Racisme bij de politie ten opzichte van allochtone...
Transcript of Racisme bij de politie ten opzichte van allochtone...
FACULTEIT
RECHTSGELEERDHEID
Racisme bij de politie ten opzichte van
allochtone jongeren in het
uitgaansmilieu: een case
stadscentrum van Kortrijk.
Masterproef neergelegd tot het behalen vande graad van Master in de criminologische wetenschappen
door
Promotor :Dr. Antoinette Verhage
Racisme bij de politie ten opzichte van
allochtone jongeren in het
uitgaansmilieu: een case-study in het
stadscentrum van Kortrijk.
Masterproef neergelegd tot het behalen vande graad van Master in de criminologische wetenschappen
(00702176) Vanassche Neel
Academiejaar 2013-2014
Commissarissen :Maarten De WaeleProf. dr. Patrick Hebberecht
Racisme bij de politie ten opzichte van
study in het
Verklaring inzake toegankelijkheid van demasterproef criminologische wetenschappen
Ondergetekende,
Vanassche Neel (00702176) ...………………………………………………….
geeft hierbij aan derden,
zijnde andere personen dan de promotor (en eventuele co-promotor), de commissarissen of leden van de examencommissie van de master in de criminologische wetenschappen,
[de toelating] [geen toelating]
om deze masterproef in te zien, deze geheel of gedeeltelijk te kopiëren of er, indien beschikbaar, een elektronische kopie van te bekomen, waarbij deze derden er uiteraard slechts zullen kunnen naar verwijzen of uit citeren mits zij correct en volledig de bron vermelden.
Deze verklaring wordt in zoveel exemplaren opgemaakt als het aantal exemplaren waarin de masterproef moet worden ingediend, en dient in elk van die exemplaren ingebonden onmiddellijk nahet titelblad.
Datum: 6 mei 2014
Handtekening
i
WOORD VOORAF
Deze masterproef moet gezien worden als het sluitstuk van de masteropleiding in de
Criminologische Wetenschappen. Bij deze wil ik dan ook van de gelegenheid gebruik maken
om iedereen te bedanken die heeft bijgedragen tot de realisatie van deze scriptie.
In eerste instantie wil ik een hartelijk woord van dank richten aan mijn promotor, Dr.
Antoinette Verhage, zonder wiens advies, sturing en ondersteuning deze masterproef niet
mogelijk was geweest. Tevens wil ik haar oprecht bedanken voor haar constante
bereikbaarheid doorheen dit volledige proces.
Vervolgens had ik ook graag alle respondenten bedankt die hebben meegewerkt aan deze
studie. Zonder hun welwillendheid om mee te werken, en tijd te maken voor mijn onderzoek
kon deze analyse niet tot een goed einde zijn gebracht.
Tenslotte wil ik in het bijzonder ook mijn ouders bedanken om mij de kans te geven om deze
opleiding te volgen. Mijn moeder dient nog uitdrukkelijk geprezen te worden voor het nalezen
en controleren van alle geschreven teksten doorheen mijn hele opleiding, en dus tevens ook
deze masterproef.
ii
INHOUDSOPGAVE
WOORD VOORAF i
INHOUDSOPGAVE ii
1. INLEIDING 1
2. BEGRIPSBEPALING 5
2.1. Racisme 52.1.1. Algemeen 52.1.2. Verschijningsvormen 7
i. Individueel racisme 7ii. Institutioneel racisme 8iii. Cultureel racisme 9iv. Expliciet versus impliciet racisme 10v. Modern racisme 10
2.2. Allochtoon 112.3. Racisme bij de politie 13
2.3.1. Algemeen 132.3.2. Comité P 18
2.3.3. Meldpunt Discriminatie Kortrijk 24
3. WETGEVEND KADER 28
4. ONDERZOEKSANALYSE 32
4.1. Situering onderzoeksterrein 324.2. Methodologie 34
4.2.1. Focusgroep allochtone jongeren 374.2.2. Interviews allochtone jongeren 434.2.3. Interview Meldpunt Discriminatie Kortrijk 45
5. RESULTATEN 48
5.1. Focusgroep allochtone jongeren 485.2. Interviews allochtone jongeren 575.3. Interview Meldpunt Discriminatie Kortrijk 73
6. OPLOSSINGEN 82
7. CONCLUSIE 90
BIBLIOGRAFIE iii
BIJLAGEN xi
1
1. INLEIDING
In de huidige samenleving is racisme aanwezig op alle denkbare niveaus van onze
maatschappij.1 Ondanks het gegeven dat er in de 20e eeuw reeds een enorme vooruitgang is
geboekt omtrent deze problematiek, is deze kwestie anno 2014 nog steeds niet van de
maatschappelijke radar verdwenen.2 Sinds de terroristische aanslagen van 11 september 2001
en de zelfmoordaanslagen in London en Madrid, is de publieke perceptie vanuit de westerse
beschaving opnieuw grondig gewijzigd.3 Deze wijziging, in combinatie met de toenemende
multiculturalisering van onze gemeenschap en de wederopkomst van het etnisch nationalisme,
zijn enkele van de voornaamste redenen die ertoe geleid hebben dat racisme de dag vandaag
nog steeds een significant struikelblok blijkt binnen onze samenleving.4 Over het algemeen
kan men hierbij vaststellen dat deze problematiek doorgesijpeld is naar alle mogelijke lagen
van onze hedendaagse gemeenschap.5 Meer specifiek gaat de vraag zich dan stellen in welke
mate racisme terug te vinden is binnen elementaire organen als justitie en politie. Deze vraag
komt immers bovendrijven aangezien deze instanties verantwoordelijk zijn voor het
waarborgen van de veiligheid en rechtvaardigheid ten opzichte van alle burgers binnen een
bepaalde staat.6 De mogelijkheid dat ook deze instellingen doorspekt zouden zijn van racisme
en vooroordelen, lijkt een contradictorisch punt gezien de waarden, taken en
verantwoordelijkheden van desbetreffende instituties.7 Desalniettemin kan er op basis van de
bestaande wetenschappelijke literatuur met zekerheid aangenomen worden dat het ontkennen
van racistisch gedrag vanuit politionele en justitiële hoek helemaal geen zin heeft. Er is per
slot van rekening een overvloed aan voorbeelden en klachten inzake deze specifieke materie.8
1 Maguire, M., & Morgan, R., & Reiner, R. (2007). The Oxford handbook of criminology. New York: Oxford University Press Inc., 421.2 Ibid.3 Bhattacharyya, G. (2008). Dangerous brown men: exploiting sex, violence and feminism in the war on terror. New York: Zed Books, 74-104. 4 Maguire, M., & Morgan, R., & Reiner, R., o.c., 421.5 Ibid.6 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, art. 1, B.S., 22 december 1992.7 Ibid.8 Rowe, M. (2003). Policing, Race and Racism. Cullompton: Willan Publishing, xi-xvi. Bowling, B. (1998). Violent Racism: Victimization, Policing and Social Context. Oxford: Clarendon Press, 234-260. Graham, K.M. (2010). Beyond redistribution: White supremacy and racial justice. Lanham: Lexington Books, 16-19.
2
Wanneer men dit onderwerp echter dieper gaat bestuderen, wordt al snel duidelijk dat het een
alomvattend probleem is die vele oorzaken, gevolgen en verschijningsvormen heeft.
Op basis van voorgaande opmerkingen wordt snel duidelijk dat racisme vanuit de politie ten
opzichte van allochtone burgers een uiterst belangrijk thema inhoudt. Derhalve zal er binnen
dit onderzoek gekeken worden of er uitgaande van het Belgische politiebestel ook racistische
attitudes ervaren worden door de allochtone burgers, tijdens de verschillende vormen van
politieoptreden. Meer specifiek zal deze onderzoeksvraag geëxploreerd worden ten opzichte
van politieoptredens met betrekking tot allochtone jongeren in het uitgaansmilieu. Op basis
van een persoonlijke studie uitgevoerd naar aanleiding van het methodologische leervak
‘Kwalitatieve methoden en technieken’ binnen de opleiding ‘Bachelor of science in de
criminologische Wetenschappen’ aan de Universiteit Gent, is de persoonlijke interesse
omtrent deze thematiek immers naar boven komen drijven. De studie in kwestie handelde
namelijk inzake racisme binnen het uitgaansleven ten aanzien van allochtone jongeren. Op
basis van de resultaten uit deze studie, bleek dat het mogelijks aangewezen zou zijn om een
onderzoek in te stellen over één expliciet onderwerp binnen deze algemene studie, namelijk:
racisme vanuit politionele hoek met betrekking tot allochtone jongeren binnen het
uitgaansmilieu. De betrokken jongeren maakten in het onderzoek immers regelmatig gewag
van dit thema, vandaar het interessant leek om deze problematiek van naderbij te bestuderen.
Daar de participanten binnen bovenstaande studie zich tussen de leeftijd van 18 en 25 jaar
bevonden, kan naar analogie de term ‘jongeren’ in dit onderzoek eveneens zo geïnterpreteerd
worden.
Aangezien deze materie echter vrij omvangrijk en te algemeen is om een diepgaand
onderzoek toe te laten, werd er beslist om de analyse uit te voeren aan de hand van een
casestudy, uitgevoerd binnen de stad Kortrijk. Deze zone werd gekozen omwille van
meerdere factoren. In de eerste plaats dient de keuze voor de stad Kortrijk verduidelijkt te
worden. In het kader van bovengenoemde opleiding, heb ik namelijk stage lopen bij de
Federaal Gerechtelijke Politie van Kortrijk. Binnen deze stageperiode was er tevens op
reguliere basis contact met alle lokale politiezones van het arrondissement Kortrijk. Tijdens
deze stage kwamen de volledige werking, doelstellingen en problematieken van alle korpsen
binnen dit arrondissement aan bod. Op basis van deze wetenschap, in samenhang met de reeds
gekozen thematiek van het onderzoek, leek de keuze voor Kortrijk als onderzoeksterrein een
voor de hand liggende keuze. Een tweede factor die bepalend was voor de keuze van Kortrijk
was de geografische ligging van de stad. De stad situeert zich immers binnen een grensregio,
3
meer bepaald aan de grens met Frankrijk. Dit brengt met zich mee dat er een grote
aanwezigheid is van Noord-Afrikaanse jongeren afkomstig uit Noord-Frankrijk die zich in het
Kortrijkse uitgaansmilieu gaan mengen. In het Zonaal Veiligheidsplan 2009-2012 van de
politiezone waarbinnen mijn onderzoeksterrein gelegen is, vermeldt men hieromtrent ook
duidelijk de grensoverschrijdende samenwerking met Noord-Franse steden als Roubaix,
Tourcoing en Rijsel.9 Tot slot dient nog aangestipt te worden dat ik meer specifiek gekozen
heb om mijn onderzoek te gaan richten op het stadcentrum van Kortrijk, aangezien daar de
grootste en bekendste uitgaansbuurt van de stad gesitueerd is, en dat daar ook de
aanwezigheid van Noord-Afrikaanse jongeren het prominentst is in het uitgaansleven.10
Aan de hand van een diepgaande literatuurstudie, in combinatie met het opzetten van een
focusgroep en het afnemen van halfgestructureerde interviews, zal er dus gepoogd worden om
na te gaan of er al dan niet vormen van racisme of racistische attitudes aanwezig zijn bij de
politie ten opzichte van allochtone jongeren in het uitgaansmilieu in de stad Kortrijk. Deze
probleemstelling houdt dan ook de centrale onderzoeksvraag in binnen deze studie. Daarnaast
zal er eveneens onderzocht worden hoe de allochtone jongeren deze problematiek ervaren en
hoe ze er specifiek mee omgaan. Deze twee elementen zijn naast de centrale onderzoeksvraag
evenzeer twee belangrijke onderzoeksvragen binnen deze analyse. Hierbij dient echter
opgemerkt te worden dat deze bevindingen gebaseerd zijn op de persoonlijke percepties van
de betrokken jongeren, waardoor men niet uit het oog mag verliezen dat het hier niet om
louter objectieve vaststellingen gaat. Doch zijn deze resultaten belangrijk om een algemeen
beeld te kunnen schetsen van hoe de allochtone jongeren dit alles specifiek beleven. Er dient
tevens vermeld te worden dat het in eerste instantie de bedoeling was om eveneens
politieambtenaren van de betrokken zone te gaan interviewen omtrent deze thematiek. De
intentie hierbij was om beide actoren van het verhaal aan het woord te laten om op deze
manier een alomvattend beeld te hebben van hoe allebei de partijen deze problematiek
ervaren. Spijtig genoeg bleek het niet mogelijk toestemming te krijgen van de politiezone in
kwestie, daar hun respons was dat hun zone te herkenbaar bevonden werd binnen dit
onderzoek. Om toch zoveel mogelijk correcte en objectieve onderzoeksresultaten te
9 X. (2009). Zonaal Veiligheidsplan 2009-2012 van de politiezone Vlas. Verkregen op 12 november 2013, via http://www.pzvlas.be/fileadmin/MEDIA/website/documenten/beleid/diverse/ZVP_2009-2012.pdf10 Vermoere, F. (2011). Meer blauw op straat in criminele buurt. Verkregen op 11 november 2013, via http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=TJ3CM3Q7 Informatie vergaard op basis van informele gesprekken met leden van de FGP Kortrijk tijdens stageperiode, februari 2013 – mei 2013.
4
bewerkstelligen, werd dan beslist om, zoals hierboven aangegeven is, bovenop de focusgroep
extra interviews te gaan afnemen bij allochtone jongeren, om op die manier een grotere
steekproef te creëren. Zo komt de validiteit van de analyse niet in het gedrang. Daarbovenop
werd ook nog een diepgaand interview op poten gezet met een contactpersoon van het
Meldpunt Discriminatie Kortrijk, omwille van hun specifieke expertise binnen dit
onderzoeksthema. Om dit alles op een grondige wijze in kaart te brengen zal er eveneens
gepoogd worden om een duidelijke definitie te geven van wat er precies kan begrepen worden
onder de begrippen: racisme en allochtoon. Hierbij aansluitend zal ook dieper worden
ingegaan inzake wat er kan verstaan worden onder de noemer ‘racisme bij de politie’. Dit
wordt zowel in het algemeen besproken, alsook wordt de link gelegd met het Meldpunt
Discriminatie Kortrijk en met het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten.
Daaropvolgend komt ook het Belgische wetgevende kader omtrent deze probleemstelling
volledig aan bod. Nadat daarna een korte situering wordt weergegeven van wat nu precies als
de uitgaansbuurt in de stad Kortrijk geïnterpreteerd kan worden, wordt het methodologische
kader van het onderzoek uiteengezet. Aansluitend bij bovenstaande onderzoeksvragen,
worden tevens nog enkele kleinere onderzoeksvragen gesteld omtrent deze thematiek. Er
zullen immers verklaringen en oplossingen gezocht worden voor het probleem an sich, en hoe
men bij de politie hier intern tracht mee om te gaan. Desgelijks zal onderzocht worden of dit
een recent fenomeen is, of dat het reeds lange tijd aanwezig is. Op basis van dit alles zal dan
getracht worden om hieruit een alomvattende conclusie te destilleren. Ten slotte dient
opgemerkt te worden dat er slechts een antwoord kan worden gegeven op bovenstaande
deelvragen indien effectief zou blijken dat er binnen deze zone significante hindernissen
bestaan omtrent dit onderwerp.
5
2. BEGRIPSBEPALING
2.1. Racisme
2.1.1. Algemeen
Alvorens van start te gaan met de effectieve onderzoeksanalyse en de bespreking van de
gewonnen resultaten, dient er in eerste instantie een conceptueel en contextueel kader opgezet
te worden zodat er geen verwarring kan ontstaan omtrent de gebruikte terminologie tijdens de
uitgevoerde studieanalyse. Tevens is deze begripsbepaling nodig om de correcte achtergrond
te schetsen van waaruit vertrokken werd om dit onderzoeksprobleem extensief in kaart te
brengen en door te lichten.
Wanneer we op zoek gaan naar een specifieke definiëring van de term ‘racisme’ wordt al snel
duidelijk dat het meest gangbare uitgangspunt om dit begrip te verklaren erin bestaat om
allereerst het onderscheidt te maken tussen racisme in se, vooroordelen en discriminatie.11 De
verklaring van wat nu precies begrepen kan worden onder ‘vooroordelen’, kan onmogelijk
gebeuren zonder te refereren naar het toonaangevende literaire werk van Gordon W. Allport.
Volgens Allport dient er om te beginnen duidelijk gemaakt te worden dat er een verschil
bestaat tussen negatieve en positieve vooroordelen. Het is namelijk zo, dat wanneer
individuen gaan nadenken of zich gaan uitspreken over vooroordelen, men het praktisch altijd
heeft over de negatieve connotatie van het woord. Dit is echter een gangbare misvatting.
Vooroordelen ten opzichte van dingen, personen en groepen kunnen ook gunstig uitvallen ten
opzichte van de betrokken actoren of zaken. Inzake deze differentie geeft Allport aan dat de
meest gekende negatieve vooroordelen zich situeren op het etnisch vlak.12 Gegeven de context
van deze onderzoeksanalyse is het dan ook voor de hand liggend dat een definitie over
vooroordelen vanuit deze hoek dient te komen. Meer concreet stelt Allport hierover volgende
begripsomschrijving voor: “Ethnic prejudice is an antipathy based upon a faulty and
inflexible generalization. It may be felt or expressed. It may be directed toward a group as a
whole, or toward an individual because he is a member of that group.” 13 Deze definitie geeft
11 Dovidio, J.F., & Gaertner, S.L. (1986). Prejudice, Discrimination, and Racism. Orlando: Academic Press, 2-3. Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale Psychologie. Gent: Academia Press, 169.12 Alport, G.W. (1954). The Nature of Prejudice. Cambridge: Addison-Wesley, 5-12.13 Ibid., 9.
6
kort maar duidelijk weer wat er nu precies kan worden begrepen onder stereotypering en
vooroordelen op etnisch vlak.
Er wordt duidelijk gemaakt dat de term een gevoelsmatige basis heeft en zijn oorsprong kan
herleid worden tot een incorrecte generalisatie ten opzichte van een groep of een individu. Het
feit dat er hier gesproken wordt van een affectieve attitude maakt juist het onderscheid met de
betekenis van de term ‘discriminatie’.14 Ondanks het feit dat beide zaken zeer dicht bij elkaar
aanleunen, is er zoals hierboven reeds werd aangegeven, een duidelijk verschil tussen beide
elementen. Het is namelijk zo dat discriminatie een uiting is van desbetreffende
stereotyperende attitude. Het gaat hier meerbepaald om een daadwerkelijke gedraging ten
opzichte van verscheidene groepen en of individuen. De aanleiding van discriminatie is dus
net gelegen bij het gevoelsmatige element van een vooroordeel. Dit aspect zorgt er immers
voor dat een individu of een groepering uiterlijk waarneembare handelingen gaat stellen met
als doel een prominente kloof te kunnen slaan tussen de eigen groep of de ‘in-group’ ten
nadele van de groep waartegen men zich wenst af te zetten of de ‘out-group’.15 Hierbij
aansluitend dient opgemerkt te worden dat er verschillende discriminatiegronden bestaan.
Wanneer men per slot van rekening aan discriminatie denkt, gaat het voornamelijk telkens
over raciale en etnische discriminatie. Deze zijn natuurlijk voor deze onderzoeksthese de
meest cruciale, doch mag men niet vergeten dat er ook andere gronden hiervoor bestaan,
zoals: seksuele geaardheid, geloof, politieke overtuiging, enzovoort.16
Op basis van bovenstaande uiteenzetting kan nu gekomen worden tot een omvattende
omschrijving van wat nu precies kan begrepen worden onder racisme an sich. Wanneer men
het kort door de bocht zou stellen, kun je racisme omschrijven als louter: “discriminatie
gebaseerd op huidskleur of etnische afkomst”, zoals Brehm, Kassin, Fein, Mervielde en Van
Hiel het stelden.17 Op zich is deze definiëring correct, maar ze dient minder algemeen
voorgesteld te worden om de volledige betekenis van het begrip adequaat te kunnen
doorgronden. Op vrij eenvoudige wijze gaan ze racisme voorstellen als een
discriminatiegrond op basis van uiterlijk waarneembare kenmerken of herkomst. Iets wat deze
begripsbepaling wel duidelijk aangeeft, is het gegeven dat racisme in principe zowel een
14 Dovidio, J.F., & Gaertner, S.L., o.c., 3. 15 Jones, J.M. (1972). Prejudice and Racism. Reading: Addison-Wesley, 4. De Witte, H. (1999). Alledaags racisme in België. Een overzicht van de onderzoeksliteratuur over racistische opvattingen en een interpretatie van de betekenis van het opleidingsniveau. Migrantenstudies, 15(1), 3.16 Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. (2013). Discriminatiegronden. Verkregen op 12 november 2013, via http://www.diversiteit.be/discriminatiegronden17 Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A., o.c., 169.
7
etnische, als een raciale basis kan hebben, doch dat deze twee zaken blijkbaar toch niet
dezelfde betekenis hebben. Deze verwarring is een gangbare misvatting wanneer er over
racisme wordt gesproken. Er dient hieromtrent aangestipt te worden dat, indien er gesproken
wordt over rassen, er gedoeld wordt op groepen die op basis van genetische en biologische
kenmerken onderscheiden kunnen worden van elkaar. In het geval van etnische groeperingen,
liggen de verschillen echter op sociaal-cultureel vlak. 18
Het is op basis van deze verschillen dat er ‘in-groups’ en ‘out-groups’ ontstaan zijn binnen de
samenleving. Ieder individu wordt doorheen zijn of haar gehele levensproces bewust en
onbewust beïnvloed door allerhande factoren omtrent deze kwestie. Verder in deze
onderzoeksanalyse worden de specifieke oorzaken en verklaringen voor het ontstaan van
racistisch gedrag echter diepgaander besproken. Doch kunnen we hier al duidelijk maken dat
wanneer we een alomvattende definitie trachten weer te geven van het begrip racisme, we
telkens terugvallen op dit wij-versus-zij- gevoel dat gebaseerd is op ofwel biologische of op
sociaal-culturele verschillen. Zoals hierboven reeds aangegeven werd, is de definitie van
Brehm et al. behoorlijk algemeen. In combinatie met alle andere aangehaalde informatie
schetsen deze samen een overkoepelende en theoretische begripsbepaling van het fenomeen
dat weliswaar het volledig concept en de betekenis omvat, maar enige specificatie binnen
deze terminologie lijkt hier toch eveneens aangewezen.19
2.1.2. Verschijningsvormen
i. Individueel racisme
Deze vorm van racisme richt zich voornamelijk op het biologische en genetische aspect van
racisme. Het is dus een duidelijk voorbeeld van racisme op raciale basis, al komt het
sporadisch ook op etnisch vlak voor. Zoals de naam van deze verschijningsvorm aangeeft,
betreft het hier rassendiscriminatie op microniveau. Een individu gaat namelijk desbetreffend
gedrag vertonen ten opzichte van een ‘out-group’, louter en alleen op basis van uiterlijk
waarneembare, biologische factoren. Dit verschijningspatroon van racisme kan als het meest
18 Alport, G.W., o.c., 107. De Witte, H., o.c., 3.19 Jones, J.M., o.c., 6. Essed, P. (1991b). Inzicht in alledaags racisme: theorie, praktijk en ervaring. Vert. uit het Engels door Rita Gircour. Utrecht: Spectrum, 49-64. McKenzie, I. (2000). Policing after Macpherson. The Police Journal, 73, 323-340. Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A., o.c., 170-173.
8
flagrant, direct en expliciet (cfr. infra) geïnterpreteerd worden. Algemeen wordt dan ook
gesteld dat deze vorm in de hedendaagse maatschappij steeds minder en minder getolereerd
wordt. Een prominent voorbeeld van dit fenomeen zijn leden van ‘Blood and Honour’.20 Deze
delen de overtuiging dat het blanke ras superieur is ten opzichte van alle andere rassen en dat
ze omwille van deze reden het recht hebben om die rassen te overheersen. Deze leden van de
‘Blood and Honour’ geven zelf aan in hoofdzaak een onderscheid te maken tussen rassen op
basis van uiterlijke waarneembare kenmerken zoals huidskleur. Ze gaan hun mening ook
openlijk meedelen en schuwen vaak ook geweld niet om hun woorden kracht bij te zetten.21
Er dient er wel op gewezen te worden dat er hier wordt gesproken over de specifieke
individuen binnen de groepering, en niet over de hele groepering op zich. Alhoewel deze
individuen in een specifieke organisatie actief zijn, gaat het hier toch om racisme op
microniveau, omdat het hier gaat over de persoonlijke overtuiging, mening en gedragingen
van één persoon.22 Het voorbeeld dat hier gegeven wordt, handelt dus niet over de acties van
de groepering ‘Blood and Honour’, maar over de opvattingen en handelswijze van de
individuele leden buiten de organisatie. Er moet wel aangegeven worden dat deze meestal op
dezelfde lijn liggen.23
ii. Institutioneel racisme
In tegenstelling tot individueel racisme, situeert de institutionele vorm zich eerder op
collectief niveau. Het gaat hier namelijk over een subtype van racisme dat terug te vinden is in
de regelgeving, de beleidslijnen en procedurele maatregelen van een bepaalde instelling of
organisatie. Het is immers zo dat sommige instituties, zoals bijvoorbeeld politiekorpsen,
universiteiten en zelfs staten, sommige raciale en etnische groepen, zowel bewust als
onbewust, gaan achterstellen en discrimineren door middel van hun specifieke beleid. Er dient
aangestipt te worden dat dit doorgaans op onopzettelijke en onbewuste wijze gebeurt. Doordat
deze vorm van racisme als het ware geïntegreerd is binnen het bestuurlijke- en beleidsdomein
van de instelling en ze op een impliciete (cfr. infra) manier plaatsvindt, is ze vaak moeilijk
20 Noppe, J., & Vynckier, G., & Adang, O., & De Haan, W., & Goossens, F. (2012). Rechts-extremistisch geweld in Vlaanderen. Verkregen op 14 november 2013, via https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=2034824&fileOId=294259721 Ibid.22 Jones, J.M., o.c., 6. Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A., o.c., 170-173. Rowe, M. (2007). Policing beyond Macpherson: issues in policing, race and society. Portland: Willan Publishing, 67-70.23 Ibid.
9
aanwijsbaar en minder onverholen als individueel racisme.24 Ondanks het feit dat bepaalde
instellingen en organisaties duidelijk institutioneel racistische kenmerken vertonen, hoeft dit
niet te betekenen dat slechts één persoon binnen die organisatie of instellingen individueel
racistisch gedragingen of overtuigingen dient te vertonen of heeft. Een organisatie kan immers
perfect institutionele kentekenen vertonen, zonder dat zelfs één lid van desbetreffende
instelling individueel racistisch is.25 Het moge dan ook duidelijk zijn dat ook deze vorm van
racisme onderzocht dient te worden in het kader van deze onderzoekstelling (cfr. politie als
instituut).
iii. Cultureel racisme
Daar waar individueel racisme hoofdzakelijk focust op het biologische en genetische aspect
van racisme, richt cultureel racisme, zoals de naam zelf aangeeft, zijn pijlen op de sociaal-
culturele racistische waarden en normen binnen een samenleving. Hierboven werd reeds
aangegeven dat bepaalde groepen binnen een samenleving zich steeds trachten af te zetten ten
aanzien van andere groepen. Wanneer ze dit nu gaan doen als één collectief geheel, op basis
van de culturele en sociale verschillen die er bestaan tussen beide actoren, kan er gesproken
worden van cultureel racisme. Deze vorm van racisme wordt vaak op onbewuste wijze
aangewakkerd en bewerkstelligd door religies en door de media. Het gaat hier dus niet om dit
subtype van racisme dat gaat kijken naar de huidskleur of naar andere genetische verschillen,
maar bijvoorbeeld naar verschillen in sociale gewoonten, beschaving, rijkdom, enzovoort. Op
basis van deze etnische verschillen gaan ze een onderscheid maken met andere samenlevingen
en deze op basis hiervan veroordelen en discrimineren, met eenvoudigweg de doelstelling om
zich ervan af te zetten. Cultureel racisme kan tevens zowel geuit worden op individueel, als
op institutioneel niveau. Inzake het individuele niveau moet wel opgemerkt worden dat, zoals
hierboven reeds werd aangegeven, dit minder voorkomt daar individueel racisme grotendeels
de nadruk legt op de biologische kant van het verhaal.26
24 Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 67-86. Jones, J.M., o.c., 6. McKenzie, I., o.c., 323-340. Graham, K.M., o.c., 6-7.25 Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 74-78.26 Jones, J.M., o.c., 6. Essed, P., o.c., 49-64.
10
iv. Expliciet versus impliciet racisme
Het verschil tussen expliciet en impliciet racisme werd hierboven reeds in beperkte mate
duidelijk gemaakt. Het kernwoord inzake dit onderscheid is: ‘bewustzijn’. Impliciet racisme
refereert namelijk naar het onbewuste karakter van deze verschijningsvorm. Men kan
aannemen dat zelfs personen die aangeven volledig antiracistisch ingesteld te zijn, veelal toch
onbewust racistische of discriminerende denkbeelden, vooroordelen of overtuigingen hebben.
Desondanks het feit dat men er zich van bewust is dat racistische gedragingen niet
aanvaardbaar, foutief en immoreel zijn, wijst nader onderzoek er op dat een grote meerderheid
van de bevolking, zonder het te beseffen, toch racistische denkpatronen hanteert. Gevaarlijk
hierbij is dus dat de persoon in kwestie geen besef heeft van zijn mogelijke vooroordelen en
gedrag. Dit maakt het een zeer moeilijk te bestrijden fenomeen, daar je de betrokkene
moeilijk kan wijzen op zijn foutieve denkwijze. Wanneer een individu of een organisatie
immers expliciet racistisch gedrag vertoont, kan hierop vanuit de maatschappij of vanuit
andere personen adequaat gereageerd en duidelijk gemaakt worden dat dergelijk gedrag niet
getolereerd wordt in de huidige samenleving. Impliciet racisme is echter veel meer verdoken
en minder opvallend waardoor personen van eenzelfde samenleving of gemeenschap vaak het
probleem niet eens opmerken. Ten slotte dient hier nog worden herhaald dat impliciet racisme
een meer recent fenomeen is, aangezien expliciet racisme in de hedendaagse maatschappij
steeds minder en minder aanvaard wordt, maar hierover meer in de volgende alinea.27
v. Modern racisme
Over het algemeen kan aanvaard worden dat er in loop van de 20e eeuw steeds minder en
minder tolerantie ontstond ten opzichte van expliciet racisme. De negatieve connotatie die
verbonden was met de Tweede Wereldoorlog en het Nazisme, samen met de opkomst van
allerhande mensenrechtenbewegingen in verschillende landen, hebben ervoor gezorgd dat het
prominent en openlijk uiten van racistische gedragingen en overtuigingen in vele landen als
onaanvaardbaar en zelfs als onwettig kunnen worden beschouwd. Tegenwoordig lijkt deze
vorm van racisme minder publiekelijk aanwezig. Over het algemeen kan er gesteld worden
dat het, zeker in de westerse samenleving, niet meer sociaal wenselijk en aanvaardbaar is om
onomwonden expliciete racistische gedragingen te stellen. Maar zoals er hierboven reeds
27 Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A., o.c., 172-173. Rowe, M., Policing beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 98-100.
11
werd aangestipt, heeft er de laatste jaren een verschuiving plaatsgevonden. Een subtielere
vorm van racisme heeft zich ontwikkeld, namelijk: ‘modern racisme’.28
In de eerst plaats is het belangrijk om modern racisme niet te verwarren met impliciet
racisme. Het mag dan wel zo zijn dat het grootste deel van modern racistisch gedrag onbewust
gebeurt, toch is er ook een kleiner deel dat weldegelijke nog intentioneel en bewust gebeurt.
De twee begrippen overlappen dus sterk, doch zijn deze niet helemaal hetzelfde. Het
impliciete deel van modern racisme werd in de vorige alinea reeds uitgelegd en kan
gelijkgetrokken worden met impliciet racisme an sich. De expliciete vorm van modern
racisme daarentegen dient echter wat verduidelijking. Zoals vermeld was het op basis van de
veranderingen doorheen de 20e eeuw niet meer aanvaardbaar om zeer openlijk intentioneel
racistische uitlatingen en gedraging te stellen. Toch blijft het eigen aan de mens dat hij zich
wil afzetten ten opzichte van ‘out-groups’. Zo zijn er heden ten dage personen die, alhoewel
ze hun racistische overtuigingen zoveel mogelijk trachten te onderdrukken, ze toch nog
culturele vooroordelen hebben ten opzichte van een‘out-group’. Deze vooroordelen zijn
echter veel genuanceerder en sociaal wenselijk in vergelijking met vroeger. De individuen
gaan deze vooroordelen zodanig gaan rationaliseren, waardoor ze niet het gevoel hebben
racistisch te zijn.29
2.2. Allochtoon
Uit de definiëring van het begrip ‘allochtoon’ zijn al meerdere discussies ontsproten. Er zijn
verschillende opinies over hoe de term nu specifiek geïnterpreteerd dient te worden.
Begrippen als ‘allochtoon’, ‘vreemdeling’ en ‘immigrant’ worden alsmaar vaker door elkaar
gehaspeld, aangezien er geen eenduidig consensus is over hoe deze begrippen nu precies
kunnen worden omschreven.30 Omwille van deze differentiatie zal hier dus een keuze moeten
gemaakt worden op basis van de vele beschikbare begripsformuleringen. Aangezien het
Interfederaal Gelijkekansencentrum/ Federaal Migratiecentrum (voor 1 januari 2014: het
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding) een toonaangevende
instantie is omtrent de thematiek van racisme, wordt er hier gekozen om te vertrekken vanuit
28 Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A., o.c., 171-172. 29 Ibid. Dovidio, J.F., & Gaertner, S.L., o.c., 91-124.30 Eggerickx, T., & Kesteloot, C., & Poulain, M. (1999). De allochtone bevolking in België. Brussel: Nationaal Instituut voor de Statistiek, 57.
12
hun definiëring van het begrip. Laatstgenoemde instelling geeft aan te kiezen voor de
begripsbepaling die werd opgesteld door het Vlaams Economisch Sociaal Overlegcomité
anno 2003.31
Deze instelling gaat de term als volgt constitueren: “Iemand is allochtoon indien hij of zij
geen nationaliteit heeft uit één van de landen van de Europese Unie of indien minstens één
ouder of minstens twee grootouders een nationaliteit heeft van buiten de Europese Unie.”32
Op basis van deze omschrijving wordt snel duidelijk dat het niet voldoende is om een persoon
louter en alleen vast te pinnen op het gegeven dat hij of zij niet over de Belgische nationaliteit
beschikt, en hem of haar omwille van deze reden als ‘allochtoon’ te omschrijven. Het is
immers zo dat vele allochtone jongeren ofwel reeds genaturaliseerd werden, of dat ze vanaf
hun geboorte automatisch Belg zijn geworden.33
In deze onderzoeksanalyse wordt dus uitgegaan van bovenstaande definitie wanneer er
gesproken wordt over allochtone jongeren. Aansluitend bij deze omschrijving dient nog
worden opgemerkt dat de verschillen tussen allochtonen en de autochtone bevolking van
België, in de hedendaagse maatschappij, voornamelijk op cultureel niveau plaatsvinden. Zoals
reeds werd aangegeven, heeft de begripsbepaling niet perse iets te maken met de nationaliteit
van het betrokken individu. Zeker niet in dit onderzoek, waar er met jongeren wordt gewerkt.
Alhoewel de meeste jongeren reeds volledig geïntegreerd zijn binnen de westerse cultuur en
ze de Belgische nationaliteit hebben, blijkt hun culturele achtergrond vaak nog een impact te
hebben in hun levenswijze thuis. Het grootste verschil tussen beide bevolkingsgroepen is dus
meestal hierin gelegen, al is dit niet in ieder geval van toepassing.34
31 Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. (2008). Jaarverslag 2008: Discriminatie en diversiteit. Verkregen op 21 november 2013, via http://www.diversiteit.be/sites/default/files/legacy_files/publications/rapport_annuel/CGKR-DISCRIMINATIE-NL.pdf Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. (2013). Woordenlijsttest. Verkregen op 21 november 2013, via http://www.diversiteit.be/sites/default/files/legacy_files/publications/rapport_annuel/CGKR-DISCRIMINATIE-NL.pdf32 Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. (2008). Advies statistisch etniciteitscriterium VDAB. Verkregen op 21 november 2013, via http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/051408%20Advies%20etniciteitscriterium%20VDAB.pdf33 VDAB Studiedienst. (2012). Kansengroepen in kaart: Allochtonen op de Vlaamse arbeidsmarkt (2e ed.). Verkregen op 21 november 2013, via http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/051408%20Advies%20etniciteitscriterium%20VDAB.pdf34 Angenent, H. (1997). Criminaliteit van allochtone jongeren: feiten, oorzaken, achtergronden. Baarn: Uitgeverij Intro, 9.
13
2.3. Racisme bij de politie
2.3.1. Algemeen
In de volgende paragraaf zal gepoogd worden om een algemene omschrijving aan te reiken
van wat begrepen kan worden onder ‘racisme bij de politie’. De vraag in welke mate
politieambtenaren racistisch gedrag vertonen tijdens hun dagdagelijkse werkzaamheden, is er
één waarover al talloze publicaties verschenen zijn. Het betreft namelijk een vrij
controversiële vraagstelling waarop tevens geen eenduidige verklaring voor gegeven kan
worden. Onderstaande uiteenzetting is bijgevolg dan ook een bundeling van de meest
toonaangevende publicaties inzake hoe het fenomeen nu omschreven kan worden en hoe het
ontstaan ervan verklaard kan worden binnen de huidige maatschappij.
Enkele jaren na het eindigen van de Tweede Wereldoorlog heeft er in Europa een grote
immigratiestroom plaatsgevonden van gastarbeiders afkomstig van Afrika en Azië. Deze
stroom is ontstaan door de snelgroeiende industrie en wederopbouw in het naoorlogse Europa,
dat een tekort aan werkkrachten had en daarom de gastarbeiders met open armen ontving.35
Op basis van dit gegeven is het multiculturalisme in Europa, tot op de dag van vandaag, op
exponentiële wijze gaan toenemen.36 Desondanks het feit dat de bevolking door hun negatieve
ervaringen met het Nazisme minder racistisch ingesteld was in vergelijking met de 19e eeuw
(cfr. supra), kan over het algemeen besloten worden dat deze industriële groei hand in hand
ging met expliciet racistische houdingen ten opzichte van deze immigranten, zeker in de
eerste tientallen jaren na de Tweede Wereldoorlog.37 Zoals hierboven reeds aangegeven nam
deze expliciet racistische houding doorheen de 20e eeuw echter af en moest deze plaats
ruimen voor het ‘modern racisme’. Eind de jaren ’80 was er hierbij aansluitend een
verandering merkbaar. De autochtone bevolking kwam steeds meer tot de consensus dat alle
allochtone burgers zich zoveel mogelijk dienden te integreren binnen de normen van hun
westerse samenleving.38 Dit gegeven, in combinatie met de opkomst van extreemrechtse
partijen en de economische recessie door de oliecrisis van de jaren ’70, waardoor vele West-
Europese landen hun grenzen gingen sluiten voor ongeschoolde immigranten, leidden ertoe
35 Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 1-2. Easton, M., & Ponsaers, P. (2007). Kleur bekennen: de rol van politie en justitie in de aanpak van discriminatie. Orde van de dag: criminaliteit en samenleving, 2007(40), 37. 36 Ibid. de Vries, S. (2010). Multicultureel vakmanschap: voorwaarde voor effectief politiewerk in een diverse buurt. Cahiers politiestudies, 2010-2(15), 169-172.37 Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 1-14.38 Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 40.
14
dat ‘modern racisme’ meer en meer ingenesteld raakte binnen de westerse samenleving.39 Het
waren vooral de extreemrechtse politieke partijen die de aandacht gingen vestigen op het
migrantenvraagstuk, dat volgens hen aangaf dat etnische minderheden de oorzaak waren van
de toenemende criminaliteit en onveiligheid. Hierbij aansluitend dient vermeld te worden dat
ook de media gretig mee stapte in dit verhaal.40 Op basis van deze toenemende aandacht voor
het migrantenvraagstuk, in combinatie met de steeds groeiende criminaliteit- en
onveiligheidcijfers, werd in vele West-Europese landen, zoals België en Nederland, een
repressief beleid ontwikkeld ten opzichte van allochtone bevolkingsgroepen.41 Dit is een
duidelijk voorbeeld van institutioneel racisme. Het wordt dan ook duidelijk dat
politieambtenaren hier ook door beïnvloed werden en dat bepaalde delen van de allochtone
bevolkingsgroepen hier ook logischerwijs een tegenreactie op hadden. Deze probleemstelling
is zich in de loop van de jaren blijven ontwikkelen. Zoals in de inleiding reeds werd
aangegeven, hebben de terroristische aanslagen van de laatste decennia er bijkomend voor
gezorgd dat de criminalisering- en stigmatiserende tendens ten opzichte van allochtone
bevolkingsgroepen steeds meer is toegenomen. Opnieuw dient ook hier te worden aangestipt
dat de media in deze thematiek eveneens schuld treft. De media heeft immers een enorme
impact op de perceptie van de bevolking.42 Doch gaan zij niet altijd even objectief te werk als
men zou verwachten. Studies wijzen uit dat er in de media meer aandacht wordt besteed aan
criminele feiten waar leden van allochtone bevolkingsgroepen bij betrokken zijn. Tevens is er
vanuit de media steeds een hoge aandacht voor terrorisme, een concept dat steeds nauw in
verband wordt gebracht met allochtone bevolkingsgroepen.43
Op basis van bovenstaande uiteenzetting wordt al snel duidelijk dat er vanaf begin jaren ’80
steeds meer aandacht ging naar allochtone bevolkingsgroepen binnen de westerse
maatschappij. Zoals reeds aangegeven speelden extreemrechtse politieke partijen hierin ook
een toonaangevende rol. Deze partijen kwamen constant op de proppen met wetenschappelijk
onderzoek dat aantoonde dat allochtone bevolkingsgroepen, en in sterke mate vooral
allochtone jongeren, oververtegenwoordigd waren in de criminaliteitsstatistieken. Wanneer
men alle gegevens hieromtrent in kaart brengt, kan niemand echter ontkennen dat er een grote
39 Eggerickx, T., & Kesteloot, C., & Poulain, M., o.c., 17. Van San, M., & Leerkes, A. (2001). Criminaliteit en criminalisering: allochtone jongeren in België. Amsterdam: Amsterdam University Press, 12.40 Ibid.41 Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 38.42 Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A., o.c., 428-434. Brysbaert, M. (2006). Psychologie. Gent: Academia Press, 379. 43 Maguire, M., & Morgan, R., & Reiner, R., o.c., 302-328.
15
grond van waarheid aanwezig is in deze vaststelling. Het is immers geen geheim meer dat
allochtone bevolkingsgroepen oververtegenwoordigd waren en zijn in de
criminaliteitsstatistieken, en de extreemrechtse partijen spelen hier natuurlijk gretig op in.
Tevens is dezelfde tendens merkbaar omtrent de cijfers inzake de gevangenispopulatie. Ook
in de gevangenis lijkt de allochtone bevolkingsgroep steeds toe te nemen. Op deze manier
werd de bevolking, in combinatie met andere factoren (cfr. supra), minder en minder
toleranter ten aanzien van minderheden, wat dan weer tot een repressiever beleid heeft geleid.
De vraag die hierbij desalniettemin naar boven komt drijven, is hoe het nu precies komt dat
deze specifieke groepen nu net meer aanwezig zijn in desbetreffende criminaliteit- en
gevangenisstatistieken.44 Hieronder worden kort de meest prominente oorzaken opgelijst,
aangezien deze cijfers leiden tot het repressieve beleid ten opzichte van allochtone
bevolkingsgroepen, wat op zijn beurt hand in hand gaat met een opkomende racistische
houding van de politie. Belangrijk hierbij is indachtig te zijn dat niet alle oorzaken worden
aangehaald, maar louter de meest belangrijke en gewichtige.
In eerste instantie dient opgemerkt te worden dat bij dergelijke problematiek, zeker in het
geval van criminaliteitsproblemen met allochtone jongeren, sociaaleconomische factoren een
zeer grote rol spelen. Het valt immers niet te ontkennen dat individuen binnen
minderheidsgroepen over het algemeen een lager inkomen, lagere opleiding en een hogere
werkloosheid hebben ten opzichte van de autochtone populatie. Om voor de hand liggende
redenen doen al deze factoren de kans op crimineel gedrag sterk toenemen. Tevens zijn deze
allochtone bevolkingsgroepen vaak woonachtig in achtergestelde buurten, waar slechte
woonkwaliteit, hogere schooluitval en minderwaardig kwaliteitsonderwijs schering en inslag
zijn. Aansluitend zijn er binnen deze buurten geregeld spanningen aanwezig tussen de
autochtone en de allochtone inwoners, een gegeven wat de woonkwaliteit en
onveiligheidsgevoelens binnen de buurt zeker niet ten goede komt. Al deze zaken leiden er
logischerwijs ook toe dat de lokale politie meer en meer hun aandacht gaat vestigen op deze
wijken, wat ertoe leidt dat het regelmatige contact met desbetreffende groepen ervoor zorgt
dat de politieambtenaren het gedrag gaan generaliseren naar de volledige allochtone
populatie. Maar daar wordt straks dieper op ingegaan.45
44 Van San, M., & Leerkes, A., o.c., 11-12. Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 21-23.45 Van San, M., & Leerkes, A., o.c., 9-16.
16
Op basis van het voorgaande besluiten dat enkel deze factoren leiden tot een
oververtegenwoordiging, zou te eenzijdig zijn. Het valt namelijk niet te ontkennen dat
autochtone individuen die opgroeien in gelijkaardige omstandigheden gemiddeld minder in
contact komen met criminele activiteiten, in vergelijking met allochtone personen. Daarnaast
zijn er ook vele allochtone individuen, die in dezelfde omstandigheden opgroeien, die nooit
criminele handelingen gaan stellen. Zoals reeds werd aangegeven, spelen vele andere factoren
eveneens een rol. Aansluitend bij de bovenstaande omgevingsinvloeden dient echter nog te
worden aangestipt dat er ook sociaal-culturele oorzaken zijn die de aanzienlijke
vertegenwoordiging van minderheidsgroepen binnen criminaliteit- en gevangeniscijfers
duidelijk maken. Inzake onderwijs en opvoeding heerst er binnen de allochtone bevolking
(voornamelijk uit veel voorkomende bevolkingsgroepen in België met een islamitische
achtergrond, zoals Marokko en Turkije) namelijk de vrees bij de ouders dat hun kinderen
teveel zouden beïnvloed worden door de westerse samenleving. Vandaar dat de ouders hun
kinderen uitzonderlijk autoritair en conservatief gaan opvoeden. Hierdoor ontstaat er een
kloof tussen jongeren van beide culturen. Deze autoritaire, traditionele opvoedingsstijl lijkt bij
de jongeren er eveneens voor te zorgen dat zij het hierdoor moeilijk hebben om zich te
integreren binnen het westerse onderwijs, wat dan weer tot een grotere schooluitval leidt, wat
op zijn beurt de kans op criminele gedragingen doet stijgen.46
Een andere prominente factor die een rol speelt inzake deze oververtegenwoordiging is het
feit dat er voor de opkomst van de extreemrechtse partijen en het ‘modern racisme’ te weinig
onderzoek is gepleegd omtrent allochtone bevolkingsgroepen inzake criminaliteit. Dit heeft
ertoe geleid dat een groot deel van het onderzoek is gebeurd binnen een context van
opkomend ‘modern racisme’. Dit heeft er mogelijks voor gezorgd dat het onderzoek op zich
onvoldoende objectief was. Bepaalde publicaties geven zelfs aan dat sommige
wetenschappelijke studies vooroordelen omtrent allochtone bevolkingsgroepen inzake
criminaliteit en onveiligheidsgevoelens op een negatieve wijze in de hand werken.
Extreemrechtse partijen zijn deze onderzoeken gaan gebruiken om het migrantenvraagstuk op
de voorgrond te plaatsen, en zo politieke vooruitgang te boeken. Men moet dus voorzichtig
zijn bij de interpretatie van bepaalde publicaties en cijfergegevens omtrent de thematiek van
46 Van San, M., & Leerkes, A., o.c., 11. Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 29-30.
17
oververtegenwoordiging van allochtone bevolkingsgroepen in criminaliteit- en
gevangenisstatistieken.47
Naast voorgaande oorzaken dient er nog een belangrijk gegeven aangehaald te worden.
Binnen veel wetenschappelijke publicaties en criminaliteit- en gevangeniscijfers gaat men de
verschillende allochtone bevolkingsgroepen vaak over één kam scheren. Men gaat namelijk
spreken over ‘de allochtone bevolking’ of ‘migranten’ in het algemeen, terwijl deze lading
eigenlijk verschillende bevolkingsgroepen bevat. Door deze overgeneralisatie kan er dus vaak
moeilijk, op basis van de beschikbare cijfergegevens, vastgesteld worden welke specifieke
individuen of etnische groepen nu juist verantwoordelijk zijn voor die statistieken in kwestie.
Er is een diversiteit aanwezig binnen ‘de allochtone bevolking’, doch is deze vaak niet terug
te vinden in dergelijke statistische informatie. Wanneer men binnen deze denkrichting echter
nog verder gaat, dient er de facto zelfs rekening mee gehouden te worden dat één specifieke
bevolkingsgroep (bijvoorbeeld: Turkse allochtonen) ook geen monotone gemeenschap is,
waar elke individu gelijk is in zijn denken en handelen. Toch worden alle allochtone
bevolkingsgroepen onder dezelfde noemer geplaatst en wordt de diversiteit tussen de
verschillende groepen volledig uit het oog verloren.48
Een laatste factor die binnen deze context nog vermeld moet worden, draait in principe het
vraagstuk gedeeltelijk om. Voordien werd aangegeven dat de oververtegenwoordiging van
allochtone groepen in criminaliteit- en gevangenisstatistieken een grote aanleiding geeft tot
racistisch gedrag binnen de politie. Nu dient gezegd te worden dat er eigenlijk sprake is van
een vicieuze cirkel. Het feit dat dergelijke bevolkingsgroepen oververtegenwoordigd zijn in
deze statistieken, zorgt er logischerwijs voor dat de politie en justitie deze groepen meer gaat
viseren. Maar net dit gegeven zorgt natuurlijk van zijn kant ook voor een toename van
desbetreffende populatie in de bedoelde statistieken. Vandaar er gesproken kan worden van
een vicieuze cirkel. Uit onderzoek blijkt immers dat werkzaamheden en procedures bij zowel
justitie als bij politie nadelig blijken te zijn voor etnische minderheden. Het staat vast dat er in
België deels kan gesproken worden van een selectieve klassenjustitie, wat zonder twijfel leidt
tot een oververtegenwoordiging van allochtone bevolkingsgroepen in de statistieken.49
47 Van San, M., & Leerkes, A., o.c., 12-13.48 Ibid., 17-19. Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 30. 49 Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 23-24. Foblets, M.C. (2006). Multiculturalisme ontleed. Een staalkaart van onderzoek aan de K.U. Leuven. Leuven: Universitaire Pers, 329-348.
18
Inzake de politie gaat dezelfde vlieger op. En dit betreft nu net ook de kern van dit volledige
onderzoek. Uit talrijke studies door de jaren heen is namelijk gebleken dat in er in de meeste
West-Europese landen sprake is van institutioneel racisme bij de politie. Meer specifiek is er
vanaf de jaren ’90 een fenomeen ontstaan wat men ‘racial profiling’ is gaan noemen. Dit
houdt in dat de politie doelbewust burgers van allochtone afkomst, inzake bepaalde
criminaliteitsvormen, systematisch meer gaat viseren en controleren. Dit zorgt er
logischerwijs voor dat etnische minderheden oververtegenwoordigd zullen worden in
criminaliteitsgerelateerde statistieken. Wat op zijn beurt, zoals aangegeven, dan weer
verhoogde aandacht op de allochtone bevolking met zich meebrengt omtrent criminaliteit,
waardoor het gehele proces van voor af aan begint.50
Bovenstaande uiteenzetting schetst een algemeen beeld van hoe racisme bij de politie nu
precies ontstaan is binnen de huidige maatschappij. Uit het voorgaande mag blijken dat
racisme bij de politie in grote mate bestempeld kan worden als een vorm van institutioneel,
modern racisme. Doch mag niet vergeten worden dat er ook vormen zijn van individueel
racisme binnen de politie. Deze verschijningsvorm is echter minder frequent bij de politie en
vormt ook in mindere mate een probleem. Desalniettemin wordt er binnen deze
onderzoekstelling ook aandacht aan besteed.
2.3.2. Comité P
Onderstaande rubriek zal trachten een korte, maar overzichtelijke doorlichting te geven van
het Vast Comité van Toezicht op de politiediensten, beter bekend onder de naam ‘Comité P’.
Deze uiteenzetting kan in dit onderzoek immers niet ontbreken, daar deze instelling het
externe controleorgaan is dat toezicht houdt op de algemene werking van de politiediensten in
België.51 Het ligt dus voor de hand dat de link tussen dit controleapparaat en de problematiek
die behandeld wordt binnen deze analyse, toegelicht dient te worden. Daarnaast zal er op
basis van de jaarverslagen van het Comité P een duidelijker beeld geschetst worden van de
mogelijke aanwezigheid van racistische attitudes binnen de geïntegreerde politie in het
algemeen.
Van San, M., & Leerkes, A., o.c., 9-11.50 Easton, M., & Ponsaers, P., o.c., 7-30. Graham, K.M., o.c., 15-26. Russell, K.K. (1998). The color of crime. New York: New York University Press, 26-46.51 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Over het Comité P. Verkregen op 11 maart 2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Intro
19
In de tweede helft van de jaren ’80 kwam de Belgische politiek onder druk te staan door een
opeenvolging van falende gerechtelijke onderzoeken in opzienbarende dossiers als het
Heizeldrama, de aanslagen van de CCC en de bloedige overvallen van de Bende van Nijvel.52
Om hierop een antwoord te bieden, besliste de regering Martens VII om een parlementaire
onderzoekscommissie op poten te zetten. Deze commissie diende specifiek onderzoek te doen
naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme gevoerd werd.
Onofficieel is deze parlementaire werkgroep bekend onder de naam ‘Bendecommissie I’. Na
een diepgaande ontleding en analyse van de werkwijze van de Belgische justitie en politie
omtrent bovenstaande materie, werd al snel duidelijk dat de toenmalige werking en beleid van
de politie ondermaats waren. Er diende dus heel wat te veranderen. Op basis van de
aanbeveling, gemaakt door de Bendecommissie, werd op 5 juni 1990 het ‘Pinksterplan’ naar
buiten gebracht door de regering Martens VIII. De klemtoon van dit regeringsprogramma was
gelegen bij de hervorming van de overheden bevoegd voor politie en het strafrechtelijke
beleid. Tevens leidde dit plan tot het ontstaan van de Wet op het Politieambt.53 Een belangrijk
punt in dit akkoord was het voorstel om een parlementair controlestelsel op te trekken voor de
werking van de politie- en veiligheidsdiensten. Op deze manier zou het parlement in de
mogelijkheid voorzien zijn om na te gaan of desbetreffende diensten handelden conform de
Belgische wetgeving, en of ze hun taken op de meest efficiënte en productieve wijze tot een
goed einde brachten. Dit voorstel werd geconcretiseerd in de Wet van 18 juli 1991 tot
regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor
de dreigingsanalyse.54 Specifiek kan het ontstaan van het Vast Comité van Toezicht op de
politiediensten hier gemarkeerd worden. Het moge hierbij wel duidelijk zijn dat het Comité P
het externe controleorgaan is op de politiediensten, terwijl het Vast Comité van Toezicht op
de inlichtingen- en veiligheidsdiensten, of kortweg het ‘Comité I’ bevoegd is voor de externe
controle van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Samen vormen zij dus een belangrijke
schakel in het parlementaire toezicht op de uitvoerende macht in België. Tot slot dient hierbij
nog aangestipt te worden dat desondanks het gegeven dat het Comité P in 1991 opgericht
werd, het in de praktijk pas in 1993 van start is gegaan.55
52 Fijnaut, C., & De Ruyver, B., & Goosens, F. (1999). De reorganisatie van het politiewezen. Leuven: Universitaire Pers, 14.53 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, B.S., 22 december 1992.54 Wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, B.S., 26 juli 1991.55 Ibid., 13-20.
20
Heden ten dage dient het Comité P, op basis van voorgenoemde wetgeving, toe te zien op het
naleven van de fundamentele rechten en vrijheden van de Belgische burgers binnen elk
politieoptreden. Daarnaast moet zij er ook voor zorgen dat dergelijk politieoptreden
telkenmale op de meest efficiënte wijze plaatsvindt. Hierbij aansluitend gaan zij dus
logischerwijs ook de interne politiecoördinatie grondig gaan toetsen om een optimale
samenwerking te kunnen verzekeren. In het algemeen kan de dienst opgesplitst worden in drie
onderdelen, namelijk het Vast Comité, de Dienst Enquêtes en de Administratie. Het Vast
Comité is het centrale orgaan dat vijf leden telt, die allen benoemd zijn door het Parlement.56
De Dienst Enquêtes bestaat uit 48 leden die benoemd worden door het Vast Comité. Deze
dienst gaat de effectieve toezicht- en strafrechtelijke onderzoeken in de praktijk uitvoeren.
Doordat er door de jaren heen steeds meer individuele klachten werden ingediend tegen
bepaalde politiediensten, zag het Parlement zich genoodzaakt om het Comité P, en meer
bepaald de Dienst Enquêtes, erop te wijzen dat het comité eigenlijk geen klachtenbureau is
voor individuele burgers, maar dat het zich hoofdzakelijk diende te richten op bovenvermelde
taken. Doch voorziet het Comité P wel nog steeds in de mogelijkheid om individuele klachten
in te dienen.57 Deze klachten worden ontvangen en behandeld bij de sectie klachten binnen de
Administratie. Deze ondersteunende dienst staat onder leiding van een griffier, die wordt
bijgestaan door 35 administratieve medewerkers.58
Sinds het ontstaan van het Comité P worden de ontvangen klachten per kalenderjaar
weergegeven en besproken in hun jaarverslagen. Op basis van deze rapporten kan de evolutie
van klachten binnen de politie inzake racisme bestudeerd worden. Het eerste jaarverslag werd
gepubliceerd in 1994, nadat het eerste werkjaar van het comité beëindigd was. In dit
jaarverslag wordt er echter geen enkele melding gedaan van de problematiek inzake racisme
of discriminatie binnen het Belgische politiebestel.59 In het jaarverslag 1995 daarentegen,
wordt deze materie voor het eerst aangestipt. In dit rapport wordt aangegeven dat er 10
Van Outrive, L., & Cartuyvels, Y., & Ponsaers, P. (1992). Sire, ik ben ongerust: geschiedenis van de Belgische politie 1794-1991. Leuven: Kritak, 309-319.56 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Over het Comité P. Verkregen op 11 maart 2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Intro57 Fijnaut, C., & De Ruyver, B., & Goosens, F., o.c., 81. Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Observatoriumfunctie. Verkregen op 28 maart 2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Function#2 58 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Organisatie. Verkregen op 28 maart 2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Org#459 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1994). Jaarverslag 1994. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/1994/nl/1994NL.htm
21
gerechtelijke dossiers werden opgesteld op basis van racisme bij de politie. Daarnaast wordt
ook vermeld dat er 2 gerechtelijke dossiers waren tegen de politie inzake xenofobie of
vreemdelingenhaat.60 Bij deze cijfergegevens dient men echter op te merken dat dit niet het
aantal ingediende klachten betreft omtrent racisme en xenofobie vanuit de politie. Deze cijfers
stellen enkel het aantal inbreuken voor waarvoor er effectief een gerechtelijk dossier werd
geopend. Men kan dus in alle voorzichtigheid aannemen dat het aantal klachten waarschijnlijk
nog hoger is, maar dat er op een aantal van deze klachten geen gerechtelijk onderzoek heeft
gevolgd. Het jaar daarop veranderde er weinig. Met 8 dossiers voor racisme, en 3 dossiers
voor xenofobie kan men moeilijk van een grote verandering spreken. In deze nota wordt wel
de link gelegd tussen klachten op grond van een willekeurige en onwettig bestuurlijke
aanhouding, en racistische attitudes vanuit de politie. Men heeft deze klachten namelijk
onderzocht en een aantal van de personen die klacht indienden, gaven aan dat ze aangehouden
werden nadat ze gereageerd hadden op racistische of xenofobe opmerkingen geuit door de
politiemensen in kwestie.61 In het jaarverslag 1997 wordt opnieuw het aantal opgestelde
gerechtelijke dossiers voor verschillende types inbreuken aangereikt. Opmerkelijk hierbij is
dat men laat optekenen dat de beschikbare cijfergegevens omtrent racisme en xenofobie niet
significant genoeg zijn. Hierbij aansluitend poneren ze wel hun vermoedens dat een groot
aantal dossiers over slagen en verwondingen mogelijks een racistische basis hebben. Wanneer
men deze informatie met een kritische bril gaat bekijken, beseft men al snel dat men deze
informatie dus ook indachtig moet zijn wanneer men de cijfergegevens uit de andere
jaarverslagen tracht te interpreteren.62 De statistische gegevens die beschikbaar worden
gesteld voor 1998 lijken in dezelfde lijn te liggen als in ’95 en ’96, met 5 gerechtelijke
dossiers voor racisme en 3 voor xenofobie. Hierbij wordt echter wel opgemerkt dat deze
cijfers zeker en vast niet stijgen, ondanks de toename in het aantal klachten tegen
verschillende politiediensten in het algemeen.63 Vanaf 1999 gaat men in de jaarrapporten het
specifieke aantal klachten weergeven naast de opgestelde gerechtelijke dossiers. Op deze
manier kan duidelijk worden waargenomen in welke mate er gevolg werd gegeven aan alle
klachten. In ’99 werden er samengenomen 35 klachten ingediend voor racisme en xenofobie,
60 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1995). Jaarverslag 1995. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/1995/nl/1995NL.htm61 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1996). Jaarverslag 1996. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/1996/nl/1996NL.htm62 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1997). Jaarverslag 1997. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/1997/nl/1997-ned.htm63 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1998). Jaarverslag 1998. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/1998/nl/98Inhoudsopgave.htm
22
en dit leidde tot 21 gerechtelijke dossiers. Hier is dus een duidelijke stijging vast te stellen in
vergelijking met de voorgaande jaren.64 Deze toename wordt verder gezet in het volgende
jaar. In 2000 worden er 50 klachten ingediend, waarvan 20 gerechtelijke onderzoeken tot
gevolg hebben.65 In 2001 daalt het aantal klachten terug naar 21, maar er worden wel 32
gerechtelijke onderzoeken opgestart. Dit komt doordat het Comité P natuurlijk ook zelf
onderzoeken kan initiëren omtrent deze materie. Over het algemeen neemt het aantal
gerechtelijke dossiers nog steeds toe in 2001.66 Vanaf 2002 kan men uit de jaarverslagen
afleiden dat er binnen het Comité P steeds meer aandacht wordt besteed aan de problematiek
van racisme en xenofobie vanuit politionele hoek. In tegenstelling tot voorgaande jaren wordt
deze thematiek vanaf dan uitgebreid toegelicht in de jaarverslagen. Men gaat zowel de grond
van het probleem uitleggen, als de wijze waarop ze het in de toekomst willen aanpakken. Er
wordt eveneens meermaals gewezen op de verregaande samenwerking met het voormalig
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding omtrent deze materie. Om het
voor de lezer verder verteerbaar te houden, wordt op basis van de onderstaande tabel de
evolutie van het aantal klachten en het aantal gerechtelijke dossiers overzichtelijk
weergegeven vanaf 2002 tot 2006.67
Klachten Gerechtelijke dossiers
2002 27 27
2003 52 21
2004 (*) 34 20
2005 (*) 37 14
2006 (*) 41 12
(*): Enkel cijfergegevens beschikbaar inzake racisme. Cijfermateriaal omtrent xenofobie ontbreekt.
64 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1999). Jaarverslag 1999. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/1999/nl/Gedeeltelijk99nl.htm65 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2000). Jaarverslag 2000. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/2000/Nl/2000Hoofdstuk3.htm66 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2001). Jaarverslag 2001. Verkregen op 02 april 2014, via http://www.comitep.be/2001/Nl/2001Deel_1NL.htm67 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2002). Jaarverslag 2002. Brussel, 155. Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2003). Jaarverslag 2003. Verkregen op 03 april 2014, via http://www.comitep.be/2003/Nl/2003NL-2.htm Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2004). Jaarverslag 2004. Verkregen op 03 april 2014, via http://www.comitep.be/2004/Nl/2004NL-III.htm Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2005). Jaarverslag 2005. Brussel, 104. Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2006). Jaarverslag 2006. Verkregen op 03 april 2014, via http://www.comitep.be/2006/Nl/2006NL.htm
23
Over het algemeen kan men uit deze cijfers destilleren dat het aantal klachten inzake
racistische attitudes bij de politie in eerste instantie licht stijgt, om daarna ongeveer stabiel te
blijven. Het aantal gerechtelijke dossiers blijkt daarentegen echter af te nemen.
Bovenstaande tabel stelt enkel cijfermateriaal beschikbaar tot 2006. Dit komt doordat er in
2007, 2008, 2009, 2010 en 2012 geen specifieke cijfers meer aangereikt worden omtrent
klachten en het aantal gerechtelijke dossiers betreffende racisme en/of xenofobie. Er worden
wel nog een aantal inbreuken opgesomd, maar racisme is niet meer in deze lijst terug te
vinden. In het jaarverslag van 2007 wordt wel nog vermeld dat het aantal gerechtelijke
dossiers inzake racisme en xenofobie zo’n 1,8 % is van het totaal aantal gerechtelijke
onderzoeken die hangende zijn bij het Comité P in 2007. Daarnaast gaat men eveneens
vermelden dat het aantal klachten die na een gerechtelijk onderzoek effectief gefundeerd
blijkt te zijn, eerder bescheiden is.68 In de jaarverslagen gaande van 2008 tot 2010 worden
geen cijfers inzake racisme opgesomd, en wordt de thematiek doorheen het dossier amper nog
vermeld, in vergelijking met de vorige jaren. In het jaarverslag 2011 wordt één tabel
aangereikt waaruit blijkt dat er in 2010 drie gerechtelijke dossiers werden opgestart omtrent
racisme, en in 2011 zes gerechtelijke dossiers.69 Verdere toelichting wordt er echter niet
gegeven. Het laatste jaarverslag dat publiekelijk beschikbaar wordt gesteld, dateert van 2012.
Ook hierin wordt amper melding gemaakt van de problematiek an sich. Cijfermatig wordt er
enkel aangegeven dat twee politie-inspecteurs buiten vervolging werden gesteld voor
inbreuken op de antiracismewet.70
Het is zeer moeilijk om uit al deze gegevens een duidelijke evolutie waar te nemen omtrent
racisme bij de politie. Ten eerste zijn niet alle cijfers weergegeven in bepaalde jaarverslagen.
Daarnaast worden in bepaalde rapporten de klachten inzake racisme en xenofobie
samengenomen, in andere niet. Ten derde worden in sommige verslagen enkel het aantal
gerechtelijk onderzoeken vermeld, terwijl het in andere nota’s net omgekeerd is. Tot slot mag
men eveneens niet vergeten dat deze cijfers enkel handelen over die zaken waarbij er effectief
klacht werd ingediend, of er een onderzoek werd opgezet. Zoals verder (cfr. infra) zal blijken,
wordt in de meeste gevallen, betreffende deze problematiek, nooit klacht ingediend. Er kan
dus gesproken worden van een hoog dark number. Wanneer men toch een korte conclusie
tracht te formuleren omtrent bovenstaande cijfers, kan men aannemen dat het aantal klachten
68 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2007). Jaarverslag 2007. Brussel, 67.69 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2011). Jaarverslag 2011. Brussel, 15.70 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2012). Jaarverslag 2012. Brussel, 101.
24
en gerechtelijke onderzoeken vanaf ’99 toeneemt, om dan stabiel te blijven na enkele jaren.
Aangezien er vanaf 2007 weinig cijfergegevens beschikbaar zijn, kan men moeilijk objectieve
vaststellingen gaan doen, al kan men op basis van het jaarverslag van 2011 aannemen dat het
aantal gerechtelijke dossiers toch gedaald is. Dit zegt echter weinig over de problematiek an
sich. Verklaringen over deze evolutie worden ook niet aangereikt in het verslag.
2.3.3. Meldpunt Discriminatie Kortrijk
In dezelfde lijn als bij voorgaande paragraaf zal er gepoogd worden om een algemene
omschrijving te voorzien van het Meldpunt Discriminatie Kortrijk (verder: het Meldpunt).
Daarnaast zal deze uiteenzetting eveneens ondersteund worden door actueel cijfermateriaal
inzake dossiers en meldingen omtrent discriminatie en racisme vanuit de politie, in de stad
Kortrijk. Deze gegevens zijn een mooie aanvulling op de data afkomstig van het Comité P.
Aangezien de beschikbare informatie vanuit het Comité P van toepassing is voor heel België,
lijkt het dus interessant om ook specifiek te gaan inzoomen op het aantal dossiers en
meldingen in de stad Kortrijk.
Met het Decreet gelijkekansen- en gelijkebehandeling voorzag het Vlaamse Parlement in
2008 in de opstart van lokale discriminatiemeldpunten in de 13 centrumsteden in
Vlaanderen.71 Deze meldpunten dienden op complementaire wijze zowel repressief als
preventief op te treden tegen discriminatie binnen hun stad. De opzet van de Vlaamse
overheid was om toegankelijke trefcentra op te zetten, waarbij burgers op lokaal niveau
terecht konden met klachten inzake discriminatie in zijn breedste betekenis. Op
organisatorisch vlak werden deze meldpunten officieel een onderdeel van Gelijke Kansen
Vlaanderen, een instelling die op beleidsmatig vlak aangaande gelijke kansen, nauw
samenwerkt met de Vlaamse overheid.72
In Kortrijk werd door het stadsbestuur beslist om voor de uitbouw van het Meldpunt in een
samenwerking te voorzien met Westkans vzw.73 Dit is een erkend adviesbureau voor
toegankelijkheid en gelijke kansen.74 Deze vzw werkt eveneens samen met het stadsbestuur
van Brugge en het OCMW-bestuur van Oostende bij het ontwikkelen van een
discriminatiemeldpunt in deze steden. Op basis van deze coöperatie werden twee personen 71 Decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid, B.S., 23 september 2008.72 Meldpunt Discriminatie Kortrijk. (2013). Jaarverslag 2013. Kortrijk, 2-4.73 Ibid.74 Westkans. (2014). Over Westkans. Verkregen op 08 april 2014, via http://www.westkans.be/nl/over-westkans
25
naar voor geschoven die verantwoordelijk zijn voor de Meldpunten Discriminatie in zowel
Kortrijk, Roeselare, Oostende, als in Brugge. Meer bepaald zijn ze halftijds beschikbaar per
centrumstad. Daarnaast is er in Kortrijk ook nog een medewerker aangesteld voor de
samenwerking en opvolging tussen het stadsbestuur en het Meldpunt.75
In 2012 werd er beslist om het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor
racismebestrijding te interfederaliseren, waardoor deze ook bevoegd werden voor regionale
kwesties. Hierdoor was het Meldpunt Discriminatie niet langer een onderdeel van Gelijke
Kansen Vlaanderen, maar werd het met ingang van 1 januari 2014 een segment van het
nieuwe Interfederaal Gelijkekansencentrum/ Federaal Migratiecentrum (verder: het Centrum).
Betreffende de dagdagelijkse werkzaamheden veranderde er echter niet veel, aangezien men
op het Meldpunt reeds langere tijd samenwerkte met het vroegere Centrum voor gelijkheid
van kansen en voor racismebestrijding (cfr. infra).76
Zoals reeds werd vermeld, is de opdracht van de dienst tweeledig, namelijk zowel preventief
als repressief. Specifiek dient men de lokale, individuele meldingen en klachten te behandelen
over discriminatie in de stad Kortrijk, en deze ook zoveel mogelijk preventief trachten tegen
te gaan. ‘De stad Kortrijk’ mag echter vrij breed genomen worden, daar men bij het Meldpunt
uitgaat van een gebiedsdekkende werking. Dit betekent dat de dienst niet enkele
verantwoordelijk is voor Kortrijk alleen, maar ook voor de omliggende steden en gemeenten.
Concreet is het Meldpunt Kortrijk werkzaam voor 24 gemeenten. Nopens de behandeling van
klachten en meldingen gaat men in eerste instantie trachten zo laagdrempelig mogelijk te zijn,
zodat mogelijke slachtoffers op vrij eenvoudige wijze bij hen terecht kunnen. Meldingen
kunnen via de telefoon, mail, fax of via een meldingsfiche op het internet. Daarnaast kan er
ook een afspraak gemaakt worden met één van de medewerkers op het stadhuis van Kortrijk.
Eenmaal men klacht heeft ingediend, zal het Meldpunt zich zo neutraal mogelijk gaan
opstellen en proberen een bemiddeling op te zetten tussen de betrokken actoren. Hoe dit in de
praktijk in zijn werk gaat, wordt later in deze analyse toegelicht (cfr. infra). Naast deze
bemiddelingsfunctie in specifieke klachtendossiers, zet het Meldpunt dus ook preventieve
acties op poten zetten. Ook hier wordt hieronder dieper op ingegaan. Tot slot geeft men bij het
Meldpunt aan nog 2 secundaire taken te vervullen, namelijk het aanzetten van lokale
overheden en actoren om op beleidsmatig vlak aandacht te hebben voor de preventie van
75 Meldpunt Discriminatie Kortrijk., o.c., 4-5.76 Ibid., 2.
26
discriminatie, en het aantal geregistreerde meldingen binnen het Meldpunt te gaan rapporteren
aan de Vlaamse Regering.77
Voordien werd reeds gewag gemaakt van de bestaande samenwerking tussen het Centrum en
het Meldpunt. Aan dergelijke samenwerking is zo goed als niks veranderd door de structurele
wijzigingen begin dit jaar. Aangezien men inzake klachten voor discriminatie tevens terecht
kan bij het Centrum, gebeurt het wel eens dat men daar meldingen ontvangt die een lokaal
karakter hebben. Logischerwijs gaat men deze dossiers dan ook doorverwijzen naar het
bevoegde Meldpunt. Het omgekeerde is desgelijks van toepassing. Wanneer men binnen het
Meldpunt Discriminatie Kortrijk meldingen ontvangt die zich eerder op het bovenlokale
niveau situeren, gaat men deze overdragen aan het Centrum. Indien men op het Meldpunt
Kortrijk specifieke dossiers ontvangt die juridische bijstand vereisen, gaat men deze ook naar
het Centrum sturen, daar men op het Meldpunt niet juridisch bevoegd is voor dergelijke
klachten. Naast dit samenwerkingsverband hebben alle 13 meldpunten ook nog
samenwerkingsovereenkomsten met het Instituut voor Gelijkheid van Vrouwen en Mannen,
aangaande discriminatie op basis van geslacht, alsook met de Vlaamse Inspectie Werk en
Sociale Economie voor discriminatie op de werkvloer. Binnen de context van
samenwerkingsverbanden dient er tot slot ook nog aangegeven te worden dat het Meldpunt
Discriminatie Kortrijk zelf ook nog een groot netwerk heeft aan partners in de strijd tegen
discriminatie. Daar dit netwerk een behoorlijke omvang heeft, worden hier slechts enkele van
de belangrijkste partners opgesomd: OCMW Kortrijk, Politiezone Vlas, Vakbond ACV en
ABVV, Team Welzijn, Kruispunt Migratie, straathoekwerk, enzovoort. In samenwerking met
dergelijke partners wordt dan ook een stuur- en werkgroep Discriminatie opgezet die
meerdere malen per jaar samenkomt om de problematiek te bespreken en maatregelen voor te
stellen om deze zo adequaat mogelijk aan te pakken en tegen te gaan.78
Wanneer we het recentste jaarverslag (2013) van het Meldpunt Kortrijk erbij nemen, zien we
dat er in het totaal 63 meldingen zijn binnengekomen omtrent discriminatie over het
algemeen. Op basis hiervan werd er voor 36 meldingen effectief een dossier opgemaakt. Bij
deze cijfergegevens dienen we wel de kritische opmerking te maken dat er ook een aantal
meldingen werden doorgestuurd naar het voormalig Centrum voor gelijkheid van kansen en
voor racismebestrijding, waar men dan ook een dossier heeft opgestart. Het aantal opgestelde
dossiers ligt dus hoger dan deze cijfers op het eerste zicht doen uitschijnen. Vanuit het
77 Ibid., 2-7.78 Ibid., 7-17.
27
Meldpunt geeft men aan dat het aantal meldingen ongeveer stabiel is gebleven in vergelijking
met het jaar voordien (61 meldingen), maar dat er wel een stijging heeft plaatsgevonden in het
aantal dossiers (van 28 naar 36).79
Opnieuw dient men voorzichtig te zijn met deze gegevens. Zoals reeds aangegeven betreft het
hier immers alle meldingen en dossiers inzake discriminatie in het algemeen. Dit bevat dus
een breed spectrum aan discriminatiegronden gaande van geslacht, handicap, geloof,
werknemerstatuut tot een raciale basis voor discriminatie. We dienen dus specifiek te gaan
kijken naar het aantal meldingen en dossiers op raciale basis. Wanneer we deze informatie
bekijken, blijkt dat klachten omtrent raciale discriminatie het meest voorkomen: 22 van de 63
meldingen in 2013 waren op raciale basis. Daarmee steekt het met kop en schouders uit boven
de andere discriminatiecriteria. In 2012 lagen de cijfers nog 11% hoger. Aangaande de
opgestelde dossiers steekt de raciale discriminatiegrond er eveneens bovenuit: 11 van de 36
dossiers hadden deze problematiek als basis. In 2012 waren dat er nog 16. Er lijkt zich in
vergelijking met het jaar voordien dus een daling voorgedaan te hebben. Wanneer men echter
indachtig is dat men bij het Meldpunt uitgaat van 11 discriminatiegronden, en dat
discriminatie op raciale basis, in 2013, 37% van het totaal aantal meldingen bevat, en 31%
van het totaal aantal opgestelde dossiers, wordt al snel duidelijk dat deze discriminatievorm
een grote rol speelt in de dagelijkse werking van het Meldpunt.80
Toch dient hier alweer met de nodige voorzichtigheid naar gekeken te worden, zeker binnen
dit onderzoek. Deze cijfers handelen immers niet enkel over raciale discriminatie vanuit
politionele hoek, maar over de meldingen en dossiers inzake raciale discriminatie over het
algemeen. In het jaarverslag wordt dit onderscheid spijtig genoeg niet gemaakt. Vandaar er in
het interview met iemand van het Meldpunt ook specifiek gevraagd werd naar deze
cijfergegevens. Uit dit gesprek bleek dat er de laatste drie jaar ongeveer één melding per jaar
gedaan wordt inzake politionele raciale discriminatie in Kortrijk. In 2014 werden nog geen
meldingen gedaan, maar bij het Meldpunt gaf men wel aan dat er op dit ogenblik een zaak aan
de gang is, die waarschijnlijk zal doorverwezen worden naar het Centrum omwille van het
gewichtige en bovenlokale karakter van desbetreffend dossier.81
79 Ibid., 9-14.80 Ibid., 9-14.81 Interview Meldpunt Discriminatie, 13 maart 2014.
28
3. WETGEVEND KADER
Op basis van het voorgaande wordt stilaan duidelijk dat racisme zonder twijfel nog steeds een
prominent probleem betekent binnen onze hedendaagse maatschappij. Desondanks hebben
politici in België sinds de tweede helft van de 20e eeuw verwoedde pogingen ondernomen om
deze problematiek zoveel mogelijk in te dijken. Er is gepoogd om op wettelijke basis een
kader op te zetten die racisme en discriminatie binnen onze samenleving diende tegen te gaan.
Onderstaande paragraaf zal een summiere opsomming aanreiken van de bestaande wetgeving
omtrent racisme en discriminatie in België in het algemeen. Om van dit alles een
overzichtelijk en aaneensluitend relaas te maken, zal dit op chronologische basis gebeuren.
Daarnaast zullen ook enkele Europese richtlijnen aangehaald worden die een grote rol hebben
gespeeld binnen dit verhaal. Aangezien dit onderzoek specifiek inzoomt op racisme bij de
politie, zal er tenslotte ook even aandacht worden gegeven aan de wetgeving omtrent deze
materie.
Eén van de eerste internationale wetgevingen inzake racisme en discriminatie was het
Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van elke vorm van rassendiscriminatie van 1965.
Dit verdrag werd opgesteld door de Verenigde Naties en richtte zich voornamelijk tegen
raciale en etnische discriminatie.82 België ondertekende dit verdrag in 1967.83 Over het
algemeen kan men stellen dat dit akkoord ertoe geleid heeft dat men in België wettelijk
gefundeerde stappen diende te ondernemen binnen deze kwestie. Zo werd de Wet van 30 juli
1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden opgesteld.84
Deze wet is algemeen bekend onder de naam ‘Antiracismewet’ en voert de verplichtingen uit
die worden opgelegd door bovenstaand verdrag. Daarnaast wordt een alomvattende
omschrijving gegeven van wat nu precies begrepen kan worden onder de term racisme en
wordt concreet aangeduid wat nu juist strafbaar wordt. Hierbij aansluitend worden
vanzelfsprekend ook de bijhorende straffen aangevoerd.85
82 International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, General Assembly United Nations resolution 2106 (XX), 4 januari 1969. 83 United Nations. (2014). Database Treaty Collection. Verkregen op 16 april 2014, via https://treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-2&chapter=4&lang=en#EndDec84 Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 8 augustus 1981.85 Ibid.
29
Na enkele jaren bleek echter dat de invoering van de wet niet het gewenste resultaat met zich
meebracht. Dit was voornamelijk te wijten aan het gegeven dat er veel te weinig effectieve
veroordelingen werden gedaan binnen deze problematiek. Over het algemeen kan worden
aangenomen dat elke schakel van de strafrechtsketen hier schuld in had.86 Op basis van deze
vaststellingen werd in 1993 het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor
racismebestrijding (verder: het CGKR) in het leven geroepen met de Wet van 15 februari
1993.87 Door deze invoering, werd in de Antiracismewetgeving opgenomen dat het CGKR
bevoegd werd om op te treden tegen zaken die een inbreuk betekenden van desbetreffende
wet. Op deze manier hoopte men dat de Antiracismewet opnieuw terug wat slagkracht zou
krijgen en tot aanzienlijkere resultaten zou leiden. Naast deze aanpassing werd nog een
tweede grote wijziging doorgevoerd om bovenstaand probleem te verhelpen. Deze wijziging
zag het levenslicht met de Wet van 12 april 1994. Het belangrijkste punt binnen deze
aanpassing was de implementatie van een definitie voor de term ‘discriminatie.88 Door het
aanreiken van deze definiëring werd het voor de verschillende actoren binnen de
strafrechtsketen makkelijker om juridisch gefundeerde stappen te ondernemen tegen
discriminatie. Naast bovenstaande aanpassingen werd de Wet van 30 juli 1981 nog zes maal
aangepast. De prominentste wetswijzigingen waren:
Wet van 7 mei 1999, waarmee Art. 5 uit de oorspronkelijke wetgeving gewijzigd
wordt. De ontzetting wordt hier toegevoegd als straf voor de misdrijven uit de
oorspronkelijke wet.89
Wet van 20 januari 2003 tot versterking van de wetgeving tegen het racisme, waarin
de belangrijkste aanpassingen waren: het uitbreiden van de definitie voor racisme, en
het vervangen van de term ‘ras’ door ‘zogenaamd ras’.90 Volgens het CGKR is deze
bijstelling gebeurd omdat de wetgever de notie dat er verschillende rassen bestaan,
niet langer onderkende, maar dat men toch niet kon vergeten dat de term ‘ras’ in de
volksmond en in oudere verdragen nog steeds werd gebruikt.91
86 De Prins, D., & Sottiaux, S., Vrielink, J. (2005). Handboek Discriminatierecht. Mechelen: Kluwer, 297.87 Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding , B.S., 19 februari 1993.88 Wet van 12 april 1994 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 14 mei 199489 Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 25 juni 1999.90 Wet van 20 januari 2003 tot versterking van de wetgeving tegen het racisme, B.S., 12 februari 2003.91 Interfederaal Gelijkekansecentrum/ Federaal Migratiecentrum. (2014). Zogenaamd ras. Verkregen op 16 april 2014, via http://www.diversiteit.be/zogenaamd-ras
30
Wet van 10 mei 2007, waarin voorgaande wijzigingen in één wet werden samen
gegoten. Tevens werd de wetgeving omtrent discriminatie uitgebreid naar alle
discriminatiegronden.92
Wet van 17 augustus 2013, waarin de omvorming van het Centrum voor gelijkheid
van kansen en voor racismebestrijding tot het Interfederaal Gelijkekansencentrum/
Federaal Migratiecentrum wettelijk wordt verankerd.93
Naast bovenvermeld wetgevend kader, mag niet vergeten worden dat er eveneens enkele
Europese richtlijnen en verdragen bestaan waaraan Belgische onderdanen zich dienen te
houden. In 1999 voorzag de Europese Unie, met het Verdrag van Amsterdam, in de
mogelijkheid tot het nemen van juridische maatregelen tegen racisme en discriminatie ten
opzichte van zijn lidstaten.94 Daarnaast werden een jaar later twee Europese richtlijnen
gepubliceerd omtrent racisme en discriminatie. Eén richtlijn bevatte het beginsel van gelijke
behandeling van personen ongeacht hun raciale of etnische afkomst.95 De andere richtlijn
handelde concreet over de gelijke behandeling in arbeid- en tewerkstelling.96 Begin 2007
werd aanvullend een ‘Framework Decision on combating racism and xenophobia’
goedgekeurd door alle lidstaten, waardoor inbreuken inzake racisme en xenofobie nu in alle
lidstaten op analoge wijze worden vervolgd. Het was de bedoeling dat alle lidstaten hun
wetgeving gingen aanpassen conform met deze richtlijnen.97 Bovenstaande Wet van 10 mei
2007 getuigt dat dit ook effectief gebeurd is in België.
Daar deze analyse gaat kijken naar hoe het gesteld is met racisme binnen het politiebestel,
lijkt het aangewezen om eveneens de wetgeving te bestuderen die aanleunt bij dergelijke
thematiek. In de inleiding werd reeds aangehaald dat racistische attitudes vanuit de politie
tegenstrijdig zijn met Art. 1 van de Wet op het Politieambt (cfr. supra), doch is dit slechts een
algemene bepaling en worden er aan dit specifieke artikel geen juridische sancties gelinkt
92 Wet van 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 30 mei 2007.93 Wet van 17 augustus 2013 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 5 maart 2014.94 Interfederaal Gelijkekansecentrum/ Federaal Migratiecentrum. (2014). De Europese Unie in de strijd tegen racisme en discriminatie. Verkregen op 16 april 2014, via http://www.diversiteit.be/de-europese-unie-de-strijd-tegen-racisme-en-discriminatie95 Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, Publikatieblad L 180. 19 juli 2000.96 Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, Publikatieblad L 303. 2 december 2000.97 EU2007.DE. (2007). Press Releases. Verkregen op 16 april 2014, via http://www.eu2007.de/en/News/Press_Releases/April/0420BMJRassismus.html
31
indien het niet nageleefd wordt.98 Deze wetgeving bevat eveneens de juridische basis voor het
Comité P dat, zoals reeds werd aangegeven, het externe controleorgaan is van de politie en
dus ook kort aangehaald dient te worden binnen deze context. Doch voor een diepgaandere
verduidelijking verwijs ik naar bovenstaande uiteenzetting. Specifiekere wetgeving omtrent
racisme en discriminatie bij de politie kan in eerste instantie gevonden worden in de Wet van
30 juli 1981. Kort genomen gaat Art. 23 iedere openbare officier, ambtenaar, drager of agent
van openbaar gezag of macht gaan straffen met gevangenisstraffen tot twee jaar, indien deze
tijdens de uitoefening van zijn ambt personen, groepen of gemeenschappen gaat
discrimineren.99 Verder kan op basis van Art. 3 van de Wet houdende het tuchtstatuut van de
personeelsleden van de politiediensten eveneens geconcludeerd worden dat racistisch en
discriminerend gedrag binnen het politiebestel kan leiden tot verregaande tuchtstraffen, zoals
die worden aangegeven in het artikel in kwestie. Men kan immers aannemen dat racistische en
discriminerende attitudes van een politieambtenaar zeker en vast een tekortkoming aan de
beroepsplichten inhouden, en eveneens van die aard zijn dat ze het ambt onwaardig zijn.100
Tenslotte gaat deze wet aangeven dat, indien het Interfederaal Gelijkekansencentrum/
Federaal Migratiecentrum of het Comité P feiten omtrent racisme en discriminatie vanuit de
politie ontvangen, ze elkaar en de bevoegde (tuchtrechtelijke) instanties hiervan op de hoogte
brengen. In beide gevallen moet de voorzitter of de inspecteur-generaal van het Comité P een
onderzoek doen uitvoeren indien de feiten dit vereisen.101
98 Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, art. 1, B.S., 22 december 1992.99 Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 8 augustus 1981.100 Wet van 30 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de politiediensten, B.S., 16 juni 1999.101 Ibid.
32
4. ONDERZOEKSANALYSE
In het volgende hoofdstuk zal gepoogd worden om een uiteenzetting aan te reiken omtrent de
opzet van het onderzoek binnen het behandelde thema. In eerste instantie zal duidelijk
gemaakt worden binnen welk onderzoeksterrein deze analyse gesitueerd dient te worden.
Deze verduidelijking is essentieel om een helder antwoord te kunnen formuleren op de
onderzoeksvragen en probleemstelling binnen deze doorlichting. Daarna zal meer specifiek
worden ingegaan op het methodologische aspect van het onderzoek. Bijgaand worden de
gebruikte onderzoekstechnieken, in al hun aspecten, uitgebreid toegelicht. Hierbij aansluitend
zal er dieper worden ingegaan op de aanleiding voor de keuze van desbetreffende
onderzoeksstrategieën, en zal er aandacht besteed worden aan hoe deze onderzoekstechnieken
nu in de praktijk uitgevoerd werden. Eveneens zal de keuze voor de betrokken actoren, en hoe
deze geselecteerd werden, verder geëxpliciteerd worden.
4.1. Situering onderzoeksterrein
In de inleiding van dit onderzoek werd reeds aangegeven dat er voor deze analyse gekozen
werd om de studie te gaan richten op het stadscentrum van Kortrijk, en meer bepaald de
uitgaansbuurten. De reden voor deze keuze werd eveneens in de inleiding reeds toegelicht en
wordt om deze reden hier dan ook niet meer herhaald (cfr. supra). Wel zal worden getracht
om een duidelijk beeld te schetsen van wat nu juist begrepen kan worden onder ‘de
uitgaansbuurten van stadcentrum Kortrijk’.
Kortrijk is een centrumstad gelegen in het zuiden van de provincie West-Vlaanderen. Zoals
reeds werd aangegeven, zorgt deze geografische ligging als grensregio met Frankrijk ervoor
dat er een grote aanwezigheid is van Noord-Afrikaanse jongeren afkomstig uit Noord-
Frankrijk (cfr. supra). Daarnaast moet worden opgemerkt dat in de hedendaagse, westerse
maatschappij, in grote centrumsteden als Kortrijk, etnisch-culturele diversiteit niet meer weg
te denken is binnen de stedelijke bevolking.102
102 Stad Kortrijk. (2009). Diversiteitsplan 2010-2012. Verkregen op 18 december 2013, via http://www.kortrijk.be/files/kortrijk/over_de_stad/beleidsplannen/Diversiteitplan_2010-2012_def.pdf
33
Anno 2008 bestond de totale Kortrijkse bevolking uit 74 669 inwoners, waarvan 8420
allochtonen (4163 vreemdelingen en 4257 allochtonen met de Belgische nationaliteit).103
Hierbij aansluitend mag wel niet vergeten worden dat deze cijfergegevens reeds enkele jaren
oud zijn, en dat het bevolkingscijfer op 01/01/2012 reeds was toegenomen naar 75 633
inwoners.104 Recentere cijfergegevens omtrent de allochtone bevolking zijn nog niet
vrijgegeven. Een tweede kritische opmerking die gemaakt dient te worden inzake deze
statistieken is dat ze de gehele Kortrijkse populatie omvatten, terwijl deze analyse enkel
focust op het stadcentrum. Een laatste belangrijke aantekening houdt in dat dit onderzoek
handelt over het uitgaansmilieu. Zoals reeds werd vermeld (cfr. supra) trekken vele Noord-
Afrikaanse jongeren de Franse grens over om zich te mengen in de uitgaansbuurten van
Kortrijk. Deze individuen worden logischerwijs dan ook niet opgenomen in de
bevolkingsstatistieken van Kortrijk, doch zijn deze wel van groot belang voor deze analyse.
Het moge dus duidelijk zijn dat deze cijfers met de nodige zorg moeten benaderd worden.
Toch worden ze hier aangehaald om op deze manier een algemeen beeld te kunnen geven van
de bestaande bevolkingsverdeling in Kortrijk.
Nu gaan we specifiek kijken naar de uitgaansbuurten in het stadcentrum van Kortrijk. In de
binnenstad van Kortrijk zijn namelijk meerdere prominente uitgaansbuurten aanwezig. In de
eerste plaats dienen de stationsbuurt en de nabijgelegen Burgemeester Reynaertstraat vermeld
te worden (cfr. Bijlage 1).105 Deze worden eerst aangehaald daar deze straat algemeen
beschouwd kan worden als de bekendste en meest bezochte uitgaansbuurt van de
binnenstad.106 De Burgemeester Reynaertstraat bevat meerdere danscafés en snackbars en is
zoals aangegeven vlakbij het station gelegen. In de aanliggende straten zijn eveneens vele
cafés en voedseletablissementen aanwezig.107 Vanuit de Stad Kortrijk bestaat in deze
103 Stad Kortrijk. (2008). Talenplan Kortrijk 2009-2012. Verkregen op 18 december 2013, via http://www.kortrijk.be/files/kortrijk/over_de_stad/beleidsplannen/Talenplan_2009-2012.pdf104 Stad Kortrijk. (2012). Inwonersaantallen en oppervlaktes van Kortrijk. Verkregen op 18 december 2013, viahttp://www.kortrijk.be/over-de-stad/in-t-kort/kerncijfers105 Stad Kortrijk. (2013). Uitgaansleven. Verkregen op 18 december 2013, via http://www.kortrijk.be/leven-en-welzijn/veiligheid/veiligheidspreventie/uitgaansleven X. (2009). Zonaal Veiligheidsplan 2009-2012 van de politiezone Vlas. Verkregen op 12 november 2013, via http://www.pzvlas.be/fileadmin/MEDIA/website/documenten/beleid/diverse/ZVP_2009-2012.pdf106 Informatie vergaard op basis van informele gesprekken met respondenten voorafgaand aan de focusgroep en interviews. Stad Kortrijk. (2013). Uitgaansleven. Verkregen op 18 december 2013, via http://www.kortrijk.be/leven-en-welzijn/veiligheid/veiligheidspreventie/uitgaansleven107 Persoonlijke observatie door de onderzoeker ter plaatse.
34
uitgaansbuurt ook het initiatief om op vrijdagnamiddag een gemeenschapswacht te
organiseren om de overlast daar specifiek tegen te gaan.108
Naast de Burgemeester Reynaertstraat en de aanliggende stationsbuurt dienen er nog enkele
plaatsten aangestipt te worden inzake het uitgaansmilieu van het Kortrijkse stadcentrum. Het
commerciële centrum ‘De Pottelberg’ is daar één van (cfr. Bijlage 2).109 Binnen dit
commerciële centrum is er een discotheek, een bowling en een bijhorend zaalcomplex
aanwezig.110 Binnen dit zaalcomplex worden er wekelijks omvangrijke feesten georganiseerd
met jongeren als doelgroep. Tot slot dienen nog twee uitgaansbuurten kort vermeld te worden,
namelijk: de Vlasmarkt111 en Hoog-Kortrijk (meer bepaald: het cinemacomplex Kinepolis).112
De Vlasmarkt is de laatste jaren uitgegroeid tot een verzameling van jongerencafés, met
eveneens enkele voedingsetablissementen in de nabijheid (cfr. Bijlage 1).113 Het
cinemacomplex Kinepolis (cfr. Bijlage 2) wordt hier ook kort aangevoerd aangezien hier
vaak (allochtone) jongeren aanwezig zijn, en de politie deze omgeving ook opneemt als
uitgaansbuurt in hun Zonaal Veiligheidsplan.114
4.2. Methodologie
Vooraleer onderstaande onderzoeksstrategieën uitgebreid worden besproken, dienen er eerst
enkele zaken verduidelijkt te worden. Het is immers zo dat deze onderzoekstechnieken vooraf
werden gegaan door een andere methode, namelijk: de literatuurstudie. Aangezien deze
onderzoeksstrategie in de meeste wetenschappelijke onderzoeken steeds de conceptuele en
theoretische basis vormt van het hele onderzoek, kan deze methode logischerwijs niet
ontbreken binnen deze studie.115 Op basis van de literatuurstudie wordt per slot van rekening
in de eerste plaats alle beschikbare, wetenschappelijke kennis omtrent het gekozen thema
108 Stad Kortrijk. (2013). Uitgaansleven. Verkregen op 18 december 2013, via http://www.kortrijk.be/leven-en-welzijn/veiligheid/veiligheidspreventie/uitgaansleven109 X. (2009). Zonaal Veiligheidsplan 2009-2012 van de politiezone Vlas. Verkregen op 12 november 2013, via http://www.pzvlas.be/fileadmin/MEDIA/website/documenten/beleid/diverse/ZVP_2009-2012.pdf110 Persoonlijke observatie door de onderzoeker ter plaatse.111 Vermoere, F. (2010). Vlasmarkt krijgt meer (jongeren)cafés. Verkregen op 18 december 2013, via http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=VB3457KP112 X. (2009). Zonaal Veiligheidsplan 2009-2012 van de politiezone Vlas. Verkregen op 12 november 2013, via http://www.pzvlas.be/fileadmin/MEDIA/website/documenten/beleid/diverse/ZVP_2009-2012.pdf113 Persoonlijke observatie door de onderzoeker ter plaatse.114 Ibid.115 Verhoeven, N. (2011). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het hoger onderwijs. Amsterdam: Boom Lemma, 151.
35
duidelijk. Op deze manier is het eveneens gemakkelijker om verder te bouwen op de
bestaande literatuur en zo een eigen probleemstelling te ontwikkelen. Tevens wordt via deze
weg binnen het onderzoek duidelijk in welke mate de thematiek reeds onderzocht werd, en
kan zo het eigen onderzoek voldoende afgebakend en gespecificeerd worden. Zo krijgt de
studie een vernieuwend karakter met een afdoende meerwaarde ten opzichte van de bestaande
literatuur.116 Zoals reeds aangegeven is een diepgaande literatuurstudie ook uitermate
belangrijk voor het schetsen van het theoretische kader, voorafgaand aan het onderzoek. Dit is
van essentieel belang om de achtergrond waarop het volledige onderzoek gebouwd is
duidelijk weer te geven. Dezelfde denkwijze is van toepassing op de uiteenzetting van de
primaire concepten binnen het onderzoek. Beide zaken moeten deel uitmaken van de studie,
en zijn echter niet mogelijk zonder een adequate literatuurstudie.117
Een tweede gegeven dat aangestipt moet worden, is dat deze analyse een praktijkgericht,
kwalitatief onderzoek inhoudt. Ten eerste kan er hier gesproken worden van een
praktijkgerichte studie omdat de probleemstelling en onderzoeksvragen gericht zijn op het
genereren van kennis met het opzicht om een problematische situatie in het werkveld onder de
aandacht te brengen en eventuele oplossingen hieromtrent aan te reiken.118 Er worden immers
geen bestaande theorieën getoetst of nieuwe theorieën ontwikkeld. Het voornaamste doel van
dit onderzoek is een antwoord te geven op de vraag of de politie racistische houdingen heeft
ten opzichte van allochtone jongeren in het uitgaansmilieu in het stadcentrum van Kortrijk.
Zoals reeds werd aangegeven is dit de hoofdvraag van het volledige onderzoek (cfr. supra).
Hierbij is het dus duidelijk de bedoeling om te onderzoeken of er al dan niet een probleem is
binnen het beleid en de werking van de lokale politie in desbetreffende regio inzake deze
problematiek. Het gaat hier onmiskenbaar om een praktijkgericht onderzoek. Ten tweede is
binnen dit onderzoek sprake van een kwalitatieve onderzoeksopzet. Wanneer men
onderstaande onderzoekstechnieken bekijkt, wordt snel duidelijk dat deze analyse gebaseerd
is op onderzoek dat uitgevoerd werd op het terrein. Betrokken personen worden om hun
mening, kennis en ervaringen gevraagd omtrent dit onderwerp.119 Er wordt tenslotte gewerkt
met een focusgroep en halfgestructureerde interviews (cfr. infra). Deze zijn bij definitie
116 Boeije, H. (2012). Analyseren in kwalitatief onderzoek: denken en doen. Den Haag: Boom Lemma, 46-47.117 Ibid. Verhoeven, N., o.c., 151-153.118 Ibid., 28.119 Ibid., 30. Packer, M. (2011). The science of qualitative research. New York: Cambridge University Press, 42-52. Boeije, H., o.c., 15-30. Lindlof, T.R. (1995). Qualitative communication research methods. Thousand Oaks: Sage, 21-22.
36
kwalitatieve onderzoeksstrategieën.120 Op basis van de ontvangen gegevens wordt er immers
gepoogd om hieruit conclusies te trekken. Het moge dan ook duidelijk zijn dat deze studie
niet, of slechts in mindere mate, gebaseerd is op mathematische, statistische, cijfermatige
informatie zoals bij kwantitatieve studies het geval is.121 Binnen deze analyse is er doelbewust
gekozen voor een kwalitatieve onderzoeksmethode. De reden hiervoor is dat er op deze
manier het best een antwoord kan geboden worden op de onderzoeksvragen en de
probleemstelling. Het is natuurlijk mogelijk om op een kwantitatieve wijze te werk te gaan, en
bijvoorbeeld alle gerapporteerde klachten bij het Comité P. omtrent deze probleemstelling op
een statistische wijze te benaderen en hieruit conclusies trekken. Dit zou mogelijks leiden tot
een te eenzijdig aanblik van het fenomeen, vermits de cijfergegevens vaak slechts één kant
van het verhaal belichten.122 Hierbij aansluitend worden de omgevingsinvloeden en andere
omstandigheden waaronder bepaalde probleemsituaties zich voordoen hierdoor volledig uit
het oog verloren. Dit zou eveneens kunnen betekenen dat de cijfergegevens ook op meerdere
manieren geïnterpreteerd kunnen worden.123 Wanneer men met kwalitatieve
onderzoeksmethoden werkt binnen deze thematiek, kan men echter dieper ingaan op
specifieke zaken, de achtergrond- en omgevingsfactoren meenemen in het verhaal, en is men
kortom veel flexibeler over hoe men de informatie gaat verzamelen.124 Men kan effectief gaan
peilen naar ervaringen, voorbeelden en meningen van betrokken respondenten inzake
dergelijke thematiek, hier dieper op ingaan en tenslotte hieruit conclusies trekken.125
Aangezien het hieromtrent ook over moeilijke ervaringen kan gaan voor de betrokken actoren,
is het aangewezen om een persoonlijke band op te bouwen met deze respondenten. Op deze
manier zullen ze zich meer op hun gemak voelen en zal er op een efficiëntere wijze informatie
verzameld kunnen worden dan wanneer men bijvoorbeeld louter met vragenlijsten te werk
zou gaan. Binnen deze onderzoekskwestie lijkt het dan ook aangewezen om uit te gaan van
kwalitatieve onderzoeksstrategieën.
120 Greenbauw, T.L. (1998). The handbook for focus group research. Thousand Oaks: Sage, 1-16. Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W. (2007). Focus groups: theory and practice. Thousand Oaks: Sage, 1-12. Mc Cracken, G. (1988). The long interview. Newbury Park: Sage, 7-9. Packer, M., o.c., 42-60.121 Verhoeven, N., o.c., 30-31. Lindlof, T.R., o.c., 21-22.122 Ibid.123 Ibid.124 Ibid.125 Ibid. Lindlof, T.R., o.c., 174.
37
4.2.1. Focusgroep allochtone jongeren
De eerste kwalitatieve methode die binnen dit onderzoeksbestel gehanteerd wordt, is de
focusgroep. Een focusgroep kan beschreven worden als een soort gestructureerd
groepsinterview. De onderzoeker gaat onder de noemer van ‘moderator’ een interactief
gesprek leiden aan de hand van gerichte vragen, om op die manier een groepsdiscussie te
creëren inzake een bepaald thema.126 Het gemiddeld aantal participanten bij een focusgroep
ligt tussen de 5 en de 25 personen, alhoewel dit laatste aantal in de praktijk weinig voorkomt
omdat zo’n gesprek moeilijk te controleren is voor de moderator.127 Over het algemeen kan
worden aangenomen dat een productieve focusgroep ongeveer tussen 6 en 12 personen
bevat.128 Hierbij aansluitend dient er wel een opmerking gemaakt te worden. Er bestaan
immers drie soorten focusgroepen waarbij het aantal respondenten verschilt. De drie types
zijn: een ‘Full Group’, een ‘Minigroup’ en een ‘Telephone Group’. Het verschil tussen de
eerste twee types is gelegen in het aantal participanten. Zoals de naam al aangeeft bevat een
‘Minigroup’ slechts 4 tot 6 personen, in vergelijking met een ‘Full Group’ die het meer
gangbare getal van 8 tot 10 personen omsluit. Een ‘Telephone Group’ onderscheidt zich van
de twee voorgaande types omwille van het gegeven dat er geen face-to-face contact is tussen
de verschillende respondenten en de moderator, maar dat het gesprek gebeurt via de telefoon.
Tevens mag worden aangenomen dat dit type van focusgroep ook minder lang duurt dan
voorgaande soorten. Het aantal respondenten van een ‘Telephone Group’ kan hetzelfde zijn
als bij zowel een ‘Full Group’, als bij een ‘Minigroup’.129 In deze analyse werd er gebruik
gemaakt van een ‘Full Group’.
De belangrijkste eigenschap van een focusgroep is zijn dynamische karakter. Hierin ligt ook
het verschil met een gewoon interview. Desbetreffende kwalitatieve methode slaagt er net als
een focusgroep wel in om de ervaringen en meningen van individuele participanten in kaart te
brengen, doch faalt zij in de verduidelijking van hoe een collectief denkt over een bepaalde
thematiek, iets wat een focusgroep wel uitgebreid duidelijk kan maken.130 Het is immers zo
dat individuele opinies en ervaringen niet gelijk kunnen worden gesteld met die van een
126 Morgan, D.L. (1998). The focus group guidebook. London: Sage, 1.127 Verhoeven, N., o.c., 150-151. Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W., o.c., 58.128 Lindlof, T.R., o.c., 174. Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W., o.c., 58. Greenbauw, T.L., o.c., 3.129 Greenbauw, T.L., o.c., 1-2.130 Lindlof, T.R., o.c., 174.
38
volledige groep of gemeenschap. Aangezien dit onderzoek net handelt over een specifieke
gemeenschap, kon deze onderzoekstechniek om voor de hand liggende redenen niet
ontbreken. Het dynamische karakter van een focusgroep zorgt er namelijk voor dat er een
vollediger beeld kan worden geschetst van de ervaringen en meningen van één bepaald
collectief omtrent een specifiek thema, aangezien alle participanten elkaar aanvullen, maar
ook gaan tegenspreken en verbeteren. Op deze manier wordt er een genuanceerder, algemener
en meer overkoepelend beeld gecreëerd van de gangbare problematiek inzake dit
onderwerp.131
Een ander voordeel aan het dynamische karakter van een focusgroep is dat alle betrokken
respondenten elkaar gaan aanzetten tot het aanreiken van nuttige informatie. Uit onderzoek
blijkt per slot van rekening dat individuen geneigd zijn tot het delen van eigen ervaringen en
opinies, wanneer ze geconfronteerd worden met ervaringen en opinies van andere leden van
de focusgroep.132 Op deze manier ontvangt de onderzoeker dus extra informatie die hij
mogelijks in een individueel interview niet ontvangen had.
Na deze algemene verduidelijking van wat een focusgroep nu precies inhoudt, kan er op basis
van deze kennis dieper worden ingegaan op de invulling en opzet van de specifieke
focusgroep binnen dit onderzoek. In bovenstaande tekst werd reeds duidelijk gemaakt
waarom er binnen deze analyse gekozen werd voor het opzetten van een focusgroep.
Hieronder worden deze redenen eerst nog eens op een rijtje gezet:
Focusgroepen besteden aandacht aan de achtergrond- en omgevingsfactoren
waarbinnen een bepaalde problematiek zich afspeelt.133
Er kan dieper worden ingegaan op specifieke, aangehaalde elementen (flexibiliteit).134
Men kan gaan peilen naar de ervaringen, interpretaties en opinies van betrokken
participanten omtrent de behandelde problematiek.135
Het dynamische karakter van een focusgroep leidt tot de creatie van een vollediger,
genuanceerder beeld van de ervaringen en meningen van een collectief of een
gemeenschap inzake één bepaalde problematiek.136
131 Ibid.132 Ibid.133 Verhoeven, N., o.c., 30-31. Lindlof, T.R., o.c., 21-22.134 Ibid.135 Ibid. Lindlof, T.R., o.c., 174.
39
Het dynamische karakter van een focusgroep moedigt betrokken participanten aan tot
het meedelen van ervaringen en meningen.137
Na deze verduidelijking kan er worden overgegaan naar de effectieve opzet van de
focusgroep. In eerste instantie dient er wat gezegd te worden over de timing en planning van
het onderzoek in kwestie. Tijdens de doorgevoerde literatuurstudie werd in verschillende
wetenschappelijke bronnen omtrent focusgroepen aangegeven dat het opzetten van een
focusgroep een grote brok tijd in beslag neemt. Het vinden en rekruteren van participanten
werd als de meest tijdrovende activiteit omschreven, die zeker niet onderschat mocht
worden.138 Vandaar werd beslist om daar drie maanden op voorhand aan te beginnen. Omdat
de verwerking, het uittikken en de analyse van de resultaten eveneens een langdurig en
intensief proces inhoudt139, werd ook hier opnieuw gekozen om dit, in de mate van het
mogelijke, zo vroeg mogelijk te plannen. Meer bepaald werd er vanuit gegaan om de
effectieve focusgroep in de praktijk te brengen rond eind februari 2014 of begin maart 2014.
Via deze manier werd er voldoende tijd voorzien voor een adequate verwerking van de
verkregen gegevens. Dit alles betekende dus dat de rekrutering ten laatste eind november
2013 van start diende te gaan. De selectie van de onderzoekseenheden gebeurde op basis van
drie factoren: De betrokken respondenten moesten:
Tussen de 18 en 25 jaar zijn, aangezien dit onderzoek handelt over jongeren (cfr.
supra).
Allochtoon zijn (hierbij werd gestreefd naar een verscheidenheid aan individuen met
een verschillende etnische achtergrond).
Zich reeds gemengd hebben in het uitgaansmilieu van het stadcentrum Kortrijk.
Wanneer aan deze drie voorwaarden werd voldaan, was desbetreffend persoon geschikt voor
deelname aan de focusgroep. De daadwerkelijke rekrutering werd via e-mail, sociale media
(Facebook), en in persoon op poten gezet. In eerste instantie werden mogelijke participanten
via sociale media en in persoon benaderd op basis van een vijftal persoonlijke contacten van
de onderzoeker. Aangezien sociale media niet meer weg te denken is uit onze hedendaagse
samenleving, en jongeren er eveneens gretig gebruik van maken, werd dan ook van dit
communicatiekanaal gebruik gemaakt. Meer bepaald werden drie van deze vijf personen op
136 Lindlof, T.R., o.c., 174.137 Ibid.138 Morgan, D.L., & Scannell, A.U. (1998). Planning focus groups. London: Sage, 10-28.139 Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W., o.c., 109-134.
40
deze wijze benaderd. Deze drie personen behoorden immers tot de persoonlijke
contactpersonen van de onderzoeker, op de sociale netwerksite ‘Facebook’.
Zoals in de beschikbare wetenschappelijke literatuur aangegeven, werd eerst een algemene
beschrijving van de aard, thematiek en inhoud van de gehele analyse medegedeeld aan de
mogelijke respondenten.140 Op basis van deze informatie beslisten de personen in kwestie of
ze wensten deel te nemen aan het onderzoek. Binnen deze aangelegenheid werd geen enkele
keer op een weigering gestuit inzake de mogelijke deelname. In de tweede plaats kregen de
participanten de vraag voorgeschoteld of zij in de mogelijkheid verkeerden om de
onderzoeker in contact te brengen met andere mogelijke respondenten die voldeden aan
bovenstaande criteria. Ook hierop werd positief gereageerd. Ongeveer een week na de initiële
contacten (begin december 2013) stuurden de reeds bevestigde participanten e-mailadressen
van mogelijke participanten naar de onderzoeker, zodat er contact kon worden opgenomen
met deze personen. Over het algemeen kan er besloten worden dat de rekrutering via sociale
media het vlotst verliep, daar jongeren dit kanaal onmiskenbaar dagelijks controleren, dit in
tegenstelling tot hun e-mailverkeer, iets wat duidelijk bleek tijdens het contacteren van de
respondenten. Tevens is de communicatie via sociale media opmerkelijker informeler, wat
reeds een band schept met de participanten, wat meteen ook een positief punt betekent binnen
deze kwalitatieve onderzoeksopzet.
Op deze manier werden nogmaals een tiental personen benaderd, zodat de focusgroep
voldoende personen bevatte om binnen de norm van zes tot twaalf personen te blijven, zodat
de productiviteit van de focusgroep gewaarborgd bleef. Eind december 2013 bevestigden acht
participanten nogmaals hun wens tot deelname, waardoor bovenstaande normering normaal
gehaald zou worden. Op de dag van het interview belden twee participanten echter last minute
af, waardoor de focusgroep uiteindelijk uit zes personen bestond. Hierbij aansluitend dient
eveneens nog vermeld te worden dat bijna iedereen van de geselecteerde personen gemiddeld
twee personen kende die deelnamen aan het onderzoek. Eén persoon kende enkel de
moderator van de focusgroep. De participanten werden eveneens meegedeeld dat ze halfweg
januari 2013 meer informatie zouden ontvangen over waar en wanneer de focusgroep precies
zou plaatsvinden.
Na de rekrutering en het bepalen van wanneer de focusgroep nu precies zou plaatsvinden,
werd duidelijk dat het opstellen van de begeleidende vragen voor het effectieve gesprek
140 Ibid., 54-60.
41
omstreeks eind januari 2014, en het overgrote deel van februari 2014 zou moeten gebeuren.
Ook hier werd niet uit het oog verloren dat het opstellen van deze vragen niet onderschat
diende te worden. Goede vragen zijn immers essentieel om een goede focusgroep te kunnen
garanderen. Om deze te kunnen genereren moesten deze vragen eveneens door meerdere
betrokken personen gelezen en bestudeerd worden, om op deze wijze tot een adequate
vraagstelling te kunnen komen.141 Hieromtrent besliste de onderzoeker deze te laten
doornemen door zowel de assistent-observator tijdens de focusgroep (cfr. infra), als door dr.
Antoinette Verhage, die reeds een uitgebreide kennis heeft omtrent zowel focusgroepen, als
omtrent de behandelde thematiek. Inzake de locatie van de focusgroep diende er gekozen te
worden voor een zo neutraal mogelijke omgeving.142 Vandaar er gekozen werd om deze door
te laten gaan in een leeg klaslokaal van de Vrije Basisschool De Wingerd in Bavikhove. Dit
lege klaslokaal zorgde voor weinig tot geen afleiding, en is zo gelegen dat ook de afstand voor
alle betrokken participanten perfect overbrugbaar is, wat ook een belangrijk punt is omtrent
de selectie van de locatie.143 Een extra praktisch voordeel was de aanwezigheid van een
projector, die door de moderator gebruikt werd voor een powerpointpresentatie om het
gesprek te begeleiden. Tevens was het de bedoeling om tijdens de focusgroep kleine snacks te
voorzien, daar dit een stimulans is voor een goed gesprek.144 Daar alle respondenten vanaf het
initiële contact enorm enthousiast waren om deel te nemen aan het onderzoek, werd een extra
(monetaire) bekrachtiging voor deelname niet nodig geacht.
Tenslotte moeten er nog een aantal zaken aangestipt worden omtrent de validiteit en de
ethische aspecten van deze onderzoeksstrategie. De positieve elementen van een focusgroep
werden hierboven reeds uitgebreid uiteengezet (cfr.supra), doch zijn er een aantal nadelen
verbonden aan deze methode die niet uit het oog verloren mogen worden. Ten eerste mag niet
vergeten worden dat het dikwijls moeilijk blijkt om de resultaten uit een focusgroep te
generaliseren naar de gehele, betrokken populatie.145 Dit omwille van twee redenen:
Ten opzichte van de totale populatie is de focusgroep zeer klein.146
141 Krueger, R.A. (1998). Developing questions for focus groups. London: Sage, 5.142 Morgan, D.L., & Scannell, A.U., o.c., 121-129. Lindlof, T.R., o.c., 174. 143 Morgan, D.L., & Scannell, A.U., o.c., 121-129.144 Krueger, R.A., & Casey, M.A. (2009). Focus groups: a practical guide for applied research. Los Angeles: Sage, 92-93.145 Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W., o.c., 43.146 Ibid.
42
Personen die bereid zijn moeite te doen om op een opbouwende, informatieve wijze
deel te nemen aan een focusgroep, zijn mogelijks niet altijd representatief voor de
totale, betrokken populatie binnen een bepaalde problematiek.147
Een tweede, en vrij prominent nadeel van een focusgroep is het feit dat sommige
respondenten veel dominanter zijn dan andere, wat een vertekend beeld kan weergeven van de
problematiek.148 Ten derde blijkt dat het onmiddellijke, rechtstreekse contact tussen de
participanten en de moderator ertoe kan leiden dat de onderzoeker de betrouwbaarheid en
representativiteit van de verworven informatie gaat overschatten.149 Er mag immers niet
vergeten worden dat het om persoonlijke ervaringen en opinies gaat. Ten vierde is het zo dat
er aan een focusgroep niet echt een einde is. Omwille van deze reden kan het soms moeilijk
zijn om tot een specifieke consensus of besluit te komen.150 Hierin is de rol van de
onderzoeker zeer belangrijk. Hij dient de verworven informatie correct te interpreteren, en de
juiste resultaten uit het gesprek te destilleren. Een laatste nadeel is het feit dat de moderator
mogelijks de betrokken participanten gaat beïnvloeden door het gesprek teveel te sturen in de
richting die hij wenst, mogelijks op basis van gegevens verkregen door een voorgaande
literatuurstudie.151 Omtrent bovenstaande nadelen is het duidelijk dat de moderator en
onderzoeker deze doorheen de dataverzameling op basis van een focusgroep, indachtig
moeten zijn voor het verkrijgen van zo juist mogelijke bevindingen.
Om deze methodologische paragraaf inzake focusgroepen af te sluiten, wordt er kort nog
even aandacht besteed aan het ethische aspect van deze focusgroep. Wanneer men inzake
focusgroepen iets wil zeggen over dit facet, komt men al snel aan bij het privacybegrip. Het is
op ethisch vlak immers van uitermate belang dat de privacy van de participanten gewaarborgd
blijft.152 In eerste instantie betekende dit dat alle participanten volledige anonimiteit werden
verzekerd doorheen verwerking van de verkregen informatie. In de neerslag van deze
gegevens en de hieruit gegeneerde resultaten werden de namen en andere zaken die mogelijks
kunnen leiden tot terugkoppeling naar één van de respondenten, niet opgenomen. De
betrokken respondenten werden voor het focusgesprek hier nogmaals aan herinnerd.
Daarnaast werd voorafgaand aan het gesprek aan alle participanten gevraagd of zij bereid
147 Ibid.148 Krueger, R.A., & Casey, M.A., o.c., 100-101.149 Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W., o.c., 43.150 Ibid.151 Ibid., 44.152 Morgan, D.L., o.c., 85-96.
43
waren om een vertrouwelijkheidovereenkomst en een toestemmingsverklaring formulier te
ondertekenen.153 Deze beschermden zowel de participanten ten opzichte van elkaar, als werd
op deze wijze hun eigen anonimiteit verzekerd binnen de neerslagen van het onderzoek.
Hierin werd aangegeven dat alle namen die binnen het focusgesprek werden vermeld,
vertrouwelijke informatie was, waarvan het de bedoeling is dat deze niet aan derden wordt
toevertrouwd, na het beëindigen van de focusgroep. Tenslotte dient ook nog worden
opgemerkt dat er binnen deze focusgroep gebruik werd gemaakt van een assistent-observator,
die er tevens voor zorgde dat het gesprek verliep volgens de bestaande ethische normering.154
Desbetreffende observator diende een uitgebreid observatieformulier in te vullen doorheen het
volledige focusgesprek.
4.2.2. Interviews allochtone jongeren
Aangezien het de validiteit van deze analyse in het gedrang zou brengen, werd er beslist om
deze studie niet enkel te baseren op een diepgaande literatuurstudie en een focusgroep. Het
leek daarbij aangewezen om additioneel nog een vijf- à tiental interviews af te nemen van
allochtone jongeren. Op deze manier werd op het einde voldoende informatie verkregen
waaruit dan op een adequate wijze een alomvattende conclusie kon gedestilleerd worden.
Over het algemeen kan worden aangenomen dat interviews de populairste methode zijn
inzake kwalitatief onderzoek.155 Een interview is immers een face-to-face gesprek tussen de
onderzoeker en een participant, waarbij in vrij korte tijd zeer diep kan worden ingegaan op
bepaalde aspecten van de onderzochte problematiek. Via deze wijze komt er dus een grote
hoeveelheid aan informatie vrij ten voordele van de studie.156
Er bestaan drie basistypes van interviews, namelijk:
Een ongestructureerd interview: Hierbij staat de participant centraal en wordt er door
de onderzoeker enkel één thema of één vraag aangereikt en laat men de respondent
hierover alle ervaringen, meningen en bijkomende informatie vertellen. De
onderzoeker dient er enkel voor te zorgen dat het gesprek niet stilvalt en dat de
participant niet teveel afwijkt van het beoogde onderwerp.157
153 Ibid.154 Ibid., 69-73.155 Packer, M., o.c., 42.156 Verhoeven, N., o.c., 148.157 Verhoeven, N., o.c., 150.
44
Een halfgestructureerd interview: In tegenstelling tot bovenstaande type gaat een
halfgestructureerd interview uit van meerdere basisvragen. Respondenten krijgen
echter ook bij deze soort veel vrijheid om alle beschikbare informatie mee te delen op
de wijze die zij verkiezen. De interviewer gaat via de vragen het gesprek gewoon
sturen, maar laat de participant zoveel mogelijk vrij vertellen. Flexibiliteit staat hier
centraal.158
Een gestructureerd interview: Bij dit soort basistype wordt er gewerkt met
voornamelijk gesloten vragen. De geïnterviewde gaat kort een vragenlijst
beantwoorden. Deze methode gaat aanleunen bij een kwantitatieve vragenlijst.
Verschil is hierin gelegen dat een interviewer de vragen stelt, in plaats dat de
participant zelf de lijst gaat invullen. De respondent wordt niet veel vrijheid gegeven
om zaken duidelijk uit te leggen, te specificeren of uit te weiden.159
Zoals hierboven (cfr. supra) reeds werd duidelijk gemaakt, werd binnen deze studie gebruik
gemaakt van halfgestructureerde interviews. Deze keuze is ontstaan omwille van het gegeven
dat er binnen deze onderzoeksanalyse zoveel mogelijk wordt gezocht naar de ervaringen en
opinies van de respondenten. Vandaar gesloten vragen waarschijnlijk te weinig diepgaand en
te weinig informatie zouden weergeven binnen dit kader.160 Daarnaast werd er niet gekozen
voor een ongestructureerd interview daar er verschillende aspecten binnen deze thematiek
besproken dienden te worden, waardoor er meerdere vragen en gesprekslijnen behandeld
dienden te worden. Eén overkoepelende basisvraag of thema zou niet in deze mogelijkheid
kunnen voorzien.
Tevens dient ook nog iets gezegd worden over de kwalitatieve meerwaarde die
halfgestructureerde interviews hebben ten opzichte van focusgroepen. Het is immers zo dat de
voordelen van een focusgroep grotendeels gelijklopen met die van een halfgestructureerd
interview (cfr. supra). Beide hebben een flexibel en dynamisch karakter wat ervoor zorgt dat
er op een diepgaande wijze kan gepeild worden naar de ervaringen en meningen van de
betrokken participanten. Bovendien worden ook alle omgeving- en achtergrondfactoren niet
over het hoofd gezien (cfr. supra).161 Het verschil tussen beide kwalitatieve technieken werd
158 Ibid.159 Ibid.160 Ibid., 148. Hollway, W. (2000). Doing qualitative research differently: free association, narrative and the interview method. London: Sage, 34-35.161 Ibid.
45
echter reeds kort aangehaald. Het is namelijk zo dat een focusgroep naar de meningen en
ervaringen van een collectief kan kijken, terwijl halfgestructureerd interviews enkel op
individueel niveau van toepassing zijn. Het voordeel hierbij is dat sommige personen bij een
individueel gesprek sneller hun eigen mening en ervaringen meedelen, omdat ze minder
dominant zijn in een groepsgesprek, en zich wat laten onderdrukken door prominentere leden
in de groep.162 Hierbij dient aangestipt te worden dat het omgekeerde ook kan gebeuren,
namelijk dat personen net door de opinies van andere ten horen, sneller geneigd zijn om hun
eigen ervaringen mee te gaan delen (cfr. supra).
Tenslotte dient ook hier nog kort de praktische kant van de interviews belicht te worden.
Inzake timing en planning werd beslist om alle interviews, op één na, pas af te nemen na de
uitvoering van de focusgroep. Het plannen van een focusgroep is immers veel tijdrovender, en
telkens een datum afspreken met één persoon is ook vanzelfsprekender dan ditzelfde te doen
met een hele groep (zoals van toepassing bij een focusgroep). Er werd wel beslist om één
interview voor de focusgroep af te nemen, zodat er tijdens de focusgroep ingespeeld kon
worden op de antwoorden van desbetreffende respondent. De rest van de interviews werden
na de focusgroep afgenomen omdat er op deze manier rekening kon gehouden worden met
informatie die getrokken werd uit de focusgroep. Dit zorgde ook voor een meerwaarde van de
interviews. Omtrent de selectie van de participanten kan er worden verwezen naar de selectie
van de respondenten van de focusgroep. Zowel de wijze van selectie, als de criteria waaraan
de participanten dienden te voldoen, lagen volledig in dezelfde lijn (cfr. supra). De plaats
waar de verschillende interviews plaats vonden, werd individueel en apart besproken per
participant. De interviews vonden plaats vanaf eind februari 2014 tot en met halfweg maart
2014. Op ethisch vlak, tenslotte, werden alle participanten eveneens volledige anonimiteit
beloofd.
4.2.3. Interview Meldpunt Discriminatie Kortrijk
Daar er voor het interview met het Meldpunt Discriminatie Kortrijk eveneens werd gewerkt
met een halfgestructureerd interview, dient deze methode hier niet meer toegelicht te worden,
dit om nodeloze herhaling te vermijden. Ik verwijs hiervoor naar bovenstaande uiteenzetting.
Wel zullen hier opnieuw enkele praktische elementen aanstippen inzake de opzet en de
organisatie van het interview in kwestie.
162 Ibid. Lindlof, T.R., o.c., 174-184. Packer, M., o.c., 42-43.
46
Zoals hierboven reeds werd aangegeven is het Meldpunt sinds 1 januari 2014 een elementair
onderdeel geworden van het Centrum. Het is ook via deze weg dat de onderzoeker bij het
Meldpunt terechtgekomen is. Aangezien het Centrum de bevoegde openbare instantie is voor
de bestrijding van onder andere discriminatie en racisme, leek het een logische stap om bij
deze dienst aan te kloppen en beroep te doen op hun expertise omtrent de materie die binnen
deze analyse wordt behandeld.163 Vermits het Centrum een drukbezette organisatie is, werd
dan ook beslist om niet te lang te wachten met het maken van een afspraak voor een
interview. Op het einde van november 2013 werd via mailverkeer contact opgenomen met
desbetreffende instantie. Op de website van het Centrum kan men een e-mailadres
terugvinden om contact op te nemen voor allerhande vragen over de organisatie. In eerste
instantie verliep deze communicatie echter nogal moeizaam. De onderzoeker werd
doorverwezen naar een woordvoerder die verantwoordelijk was voor dergelijke vragen, doch
het antwoord liet lang op zich wachten, dit omwille van het drukke werkschema van de
medewerkers van het Centrum. Na enkele opvolgingsmails kwam er dan toch respons. Men
gaf aan zeker en vast bereid te zijn om mee te werken aan het onderzoek en geïnteresseerd te
zijn naar de mogelijke resultaten, maar dat men van mening was dat het aangewezen zou zijn
voor het onderzoek om contact op te nemen met het Meldpunt Discriminatie Kortrijk. De
contactpersoon deelde mee dat het Meldpunt vanaf 2014 opgenomen zou worden in het
Centrum. Gezien het territoriale karakter van de studie, was het waarschijnlijk optimaler om
het interview af te nemen bij Meldpuntmedewerkers van Kortrijk, daar zij beter vertrouwd
zijn met het reilen en zeilen van racisme vanuit de politie binnen het uitgaansmilieu in het
stadscentrum van Kortrijk. Deze these werd dan ook gevolgd, en er werd dusdanig een
afspraak vastgelegd met een medewerker van het Meldpunt Discriminatie Kortrijk.
Betreffende deze afspraak werd door de onderzoeker beslist om het interview pas te laten
plaatsvinden nadat alle gesprekken met de allochtone jongeren voorbij waren. Dit omdat er op
basis van de resultaten van deze interviews gerichte vragen gesteld konden worden aan de
medewerker van het Meldpunt. Deze strategie had daarnaast ook als voordeel dat de
onderzoeker reeds over een groot aantal voorbeelden uit de praktijk beschikte omtrent racisme
in het uitgaansleven in het stadscentrum van Kortrijk. Ook konden de antwoorden van de
jongeren getoetst worden aan de persoonlijke ervaringen die de Meldpuntmedewerker had
omtrent het thema in kwestie. Het specifieke interview vond tenslotte plaats halverwege maart
163 Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding, B.S., 19 februari 1993.
47
in het Stadhuis van Kortrijk, waar het Meldpunt sinds kort een bureau heeft (cfr.supra). Acht
van de negen interviews met de allochtone jongeren waren toen alvast voorbij. Zoals
aangegeven was het de bedoeling dat deze allen reeds gepasseerd waren, maar de laatste
participant moest op het laatste moment afbellen, waardoor zijn interview verplaatst werd
naar de dag na het interview op het Meldpunt. Toch kan er in alle gerustheid besloten worden
dat bovenstaande doelstelling ruim gehaald werden op basis van de acht andere interviews.
Tenslotte dient binnen dit gehele methodologische kader nog meegegeven te worden dat de
transcripties van zowel het focusgesprek en alle interviews met de allochtone jongeren, als het
interview met de contactpersoon van het Meldpunt Discriminatie Kortrijk volledig ter
beschikking staan van wie deze wenst te raadplegen, dit via het e-mailadres:
48
5. RESULTATEN
Het volgende hoofdstuk bevat als het ware het zwaartepunt van deze volledige analyse. Uit de
complete focusgroep en alle interviews wordt namelijk de essentie geëxtraheerd die verder
logischerwijs een antwoord zal bieden op de vooropgestelde onderzoeksvragen. Om deze
resultaten op een overzichtelijke wijze te kunnen weergeven, worden de focusgroep en de
interviews met de allochtone jongeren, alsook het interview met de contactpersoon van het
Meldpunt Discriminatie elk afzonderlijk behandeld. Om toch enigszins een lijn in het verhaal
te houden, zal deze verhandeling gebeuren op basis van enkele kernthema’s die in alle drie de
onderzoekswijzen aan bod komen:
Verschijningsvormen racisme
Racisme bij de politie: Algemeen
Racisme bij de politie: Uitgaansmilieu Kortrijk
Coping allochtone jongeren
Evolutie
Verklaringen en oplossingen
Inzake het interview met de contactpersoon van het Meldpunt Discriminatie Kortrijk wordt
het tweede kernthema niet behandeld, daar er tijdens dit interview voornamelijk is gefocust op
de aanwezigheid van deze problematiek in Kortrijk.
5.1. Focusgroep allochtone jongeren
Verschijningsvormen racisme
In de begripsbepaling werden alle verschijningsvormen van racisme uitgebreid uiteengezet.
Op basis van de literatuurstudie werd aangenomen dat het individueel, openlijk en bewust
uiten van racistische attitudes en overtuigingen, anno 2014 steeds minder aanvaard wordt in
onze westerse samenleving en dat er nu meer sprake is van modern racisme (cfr.supra). Het
leek interessant om bevestiging te gaan zoeken voor deze these bij de betrokken respondenten
binnen het focusgesprek. Tevens werden alle actoren aangemoedigd om hun mening mee te
delen aan elkaar inzake de aanwezigheid van de verschillende verschijningsvormen in de
49
hedendaagse samenleving. Deze discussie leek daarnaast een mooie opwarmer voor de rest
van het focusgesprek.
Over het algemeen kan inzake de verschijningsvormen besloten worden dat er een consensus
heerste omtrent het gegeven dat individueel racisme heden ten dage in mindere mate
aanwezig is in vergelijking met vroeger. Alle zes participanten waren van deze stelling
overtuigd. Ook aangaande de verklaringen voor deze evolutie kwamen grotendeels dezelfde
resultaten naar boven drijven als in de literatuurstudie, desondanks het gegeven dat de
moderator hieromtrent geen enkele verklaring had aangereikt. Eén van respondenten gaat
duidelijk stellen dat mensen zich de dag van vandaag gaan schamen over individuele
racistische uitspraken, terwijl dit vroeger zeker niet het geval was.164 De andere participanten
gaven aan hierover dezelfde mening te hebben. Zijlings wordt echter nog een tweede
verklaring aangereikt:
Focusgroep respondent P2: “Ik denk ook dat individueel racisme sterk verminderd is. Mensen
gaan allochtonen niet meer persoonlijk en openlijk gaan aanvallen. Dit komt ook doordat er
steeds meer allochtone burgers aanwezig zijn in België. Men weet dat er sneller een respons
zal zijn als ze zo’n gedrag zouden vertonen.”165
Deze verklaring insinueert dat autochtone burgers in België het nalaten om racistische
attitudes te gaan stellen uit angst hierop betrapt te worden door andere allochtonen. Aangezien
deze burgers eveneens deel uitmaken van de hedendaagse maatschappij lijkt deze verklaring
in dezelfde lijn te liggen als de eerste verklaring, doch is er een duidelijk nuanceverschil
tussen beide. Bij de eerste verklaring gaat men immers op basis van schaamte geen racistische
attitudes gaan stellen, terwijl er bij de tweede eerder sprake is van angst voor repercussies. Bij
deze laatste uitspraak dient echter aangegeven te worden dat deze terloops werd vermeld en
slechts de mening is van één respondent, daar de andere respondenten hier niet verder op
ingegaan zijn. Over het algemeen kan besloten worden dat de jongeren het eens waren dat
individueel racisme in onze hedendaagse samenleving aan het afnemen is, omdat het niet
meer sociaal aanvaard is om dergelijke attitudes te gaan stellen in het openbaar. Hierbij
aansluitend gaf men aan dat institutioneel en cultureel racisme daarentegen wel aan het
toenemen zijn.166 Nopens het institutioneel racisme vertelden de respondenten dat dit nu meer
aanwezig is, vooral op onbewuste wijze (impliciet racisme: cfr. supra). Prominent voorbeeld
164 Focusgroep respondent P3, 22 februari 2014. 165 Focusgroep respondent P2, 22 februari 2014.166 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.
50
dat hierbij werd gegeven was het voorrang geven aan autochtone burgers inzake
werkgelegenheid en huisvestiging door bijvoorbeeld verhuurders, bedrijven en
interimkantoren.167 In verband met cultureel racisme waren alle participanten het er over eens
dit deze evenzeer frappanter voorkomt dan vroeger. Opnieuw werd de verklaring die hiervoor
werd aangereikt door de literatuurstudie bevestigd door alle betrokken actoren. Deze
bevestigden namelijk dat cultureel racisme volgens hen vooral bewerkstelligd wordt door een
gekleurde berichtgeving in de media inzake allochtonen. Diezelfde verklaring wordt ook
aangereikt voor de toename in institutioneel racisme. Zo stellen de participanten:
Focusgroep respondent P1: “Alles wat de media zegt, aanvaardt men als juist, gewoon omdat
het in de krant staat of in het nieuws komt. Zelfs de woordkeuze in de media is veel te sterk. Ik
zal hierbij een voorbeeld geven. Indien de genaturaliseerde Marokkaan Mohammed B. in
België iemand zou vermoorden, zou men in de media zeggen: “Mohammed B.,
Marokkaan…”, maar Marouane Fellaini, als hij scoort voor Manchester United, dan staat in
de krant: “Belg heeft gescoord”. Deze woordkeuze is hypocriet.”168
Focusgroep respondent P3: “Toen ik voor de eerste keer naar Afrika ging, wist ik totaal niet
in wat ik daar ging aankomen. Ik had zelf dat verkeerde beeld meegekregen vanuit de media
en lagere school. En toen ik daar effectief ook was, werd al snel duidelijk dat dit beeld totaal
niet klopte.”169
Bovenstaande uitspraken zijn slechts enkele voorbeelden die werden aangereikt vanuit de
respondenten omtrent de rol van de media in cultureel- en institutioneel racisme. Wanneer
men het volledige gesprek doorneemt wordt al snel duidelijk dat de participanten het er
zonder twijfel over eens zijn dat de media de grote boosdoener is binnen deze kwestie.170 Op
basis van het bovenstaande kan over het algemeen dus geconcludeerd worden dat er
bevestiging is gevonden voor de these van het modern racisme. Tot slot dient hierbij eveneens
nog opgemerkt te worden dat het hier dus vooral gaat over impliciet modern racisme.
Meerdere respondenten vermeldden letterlijk dat het modern racisme volgens hen vooral
onbewust gebeurt.171
167 Focusgroep respondent P1, 22 februari 2014.168 Ibid.169 Focusgroep respondent P3, 22 februari 2014.170 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.171 Focusgroep respondent P1, P3 en P4, 22 februari 2014.
51
Toch wordt één specifiek voorbeeld van expliciet modern (cultureel) racisme vermeld:
Focusgroep respondent P1: “En dan zeggen ze zo’n zin die wij zeker al allemaal gehoord
hebben: “Ja, die vreemde… ze zijn allemaal slecht, maar jij bent wel een goeie!”172
Dit is echter slechts het enige voorbeeld die doorheen het volledige gesprek werd aangehaald
ten opzichte van de talloze voorbeelden van impliciet modern racisme. Op basis van deze
bevindingen kan er dus besloten worden dat er heden ten dage vooral sprake is van impliciet
modern racisme, meer specifiek onder de vorm van cultureel en institutioneel racisme.
Racisme bij de politie: Algemeen
Nu we een algemeen beeld hebben van hoe racisme zich anno 2014 voornamelijk profileert
binnen onze westerse maatschappij, dient er specifiek ingezoomd te worden op racisme bij de
politie. In bovenstaande rubriek betreffende dit thema (cfr. supra: begripsbepaling) werden
reeds de belangrijkste oorzakelijke verklaringen aangereikt omtrent dit onderwerp, daarom
zullen deze hier niet verder aan bod komen. Wel zullen de concrete ervaringen van de
allochtone jongeren uit de focusgroep hierover aangereikt worden. Op basis hiervan zal
gekeken worden in welke mate het probleem volgens hen aanwezig is in België, welke
vormen het vooral aanneemt en welke groepen in het bijzonder geviseerd worden.
Op basis van het focusgesprek wordt al snel duidelijk dat er ten opzichte van de politie in
België, inzake racisme, hoofdzakelijks sprake is van de institutionele vorm binnen deze
problematiek. Meer bepaald wordt er overduidelijk bevestiging gevonden voor het fenomeen
van ‘racial profiling’, zoals dat hierboven reeds werd toegelicht. Alle jongeren gaan aangeven
dat ze van mening zijn dat allochtonen extra gecontroleerd en geviseerd worden door de
politie.173 Hieromtrent worden meerdere voorbeelden aangereikt uit het dagelijkse leven van
de verschillende participanten.174 De meest voorkomende vormen van racial profiling die
door de jongeren worden aangereikt zijn: identiteit- , auto- en drugscontroles. Tevens worden
enkele voorbeelden aangereikt waarin de jongeren duidelijk gaan aangeven dat allochtone
burgers eveneens vaker verdacht worden van misdrijven, terwijl dit vaak onterecht blijkt te
zijn (voorbeelden: inbraakverhaal respondent P6, verhalen inzake diefstal van uurwerk en
auto van respondent P3).175 Ook dit ligt in de lijn van bovenstaand fenomeen. De jongeren
172 Focusgroep respondent P1, 22 februari 2014.173 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.174 Ibid.175 Focusgroep respondent P6 en P3, 22 februari 2014.
52
gaan hierover wel aangeven dat ze dergelijke attitudes bij de politieambtenaren deels
begrijpen:
Focusgroep gesprek tussen respondent P2, P4 en P1:
P2: “Ik denk dat dit vooral is doordat men bij de politie slechte ervaringen heeft gehad met
allochtonen.” 176
P4: “Omdat ze ook altijd in aanraking komen met de criminele allochtonen. Dit is ook zo bij
mensen die bij het OCMW werken. Ze krijgen daar ook vaak de profiteurs over de stoep,
waardoor ze dit beeld gaan krijgen van alle allochtonen.” 177
[...]
P1: “Maar in Brussel daarentegen, hoe zou je zelf zijn, ze worden constant met allochtonen
geconfronteerd die vaak ook criminele feiten hebben gepleegd.” 178
Wanneer de jongeren gevraagd worden welke groepen allochtonen hoofdzakelijk geviseerd
worden in België, reageert men unaniem dat het vooral individuen zijn die van Noord-Afrika
afkomstig zijn (Maghrebijnse origine).179 Meer specifiek wordt volgens hen voornamelijk de
Marokkaanse gemeenschap geviseerd. Het gaat zelfs zo ver dat personen die uiterlijke
gelijkenissen vertonen met personen met deze achtergrond, eveneens over dezelfde kam
worden geschoren en dus ook het slachtoffer worden van racial profiling.180 Men geeft aan
dat deze groep vooral het slachtoffer is van racisme bij de politie, omdat deze in grotere getale
aanwezig is in België, in vergelijking met andere allochtone groepen.181 Tevens wordt het
geloof (Islam) aangehaald als reden waarom er een duidelijke discrepantie bestaat tussen de
Belgische bevolkingsgroep en de Marokkaanse, terwijl deze niet aanwezig is bij bijvoorbeeld
individuen van Aziatische afkomst.182 Opnieuw wordt ook de media vooropgesteld als
medeschuldige van de slechte reputatie die de Marokkaanse gemeenschap heeft.183
176 Focusgroep respondent P2, 22 februari 2014.177 Focusgroep respondent P4, 22 februari 2014.178 Focusgroep respondent P1, 22 februari 2014.179 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.180 Focusgroep respondent P3 en P2, februari 2014.181 Focusgroep respondent P2, 22 februari 2014.182 Focusgroep respondent P2, 22 februari 2014.183 Focusgroep respondent P1, 22 februari 2014.
53
Racisme bij de politie: Uitgaansmilieu Kortrijk
Wanneer we nu gaan kijken naar hoe het inzake deze thematiek gesteld is in de
uitgaansbuurten in het stadscentrum van Kortrijk, kunnen we over het algemeen de
bovenvermelde bevindingen grotendeels doortrekken. Qua vormen van racisme wordt ook
hier duidelijk dat het vooral om institutioneel racisme gaat, onder de noemer van racial
profiling.184 Ook de voorbeelden die inzake deze gedragingen opgesomd worden zijn
gelijklopend. De jongeren zijn het er over eens dat allochtone jongeren in het uitgaansmilieu
in Kortrijk meer gecontroleerd worden dan autochtone jongeren. Opnieuw gaat het
overwegend over meer identiteitscontroles, autocontroles en drugscontroles.185 Daarnaast
reiken de jongeren ook aan dat de politie, volgens hen, meer gaat patrouilleren in buurten
waar meer allochtone jongeren uitgaan. Eén van de respondenten vermeldt zelfs dat een café
in de stationsbuurt, genaamd ‘African Queen’, waar veel allochtone jongeren naartoe gaan, de
deuren heeft moeten sluiten door continue, aanhoudende controles door de lokale politie,
waardoor het cliënteel begon weg te blijven.186 Bij al deze vaststellingen dient men wel
indachtig te zijn dat slechts de helft van de participanten aangeeft zelf het slachtoffer te zijn
geweest van dergelijke attitudes in het uitgaansmilieu in het stadscentrum van Kortrijk. Doch
geven ze wel allen aan op z’n minst meermaals getuige geweest te zijn van deze gedragingen
ten opzichte van allochtone jongeren.187 Ook betreffende de allochtone groepen die
voornamelijk geviseerd worden, kunnen dezelfde bevindingen als hierboven teruggevonden
worden. Eén verschil dat wel nog aangereikt wordt, is dat één van de respondenten ervaringen
had met individueel racisme:
Focusgroep respondent P3: “En de manier waarop we behandeld worden is soms ook vrij
agressief en racistisch, al hangt dit vaak af van flik tot flik.” 188
Enkele hoofdstukken terug werd reeds gewag gemaakt van de in Kortrijk heersende
problematiek inzake Noord-Afrikaanse jongeren afkomstig uit Noord-Frankrijk, die de grens
oversteken om zich te mengen in het Kortrijkse uitgaansmilieu, en daar voor problemen
zorgen (cfr. supra). Wanneer de allochtone jongeren in het focusgesprek om hun mening
gevraagd werden omtrent dit probleem, gaven vijf van de zes participanten aan dat het
184 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.185 Ibid.186 Focusgroep respondent P4, 22 februari 2014.187 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.188 Focusgroep respondent P3, februari 2014.
54
probleem inderdaad aanwezig is in Kortrijk.189 Centraal binnen deze thematiek wordt het
voormalig danscafé ‘Da Shake’ (uitgaansbuurt: De Pottelberg) genoemd, dat zijn deuren
moest sluiten omwille van deze problematiek. Uit de interviews met allochtone jongeren komt
dit etablissement eveneens meermaals aan bod wanneer er gesproken wordt over dit
grensprobleem in Kortrijk (cfr. infra), vandaar het hier ook vermeld wordt. Naast de
bevestiging van het fenomeen werd er geen bijkomende informatie gegeven inzake dit
thema.190
Tot slot werd er, net als in alle individuele interviews, additioneel nog rondvraag gedaan of er
naast de politie nog andere actoren waren die zich schuldig maakten aan racistische attitudes
in het uitgaansmilieu in het stadscentrum van Kortrijk. Hierbij kwam naar voren dat café-
uitbaters en buitensmijters vaak allochtone jongeren gaan weren uit hun etablissementen. Ze
doen dit vaak puur op uiterlijk, en geven hierbij geen concrete uitleg aan de geweigerde
individuen. Tevens wordt er vermeld dat deze problematiek voornamelijk van toepassing is op
jongeren van het mannelijke geslacht, en in mindere mate bij vrouwen.191
Coping allochtone jongeren
Aangezien enkele onderzoeksvragen van deze studie gaan focussen op hoe allochtone
jongeren racisme vanuit politionele hoek ervaren en hoe ze hiermee omgaan, werd dit ook
specifiek bevraagd binnen de focusgroep. Wanneer we de resultaten hieromtrent naderbij
gaan bekijken, kunnen we algemeen besluiten dat alle participanten hoofdzakelijk
gefrustreerd en geïrriteerd zijn door bovenstaande gedragingen. Op één respondent na geven
ze allen aan dat ze het wel nalaten te reageren wanneer ze ermee geconfronteerd worden of ze
zelf ervaren. Ze ondergaan de controles en blijven vriendelijk, doch zijn ze zich volledig
bewust van het oneerlijke karakter ervan, en ergeren ze zich eraan:
Focusgesprek respondent P1, P4 en P5: “Je bent dat op de duur zo beu, maar toch reageer je
daar niet op. Het is het niet waard.” 192
Deze notie wordt daarbovenop nog bevestigd door het feit dat geen enkele participant ooit al
klacht ingediend heeft inzake racistische ervaringen met de politie in Kortrijk (of in het
algemeen), desondanks minstens de helft van hen aangeeft slachtoffer te zijn geweest van
189 Focusgesprek respondent P2, P3, P4, P5 en P6, 22 februari 2014.190 Ibid.191 Focusgesprek alle respondenten, 22 februari 2014.192 Focusgesprek respondent P1, P4 en P5.
55
dergelijk gedrag.193 De respondenten zijn allen van mening dat klacht indienen zo goed als
geen zin heeft, indien er geen overvloed aan bewijzen beschikbaar is (wat meestal het geval
is). De reden die ze hiervoor aanhalen, is dat ze overtuigd zijn dat agenten elkaar indekken in
desbetreffende dossiers.194 Als je dus al klacht wil indienen, heeft het volgens hen geen zin
om dit bij de politie zelf te doen:
Focusgroep respondent P1: “Inderdaad, Als je klacht wil indienen moet je echt al met veel
zijn, en echte bewijzen hebben. En mogelijks moet je ook niet bij de politie zelf klacht
indienen, maar via ander instanties. Als je resultaat wil hebben.” 195
Tenslotte geeft de helft van de betrokken actoren aan dat deze negatieve ervaringen, en de
racistische attitudes die zij waarnemen ten opzichte van andere allochtone jongeren in het
uitgaansleven in het stadscentrum in Kortrijk door de politie, hun gedrag en gemoedstoestand
beïnvloeden wanneer zij in deze buurt uitgaan. De angst om gecontroleerd en geviseerd te
worden zorgt voor een rothumeur en stress.196 De andere participanten vertelden hierbij dat dit
bij hen niet echt het geval was, maar dat ze wel snapten wat de anderen bedoelden.197
Evolutie
Desondanks het feit dat alle individuen het er over eens zijn dat de terroristische aanslagen
van 2001 en de recente toename in populariteit voor de N-VA, die alle participanten als een
extreemrechtse partij beschouwen, ertoe geleid hebben dat (modern) racisme terug sterk aan
het opkomen is in het laatste decennium, is men van mening dat het probleem toch in de
goede richting aan het evolueren is.198 Volgens hen is het probleem zeker en vast nog
aanwezig, zij het in een meer verdoken vorm. Maar als men de situatie vergelijkt met hoe het
30 jaar terug was, en hoe het nu is, zijn de respondenten ervan overtuigd dat dit naar de
toekomst toe enkel nog zal verbeteren. De reden die ze hiervoor aanhalen, is dat de mensen de
dag van vandaag allen opgroeien in een multiculturele samenleving, en daardoor minder angst
hebben voor allochtonen.199
193 Focusgesprek alle respondenten, 22 februari 2014.194 Ibid.195 Focusgesprek respondent P1, 22 februari 2014.196 Focusgesprek respondent P3, P5 en P4, februari 2014.197 Focusgesprek respondent P1, P2 en P6, februari 2014.198 Focusgesprek alle respondenten, 22 februari 2014.199 Ibid.
56
Verklaringen en oplossingen
Zoals reeds werd aangegeven, worden in de begripsbepaling reeds de meest gewichtige
oorzakelijke verklaringen aangereikt omtrent deze thematiek. Om van dit alles een alzijdig
onderzoek te maken, worden in de onderstaande paragraaf ook enkele verklaringen opgesomd
die werden aangereikt door de participanten van de focusgroep. Het leek interessant om ook
deze hierover aan het woord te laten. Hetzelfde geldt voor eventuele mogelijke oplossingen.
De verklaringen die door de jongeren aangereikt worden, zijn eigenlijk zo goed als
gelijklopend als deze die reeds in begripsbepaling werden aangereikt. Het gegeven dat de
media een zeer grote rol speelt in het beïnvloeden van de Belgische burgers omtrent het
negatieve beeld dat deze krijgen van allochtonen, wordt als belangrijkste factor
aangebracht.200 Deze beïnvloeding is volgens hen logischerwijs ook van toepassing op de
politieambtenaren, met alle gevolgen van dien. Ook denken enkele participanten dat agenten
tijdens hun opleiding specifiek aangeleerd worden om aan racial profiling te doen tijdens hun
patrouilles en professionele opdrachten, op basis van de huidige criminaliteitscijfers (cfr.
supra).201 Eén van de respondenten gaat er zelfs op wijzen dat deze verhoogde controles ten
aanzien van allochtone jongeren logischerwijs ook leidt tot een toename van allochtonen in de
criminaliteitscijfers, een verklaring die eveneens, op basis van de literatuurstudie, hierboven
reeds werd aangestipt:
Focusgroep respondent P1: “Als je constant allochtone jongeren gaat contoleren, ga je ooit
wel eens een allochtoon hebben die iets mispeuterd heeft. En op die manier wordt de
stereotypering opnieuw bevestigd, en gaat men ze nog meer controleren. Op die manier krijg
je een vicieuze cirkel.” 202
Oplossingen betreffende deze thematiek worden pas in het volgende hoofdstuk specifiek
toegelicht, doch worden hier reeds een tweetal suggesties op een rij gezet die de respondenten
zelf aangaven als mogelijke antwoorden op deze problematiek. Ten eerste waren ze het allen
unaniem eens dat er nog steeds te weinig agenten werkzaam zijn bij de politie met een
allochtone achtergrond.203 Concreet vinden ze dat de politie de job aantrekkelijker moet
maken voor allochtone jongeren, en deze gaan stimuleren voor een job bij de politie.
200 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.201 Focusgroep respondent P1 en P3, februari 2014.202 Focusgroep respondent P1, 22 februari 2014.203 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014.
57
Daarnaast schoof één participant een opmerkelijk voorstel naar voren:
Focusgesprek respondent P1: “En eventueel de kloof tussen de allochtonen en de politie
proberen kleiner te maken door bijvoorbeeld de politie eens te laten langskomen tijdens het
Suikerfeest van de Marokkanen. Zo leren ze de personen beter kennen.” 204
Daar deze voorbeelden tijdens de interviews desgelijks aan bod kwamen, en het eerste
voorbeeld ook in de beschikbare literatuur meermaals als mogelijke oplossing naar voor werd
geschoven, worden deze in het volgende hoofdstuk diepgaander uiteengezet en onderzocht
(cfr. infra).
5.2. Interviews allochtone jongeren
Verschijningsvormen racisme
Net als in de focusgroep werd binnen dit onderzoek naar bevestiging gezocht voor de these
dat racisme heden ten dage vooral voorkomt onder de vorm van impliciet modern racisme,
meer specifiek onder de noemer van cultureel en/of institutioneel racisme. De resultaten uit de
verschillende interviews gaan grotendeels deze bevindingen uit zowel de literatuurstudie, als
uit de focusgroep bevestigen. Inzake het onderscheid tussen individueel, institutioneel en
cultureel racisme, geeft slechts één van de negen respondenten aan dat hij of zij van mening is
dat deze drie vormen gelijkwaardig voorkomen in onze westerse samenleving, doch kan de
respondent hieromtrent geen concrete voorbeelden of een verduidelijking aanreiken.205 De
andere acht respondenten gaan daarentegen duidelijk stellen dat individueel racisme
inderdaad aan het afnemen is, terwijl de twee andere vormen net aan een opmars bezig zijn.206
Hierbij mag echter wel niet uit het oog verloren worden dat de individuele problematiek
inzake racisme nog steeds aanwezig is, zij het in afnemende mate. Op basis van de interviews
204 Focusgroep respondent P1, 22 februari 2014.205 Interview 8, 12 maart 2014.206 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014.
58
blijkt dat individueel racisme vooral nog voorkomt in sportgerelateerde evenementen207, doch
geeft één van de participanten hieromtrent aan dat hij vermoedt dat dit eerder gebaseerd is op
competitieve motieven, in plaats van echt racistische. Toch blijft het een duidelijke vorm van
individueel racisme:
Interview 2: “Eerlijk gezegd maak ik individueel racisme zeer weinig mee. Tijdens het
voetballen maak ik dat wel mee op het veld. [...] Dit jaar heb ik dat al twee maal meegemaakt
op de voetbal. Dat is puur uitdagen. Achteraf gezien denk ik dat deze personen in het
dagelijkse leven misschien minder racistisch zijn. Op dat moment doen deze personen dat
gewoon om mij op te jagen tijdens de match. Op straat maak je dat zelden mee.”208
Buiten de voorbeelden die aangestipt worden in het kader van sportgebeurtenissen, melden
dus acht van de negen jongeren dat individueel racisme slechts sporadisch voorkomt in het
dagelijkse leven. Zoals reeds werd vermeld, wordt ook de opkomst van institutioneel en
cultureel racisme bevestigd. Betreffende institutioneel racisme wordt voornamelijk de
problematiek aangereikt dat bepaalde discotheken op basis van hun beleid geen allochtone
jongeren binnenlaten.209 Een tweede voorbeeld uit de interviews, omtrent de institutionele
verschijningsvorm, kwam reeds aan bod tijdens het focusgesprek. Eén van de geïnterviewde
jongeren was eveneens van mening dat autochtone burgers inzake werkgelegenheid voorrang
krijgen ten opzichte van allochtone jongeren.210 Ook cultureel racisme evolueert volgens deze
acht jongeren in stijgende lijn. Net zoals in de literatuurstudie en de focusgroep kan, volgens
de betrokken actoren, de verklaring voor dit fenomeen hoofdzakelijk bij de media gezocht
worden. Op de vraag of de media een verkeerd beeld ophangt van bepaalde culturen en
etnische gemeenschappen antwoordde één van de respondenten als volgt:
Interview 9: “Ja, zeker en vast. En daardoor weten de mensen te weinig van andere
gemeenschappen hun cultuur. Sommige mensen denken dat ze in Afrika nog steeds in bomen
wonen.”211
207 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 2, 25 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014.208 Interview 2, 25 februari 2014.209 Ibid. Interview 7, 9 maart 2014.210 Interview 7, 9 maart 2014.211 Interview 9, 14 maart 2014.
59
Deze bevindingen liggen dus in de lijn met wat reeds gevonden werd (cfr. supra). Toch wordt
inzake cultureel racisme door enkele respondenten een belangrijke opmerking gemaakt, die
gelinkt is met de resultaten die bevonden werden uit het interview met de contactpersoon van
het Meldpunt Discriminatie Kortrijk (cfr. infra). Twee respondenten geven namelijk aan dat
ze van mening zijn dat cultureel racisme ten opzichte van allochtonen meer en meer gericht is
tegen de moslimgemeenschap, in plaats van effectief tegen allochtonen an sich, zoals het
vroeger was.212 De oorzaak is hierbij wel nog steeds gelegen bij de media:
Interview 2: “Als iemand van de islam in beeld wordt gebracht in het nieuws, gaat men hem
altijd vastpinnen als iemand van de islam, en niet als Marokkaan of Afghaan ofzo. Op die
manier geven ze een zeer negatief beeld over de islam aan de mensen die niet weten hoe de
islam in elkaar zit. Niet iedere aanhanger van de islam is een terrorist of extremist, maar ze
laten het wel zo uitschijnen.”213
Wanneer we het hebben over modern racisme, en over het onderscheid tussen expliciet en
impliciet racisme, kunnen de eerder bevonden resultaten opnieuw grotendeels bevestigd
worden. Zeven van de negen geïnterviewde individuen bevestigen de stelling dat er vandaag
vooral gesproken kan worden van impliciet modern racisme.214 Toch dient hierbij nog de
kritische opmerking gemaakt te worden dat enkele respondenten toch meermaals zaken
aangaven die wezen op expliciet modern racisme:
Interview 6: “Nu zegt men eerder zaken als: “Ik ben niet racistisch ten opzichte van u, maar
tegen die andere wel.”, waarmee ze denken dat ze dus niet racistisch zijn omdat ze een zwarte
vriend hebben, maar de andere zijn volgens hen wel slecht.”215
Interview 5: “Twee van mijn collega’s waren aan het praten en één van de twee zei: “Ik ben
niet racistisch hoor, als ze maar werken!” Dat zijn van die uitspraken…”216
212 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014.213 Interview 2, 25 februari 2014.214 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014.215 Interview 6, 6 maart 2014.216 Interview 5, 4 maart 2014.
60
Desondanks deze kritische opmerking kan er op basis van de interviews over het algemeen
toch uitgegaan worden van bovenstaande stelling omtrent impliciet modern racisme in onze
westerse samenleving. Kort genomen kan er dus besloten worden dat de voorgaande
bevindingen op basis van de literatuurstudie en de focusgroep, overwegend teruggevonden
kunnen worden uit de resultaten van de interviews. Aangaande verklaringen inzake het
fenomeen dat er de dag van vandaag vooral impliciet modern racisme bestaat, dat zich
concreet veruiterlijkt onder de vorm van cultureel en institutioneel racisme, blijkt er ook hier
een consensus te bestaan tussen de resultaten uit de verschillende onderzoeksmethoden. De
allochtone jongeren geven ook hier aan dat het heden ten dage niet meer sociaal aanvaardbaar
is om individuele en expliciete racistische gedragingen te stellen in het openbaar.217 Tevens
wordt ook de tweede subverklaring uit het focusgesprek bekrachtigd. Eén van de jongeren
gaat namelijk eveneens stellen dat er nu meer allochtonen aanwezig zijn in België en dat ze
daarom sterker in hun schoenen staan en dus sneller zouden gaan reageren op racistische
attitudes, waardoor autochtonen geneigd zullen zijn om hun racistische gedragingen
achterwege te laten.218 Tot slot wordt nog een derde verklaring aangereikt die gaat wijzen op
de relatie die er bestaat tussen racisme en het interpersoonlijk contact, waarover hierboven
reeds kort werd gesproken en waar in het volgende hoofdstuk eveneens dieper wordt op
ingegaan (cfr. infra). Volgens één van de participanten zijn oudere individuen namelijk vaak
meer racistisch ingesteld.219 Dit omdat ze zo goed als nog nooit contact hebben gehad met
allochtonen. Jongeren de dag van vandaag groeien in scholen als het ware samen op met
allochtonen, waardoor zij veel toleranter en minder racistisch zouden zijn. Dit zou er toe
geleid hebben dat deze jongeren het zeker en vast onaanvaardbaar zouden gaan vinden als
iemand individueel, expliciet racistische attitudes zou gaan vertonen.220 Op die manier is het
steeds minder politiek correct geworden om dergelijke uitlatingen te stellen, en gaan personen
binnen onze westerse samenleving dit gedrag ook veroordelen. Op die manier is dergelijke
toelichting dus eigenlijk een bevestiging van de eerste en meest voorkomende verklaring voor
de bevindingen uit deze analyse.
217 Interview 4, 28 februari 2014. Ibid.218 Interview 7, 9 maart 2014.219 Interview 2, 25 februari 2014.220 Ibid.
61
Racisme bij de politie: Algemeen
Uit de resultaten van de interviews blijkt ook hier al snel dat de bevindingen uit de focusgroep
bevestigd worden. Op één van de participanten na, geven ze allen duidelijk aan dat er inzake
racisme bij de politie in België voornamelijk gesproken kan worden van institutioneel
racisme.221 Concreet lijkt de politie ook hier uit te gaan van een soort van (informeel) beleid
van racial profiling. Meer bepaald hebben de allochtone jongeren het gevoel dat ze geviseerd
worden wanneer het gaat over identiteit- , auto- en drugscontroles:
Interview 4: “Als er een groepje allochtonen op straat lopen, en er loopt een groepje
autochtonen op straat, wordt 9 op de 10 de allochtone groep gecontroleerd.”222
Het is alvast frappant dat deze drie vormen van racial profiling inzake controle, letterlijk
opgesomd worden door zowel alle participanten van de focusgroep (cfr. supra), als door acht
van de negen geïnterviewde respondenten. We mogen hier dus zonder enige
terughoudendheid concluderen dat dit fenomeen een prominent probleem vormt in België.
Ook het gegeven dat er extra gepatrouilleerd wordt in buurten waar meer allochtone jongeren
uitgaan, wordt ook hier meermaals aangereikt door verschillende participanten.223 Hierbij
aansluitend dient nog opgemerkt te worden dat zeven van de negen betrokken actoren
bovenstaande voorbeelden noemen op basis van eigen ervaringen in contact met de politie.224
Bovenop deze eigen belevingen geven hoegenaamd alle respondenten aan dergelijke vormen
221 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014.222 Interview 4, 28 maart 2014.223 Ibid. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014224 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014
62
van institutioneel racisme reeds rechtstreeks geobserveerd te hebben ten opzichte van andere
allochtone burgers. Hetzelfde geldt voor verhalen die ze opgevangen hebben van allochtone
vrienden.225 Naast bovenstaande bevindingen moeten nog een tweetal elementen aangehaald
worden die verschillen van de resultaten uit de focusgroep. Zo geven een aantal respondenten
nog een extra voorbeeld van racial profiling aan waar ze zelf ervaring mee gehad hebben.
Sommige jongeren zijn namelijk van mening dat de politie consequent allochtone jongeren
sneller gaan meenemen naar het bureau voor diepgaandere controle en onderzoeken226:
Interview 7: “Ja, dat heb ik zelf ook al meegemaakt. Ik had mijn paspoort niet mee en ze
hebben mij direct meegenomen naar het bureau. Dat was zeker omdat ik een allochtoon ben.
Ik ben ooit eens meegenomen omdat er een speelgoedgeweertje van mijn broer in mijn wagen
lag. Dat was zwaar overdreven, ze hebben zelf foto’s en vingerafdrukken genomen, terwijl ik
niks misdaan had. Het ging tenslotte om een speelgoedgeweer.”227
Interview 4: “Bij het minste dat er hen ook niet aanstaat, worden allochtonen meegenomen
naar het bureau.”228
De tweede kanttekening die bij de resultaten uit de interviews gemaakt moet worden, is dat
meerdere respondenten aangeven dat het verbale contact met politieambtenaren eveneens
vaak racistisch getint is. Verschillende jongeren spreken van onbeleefd, kort en soms zelfs
van agressief en uitdagend gedrag.229
Net zoals in het focusgesprek komt ook uit de interviews naar voren dat het vooral individuen
zijn met een Noord-Afrikaanse achtergrond, die het slachtoffer worden van racial profiling
door de politie.230 Tevens blijkt opnieuw uit de gegevens dat er in België een soort van
225 Ibid. Interview 1, 19 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014.226 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014227 Interview 7, 9 maart 2014.228 Interview 4, 28 februari 2014.229 Interview 2, 25 februari 2014. Ibid. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014230 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014.
63
veralgemening bestaat om alle allochtonen die een Noord-Afrikaans uiterlijk hebben, te
herleiden tot Marokkaan:
Interview 2: “Alle Noord-Afrikanen worden eigenlijk allemaal veralgemeend tot Marokkaan.
Men noemt mij ook vaak een Marokkaan, terwijl ik eigenlijk van Afghanistan ben. Iedereen
wordt over dezelfde kam geschoren. Het racisme ten opzichte van Marokkanen is volgens mij
wel het ergste.”231
Ook deze resultaten bevestigen de bevindingen uit de focusgroep, al moet evenzeer hier een
discrepantie aangestipt worden. Enkele participanten gaan immers ook Russen en Tsjetsjenen
opsommen als een geviseerde etnische groep.232 Blijkbaar bestaat er een stereotypering
omtrent deze bevolkingsgroep dat zij vaak agressief en gewelddadig zouden zijn, vandaar de
politie ook deze groep extra zou viseren.233 De verklaringen die aangereikt worden omtrent de
racial profiling van Noord-Afrikanen bestaat er voornamelijk opnieuw in dat deze
bevolkingsgroep in grotere getale aanwezig is in België en daarom dus ook meer opvalt.234
Daarnaast zijn enkele respondenten er ook van overtuigd dat Marokkanen vooral geviseerd
worden omdat zij ook effectief meer criminele gedragingen stellen.235 Hierbij moet wel
worden opgemerkt dat deze respondenten wel aangeven dat dit niet betekent dat alle
Marokkanen slecht zijn. Er worden echter twee verklaringen aangereikt door de jongeren
waarom zij denken dat Marokkanen meer criminele gedragingen stellen:
Interview 4: “Marokkanen zijn gewoon met zodanig veel in een gezin, dat ze van jongs af aan
eigenlijk weinig aandacht krijgen. Ze kunnen doen wat ze willen en hebben weinig toezicht.
Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014231 Interview 2, 25 februari 2014.232 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014233 Ibid.234 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014.235 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014.
64
Zo komen ze sneller in contact met slechte vrienden. Op die manier komen ze in het criminele
milieu terecht.”236
Interview 7: “Dit heeft te maken met de cultuur. Ik ken veel Arabieren, je hebt daarin goede
en slechte. [...] De slechte individuen hebben een soort van foute cultuur waarbij criminele
feiten als stoer wordt gezien. [...] Ze scheppen op met het feit dat ze in de gevangenis hebben
gezeten.”237
Op basis van deze voorbeelden lijkt er een soort van begrip te bestaan vanuit de allochtone
jongeren inzake de racial profiling bij de politie. Dit gegeven vonden we reeds terug in de
focusgroep (cfr. supra). Binnen deze thematiek moet tot slot nogmaals herhaald worden dat
bepaalde respondenten ervan overtuigd zijn dat er een gedeeltelijke verschuiving heeft
plaatsgevonden, en dat het nu vooral de moslimgemeenschap is die geviseerd wordt (cfr.
surpa), al lijkt dit weinig verschil te maken inzake racial profiling, aangezien het leeuwendeel
van de allochtonen die vroeger geviseerd werden Marokkanen waren, die over het algemeen
moslim zijn.
Tot slot kon er ook een verdeeldheid opgemerkt worden tussen de verschillende participanten
wanneer er specifiek ingezoomd werd op de leeftijd van politieambtenaren in combinatie met
racistisch attitudes. Ongeveer de helft van de jongeren merkt op dat het vooral jongere
agenten zijn die zich schuldig maken aan racistisch gedrag.238 Hiervoor worden volgende
verklaringen aangereikt:
Interview 3: “De oudere agenten hebben meer ervaring en gaan zo’n zaken niet luidop
zeggen.”239
Interview 7: “Oudere agenten zijn minder racistisch. Jongere agenten hebben in hun jeugd op
school vaak negatieve ervaringen gehad met allochtonen, waardoor ze later dan vaak een
slecht beeld hebben en een beetje wraak willen nemen.”240
236 Interview 4, 28 februari 2014.237 Interview 7, 9 maart 2014.238 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014.239 Interview 3, 27 februari 2014.240 Interview 7, 9 maart 2014.
65
De andere helft van de jongeren gaat net het omgekeerde stellen.241 Hiervoor reiken ze
volgende verklaring aan:
Interview 9: “Ik denk dat oudere agenten meer racistisch zijn. Dit omdat ze minder contact
hebben gehad in hun jeugd met allochtonen. Jongere agenten hebben vaak op school gezeten
met allochtonen en kennen hun cultuur ook beter. Ze zijn de allochtonen meer gewoon, en zijn
daarom vriendelijker.”242
Opmerkelijk hierbij is dus dat ze beiden compleet tegenstrijdige conclusies trekken op basis
van eenzelfde stelling, namelijk dat er een link bestaat tussen de mate van het contact tussen
individuen met een verschillende etnische achtergrond, en hun racistische attitudes. Deze
theorie werd hierboven reeds aangehaald, en wordt in het volgende hoofdstuk eveneens verder
toegelicht (cfr. infra).
Racisme bij de politie: Uitgaansmilieu Kortrijk
Het lijkt er steeds meer op dat we in dit onderzoek in herhaling vallen, doch kan ook binnen
deze thematiek vastgesteld worden dat er geen opvallende afwijkingen bestaan van de eerder
gevonden resultaten. Ook in het uitgaansmilieu in Kortrijk ervaren de jongeren voornamelijk
institutioneel racisme, onder de noemer van racial profiling. De voorbeelden die de jongeren
hierbij aanreiken uit de dagdagelijkse praktijk betreffen ook opnieuw dezelfde: meer
identiteit- , auto- en drugscontroles ten opzichte van allochtone jongeren. Hetzelfde geldt voor
de verhoogde patrouilles in buurten waar veel allochtone jongeren uitgaan.243
Eén van de jongeren gaat hieromtrent eveneens het voorbeeld aanreiken van het café ‘African
Queen’, dat reeds aangehaald werd in de focusgroep (cfr. surpa).244 Ook het gegeven dat
allochtone jongeren, in vergelijking met autochtone jongeren, in Kortrijk sneller zouden
241 Interview 6, 6 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014.242 Interview 9, 14 maart 2014.243 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Ibid.244 Interview 9, 14 maart 2014.
66
meegenomen worden naar het bureau, bevestigen de jongeren op basis van hun ervaringen.245
Een laatste voorbeeld omtrent politioneel racisme in het uitgaansmilieu in het stadscentrum
van Kortrijk, dat volgens de geïnterviewde actoren eveneens in heel België aanwezig is, is
namelijk het gegeven dat de jongeren verbaal agressief, kort en onbeleefd toegesproken
worden door de politieambtenaren.246 Dit fenomeen vindt niet zozeer zijn verklaringsgrond in
institutioneel racisme, maar eerder in het culturele, aangezien ze op basis van het negatieve
beeld dat ze hebben van allochtonen, ze deze volledige gemeenschap veralgemenen en
behandelen naar dit foutieve beeld, vaak zonder dit echt te beseffen. Eén van de jongeren gaat
een verklaring aanreiken omtrent deze attitudes, die duidelijk aanleunt bij de stelling dat deze
vorm van racisme eerder een culturele grond heeft:
Interview 9: “Volgens mij hebben ze schrik. Ze zijn bang dat, wanneer ze niet kordaat en
streng zijn, ze mogelijks onder de voeten zouden worden gelopen. En dat men hen zou
aanvallen. Vandaar ze vanaf het eerste moment kort zijn.”247
In één specifieke getuigenis gaat een respondent melding doen van een frappant geval van
expliciet individueel racisme, doch hierbij dient aangestipt te worden dat dit doorheen alle
interviews het enige voorbeeld was van deze verschijningsvorm, en dat het merendeel van de
respondenten van mening was dat deze vorm zich niet voordeed bij de politie in Kortrijk.248
Hier vallen dus geen echte verrassingen op, en lijkt de problematiek die de jongeren aangeven
aanwezig te zijn in België, eveneens van toepassing te zijn in het uitgaansmilieu in Kortrijk.
Het interessante aan de gegevens die verkregen werden op basis van de interviews, is dat deze
voornamelijk gebaseerd zijn op eigen ervaringen in het uitgaansmilieu in het stadscentrum in
Kortrijk, terwijl dit bij de focusgroep slechts de helft was (cfr. supra). Aangezien de jongeren
desgelijks vertellen dat de geviseerde groepen in Kortrijk diezelfde zijn als in heel België,
245 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014246 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014247 Interview 9, 14 maart 2014.248 Interview 2, 25 februari 2014.
67
verwijs ik hiervoor naar de vorige paragraaf omtrent racisme bij de politie in het algemeen
(cfr. supra).
Zoals hierboven reeds werd vermeld, werd in de interviews dienovereenkomstig bevestiging
gevonden voor de grensproblematiek in Kortrijk omtrent Noord-Afrikaanse jongeren
afkomstig uit Noord-Frankrijk, die de grens oversteken om zich te mengen in het Kortrijkse
uitgaansmilieu, en daar voor problemen zorgen (cfr. supra). Zeven van de negen respondenten
bevestigen dit probleem, en gaan net als de respondenten uit de focusgroep het voormalig
danscafé ‘Da Shake’ noemen als prominent voorbeeld. Alle zeven respondenten vermelden
hierbij dat deze Noord-Afrikaanse jongeren van over de grens inderdaad voor problemen
zorgden, en dat dit ertoe geleid heeft dat de politie hardhandiger en meer controlerend is gaan
optreden tegen Noord-Afrikanen in het algemeen. Ze vermelden hier dus duidelijk dat zij het
slachtoffer geworden zijn van de criminele gedragingen van die jongeren vanuit Noord-
Frankrijk. Alle zeven getuigenissen hieromtrent zijn gebaseerd op eigen ervaringen en
observaties, zowel in het danscafé, als in het algemeen.249
Net zoals bij de focusgroep werden alle geïnterviewde participanten tot slot nog gevraagd of
er in het uitgaansmilieu in Kortrijk nog andere actoren waren die racistische gedragingen
vertoonden. Gelijkaardig als bij de focusgroep geven zeven van de negen respondenten
‘buitensmijters’ als antwoord op deze vraag. Vooral in de Burgemeester Reynaertstraat, en
meer bepaald in het danscafé ‘De Geverfde Vogel’, mogen allochtone jongeren geregeld niet
binnen. Ze krijgen hiervoor vaak geen geloofwaardige uitleg. Ook het feit dat meisjes deze
problematiek minder hebben wordt bevestigd.250
249 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014250 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014
68
Coping allochtone jongeren
De resultaten omtrent dit thema sluiten deels aan bij de bevindingen uit de focusgroep, maar
deels ook niet. Zo gaat meer dan de helft van de geïnterviewden vertellen dat ze eerder
onverschillig of soms verbaasd zijn indien ze geconfronteerd worden met bovenstaande
gedragingen inzake racial profiling.251 De andere respondenten reageren eerder zoals de
participanten uit de focusgroep, met gevoelens van kwaadheid en frustratie (cfr. supra).
Hierbij aansluitend gaan slechts enkele respondenten effectief de agenten hiermee
confronteren, zij het wel op een beleefde manier.252 Indien het racistische gedrag echter te ver
gaat, geven de meeste participanten toch aan te zullen reageren in dergelijke situaties.
Ongeveer de helft van de betrokken actoren wijst erop dat ze na zulke negatieve ervaringen
deze situaties niet meteen kunnen verwerken.253 Net als bij de focusgroep heeft geen enkele
respondent ooit al formeel klacht ingediend omtrent racistische attitudes bij de politie (zowel
in het algemeen, als in Kortrijk).254 Ook de reden hieromtrent is dezelfde: de jongeren zijn
ervan overtuigd dat er meestal een gebrek is aan bewijzen en dat er daarom weinig gevolg
wordt gegeven aan dergelijke klachten.255 Ook zijn de meesten van mening dat de politie niet
echt gemotiveerd is, of geen tijd heeft om zulke klachten grondig door te nemen. Gelijkaardig
als bij de focusgroep vermoeden bepaalde respondenten dat er weinig gevolg zou worden
gegeven aan klachten omwille dat de betrokken agenten elkaar zouden indekken.256 Eén van
251 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014.252 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014253 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014.254 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014255 Ibid.256 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 9, 14 maart 2014.
69
de respondenten gaat echter een andere opmerkelijke reden aangeven waarom hij of zij geen
klacht indient:
Interview 4: “Ik denk dat ik niet zelf in de problemen wil komen. Als ze weten dat je klacht
hebt ingediend, gaan ze je misschien nog meer controleren of lastig vallen. Ik wil niet
teruggepakt worden.”257
In tegenstelling tot wat er bevonden werd in de focusgroep, gaan de geïnterviewde jongeren
aangeven dat ze zich niet anders gaan gedragen tijdens het uitgaan in Kortrijk door negatieve
ervaringen met de politie. Ook hun visie ten opzichte van de agenten blijft grotendeels
ongewijzigd, behalve dat enkele vermelden dat hun vertrouwen in de politie hierdoor
afgenomen is.258
Evolutie
Betreffende de problematiek van racisme bij de politie in het uitgaansmilieu in het
stadscentrum van Kortrijk, blijkt er verdeeldheid te bestaan tussen de participanten van de
interviews. Ongeveer de helft van de allochtone jongeren is van mening dat er nu minder
racisme aanwezig is bij de politie, in vergelijking met vroeger.259 Hiermee bedoelen ze
waarschijnlijk dat er vroeger meer expliciet individueel racisme was bij de politie. De
verklaringen voor deze stelling zijn uiteenlopend:
Interview 3: “Ik denk dat het nu minder erg is dan vroeger. Doordat wij al de 3e generatie
zijn.”260
Interview 5: “Volgens mij is het verbeterd. Omdat het simpelweg niet meer aanvaardbaar
is.”261
257 Interview 4, 28 februari 2014.258 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014259 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014.260 Interview 3, 27 februari 2014.
70
Interview 8: “Ik denk dat het verbeterd is. Ik hoor minder en minder personen klager
hierover, en ervaar het ook zelf minder. Op basis daarvan denk ik dus dat het verbeterd is.”262
De andere helft gaat juist het tegenovergestelde denken en zijn deze van mening dat er net
meer politioneel racisme is in vergelijking met vroeger. De meest voorkomende verklaring die
hierbij wordt gegeven stelt dat er nu meer allochtonen zijn, wat de problematiek ook alsmaar
doet toenemen en meer zichtbaar maakt. Daarnaast zouden de agenten nu ook meer negatieve
ervaringen hebben met allochtonen, waardoor ze een verkeerd beeld krijgen van allochtone
jongeren, wat dan weer zou leiden tot racistische attitudes.263
Verklaringen en oplossingen
De verklaringen die worden aangereikt door de geïnterviewde actoren komen deels overeen
met die van de participanten van de focusgroep. De rol van de media wordt net als in de
focusgroep het meest naar voor geschoven als oorzaak van het slechte beeld die autochtone
Belgen, en dus ook de meeste politieambtenaren, hebben van allochtone jongeren.264 Volgens
de jongeren leidt dit negatieve beeld tot de verschillende vormen van racial profiling waaraan
de politie zich in heel België schuldig maakt. Een tweede overeenkomst met de focusgroep, is
het gegeven dat één van de respondenten van mening is dat het fenomeen van racial profiling
bij de politie aangeleerd en opgelegd wordt van bovenhand.265 Een opmerkelijk onderscheid
met de focusgroep bestaat erin dat meer dan de helft van de ondervraagden ervan overtuigd is
dat een kleine groep allochtone jongeren effectief meer criminele feiten gaan plegen in
vergelijking met autochtone jongeren.266 Hierdoor zou de politie een negatieve perceptie
krijgen van allochtonen en zouden ze dit beeld veralgemenen naar alle allochtone jongeren.
261 Interview 5, 4 maart 2014.262 Interview 8, 12 maart 2014.263 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014.264 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014.265 Interview 3, 27 februari 2014.266 Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014
71
Vandaar ook het begrip dat sommige respondenten hebben voor het fenomeen van racial
profiling bij de politie (cfr. supra). Voor de verklaringen die de jongeren aanreiken inzake de
reden waarom deze kleine groep dergelijke criminele feiten gaat plegen, verwijs ik naar
bovenstaande citaten uit interview 4 en 7 omtrent de gezinssituatie en de ‘stoer doen’-cultuur
van die kleine groep allochtone jongeren (cfr. surpa). Wanneer de jongeren er echter op
gewezen worden dat er bij blanke jongeren eveneens een kleine groep is die meer criminele
feiten pleegt, kunnen ze, op één respondent na, niet verklaren waarom hier dan geen
veralgemening plaatsvindt bij de politie. Volgens die ene respondent kan volgende verklaring
worden geopperd omtrent dit fenomeen:
Interview 8: “Zoals ik al zei zijn het vooral die enkelingen die voor problemen zorgen, en dat
wordt dan veralgemeend naar de volledige groep. En die veralgemening gebeurt niet bij
blanken omdat agenten zelf ook blank zijn.”267
Tot slot dient ook nog vermeld te worden dat acht van de negen geïnterviewde jongeren
aangeven dat de grensproblematiek in Kortrijk (cfr. surpa) een medeoorzaak is van het
probleem, specifiek wanneer er gekeken wordt naar het uitgaansmilieu in het stadscentrum
van Kortrijk.268
Qua oplossingen voor de problematiek van racisme bij de politie, werd voornamelijk gepeild
naar de mening die de geïnterviewden hadden aangaande de suggesties die naar voren werden
geschoven tijdens de focusgroep (cfr. supra). Deze suggesties waren:
Meer allochtone agenten bij de politie
Stimuleren positief contact tussen allochtone bevolkingsgroepen en de politie
Zoals hierboven reeds werd aangehaald zullen deze specifieke oplossingen in het volgende
hoofdstuk uitgebreid worden uiteengezet. Toch leek het hierbij interessant om de opinie van
de geïnterviewde actoren, betreffende deze voorstellen, even te bevragen.
267 Interview 8, 12 maar 2014.268 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014.
72
Omtrent het stimuleren van allochtone jongeren inzake het nastreven van een job bij de politie
zijn alle geïnterviewden het er unaniem over eens dat dit een zeer goede oplossing zou zijn269:
Interview 2: “Ja, dat zou een goed idee zijn. Ik heb gehoord dat de politie effectief meer en
meer op zoek is naar allochtonen die bij de politie willen gaan. Buitenlanders bij de politie
zullen de allochtone bevolking beter begrijpen, wat voor een betere samenwerking zal zorgen.
Volgens mij zou dit enorm veel helpen. Ik zou mij persoonlijk ook meer op mijn gemak voelen,
mocht ik tegen gehouden worden door een allochtone agent.”270
De reden waarom er de dag van vandaag zo weinig allochtonen werkzaam zijn bij de politie is
volgens de jongeren tweeledig. Langs de ene zijde stimuleert de politie de jongeren nog te
weinig en zijn er tijdens de toelatingsproeven teveel barrières (bv. taal) die in het nadeel van
de allochtone jongeren werken.271 Langs de andere kant gaan allochtone jongeren zelf ook
niet echt een job bij de politie ambiëren omwille van de vele negatieve ervaringen die ze reeds
hebben in contact met de politie.272 Ook de tweede suggestie wordt door de bevraagde
jongeren unaniem positief beoordeeld.273 Naast deze twee voorstellen haalden enkele
respondenten zelf ook nog een aantal mogelijke oplossingen aan voor deze problematiek. Eén
van de participanten stelde voor om een nultolerantiebeleid te gaan invoeren voor agenten die
racistische attitudes gaan vertonen. Indien er dus duidelijk bewijs zou worden geleverd van
dergelijke gedrag, zou dit onverbiddelijk tot ontslag moeten leiden voor de persoon in
kwestie.274 Wanneer de andere respondenten gevraagd werden naar hun mening betreffende
dit voorstel, gaven de meeste aan hier niet echt achter te staan. Velen vonden het te
verregaand, en één van de respondenten zei hierover het volgende:
269 Ibid. Interview 8, 12 maart 2014.270 Interview 2, 25 februari 2014.271 Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 6, 6 maart 2014.272 Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014.273 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014. Interview 9, 14 maart 2014274 Interview 3, 27 februari 2014.
73
Interview 9: “Nja, je kan dat wel invoeren, maar zal dat ook nageleefd worden? Als er iets
gebeurt, zullen ze dan effectief stappen ondernemen? Ik denk het niet. Je kan die nultolerantie
dus wel invoeren, maar ik denk niet dat men er rekening mee zou houden.”275
Een ander voorstel dat nog geopperd werd, hield in dat de politie tijdens hun opleiding meer
gesensibiliseerd en geïnformeerd moet worden omtrent deze problematiek.276 Dit voorstel
wordt hieronder, inzake het interview met het Meldpunt Discriminatie Kortrijk, eveneens
nader toegelicht. Aansluitend bij deze proposities kan tot slot nog aangestipt worden dat een
grote meerderheid van de allochtone jongeren van mening is dat de politie intern te weinig
inspanning levert om deze problematiek grondig tegen te gaan.277
5.3. Interview Meldpunt Discriminatie Kortrijk
Verschijningsvormen racisme
Wanneer de contactpersoon van het Meldpunt om haar mening wordt gevraagd omtrent de
stelling dat er heden ten dage voornamelijk sprake is van impliciet modern racisme, en meer
specifiek onder de vorm van cultureel en institutioneel racisme, krijgen we hierop een
bevestigend antwoord.278 Net zoals de bevraagde allochtone jongeren gingen aangeven,
vermeldde de respondent dat racisme in de tewerkstellingssector het meest voorkomende
probleem is waar zij in hun dagelijkse werking mee geconfronteerd worden, inzake
discriminatie op basis van racisme.279 Een tweede vorm van impliciet modern (institutioneel)
racisme die blijkbaar ook een hoge prevalentie heeft is racisme in de tewerkstellingssector.280
Over beide vormen zegt de respondent het volgende:
Interview Meldpunt Discriminatie: “Vanaf men in deze sectoren ziet dat de kandidaten een
allochtone achtergrond hebben, maken ze onmiddellijk veel minder kans. Bij sollicitaties
275 Interview 9, 14 maart 2014.276 Interview 1, 19 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014.277 Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014.278 Interview Meldpunt Discriminatie, 13 maart 2014.279 Ibid.280 Ibid.
74
geraken ze vaak al niet door de schriftelijke procedures. Zelfs allochtone individuen die
hoogopgeleid zijn, geraken meestal niet binnen. In huisvesting krijgen ze vaak het antwoord
dat het pand reeds verhuurd of verkocht is. Er wordt niet meer gekeken naar het inkomen
ofzo.”281
Ook de verklaring die de participant hieromtrent gaat aanreiken is een letterlijke bevestiging
van eerder gevonden resultaten uit zowel de literatuurstudie, focusgroep, als uit de interviews.
Hierbij wordt immers opnieuw aangevoerd dat het in onze huidige westerse samenleving
minder aanvaardbaar geworden is om openlijk en expliciet racistische attitudes te gaan
vertonen. Andermaal wordt ook de media opgesomd als een prominente verklaring voor de
negatieve perceptie die autochtone burgers hebben ten opzichte van allochtonen.282
Hierboven werd reeds gewag gemaakt van het gegeven dat de contactpersoon van het
Meldpunt ervan overtuigd is dat er de laatste jaren een verschuiving heeft plaatsgevonden
inzake racisme. Volgens de respondent merken ze in het Meldpunt namelijk dat er qua
institutioneel en cultureel racisme in mindere mate gekeken wordt naar het allochtoon zijn an
sich, maar meer of de persoon in kwestie al dan niet moslim is. Dezelfde mening werd reeds
geopperd tijdens de interviews (cfr. supra). Werkgevers geven bijvoorbeeld aan weigerachtig
te staan ten opzichte van het in dienst nemen van moslims, omdat deze volgens hen minder
goed kunnen presteren tijdens de ramadan, of omwille van het gegeven dat het vijf maal
bidden per dag een groot tijdsverlies betekent tijdens het werken.283
De respondent haalt daarnaast nog een ander onmiskenbaar voorbeeld aan om deze
problematiek duidelijk te maken:
Interview Meldpunt Discriminatie: “Als ik in mijn vormingen personen vraag om een
associatie te maken met het woord ‘moslim’, dan krijg ik 9 op de 10 keer het antwoord
‘terrorisme’. Dit is een serieus probleem.” 284
Over het algemeen kan er dus wederom geconcludeerd worden dat er op basis van dit
interview, omtrent dit thema, bevestiging werd gevonden omtrent eerder gevonden resultaten.
281 Ibid.282 Ibid.283 Ibid.284 Ibid.
75
Racisme bij de politie: Uitgaansmilieu Kortrijk
De resultaten uit het interview met de respondent van het Meldpunt, betreffende racisme bij
de politie in het uitgaansmilieu van Kortrijk, gaan gedeeltelijk voorgaande conclusies uit de
focusgroep en de interviews met de allochtone jongeren bekrachtigen. Er wordt hier
gesproken van slechts partiële bekrachtiging omdat de contactpersoon aangeeft dat er
eigenlijk nog geen effectieve meldingen gebeurd zijn inzake institutioneel racisme vanuit de
politie, onder de vorm van racial profiling. Dit ligt echter wel in de lijn van de resultaten uit
de focusgroep en de interviews, waar aangegeven wordt dat nog geen enkele jongere reeds
klacht indiende voor desbetreffende feiten (cfr. supra). Bijgevolg is het moeilijk voor de
participant van het Meldpunt om hierover uitspraken te doen, daar deze de stelling in kwestie
niet kan bevestigen op basis van cijfergegevens inzake concrete klachten omtrent racial
profiling. Hierbij aansluitend confirmeert de respondent wel dat, indien er klachten zijn tegen
de politie in Kortrijk, het meestal wel racisme betreft. Voor specifieke cijfergegevens verwijs
ik naar het hoofdstuk in de begripsbepaling omtrent het Meldpunt (cfr. supra).285
Aangezien er gesproken werd van een gedeeltelijke bekrachtiging, moeten dus ook elementen
worden aangereikt die voorgaande bevindingen staven. In de begripsbepaling aangaande het
Meldpunt hebben we kort reeds de stuurgroep Discriminatie vermeld waar in samenwerking
met verschillende partners (OCMW Kortrijk, Politiezone Vlas, Vakbond ACV en ABVV,
enzovoort.), naar oplossingen en maatregelen gezocht wordt om problemen inzake
discriminatie tegen te gaan. Binnen deze stuurgroep kwam de problematiek van racial
profiling wel al aan bod.286 Ook de verschijningsvormen (identiteitscontroles, autocontroles,
meer patrouilles in buurten waar allochtone jongeren uitgaan, enzovoort.) die in de
focusgroep en de interviews werden besproken, komen volgens enkele actoren in de
stuurgroep als voornaamste voorbeelden terug inzake racial profiling door de politie in de
uitgaansbuurten in het stadscentrum van Kortrijk.287 Aansluitend stipt de respondent van het
Meldpunt hierover nog het volgende aan:
Interview Meldpunt Discriminatie: “Deze zaken worden geregeld aangehaald. Vanuit de
politie komt dan telkens het antwoord dat de criminaliteitscijfers zijn wat ze zijn, en dat ze
daar adequaat trachten op in te spelen. Op die manier krijg je dat dubbele verhaal waarbij de
285 Ibid.286 Ibid.287 Ibid.
76
jongeren aangeven dat zij geen criminelen zijn, waarop de politie antwoord dat ze op basis
van het uiterlijk toch niet kunnen zien welke allochtonen wel criminelen zijn, en welk niet.”288
Wanneer we in het Meldpunt navragen welke allochtone groepen voornamelijk geviseerd
worden betreffende racial profiling, krijgen we dezelfde respons als tijdens de andere
onderzoeksmethoden. Wederom blijken het vooral allochtonen van Maghrebijnse origine te
zijn die geviseerd worden in Kortrijk. Daarnaast geeft men in het Meldpunt nog aan dat ook
Bulgaren, Roemenen en Roma-zigeuners geviseerd worden in het algemeen, in België, maar
dat de problematiek in Kortrijk zich toch vooral richt op allochtonen met een Noord-
Afrikaanse achtergrond. Hierbij aansluitend wordt ook de grensproblematiek omtrent de
Noord-Afrikaanse jongeren uit Noord-Frankrijk bevestigd door de respondent van het
Meldpunt. Deze onderschrijft de stelling dat allochtone jongeren die woonachtig zijn in regio
Kortrijk, als het ware slachtoffer geworden zijn van de negatieve attitudes van voorgaande
groep jongeren. Een laatste affirmatie omtrent eerder gevonden resultaten betreft het gegeven
dat allochtone jongeren tijdens het uitgaan in het stadcentrum van Kortrijk geregeld
geweigerd worden in bepaalde etablissementen door portiers en/of café-uitbaters. Net zoals
uit de focusgroep en de verschillende interviews bleek, krijgen de jongeren in desbetreffende
situaties ook nooit een geloofwaardige uitleg inzake de reden waarom ze geweigerd worden.
Vaak krijgen ze een flauw excuus te horen.289
Over het algemeen kan over bovenstaande bevindingen geconcludeerd worden dat alle
voorgaande resultaten grotendeels bevestigd worden door de contactpersoon van het
Meldpunt Discriminatie Kortrijk. Het ontbreken van concrete klachten lijkt deze gegevens
niet te ondersteunen, maar hiervoor werd reeds een degelijke verklaring aangereikt (cfr.
supra). Als we ons baseren op de algemene uitleg en ervaring van de respondent kunnen we er
zonder twijfel van uitgaan dat we tot dezelfde conclusies kunnen komen als in de focusgroep,
literatuurstudie en de verschillende interviews met allochtone jongeren.
Coping allochtone jongeren
Zoals al eerder werd vermeld, ontvangt het Meldpunt Discriminatie Kortrijk weinig klachten
vanwege allochtone jongeren omtrent racisme vanuit de politie tijdens het uitgaansleven in
het stadscentrum van Kortrijk. Binnen het Meldpunt gaan ze hiervoor twee verklaringen
288 Ibid.289 Ibid.
77
aanreiken.290 In eerste instantie geven ze aan de ze nog veel te weinig bekendheid genieten bij
het grote publiek. Ze pogen daar verandering in te brengen door allerhande acties te
organiseren die hen prominent op de kaart moeten zetten.291 Deze worden in het deel
‘verklaringen en oplossingen’ inzake het Meldpunt, dieper uiteengezet (cfr. infra). Een tweede
verklaringen die men in het Meldpunt gaat aanstippen, werd reeds meermaals aangehaald
tijdens deze analyse. Er heerst zonder twijfel een grote terughoudendheid bij de jongeren om
effectief klacht te gaan indienen als ze slachtoffer geworden zijn van racisme vanuit
politionele hoek.292 Ook de beweegredenen van de jongeren omtrent dit fenomeen zijn
grotendeels gekend bij het Meldpunt:
Interview Meldpunt Discriminatie: “Ik denk dat de jongeren het gevoel hebben dat klacht
indienen weinig tot niets zal veranderen. Dat ze gaan zeggen: “Wat maakt het uit?””293
Met betrekking tot de opinie van bepaalde jongeren dat klacht indienen geen zin heeft omdat
agenten elkaar gaan indekken (cfr. supra), vertelt de participant van het Meldpunt dat ze het
spijtig vindt dat dit beeld bestaat bij de jongeren, aangezien ze uit ervaring weet dat de interne
inspectie van de politie hun werk zo goed mogelijk tracht te doen.294
Evolutie
Zowel qua racisme in Kortrijk in het algemeen, als qua racisme vanuit politionele hoek, is het
volgens de respondent geen verhaal van verslechtering of verbetering van de situatie, maar
hebben er zich gewoon enkele verschuiving voorgedaan. Omtrent racisme in het algemeen
moet je de geschiedenis van de allochtone gemeenschap indachtig zijn. De eerste allochtonen
kwamen naar hier als gastarbeiders, en werden met open armen ontvangen. Men ging er
immers van uit dat deze na verloop van tijd toch terug gingen vertrekken naar hun land van
herkomst. Vanaf de tweede generatie begon het bij de autochtone bevolking te dagen dat deze
niet de intentie hadden om terug te keren, waardoor deze generatie meer en meer te maken
kreeg met individueel, expliciet racisme. Nu zijn we in een fase aangekomen waar zulke
gedragingen niet meer aanvaard worden binnen onze samenleving. Hierbij aansluitend wordt
de derde generatie allochtone jongeren er zich van bewust dat zij dezelfde rechten hebben als
de autochtone jongeren, en dus ook hun eigen cultuur mogen beleven. Dit leidt soms tot
290 Ibid.291 Ibid.292 Ibid.293 Ibid.294 Ibid.
78
moeilijkheden met bepaalde autochtone burgers, die enkel complete integratie, op alle
vlakken, voor ogen hebben. Dit alles verklaart ook duidelijk waarom er de laatste jaren een
verschuiving heeft plaatsgevonden waarbij racisme ten opzichte van allochtonen deels plaats
heeft moeten ruimen voor racisme ten opzichte van de moslimgemeenschap. Het moge wel
duidelijk zijn dat dit enkel over de derde generatie allochtone jongeren gaat, en niet over de
allochtone nieuwkomers, daar die terug in die eerste fase zitten.295
Over racisme vanuit politionele hoek vertelt de contactpersoon van het Meldpunt dat ze van
mening is dat dit altijd al bestaan heeft, vanaf het moment dat hier allochtone burgers
aanwezig waren. Agenten zien immers altijd de slechtste kant van de maatschappij, en op die
manier wordt hun denkbeeld ook gewijzigd. Daarnaast geeft de respondent ook aan dat
politieambtenaren ook maar mensen zijn, en dat er dus procentueel gezien evenveel racisten
bij de politie werken, als er procentueel in onze samenleving aanwezig zijn. Tot slot wordt
nog een stelling aangereikt die ook door enkele allochtone jongeren werd geponeerd. Het
betreft het gegeven dat agenten vandaag de dag kordater, strenger en sterker gaan optreden,
zeker ten opzichte van groepen waar ze negatieve ervaringen mee hebben. Dit zou zijn
oorsprong vinden in het feit dat burgers de dag van vandaag minder respect hebben voor de
politie, in vergelijking met vroeger.296
Verklaringen en oplossingen
Qua verklaringen voor de hele problematiek van racisme vanuit de politie, kan er eigenlijk
voornamelijk verwezen worden naar het bovenstaande deel ‘Evolutie’, inzake het Meldpunt
Discriminatie Kortrijk. Daarin worden al enkele verklaringen aangereikt van hoe racisme in
onze westerse samenleving zich ontwikkeld heeft. Aansluitend worden ook verklaringen
opgesomd voor deze problematiek bij de politie. Concreet kan er overkoepelend gesteld
worden dat vooral negatieve ervaringen bij de politie ertoe geleid hebben dat ze een verkeerde
perceptie hebben van de allochtone jongeren. Met alle (gekende) gevolgen van dien. Wanneer
je hier tussen de lijntjes leest, kom je al snel terecht bij de ‘vicieuze cirkel –verklaring’ die
doorheen dit onderzoek al meermaals aan bod gekomen is. Iedere reactie heeft een
tegenreactie, die op zijn beurt terug een reactie bewerkstelligt, enzovoort:
Interview Meldpunt Discriminatie: “Die mensen worden enerzijds meer geviseerd doordat ze
meer aanwezig zijn in de criminaliteitscijfers, anderzijds leeft er ook een perceptie bij de
295 Ibid.296 Ibid.
79
politie, en hebben die jongeren ook een perceptie ten opzichte van de politie. [...] Als je een
groep gaat viseren, ga je uiteindelijk ook sneller zaken vinden die individuen binnen deze
groep hebben mispeuterd, dat is in elke gemeenschap zo.”297
Aangezien het Meldpunt zelf een instantie is die poogt oplossingen aan te bieden aangaande
de problematiek van racisme bij de politie, zullen hieronder in eerste instantie al hun
werkzaamheden en maatregelen binnen dit probleemgebied toegelicht worden. Daarna zullen
de standpunten en opvattingen van het Meldpunt aan bod komen omtrent de mogelijke
oplossingen die gesuggereerd werden door de allochtone jongeren.
Zoals reeds werd vermeld zijn de werkzaamheden van het Meldpunt gericht op ofwel
bemiddeling, ofwel op preventie (cfr. supra). Nopens bemiddeling gaat één van de
medewerkers na het ontvangen van een klacht face-to-face praten met alle betrokken actoren
afzonderlijk. Ze proberen hierbij geen kant te kiezen en zo neutraal en objectief mogelijk te
blijven. Uit ervaring blijkt dat in de meeste gevallen beide partijen bereid zijn tot
medewerking. Als er een compromis wordt uitgewerkt, gaat het Meldpunt deze zaak ook nog
een tijdje opvolgen, afhankelijk van het probleem. Als er specifiek gekeken wordt naar
klachten in verband met de politie, geeft men aan dat men in sommige gevallen kan
bemiddelen met de betrokken agent, in andere niet. Zo nemen ze zelf rechtstreeks contact met
wijkagenten, omdat deze makkelijker te bereiken zijn voor bemiddeling. Wanneer de klacht
handelt over een agent tijdens een patrouille, is het vaak moeilijk te achterhalen welke
persoon bedoeld wordt. Dan doet men beroep op de interne inspectie of de commissaris.298
Betreffende de verschillende preventie-initiatieven worden door de contactpersoon twee
specifieke acties naar voren geschoven. Het eerste initiatief betreft de grote jaarlijkse actie die
men binnen het Meldpunt organiseert. Dit jaar stond de Internationale Dag tegen Racisme en
Discriminatie (21 maart) centraal binnen deze actie. Specifiek gaan ze vanuit het Meldpunt
Discriminatie Kortrijk bij de personeelsleden van het Stad, de politie en het OCMW kleine en
grote chocolaatjes uitdelen. Sommigen krijgen grote, anderen kleine. Indien de betrokken
personen hier niet akkoord mee waren, kregen ze een button waarop te lezen stond: “Ik
behandel iedereen gelijkwaardig!”. Deze acties worden door andere Meldpunten ook opgezet.
Op die manier worden zo’n 10 000 mensen bereikt. Elk jaar wordt een soortgelijke actie op
poten gezet. Dit soort acties moeten het Meldpunt ook bekender maken bij het grote publiek.
297 Ibid.298 Ibid.
80
De politie in Kortrijk heeft ook aanvaard om deel te nemen aan deze acties, al willen ze de
buttons niet op hun uniform dragen omdat dit wettelijk verboden is. Desondanks gaan andere
politiediensten in Oostende en Brugge dit wel gaan doen.299
Een tweede preventieve actievorm die door het Meldpunt wordt ondernomen, is het geven van
vorming over racisme en discriminatie in de West-Vlaamse Politieschool. Op die manier
trachten ze de gehele problematiek op een adequate wijze duidelijk en bespreekbaar te maken
aan de toekomstige agenten. Op die manier kennen ze het probleem, en worden ze door het
Meldpunt ook aangeleerd en gesensibiliseerd over hoe ze op een correcte wijze kunnen
handelen indien ze in contact komen met allochtone jongeren. De contactpersoon van het
Meldpunt geeft hierbij nog uitdrukkelijk aan dat dit zeker en vast een impact heeft op de
problematiek en dat de respons bij de toekomstige agenten uiterst positief is. Over het nut van
deze lessen mag volgens hen geen twijfel bestaan. Tot slot dient hierbij wel nog de opmerking
gemaakt te worden dat de West-Vlaamse Politieschool de enige school is die dit soort
lessenreeksen gaat uitbesteden aan een onafhankelijke en professioneel bevoegde organisatie,
zoals het Meldpunt. Andere politiescholen opteren er blijkbaar voor om deze vorming zelf te
geven, wat volgens de respondent toch niet hetzelfde is.300
Wanneer we qua oplossingen voor de problematiek binnen deze analyse de suggesties van de
allochtone jongeren aan de contactpersoon van het Meldpunt voorleggen, kunnen we
concluderen dat deze hoofdzakelijk positief reageert op deze mogelijke maatregelen.301 Het
voorstel om via allerhande maatregelen ervoor te zorgen dat er naar de toekomst toe meer
allochtone jongeren werkzaam worden bij de politie, wordt als een zinvolle suggestie gezien:
Interview Meldpunt Discriminatie: “Ik denk dat dit zeker en vast zin heeft. Dit zou trouwens
in de hele maatschappij gestimuleerd moeten worden, niet alleen bij de politie. Wanneer ik
terugdenk aan die lessenreeksen op de West-Vlaamse Politieschool, moet ik concluderen dat
daar geen enkele allochtone jongere aanwezig was.”302
De verklaring die men aanreikt voor dit fenomeen, ligt in de lijn met eerder gevonden
resultaten. De respondent zegt namelijk dat het voor de politie zeer moeilijk is om allochtone
jongeren te overtuigen om een job bij de politie na te streven, omwille van het negatieve beeld
dat beide partijen hebben van elkaar. Ook het stimuleren van positief contact tussen beide
299 Ibid.300 Ibid.301 Ibid.302 Ibid.
81
groepen vond de participant een goed idee. Het lijkt haar nuttig dat de groepen elkaar beter
leren kennen. Omtrent het nultolerantiebeleid deelt de respondent de mening van sommige
jongeren dat het onmiddellijk ontslaan mogelijks wat verregaand is, en dat bijvoorbeeld het
tijdelijk op non-actief zetten van de agent in kwestie misschien beter is. Doch wordt hierbij
nog vermeld dat het een sterk signaal zou zijn mocht er wat kordater worden opgetreden tegen
agenten met racistische attitudes, want dit gebeurt vaak nog te weinig. Het feit dat er bij de
politie op intern vlak soms te weinig wordt gedaan om deze problematiek tegen te gaan, wordt
hiermee dus eveneens bevestigd door de contactpersoon van het Meldpunt.303
303 Ibid.
82
6. OPLOSSINGEN
Doorheen deze analyse werden reeds een aantal oplossingen geformuleerd omtrent racisme
vanuit politionele hoek. Hier zullen we al deze oplossingen nogmaals gestructureerd op een rij
zetten en ook uitgebreider toelichten. Hierbij kan opgemerkt worden dat er binnen dit
hoofdstuk voornamelijk is uitgegaan van de gegevens en informatie die werd verkregen op
basis van de verzamelde kwalitatieve resultaten. Op die manier wordt de authenticiteit en het
unieke karakter van dit onderzoek extra onderstreept, en sluiten de oplossingen ook nauw aan
bij de praktijk. Wel moet men hierbij indachtig blijven dat deze opsomming niet limitatief is
en dat er naast deze voorstellen nog vele andere oplossingen mogelijk zijn. Bijkomend zal er
op basis van al deze verzamelde voorstellen en maatregelen ook getoetst worden in welke
mate de politie deze reeds heeft geïmplementeerd in haar beleid.
Uit bovenstaande resultaten kan al snel afgeleid worden dat zowel alle allochtone jongeren,
als de contactpersoon van het Meldpunt Discriminatie Kortrijk van mening zijn dat er te
weinig allochtonen werkzaam zijn bij de politie in België, ondanks ze ervan overtuigd zijn dat
een toename van allochtone politieambtenaren een grote stap vooruit zou zijn inzake de
problematiek van racisme vanuit de politie (cfr. supra). Het grote voordeel van deze oplossing
bestaat er volgens zowel de bevraagde jongeren en de contactpersoon van het meldpunt, als
volgens de bestaande literatuur omtrent dit thema in, dat allochtone agenten dichter bij de
allochtone gemeenschap staan, en daarom op meer vertrouwen kunnen rekenen bij
desbetreffende groep. Tevens begrijpen zij deze mensen beter en zullen de allochtone burgers
in contact met allochtone agenten ook minder het gevoel hebben dat ze racistisch worden
behandeld. Een laatste voordeel bestaat erin dat op die manier autochtone agenten op een
positieve wijze in contact komen met allochtonen. De effecten van dit soort contact worden
straks verder toegelicht.304
304 Focusgroep alle respondenten, 22 februari 2014. Interview 1, 19 februari 2014. Interview 2, 25 februari 2014. Interview 3, 27 februari 2014. Interview 4, 28 februari 2014. Interview 5, 4 maart 2014. Interview 6, 6 maart 2014. Interview 7, 9 maart 2014. Interview 8, 12 maart 2014.
83
De redenen die allochtone jongeren voor deze ondervertegenwoordiging aanreiken komen
grotendeels terug in de beschikbare literatuur omtrent dit onderwerp. Er zouden immers langs
beide zijden van het spectrum problemen zijn die ervoor zorgen dat er minder allochtonen
werkzaam zijn bij de politie (cfr. supra). Langs politionele kant zouden er zich vooral
problemen voordoen die duidelijk wijzen op institutioneel racisme. Zo zouden de
toelatingsproeven voor een opleiding tot politieambtenaar in het nadeel spelen van allochtone
jongeren, en zouden deze een barrière betekenen voor desbetreffende jongeren die een
carrière bij de politie ambiëren (cfr. supra). Wanneer we trachten deze aantijgen te controleren
op basis van de bestaande literatuur, kunnen we voornamelijk concluderen dat dit fenomeen
hoofdzakelijk vroeger aanwezig was, maar dat er nu reeds vele initiatieven genomen zijn om
dit tegen te gaan (cfr. infra).305 Aangezien er in België geen kwantitatief of kwalitatief
materiaal beschikbaar is over desbetreffende problematiek voor 1995, zijn we genoodzaakt
om ons te behelpen met de informatie die beschikbaar is in andere westerse landen, zoals de
Verenigde Staten, Groot-Brittannië en Canada. Enige kritische zin is hier dus genoodzaakt.
Over het algemeen kan aangenomen worden dat er tot en met de jaren ’60 weinig aandacht
was voor deze thematiek en dat er toen zo goed als geen allochtone burgers werkzaam waren
bij de politie, wat langs politionele zijde voornamelijk te verklaren viel door bovenstaande
reden.306 Een tweede reden op basis van institutioneel racisme bij de politie in de jaren ’60, is
het gegeven dat sommige officieren in Groot-Brittannië aangaven dat ze van mening waren
dat het Britse volk niet klaar was voor allochtone politieambtenaren, en ze daarom de
sollicitanten geweigerd hadden.307 Vanaf de jaren ’70 worden er in de verschillende landen
meerdere initiatieven op touw gezet om het aantal allochtonen bij de politie te laten
toenemen.308 Het begon bij de verschillende overheidsinstantie immers te dagen dat dit
Interview 9, 14 maart 2014. Rowe, M. (2003). Policing, Race and Racism., o.c., 14-42 Bolton Jr, K., & Feagin, J.R. (2004). Black in blue: African American police officers and racism. New York: Routledge, 11-62. Cryderman, B.K., & O’Toole, C.N. (1986). Police, race and ethnicity. A guide for law enforcement officers. Toronto: Butterworths., 86-88. Kleijer-Kool, L. (2010). Politiestijlen en conflictpotentieel in multiculturele achterstandswijken. Cahiers Politiestudies, 2010-2(15), 69-77.305 Cryderman, B.K. & O’Toole C.N., o.c., 86-87.306 Ibid. Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 8-12. Rowe, M. (2003). Policing, Race and Racism., o.c., 14-42 Bolton Jr, K., & Feagin, J.R., o.c., 11-20.307 Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 8-12. 308 Ibid. Rowe, M. (2003). Policing, Race and Racism., o.c., 14-42 Bolton Jr, K., & Feagin, J.R., o.c., 11-62.
84
mogelijks een oplossing zou vormen voor de oververtegenwoordiging van allochtonen in de
criminaliteitscijfers (cfr.supra).309 Ook in België worden vanaf 1995 allerhande maatregelen
genomen om meer diversiteit bij de politie te bewerkstelligen.310 Deze worden verder in deze
uiteenzetting kort nader toegelicht.
Langs allochtone zijde dienen er ook enkele redenen opgesomd te worden die een verklaring
kunnen bieden voor het fenomeen waarom allochtonen ondervertegenwoordigd zijn binnen
het politiebestel. Ook hier wordt in de literatuur bevestiging gevonden voor de gevonden
kwalitatieve resultaten binnen deze analyse. Uit zowel deze resultaten, als uit de beschikbare
literatuur bleek immers dat allochtone jongeren niet snel geneigd waren om een job bij de
politie na te streven omwille van het negatieve beeld die ze hadden van de politie (cfr.
supra).311 Daarnaast worden nog twee bijkomende elementen aangestipt die dit fenomeen
gaan verklaren. Ten eerste zouden allochtonen angst hebben voor de reactie die hun omgeving
(vrienden en familie) zouden hebben indien ze toetreden tot de politie. Ze zijn bang als
‘verraders’ gepercipieerd te worden. Ten tweede zouden allochtone jongeren er weinig voor
voelen om elke dag te gaan werken in een omgeving waarvan ze vermoeden dat een deel van
hun collega’s hen racistisch zouden behandelen.312 Aangaande deze zaken moet tenslotte
opgemerkt worden dat beide verklaringen in principe gebaseerd zijn op de negatieve perceptie
die allochtonen hebben ten opzichte van de politie.
Nu we de verklaringen aangereikt hebben waarom zo weinig allochtone jongeren toetreden tot
de politie, kunnen we ons richten op de verschillende maatregelen en voorstellen die de
Belgische overheid en de politie reeds hebben doorgevoerd om tegemoet te komen aan
desbetreffende fenomeen. Zoals reeds werd vermeld begon de Belgische overheid halfweg de
jaren ’90 met het bespreken en invoeren van mogelijke oplossingen (cfr. supra). In 1995 werd
namelijk door de Interministeriële Conferentie voor immigratie een werkgroep opgericht die
de aanwerving van allochtonen bij de politie diende te laten toenemen en te verbeteren.313
Cryderman, B.K., & O’Toole, C.N., o.c., 86-88.309 Ibid.310 Vragen en Antwoorden Belgische Senaat. Bulletin 1-28, vraag 137. zitting 1995-1996, 24 september 1996.311 Cryderman, B.K., & O’Toole, C.N., o.c., 86-88. Rowe, M. (2003). Policing, Race and Racism., o.c., 14-42312 Ibid. Rowe, M., beyond Macpherson: issues in policing, race and society., o.c., 8-12. Bolton Jr, K., & Feagin, J.R., o.c., 11-62.313 Vragen en Antwoorden, Belgische Senaat. Bulletin 1-28, vraag 137. zitting 1995-1996, 24 september 1996.
85
De belangrijkste verwezenlijkingen van deze werkgroep waren314:
Opstarten van een vooropleiding voor allochtone burgers die hen beter diende voor te
bereiden op de selectieproeven van de toenmalige rijkswacht en gemeentepolitie.
Sensibiliserings- en informatieacties organiseren inzake een carrière bij de toenmalige
rijkswacht en gemeentepolitie ten opzichte van de migrantenbevolking.
Een doorlichting doen van beide selectieproeven om de specifieke moeilijkheden voor
allochtone kandidaten eruit te halen.
Naast bovenstaande werkgroep werden tegelijk in verschillende steden projecten opgezet die
eveneens allochtone jongeren diende aan te zetten tot een job bij de politie. Door de grote
politiehervormingen omstreeks de eeuwwisseling, werd op vlak van rekrutering een nieuwe
dienst opgericht, namelijk: de Directie van de rekrutering en van de selectie. Vanaf dan waren
deze verantwoordelijk voor het nemen van maatregelen om de aanwerving van allochtone
jongeren bij de politie te bewerkstelligen. Binnen deze dienst werden een 700-tal personen
opgeleid als contactpunt en verantwoordelijke voor de informatie van de bevolking inzake
rekrutering, waarin speciaal aandacht werd besteed aan diversiteit en de aanwerving van
allochtone burgers. Eveneens werd net als bij de werkgroep voorzien in een vooropleiding en
begeleiding voor allochtonen die wensten deel te nemen aan de selectieproeven van de politie.
Tevens werden er folders en posters ontworpen die speciaal bedoeld waren voor de allochtone
gemeenschap. Aangezien men sinds de politiehervorming steeds meer aandacht begon te
krijgen voor diversiteit bij de politie, werd eveneens de Dienst Gelijkheid en Diversiteit van
de federale politie opgericht in 2002. Deze gaat inzake rekrutering ook nauw gaan
samenwerken met bovengenoemde directie.315
Anno 2008 heeft het Comité P een tussentijds verslag uitgebracht waarin bovenstaande
maatregelen geëvalueerd worden. Hieruit bleek dat alles op papier wel goed leek, maar dat er
in de praktijk toch enkele pijnpunten aan te stippen vielen. Zo lijken er nog steeds barrières
aanwezig te zijn voor allochtone jongeren tijdens de selectieproeven. Bij navraag bij
allochtone aspirant-inspecteurs van de politie bleek immers dat deze, in tegenstelling tot hun
314 Ibid.315 Plenaire vergadering, Belgische Senaat. Handeling 2-172, vraag nr. 2-646. Zitting 2001-2002, 10 januari 2002. Belgische federale politie. (2014). Algemene directie van de ondersteuning en het beheer. Verkregen op 02 mei 2014, via http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgs_orga_nl.php
86
autochtone collega’s, tijdens de selectieproeven vragen kregen inzake hun cultuur of religie.
Hieruit kan geconcludeerd worden dat de individuen die deel uitmaken van de selectiejury
beter geïnformeerd en gesensibiliseerd dienen te worden inzake neutraliteit en diversiteit. Ook
omtrent de vooropleidingen werden er problemen geconstateerd. Deze bereikten immers niet
de gewenste doelstellingen.316
Samenvattend kan er inzake bovenstaande oplossing aangegeven worden dat deze zonder
twijfel een grote meerwaarde kan bieden binnen de problematiek van racisme vanuit
politionele hoek. Over het algemeen kan er geconcludeerd worden dat bij de politie reeds een
positieve evolutie heeft plaatsgevonden betreffende deze thematiek, maar dat er nog een lange
weg te gaan is, aangezien bepaalde maatregelen nog niet naar behoren werken (cfr. supra) en
dat op basis van de resultaten uit de focusgroep en interviews blijkt dat er nog steeds veel te
weinig allochtonen werkzaam zijn bij de politie. Meer investeren in maatregelen aangaande
bovenstaande oplossing is dus de boodschap.
Een tweede potentiële oplossing binnen het politionele kader, betreft het aanbieden van een
concrete lessenreeks binnen de opleiding tot politieambtenaren. Deze oplossing werd tijdens
de interviews met zowel de allochtone jongeren, als met de contactpersoon van het Meldpunt
naar voor geschoven. Net zoals hierboven het geval was, werden halfweg de jaren ’90 de
eerste maatregelen genomen omtrent de implementatie van concrete lessen aangaande deze
thematiek. Binnen de basisopleiding van de toenmalige rijkswacht en gemeentepolitie werd
een lessenreeks aangeboden inzake deontologie en/of maatschappelijke vorming. Een positief
punt bij deze maatregel was dat er toen nauw werd samengewerkt met het voormalig CGKR.
Naast dit initiatief werden bij de toenmalige rijkswacht ook nog sensibiliseringscampagnes en
opleidingen op poten gezet voor het personeel dat reeds werkzaam was binnen hun dienst.317
Ondanks het feit dat men goede intenties had voor het aanbieden van adequate lessenreeksen
betreffende dit thema, is dit na de politiehervorming een beetje verwaterd. In eerste instantie
had men een goede stap vooruit genomen door naast de bovenstaande lessenreeks ook het vak
‘Interculturele communicatie’ te voorzien. Hier werd de aandacht meer gevestigd op racisme
an sich en wat precies de gevaren ervan betekenden in de praktijk. De toekomstige agenten
werden dus niet enkel op theoretisch vlak in kennis gesteld met de problematiek van racisme 316 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2008). Tussentijds verslag 2008. Verkregen op 02 mei 2014, via http://www.comitep.be/nl/index.asp?ID=AdditionalReports317 Vragen en Antwoorden Belgische Senaat. Bulletin 1-28, vraag 137. zitting 1995-1996, 24 september 1996.
87
en discriminatie, maar werden ook opgeleid over hoe ze in de praktijk desbetreffend gedrag
konden voorkomen en hoe ze op een correcte en ethische wijze met allochtone burgers
dienden om te gaan. Anno 2008 bleek echter dat dergelijke lessenreeksen niet meer tot het
standaardpakket behoorden van de politiescholen. Ook andere gelijkaardige opleidingen zoals
‘Omgaan met diversiteit’ waren geen vast onderdeel meer van de basisopleiding van
toekomstige politieambtenaren. In sommige scholen werden deze of gelijkaardige lessen wel
nog gegeven. In andere scholen probeerden de instructeurs dergelijke leerstof zelfstandig te
implementeren binnen de vakken Maatschappelijke vorming of Actualiteitsfenomenen.
Vanuit de Directie van de opleidingen van de federale politie werd een lessenpakket
aangereikt omtrent genitale mutilaties, waarbij ook duidelijk aandacht diende besteed te
worden aan het tussenkomen en vaststellingen doen naar aanleiding van discriminatie en
racisme. Daarnaast gingen verscheidene politiescholen ook eigen projecten opzetten om de
problematiek aan te kaarten tijdens de opleiding. Zo ging één bepaalde politieschool een
gesloten asielcentrum bezoeken, en gingen andere scholen een infosessie organiseren met een
uiteenzetting over stereotypering door een allochtone politieambtenaar. Het moge dus
duidelijk zijn dat een uniforme lessenreeks omtrent dit thema, binnen de basisopleiding in
België, ontbrak, en dat er eerder gesproken kan worden van een amalgaam van allerlei
initiatieven en lessenreeksen. Ondanks het feit dat het Comité P deze opmerking reeds
maakte, en pleitte voor één uniform opleidingsitem aangaande deze kwestie, lijkt deze
problematiek heden ten dage nog steeds niet opgelost te zijn. Bijkomend kan nog vermeld
worden dat een navraag binnen het Belgische politiebestel omtrent racial en ethnic profiling
duidelijk maakte dat de term totaal niet bekend was bij de verschillende politiediensten. Dit
toont duidelijk aan dat er qua opleidingen en lessenreeksen duidelijk iets dient te veranderen,
aangezien uit dit onderzoek blijkt dat racial profiling, met voorsprong, het grootste probleem
betekent binnen de politie, inzake racisme. Tot slot dient nog een laatste suggestie gemaakt te
worden. Indien er effectief één uniform lessenpakket zou worden aangeboden binnen de
opleiding, lijkt het aangewezen om in de praktijk deze te laten uitvoeren en organiseren door
medewerkers van de verschillende Meldpunten Discriminatie (zoals in de West-Vlaamse
Politieschool reeds het geval is) of door andere medewerkers van het Interfederaal
Gelijkekansencentrum/ Federaal Migratiecentrum. Zoals uit het interview met de respondent
van het Meldpunt blijkt, is het beter voor de objectiviteit en neutraliteit van de lessenreeks om
88
deze door een onafhankelijk orgaan te laten uitvoeren (cfr. supra). Tevens kan het voordeel
omtrent hun expertise en ervaring uit de praktijk niet genoeg benadrukt worden.318
Een derde mogelijke oplossing die vanuit het politiebestel bewerkstelligd kan worden,
behandelt de problematiek waarvan op basis van de gevonden resultaten uit dit onderzoek
blijkt dat er binnen de politie krachtiger dient opgetreden te worden tegen gevallen van
racisme vanuit politionele hoek. Deze suggestie naar voor schuiven op basis van de opinies
van de betrokken allochtone jongeren binnen dit onderzoek, lijkt vermeldenswaardig, maar
zou niet getuigen van veel objectiviteit binnen deze specifieke kwestie, daar deze jongeren
weinig feitelijke kennis hebben van hoe er binnen de politie effectief gereageerd wordt op
dergelijke attitudes. De contactpersoon van het Meldpunt Discriminatie, die daarentegen wel
ervaring en kennis heeft inzake dit onderwerp, vermeld duidelijk dat er vaak te weinig hard
wordt opgetreden tegen racistische agenten. Dit tast volgens haar de geloofwaardigheid van
de politie binnen dit fenomeen aan, en zorgt er logischerwijs ook voor dat allochtone jongeren
minder snel geneigd zijn om klacht in te dienen wanneer zijn het slachtoffer geworden zijn
van racisme vanuit de politie (cfr. supra). Naar de toekomst toe lijkt het dus aangewezen dat
er consequenter en harder dient opgetreden te worden tegen desbetreffend fenomeen.319
Een laatste oplossingen die werd aangereikt door de bevraagde actoren (cfr. supra), kan
grotendeels gelinkt worden aan een bestaande toonaangevende theorie, namelijk: de
Intergroep Contact Theory van Allport. Eén van de allochtone jongeren gaf immers aan dat hij
van mening was dat er meer initiatieven dienen te worden opgezet om positief contact tussen
de allochtone gemeenschap en de politie te laten toenemen. Alle andere allochtone
respondenten, alsook de contactpersoon van het Meldpunt waren van mening dat dit zeker en
vast een goed idee betreft (cfr. supra). Over het algemeen lijkt deze redenering immers een
logische assumptie aangezien uit onderzoek blijkt dat het negatieve contact tussen beide
groepen één van de prominentste oorzaken blijkt te zijn van deze gehele problematiek (cfr.
supra). Zoals al werd vermeld, sluit dit alles nauw aan bij de bevindingen van Allport. Deze
was eveneens van mening dat het verhogen van het interpersoonlijke contact tussen beide
groepen positieve gevolgen kon hebben, indien er voldaan werd aan de volgende criteria320:
Beide groepen dienen een gelijke (sociale) status te hebben in de gegeven situatie. 318 Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2008). Tussentijds verslag 2008. Verkregen op 02 mei 2014, via http://www.comitep.be/nl/index.asp?ID=AdditionalReports319 Interview Meldpunt Discriminatie, 13 maart 2014.320 Pettigrew, P.F. (1998). Intergroup contact theory. Annual Review of Psychology, 49, 65-85.
89
Beide groepen moeten dezelfde doelstellingen hebben in de gegeven situatie.
Beide groepen moeten samenwerken om deze doelstelling te bereiken.
Binnen de gegeven situatie dient er een vorm van autoriteit aanwezig te zijn die
beide groepen respecteren.
Indien men dus effectief zulke initiatieven wil gaan opzetten, dient men er voor te zorgen dat
men een situatie creëert waarbij aan al deze criteria voldaan wordt. Het voorbeeld inzake het
Suikerfeest (cfr. supra), dat door de allochtone respondent wordt aangereikt, lijkt aan deze
doelstelling te voldoen. Belangrijk hierbij is dat de betrokken politieambtenaren aanwezig zijn
om het feest mee te vieren, en niet om politionele taken te verrichten. Op die manier hebben
beide aanwezige groepen dezelfde sociale status en dezelfde doelstelling, namelijk het samen
vieren. Dergelijke activiteit kan men bijvoorbeeld doen in aanwezigheid van de burgemeester
zodat er eveneens een autoriteit aanwezig is die beide groepen respecteren. Het moge
duidelijk zijn dat er ook langs de kant van de politie of vanuit het stadsbestuur gelijkaardige
initiatieven georganiseerd kunnen worden waar dan leden van de allochtone gemeenschap op
uitgenodigd worden.321
Tot slot dient nogmaals opgemerkt te worden dat de politie inzake hun strijd tegen racisme
binnen het Belgische politiebestel zo veel als mogelijk dient samen te werken met instanties
als het Interfederaal Gelijkekansencentrum/ Federaal Migratiecentrum en meer specifiek met
de verschillende Discriminatiemeldpunten. Op deze manier kan voorzien worden in extra
sensibiliserings- en informatiesessies omtrent dit thema, binnen de politie zelf. Ook
aangaande de preventieve acties van de Meldpunten blijkt dat de politie nog inspanningen kan
leveren inzake samenwerking (cfr. supra).
321 Ibid.
90
7. CONCLUSIE
Binnen deze analyse was het de bedoeling om de problematiek van racistische attitudes
binnen het Belgische politiebestel dieper te gaan bestuderen. Om dergelijke doelstelling op
een extensieve wijze tot een goed einde te brengen, werd beslist om dit te doen op basis van
een casestudy uitgevoerd ten opzichte van allochtone jongeren in het uitgaansmilieu binnen
het stadscentrum van de stad Kortrijk. Meer bepaald is aan de hand van twee kwalitatieve
onderzoeksmethoden, in combinatie met een diepgaande literatuurstudie, op zoek gegaan naar
een antwoord op de vraag of er aangaande bovenstaand onderzoeksterrein al dan niet
gesproken kan worden van racistische gedragingen vanuit politionele hoek, ten aanzien van
allochtone jongeren. Indien desbetreffende onderzoeksvraag positief kon worden beantwoord,
diende er specifiek te worden ingezoomd inzake welke vormen deze gedragingen in de
praktijk aannamen. Daaropvolgend leek het interessant om na te gaan hoe de allochtone
jongeren dit fenomeen persoonlijk ervaren en hoe zij er concreet mee omgaan, zowel tijdens
het uitgaan, als achteraf. Tevens is ook gekeken naar hoe het probleem ontstaan en
geëvolueerd is, en werden er op basis van de bevindingen uit de kwalitatieve studie meerdere
oplossingen naar voor geschoven betreffende de hele problematiek. Hierbij aansluitend is
vervolgens onderzocht in welke mate de politie intern dergelijke oplossingen reeds
gerealiseerd heeft. Bij dit alles dient tenslotte opgemerkt te worden dat er slechts een
antwoord kon worden gegeven op bovenstaande vragen indien effectief bleek dat deze
problematiek binnen deze zone weldegelijk speelde.
In eerste instantie dienden er enkele begrippen nader toegelicht worden om verdere
verwarring tijdens de uiteenzetting te vermijden. Zo leek het van groot belang dat er allereerst
een duidelijke definiëring van de begrippen ‘racisme’ en ‘allochtoon’ werd aangereikt.
Aangezien de centrale onderzoeksvraag binnen deze studie zich specifiek richtte op de aan- of
afwezigheid van verschillende vormen van racisme bij de politie in Kortrijk, konden binnen
deze omschrijving de verscheidene verschijningsvormen logischerwijs niet ontbreken.
Doorheen deze opsomming werd aansluitend ook gedeeltelijk de evolutie van het fenomeen
verduidelijkt. Op basis van de literatuurstudie werd duidelijk dat racisme zich de dag van
vandaag voornamelijk profileert onder de vorm van impliciet modern racisme, en meer
specifiek onder de noemer van cultureel en/of institutioneel racisme. Deze bevinding werd
91
tevens bevestigd door de resultaten van de kwalitatieve onderzoeken, maar deze worden
straks verder toegelicht.
Nadat bovenstaande termen uitvoerig toegelicht waren, moest er in het bijzonder aandacht
worden gevestigd op het gegeven van racisme bij de politie. Dit deel is enorm belangrijk
omdat hier duidelijk wordt gemaakt hoe het probleem precies ontstaan is, en wat men
hoofdzakelijk verstaat onder het begrip ‘racisme bij de politie’. Kort door de bocht kan men
vaststellen dat deze problematiek zich heden ten dage voornamelijk voordoet onder de vorm
van ‘racial profiling’, iets wat ook opnieuw door de kwalitatieve studies wordt bevestigd.
Inzake oorzaken en verklaringen kan men tot de conclusie komen dat er bij de politie, en
grotendeels bij de rest van de Belgische bevolking, een negatief beeld bestaat omtrent de
allochtone gemeenschap. Bij de politie vindt deze voornamelijk zijn oorsprong in de
oververtegenwoordiging van allochtonen in de criminaliteitscijfers. De redenen omtrent dit
verschijnsel worden eveneens diepgaand uiteengezet. Zoals reeds aangegeven kan men over
het algemeen concluderen dat deze negatieve perceptie bij de politie overwegend leidt tot
bovenstaande vorm van institutioneel racisme.
Na dit alles breed uit de doeken gedaan te hebben, leek het interessant om met deze
bevindingen in het achterhoofd te gaan kijken of dit alles cijfermatig ondersteund kon
worden. Het is namelijk één zaak om te zeggen dat het fenomeen van racisme vanuit
politionele hoek bestaat, maar men moet dergelijke uitspraken tevens kunnen bevestigen op
basis van feitelijk materiaal vanuit een objectieve hoek. Aangezien het Comité P het externe
controleorgaan is dat toezicht houdt op de werking van de politiediensten in België, leek het
voor de hand liggend om gebruik te maken van hun objectieve bevindingen omtrent deze
problematiek. Hierbij aansluitend werd eveneens het ontstaan en de werking van
desbetreffende dienst nader uiteengezet. Dit leek een vereiste, gezien de rol die het Comité P
speelt binnen deze thematiek. Op basis van de jaarverslagen van deze dienst kan over het
algemeen vastgesteld worden dat de problematiek van racisme zeker en vast speelt bij de
politie. Verdere conclusies konden echter omwille van verschillende redenen niet uit deze
gegevens gedestilleerd worden. Naar analogie van het voorgaande werd eenzelfde betoog
gedaan inzake het Meldpunt Discriminatie Kortrijk. Dit leek een goede aanvulling te zijn van
het voorgaande omwille van de specifieke ervaring en cijfergegevens die deze dienst had
inzake de stad Kortrijk. De kwantitatieve informatie die aangereikt werd vanuit het Meldpunt
bevatte echter slechts gegevens omtrent klachten en meldingen over racisme en discriminatie
in het algemeen, doch schetste dit toch een mooi beeld van hoe discriminatie op raciale basis
92
zich evolueerde in Kortrijk. Om deze gegevens te vervolledigen werd tijdens het kwalitatieve
luik van deze studie, aan de contactpersoon van het Meldpunt gevraagd naar de prevalentie
van racisme vanuit de politie in Kortrijk. Hieruit kon geconstateerd worden dat er ongeveer
één melding per jaar werd vastgesteld bij de dienst.
Daar racisme en discriminatie ook strafrechtelijke vervolgbaar zijn, kon een wetgevend kader
omtrent deze problematiek zeker niet ontbreken. In eerste instantie is gekeken naar de
Belgische en Europese wetgeving inzake racisme an sich. Daarna is er specifiek gefocust op
het bestaande wetgevende kader dat aanleunt bij de problematiek van racisme bij de politie in
België. Na deze toelichting werd daaropvolgend in de onderzoeksanalyse een korte oriëntatie
aangereikt omtrent het onderzoeksterrein te Kortrijk. Verder werden op methodologisch vlak
de verschillende onderzoekstechnieken nader uitgelegd. Hierbij wordt eveneens in de verf
gezet waarom er concreet voor deze methoden werd gekozen en is in dit alles de praktische
kant van het verhaal niet vergeten.
Eenmaal alle theoretische, conceptuele en methodologische informatie mooi op rij was gezet,
konden de resultaten uit zowel de focusgroep en de halfgestructureerde interviews met de
allochtone jongeren, alsook het interview met de contactpersoon van het Meldpunt
Discriminatie Kortrijk aan bod komen. Om deze resultaten op een overzichtelijke wijze te
kunnen presenteren, werd ervoor gekozen om dit doen aan de hand van zes kernthema’s die
eigenlijk grotendeels gebaseerd waren op de onderzoeksvragen van deze analyse. Over het
algemeen kan hieromtrent geconcludeerd worden dat er weldegelijk racistische attitudes
aanwezig zijn bij de politie ten opzichte van allochtone jongeren in het uitgaansmilieu in
Kortrijk. Concreet werd bevestiging gevonden voor de informatie uit de literatuurstudie,
waarin wordt aangegeven dat er qua verschijningsvorm van racisme bij de politie
hoofdzakelijk gesproken kan worden van modern impliciet racisme en meer specifiek van
institutioneel racisme, onder de vorm van racial profiling. Uit de resultaten blijkt dat dit
fenomeen zich in Kortrijk vooral voordoet onder de noemer van een hoger aantal identiteit- ,
auto- en drugscontroles door de politie bij allochtone jongeren, in vergelijking met autochtone
jongeren. Ook het hoger aantal patrouilles in buurten waar veel allochtone jongeren uitgaan
en het gegeven dat deze sneller worden meegenomen naar het bureau tegenover autochtone
jongeren, worden meermaals als voorbeelden van racial profiling naar voor geschoven. Een
eenduidig antwoord formuleren inzake de onderzoeksvragen betreffende hoe allochtone
jongeren deze problematiek ervaren en er concreet mee omgaan, bleek moeilijker te zijn. Er
blijkt namelijk een evenwicht te zijn tussen jongeren die aangeven onverschillig te zijn inzake
93
deze thematiek, en jongeren die duidelijk stellen kwaad en gefrustreerd te zijn door zulke
ervaringen. Eveneens heerst er verdeeldheid aangaande de kwestie of ze zich al dan niet
anders gaan gedragen tijdens het uitgaansleven en ten opzichte van de politie. Waar alle
actoren het wel over eens zijn, is het gegeven dat zij geen klacht (zouden) indienen wanneer
ze met racistische attitudes vanuit de politie geconfronteerd worden en dat ze tijdens deze
confrontatie zelf het ook nalaten om te reageren of te protesteren. Ook omtrent de
verklaringen die ze hiervoor aanreiken, reageren ze allen gelijkaardig dat het toch weinig zin
heeft.
Nadat deze onderzoeksvragen beantwoord werden, diende nog gevraagd te worden naar de
opinies van de betrokken actoren inzake de evolutie van het fenomeen. Op basis van de
antwoorden die werden gegeven op de vragen aangaande de verschijningsvormen van racisme
(zowel in het algemeen, als vanuit de politie in Kortrijk) werd hier reeds gedeeltelijk op
geantwoord. Zoals al aangegeven, bevestigden deze resultaten de bevindingen uit de
literatuurstudie omtrent de these dat individueel en expliciet racisme plaats heeft moeten
ruimen voor modern impliciet racisme. Naast deze informatie werden alle actoren nog eens
specifiek gevraagd naar hoe het fenomeen volgens hen doorheen de jaren geëvolueerd was.
Ondanks het gegeven dat de meerderheid van de jongeren van mening was dat er
tegenwoordig minder racisme is vanuit de politie, kan niet ontkent worden dat een significant
deel van de bevraagde jongeren net het tegenovergestelde denkt. Desondanks zijn ze het wel
allemaal eens over bovenstaande verschuiving. Deze wordt trouwens ook bevestigd door de
contactpersoon van het Meldpunt. Tot slot wordt nog een tweede verschuiving aangereikt
door zowel de respondent van het Meldpunt, als enkele allochtone jongeren. Allen zijn ze van
mening dat racisme ten opzichte van allochtonen deels plaats heeft moeten ruimen voor
racisme gericht tegen de moslimgemeenschap.
Vervolgens diende nog een antwoord aangereikt te worden op de onderzoeksvraag inzake
welke verklaringen en oplossingen voor het probleem naar voor konden worden geschoven.
Omtrent de vraag aangaande verklaring kan aangestipt worden dat deze reeds grotendeels
werd beantwoord in de begripsbepaling. Toch leek het hierbij interessant om te gaan kijken of
alle bevraagde actoren dergelijke verklaringen eveneens onderschreven. Deze vraag kan
grotendeels positief beantwoord worden. Tot slot werden alle betrokken individuen gevraagd
om enkele oplossingen op te sommen voor de gehele problematiek. Op basis van deze
oplossingen werd gekeken in welke mate de politie deze reeds geïmplementeerd had in hun
94
goede richting genomen heeft om de problematiek tegen te gaan, maar dat er nog veel werk
aan de winkel is.
Tenslotte dient hier nog vermeld te worden dat, niettegenstaande er doorheen deze hele
analyse grotendeels bevestiging wordt gevonden voor eerdere vaststellingen, men indachtig
moet zijn dat dit onderzoek ook enkele tekortkomingen bevat. Zoals reeds werd vermeld, zijn
de gegevens die verkregen werden op basis van de focusgroep en de interviews met de
allochtone jongeren gebaseerd op de persoonlijke meningen en ervaringen van de betrokken
jongeren, waardoor men niet uit het oog mag verliezen dat het hier niet om objectieve
observaties gaat. Doordat de lokale politiedienst in Kortrijk weigerde mee te werken aan het
onderzoek, liep de studie het gevaar om een eenzijdige en partijdige uiteenzetting te worden.
Er is gepoogd om hieraan tegemoet te komen door middel van het interview met de
contactpersoon van het Meldpunt Discriminatie Kortrijk, waarbij men toch van enige
neutraliteit en professionaliteit mag uitgaan. Doch mag men ook hierbij niet vergeten dat deze
door haar dagelijkse werkzaamheden mogelijks evenzeer een gedeeltelijk vertekende
perceptie heeft van de problematiek. Daarom werd beslist om ook nog de cijfergegevens van
zowel het Meldpunt, als van het Interfederaal Gelijkekansecentrum/ Federaal
Migratiecentrum op te nemen in deze analyse. Ondanks dat het feit dat dit alles ook met een
kritische bril bekeken moeten worden (cfr. supra), hoop ik dat met deze toevoeging, in
combinatie met alle andere onderzoekstechnieken, er in alle voorzichtigheid mag gezegd
worden dat deze studie een zinvolle bijdrage heeft geleverd omtrent de discussie inzake
racisme bij de politie.
iii
BIBLIOGRAFIE
Boeken
Alport, G.W. (1954). The nature of prejudice. Cambridge: Addison-Wesley, 537.
Angenent, H. (1997). Criminaliteit van allochtone jongeren: Feiten, oorzaken,
achtergronden. Baarn: Uitgeverij Intro, 215.
Bhattacharyya, G. (2008). Dangerous brown men: Exploiting sex, violence and feminism in
the war on terror. New York: Zed Books, 170.
Boeije, H. (2012). Analyseren in kwalitatief onderzoek: Denken en doen. Den Haag: Boom
Lemma, 179.
Bolton Jr, K., & Feagin, J.R. (2004). Black in blue: African American police officers and
racism. New York: Routledge, 289.
Bowling, B. (1998). Violent racism: Victimization, policing and social context. Oxford:
Clarendon Press, 377.
Brehm, S.S., & Kassin, S.M., & Fein, S., & Mervielde, I., & Van Hiel, A. (2006). Sociale
psychologie. Gent: Academia Press, 687.
Brysbaert, M. (2006). Psychologie. Gent: Academia Press, 817.
Cryderman, B.K., & O’Toole, C.N. (1986). Police, race and ethnicity. A guide for law
enforcement officers. Toronto: Butterworths., 241.
De Prins, D., & Sottiaux, S., Vrielink, J. (2005). Handboek discriminatierecht. Mechelen:
Kluwer, 593.
Dovidio, J.F., & Gaertner, S.L. (1986). Prejudice, discrimination, and racism. Orlando:
Academia Press, 337.
Eggerickx, T., & Kesteloot, C., & Poulain, M. (1999). De allochtone bevolking in België.
Brussel: Nationaal Instituut voor de Statistiek, 256.
Essed, P. (1991b). Inzicht in alledaags racisme: Theorie, praktijk en ervaring. Vert. uit het
Engels door Rita Gircour. Utrecht: Spectrum, 376.
iv
Fijnaut, C., & De Ruyver, B., & Goosens, F. (1999). De reorganisatie van het politiewezen.
Leuven: Universitaire Pers, 277.
Foblets, M.C. (2006). Multiculturalisme ontleed. Een staalkaart van onderzoek aan de K.U.
Leuven. Leuven: Universitaire Press, 392.
Graham, K.M. (2010). Beyond redistribution: White supremacy and racial justice. Lanham:
Lexington Books, 115.
Greenbauw, T.L. (1998). The handbook for focus group research. Thousand Oaks: Sage, 262.
Hollway, W., & Jefferson, T. (2000). Doing qualitative research differently: Free association,
narrative and the interview method. London: Sage, 166.
Jones, J.M. (1972). Prejudice and racism. Reading: Addison-Wesley, 196.
Krueger, R.A. (1998). Developing questions for focus groups. London: Sage, 107.
Krueger, R.A., & Casey, M.A. (2009). Focus groups: A practical guide for applied research.
Los Angeles: Sage, 219.
Lindlof, T.R. (1995). Qualitative communication research methods. Thousand Oaks: Sage,
314.
Maguire, M., & Morgan, R., & Reiner, R. (2007). The Oxford handbook of criminology. New
York: Oxford University Press Inc., 1185.
Mc Cracken, G. (1998). The long interview. Newbury Park: Sage, 88.
Morgan, D.L. (1998). The focus group guidebook. London: Sage, 103.
Morgan, D.L., & Scannell, A.U. (1998). Planning focus groups. London: Sage, 139.
Packer, M. (2011). The science of qualitative research. New York: Cambridge University
Press, 422.
Rowe, M. (2003). Policing, Race and Racism. Cullompton: Willan Publishing, 184.
Rowe, M. (2007). Policing beyond Macpherson: Issues in policing, race and society.
Portland: Willan Publishing, 196.
Russel, K.K. (1998). The color of crime. New York: New York University Press, 203.
v
Stewart, D.W., & Shamdasani, P.N., & Rook, D.W. (2007). Focus groups: Theory and
practice. Thousand Oaks: Sage, 188.
Van Outrive, L., & Cartuyvels, Y., & Ponsaers, P. (1992). Sire, ik ben ongerust: Geschiedenis
van de Belgische politie 1794-1991. Leuven: Kritak, 367.
Van San, M., & Leerkes, A. (2001). Criminaliteit en criminalisering: Allochtone jongeren in
België. Amsterdam: Amsterdam University Press, 278.
Verhoeven, N. (2011). Wat is onderzoek? Praktijkboek methoden en technieken voor het
hoger onderwijs. Amsterdam: Boom Lemma, 404.
Tijdschriften
de Vries, S. (2010). Multicultureel vakmanschap: voorwaarde voor effectief politiewerk in
een diverse buurt. Cahiers Politiestudies, 2010-2(15), 169-172.
De Witte, H. (1999). Alledaags racisme in België. Een overzicht van de onderzoeksliteratuur
over racistische opvattingen en een interpretatie van de betekenis van het opleidingsniveau.
Migrantenstudies, 15(1), 3.
Easton, M., & Ponsaers, P. (2007). Kleur bekennen: de rol van politie en justitie in de aanpak
van discriminatie. Orde van de Dag: Criminaliteit en Samenleving, 2007(40), 37.
Kleijer-Kool, L. (2000). Politiestijlen en conflictpotentieel in multiculturele
achterstandswijken. Cahiers Politiestudies, 2010-2(15), 69-77.
McKenzie, I. (2000). Policing after Macpherson. The Police Journal, 73, 323-340.
Pettigrew, P.F. (1998). Intergroup contact theorty. Annual Review of Psychology. 49, 65-85.
Wetgeving
Decreet van 10 juli 2008 houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en
gelijkebehandelingsbeleid, B.S., 23 september 2008.
International Convention on the Elimination of All Forms of Racial Discrimination, General
Assembly United Nations Ressolution 2106(XX), 4 januari 1969.
vi
Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel
van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, Publikatieblad L
180, 19 juli 2000.
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen
kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep, Publikatieblad L 303, 2 december 2000.
Wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven
daden, B.S., 8 augustus 1981.
Wet van 18 juli 1991 tot regeling van het toezicht op politie- en inlichtingendiensten en op het
coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse, B.S., 26 juli 1991.
Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, art.1, B.S., 22 december 1992.
Wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor
racismebestrijding, B.S., 19 februari 1993.
Wet van 12 april 1994 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde
door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 14 mei 1994.
Wet van 7 mei 1999 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde
door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 25 juni 1999.
Wet van 30 mei 1999 houdende het tuchtstatuut van de personeelsleden van de
politiediensten, B.S., 16 juni 1999.
Wet van 20 januari 2003 tot versterking van de wetgeving tegen het racisme, B.S., 12 februari
2003.
Wet van 10 mei 2007 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van bepaalde
door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 30 mei 2007.
Wet van 17 augustus 2013 tot wijziging van de wet van 30 juli 1981 tot bestraffing van
bepaalde door racisme of xenofobie ingegeven daden, B.S., 5 maart 2014.
Parlementaire stukken
Vragen en Antwoorden Belgische Senaat. Bulletin 1-28, vraag 137. zitting 1995-1996, 24
september 1996.
vii
Plenaire vergadering, Belgische Senaat. Handeling 2-172, vraag nr. 2-646. Zitting 2001-2002,
10 januari 2002.
Grijze literatuur
Meldpunt Discriminatie Kortrijk. (2013). Jaarverslag 2013. Kortrijk, 22.
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2002). Jaarverslag 2002. Brussel, 212.
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2005). Jaarverslag 2005. Brussel, 239.
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2007). Jaarverslag 2007. Brussel, 125.
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2011). Jaarverslag 2011. Brussel, 141.
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2012). Jaarverslag 2012. Brussel, 177.
E-Bronnen
Belgische federale politie. (2014). Algemene directie van de ondersteuning en het beheer.
Verkregen op 02 mei 2014, via http://www.polfed-fedpol.be/org/org_dgs_orga_nl.php
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. (2008). Jaarverslag 2008:
Discriminatie en diversiteit. Verkregen op 21 november 2013, via
http://www.diversiteit.be/sites/default/files/legacy_files/publications/rapport_annuel/CGKR-
DISCRIMINATIE-NL.pdf
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. (2013).
Discriminatiegronden. Verkregen op 12 november 2013, via
http://www.diversiteit.be/discriminatiegronden
Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. (2013). Woordenlijsttest.
Verkregen op 21 november 2013, via
http://www.diversiteit.be/sites/default/files/legacy_files/publications/rapport_annuel/CGKR-
DISCRIMINATIE-NL.pdf
EU2007.DE. (2007). Press Releases. Verkregen op 16 april 2014, via
http://www.eu2007.de/en/News/Press_Releases/April/0420BMJRassismus.html
viii
Interfederaal Gelijkekansecentrum/ Federaal Migratiecentrum. (2014). De Europese Unie in
de strijd tegen racisme en discriminatie. Verkregen op 16 april 2014, via
http://www.diversiteit.be/de-europese-unie-de-strijd-tegen-racisme-en-discriminatie
Interfederaal Gelijkekansecentrum/ Federaal Migratiecentrum. (2014). Zogenaamd ras.
Verkregen op 16 april 2014, via http://www.diversiteit.be/zogenaamd-ras
Noppe, J., & Vynckier, G., & Adang, O., & De Haan, W., & Goossens, F. (2012). Rechts-
extremistisch geweld in Vlaanderen. Verkregen op 14 november 2013, via
https://biblio.ugent.be/input/download?func=downloadFile&recordOId=2034824&fileOId=29
42597
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen. (2008). Advies statistisch etniciteitscriterium
VDAB. Verkregen op 21 november 2013, via
http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/051408%20Advies%20etniciteitscriterium
%20VDAB.pdf
Stad Kortrijk. (2008). Talenplan Kortrijk 2009-2012. Verkregen op 18 december 2013, via
http://www.kortrijk.be/files/kortrijk/over_de_stad/beleidsplannen/Talenplan_2009-2012.pdf
Stad Kortrijk. (2009). Diversiteitsplan 2010-2012. Verkregen op 18 december 2013, via
http://www.kortrijk.be/files/kortrijk/over_de_stad/beleidsplannen/Diversiteitplan_2010-
2012_def.pdf
Stad Kortrijk. (2012). Inwonersaantallen en oppervlaktes van Kortrijk. Verkregen op 18
december 2013, via http://www.kortrijk.be/over-de-stad/in-t-kort/kerncijfers
Stad Kortrijk. (2013). Uitgaansleven. Verkregen op 18 december 2013, via
http://www.kortrijk.be/leven-en-welzijn/veiligheid/veiligheidspreventie/uitgaansleven
United Nations. (2014). Database Treaty Collection. Verkregen op 16 april 2014, via
https://treaties.un.org/pages/ViewDetails.aspx?src=TREATY&mtdsg_no=IV-
2&chapter=4&lang=en#EndDec
ix
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1994). Jaarverslag 1994. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/1994/nl/1994NL.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1995). Jaarverslag 1995. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/1995/nl/1995NL.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1996). Jaarverslag 1996. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/1996/nl/1996NL.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1997). Jaarverslag 1997. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/1997/nl/1997-ned.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1998). Jaarverslag 1998. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/1998/nl/98Inhoudsopgave.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (1999). Jaarverslag 1999. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/1999/nl/Gedeeltelijk99nl.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2000). Jaarverslag 2000. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/2000/Nl/2000Hoofdstuk3.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2001). Jaarverslag 2001. Verkregen op 02
april 2014, via http://www.comitep.be/2001/Nl/2001Deel_1NL.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2003). Jaarverslag 2003. Verkregen op 03
april 2014, via http://www.comitep.be/2003/Nl/2003NL-2.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2004). Jaarverslag 2004. Verkregen op 03
april 2014, via http://www.comitep.be/2004/Nl/2004NL-III.htm
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2006). Jaarverslag 2006. Verkregen op 03
april 2014, via http://www.comitep.be/2006/Nl/2006NL.htm
x
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2008). Tussentijds verslag 2008. Verkregen
op 02 mei 2014, via http://www.comitep.be/nl/index.asp?ID=AdditionalReports
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Observatoriumfunctie. Verkregen op
28 maart 2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Function#2
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Organisatie. Verkregen op 28 maart
2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Org#4
Vast Comité van Toezicht op de politiediensten. (2014). Over het Comité P. Verkregen op 11
maart 2014, via http://www.comitep.be/Nl/index.asp?ID=Intro
VDAB Studiedienst. (2012). Kansengroepen in kaart: Allochtonen op de Vlaamse
arbeidsmarkt (2e ed.). Verkregen op 21 november 2013, via
http://www.serv.be/sites/default/files/documenten/051408%20Advies%20etniciteitscriterium
%20VDAB.pdf
Vermoere, F. (2010). Vlasmarkt krijgt meer (jongeren)cafés. Verkregen op 18 december
2013, via http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=VB3457KP
Vermoere, F. (2011). Meer blauw op straat in criminele buurt. Verkregen op 11 november
2013, via http://www.nieuwsblad.be/article/detail.aspx?articleid=TJ3CM3Q7
Westkans. (2014). Over Westkans. Verkregen op 08 april 2014, via
http://www.westkans.be/nl/over-westkans
X. (2009). Zonaal Veiligheidsplan 2009-2012 van de politiezone Vlas. Verkregen op 12
november 2013, via
http://www.pzvlas.be/fileadmin/MEDIA/website/documenten/beleid/diverse/ZVP_2009-
2012.pdf
xi
BIJLAGEN
Bijlage 1: Kaart stationsbuurt Kortrijk
- Zwarte streep bij groene speld: Burgemeester Reynaertstraat.
- Rode speld: De Vlasmarkt.
xii
Bijlage 2: Kaart uitgaansbuurt Kortrijk: ‘De Pottelberg’ en ‘Kinepolis’
- Gele speld: commercieel centrum ‘De Pottelberg’.
- Blauwe speld: Cinemacomplex ‘Kinepolis’.