propedeutische fase behaald. Derhalve staat vast dat zij ... 274 pub.pdf · gevraagd alsnog te...

3
Zaaknummer : 2014/274 Rechter[s] : mr. Olivier Datum uitspraak : 16 april 2015 Partijen : Appellante en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden : Advies studentendecaan BNSA Bindend negatief studieadvies Melding aan studentendecaan Persoonlijke omstandigheden Artikelen : WHW artikel 7.8b lid 1 WHW artikel 7.8b lid 2 WHW artikel 7.8b lid 3 WHW artikel 7.8b lid 6 OER Hogeschool Inholland 2013-2014 artikel 13 lid 5 OER Hogeschool Inholland 2013-2014 artikel 17 lid 1 OER Hogeschool Inholland 2013-2014 artikel 17 lid 4 Uitspraak : Ongegrond Hoofdoverwegingen : 2.3.1 De directeur, en het CBE is de directeur daarin gevolgd, acht niet aannemelijk dat persoonlijke omstandigheden hebben veroorzaakt dat appellante niet alle studiepunten van de propedeutische fase heeft behaald. Het College merkt allereerst op dat niet in geschil is dat het merendeel van de gestelde persoonlijke omstandigheden niet bij de studentendecaan is gemeld. In aanmerking genomen dat appellante ook in het eerste jaar een beroep op persoonlijke omstandigheden heeft gedaan, valt het appellante aan te rekenen dat zij pas nadat het bindend negatief studieadvies aan haar was uitgebracht, de meeste omstandigheden heeft gemeld. Hoewel op zichzelf begrijpelijk is dat appellante moeite heeft zich daarover te uiten, kan dat niet afdoen aan de op appellante rustende plicht persoonlijke omstandigheden zo spoedig mogelijk te melden aan een studentendecaan of een vertrouwenspersoon. Voorts is van belang dat in het dossier een door appellante ondertekend stuk van 16 juli 2013 is opgenomen, waarin de studentendecaan appellante het advies heeft gegeven zich te concentreren op de zogenoemde bsa-vakken. Appellante heeft dat advies niet opgevolgd. Het College acht van belang dat het CBE de studentendecaan heeft gevraagd alsnog te adviseren over de nieuw aangevoerde omstandigheden, nadat de directeur te kennen had gegeven zijn beslissing te handhaven. In haar nadere advies heeft de studentendecaan haar eerder gegeven oordeel gehandhaafd. Het College ziet geen aanleiding om te concluderen dat het CBE ten onrechte, mede gelet op dat nadere advies, de directeur is gevolgd in diens standpunt dat de persoonlijke omstandigheden niet de oorzaak zijn van het niet behalen van de propedeutische fase. De reactie van appellante op het nadere advies van de studentendecaan is in het geheel niet onderbouwd en doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van appellante. Het CBE heeft in het overzicht van studieresultaten mogen afleiden dat concentratieproblemen niet de oorzaak waren van het niet behalen van de propedeutische fase. Nu appellante aan het einde van het tweede studiejaar de propedeutische fase niet heeft behaald en niet aannemelijk is dat persoonlijke omstandigheden, bedoeld in artikel 17 van de OER, het niet behalen van de norm hebben veroorzaakt, heeft het CBE terecht overwogen dat de beslissing van de directeur om appellante een bindend negatief studieadvies te geven, in redelijkheid is genomen. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante, en

Transcript of propedeutische fase behaald. Derhalve staat vast dat zij ... 274 pub.pdf · gevraagd alsnog te...

Zaaknummer : 2014/274

Rechter[s] : mr. Olivier Datum uitspraak : 16 april 2015 Partijen : Appellante en CBE Hogeschool Inholland Trefwoorden : Advies studentendecaan

BNSA Bindend negatief studieadvies Melding aan studentendecaan

Persoonlijke omstandigheden Artikelen : WHW artikel 7.8b lid 1

WHW artikel 7.8b lid 2 WHW artikel 7.8b lid 3 WHW artikel 7.8b lid 6 OER Hogeschool Inholland 2013-2014 artikel 13 lid 5

OER Hogeschool Inholland 2013-2014 artikel 17 lid 1

OER Hogeschool Inholland 2013-2014 artikel 17 lid 4 Uitspraak : Ongegrond Hoofdoverwegingen : 2.3.1 De directeur, en het CBE is de directeur daarin gevolgd, acht

niet aannemelijk dat persoonlijke omstandigheden hebben veroorzaakt dat appellante niet alle studiepunten van de propedeutische fase heeft behaald. Het College merkt allereerst op

dat niet in geschil is dat het merendeel van de gestelde persoonlijke omstandigheden niet bij de studentendecaan is gemeld. In aanmerking genomen dat appellante ook in het eerste jaar een beroep op persoonlijke omstandigheden heeft gedaan, valt het appellante aan te rekenen dat zij pas nadat het bindend negatief studieadvies aan haar was uitgebracht, de meeste omstandigheden heeft gemeld. Hoewel op zichzelf begrijpelijk is

dat appellante moeite heeft zich daarover te uiten, kan dat niet afdoen aan de op appellante rustende plicht persoonlijke

omstandigheden zo spoedig mogelijk te melden aan een studentendecaan of een vertrouwenspersoon. Voorts is van belang dat in het dossier een door appellante ondertekend stuk van 16 juli 2013 is opgenomen, waarin de studentendecaan appellante

het advies heeft gegeven zich te concentreren op de zogenoemde bsa-vakken. Appellante heeft dat advies niet opgevolgd. Het College acht van belang dat het CBE de studentendecaan heeft gevraagd alsnog te adviseren over de nieuw aangevoerde omstandigheden, nadat de directeur te kennen had gegeven zijn beslissing te handhaven. In haar nadere advies heeft de studentendecaan haar eerder gegeven oordeel gehandhaafd. Het

College ziet geen aanleiding om te concluderen dat het CBE ten onrechte, mede gelet op dat nadere advies, de directeur is gevolgd in diens standpunt dat de persoonlijke omstandigheden niet de oorzaak zijn van het niet behalen van de propedeutische

fase. De reactie van appellante op het nadere advies van de studentendecaan is in het geheel niet onderbouwd en doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van appellante. Het CBE heeft in

het overzicht van studieresultaten mogen afleiden dat concentratieproblemen niet de oorzaak waren van het niet behalen van de propedeutische fase. Nu appellante aan het einde van het tweede studiejaar de propedeutische fase niet heeft behaald en niet aannemelijk is dat persoonlijke omstandigheden, bedoeld in artikel 17 van de OER,

het niet behalen van de norm hebben veroorzaakt, heeft het CBE terecht overwogen dat de beslissing van de directeur om appellante een bindend negatief studieadvies te geven, in redelijkheid is genomen.

Uitspraak in de zaak tussen:

[naam], wonende te [woonplaats], appellante, en

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Inholland (hierna: het CBE), verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 25 juli 2014 heeft de directeur van het Domein Communicatie, Media en Muziek van de Hogeschool Inholland (hierna: de directeur) appellante een bindend negatief

studieadvies gegeven. Bij beslissing verzonden op 28 oktober 2014 heeft het CBE het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft appellante beroep bij het College ingesteld.

Het CBE heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft de zaak verwezen van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer. Het College heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2015, waar appellante, bijgestaan door mr. M. Wiersma, advocaat te Rotterdam, en het CBE, vertegenwoordigd door

mr. S.E. van Oosterhout, werkzaam bij de Hogeschool Inholland, zijn verschenen. Namens de directeur was aanwezig W.E. Jagtenberg, werkzaam bij de Hogeschool Inholland. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 7.8b, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek brengt het instellingsbestuur van een bekostigde universiteit of hogeschool iedere

student uiterlijk aan het einde van diens eerste jaar van inschrijving voor de propedeutische fase van een voltijdse of duale bacheloropleiding advies uit over de voortzetting van zijn studie binnen

of buiten de bacheloropleiding. Ingevolge het tweede lid kan het instellingsbestuur onverminderd het eerste lid het advies aan de student uitbrengen zolang deze het propedeutisch examen niet met goed gevolg heeft afgelegd.

Ingevolge het derde lid kan het instellingsbestuur aan een advies, als bedoeld in het eerste of tweede lid, ten aanzien van opleidingen die daartoe door het instellingsbestuur zijn aangewezen, binnen het in het tweede lid bedoelde tijdvak, doch niet eerder dan tegen het einde van het eerste jaar van inschrijving, een afwijzing verbinden. Deze afwijzing kan slechts worden gegeven, indien de student naar het oordeel van het instellingsbestuur, met inachtneming van zijn persoonlijke omstandigheden, niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding doordat zijn studieresultaten niet voldoen aan de vereisten die het bestuur daaromtrent heeft vastgesteld.

Ingevolge het zesde lid stelt het instellingsbestuur ter uitvoering van de voorgaande leden nadere regels vast. Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de Onderwijs- en examenregeling Inholland

Bacheloropleiding 2013-2014, algemeen deel (hierna: de OER), verstrekt de domeindirecteur een bindend negatief studieadvies, indien de student niet aan het einde van het tweede jaar van inschrijving de propedeutische fase volledig met goed gevolg heeft afgerond en geen persoonlijke

omstandigheden zich daartegen verzetten. Ingevolge artikel 17, eerste lid, doet de student zo spoedig mogelijk melding van persoonlijke omstandigheden bij het studentendecanaat, onder opgave van de periode waarin de omstandigheid zich voordoet of voordeed, een omschrijving van de omstandigheid en de ernst ervan, met overlegging van bewijsstukken, de mate waarin hij niet aan het onderwijs of toets kan deelnemen of heeft kunnen deelnemen.

Ingevolge het vierde lid weegt de domeindirecteur, voordat hij overgaat tot een bindend negatief studieadvies, ten behoeve daarvan de binnen de opleiding bekende persoonlijke omstandigheden. Hij vraagt in dat kader het studentendecanaat advies met betrekking tot de daar gemelde persoonlijke omstandigheden. De studentendecaan brengt zijn advies schriftelijk uit.

2.2 Appellante is in het studiejaar 2012-2013 gestart met de opleiding Media & Entertainment Management. Aan het einde van het eerste studiejaar heeft zij een termijnstelling gekregen, die

inhield dat zij nog een jaar de tijd kreeg om de propedeutische fase te behalen. Aan het einde van het tweede studiejaar 2013-2014 heeft appellante 48 van de 60 benodigde studiepunten van de

propedeutische fase behaald. Derhalve staat vast dat zij niet aan het einde van het tweede

studiejaar de propedeutische fase volledig met goed gevolg heeft afgerond. 2.3 Appellante betoogt dat het CBE ten onrechte heeft overwogen dat de directeur de beslissing om haar een bindend negatief studieadvies te geven, in redelijkheid heeft genomen. Zij voert aan dat onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke omstandigheden. Hoewel veel omstandigheden niet aan de studentendecaan en de directeur zijn gemeld, hadden de wel gestelde omstandigheden tot uitstel van het bindend negatief studieadvies moeten leiden. Een oom

van appellante is op 5 november 2013 overleden, een andere oom is op 25 april 2014 overleden, appellante had depressieve klachten en zij had te maken met een verdenking van haar familie van fraude. Volgens haar zijn deze omstandigheden de hoofdoorzaak van de opgelopen studievertraging geweest. Appellante heeft geen verkeerde prioriteiten gesteld. Vanwege de persoonlijke omstandigheden had appellante veel concentratieproblemen en kon zij de leervakken niet doen. De vakken van het tweede jaar waarbij moest worden samengewerkt in een groep,

vergden minder concentratie, aldus appellante.

2.3.1 De directeur, en het CBE is de directeur daarin gevolgd, acht niet aannemelijk dat persoonlijke omstandigheden hebben veroorzaakt dat appellante niet alle studiepunten van de propedeutische fase heeft behaald. Het College merkt allereerst op dat niet in geschil is dat het merendeel van de gestelde persoonlijke omstandigheden niet bij de studentendecaan is gemeld. In aanmerking genomen dat appellante ook in het eerste jaar een beroep op persoonlijke

omstandigheden heeft gedaan, valt het appellante aan te rekenen dat zij pas nadat het bindend negatief studieadvies aan haar was uitgebracht, de meeste omstandigheden heeft gemeld. Hoewel op zichzelf begrijpelijk is dat appellante moeite heeft zich daarover te uiten, kan dat niet afdoen aan de op appellante rustende plicht persoonlijke omstandigheden zo spoedig mogelijk te melden aan een studentendecaan of een vertrouwenspersoon. Voorts is van belang dat in het dossier een door appellante ondertekend stuk van 16 juli 2013 is opgenomen, waarin de studentendecaan appellante het advies heeft gegeven zich te concentreren op de zogenoemde bsa-vakken.

Appellante heeft dat advies niet opgevolgd. Het College acht van belang dat het CBE de studentendecaan heeft gevraagd alsnog te adviseren over de nieuw aangevoerde omstandigheden,

nadat de directeur te kennen had gegeven zijn beslissing te handhaven. In haar nadere advies heeft de studentendecaan haar eerder gegeven oordeel gehandhaafd. Het College ziet geen aanleiding om te concluderen dat het CBE ten onrechte, mede gelet op dat nadere advies, de directeur is gevolgd in diens standpunt dat de persoonlijke omstandigheden niet de oorzaak zijn

van het niet behalen van de propedeutische fase. De reactie van appellante op het nadere advies van de studentendecaan is in het geheel niet onderbouwd en doet ook afbreuk aan de geloofwaardigheid van appellante. Het CBE heeft in het overzicht van studieresultaten mogen afleiden dat concentratieproblemen niet de oorzaak waren van het niet behalen van de propedeutische fase. Nu appellante aan het einde van het tweede studiejaar de propedeutische fase niet heeft behaald en niet aannemelijk is dat persoonlijke omstandigheden, bedoeld in artikel 17 van de OER,

het niet behalen van de norm hebben veroorzaakt, heeft het CBE terecht overwogen dat de beslissing van de directeur om appellante een bindend negatief studieadvies te geven, in redelijkheid is genomen. Het betoog faalt.

2.4 Het beroep is ongegrond.

2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing Het College

Rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond.