sociale uitgaven een vergelijking van de fiscale behandeling van sociale uitgaven en de belastingvoordelen voor sociale doelstellingen. Landen als Denemarken, Zweden, Finland maar ook Oostenrijk en Nederland zouden 3 tot 5% van het BBP recupereren via belastingen op hun sociale uitkeringen, en bijna geen belastingverminderingen kennen voor sociale doelstellingen. In landen als Frankrijk, en Duitsland neutraliseren beide mekaar ongeveer. België kent volgens deze bron (gebaseerd op Adema et al. 2005)

94 Hoofdstuk 6

ongeveer 2% van het BBP belastingen op uitkeringen en een fiscale uitgave voor sociale doelstellingen van iets meer dan 0,5% van het BBP (Commission of the European Communities, Commission Staff working document 6.10.2008, Monitoring progress towards the objectives of the European strategy for social protection and Social Inclusion, p. 112). Deze informatie werd onlangs door Eurostat voor alle lidstaten samengebracht.

Het is bij Eurostat de bedoeling om de sociale uitgaven zoals die in ESSPROS zijn beschreven en gebaseerd zijn op bruto-uitgaven te corrigeren voor de fiscale behandeling van deze uitkeringen. In 2009 publiceerde zij de eerste resultaten van een pilootdataverzameling (voor 2005). Daaruit blijkt dat landen als Nederland, Zweden, Denemarken tussen 15% en 18% van de bruto-uitgaven recupereren. Gemiddeld worden 54,5% van de uitgaven voor sociale bescherming getroffen door fiscale en parafiscale heffingen (Eurostat Statistics in Focus, 102/2009 p. 3). Voor België is dat zelfs 60%. Maar ook de hoogte van deze heffingen is belangrijk. De gecombineerde belasting en sociale bijdragepercentage voor die uitkeringen waarop bijdragen worden geïnd is meer dan 13% (impliciete bijdragevoet), en in België is dat iets lager. Als percentage van de totale uitkeringen is dat ongeveer 7% in de EU27: ‘accross the EU 7% of the gross expenditure on social protection bene-fits was clawed back through the fiscal system’ (Eurostat, p. 1). In België is het ver-schil tussen bruto en netto ook 7%. Dit is een redelijke bescheiden percentage. In Zweden, Denemarken en Nederland is dat meer dan 15% en is de bijdragevoet op die uitkeringen waarop zij effectief rusten ongeveer 30%. Het feit dat hier al dan niet een lager tarief wordt gehanteerd dient als een fiscale uitgave te worden bestempeld, een bedrag dat in de Belgische inventaris van fiscale uitgaven overi-gens opduikt (behoudens het feit dat socialezekerheidsbijdragen niet zijn opge-nomen in deze inventaris). De verminderingen voor pensioenen en vervangings-inkomsten worden duidelijk geklasseerd als fiscale uitgaven, en lopen op tot 2,5 miljard euro in 2006 (zie boven).

Het terugnemen via de fiscaliteit en parafiscaliteit in België bedraagt 5,9 miljard euro (zie tabel 6.7). In deze tabel geven wij het detail weer voor verschillende cate-gorieën van sociale uitgaven. De totale uitgaven voor sociale bescherming waarop deze tabel betrekking heeft is ongeveer 85,5 miljard bruto, en na aftrek van de belastingen en bijdragen is dit nog 79,7 miljard. De belastingen zijn vooral te vin-den in de pensioenen, en minder op de andere sociale uitgaven. 28,3% van het BBP aan sociale uitgaven wordt hier gereduceerd tot 26,4% met een volume van 2% van het BBP. De fiscale en parafiscale heffingen op pensioenen zijn goed voor 1,2% van het BBP. In deze eerste vergelijking door Eurostat is nog maar een beperkte correctie doorgevoerd, m.n. de fiscale en parafiscale behandeling van de uitkerin-gen. Een ondertussen veel vollediger beeld is opgemaakt door de OESO. Dit bespreken wij in punt 5.

Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en netto-uitgaven 95

Tabel 6.6 Bruto en netto sociale uitgaven volgens Eurostat, 2005, in % van het BBP en netto als % van bruto

Bruto uitkeringen sociale bescherming als % van het BBP

Netto uitkeringen sociale bescherming als % van het BBP

Netto als % van bruto

EU-27 26,1 24,3 93,0 BE 28,3 26,4 93,1 BG 15,5 15,5 100,0 CZ 18,5 18,5 100,0 DE 28,6 26,6 93,0 DK 29,4 24,6 83,7 EE 12,5 12,3 98,4 IE 16,9 16,4 97,5 EL 23,6 22,4 95,0 ES 20,6 19,7 95,7 FR 29,5 28,1 95,4 IT 25,6 22,9 89,6 CY 18,1 17,7 98,2 LV 11,8 11,6 98,1 LT 12,7 12,5 98,6 LU 21,3 19,9 93,4 HU 21,5 21,1 98,0 MT 18,1 17,9 98,7 NL 26,0 21,2 81,7 AT 27,9 25,3 90,4 PL 19,2 16,7 87,0 PT 23,7 23,2 97,7 RO 13,9 13,8 99,8 SI 22,5 22,2 98,6 SK 16,1 16,1 99,9 FI 25,9 23,1 89,0 SE 30,9 26,2 84,7 U 25,8 25,2 97,5 IS 21,3 19,3 90,3 NO 23,3 21,3 91,4

Bron: Eurostat, Statistics in focus, 102/2009

96 Hoofdstuk 6

Tabel 6.7 Bruto en netto sociale uitgaven in België volgens Eurostat (ESSPROS), 2005, in miljoen euro en als % van het BBP, en netto als % van bruto

In miljoen euro Als % van het BBP Netto als % van bruto

Bruto Netto Belas-tingen

Bruto Netto Belas-tingen

Uitgaven sociale bescherming

85 524 79 669 5 855 28,3 26,4 1,9 93,1

Met middelen-toets

3 122 3 122 0 1,0 1,0 0,0 100,0

Zonder middelen-toets

82 401 76 274 6 127 27,3 25,3 2,0 92,6

Ziekte 23 136 22 585 551 7,7 7,5 0,2 97,7 Invaliditeit 5 962 5 555 407 2,0 1,8 0,1 93,4 Rustpensioen 29 687 26 166 3 521 9,8 8,7 1,2 88,1 Overlevingspen-

sioen 8 566 7 737 829 2,8 2,6 0,3 90,1

Gezinsuitkeringen 6 177 6 198 -21 2,0 2,1 0,0 100,5 Werkloosheid 10 454 9 885 569 3,5 3,3 0,2 94,5 Wonen 201 201 0 0,1 0,1 0,0 100,0 Sociale uitsluiting 1 341 1 341 0 0,4 0,4 0,0 100,0

Bron: Eurostat, Statistics in focus, 102/2009 en eigen berekeningen

5. OESO-studie 2009

De recent door de OESO gepubliceerde (Adema & Ladaique, 2009) correctie van sociale uitgaven van bruto naar netto bevat niet alleen de directe belastingen en parafiscale bijdragen die wegen op de sociale uitkeringen, maar ook de impact van relatief belangrijke indirecte belastingen die gaan wegen op de consumptie op basis van deze uitkeringen worden in rekening gebracht. Een land kan immers genereuze uitkeringen hebben, of weinig bijdragen heffen, maar de consumptie-belasting kan aanzienlijk zijn zodat men minder overhoudt in koopkracht. Verder worden de uitkeringen opgehoogd met de fiscale uitgaven ten voordele van deze sociale doelstellingen. Hier wordt een deel van onze gegevens over de fiscale uit-gaven geïntegreerd in de tabel over sociale uitkeringen. Maar er zijn nog twee belangrijke uitbreidingen in deze analyse, m.n. wordt de sociale bescherming gefinancierd door verplichte private verzekeringen toegevoegd aan de analyse, met inbegrip van hun fiscale behandeling. En ten slotte wordt, zoals Adema dit ook reeds had gedaan in zijn eerste vergelijking in 1995, de vrijwillige aanvullende verzekering, en zijn fiscale behandeling, in beeld gebracht. Aanvullende private pensioenen en private verzekering voor gezondheidszorg worden hier ook in beeld gebracht.

Onderstaande tabel geeft de opeenvolgende correcties weer die de OESO maakt. Wij geven de cijfers voor de Europese landen die deel uitmaken van de OESO en

Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en netto-uitgaven 97

voor de VSA. Vooreerst worden de bruto-uitgaven voor sociale bescherming opgenomen. Deze worden gecorrigeerd voor de fiscale behandeling van deze uit-gaven en aangevuld met overige belastingvoordelen voor sociale doeleinden. Ook de mate dat een land meer gebruik maakt van indirecte belastingen betekent voor de vervangingsinkomens dat een deel wordt gerecupereerd. Methodologisch moeten deze uitgaven gerelateerd worden tegenover het BBP tegen factorkosten. Die tabel is opgenomen in bijlagen (bijlage B3). Voor de vergelijkbaarheid met andere % in dit rapport gebruiken wij de tabel uitgedrukt als % van het BBP tegen marktprijzen.

Wij merken onmiddellijk dat landen die op het eerste zicht zeer genereus lijken op het vlak van de sociale uitgaven gas terugnemen door een deel daarvan te recupereren via de directe belastingen of sociale bijdragen op de vervangingsin-komens of zelfs zeer hoge indirecte belastingen. Na deze eerste reeks van correc-tieposten zien wij dat een aantal Scandinavische landen reeds aanzienlijk terug-vallen in het niveau van sociale bescherming. De sociale uitgaven worden geredu-ceerd met 6 of 7%. Frankrijk heeft, na deze correcties, het hoogste niveau van uit-gaven. Nederland komt met niet zo hoge bruto-uitgaven, en een aantal fiscale aftrekken met netto 16,9% in de buurt van de VSA die nog lagere bruto-uitgaven heeft, maar hierop weinig belastingen int (netto 15,1% van het BBP).29

Hier worden nu een aantal fiscale uitgaven ten behoeve van sociale protectie toegevoegd: rechtstreeks, of ter ondersteuning van private bestedingen. In Duits-land is dat bijna 2% van het BBP, in Frankrijk is dit nog een toemaatje op een reeds hoog niveau van sociale uitgaven en in België is er nog 0,5% extra beschikbaar via dit kanaal.30 De VSA gebruiken dit instrument wel nadrukkelijk. Nederland hele-maal niet. Hun publieke besteding voor sociale doelstellingen wordt exact gelijk: 17,1% van het BBP.

Daarnaast worden ook de verplichte private uitgaven en de vrijwillige uitgaven voor de doeleinden van sociale bescherming in beeld gebracht. Het zijn hier voor-namelijk uitkeringen voor pensioenen en gezondheidszorg. Finaal kan het gebeu-ren dat een land als de VSA dat op het eerste zicht weinig veil heeft voor sociale bescherming, op het einde, met inbegrip van de geringe fiscale druk op de ver-vangingsinkomens, en met aanzienlijke private bijdragen, op een vergelijkbaar niveau komt van uitgaven voor sociale doeleinden (25,3% van het BBP) als de kampioen van de Scandinavische landen (Zweden met 24,9%) en ook alle andere

29 De verzorgingsstaatregimes van het zogenaamde Bismarck-geörienteerde type (of ‘corpora-

tistische’ verzorgingsstaten) worden blijkbaar minder homogeen met aan de ene kant Frankrijk dat de Scandinavische landen zelf overtreft en aan de andere kant Nederland dat in de buurt komt van de USA (zie ook Delsen, Pacolet, 2010).

30 In de tabel zijn voor België 0,5% van het BBP te vinden als fiscale uitgaven ‘vergelijkbaar met cash uitkeringen’ en onderaan nog eens 0,2% fiscale uitgaven voor overige pensioenuitkerin-gen (bijdragen). Deze posten zijn terug te vinden in de tabel fiscale uitgaven besproken in hoofdstuk 3 (zie tabel 2.5). Een complicatie bij het opstellen van deze statistieken is dat men soms verwijst naar uitkeringen, soms naar bijdragen. De OESO-optiek is hier sociale uitkerin-gen. Fiscale uitgaven kunnen voorkomen bij zowel de uitkeringen als de bijdragen.

98 Hoofdstuk 6

Scandinavische landen achter zich laat. De werkelijke kampioenen moeten dich-terbij gezocht worden, m.n. goud voor Frankrijk 39,0%, gevolgd door zilver voor Duitsland (27,0%) en brons voor België (26,8%). Wanneer wij in vorige hoofdstuk-ken over ‘niet-belasten’ een beeld gaven van een deel van het fiscaal paradijs, wordt hier een beeld geschetst van het ‘sociaal paradijs’. Deze situatie wordt gerealiseerd door enerzijds aanzienlijk hoge uitgaven in deze Bismarck-georiën-teerde stelsels van sociale zekerheid, een zekere terughoudendheid om van de uit-gaven veel terug te nemen via directe belastingen of socialezekerheidsbijdragen of zelfs indirecte belastingen, en een groeiend belang van vrijwillige private bijdra-gen. Vooral in België zijn die hoog geworden: wij situeren ons binnen Europa op de derde plaats, na het VK en Nederland. Maar ook Frankrijk kent een redelijk hoog niveau van private uitgaven voor sociale doeleinden. Voor België zitten in deze private bijdragen, die oplopen tot 5,1% van het BBP tegen factorkosten (of 4,5% van het BBP) ondermeer de bijdragen voor de tweede pensioenpijler en nor-maliter ook het pensioensparen als derde pijler (wij ramen dit op respectievelijk 1,66 en 0,4% van het BBP)31 en zouden eventueel ook individuele levensverzeke-ringen hier kunnen aan toegevoegd worden, voor zover het fiscaal aangemoedigd wordt. Verder wordt 0,5% van het BBP aangenomen voor de vrijwillige gezond-heidsverzekering, lees het stelsel van de hospitalisatieverzekering, wat een plausi-bel cijfer is, en 0,6% voor ‘incapacity’- verzekering en nog eens 0,8% voor andere private verzekeringen. Van deze uitgaven zijn wij ons doorgaans niet goed bewust, maar zij brengen wel met zich mee dat wij reeds sterk zijn opgeschoven in de richting van private verzekering. Overigens is dit ook het geval in Frankrijk, wat ook uit andere studies blijkt (relatief meer aanvullendverzekerde gezond-heidszorguitgaven, in plaats van ‘out of the pocket’ uitgaven). Ook in de verzeke-ring van langdurende zorg (LTC-insurance) valt het op dat deze privaat goed is uitgebouwd in Frankrijk. Het resultaat van deze tabel lijkt dus realistisch te zijn. Zij is des te meer verbazend.32

31 Zie Pacolet & Strengs, 2009. 32 In de studie van Adema en Ladaique zijn pro memorie nog fiscale uitgaven voor pensioenen

vermeld, maar wegens interpretatieproblemen en ontbrekende informatie uiteindelijk niet meegenomen in de totale tabel. Voor België zou het gaan over 0,2% van het BBP (Ibidem, p. 48).

Tab

el 6

.8

Van

bru

to n

aar

nett

o so

cial

e u

itga

ven

volg

ens

de

OE

SO, i

n %

van

het

BB

P te

gen

mar

ktpr

ijzen

, 200

5

O

oste

n-ri

jk

Bel

gië

Tsj

echi

ë D

ene-

mar

ken

Finl

and

Fr

ank-

rijk

D

uits

-la

nd

Ierl

and

It

alië

1.

Bru

to p

ubl

ieke

uit

gave

n

27,2

26

,4

19,5

27

,1

26,1

29

,2

26,7

16

,7

25,0

D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

2,

4 1,

4 0,

0 3,

9 2,

8 1,

4 1,

4 0,

2 1,

9 2.

N

etto

cas

h d

irec

te p

ubl

ieke

soc

iale

uit

gave

n

24,8

25

,0

19,5

23

,2

23,3

27

,8

25,4

16

,6

23,1

In

dir

ecte

bel

asti

ngen

(op

cash

uit

keri

ngen

) 2,

6 2,

3 2,

0 2,

7 2,

7 2,

5 1,

9 1,

8 1,

8 3.

N

etto

dir

ecte

pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

22

,1

22,7

17

,5

20,5

20

,6

25,3

23

,4

14,8

21

,3

Fisc

ale

uit

gave

n ve

rgel

ijkba

ar m

et c

ash

uit

keri

n-ge

n

0,0

0,5

0,5

0,0

0,0

1,1

1,5

0,2

0,2

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0,0

0,1

0,1

0,0

0,0

0,2

0,2

0,1

0,0

4.

Net

to fi

scal

e ui

tgav

en v

erge

lijkb

aar

met

cas

h u

itke

ring

en

0,0

0,4

0,4

0,0

0,0

0,9

1,3

0,2

0,1

Fis

cale

uit

gave

n vo

or p

riva

te u

itke

ring

en

0,0

0,0

0,1

0,0

0,0

0,0

0,4

0,2

0,1

5.

Net

to fi

scal

e u

itga

ven

(zon

der

pen

sioe

nen)

0,

0 0,

4 0,

5 0,

0 0,

0 0,

9 1,

7 0,

4 0,

2 6.

N

etto

lope

nde

publ

ieke

soc

iale

uit

gave

n 22

,2

23,1

18

,0

20,5

20

,6

26,2

25

,1

15,2

21

,5

7.

Bru

to v

erpl

icht

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

0,9

0,0

0,2

0,2

0,0

0,4

1,1

0,0

1,5

Dir

ecte

bel

asti

ngen

en

soci

ale

bijd

rage

n

0,3

0,0

0,0

0,1

0,0

0,0

0,4

0,0

0,2

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0,1

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,1

0,0

0,2

8.

Net

to lo

pend

e ve

rplic

hte

priv

ate

soci

ale

uit

gave

n 0,

5 0,

0 0,

2 0,

1 0,

0 0,

3 0,

6 0,

0 1,

2 9.

N

etto

pub

lieke

ver

plic

hte

soci

ale

uitg

aven

[6+

8]

22,7

23

,1

18,2

20

,6

20,6

26

,5

25,8

15

,2

22,7

10

. Bru

to v

rijw

illig

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

1,

0 4,

5 0,

1 2,

4 1,

1 2,

6 1,

9 1,

3 0,

6 D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

0,

1 0,

3 0,

0 0,

8 0,

2 0,

0 0,

2 0,

1 0,

0 In

dir

ecte

bel

asti

ngen

0,

1 0,

6 0,

0 0,

4 0,

1 0,

1 0,

1 0,

2 0,

0 11

. Net

to lo

pend

e vr

ijwill

ige

priv

. soc

. uit

gave

n 0,

8 3,

6 0,

1 1,

2 0,

7 2,

5 1,

6 1,

1 0,

5 12

. Net

to lo

pend

e pr

ivat

e so

c. u

itga

ven

[8+1

1]

1,4

3,6

0,3

1,3

0,7

2,8

2,2

1,1

1,7

13. N

etto

tota

le s

ocia

le u

itga

ven

[6+

12-T

2]

23,5

26

,8

18,2

21

,8

21,4

29

,0

27,0

16

,1

23,1

P

ro m

emor

ie: f

isca

le u

itga

ven

voor

pen

sioe

nen

0,1

0,2

0,1

- 0,

2 0,

0 1,

0 1,

6 0,

0

Fiscale behandeling van sociale uitgaven: bruto en netto-uitgaven 99

Tab

el 6

.8

Van

bru

to n

aar

nett

o so

cial

e u

itga

ven

volg

ens

de

OE

SO, i

n %

van

het

BB

P te

gen

mar

ktpr

ijzen

, 200

5. V

ervo

lg

L

uxem

-bu

rg

Ned

er-

land

P

olen

P

ortu

gal

Slov

a-ki

je

Span

je

Swed

en

VK

V

SA

1.

Bru

to p

ubl

ieke

uit

gave

n

23,2

20

,9

21,0

22

,9

16,6

21

,2

29,4

21

,3

15,9

D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

0,

8 2,

3 1,

5 0,

8 0,

0 1,

2 4,

0 0,

2 0,

5 2.

N

etto

cas

h d

irec

te p

ubl

ieke

soc

iale

uit

gave

n

22,4

18

,6

19,5

22

,2

16,6

20

,0

25,5

21

,0

15,4

In

dir

ecte

bel

asti

ngen

(op

cash

uit

keri

ngen

) 3,

0 1,

6 2,

4 2,

3 1,

8 1,

6 2,

3 1,

4 0,

3 3.

N

etto

dir

ecte

pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

19

,4

16,9

17

,1

19,9

14

,8

18,5

23

,2

19,7

15

,1

Fisc

ale

uit

gave

n ve

rgel

ijkba

ar m

et c

ash

uit

keri

n-ge

n

0,0

0,0

0,1

0,9

0,0

0,2

0,0

0,4

0,8

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0,0

0,0

0,0

0,2

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

4.

Net

to fi

scal

e ui

tgav

en v

erge

lijkb

aar

met

cas

h u

itke

ring

en

0,0

0,0

0,1

0,8

0,0

0,1

0,0

0,3

0,7

Fis

cale

uit

gave

n vo

or p

riva

te u

itke

ring

en

0,0

0,1

0,0

0,1

0,1

0,3

0,0

0,1

1,3

5.

Net

to fi

scal

e u

itga

ven

(zon

der

pen

sioe

nen)

0,

0 0,

1 0,

1 0,

8 0,

1 0,

4 0,

0 0,

4 2,

0 6.

N

etto

lope

nde

publ

ieke

soc

iale

uit

gave

n 19

,4

17,1

17

,2

20,8

14

,9

18,9

23

,2

20,1

17

,1

7.

Bru

to v

erpl

icht

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

0,

2 0,

7 0,

0 0,

4 0,

2 0,

0 0,

4 0,

8 0,

3 D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

0,

0 0,

2 0,

0 0,

0 0,

0 0,

0 0,

1 0,

0 0,

0 In

dir

ecte

bel

asti

ngen

0,

0 0,

1 0,

0 0,

1 0,

0 0,

0 0,

1 0,

1 0,

0 8.

N

etto

lope

nde

verp

licht

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

0,2

0,4

0,0

0,3

0,2

0,0

0,2

0,7

0,3

9.

Net

to p

ublie

ke v

erpl

icht

e so

cial

e ui

tgav

en [6

+8]

19

,6

17,4

17

,2

21,1

15

,1

18,9

23

,4

20,8

17

,5

10. B

ruto

vri

jwill

ige

priv

ate

soci

ale

uit

gave

n

0,9

7,6

0,0

1,4

0,8

0,5

2,4

6,3

9,8

Dir

ecte

bel

asti

ngen

en

soci

ale

bijd

rage

n

0,0

1,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,5

0,4

0,5

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0,1

0,8

0,0

0,0

0,1

0,0

0,4

0,6

0,2

11. N

etto

lope

nde

vrijw

illig

e pr

iv. s

oc. u

itga

ven

0,7

5,5

0,0

1,3

0,7

0,5

1,5

5,2

9,1

12. N

etto

lope

nde

priv

ate

soc.

uit

gave

n [8

+11]

0,

9 5,

9 0,

0 1,

7 0,

9 0,

5 1,

7 5,

9 9,

4 13

. Net

to to

tale

soc

iale

uit

gave

n [6

+12

-T2]

20

,3

22,8

17

,2

22,3

15

,7

19,1

24

,9

25,9

25

,3

Pro

mem

orie

: fis

cale

uit

gave

n vo

or p

ensi

oene

n 0,

7 -

0,2

0,1

0,2

0,3

0,0

1,4

0,9

Bro

n:

Ad

ema

& L

adai

que,

200

9, p

. 48

100 Hoofdstuk 6

101

HOOFDSTUK 7 FISCALE EN SOCIALE ONTWIJKING ... EN ONTDUIKING

1. Inleiding

De voorbije jaren hebben wij in de context van de studie van een billijke belas-tinginning herhaaldelijk een analyse gemaakt van de fiscale fraude. Van bij de aanvang hebben wij fiscale33 ontwijking op dezelfde lijn gezet, en wij situeerden ons daarmee in de traditie van de pionier omtrent het onderzoek over fiscale fraude en fiscale uitgaven, Prof. Max Frank.34 Voor ons als economist bekommert om de publieke financiën, maakt het niet uit of de minderontvangsten voor de schatkist er zijn omwille van fiscale ontduiking of omwille van fiscale ontwijking.

De gecombineerde interesse voor fiscale ontwijking en fiscale ontduiking roept nogal wat onbegrip, wantrouwen en ergernis op, maar toch is soms – bijvoorbeeld voor de fiscale administraties – de scheidingslijn zelf niet duidelijk. Voor de rest zal hierna verder blijken dat fiscale ontwijking perfect legaal is, en dat het aan de overheid en het maatschappelijk debat ligt of zij accepteerbaar zijn. Als economist beschrijven wij enkel de impact op de publieke financiën. En ook hier zijn er grensgevallen. ‘De grote moeilijkheid hierbij is de lijn te trekken tussen uitgespro-ken vormen van belastingvermijding enerzijds en echte belastingontduiking’ (Vanistendael, p. 191).

Beide zijn nadelig voor de publieke financiën en verdienen dus een nauwgezette opvolging en evaluatie of zij kunnen getolereerd worden of dienen bestreden of vermeden te worden. In de strijd tegen fiscale paradijzen valt het op dat zowel ontduiking als ontwijking als schadelijk worden bevonden. In België lijkt er nog een zekere resistentie te bestaan om beide in één adem te noemen. In de begro-

33   Pacolet & Geeroms, aansluitend ook bij het doctoraat van Hans Geeroms over fiscale fraude.  34  Max Frank is op 20 maart 2010 overleden. Hij was 97 jaar oud (Perscommuniqué Belgisch Insti‐

tuut voor Openbare Financiën). 

102 Hoofdstuk 7

tingsobjectieven van de VSA is de strijd tegen de fiscale ontwijking naar interna-tionale belastingparadijzen een punt van actie.35

Toch is ook voor een fiscalist er een verband tussen fiscale fraude en fiscale ont-wijking. Een interessante overzicht wordt door Prof. F. Vanistendael gegeven in een ‘les van de XXIste eeuw’. Wij vertrekken van deze definities om terug uit te komen bij het eigen schema dat wij graag gebruiken als volledig referentieschema voor ‘niet-belasten’.

Opmerkelijk is dat ook in het schema van Vanistendael de problematiek van witwassen van geld en fiscale amnestie aan bod komen. Of hoe ook onze eigen ambitie van een exhaustieve benadering van het belasten of niet belasten door ook anderen gedeeld wordt.

2. Belastingontwijking

Belastingontwijking kan volgens Vanistendael verschillende vormen aannemen: – belastingbesparing: door bepaalde activiteiten waar een hogere belasting op is,

niet te doen. Door bijvoorbeeld niet te roken of geen alcohol te drinken ver-mijdt men de accijnzen. Een aantal van deze belastingen, bijvoorbeeld milieu-taksen, maar ook alcohol en tabaktaksen, hebben juist tot doel dat men zijn gedrag aanpast. Het zijn ‘fiscale stimuli’ of fiscale ‘incentives’ (Vanistendael, 2006, p. 181). De belastingbesparingen zijn geen voorwerp van controverse;

– belastingontwijking door het gebruik van de ‘minst belaste weg’. Hierbij gaat men niet zozeer zijn gedrag aanpassen of op zoek naar fiscale stimuli, maar maakt men gebruik van: – verschillen in de fiscale regelgeving als daar zijn de belasting indien men

zijn ondernemingsactiviteit uitvoert als vennootschap versus als een per-soonlijke onderneming zonder rechtspersoonlijkheid. De keuze is vrij. De fiscale verschillen aanzienlijk;

– uiteenlopende interpretatie van eenzelfde regel, bijvoorbeeld de optie op aandelen: de belastingadministratie vond dat de voordelen bij de uitoefe-ning van de optie ook als loon moesten belast worden, de fiscale raad-gevers en gebruikers van het stelsel argumenteerden dat het voordeel bepaald en definitief was bij het toekennen van de optie. Het Hof van Cas-satie gaf uiteindelijk de laatste interpretatie gelijk (Ibidem, p. 183-184);

35 President B. Obama verhoogt de strijd tegen fraude in de VS omdat de economische crisis

noopt dat alle zeilen worden bijgezet om de publieke financiën te vrijwaren. In zijn definitie van fraude zitten ook (voor bijna 1/3 van de verhoopte budgettaire opbrengst van het pakket maatrregelen in de komende tien jaar!) de vernuftige ontwijkingsmechanismen die grote ondernemingen internationaal op touw zetten. Zie Department of the Treasury, mei 2009, ‘General Explanations of the Administration’s Fiscal Year 2010 Revenue Proposals’ en onder-meer de website ‘Citizens for Tax Justice’ hierover.

Fiscale en sociale ontwijking ... en ontduiking 103

– gebruik van ‘onvolkomenheden of lacunes in de wetgeving’, bijvoorbeeld het forfaitair gedeelde van de buitenlandse belasting op interesten om dub-bele belastingen te vermijden; normaal zou de vermindering enkel mogen spelen als er werkelijk in het buitenland een belasting was betaald, hier kon het dus voorkomen dat men een forfaitaire vermindering kon bekomen, zelfs al is er geen belasting betaald;

– ongewone juridische constructies, omvat het gebruik van een ‘juridische vorm die eerder ongebruikelijk is bij de handelingen die men wil onder-nemen, maar die op zichzelf perfect legaal is en geen enkele wetsovertre-ding inhoudt’, bijvoorbeeld het onderbrengen van een eigen woning in een ‘patrimonium- of villavennootschap’ (Ibidem, p. 185).

De belastingontwijking houdt dus geen enkele overtreding in van de belastingwet en Vanistendael vraagt zich dan ook af hoe men dit moet vermijden. Als men voor bepaalde activiteiten een juridische constructie (‘werkelijkheid’) gebruikt is het de vraag of de belastingadministratie daar kan van afwijken op basis van de ‘econo-mische werkelijkheid’. De auteur verwijst naar het Magna Charta van 1215 in Engeland dat met het principe ‘No taxation without representation’ de belasting-betaler moest beschermen tegen ‘willekeur van de vorst’ en dus elke belasting steeds moest verantwoord worden door goedkeuring in een parlement. Zo kun-nen lacunes in de wet enkel door de wetgever worden gecorrigeerd ‘en niet door de rechter noch door de belastingadministratie’. In het Wetboek op de Inkomsten-belasting voorziet art. 344 wel dat de belastingadministratie een andere kwalifica-tie kan geven dan de belastingplichtige, als dat meer belastingen oplevert, ‘tenzij de belastingplichtige bewijst dat zijn kwalificatie beantwoordt aan rechtmatige financiële economische behoeften’ (Vanistendael, p. 188). Van fiscalisten in alle geval.

De omvang van deze fiscale ontwijking is, behoudens bepaalde vormen van fis-cale uitgaven, nergens berekend. De reden is dat de voordelen die men realiseert ten koste van de fiscus soms ook punt van discussie zijn. Eén ding is wel duidelijk: enkel de wetgever kan er paal en perk aan stellen.

Belastingen is een kwestie van belastbaar inkomen en aftrekbare posten. Welke aftrekken aanvaardbaar zijn is een punt van discussie waar wij hier niet verder op ingaan. Dat zij ‘exuberant’ kunnen zijn (maar over die term al gaat de discussie) bleek onlangs toen lidmaatschap voor de golfclub als fiscaal aftrekbare post op-dook (overigens niet alleen in België maar blijkbaar ook in Nederland) (Knack.be, Golfen is netwerken, dus fiscaal aftrekbaar, 16 augustus 2010). Voor de politiek die geconfronteerd wordt met de opdracht van budgettaire consolidatie, dienen zij dan ook opnieuw door de mangel te gaan.

Wat de morele geoorloofdheid van belastingontwijking betreft geeft Vanistendael mee dat het zoeken van de fiscaal voordeligste weg misschien neer-komt op ‘Geef aan de keizer wat de keizer toekomt’, niets minder, maar ook niets meer’. (Ibidem, p. 189). Dat in deze zoektocht vaak fiscale adviseurs worden inge-

104 Hoofdstuk 7

schakeld kan botsen op het gelijkheidsbeginsel omdat velen hiervan geen gebruik kunnen maken. Hij stelt dat ‘de maatschappij dergelijk ‘vrijbuitergedrag’ wellicht zonder al te veel hinder kan dragen, zolang het tot enkele gevallen beperkt blijft, maar dat diezelfde maatschappij het volste recht heeft om, wanneer de verstoring maatschappelijk ondraaglijk wordt, in te grijpen en paal en perk te stellen aan zulke toestanden’ (Vanistendael, 2006, p. 189). Het succes van dergelijke formules zou dus wel eens zijn ondergang kunnen betekenen. Wij tonen hier aan dat voor vele van de formules van niet-belasten het succes een climax heeft bereikt, en dat de precaire toestand van de publieke financiën ontegensprekelijk wijst op een ‘ondraaglijke maatschappelijke verstoring’.

3. Verzelfstandiging en vervennootschappelijking

Een voorbeeld van belastingontwijking is de vervennootschappelijking. Maar ook verzelfstandiging is een vorm van vermijding van sociale bijdragen, waar de werknemer kan voor kiezen of gedwongen worden om te kiezen in het geval van schijnzelfstandigheid. Volgende tabel vat een aantal tarieven bij wijze van voor-beeld samen die van toepassing zijn op de bedrijfsvoering en inkomensverwer-ving via de ene of de andere weg.

Fiscale en sociale ontwijking ... en ontduiking 105

Tabel 7.1 Voordelen van fiscale en parafiscale ontwijking van werknemer tot vennootschap

Vennootschap Zelfstandige Werknemer (bedienden)

Werkgeversbijdragen Socialezekerheidsbijdragen voor zelfstandigen die 19,65% bedragen

32,6 of 34,29 Werknemersbijdragen 13,07

Personenbelasting Van 25% voor inkomsten tot 5 705 euro tot 50% voor inkomsten boven de 24 800 euro. Bovendien wordt de personenbelasting ver-hoogd met gemeentelijke opcentiemen die gemiddeld 8% uitmaken

Vennootschapsbelas-ting

24,25% voor inkomens beneden de 25 000 tot maximum 33% voor inkomsten boven 322 500 euro

Dividendbelasting 25% wanneer dividen-den worden uitge-keerd maar dit tarief daalt tot 10% wanneer met de winstuitkering gewacht wordt tot de liquidatie van de ven-nootschap en valt hele-maal weg wanneer de aandelen van de ven-nootschap gewoon worden verkocht

Bron: Vanistendeal, 2006, p. 183 en bijdragepercentages Bedienden, CSB-UA

Men kan zijn activiteit uitvoeren onder de ondernemingsvorm van een vennoot-schap of als natuurlijke persoon. Onderstaande tabel geeft de verschillen in tarief, en de cumulatie van een aantal belastingen. Het kiezen voor de ene of de andere vorm is perfect legaal, en zelfs de formule van schijnzelfstandige waar werk-nemers toch in een regime kunnen gedwongen worden van zelfstandigen, is juri-disch moeilijk aanvechtbaar. De inspectiediensten van de RSZ en de RSVZ hebben het dan ook opgegeven om dit fenomeen, dat regelmatig voorkwam en een stan-daardvoorbeeld is van sociale fraude, te beteugelen. De overheid voerde zelfs een beleid om de drempel te verlagen voor het creëren van een vennootschap.

De verzelfstandiging is niet echt spectaculair. Uit onderstaande figuur 7.2 blijkt dat het aantal zelfstandigen niet echt is toegenomen in de jaren ‘90, maar dat het aantal wel sterker is gestegen in de jaren 2000. De toename is overigens voor een deel te verklaren door het sterk toegenomen aantal zelfstandigen in bijberoep. Maar in onderstaande grafiek willen wij vooral illustreren hoe dat het aantal per-sonen als bestuurder van een vennootschap wel sterk is toegenomen, om nu een 27% uit te maken van het totaal aantal zelfstandigen. Dit manifesteert zich ook

106 Hoofdstuk 7

door het sterk toegenomen aantal vennootschappen die aangegeven zijn bij de RSVZ (figuur 7.1). Het fenomeen doet zich vooral voor in de sector van de handel, en in mindere mate in de zelfstandige zaken actief in de industriesector (waar-onder de bouw). Veel minder is het fenomeen ingeburgerd bij de vrije beroepen, waar het pas in de tweede helft van de jaren 2000 opgang vond.

Bron: RSVZ, Interactieve databank (2010)

Figuur 7.1 Aantal vennootschappen die aangegeven zijn bij de RSVZ

0

50.000

100.000

150.000

200.000

250.000

300.000

350.000

400.000

450.000

Totaal Rijk

Totaal Rijk

Fiscale en sociale ontwijking ... en ontduiking 107

Bron: RSVZ, Interactieve databank (2010)

Figuur 7.2 Aantal bestuurders vennootschappen en totaal aantal overige zelfstandigen

4. Fiscale ontduiking

Van een geheel andere aard is de belastingontduiking.

‘Het vaststellen van het misdrijf van belastingontduiking vereist twee elementen: – een materieel element bestaande uit een overtreding van een fiscale bepaling

… (bijvoorbeeld) onvolledige aangifte van belastbare inkomsten, vermogens of omzetten;

– een moreel element dat in de wet omschreven wordt als bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden’ (Vanistendael, 2006, p. 191).

‘Naast en boven de administratieve boeten bestaat er bij alle belastingen nog een afzonderlijke bestraffing voor belastingontduiking. Aldus worden alle overtredin-gen van het Wetboek van Inkomstenbelasting bestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 2 jaar en met een geldboete van 250 (x40) tot 12 500 (x40) euro. Deze strafrechtelijke sancties komen boven op de administratieve geldboeten en uiteraard de betaling van de belasting zelf, vermeerderd met de verschuldigde nalatigheidinteresten. Men kan dus gerust stellen dat in de wetgeving alle midde-len bestaan om belastingontduiking financieel zwaar te sanctioneren’ (Vanistendael, 2006, p. 190). En toch tiert de fiscale fraude welig. Het aantonen van de overtreding van een fiscale bepaling en het bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden is hier belangrijk. Het zoeken naar de weg van de minste belasting door een andere belastingconstructie ‘kan inderdaad beschouwd worden als een aanduiding dat men de belastingwet wenste te eerbiedigen’ (Ibidem, p. 191).

0

100.000

200.000

300.000

400.000

500.000

600.000

700.000

800.000

900.000

1.000.000

1994

1995

1996

1997

1998

1999

2000

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009Overige zelfstandigen Totaal bestuurders in vennootschappen

108 Hoofdstuk 7

Het wordt een juridische kwestie om het onderscheid soms te maken tussen belastingontwijking en belastingontduiking. En het is in alle geval het werk van de wetgever om desgevallend de mogelijkheid van belastingontwijking in te perken.

Om de omvang van fiscale fraude te kennen, worden wij opnieuw geconfron-teerd met tot nog toe onoverkoombare problemen. Het is immers ‘zichtbaar maken dat wat per definitie onzichtbaar wenst te blijven’. Voor een uitgebreide discussie: zie onze rapporten over fiscale en sociale fraude. Wij vatten het hierna kort samen in één schema en één tabel.

5. Een exhaustieve zoektocht naar fiscale en parafiscale ontduiking en ontwijking

Onderstaande schema bouwde verder op een eerste schema dat wij in midden jaren ‘90 hanteerden om sociale fraude te definiëren. Sociale fraude dient gesi-tueerd te worden naast fiscale fraude en uitkeringsfraude, en daarnaast zijn er ook tal van vormen van ontwijking die pogen de belastingdruk te verminderen of in de tijd te spreiden. Daarnaast, en daar sloten wij aan bij de traditie van Max Frank, zijn er tal van vormen van fiscale en sociale uitgaven waarbij de fiscus zelf niet wil of toegeeft niet te kunnen bepaalde vormen van inkomen te belasten, en dan maar de optie neemt om zij vrij te stellen van enige vorm van belasting. Opnieuw zijn de voorbeelden legio, gaande van de vrijstelling in sociale bijdragen en fiscaliteit van dienstboden tot bevrijdende roerende voorheffing en alle vormen van fiscale uitgaven tot zelfs fiscale amnestie. Doorheen diverse onderzoeken hebben wij geprobeerd één en ander verder te definiëren, en de stake-holders en statistische bronnen te identificeren en het geheel te kwantificeren.

Fiscale en sociale ontwijking ... en ontduiking 109

Bron: Pacolet & De Wispelaere (2009a), gebaseerd op Pacolet, Geeroms (1995)

Figuur 7.3 Noodzaak van een ruime definitie van fiscale en sociale ontduiking en ontwijking, niet belasten en onderschatten

6. Niet-exhaustieve raming van de omvang

Onderstaande tabel vat een aantal studies samen over de omvang van fiscale of sociale fraude of beide, van zowel in het verleden als de meest recente. De omvang van de fraude wordt geraamd tussen 4 (cijfers NBB, INR) en 18%, met daar tussen in allerlei andere ramingen, soms ook afhankelijk van de ‘perimeter’ van de raming. Mutadis mutandis kan men stellen dat in verhouding tot de berekende fraudepercentages ook de fiscale en parafiscale ontvangsten lager zullen uitgeval-len zijn: 4%, 12%, 18%? Zowel Europees, als voor België zijn er met dergelijke uit-eenlopende ramingen duidelijk bijkomende inspanningen nodig om tot een betere inschatting te komen. De lage raming van 4% bijvoorbeeld in de nationale reke-ningen staat voor een percentage zwartwerk in de lonen van 0,7%. Een eigen raming op basis van de RSZ (Pacolet & Marchal, 2001) komt alleen al voor deze component van ons inkomen op 6%, en wij noemden dat een voorzichtige raming. Maar zo leren wij uit dezelfde raming van de nationale rekenaars (voor meer commentaar zie ook Pacolet, Perelman, Pestieau, Baeyens & De Wispelaere, 2009, p. 111) dat het fraudepercentage bij de overige inkomens (van zelfstandige arbeid, bruto exploitatieoverschot) op 9,1% wordt geschat. Dat leert ons dat bij die inko-mens waar wij boven al aangetoond hebben dat werkelijke fiscale uitgaven, of overige vormen van niet-belasten, of fiscale ontwijking, aanzienlijk kan zijn, ook nog eens een verhoogd risico bestaat van regelrechte fraude. Een bijkomende

P.m. fiscale onderschatting

Forfaits van bepaalde beroepen

Forfaits van bepaalde beroepen

Ontwijking

Inkomen niet aangegeven

Zwartwerk

Uitkeringsfraude en misbruik

Criminele en illegale activiteiten

Soc

iale

uitk

erin

gen

Soc

iale

bijd

ragen

Fis

cale

bijd

ragen

Ontduiking

• Naar vorm

• Verplaatsen bel. basis

• In de tijd spreiden

• Naar vorm

• Verplaatsen bel. basis

• In de tijd spreiden

Het wettelijk niet of minder belasten omdat

Grijze zone

Grijze zone

Roerend vermogen

KI eigen woning

Spaarboek

Vrijstelling en subsidie

Huiselijke hulp PWA, diensten-cheques

Huiselijke hulp PWA, amnestie

niet volledig kan belasten

niet volledig wil belasten

110 Hoofdstuk 7

reden voor de overheid om zijn zicht op deze vormen van niet-belasten klaarder te maken. Andere ramingen, soms van macro-economische aard, zijn veel hoger, en hebben het nadeel dat zij een soort van ‘black box’ (van de zwarte economie?) vormen waarbij het onduidelijk is waar deze activiteiten juist zitten, en waarom zij zo weinig gedetecteerd worden door de controleurs. De recente reactie van de NBB en Staatssecretaris Carl Devlies op hoge ramingen van een buitenlandse expert (Prof. F. Schneider) bevestigen de vele vragen die men kan hebben bij deze ‘black box’ methode.

Wij nemen beide cijfers op als een soort maximale en minimale raming van de fraudefenomenen op en vermoedelijk zal de realiteit zich ergens tussen in situe-ren. De conclusie van Staatssecretaris Devlies is dat men voor de budgettaire con-solidatie zich geen illusies mag maken over de bijdrage die de strijd tegen de fraude kan opleveren36 In het slothoofdstuk wordt effectief duidelijk hoe beperkt een fraudepercentage van 4% maar is als mogelijke niet-ontvangst die men kan proberen terug te schroeven. In volgende tabel 7.2, en dat wordt opnieuw des te duidelijker in te synthesetabel in het slothoofdstuk en de bijhorende grafiek, wor-den dan de cijfers gegeven over de fraude of ontduiking die men immers tot nu toe werkelijk betrapt bij de controles en inspecties, zowel bij de fiscus als bij de sociale zekerheid (bijdragen en uitkeringszijde). De bedragen variëren van 0,22% over 0,28% tot 2,4 en 3,7% van respectievelijk uitkeringen, bijdragen en belastin-gen. Wanneer de verhoopte opbrengst van de strijd tegen de fraude lager zou kunnen uitvallen dan sommigen dachten, valt ook de werkelijke opbrengst tot nu toe tegen.

36 Van Daele I., Zwartwerk is veel minder verspreid dan men denkt, Knack, 15 september 2010,

p. 46-50.

Fiscale en sociale ontwijking ... en ontduiking 111

Tabel 7.2 Synthese van enkele bestaande ramingen van de omvang van fraude in België

Bron en object van raming Raming Toegepast *

TSW, sociale fraude, 1995 Tussen 6-15% van de sociale-zekerheidsbijdragen

Tussen 1,76 en 4,4 miljard euro

Administratie Tewerkstelling en Arbeid, sociale fraude, 1995

1 à 1,24 miljard euro

ORSEU, Ondergrondse eco-nomie, 1992

12,9% van de socialezeker-heidsbijdragen

3,5 miljard euro

Pacolet J. & Geeroms H.,

ondergrondse economie, 1995

Tussen 12-20% BBP Tussen 24,12 en 40,2 miljard euro

Frank M., fiscale fraude, 1998 Tussen 17,9 en 20,2% van het totaal fiscaal inkomen

Tussen 13,19 en 16,09 miljard euro

Pacolet J. & Marchal A., 2001 6,8% van de loonmassa waarvan 0,8 geregulariseerd of dus 6% niet gerecupereerd

1,644 miljard euro niet gerecu-pereerde sociale bijdragen voor gesalarieerden

Instituut voor de Nationale Rekeningen en NBB, 1997, 2003 en 2010

±4% van het nationaal inko-men

Schneider F., diverse inter-nationale studies

Rond de 18% van het BBP

Dulbea (2010) Rond 14% van het BBP

* De socialezekerheidsbijdragen van werknemers en werkgevers bedroegen 27,14 miljard euro in 1992, 28,28 miljard euro in 1993, 28,68 miljard euro in 1994, 29,3 miljard euro in 1995, 29,65 miljard euro in 1996 en 30,7 miljard euro in 1997 (Nationale Rekeningen, 1997). Het BBP bedroeg in 1994 193,82 miljard euro, in 1995 201,1 miljard euro, in 1996 206,67 miljard euro en in 1997 216,3 miljard euro (Nationale Rekeningen, 1997).

Bron: Pacolet, Perelman, Pestieau, Baeyens & De Wispelaere (2009), tabel 3.13, p. 101

Informatie over de ontdekte fraude (en voor de nationale rekenaars is dat dan geen ondergrondse economie geweest, een geregulariseerd inkomen is een offi-cieel inkomen) is te vinden in onderstaande tabel 7.3. Het is een voorbeeld van informatie die wij al jaren trachten te plukken uit administratieve bronnen. Wij bepleiten op diverse plaatsen dat de overheid deze informatie nog meer zou moeten vrijgeven, verbeteren, globaliseren, en gebruiken in een verhoogde strijd tegen de fraude.37 Samen met de informatie over de controle-inspanningen, kan deze informatie over het resultaat van de inspanningen het bewustzijn doen toe-nemen dat wij hier met een groot maatschappelijk probleem zitten, waartegen ook iets gedaan wordt. ‘The more people know about fraud, the more they discuss it, and the better society can fight it’.38 Wij verheugden ons dan ook in de recente

37  Zie  ondermeer  ook de  publicatie  over de  noodzaak  om  een  ‘observatorium  over de  onder‐

grondse economie’, waar wij  trouwens ook pleiten voor een  ruime  inventaris van  sociale en fiscale fraude en ontwijking en niet belasten. Zie Pacolet & De Wispelaere, 2009.  

38  OLAF, Deterring fraud by Informing the Public, 2005, 2006. 

112 Hoofdstuk 7

publicatie (en wij hebben de cijfers opgenomen in de tabel) door de Staatsecretaris Carl Devlies en Staatssecretaris Bernard Clerfayt van hun cijfers over de controle-inspanningen en het controleresultaat van hun strijd tegen de fraude, zelfs al ver-schilden zij blijkbaar van mening over de interpretatie van die cijfers. Het cijfer over de fiscale controle is niet alleen een indicator van de strijd tegen de fraude, maar vermoedelijk zijn tal van correcties bij de aangiften die resulteren uit de cou-rante controles, ook een indicator van de strijd tegen fiscale vermijding. Vraag is natuurlijk welk volume nog meer zou kunnen gerecupereerd worden. De gerecu-pereerde inkomsten in de sociale fraude zijn veel beperkter, en ook dit vraagt veel nuances (bijvoorbeeld sociale fraude is ook meer dan wat in extra bijdragen kan gevat worden) maar ook verder onderzoek. In de tabel hebben wij ook een eerste raming gegeven van de zogenaamde uitkeringsfraude die geïdentificeerd is. Ook dit kan maar een topje van de ijsberg zijn, en zou ook dienen uitgebreid te worden tot het begrip ‘sociale vermijding’ of oneigenlijk gebruik van allerlei sociale stel-sels.

Tabel 7.3 Relatief belang van de opbrengst van controle-inspanningen in de strijd tegen sociale en fiscale fraude t.o.v. het totale volume aan overheidsontvangsten en –uitgaven (in miljoen euro)

Sociale bijdragen totaal (RSZ) (2008) 49 062

Gemiddeld gerecupereerde sociale bijdragen bij werknemers tussen 1998 en 2003

140

Als (theoretisch) % van het totale volume tussen 1998 en 2003 gemiddeld gerecupereerd bij werknemers

0,28%

Fiscale ontvangsten totaal (2008) 101 704 Geïdentificeerde extra belastingen via controles (2006) 2 462 tot 3 785 Als (theoretisch) % van het totale volume (2006) 2,4% tot 3,7% Geïdentificeerde extra belastingen via controles (2009) (cijfer Staatsse-

cretaris Clerfayt) 4 230

Sociale uitkeringen totaal vervangingsinkomens (2008) 44 698 Geïdentificeerde uitkeringsfraude (2008) 102 Als (theoretisch) % van het totale volume (2008) 0,22% Totaal sociale bijdrage- en uitkeringsfraude (2008) (cijfer Staatssecretaris

Devlies) 387

Bron: NBB, Jaarverslag 2009, p. 235; Pacolet, Perelman, Pestieau, Baeyens & De Wispelaere (2009); Pacolet & De Wispelaere, 2010; Persmededeling Bernard Clerfayt (Laatste Nieuws, 14 juli 2010), Persmededeling Carl Devlies, Belga, 23 juli 2010

113

HOOFDSTUK 8 IMPACT VAN DE FISCALE EN PARAFISCALE UITGAVEN OP DE INKOMENSVERDELING

1. Hoe progressief is het Belgische belastingstelsel op het eerste zicht

In een veranderend fiscaal en parafiscaal landschap waar sociale bijdragen, uitke-ringen, personenbelasting en vennootschapsbelasting, belasting op arbeid of op kapitaal en meerwaarden, vlottende begrippen worden, lijkt een debat over ver-delingsaspecten van de fiscaliteit erg moeilijk te worden. De oplossing is dan zich beperken tot bepaalde aspecten, met het risico dat men hiermee ook een vertekend beeld geeft. Zo kunnen wij ons beperken tot de personenbelasting en de statistie-ken die daaromtrent worden geleverd door ADSEI.

Zij leveren onderstaande interessante tabellen op (tabel 8.1 en 8.2). Wij vinden 149,5 miljard belastbaar inkomen in de personenbelasting, waarvan ongeveer 60% lonen en wedden zijn, 10% inkomen van zelfstandigen en 27% inkomens van trek-kers van een vervangingsinkomen (pensioenen, werkloosheidsuitkering, ziekte en invaliditeit). Het gaat hier om 6 miljoen aangiften.

Met deze interessante statistiek gaf Geert Noels een antwoord op wat hij noemt de ‘algehele collectivisering van Vlaanderen’ van Luc Cortebeeck die in een interview in de Standaard van 22 augustus 2009 pleit voor het herstel van de progressiviteit in de belastingen.39

Wat leert de tabel. Effectief zien wij hier de gemiddelde belastingvoeten systema-tisch stijgen, om bij de hoogste decielen en percentielen tussen 24 en 37% te eindi-gen. ‘De 10% meest verdienende mensen in België; zij zorgen voor 45,8% van de fiscale inkomsten. Of, 10% van de bevolking betaalt op dit moment 45,8% van de Belgische belastingen’. ‘De top 30% betaalt bijna 79% van de Belgische belastingen’ valt te lezen op de blog van G. Noels. Dat is volledig correct. Maar in onder-staande tabel staat even zeer te lezen dat het hoogste deciel 32% van de aange-geven inkomens vertegenwoordigt en dat de hoogste drie decielen goed zijn voor 60% van de inkomens. Het mag ons dan ook niet verwonderen, dat met de over

39  Http://www.econoshock.be/2009/acv‐algehele‐collectivisering‐van‐vlaanderen/. 

114 Hoofdstuk 8

het algemeen aanvaardde belastingtarieven, die overigens reeds zeer vroeg een redelijke belasting heffen, er 79% van de belastingen zich in deze drie decielen bevinden. Maar deze tabel vertelt ook wat zij niet kan tonen. Het vermogens-inkomen dat opduikt in deze aangiften is 0,02% voor inkomsten uit kapitalen en roerende inkomsten en 2,46% voor de onroerende inkomsten. Het BBP is in 2007 330 miljard. Het onroerend vermogen heeft een waarde van ongeveer 2,5 keer het BBP; het roerend vermogen is ongeveer even groot (zie grafiek boven). In de hier aangegeven vermogensinkomens is er, en dat hoeft ook niet want er zijn bevrij-dende voorheffingen en allerlei vrijstellingen, bijna niets terug te vinden van dat soort inkomen. Maar men moet dan wel goed beseffen dat ofwel deze vermo-gensinkomens elders belast (voorheffing) worden, of amper of niet. Deze ADSEI statistieken gaan over 35 miljard belastingen. Onze eerste tabel toonde aan dat er wel wat andere belastinginkomsten op deze vermogens zijn, goed voor 12 miljard. En voor de rest moet de staat zich financieren met 8 miljard op vennootschaps-winsten, 36,5 miljard belastingen op goederen en diensten, en 49,4 miljard via socialezekerheidsbijdragen. De belastingen die hier getoond worden zijn overi-gens beïnvloed door tal van belastingaftrekken, enerzijds voor vervangingsinko-mens die in de laagste decielen meer voorkomen, maar anderzijds ook door tal van aftrekken die in de hoogste decielen meer voorkomen. De tabel reveleert maar een deel van de totale belastingdruk, en dus ook maar een deel van de graad van progressiviteit en het mogelijke herverdelende karakter. Het schrikbeeld van de ‘algehele collectivisering’ wordt veel genuanceerder.

Opnieuw kunnen wij dit beeld niet in detail verder zelf gaan analyseren. Maar er bestaan overigens tal van lezenswaardige studies hierover, die wij hierna samenvatten.

Tab

el 8

.1

Com

pone

nten

van

het

gez

amen

lijk

bela

stba

ar in

kom

en, n

aar

dec

iel e

n ho

ogst

e pe

rcen

tiel

en, a

ansl

agja

ar 2

007,

Bel

gië,

tota

al e

n in

% v

an to

taal

Dec

iele

n P

erce

ntie

len

Glo

baal

be

last

baar

in

kom

en, i

n m

iljar

d e

uro

Ber

oeps

inko

mst

en

Inko

mst

en

uit

kap

ita-

len

en

roer

end

e go

eder

en

Inko

mst

en

uit

on

roer

end

e go

eder

en

Div

erse

in

kom

sten

Z

elfs

tan-

dig

en

Lon

en e

n w

edd

en

Pen

sioe

nen

Wer

kloo

s-he

ids-

uit

keri

ng

Zie

kte-

en

inva

lidit

eits

-u

itke

ring

Tot

aal

14

7,1

9,6

59,8

21

,4

3,9

2,6

0,02

2,

5 0,

1

1

0,9

4,4

59,6

10

,7

14,2

1,

3 0,

35

3,4

6,1

2

4,8

6,6

22,4

37

,1

22,9

7,

8 0,

16

2,0

1,1

3

6,7

4,0

14,5

44

,0

26,5

8,

9 0,

06

1,7

0,3

4

8,3

4,9

25,0

52

,4

9,3

5,9

0,04

2,

2 0,

3 5

10

,3

5,2

40,4

44

,3

3,8

4,0

0,03

2,

2 0,

1 6

12

,5

5,4

56,1

30

,3

2,7

3,4

0,01

2,

1 0,

1 7

15

,0

6,2

60,8

25

,8

2,3

2,6

0,01

2,

3 0,

1 8

18

,8

8,1

65,2

19

,8

2,0

2,2

0,01

2,

6 0,

0 9

25

,3

8,9

72,2

13

,2

1,2

1,7

0,00

2,

7 0,

0

91

3,1

9,7

74,7

11

,0

0,8

1,3

0,00

2,

6 0,

0

92

3,2

9,7

75,5

10

,5

0,6

1,1

0,00

2,

6 0,

0

93

3,4

10,0

75

,6

10,3

0,

6 1,

0 0,

00

2,5

0,0

94

3,

6 9,

9 76

,1

10,1

0,

5 1,

0 0,

00

2,5

0,0

95

3,

8 10

,2

77,1

8,

9 0,

4 0,

9 0,

00

2,5

0,0

96

4,

0 10

,8

78,0

7,

5 0,

3 0,

7 0,

00

2,6

0,0

97

4,

4 11

,9

78,7

6,

0 0,

3 0,

6 0,

00

2,5

0,0

98

4,

8 13

,3

78,4

5,

0 0,

2 0,

6 0,

00

2,6

0,0

99

5,

6 17

,0

75,7

4,

0 0,

2 0,

4 0,

00

2,7

0,0

10

0 8,

6 34

,7

58,2

3,

5 0,

2 0,

3 0,

00

3,1

0,0

10

44

,4

16,3

73

,2

6,8

0,4

0,7

0,00

2,

7 0,

0

Tot

aal i

n m

iljar

d eu

ro

147,

1 14

,2

88,0

31

,5

5,7

3,8

0,03

3,

6 0,

2

Bro

n:

AD

SEI,

Stat

isti

ek L

even

ssta

ndaa

rd, F

isca

le s

tati

stie

ken

van

de

inko

men

s D

eel B

, Aan

slag

jaar

200

7 - I

nkom

ens

van

2006

Impact van de fiscale en parafiscale uitgaven op de inkomensverdeling 115

Tab

el 8

.2

Dec

iele

nver

del

ing

en h

oogs

te p

erce

ntie

len

van

het t

otaa

l bel

astb

aar

nett

o in

kom

en, d

e to

tale

bel

asti

ng e

n d

e ge

mid

del

de

aans

lagv

oet

Dec

iele

n P

erce

ntie

len

Tot

aal b

elas

tbaa

r ne

tto

inko

men

T

otal

e be

last

ing

Gem

idd

eld

e aa

nsla

gvoe

t (i

n %

) B

oven

gren

s

(in

euro

) T

otaa

l bed

rag

(i

n m

iljar

d e

uro)

In

% v

an

het t

otaa

l T

otaa

l bed

rag

(i

n m

iljar

d e

uro)

In

% v

an

het t

otaa

l

Tot

aal

149,

5 10

0,00

34

,7

100,

0 23

,0

1

4 57

9 0,

9 0,

66

0,0

0,0

0,0

2

9 98

1 4,

8 3,

23

0,1

0,2

1,4

3

12 4

17

6,7

4,54

0,

1 0,

4 2,

1 4

15

407

8,

3 5,

59

0,6

1,8

7,5

5

18 8

33

10,2

6,

90

1,3

3,7

12,5

6

22

558

12

,4

8,32

2,

2 6,

4 18

,0

7

27 4

05

14,9

9,

99

3,1

9,0

21,0

8

35

495

18

,6

12,5

0 4,

5 12

,9

24,0

9

50

046

25

,1

16,8

6 6,

8 19

,7

27,2

91

52 2

82

3,1

2,00

0,

9 2,

6 29

,4

92

54

794

3,

2 2,

10

1,0

2,8

30,0

93

57 6

50

3,4

2,30

1,

0 3,

0 30

,6

94

60

909

3,

5 2,

40

1,1

3,2

31,4

95

64 8

64

3,8

2,50

1,

2 3,

5 32

,2

96

69

929

4,

0 2,

70

1,3

3,8

33,0

97

76 7

92

4,4

2,90

1,

5 4,

3 34

,1

98

87

499

4,

9 3,

30

1,7

5,0

35,3

99

110

971

5,8

3,90

2,

1 6,

2 36

,9

10

0

11,5

7,

70

4,1

11,7

35

,4

10

47,6

31

,85

16,0

46

,0

33,6

Bro

n:

AD

SEI,

Stat

isti

ek L

even

ssta

ndaa

rd, F

isca

le s

tati

stie

ken

van

de

inko

men

s D

eel B

, Aan

slag

jaar

200

7 - I

nkom

ens

van

2006

116 Hoofdstuk 8

Impact van de fiscale en parafiscale uitgaven op de inkomensverdeling 117

2. Studie van de Hoge Raad van Financiën over verdelingsaspecten en fiscale aftrekken (2002)

Wij hernemen de resultaten van de evaluatie van de verdelingsaspecten van een aantal aftrekken in de personenbelasting in november 2002 verricht door de Hoge Raad van Financiën. Voorafgaand weze gewaarschuwd dat fiscale uitgaven die buiten deze perimeter vallen, ondermeer in de vennootschapsbelasting, in de roe-rende voorheffing, hier niet bekeken zijn terwijl dit de fiscale uitgaven zijn die het sterkst gestegen zijn, en waarvan ook geweten is dat zij toekomen aan een beperkter groep van personen.

De studie beperkt zich bijgevolg tot een aantal meer ‘democratische’ aftrekpos-ten. De democratisering situeert zich in het feit dat zij reeds door een ruimere groep wordt gebruikt, terwijl er soms ook beperkingen zijn in het maximaal gebruik (maximum bedragen) en ook in de gehanteerde aanslagvoet (soms de begrensde aanslagvoet binnen een minimum en een maximumgrens).

Toch zijn er nog negatieve verdelingsaspecten: zowel het gebruik (vooral het gebruik, de ‘uptake’), soms ook de omvang van het gebruik (voor welk bedrag) als de fiscale voordelen toegekend aan het gebruikte bedrag (de aftrek), maken dat de verdeling finaal ongelijker is dan de oorspronkelijke inkomensverdeling. De hoge inkomens maken relatief meer gebruik van de voordelen.

3. Het herverdelende karakter van de belastingen en de sociale bijdragen

Van bovenstaande overzicht van de personenbelasting per inkomensdeciel ver-trekt ook een recente studie van de NBB over het herverdelende karakter van de belastingen en de sociale bijdragen en uitkeringen (Van Cauter & Van Meensel, 2006).40

Op basis van bovenstaande cijfers concluderen zij dat de personenbelasting in België zeer progressief is, m.n. door de marginale tarieven zelf, die variëren van 25% tot 50%, door de belastingvrije sommen wat neerkomt op een nultarief op het eerste deel van het inkomen en door de belastingverminderingen voor vervan-gingsinkomsten.

Op een totaal aan uitgekeerde vervangingsinkomens van 48 miljard kan onge-veer nog een fiscale uitgave genoteerd worden van 2,5 miljard, terwijl uiteraard ook de belastingvrije sommen (die geen echte fiscale uitgaven zijn) deze inkomens ondersteunen zodat een netto uitkering gunstiger uitvalt dan bruto verhoudingen laten verwachten.

40 In feite zouden ook de sociale uitkeringen ‘in kind’, ‘in natura’, het gebruik van diverse voor-

zieningen, moeten in beeld gebracht worden. Pionier hiervan was Prof. H. Deleeck. Het leidde tot de vaststelling van tal van ‘Matheus-effecten’.

118 Hoofdstuk 8

Deze auteurs gaan ook verder in op de belastingaftrekken die zich voornamelijk situeren bij het verwerven van een woning, levensverzekeringen, pensioensparen, PWA (en nu dienstencheque), eigen bijdrage in de groepsverzekering. Het gros van deze aftrekken heeft betrekking op het verwerven van de eigen woning (ongeveer 3,2% van de personenbelasting en een totaal van aftrekposten van 6%) (Ibidem, p. 77). Ondanks de regressiviteit van deze aftrekken, die finaal maar op 6% betrekking hadden (Ibidem, p. 77, inkomsten 2002 en aanslagjaar 2003) is de impact op de progressiviteit beperkt. Overigens zijn een aantal van deze aftrek-posten wel ruim verspreid.

4. Het herverdelend karakter van de directe en indirecte belastingen

In diverse studies nam André Decoster het herverdelend karakter van de directe en indirecte belastingen onder de loep. Herhaaldelijk ging hij ook in op de discus-sie over de vlaktaks die er volgens hem ten onrechte van uit gaat dat onze belas-tingen toch niet progressief zijn.

In een recente studie (Decoster, 2009) gebaseerd op zowel enquêtegegevens als fiscale aangiften toetst hij deze stellingen opnieuw. De conclusies zijn dat ons stel-sel van de personenbelasting, dat gekenmerkt wordt door stijgende gemiddelde belastingen als % van het inkomen, sterk progressief is, één van de sterkst pro-gressiefste -zoniet de sterkste van Europa, en het ook blijft na de diverse belasting-aftrekken. Het effect daarvan tempert inderdaad de progressiviteit enigzins, maar globaal genomen blijft dat behouden.41 Verder gaat ook hij na hoe de socialezeker-heidsbijdragen (enkel deze van de werknemers, niet de werkgeversbijdragen) en de indirecte belastingen de progressiviteit verder beïnvloeden. Ook de sociale uit-keringen, een negatieve ‘sociale bijdrage’, wordt mee in rekening genomen. Dan blijkt dat de progressiviteit van de fiscaliteit en parafiscaliteit, en ook het herver-delende karakter, verder wordt versterkt door de sociale uitkeringen terwijl de sociale bijdragen, die een vlak percentage zijn, de progressiviteit ietwat tempert. Ook de indirecte belastingen, die overigens zwaar wegen voor het laagste deciel, worden in beeld gebracht. Zijn conclusie is: ‘De sociale bijdragen veranderen de verdeling nauwelijks. De sociale uitkeringen daarentegen brengen de ongelijkheid spectaculair terug. Ook de personenbelasting is een sterk herverdelend systeem, terwijl de indirecte belastingen regressief zijn. Het herverdelend effect van wat we de nettobelasting zouden kunnen noemen is ontegensprekelijk herverdelend. De ongelijkheid wordt ongeveer gehalveerd’. Wij verwijzen ook naar deze auteur 41 Wij verwijzen naar een recente studie hierover  in het  Jaarboek Armoede 2009. Wij verwijzen 

hier  ook  naar  voor  diverse methodologische  nuances  bij  de  statistieken  die wij  gebruiken, ondermeer het gebruik van equivalent  inkomen, en diverse maatstaven van ongelijkheid. De studie laat ook toe de impact na te gaan van de belastingtarieven enerzijds en de diverse aftrek‐posten. Onze gehanteerde tabellen 8.1 en 8.2 van ADSEI geven de situatie weer na de  impact van deze aftrekposten.

Impact van de fiscale en parafiscale uitgaven op de inkomensverdeling 119

voor diverse, ondermeer ook de hier besproken bijdrage, kritische bijdragen over diverse voorstellen van een vlaktaks, voorstellen waarvan hij een stille dood voor-spelt omdat zij helemaal geen functionaliteit hebben in onze economie en onrecht-vaardig en budgettair onverantwoord duur zullen uitvallen (Ibidem, p. 17).

Het aanzienlijke hervelend karakter van onze belastingen en uitkeringen is in vergelijking met andere landen volgens deze studie mede het gevolg van het gemiddeld hoge niveau van belastingen en het volume van de uitkeringen, en de gunstige behandeling van de sociale uitkeringen in zowel de fiscaliteit maar ook in de parafiscaliteit.

5. Conclusies

Wij hebben in dit hoofdstuk de impact van onze belastingstelsel op de progressi-viteit en het herverdelend karakter nagegaan op basis van een aantal recente stu-dies. Zij tonen alle aan dat de progressiviteit aanzienlijk is, zeker in internationaal perspectief, en bijgevolg een herverdelende functie naar behoren kan vervullen. Deze herverdeling wordt verder of zelfs par excellence verstevigd door de ver-vangingsinkomens zelf, en verder versterkt door de goedgunstige fiscale en para-fiscale behandeling van deze vervangingsinkomens. De vervangingsinkomens en de preferentiële behandeling daarvan situeren zich bij de laagste decielen of zullen ooit wel eens (wat betreft de pensioenen) de totale bevolking bereiken. De diverse andere aftrekken bereiken een grote groep van de bevolking of worden meer op-genomen door de hoogste decielen, maar reduceren maar in beperkte mate de progressiviteit.

Maar niet alle inkomens, belastingen en fiscale uitgaven zijn daarmee in beeld gebracht. Ook in deze interessante studies is men niet tot op het bot kunnen gaan van mogelijke verdelingseffecten. Zo sluit om onverklaarbare redenen de studie van de NBB de impact uit van de op zich regressieve sociale zekerheidstarieven van de zelfstandigen. En de analyse van André Decoster et al. gaat ook niet in op de mogelijke impact van het verschuiven van inkomen naar vennootschappen en kapitaalinkomen. De mate dat wij werkelijk belasten naar draagkracht is verre van definitief beslecht.

Deze studies zouden nog verder verfijnd dienen te worden door ook de werk-geversbijdragen in rekening te nemen (nu zijn enkel de werknemersbijdragen in rekening genomen) en door andere inkomsten in het beeld te betrekken (vermo-gensinkomen, de vennootschapsbelastingen). Ons rapport kan enkel het relatief belang daarvan aangeven. In ons slothoofdstuk zullen wij de diverse percelen in beeld brengen, zodat wij misschien klaar zullen zien waar de overheid de beno-digde 25 miljard zal moeten zoeken van de aangekondigde budgettaire consolida-tie.

120 Hoofdstuk 8

Een algemene conclusie blijft dat aan de ene kant de fiscale uitgaven en vermin-deringen aanzienlijk zijn, maar dat daartegenover de totale fiscale druk op alle inkomens en ook de progressiviteit daarvan voor belangrijke componenten aan-zienlijk blijft. Het illustreert de smalle marges waarin de budgettaire consolidatie zal moeten plaats grijpen. Het slothoofdstuk zal aantonen dat wanneer dit gesi-tueerd wordt in een ‘triptiek’ van fiscale en parafiscale ontvangsten, uitgaven en niet-ontvangsten (of fiscale en para-fiscale uitgaven), de inspanningen draaglijker worden.

121

SAMENVATTING EN BESLUIT

Begrotingen zijn één van de belangrijkste beleidsdocumenten van een overheid. Dit rapport toont de belangrijke beleidsinformatie aan die kan gehaald worden uit de bijlagen bij de jaarlijkse begroting: de ‘inventaris van de fiscale uitgaven’. De invoering in 1985 van deze inventaris was een belangrijke stap vooruit naar meer transparante begrotingen. De interesse voor dit beleidsdocument en het gebruik van deze informatie kan dan ook nooit genoeg zijn. Het is te betreuren dat de jongste jaren de bijlage slechts met vertraging beschikbaar kwam. Maar dat is bij-zaak. Belangrijker is het conclusies te trekken uit de informatie die wel beschik-baar is, en deze in perspectief te zetten van andere elementen.

De bedoeling van dit rapport is de meeste vormen van fiscale en parafiscale uit-gaven en ontwijking in beeld te brengen door zij enerzijds af te bakenen en te definiëren en anderzijds ook door zij te kwantificeren. Dit laatste moet steeds op basis van gepubliceerde gegevens gebeuren, waarbij wij ook zullen moeten vast-stellen dat vele zaken moeilijk te meten zijn, of niet gemeten worden. Toch probe-ren wij hier een gekwantificeerd referentiekader te bieden dat ons moet toelaten te zien hoeveel de overheid belast, maar ook niet belast. Deze kwantificering laat toe tal van fenomenen in perspectief te zetten wat betreft hun relatief belang. Ook zullen wij voor een aantal van deze fenomenen internationale studies gebruiken, die soms wel, soms niet, België in internationaal perspectief zetten, en soms boei-ende informatie oplevert over de situatie in eigen land. Wij hopen de lezer van dit rapport vooral ook de weg te wijzen naar de gegevens die wel al in België door de administraties worden opgesteld, en die al te vaak verscholen zitten op websites en in bijlagen. En wat wij niet kunnen invullen brengt hopelijk sommigen op de idee, die statistieken in de toekomst wel op te stellen. Want veel van deze statis-tiekverzameling is nog maar in volle opbouw (cf. de recente statistiek van Eurostat over de bruto en netto sociale uitgaven, de moeilijkheid om fiscale fraude in beeld te brengen, de quasi afwezigheid van statistieken over fiscale ontduiking).

In het verleden en ook in dit rapport zijn wij een geïnteresseerde en dankbare gebruiker geweest van de informatie vervat in de bijlagen van de begroting. Het is enkel door het gebruik dat men de laattijdige beschikbaarheid, of de moeilijk-heidsgraad van de interpretatie, ondervindt. En ook de wenselijkheid van een nog meer exhaustieve benadering. In een begroting van ontvangsten en uitgaven van

122 Samenvatting en besluit

alle overheden (de macro-economische statistieken daarover zijn voorbeeldig) moeten alle fiscale en parafiscale uitgaven verder in beeld worden gebracht. In dit rapport doen wij een eerste poging om bepaalde parafiscale uitgaven in beeld te brengen. Wij ontdekken dat zij talrijker zijn dan op het eerste zicht verwacht. Deze statistieken reveleren soms ook fenomenen van fiscale en parafiscale of sociale ontwijking (of moeten wij spreken van ‘optimalisatie’?), en soms ook van ontdui-king of misbruik/fraude. Dit rapport heeft ook deze uitbreiding van noodzakelijke begrotingsinformatie aangebracht. Een overheid, en de burger, heeft er belang bij te weten hoeveel belastingen en bijdragen er worden geïnd maar ook hoeveel er niet geïnd wordt of niet kan geïnd worden door fraude. Het is immers de totaliteit van al deze fenomenen dat het budgettair evenwicht van de overheid bepaalt. Tevens zijn al deze ontvangsten en niet-ontvangsten en uitgaven expliciet of impliciet een instrument van een actief overheidsbeleid (of soms van een passief non-beleid) dat bepaalde doelstellingen nastreeft, en dat ook expliciet of impliciet bepaalde verdelingsimplicaties heeft.

Dit rapport had de bedoeling een overzicht te krijgen van zowel de fiscaliteit als de parafiscaliteit. Dit maakt het extra moeilijk, maar het is wel de concrete realiteit van de publieke uitgaven en haar financiering. Begin jaren ‘80 onderzochten wij in opdracht van de toenmalige minister van Sociale Zaken Jean-Luc Dehaene de relatie tussen sociale zekerheid en gezinsfiscaliteit. Achteraf gezien, zelfs met de combinatie van deze twee grote domeinen, blijkt dat dit nog maar een partiële benadering is. Wij hebben in dit rapport de complicatie toegevoegd dat fiscaliteit zich niet kan beperken tot de personenbelasting, maar ook vennootschapsbelas-ting en vermogensbelasting niet mag vergeten worden. Het is een niet-triviale uit-breiding, want het is ook de sfeer waar men moet gaan kijken wil men de financie-ring van de sociale zekerheid uitbreiden tot andere inkomstenbronnen. De conclu-sies van deze actualisering en eerste uitbreiding van vroeger onderzoek kon door de breedte dan ook minder diep gaan en blijft dus tentatief. Wij hopen dat iemand de uitdaging opneemt om hier verder op in te gaan.

Wat hebben wij ondertussen geleerd?

De fiscale uitgaven en minderontvangsten zijn het jongste decennium gestegen van ongeveer 10% naar 18,3% van het BBP. Minderontvangsten voor de fiscus van zeker 16 miljard tot misschien 58 miljard of meer. Het is een amalgaam dat de overheid zelf omschrijft als ‘vrijstellingen, aftrekken en verminderingen die de ontvangsten van de staat beïnvloeden’, en waarvan de definitie en dus ook de omvang niet altijd duidelijk is. En wij hebben het hier nog enkel over de fiscale minderontvangsten. Het zijn wel cijfers die de overheid zelf berekent als minder ontvangen inkomsten, en dus meer betrouwbaar dan eender welke raming van de niet geobserveerde ondergrondse economie en nog te innen belastingen die wij hierna bespreken.

Er zijn ook parafiscale minderontvangsten.

Samenvatting en besluit 123

De parafiscale en fiscale vrijstelling van een aantal looncomponenten zou kun-nen gelden voor 20% van het gemiddelde loon. Deels wordt dit nog wel belast, deels ook niet: goed voor een minderontvangsten van 15% van deze belastingen en sociale bijdragen. Geschat door P. Druyts op 10 miljard. De vrijstellingen van socialezekerheidsbijdragen (structurele of gericht op doelgroepen): 6 miljard. En misschien moeten wij hier nog de impact van gelijkgestelde perioden die geen bij-dragen opleveren maar wel recht op uitkeringen opleveren in beeld brengen. De sociale uitkeringen zouden ook gecorrigeerd kunnen worden voor de belastingen en bijdragen op deze uitkeringen.

En dan is er de impact van de fraude op de publieke financiën. De omvang van de ondergrondse economie wordt geschat op 4 tot 10 à 12 en

zelfs 18% van het BBP. Dit kan in het beste geval met een gemiddelde totale belas-tingdruk van 2 tot 5 à 9% van het BBP aan extra ontvangsten opleveren: van 6 tot 30 miljard euro. Dat deze strijd tegen de fraude moet gestreden worden is verwor-ven en gaat langzaam maar zeker vooruit.

Gerecupereerde sociale en fiscale fraude wordt geraamd op 4,2 miljard. Gerecu-pereerde sociale uitkeringsfraude ramen wij op 100 miljoen.

Fiscale ontwijking is deels overlappend met vorige cijfers, deels nog nooit bere-kend, zeker niet macro-economisch gekwantificeerd, maar individueel goed gekend door de voorberekeningen van de accountant, fiscalist en vermogensplan-ner.

Sociale ontwijking is ook deels overlappend in de vorige berekeningen, deels ook nog nooit berekend maar welgekend bij diegene die het voordeel nastreeft.

Tekort van de globale overheid in 2009 is 20,4 miljard. Het tekort dat in 2015 zal moeten weggewerkt worden is 25 miljard euro.

Ook de Vlaamse fiscus weet wat het betekent belastingen niet te innen. Ten opzichte van de 4,5 miljard belastingontvangsten waar zij zelf bevoegd voor is en int, zijn er fiscale uitgaven van 1,1 miljard of zelfs 2,3 miljard met inbegrip van overige minderontvangsten.

Deze studie is beperkt tot de inventaris van de omvang van de uitgaven. Er kon onmogelijk binnen het bestek van dit onderzoek een overzicht worden gegeven van de evaluatie van de impact van al deze maatregelen, ook al omdat al diegenen die dit proberen, wijzen op de moeilijkheden die er zijn om dergelijke evaluaties te maken. Wat zijn de mogelijke dynamische effecten, de terugverdieneffecten (als die er al zijn), de impact van compenserende andere belastingen? Want wij moeten immers aan de keizer geven wat aan de keizer toekomt omdat hij zijn functie goed kan uitvoeren. En wat met de internationale omgeving die vergelijkbare maat-regelen kan nemen zodat wij in een spiraal van fiscale en sociale dumping zouden kunnen terecht komen?

Tab

el 9

.1

Een

trip

tiek

van

gek

end

e, m

ind

er g

eken

de

en o

nbek

end

e ge

geve

ns o

ver

fisc

ale

en p

araf

isca

le o

ntva

ngst

en, u

itga

ven

en m

ind

eron

tvan

gste

n of

mee

ruit

gave

n (r

ecen

te ja

ren)

Cat

egor

ie e

n to

epas

selij

ke

jaar

In

m

iljar

d

euro

Als

% v

an h

et

BB

P v

an h

et

des

betr

effe

nde

jaar

 In

m

iljar

d

euro

Als

% v

an h

et

BB

P v

an h

et

des

betr

effe

nde

jaar

 In

m

iljar

d

euro

Als

% v

an h

et

BB

P v

an h

et

des

betr

effe

nde

jaar

BB

P 2

009

338,

0 10

0,0

  

  

  

Ont

vang

sten

van

de

glo-

bale

ove

rhei

d

Fisc

ale

en s

ocia

le m

ind

eron

tvan

gste

n of

mee

ruit

gave

n Uitgaven 

  

Fisc

ale

en p

araf

isca

le

ontv

angs

ten

en o

veri

ge

ontv

angs

ten

2009

161,

0 47

,7

Tot

aal m

ind

eron

tvan

gste

n 20

07

58,2

18

,3

Tot

aal o

verh

eid

suit

gave

n 20

09

181,

4 43

,8

Waa

rvan

hef

fing

en o

p in

kom

en u

it a

rbei

d

86,8 

25,7 

Waa

rvan

eig

enlij

ke fi

scal

e u

itga

ven

2007

16

,2

5,1

Soci

ale

uitk

erin

gen

brut

o 20

05

82,0

28

,0

Waa

rvan

 

  

 

Soci

ale

uit

keri

ngen

net

to

2005

76

,0

26,0

Per

sone

nbel

asti

ng

37,3

11

,1

  

 Fi

scal

e en

par

afis

cale

hef

-fi

ngen

(ver

vat i

n d

e on

t-va

ngst

en)

6,0

2,0

Soci

ale

bijd

rage

n 49

,5

14,6 

  

  

  

Ven

noot

scha

psbe

last

ing

8,1

2,4

Soci

ale

uit

gave

n on

der

de

vorm

van

vri

jste

lling

bijd

ra-

gen

op b

epaa

lde

inko

men

s

9,7

2,9

  

 

Hef

fing

en o

p ov

erig

e in

kom

sten

en

verm

ogen

11

,9

3,5

Vri

jste

lling

en s

ocia

le z

eker

-he

idsb

ijdra

gen

6,0

1,8

  

 

Bel

asti

ng o

p go

eder

en e

n d

iens

ten

36,5

10

,8

Tot

aal s

ocia

le m

ind

eron

t-va

ngst

en

15,7 

4,7 

  

 

124 Samenvatting en besluit

Tab

el 9

.1

Een

trip

tiek

van

gek

end

e, m

ind

er g

eken

de

en o

nbek

end

e ge

geve

ns o

ver

fisc

ale

en p

araf

isca

le o

ntva

ngst

en, u

itga

ven

en m

ind

eron

tvan

gste

n of

mee

ruit

gave

n (r

ecen

te ja

ren)

. Ver

volg

Cat

egor

ie e

n to

epas

selij

ke

jaar

In

m

iljar

d

euro

Als

% v

an h

et

BB

P v

an h

et

des

betr

effe

nde

jaar

 In

m

iljar

d

euro

Als

% v

an h

et

BB

P v

an h

et

des

betr

effe

nde

jaar

 In

m

iljar

d

euro

Als

% v

an h

et

BB

P v

an h

et

des

betr

effe

nde

jaar

Fina

ncie

ring

ssal

do

(hie

r d

efic

it) 2

009

-20,

4 -6

,0

  

  

  

Bel

asti

ngon

tvan

gste

n d

ie

Vla

amse

bev

oegd

heid

zi

jn (i

nbeg

repe

n in

to

tale

ont

vang

sten

van

d

e ov

erhe

id)

4,5

Fiscale uitgaven Vlaanderen

 (niet inbegrepen

 in de globale 

inventaris):  

1,128 

  

  

To

taal m

inderontvangsten voor 

het Vlaam

se Gew

est 

2,262 

  

  

Pri

vate

bijd

rage

n vo

or

soci

ale

besc

herm

ing

17,2

5,

1  

  

  

 

Bel

asti

ngen

op

dez

e bi

j-d

rage

n 3,

4 1,

0  

  

  

 

  

 

  

  

 

Gev

atte

fisc

ale

frau

de

doo

r co

ntro

le e

n in

spec

-ti

e

4,0

1,2

Fisc

ale

en s

ocia

le fr

aud

e 12

tot

60

4 to

t 18

Gev

atte

soc

iale

uit

keri

ngs-

frau

de

0,1

0,03

Gev

atte

soc

iale

bijd

rage

-fr

aud

e 0,

2 0,1 

Mog

elijk

e m

ind

eron

tvan

g-st

en

6 to

t 30

2 to

t 9

  

 

Fi

scal

e on

twijk

ing

PM

 

  

 

  

 So

cial

e on

twijk

ing

PM

 

  

 

Beg

roti

ngso

bjec

tief

201

5 bu

dge

ttai

re c

onso

lidat

ie 

25 

  

  

  

 

Bro

n:

Div

erse

tabe

llen

in d

it r

appo

rt

Samenvatting en besluit 125

126 Samenvatting en besluit

Niet alle cijfers in bovenstaande samenvattende tabel slagen op hetzelfde jaar. Zij zijn enkel bedoeld als referentiepunt voor de orde van grootte. Wij zijn er van overtuigd dat met deze tabel bij de hand de lezer elk mogelijk ander cijfer over de komende budgettaire consolidatie in het juiste perspectief zal kunnen plaatsen.

In onderstaande figuur vatten wij de voornaamste cijfers nog eens samen en vergelijken wij zij met de inspanning van de budgettaire consolidatie die nodig is, hier bijvoorbeeld het deficit in 2009 van een goede 20 miljard euro of 25 miljard tegen 2015. Vermoedelijk zal de besparingsoefening een evenwichtsoefening wor-den tussen ontvangsten en uitgaven, wat zij al draaglijker en meer doenbaar maakt. Door een derde front te openen van de talrijke minderontvangsten die men nu laat liggen, ofwel doelbewust ofwel omdat men zij omwille van de persistentie van de fraude niet onder controle krijgt, kan de budgettaire inspanningen nog verder spreiden en meer realiseerbaar maken, zonder de burger en de economie te sterk te treffen. Het zal het iets gemakkelijker maken dan moeilijk. Maar echt gemakkelijk zal een budgettaire consolidatie niet gauw worden.

Samenvatting en besluit 127

Bron: Tabel 9.1; de ontvangsten en uitgaven zijn na aftrek van de gerecupereerde fraude die ook in beeld is gebracht

Figuur 9.1 Triptiek van ontvangsten, uitgaven en minderontvangsten van de gezamenlijke over-heid en budgettaire consolidatie, in miljard euro (2007, 2009)

Prof. F. Vanistendael maakt bij het bestaan van fiscale ontwijking de bedenking dat veel van deze mechanismen enkel toegankelijk zijn voor diegenen die over een fiscale raadgever kunnen beschikken en noemt de ongelijke toegang hiervan een verdelingsprobleem. Fiscale optimalisatie is eigen aan de ondernemingsfiscaliteit,

‐40,0

‐20,0

0,0

20,0

40,0

60,0

80,0

100,0

120,0

140,0

160,0

180,0

200,0

Ontvangsten Minderontvangsten Uitgaven

Gerecupereerde sociale uitkeringsfraude

Overige overheidsuitgaven

Sociale uitkeringen 2009

Fiscale en sociale fraude max

Fiscale en sociale fraude min

Sociale uitgaven onder de vorm van vrijstelling bijdragen op bepaalde inkomens

Vrijstellingen sociale zekerheidsbijdragen

Overige minderontvangsten

Waarvan eigenlijke fiscale uitgaven 2007

Belastingen op deze bijdragen

Private bijdragen voor sociale bescherming

Financieringssaldo (hier deficit) 2009

Overige ontvangsten

Heffingen op overige inkomsten en vermogen

Vennootschapsbelasting

Belasting op goederen en diensten

Gerecupereerde  sociale bijdragefraude

Sociale bijdragen

Gerecupereerde fiscale fraude door controle en inspectie

Personenbelasting

128 Samenvatting en besluit

maar ook in de personenbelasting is het schering en inslag. Hetzelfde geldt bij-voorbeeld voor erfenis- en schenkingsrechten die de fiscalisten een ‘belasting noemen voor de naïeven en de ongeorganiseerden’. De anderen laten zich bijstaan door de vermogensplanners. Dit blijkt finaal een algemene karakteristiek te zijn van fiscale en parafiscale optimalisatie, ‘engineering’ en spitstechnologie. Het is het werkveld geworden voor de fiscale experten, de moderne ‘pachters’ van het ‘niet-belasten’. De belastingontvangsten van de overheid zijn te belangrijk om zij aan deze specialisten (alleen) over te laten.

Een opnieuw optredend fenomeen zal ook een nieuwe fiscale amnestie worden. Na de eerste éénmalige’ bevrijdende aangifte, en de permanente amnestie die nadien ingesteld werd, lijkt een nieuwe amnestie zich aan te dienen.42 Wanneer de internationale strijd tegen fiscale paradijzen en de Europese spaarfiscaliteit een feit wordt, zullen deze pleidooien voor verlaagde belastingen en amnestie misschien overbodig worden. Wat niet belet dat men een pleidooi houdt voor een redelijke vermogensfiscaliteit, wat voor ons vooral betekent een redelijke vermogensinko-mensfiscaliteit.

De inventaris van belasten en niet-belasten kan inspirerend zijn voor de bud-gettaire sanering die de Belgische overheden opnieuw zullen moeten ondergaan. Zij is ruim opgesteld, te ruim voor de onderzoeksmiddelen die wij zelf hadden, en ondanks de verwijzing naar exhaustieve definities, verre van exhaustief voor de middelen die een overheid heeft om de sanering te realiseren. Het overwegen van de elementen die hier zijn aangeraakt, sluit in genen dele uit dat alle belastingen en alle uitgaven en uitkeringen op zich permanent kritisch moeten bekeken wor-den vanuit het oogpunt van spaarzaam om te springen met de overheidsmidde-len. Want wij leven niet in sprookjesland. Dat is ook de essentie van de voorstel-lingswijze die wij hanteerden met deze triptiek. Ontvangsten, uitgaven en min-derontvangsten of niet-belasten moeten samen bekeken worden.

42 Voorstellen hieromtrent werden recent door sommige fiscalisten geformuleerd (V. Dauginet in

Trends, 2010) en zouden ook op de tafel liggen (gelegen hebben) van de jongste regerings-onderhandelingen (Reactie Groen).

129

BIJLAGEN

Tabel B.1 Overzicht van de belangrijkste rubrieken in de personenbelasting: beroepsinkomsten en belangrijkste aftrekposten, aanslagjaar 2006, toestand op 31/12/2008

Aantal gevallen

Bedrag (in miljoen

euro)

Gemiddeld bedrag

(in euro)

Beroepsinkomsten Gewone bezoldigingen 4 266 117 91 930,0 21 549 Werkelijke beroepskosten 225 949 1 005,0 4 448 Inhoudingen voor groepsverzekering of extra-

wettelijk pensioenfonds 478 263 271,3 567

Bezoldigingen van bedrijfsleiders 277 731 8 716,2 31 384 Niet ingehouden persoonlijke bijdragen 253 408 1 434,1 5 659 Andere beroepskosten 12 098 82,6 6 828 Inhoudingen voor groepsverzekering of extra-

wettelijk pensioenfonds 3 268 7,0 2 151

Brutowinst 325 516 13 317,7 40 912 Beroepskosten 323 442 10 199,1 31 533 Baten 153 616 6 343,0 41 291 Sociale bijdragen 91 019 448,4 4 926 Andere werkelijke beroepskosten 121 021 2 714,7 22 432

Andere belastbare inkomsten Niet geïndexeerd kadastraal inkomen van de

eigen woning die de belastingplichtige zelf bewoont:

1. KI dat aan de onroerende voorheffing is onderworpen

3 349 225 1 986,1 593

2. KI dat niet aan de onroerende voorheffing is onderworpen

17 826 8,7 486

Niet hierboven bedoelde belastbare inkomsten van in België gelegen onroerende goederen (niet geïndexeerd KI): onroerende goederen gebruikt voor beroep van de belastingplichtige

217 224 146,9 676

130 Bijlagen

Tabel B.1 Overzicht van de belangrijkste rubrieken in de personenbelasting: beroepsinkomsten en belangrijkste aftrekposten, aanslagjaar 2006, toestand op 31/12/2008. Vervolg

Aantal gevallen

Bedrag (in miljoen

euro)

Gemiddeld bedrag

(in euro)

Betaalde interesten 1. van hypothecaire leningen (met een minimum-

looptijd van 10 jaar) die na 30/04/1986 door de belastingplichtige zijn gesloten om in België: zijn enige woning te bouwen of in nieuwe staat, met heffing van de btw, te verwerven

492 432 763,3 1 550

2. van niet onder 1 hierboven bedoelde leningen die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verkrijgen of te behouden

1 721 975 3 012,2 1 749

Ontvangen onderhoudsuitkeringen: niet gekapita-liseerde uitkeringen (werkelijk ontvangen bedrag)

65 639 236,0 3 596

Aftrekbare bestedingen en uitgaven die recht geven op belastingverminderingen

Aftrekbare giften: 1. aan Belgische universiteiten en aan erkende

instellingen voor wetenschappelijk onderzoek 93 188 13,2 141

2. andere 595 732 130,1 218 Aftrekbaar bedrag van de uitgaven voor opvang

van kinderen 398 403 228,0 572

Aftrekbare onderhoudsuitkeringen 223 114 699,8 3 137 Interesten en kapitaalaflossingen van hypothecaire

leningen gesloten vanaf 1/1/2005 die in aanmer-king komen voor de aftrek voor enige woning

148 225 224,0 1 511

Premies van individuele levensverzekeringen gesloten vanaf 1/1/2005 die in aanmerking komen voor de aftrek voor enige woning

91 851 43,5 473

Premies van een individueel levensverzekerings-contract:

1. a) die in aanmerking komen voor de ver-hoogde vermindering voor het bouwsparen (voor leningen die (in principe) zijn gesloten vóór 1/1/2005): contracten gesloten vanaf 1/1/1989

1 055 845 235,0 223

1. b) die in aanmerking komen voor de ver-hoogde vermindering voor het bouwsparen (voor leningen die (in principe) zijn gesloten vóór 1/1/2005): contracten gesloten vóór 1/1/1989

89 534 51,6 576

Bijlagen 131

Tabel B.1 Overzicht van de belangrijkste rubrieken in de personenbelasting: beroepsinkomsten en belangrijkste aftrekposten, aanslagjaar 2006, toestand op 31/12/2008. Vervolg

Aantal gevallen

Bedrag (in miljoen

euro)

Gemiddeld bedrag

(in euro)

2. a) die in aanmerking komen voor de vermin-dering van het langetermijnsparen: contrac-ten gesloten vanaf 1/1/1989

1 254 676 730,8 582

2. b) die in aanmerking komen voor de vermin-dering van het langetermijnsparen: contrac-ten gesloten vóór 1/1/1989

279 761 186,9 668

Kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen, aangegaan voor het verwerven of het (ver)bouwen van een in België gelegen woning:

1. a) die in aanmerking komen voor de ver-hoogde vermindering voor het bouwsparen (voor leningen die (in principe) zijn gesloten vóór 1/1/2005): contracten gesloten vanaf 1/1/1989

1 740 921 3 401,0 1 954

1. b, 1°) die in aanmerking komen voor de ver-hoogde vermindering voor het bouwsparen (voor leningen die (in principe) zijn gesloten vóór 1/1/2005): contracten gesloten vóór 1/1/1989: sociale woning

90 209 151,5 1 679

1. b, 2°) die in aanmerking komen voor de ver-hoogde vermindering voor het bouwsparen (voor leningen die (in principe) zijn gesloten vóór 1/1/2005): contracten gesloten vóór 1/1/1989: een middelgrote woning

58 098 96,9 1 667

2. die in aanmerking komen voor de verminde-ring van het langetermijnsparen: contracten gesloten vanaf 1/1/1989

190 130 462,5 2 433

Betalingen voor pensioensparen 1 872 164 1 220,3 652 Betalingen gedaan voor prestaties in het kader van

de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen (PWA-cheques)

65 132 40,3 619

Dienstencheques 184 657 126,4 684 Energiebesparende uitgaven: eigenaar 179 186 82,1 458 Vernieuwing woning >15 jaar 3 453 1,4 409 Verwerving van schone wagen:

1. CO2-uitstoot van minder dan 105 g/km 1 194 2,2 1 827 2. CO2-uitstoot van 105 tot 115 g/km 6 650 2,7 406

Bron: FOD Financiën - Belastingen en invordering, Jaarverslag 2008, Tabellen en grafieken, p. 4-6

132 Bijlagen

Tabel B.2 Overzicht van de belastbare grondslag inzake de vennootschapsbelasting (in miljoen euro), aanslagjaar 2006

1ste bewerking Belastbare gereserveerde winst a) aangroei 28 210,4 b) opneming -41 094,5 Verworpen uitgaven 26 671,8 Belastbaar bedrag uitgekeerde winst 45 665,4 Totaal resultaat van het belastbaar tijdperk 59 453,0 * waarvan positief resultaat (winst in het belastbaar

tijdperk) 68 140,4

* waarvan negatief resultaat (verlies in het belastbaar tijdperk)

-8 687,3

2de bewerking: indeling van het resultaat volgens oorsprong Belgische oor-sprong en bij ver-drag vrijgesteld

Bij verdrag vrijge-steld

* positief resultaat (winst van het belastbaar tijdperk) 66 061,2 1 704,3 * negatief resultaat (verlies van het belastbaar tijdperk) -8 698,8 -14,6

3de bewerking: winsten vrijgesteld bij verdrag 1 704,3 Saldo 66 061,2 Niet-belastbare bestanddelen: waarvan andere niet-belastbare bestanddelen -862,6 Totaal aftrekbaar -8 269,6 Beperkt tot: -7 983,0 Saldo 58 078,2

4de bewerking: DBI- en VRI aftrek -20 456,2 Saldo 37 622,0

5de bewerking: aftrek vorige verliezen -6 022,0 Saldo 31 600,0

6de bewerking: investeringsaftrek -677,4 Belastbare grondslagen 31 100,9 A: Verrichtingen bedoeld in art. 216 WIB belastbaar

aan 19,5% 0,2

B: Verrichtingen bedoeld in art. 216 WIB belastbaar aan 16,5%

144,4

C: Belastbaar tegen het gewoon tarief 30 956,3

Bron: FOD Financiën - Belastingen en invordering, Jaarverslag 2008, Tabellen en grafieken, p. 9

Tab

el B

.3

Van

bru

to n

aar

nett

o so

cial

e ui

tgav

en v

olge

ns d

e O

ESO

, in

% v

an h

et B

BP

tege

n fa

ctor

kost

en, 2

005

O

oste

n-ri

jk

Bel

gië

Tsj

echi

ë D

ene-

mar

ken

Finl

and

Fr

ank-

rijk

D

uits

-la

nd

Ierl

and

It

alië

1.

Bru

to p

ubl

ieke

uit

gave

n

30,6

29

,9

21,5

31

,9

29,8

33

,8

29,9

19

,0

28,8

D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

2,

7 1,

6 0

4,6

3,2

1,6

1,5

0,2

2,2

2.

Net

to c

ash

dir

ecte

pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

27

,9

28,3

21

,5

27,3

26

,6

32,2

28

,4

18,8

26

,6

Ind

irec

te b

elas

ting

en (o

p ca

sh u

itke

ring

en)

3,0

2,6

2,2

3,2

3,1

2,9

2,2

2,0

2,1

3.

Net

to d

irec

te p

ubl

ieke

soc

iale

uit

gave

n

24,9

25

,7

19,3

24

,1

23,5

29

,3

26,2

16

,7

24,5

Fi

scal

e u

itga

ven

verg

elijk

baar

met

cas

h u

itke

rin-

gen

0,

1 0,

6 0,

5 0

0 1,

2 1,

7 0,

3 0,

2

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0 0,

1 0,

1 0

0 0,

2 0,

2 0,

1 0

4.

Net

to fi

scal

e ui

tgav

en v

erge

lijkb

aar

met

cas

h u

itke

ring

en

0 0,

5 0,

4 0

0 1,

1 1,

4 0,

2 0,

2

Fis

cale

uit

gave

n vo

or p

riva

te u

itke

ring

en

0 0

0,1

0 0

0 0,

5 0,

2 0,

1 5.

N

etto

fisc

ale

uitg

aven

(zon

der

pen

sioe

nen)

0

0,5

0,5

0 0

1,1

1,9

0,5

0,3

6.

Net

to lo

pend

e pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

24,9

26

,2

19,8

24

,1

23,5

30

,4

28,1

17

,2

24,8

7.

B

ruto

ver

plic

hte

priv

ate

soci

ale

uitg

aven

1,

0 0

0,3

0,3

0 0,

4 1,

3 0

1,7

Dir

ecte

bel

asti

ngen

en

soci

ale

bijd

rage

n

0,3

0 0

0,1

0 0

0,4

0 0,

2 In

dir

ecte

bel

asti

ngen

0,

1 0

0 0

0 0,

1 0,

1 0

0,2

8.

Net

to lo

pend

e ve

rplic

hte

priv

ate

soci

ale

uit

gave

n 0,

6 0

0,2

0,1

0 0,

3 0,

7 0

1,4

9.

Net

to p

ubl

ieke

ver

plic

hte

soci

ale

uit

gave

n [6

+8]

25

,5

26,2

20

24

,2

23,5

30

,7

28,8

17

,2

26,1

10

. Bru

to v

rijw

illig

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

1,

1 5,

1 0,

1 2,

8 1,

3 3,

1 2,

1 1,

5 0,

6 D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

0,

1 0,

4 0

0,9

0,2

0 0,

2 0,

1 0

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0,1

0,6

0 0,

5 0,

2 0,

1 0,

1 0,

2 0

11. N

etto

lope

nde

vrijw

illig

e pr

iv. s

oc. u

itga

ven

1,0

4,1

0,1

1,5

0,9

2,9

1,8

1,3

0,6

12. N

etto

lope

nde

priv

ate

soc.

uit

gave

n [8

+11]

1,

5 4,

1 0,

4 1,

6 0,

9 3,

2 2,

5 1,

3 1,

9 13

. Net

to to

tale

soc

iale

uit

gave

n [6

+12

-T2]

26

,5

30,3

20

,1

25,7

24

,4

33,6

30

,2

18,3

26

,6

Pro

mem

orie

: fis

cale

uit

gave

n vo

or p

ensi

oene

n 0,

1 0,

2 0,

1 -

0,2

0,0

1,0

1,6

0,0

Bijlagen 133

Tab

el B

.3

Van

bru

to n

aar

nett

o so

cial

e ui

tgav

en v

olge

ns d

e O

ESO

, in

% v

an h

et B

BP

tege

n fa

ctor

kost

en, 2

005.

Ver

volg

L

uxem

-bu

rg

Ned

er-

land

P

olen

P

ortu

gal

Slov

a-ki

je

Span

je

Swed

en

VK

V

SA

1.

Bru

to p

ubl

ieke

uit

gave

n

26,3

23

,6

24,1

26

,4

18,6

23

,8

34,6

24

,3

17,1

D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

0,

9 2,

6 1,

8 0,

9 0

1,3

4,7

0,3

0,5

2.

Net

to c

ash

dir

ecte

pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

25

,3

21

22,4

25

,5

18,6

22

,5

29,9

24

16

,6

Ind

irec

te b

elas

ting

en (o

p ca

sh u

itke

ring

en)

3,4

1,8

2,8

2,6

2 1,

8 2,

7 1,

6 0,

3 3.

N

etto

dir

ecte

pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

22

19

,2

19,6

22

,9

16,7

20

,7

27,3

22

,4

16,2

Fi

scal

e u

itga

ven

verg

elijk

baar

met

cas

h u

itke

rin-

gen

0

0 0,

1 1,

1 0

0,2

0 0,

4 0,

8

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0 0

0 0,

2 0

0 0

0,1

0 4.

N

etto

fisc

ale

uitg

aven

ver

gelij

kbaa

r m

et c

ash

uit

keri

ngen

0

0 0,

1 0,

9 0

0,2

0 0,

3 0,

8

Fis

cale

uit

gave

n vo

or p

riva

te u

itke

ring

en

0 0,

1 0

0,1

0,1

0,3

0 0,

1 1,

4 5.

N

etto

fisc

ale

uitg

aven

(zon

der

pen

sioe

nen)

0

0,1

0,1

1 0,

1 0,

5 0

0,5

2,2

6.

Net

to lo

pend

e pu

blie

ke s

ocia

le u

itga

ven

22

19,3

19

,7

23,9

16

,7

21,2

27

,3

22,9

18

,4

7.

Bru

to v

erpl

icht

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

0,3

0,8

0 0,

5 0,

2 0

0,5

0,9

0,4

Dir

ecte

bel

asti

ngen

en

soci

ale

bijd

rage

n

0 0,

3 0

0 0

0 0,

1 0

0 In

dir

ecte

bel

asti

ngen

0,

1 0,

1 0

0,1

0 0

0,1

0,1

0 8.

N

etto

lope

nde

verp

licht

e pr

ivat

e so

cial

e u

itga

ven

0,2

0,4

0 0,

4 0,

2 0

0,3

0,8

0,3

9.

Net

to p

ubl

ieke

ver

plic

hte

soci

ale

uit

gave

n [6

+8]

22

,1

19,7

19

,7

24,3

16

,9

21,2

27

,5

23,7

18

,8

10. B

ruto

vri

jwill

ige

priv

ate

soci

ale

uit

gave

n

1 8,

6 0

1,6

0,9

0,5

2,8

7,2

10,5

D

irec

te b

elas

ting

en e

n so

cial

e bi

jdra

gen

0

1,5

0 0

0 0

0,6

0,5

0,6

Ind

irec

te b

elas

ting

en

0,2

0,9

0 0

0,1

0 0,

5 0,

7 0,

2 11

. Net

to lo

pend

e vr

ijwill

ige

priv

. soc

. uit

gave

n 0,

8 6,

2 0

1,5

0,8

0,5

1,8

6 9,

8 12

. Net

to lo

pend

e pr

ivat

e so

c. u

itga

ven

[8+1

1]

1 6,

6 0

1,9

1 0,

5 2

6,7

10,1

13

. Net

to to

tale

soc

iale

uit

gave

n [6

+12

-T2]

23

25

,8

19,7

25

,7

17,6

21

,4

29,3

29

,5

27,2

P

ro m

emor

ie: f

isca

le u

itga

ven

voor

pen

sioe

nen

0,7

- 0,

2 0,

1 0,

2 0,

3 0,

0 1,

4 0,

9

Bro

n:

Ad

ema

& L

adai

que,

200

9, p

. 48

134 Bijlagen

135

BIBLIOGRAFIE

ABVV (2008), ‘De waarheid over de notionele intrestaftrek’, Brochure, Brussel, 9 p. 

Adema W. & Ladaique M. (2009), How Expensive is the Welfare State? Gross and 

Net Indicators in the OECD Social Expenditure Database (SOCX)’, OECD Social, 

Employment and Migration Working Papers No. 92, OECD Publishing, Paris. 

Adema W.  (1998),  ‘What  do  countries  really  spend  on  social  policies?  A 

comparative note’, OECD Economic Studies, no. 28, 1997/1, OECD, Paris. 

Anderson B. (2008), OECD, 5th Annual Meeting of OECD‐Asia Senior Budget Officials, 

January 10‐11, 2008. 

Anthonissen K. (2003a), ‘Vrijstelling van meerwaarden op aandelen in de vennoot‐

schapsbelasting’, Documentatieblad, nr. 1, p. 3‐22. 

Anthonissen K. (2003b),  ‘Doorbraak en doorkijk van een rechtspersoon. Over fis‐

cale aansprakelijkheid en fiscale transparantie’, Documentatieblad, nr. 6, p. 3‐37. 

Anthonissen  K.  (2003c),  ‘Terbeschikkingstelling  en  socialezekerheidsbijdragen’, 

Documentatieblad, nr. 6, p. 39‐67. 

Bertocchi G.  (2007),  The Vanishing  Bequest  Tax:  The Comparative  Evolution  of 

Bequest  Taxation  in  Historical  Perspective,  Centre  for  Economic  Policy 

Research, Discussion Paper series no 6115. 

Burggraeve K.,  Jeanfils Ph., Van Cauter K. & Van Meensel L.  (2008),  ‘Macro‐eco‐

nomische  en  budgettaire  impact  van  de  belastingaftrek  voor  risicokapitaal’, 

Economisch Tijdschrift, september 2008, NBB, p. 7‐50. 

Cantillon B.  &  Verbist  G.  (1999),  De  sociale  zekerheid  van  bruto  naar  netto, 

CSB‐Berichten, december. 

Capéau B. & Pacolet J. (2009), ‘Vertel me niet hoe rijk je bent. Ik zie de kleren die je 

draagt’ in Cantillon, Van Den Bosch & Lefebure (eds), Ouder worden in Vlaande‐

ren en Europa: over welvaart, welzijn en zorg, 2009. 

Colmant B. & Hubner G. (2007), ‘Notionele intresten en financieel beleid’, 5 p. 

Commissie voor de financiën en de begroting (2005), ‘Verslag namens de commis‐

sie voor de financiën en de begroting uitgebracht door de heer B. Tommelein’, 

DOC 51‐1778/004, 31 mei 2005, 35 p. 

Copenhagen  Economics  (2010),  ‘Taxation  papers  ‐  Company  Car  Taxation’, 

European Commission, Luxembourg, Taxation paper No. 22, 68 p. 

136 Bibliografie

De Grauwe P., Waarom de globale belastingdruk niet daalt, CES‐K.U.Leuven, Leuven, 

6 p. 

Decoster A. & De Swerdt K.  (2008a), Onzin  blijft  onzin,  of waarom de vlaktaks van 

Niemegeers  en  Pompen  noch  rechtvaardig,  noch  doeltreffend  is,  CES‐K.U.Leuven, 

Leuven, 14 p. 

Decoster A. & De Swerdt K. (2008b), ‘Twee Belgische vlaktaksvoorstellen doorge‐

licht’,  Leuvense  Economische  Standpunten,  2008/125,  oktober  2008,  CES‐

K.U.Leuven, Leuven, 29 p. 

Decoster A. & Van Camp G. (2005), ‘Hoe vlak is onze taks? Is een vlaktaks ‘fair’?’, 

Leuvense Economische Standpunten,  2005/110,  september 2005, CES‐K.U.Leuven, 

Leuven, 31 p. 

Decoster  A.  (2009),  ‘Zijn  onze  belastingen  (nog)  progressief?’,  in  Vranken, 

Campaert, Dierckx & Van Haalen, Armoede en sociale uitsluiting – Jaarboek 2009, 

ACCO, Leuven, p. 145‐162. 

Delsen L.  &  Pacolet  J.  (2011),  ‘Globalisering  en  nationale  systemen  van  sociale 

zekerheid’,  in M. De  Clercq,  J. Albrecht &  T. Verbeke  (eds.),  Glokaal  beleid  in 

Europa.  Lokaal  beleid  voor  een  globale markt:  concurrentie  of  coördinatie  binnen  de 

EU?, Referaten van het  29ste Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres, 

Acco, Leuven. 

Druyts  P.  (2006),  Extralegale  voordelen  en  de  effecten  ervan  op  de  herverdeling.  Een 

onderzoek naar de  ‘parafiscale uitgaven’  in de Sociale Zekerheid, Thesis, Universiteit 

Antwerpen – Faculteit Toegepaste Economische Wetenschappen. 

Eurostat  (2009),  ‘Net expenditure on Social protection benefits, Statistics  in  focus, 

102. 

Eurostat (2009),  ‘Social protection expenditure in 2006. EU27 spent 26,9% of GDP 

on  social protection. Highest  ratios  in France, Sweden  and Belgium’, Eurostat 

news release, 2 June 2009. 

Eurostat  (2009),  ‘Taxation  trends  in  the  European Union’,  Eurostat  news  release, 

22 June 2009. 

Eurostat (2009), Newsrelease 2 juni 2009, Social protection expenditure in 2006. EU-27 spent 26,9% of GDP on social protection.

Eyckmans  N.,  Meunier  O.  &  Mignolet  M.  (2006),  ‘La  déduction  des  intérêts 

notionnels  et  son  impact  sur  le  cout  du  capital’,  Cahiers  de  recherché,  2006/1, 

CERPE – Facultés Universitaires Notre‐Dame de la Paix, Namur, 9 p. 

Fiscale Hogeschool (2010), ‘Forum Belastingontwijking en belastingfraude. Fiscale 

Hogeschool 26 november 2009’, TFR, nr. 375, februari 2010, p. 111‐134. 

FOD  Financiën  – Belastingen  en  invordering  (2008),  Jaarverslag  2008. Tabellen  en 

grafieken. 

FOD Sociale Zekerheid (2010), Vademecum van de financiële en statistische gegevens over de sociale bescherming in België, periode 2004-2010, Brussel.

FOD Sociale Zekerheid  (2010), Vademecum van de  financiële  en  statistische gegevens 

over de sociale bescherming in België, Brussel, 418 p. 

Bibliografie 137

Hemmelgarn T. & Nicodème G.  (2009),  ‘Tax  co‐ordination  in Europe: Assessing 

the  first  years  of  the  EU‐Savings  Taxation  Directive’,  Taxation  papers,  nr. 18, 

Brussel. 

Hoge Raad van Financiën – Afdeling  ‘Fiscaliteit en Parafiscaliteit’  (2001), De her‐

vorming van de vennootschapsbelasting: het kader, de inzet en de mogelijke scenario’s, 

april 2001, 161 p en bijlagen. 

Hoge Raad van Financiën – Afdeling  ‘Fiscaliteit  en Parafiscaliteit’  (2002), Advies 

over de aftrekken bij de personenbelasting, november 2002, 111 p. 

Hoge Raad van Financiën – Afdeling ‘Fiscaliteit en Parafiscaliteit’ (2007), Belasting 

op arbeid, werkgelegenheid en concurrentievermogen’, augustus 2007, 126 p. 

Jennes G. & Dierickx G.  (1995),  ‘Ideologie, politiek  en belastingbeleid:  een  litera‐

tuuroverzicht’, Economisch en sociaal tijdschrift, vol. 49, nr. 2, p. 187‐220. 

KeFiK  (2008),  Impact van de notionele  intrestaftrek: Visie van  boekhouders  en  accoun‐

tants, Brussel, 27 p. 

‘Kost  notionele  intrestaftrek  neemt  fors  toe’,  website  Dirk  Van  der  Maelen, 

5 mei 2009. 

‘Kostprijs notionele intrestaftrek blijft oplopen’, Nieuwsblad, 9 maart 2010. 

L’hoest J. (2009), ‘De verminderingen van sociale bijdragen in het werknemersstel‐

sel. Hun rol in de historische, sociale en economische contex’, Belgisch Tijdschrift 

voor Sociale Zekerheid, nr. 3, p. 503‐597. 

Mattonetti M.L.  (2009),  ‘Net  expenditure  on  social  protection  benefits’,  Eurostat 

Statistics in focus, 102/2009, 7 p. 

Meyus A. & Graulich B. (1997), Beleggingen en fiscus, Ced.Samsom, Diegem. 

Monti M.  (2009),  ‘Keynote  address  Brussels  Economic  Forum  2009’,  ECFIN 

Economic Brief, juni 2009, Issue 2, European Commission, 8‐11 

Nautet M., Van Cauter K. & Van Meensel L. (2010d),  ‘Tendensen  inzake belastin‐

gen  op  de  activa  van de particulieren’, Economisch Tijdschrift, december 2010, 

NBB, p. 79‐96. 

NBB  (2008),  ‘Macro‐economische  en  budgettaire  impact  van  de  belastingaftrek 

voor risicokapitaal’, Percommuniqué, NBB, 18 september 2008. 

Nijs A., van Zantbeek A. & Verbeke A., (2004), Hoe kan uw voordelig uw bedrijf 

wegschenken?, Trends, 30 september 2004.  

Nollet  J‐M. & Van Hecke  S.  (2008),  ‘Wetsvoorstel  ter voorkoming van misbruik 

van de fiscale aftrek voor risicokapitaal’, Belgische Kamer van volksvertegenwoor‐

digers, 26 maart 2008. 

‘Notionele intrestaftrek kost schatkist 140 tot 430 miljoen euro’, Trends, 23 juli 2008. 

OECD  (2010), Choosing  a Broad Base  – Low Rate Approach  to Taxation, OECD Tax 

Policy Studies, Parijs, 153 p. 

OECD (2010), Tax Expenditures in OECD Countries, Parijs, 240 p.  

Pacolet J. & De Wispelaere F. (2009), Naar een observatorium ondergrondse economie – 

Een haalbaarheidsstudie, ACCO, Leuven, 166 p. 

138 Bibliografie

Pacolet J. & Geeroms H. (1995), ‘Sociale en fiscale fraude in België. Situering, vor‐

men en omvang’, in M. Despontin & M. Jegers (eds.), De sociale zekerheid verze‐

kerd? Referaten van het  22ste Vlaams Wetenschappelijk Economisch Congres, 

VUB Press, Brussel, p. 619‐670; zie ook Pacolet J., Geeroms H. (1996), ‘Sociale en 

fiscale fraude in België’, De Gids op Maatschappelijk Gebied, nr 6‐7, p. 523‐538; 

Pacolet J., H. Geeroms (1996), Fraudes sociales et fiscales en Belgique. 

Pacolet  J. & Marchal A.  (2001), Sociale  fraude  in België: Controle‐  en bestrijdingsme‐

chanismen en omvang, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven, 261 p. 

Pacolet  J. & Marchal A.  (2003),  ‘Sociale  fraude en zwartwerk; zoektocht naar het 

ondefinieerbare’, BTSZ, vol. 3. 

Pacolet  J.  &  Marchal  A.  (2003),  ‘Undeclared  work  in  Europe  from  a  Belgian 

perspective. An increased awareness of the threefold threat to the welfare state’, 

BTSZ, vol. 3. 

Pacolet J. & Marchal A. (2003), ‘Zwartwerk en fraude: een drievoudige bedreiging 

voor de Belgische en Europese verzorgingsstaat. Inleiding ’, BTSZ, vol. 3. 

Pacolet  J. & Marchal A.  (red.)  (2003),  ‘Undeclared Work, a Threat  to  the Belgian 

and  European Welfare  State’,  Proceedings  of  a  conference,  Revue  Belge  de 

Securité Sociale, Belgisch Tijdschrift voor Sociale Zekerheid, Belgian Review of 

Social Security. 

Pacolet J. & Strengs T., (2009), Pensioenrendement vergeleken. Vergelijking van de per‐

formantie van de eerste versus de tweede en derde pensioenpijler, HIVA‐K.U.Leuven, 

Leuven. 

Pacolet  J. & Van De Putte  I.  (2000), De  kost  van niet‐belasten, HIVA‐K.U.Leuven, 

Leuven, 266 p. 

Pacolet J. & Van De Putte I. (2002), Fiscale en Parafiscale maatregelen  in het Belgisch 

arbeidsmarktbeleid  in  het  kader  van  de  Europese  werkgelegenheidsstrategie.  Situatie 

anno 2001, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven. 

Pacolet J. (22 juni 2007), i.s.m. EZA en FOD Sociale Zekerheid, Ondergrondse eco-nomie en zwartwerk: op zoek naar volledigheid / Economie souterraine et travail non déclaré: à la recherche de l’exhaustivité.

Pacolet J. & De Wispelaere F. (2009), Naar een observatorium ondergrondse economie. Een haalbaarheidsstudie, Acco, Leuven, 166 p.

Pacolet J. & Geeroms H. (1995), ‘Sociale en fiscale fraude in België. Situering, vor-men en omvang’, in M. Despontin & M. Jegers (red.), De sociale zekerheid verze-kerd? Exposés du 22ème Congrès Economique Scientifique Flamand, VUB Press, Brussel, p. 619-670.

Pacolet  J., Baeyens K., Pestieau P. & Perelman  S.  (2007),  ‘Een  indicator voor de 

omvang  en de  evolutie  van  zwartwerk  in de Belgische  economie,  Samenvat‐

ting’,  te  verschijnen  in  BTSZ,  4de  nummer  2008  (in  het  Nederlands  en  het 

Frans). 

Pacolet  J., De Wispelaere F. & Cabus S.  (2010), Les arbres ne poussent pas  jusqu’au 

ciel. Le coût réel des titres‐services ‐ synthèse, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven, 25 p. 

Bibliografie 139

Pacolet J., De Wispelaere F. & Cabus S. (2010), Bomen groeien niet tot in de hemel. De 

werkelijke kostprijs van de dienstencheques, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven, 169 p. 

Pacolet J., De Wispelaere F. & Cabus S. (2010), Bomen groeien niet tot in de hemel. De 

Werkelijke kostprijs van de dienstencheques  ‐ synthese, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven, 

25 p. 

Pacolet J., De Wispelaere F. & Cabus S. (2011), ‘Bomen groeien niet tot in de hemel. 

De Werkelijke  kostprijs  van  de  dienstencheques’,  De  Gids  op Maatschappelijk 

Gebied, te verschijnen. 

Pacolet J., De Wispelaere F., Cabus S. (2010), Bomen groeien niet tot in de hemel. De werkelijke kostprijs van de dienstencheque, HIVA-K.U.Leuven.

Pacolet J., De Wispelaere F., Cabus S. (2010, te verschijnen), ‘Bomen groeien niet tot in de hemel. De werkelijke kostprijs van de dienstencheque’, De Gids op Maatschappelijk Gebied.

Pacolet J., Perelman S., Pestieau P., Baeyens K. & De Wispelaere (2009), Zwartwerk 

in België. Een indicator van omvang en evolutie – Travail au noir en Belgique. Un indi‐

cateur concernant l’étendue et l’évolution, ACCO, Leuven, 195 p. 

Pacolet J., Perelman S., Pestieau P., Baeyens K. & De Wispelaere F. (2009), Zwart-werk in België. Een indicator van omvang en evolutie – Travail au noir en Belgique. Un indicateur concernant l’étendue et l’évolution, Acco, Leuven, 195 p.

Pacolet J., Van De Putte I. & Marchal A. (red./réd.) (2000),  ‘Mogelijkheid en wen‐

selijkheid  van  een  kapitaalinkomstenbelasting  of  een  vermogensbelasting’,  in 

Verslagboek ontmoetingsdag Universiteit – Arbeidersbeweging ‘De kost van niet‐belas‐

ten’, Brussel, 19 maart 1999, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven, 210 p. 

Pacolet J.  &  Van Steenbergen A.  (2007),  ‘Bestaat  de  spaarparadox  in  België’,  in 

B. Cantillon, K. Van Den Bosch  & S. Lefebure (eds), Ouderen in Vlaanderen 1975‐

2005, p. 203‐230. 

Peeters H., Larmuseau H. (2005), ‘De solidariteit van de gelijkgestelde periodes. Een exploratie van de aard, het belang en de zin van de gelijkgestelde periodes in de totale pensioenopbouw bij werknemers’, BTSZ, nr. 1.

PriceWaterhouseCoopers, Federgon (september 2010), ‘Complementary impact analysis of earn-back effects of the service vouchers system in Belgium’.

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  1985  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 1986. 

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  1992  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 1993. 

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  1995  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 1996. 

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  1997  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 1998. 

140 Bibliografie

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  2005  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 2006. 

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  2006  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 2007. 

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  2007  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 2010. 

Rijksmiddelenbegroting,  Inventaris  2009  van de  vrijstellingen,  aftrekken  en  ver‐

minderingen die de  ontvangsten  van de  Staat  beïnvloeden, Rijksmiddelenbe‐

groting voor het begrotingsjaar 2010. 

Rijksmiddelenbegroting,Inventaris  2002  van  de  vrijstellingen,  aftrekken  en 

verminderingen die de ontvangsten van de Staat beïnvloeden, Rijksmiddelen‐

begroting voor het begrotingsjaar 2003. 

RSVZ, Jaarverslag 2009, RSVZ, Brussel, 76 p. 

SERV  (2010), 20  jaar Vlaams  fiscaal beleid. De  impact op gezinnen  en ondernemingen, 

Sociaal‐Economische Raad van Vlaanderen, Brussel, 77 p. 

Spruyt E.L.  (2004),  ‘Met een duo‐legaat  je hemel verdienen’, Uw Vermogen, nr. 5, 

augustus, De Persgroep. 

Steinherr A.  (1998), Derivatives. The wild beast of  finance,  John Wiley & Sons Ltd., 

West Sussex, England. 

Stoett F.A., Nederlandsche spreekwoorden, spreekwijzen, uitdrukkingen en gezegden. W.J. Thieme & Cie, Zutphen 1923-1925 (vierde druk).

Swift Z.L, Brixi H.P. & Valenduc C.  (2004),  ‘Tax Expenditures: General Concept, 

Measurement, and Overview of Country Practices’ in Z.L. Swift, C. Valenduc & 

H.P. Brixi  (eds.).  (2004), Tax Expenditures: Shedding  light on government spending 

through the tax system, The World Bank Washington, DC, p. 1‐19. 

Swift Z.L, Valenduc C. & Brixi H.P.(eds.) (2004), Tax Expenditures: Shedding light on 

government  spending  through  the  tax  system, The World Bank, Washington, DC, 

233 p. 

Thurow L.C..  (1983), Dangerous Currents. The  state  of Economics, Random House, 

New York. 

UNIZO  (2008), De  notionele  intrestaftrek:  voldoende KMO‐gericht?, UNIZO‐Studie‐

dienst, 19 p. 

Valenduc  C.  (2002),  Politique  fiscale  et  qualité  des  recettes  publiques:  éléments 

d’évaluation  et  propositions  de  réforme,  in  16ème Congrès  des  Economistes  belges  de 

Langue  française,  Les  finances  publiques:  défis  à  moyen  et  long  termes,  CIFOP, 

Charleroi, p. 457‐532. 

Valenduc  C.  (2009),  ‘Les  intérêts  notionnels:  une  réforme  fondamentale  et 

controversée’, Courrier hebdomadaire, n° 2018, 52 p. 

Bibliografie 141

Valenduc C. (2004), ‘From tax Expenditures reporting to tax policy analysis: some 

experience  from  Belgium:  General  Concept, Measurement,  and Overview  of 

Country  Practices’  in  Z.L. Swift,  C. Valenduc  &  H.P. Brixi  (eds).  (2004),  Tax 

Expenditures:  Shedding  light  on  government  spending  through  the  tax  system, The 

World Bank Washington, DC, p. 69‐96. 

Van Campenhout G. & Van Caneghem T.  (2009), De  kennis  en het gebruik van de 

notionele intrestaftrek bij KMO’s, CeFiP/KeFiK, Brussel, 23 p. 

Van  Cauter  K.  &  Van Meensel  L.  (2007),  ‘Recente  tendensen  inzake  vennoot‐

schapsbelasting’, Economisch Tijdschrift, juni 2007, NBB, p. 67‐83. 

Van der Maelen  (2009),  ‘Kost notionele  intrestaftrek neemt  fors  toe’, website Dirk 

Van der Maelen, 5 mei 2009. 

Van der Maelen  (2011),  ‘Notionele  intrestaftrek  loopt op  tot 17 309 413 562 euro’, 

in  D. Van Mechelen  (2007),  Het  rapport  van  Mechelen I, 

http://www.dirkvanmechelen.be/2007/het‐rapport‐van‐mechelen/. 

Van Mechelen D.,  (2008),  ‘Vlaamse  fundamenten’, Het Rapport Van Mechelen II 

http://www.dirkvanmechelen.be/2008/het‐rapport‐van‐mechelen‐ii/. Van Rompuy H. & Cools K. (2010), In de wereld van Herman van Rompuy – Kathleen 

Cools, 176 p. 

Van Cauter  K.  &  Van Meensel  L.  (2006),  ‘Het  herverdelende  karakter  van  de 

belastingen en de sociale bijdragen’, Economisch Tijdschrift, juni 2006, NBB, p. 69‐

87. 

Vandenbussche  H.  (2005),  ‘Vennootschapsbelasting  in  Europees  perspectief’, 

Beleidsnota, nr. 7, april 2005, VKW Metena, 36 p. 

Vandenbussche  H.  (2006),  ‘Fiscalité  des  entreprises  et  création  d’emplois: 

nouveaux  éléments  d’évaluation  pour  la  Belgique  et  ses  régions’,  Regards 

économiques, UCL, Juin 2006, n° 41, 11 p. 

Vanistendael F. (1993), Fiscaal Recht, Acco, Leuven. 

Vanistendael F. (2006), Belastingvermijding, belastingontduiking en het witwassen van 

zwart geld, in Lessen voor de XXIe eeuw, Weten en woorden in daden, Univer‐

sitaire Pers, Leuven. 

VBO (2010), ‘Opener – Notionele interest’, Forward, VBO, april 2010, p. 26‐34. 

Vleugels I. & Pacolet J. (1994), Reconversie‐inspanning in Limburg: inventaris, analyse, 

evaluatie, deelrapport 1, HIVA‐K.U.Leuven, Leuven. 

Vuchelen  J. & Rademaekers K.  (1998),  ‘Het Belgisch gezinsvermogen 1992‐1998’, 

Documentatieblad, nr. 5, p. 41‐64. 

Wet  van  17 mei 2004  tot  omzetting  in  het  Belgisch  recht  van  de  richtlijn 

2003/48/EG  van  3 juni 2003  van  de  Raad  van  de  Europese  Unie  betreffende 

belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling en 

tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 inzake de roe‐

rende voorheffing. 

Al te vaak wordt fiscaliteit enkel bekeken vanuit het oogpuntvan de belastingdruk die weegt op onze schouders. Het is alsof wij alleen maar betalen aan vadertje staat en er niets voor terug krijgen. Naast deze eerste correctie maakt deze studie een inventaris van alle mogelijke vormen van niet-belasten,hetzij omdat men niet kan belasten, of omdat men om tal van redenen niet wil belasten of de weg van de minst belasteweg accepteert.

De meesten aanvaarden dat de strijd tegen fiscale en socialefraude zal moeten verder gezet worden. Ramingen van de minderontvangsten voor de overheid variëren van 6 tot 30 miljard euro. Deze studie toont aan dat er daarnaast nog tal van minderontvangsten zijn voor de overheid, fiscale en parafiscale uitgaven of overige minderontvangsten, of volumesvan belastingontwijking en ontwijking van sociale zekerheids -bijdragen. Zij tellen op tot minstens 75 miljard euro.

Bovendien zijn er permanent perverse verdelingseffecten, tot en met het feit dat vooral diegenen die zich de hulp kunnenveroorloven van fiscale adviseurs en belastingplanners, er optimaal kunnen gebruik van maken. Terwijl ‘enkel de gewone mensen nog belastingen betalen’ kunnen anderen beroep doen op ‘de pachters van het niet-belasten’. Voor dezen wordt terecht misschien ons land geklasseerd bijde belastingparadijzen.

Wanneer wij de omvang zien van al deze al gekende of nog te ramen vormen van niet-belasten, en dit samen bekijken metde ontvangsten- en uitgavenzijde van de publieke financiën, dan wordt de uitdaging van de budgettaire consolidatie dierond moet zijn tegen 2015 iets minder moeilijk. Integendeel nodigt het uit om sneller en grondiger onze publieke financiënop orde te stellen. ‘Luilekkerland’ behoort immers tot het rijkvan de sprookjes.

Dit onderzoek werd gerealiseerd met de steun van het ACV-Mecenaatkrediet van de NBB.

Prof. dr. Jozef Pacolet, (doctor in de economische wetenschappen) is hoofd van de onderzoeksgroep Verzorgingsstaat en Wonen van het HIVA-K.U.Leuven.

Tom Strengs (master in de economische wetenschappen)was onderzoeker aan het HIVA-K.U.Leuven.

www.hiva.be