Preventie van acute laterale enkelletsels
-
Upload
evert-verhagen -
Category
Documents
-
view
212 -
download
0
Transcript of Preventie van acute laterale enkelletsels
KLINISCHE VRAAG
Preventie van acute laterale enkelletsels
De balans opgemaakt
Evert Verhagen
Samenvatting Enkelverstuikingen zijn de meest frequent
voorkomende blessures bij vele sporten. Ongeveer een
kwart van alle sportblessures zijn enkelverstuikingen en
sporters met een enkelverstuiking hebben een verhoogd
risico op een recidief letsel. Tape en brace zijn de meest
gebruikte preventievemaatregelen tegen enkelverstuikin-
gen. Beide middelen zijn erop gericht om de schadelijke
inversiebeweging van de enkel te voorkomen. Vanuit dit
oogpunt zijn braces betere preventieve maatregelen tegen
enkelverstuikingen. Waar tape los gaat zitten na een
korte periode van activiteit en restrictief vermogen ver-
liest, blijven braces de enkelbeweging significant beper-
ken. Wanneer men echter kijkt naar het daadwerkelijk
preventieve effect lijken beide middelen even effectief en
alleen te werken ter preventie van recidieve letsels. Hier-
door wordt ook wel gedacht dat een enkelverstuiking
door het gebruik van een brace of tape niet wordt voor-
komen door bewegingsbeperking maar door beınvloe-
ding van de propriocepcis. Dit heeft ertoe geleid de
Amsterdam Balance Board studie op te zetten. Een
prospectief cohortonderzoek naar het effect van propri-
oceptieve oefentoltraining ter preventie van enkelverstui-
kingen. Uit dit onderzoek blijkt dat proprioceptieve
oefentoltraining even preventief werkt als een brace of
tape. Uit deze resultaten werd geconcludeerd dat een
proprioceptief oefentolprogramma effectief is voor de
preventie van recidiverende enkelverstuikingen bij vol-
leybal. Gezien het universele ontstaansmechanisme van
enkelverstuikingen en het universele verhoogde risico op
recidief letsel, kunnen de resultaten van dit onderzoek
tevens worden doorgetrokken naar andere sporten.
Inleiding
Tegenwoordig zijn mensen minder lichamelijk actief dan
vroeger. Ook de eetgewoonten zijn niet meer zo gezond
als zou moeten. In combinatie met een toegenomen
levensverwachting heeft dit ertoe geleid dat zogenaamde
welvaartsziekten een groot gezondheidsprobleem vor-
men in onze samenleving. Het merendeel van de huidige
sporten omvat fysieke activiteit en vrij recent is vastge-
steld dat deze lichamelijke activiteit een rol speelt in de
preventie van welvaartsziekten (Pate e.a., 1995). Hier-
door worden mensen van alle leeftijden aangespoord
een dynamisch bestaan te leiden en actief te participeren
aan sport. Lichamelijke activiteit en in het bijzonder
sport, heeft echter ook een ongezonde kant in de vorm
van blessures.
Acute laterale enkelletsels, zogeheten enkelvers-
tuikingen, zijn de meest frequent voorkomende blessures
bij vele sporten (Bahr e.a., 1997a; Wexler, 1998). De
schatting is dat ongeveer een kwart van alle sport-
blessures enkelverstuikingen zijn. Bovendien hebben
sporters die een enkelverstuiking oplopen een
verhoogd risico op een recidief letsel. Dit recidieve letsel
kan in 20% tot 50% van de gevallen zelfs leiden tot
chronische pijn of enkelinstabiliteit (Bahr e.a., 1997a;
Sander, 1980).
De hoge incidentie van enkelverstuikingen in vrijwel
alle fysieke sporten en de negatieve invloed van deze
blessures op een gezond vervolg van de sportparticipatie,
maakt de inzet van preventieve maatregelen nodig. In dit
artikel wordt een uiteenzetting gegeven van de meest
gebruikte preventievemaatregelen tegen enkelverstuikin-
gen en wordt stilgestaan bij een grootschalig onderzoek
naar de preventie van enkelverstuiking bij Nederlandse
volleyballers.
Evert Verhagen (*)Onderzoeker aan het VU Medisch Centrum in het EMGOInstituut te Amsterdam.
Stimulus (2005) 24:88–93
DOI 10.1007/BF03076125
13
Wat doen brace en tape?
De verschillende woorden voor acuut lateraal enkelletsel
(enkelverstuiking, enkelverzwikking, inversietrauma,
lateraal bandletsel) geven al iets aan over het ontstaan
van deze blessure. In een neutrale enkelstand zorgen de
botten in het enkelgewricht voor stabiliteit. Wanneer de
enkel zich echter in een plantaire flexie- en inversiestand
bevindt, is er geen stabiliteit vanuit de botten en zijn de
laterale ligamenten (ligamentum talofibulare anterius,
ligamentum calcaneofibulare, ligamentum talofibulare
posterius) de enige structuren die de enkel nog enigszins
ondersteunen. Wanneer de krachten op de enkel te groot
worden, zullen de ligamenten bezwijken en ‘klapt’ de
enkel naar binnen.
Op basis van dit mechanisme zijn in het verleden ver-
schillende preventieve maatregelen ontwikkeld. Tape en
brace zijn wellicht de meest bekende en meest gebruikte
voorbeelden. Beide middelen zijn erop gericht de schade-
lijke inversiebeweging van de enkel tegen te gaan door
aan de laterale enkelzijde de maximale ‘rek’ te beperken
(Bahr, 2002).
Ondanks dit plausibele werkingsmechanisme is er toch
enige discussie of tape en braces inderdaad op deze
manier werken. Zo wordt onder andere gedacht dat de
krachten die op de enkel aangrijpen zo groot zijn dat een
stukje tape of een brace die niet kunnen opheffen. Bij
hardlopen of joggen bijvoorbeeld komt men bij elke stap
al neer met krachten gelijk aan drie- tot vijfmaal het eigen
lichaamsgewicht. Bij springen (basketbal, volleybal,
voetbal) zijn deze krachten zelfs nog groter. Overtuigen-
der bewijs voor de vraagtekens die bij het beoogde wer-
kingsmechanisme worden gezet, komt uit studies waarin
het directe effect van tape of braces op de inversiebewe-
ging van de enkel is onderzocht. Een algemene bevinding
in deze studies is dat zowel tape als braces direct na
applicatie de enkelinversie significant beperken, maar
dat na een korte periode van sportieve activiteit alleen
braces de inversiebeweging nog noemenswaardig kunnen
limiteren (figuur 1) (Verhagen e.a., 2001). Tevens blijkt
dat braces direct na applicatie al een sterkere bewegings-
beperkende werking hebben dan de tape. Direct na appli-
catie beperken de braces de inversiebeweging van de
enkel met gemiddeld 40%, wat na een korte periode
van activiteit (10-20 minuten) licht afneemt tot 39% en
na een langere periode (40-60 minuten) tot 37,5%. Tape
geeft echter aanvankelijk een inversiebeperking van
25%, waarvan na korte activiteit nog maar 16,5% over
is. Na langere perioden van activiteit haalt tape niet meer
dan 5% bewegingsbeperking. Teruggrijpend op het
beoogde werkingsmechanisme van deze preventieve
maatregelen (tape en braces voorkomen enkelverstuikin-
gen door het afwenden van de excessieve inversie die ten
grondslag ligt aan dit letsel) lijken braces dus beter te
werken dan tape.
Wanneer wordt gekeken naar het daadwerkelijk pre-
ventieve effect van tape en braces blijken beide maatrege-
len echter nagenoeg even effectief te zijn (Verhagen e.a.,
2000; Handoll e.a., 2001) (tabel 1). Ondanks dat er weinig
onderzoek is uitgevoerd om het effect van braces en tape
op de preventie van enkelverstuikingen te bepalen, is er
duidelijk bewijs uit goed uitgevoerde studies dat het dra-
gen van een brace het risico op een enkelverstuiking in de
algemene populatie met bijna 50% reduceert. Nadere
beschouwing van het effect van braces laat zien dat een
preventief effect alleen geldt voor sporters met een eerder
enkelletsel. Met andere woorden, alleen recidieve letsels
kunnen worden voorkomen door het gebruik van braces
(Verhagen e.a., 2000; Handoll e.a., 2001). Blijkbaar is het
effect op recidieve letsels zo groot dat dit zich uit in een
preventief effect in de algemene populatie. Door een
gebrek aan studies is er helaas minder bekend over de
preventieve werking van tape. Van tape gaat een preven-
tieve werking uit, maar de exacte grootte van dit effect is
niet aan te geven. Toch vermoedt men dat tape net zo
effectief is als braces (Verhagen e.a., 2000).
Dit vermoeden wordt nog eens gevoed doordat beide
maatregelen alleen een preventieve werking hebben voor
sporters met een eerdere enkelverstuiking en geen soelaas
bieden aan sporters met ‘gezonde’ enkels. Al met al is
men het er niet over eens dat de duidelijk betere restric-
tieve werking van braces zich vertaalt naar een beter
preventief effect. Opvallend is wel dat braces ondanks
een prima inversierestrictie, alleen preventief werken bij
sporters met een eerdere verstuiking. Als braces hun
preventieve effect zouden ontlenen aan bescherming
tegen excessieve inversie, waarom werken ze dan niet bij
‘gezonde’ sporters?
Een andere blik
Het is bekend dat sporters na een enkelverstuiking een
verminderde enkelpropriocepcis hebben en daardoor een
verhoogd risico lopenop een recidief letsel (Freeman, 1965;
Milgrom e.a., 1991). Daarom wordt er onderscheid
gemaakt tussen ‘gezonde’ sporters en sporters met een
eerder enkelletsel. Aangezien braces en tape geen effect
hebben bij ‘gezonde’ sporters en alleen van nut lijken wan-
neer er al eerder een enkelverstuikingheeftplaatsgevonden,
wordt er in de literatuur aangenomendat dezemaatregelen
niet werken door een bewegingsrestrictie maar door een
beınvloeding van de propriocepcis rond de enkel.
Het exacte mechanisme is niet helemaal duidelijk, maar
er zijn plausibele verklaringen. Eenvoudig gezegd is de
propriocepcis van de enkel een systeem van receptoren in
Stimulus (2005) 24:88–93 89
13
de huid, spieren en ligamenten van het enkelgewricht.
Deze receptoren reageren op rek (inversie) en geven een
signaal naar het ruggenmerg. Er wordt meteen een bericht
teruggestuurd naar de enkel met de boodschap de geregi-
streerde rek op te heffen. Op deze manier wordt in een
‘gezonde’ enkel excessieve inversie op tijd de kop inge-
drukt. Wanneer de propriocepcis is verstoord, zal het
perifere zenuwstelsel niet meer zo effectief werken en
wordt rek niet op tijd of onvoldoende geregistreerd. Een
reactie op de inversie blijft daardoor uit of komt te laat
(Brand e.a., 1977; Ekstrand en Gillquist, 1983; Tropp en
Odenrick, 1988). Het dragen van een brace of tape zorgt
ervoor dat bij een inversiebeweging extra input wordt
gegeven aan de receptoren die rek registreren. Nu kunnen
zij wel op tijd een signaal afgeven, waardoor excessieve
inversie wordt voorkomen.
Een ander middel met hetzelfde resultaat
Onlangs is de Amsterdam Balance Board Ankle studie
(ABBA-studie) afgerond (Verhagen e.a., 2004). Dit was
een onderzoek naar het effect van oefentoltraining op de
preventie van enkelverstuikingen. Deze studie was
gebaseerd op het idee dat tape en braces hun werking
ontlenen aan beınvloeding van de propriocepcis. Oefen-
toltraining tracht immers de propriocepcis te verbeteren
terwijl tape en braces deze slechts ondersteunen. Insteek
van de ABBA-studie was een kort preventief programma
te ontwikkelen dat kan worden gebruikt tijdens de
warming-up voor training en/of wedstrijd.
Een preventief oefentolprogramma werd opgesteld in
samenwerking met sportartsen van de Nederlandse Vol-
leybal Bond (NeVoBo) en het NOC*NSF. Het bestond
Figuur 1 Bewegingsbeperking van het enkelgewricht onder invloed van braces en tape, uitgezet tegen de tijd van activiteit.
Tabel 1 De preventieve werking van braces en tape en de bijbehorende levels of evidence
Level of evidence Algemene populatie ‘Gezonde’ populatie Eerder geblesseerden
Brace B + – +
Tape C + – +
+ De incidentie van enkelverstuikingen wordt gereduceerd onder invloed van deze preventieve maatregel.
– De incidentie van enkelverstuikingen wordt niet gereduceerd onder invloed van deze preventieve maatregel.
90 Stimulus (2005) 24:88–93
13
uit veertien basisoefeningen op en naast een oefentol met
een aantal variaties op elke basisoefening. Een volledige
beschrijving van alle oefeningen en een bijbehorende
korte instructiefilm zijn te vinden op www.abbastudy.
nl. Het programma voorzag de trainer elke week van
vier voorgeschreven oefeningen: (A) een oefening zonder
materiaal, (B) een oefening met een bal, (C) een oefening
met een oefentol, en (D) een oefening met een bal en een
oefentol. Gedurende het seizoen was er een opbouw in
moeilijkheidsgraad en intensiteit van de oefeningen. Als
onderdeel van elke warming-up werd er een oefening
uitgevoerd en geen enkele oefening duurde langer dan
vijf minuten. Was een oefening eenmaal uitgevoerd, dan
mocht dezelfde oefening niet nogmaals worden uitge-
voerd in die week.
Gedurende een seizoen (2001-2002) zijn van 1127
volleyballers wekelijks de uren besteed aan volleybal en
eventuele blessures geregistreerd. Deze grote groep is opge-
splitst in een interventiegroep (n = 641) en een cont-
rolegroep (n = 486). Gedurende de gehele studie
(36 weken) volgden alle spelers van de interventiegroep
het ontwikkelde oefentolprogramma. Aan het begin van
het seizoen kregen de trainers van alle interventieteams
instructie over het voorgeschreven trainingsprogramma
door een hiervoor opgeleide sportarts of sportfysiothera-
peut. Elk team uit de interventiegroep werd uitgerust met
vijf oefentollen, een instructieboek en een instructievideo.
Halverwege het seizoen kregen alle interventieteams
bezoek van een sportarts of sportfysiotherapeut om de
‘compliance’ en het juiste gebruik van het oefentolpro-
gramma na te gaan en om eventuele vragen van trainers
en spelers te beantwoorden. De controlegroep beschikte
niet over het oefentolprogramma en gedurende het gehele
seizoen volgden de spelers uit deze groep hun normale
trainingen.
Na het meetseizoen bleek de incidentie van enkel-
verstuikingen in de interventiegroep (0,5 enkelverstuikin-
gen per 1000 uur) significant lager dan in de
controlegroep (0,9 enkelverstuikingen per 1000 uur).
Nadere analyse liet zien dat het oefentolprogramma
alleen effectief is voor de preventie van recidiverende
enkelverstuikingen (figuur 2). Dit resultaat is qua uit-
komst en effectgrootte vergelijkbaar met de preventieve
werking van braces en tape en bevestigt bevindingen uit
eerdere studies (Bahr e.a., 1997b; Tropp, 1985; Wedder-
kopp, 1999). Uit deze resultaten werd dan ook geconclu-
deerd dat een proprioceptief oefentolprogramma
effectief is voor de preventie van recidiverende enkelver-
stuikingen bij volleybal. Gezien het universele ontstaans-
mechanisme van enkelverstuikingen en het universele
verhoogde risico op recidief letsel, kunnen de resultaten
van dit onderzoek tevens worden doorgetrokken naar
andere sporten.
De balans opgemaakt
Resumerend lijken zowel tape, braces, als oefentoltrai-
ning een gelijkwaardig effect te hebben in de preventie
van enkelverstuikingen. In alle gevallen ziet men een vrij-
wel identieke reductie van het aantal enkelverstuikingen
in de algemene populatie die geheel toegeschreven kan
worden aan het sterk preventieve effect op recidieve let-
sels (tabel 2).
Deze resultaten en deze vergelijking van preventieve
maatregelen roepen wel wat vragen voor de praktijk op
waarop wellicht geen eenduidig helder antwoord kan
worden gegeven. Drie vragen worden hier kort
aangestipt.
Ten eerste worden braces en tape in de sport veel
gebruikt door sporters met ‘gezonde’ enkels. Dit bleek
ook uit de ABBA-studie (Verhagen e.a., 2004). Gezien
het huidige wetenschappelijke bewijs heeft dit geen zin.
Deze sporters hebben waarschijnlijk onnodig last van
mogelijke huidirritaties door tape, last van oncomforta-
bele braces, en maken onnodige kosten. Waarom gebrui-
ken deze sporters deze middelen dan en kunnen ze niet
zonder? Het ‘waarom’ is waarschijnlijk het eenvoudigst
te beantwoorden. Zoals vermeld zijn deze maatregelen
ontwikkeld met het idee excessieve enkelbewegingen
tegen te gaan. Vanuit dit oogpunt is het dan ook aan-
nemelijk dat deze maatregelen als preventief middel
gebruikt worden. Het beste bewijs voor de effectiviteit
van een maatregel komt uit gerandomiseerd gecontro-
leerd onderzoek, een zogenaamd RCT. Vanwege de hoge
kosten is dit soort onderzoeken zeldzaam op het gebied
van sportblessurepreventie en ook omdat ze moeilijk zijn
uit te voeren in een dergelijke setting. Mondjesmaat is in
de loop van de tijd bewijs verzameld dat deze maatrege-
len slechts recidieven voorkomen en niet primair een
preventief effect hebben. Intussen is het wel algemeen
gebruik geworden je enkel preventief te tapen of een
brace te dragen. De vraag of sporters zonder kunnen is
wat lastiger te beantwoorden. Men zou kunnen zeggen
‘baat het niet, dan schaadt het niet’. De vraag is of dat
hier wel het geval is. Er wordt wel beweerd dat tape- en
bracegebruik de enkel ‘lui’ maakt en dat men daardoor
zonder de gebruikelijke bescherming een verhoogd risico
heeft op een enkelverstuiking. Tevens is bekend dat spor-
ters hun gedrag aanpassen aan een gevoel van veiligheid
(Bouter, 1986). Het dragen van ondersteunende midde-
len kan een gevoel van veiligheid geven, waardoor de
sporter geneigd is meer risico’s te nemen wat weer een
verhoogd blessurerisico oplevert.
Een tweede en voor de fysiotherapeut wellicht
belangrijker punt, is wat dit betekent voor de huidige
behandelstandaard. Volgens de huidige richtlijnen
‘Acuut lateraal enkelletsel’ van de KNGF stelt de
Stimulus (2005) 24:88–93 91
13
fysiotherapeut een individueel afgestemd behandel/trai-
ningsprogramma samenwanneer namaximaal zes weken
de gewenste belastbaarheid niet in overeenstemming is
met de gevraagde belasting. In de populatie van de
ABBA-studie was 90% van de sporters met een recidief
letsel voor de eerdere verstuiking volledig behandeld
volgens de geldende standaard. Ondanks deze behande-
ling was er een verdubbeld risico op een recidief letsel.
Juist onder invloed van de onderzochte minimale oefen-
toltraining (een algemeen gebruikte behandelmethode in
de fysiotherapie) werd dit verdubbelde risico gereduceerd
tot het ‘normale’ niveau. De vraag die mogelijk rijst is of
er dan per patient moet worden bekeken of verdere reva-
lidatie noodzakelijk is of dat iedere patient dit krijgt. In
mijn opinie is de richtlijn er voornamelijk op gericht
symptomen en klachten ten gevolge van een enkelverstui-
king weg te nemen en de belastbaarheid op het ‘oude’
niveau terug te brengen. Er wordt echter geen rekening
gehouden met een algemeen verhoogd risico op een
recidief letsel. Een enkelverstuiking heeft blijkbaar
gevolgen die niet met een reguliere behandeling genezen,
maar die in een andere setting door de inzet van fysio-
therapeutische middelen relatief simpel kunnen worden
verholpen.
Als laatste kan men zich afvragen welk preventief
middel nu moet worden ingezet om recidieve enkelver-
stuikingen tegen te gaan. Eenvoudig gezegd geniet de
maatregel de voorkeur die het beste is. Zowel tape, bra-
ces, als oefentoltraining doen namelijk hetzelfde. Men
moet zich wel realiseren dat er een verschil zit in het
Tabel 2 De preventieve werking van braces, tape en oefentoltraining met de bijbehorende levels of evidence
Level of evidence Algemene populatie ‘Gezonde’ populatie Eerder geblesseerden
Brace B + – +
Tape C + – +
Oefentoltraining B + – +
+ De incidentie van enkelverstuikingen wordt gereduceerd onder invloed van deze preventieve maatregel.
– De incidentie van enkelverstuikingen wordt niet gereduceerd onder invloed van deze preventieve maatregel.
Figuur 2 Effect van het proprioceptieve oefentolprogramma op het percentage enkelverstuikingen.
92 Stimulus (2005) 24:88–93
13
mechanisme waardoor de maatregelen hun preventieve
werk doen. Tape en braces geven de verstoorde propri-
ocepcis slechts een steuntje in de rug en verhelpen het
probleem niet. Bij het gebruik van deze middelen moet
men ervan uitgaan dat het herstelproces de propriocepcis
weer op het oude niveau brengt. Oefentoltraining grijpt
daarentegen direct aan op de oorzaak van het probleem
en verbetert de verminderde propriocepcis.
Literatuur
Bahr R, Bahr IA. Incidence of acute volleyball injuries: a prospec-tive cohort study of injury mechanisms and risk factors. ScandJ Med Sci Sports 1997;7:166-71.
Bahr R, Lian O, Bahr IA. A twofold reduction in the incidence ofacute ankle sprains in volleyball after the introduction of aninjury prevention program: a prospective cohort study. ScandJ Med Sci Sports 1997;7:172-77.
Bahr R. Can we prevent ankle sprains. In: MacAuley D, Best T(eds.). Evidence based sports medicine. London: BMJ Books,2002:470-90;ISBN 0 7279 1584 3.
Bouter LM. Spanningsbehoefte en ongevalsrisico bij sportbeoefe-ning. Geneeskunde en Sport 1986;19(6):205-8.
Brand RL, Black HM, Cox JS. The natural history of inadequatelytreated ankle sprain. Am J Sports Med 1977;5(6):248-53.
Ekstrand J, Gillquist J. Soccer injuries and their mechanisms: aprospective study. Med Sci Sports Exerc 1983;15(3):267-70.
Freeman MA. Instability to the foot after injuries to the lateralligament of the ankle. J Bone Joint Surg Br 1965;47:669-77.
Handoll HH, Rowe BH, Quinn KM, et al. Interventions for pre-venting ankle ligament injuries. Cochrane Database Syst Rev.2001;(3):CD000018.
Milgrom C, Shlamkovitch N, Finestone A, et al. Risk factors forlateral ankle sprains: a prospective study among militaryrecruits. Foot Ankle 1991;12:26-30.
Pate RR, Pratt M, Blair SN, et al. Physical activity and publichealth. A recommendation from the Centers for Disease Con-trol and Prevention and the American College of SportsMedi-cine. JAMA 1995;273(5): 402-7.
Sander E. Ligamentous injuries to the ankle. Am Fam Phys1980;22:132-8.
Tropp H, Askling C, Gilquist J. Prevention of ankle sprains. Am JSports Med 1985;13:259-61.
Tropp H, Odenrick P. Postural control in single limb stance. JOrthop Res 1988;6:833-9.
Verhagen EALM, Mechelen W van, Vente W de. The effect ofpreventive measures on the incidence of ankle sprains. Clin JSports Med 2000;10(4):291-6.
Verhagen EALM, Beek AJ van der, Mechelen W van. The effect oftape, braces, and shoes on ankle range of motion. Sports Med2001;31(9):667-77.
Verhagen EALM, Beek AJ van der, Twisk JWR, et al. The effect ofa proprioceptive balance board training program for the pre-vention of ankle sprains. Am J Sports Med 2004;32:1385-93.
Wedderkopp N, Kaltoft M, Lundgaard B, et al. Prevention ofinjuries in young female players in European team handball.A prospective intervention study. Scand J Med Sci Sports1999;9:41-7.
Wexler FK. The injured ankle. Am Fam Phys 1998;57:474-80.
Stimulus (2005) 24:88–93 93
13