Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te...

62
Compendium voor monsterneming en analyse in uitvoering van het Materialendecreet en het Bodemsaneringsdecreet Versie december 2012 CMA/6/A Prestatiekenmerken http://www.emis.vito.be Ministerieel besluit van 19 februari 2013 --- Belgisch Staatsblad van 13 maart 2013

Transcript of Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te...

Page 1: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Compendium voor monsterneming en analyse in uitvoering van het Materialendecreet en het Bodemsaneringsdecreet

Versie december 2012 CMA/6/A

Prestatiekenmerken

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 2: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Inhoud

INHOUD

1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED _________________________________________________ 5

2 TERMEN EN DEFINITIES _______________________________________________________ 6

2.1 Juistheid (Eng: Trueness) 6

2.2 Precisie (Eng.: Precision) 7

2.3 Herhaalbaarheid (Eng: Repeatability) 7

2.4 Reproduceerbaarheid (Eng.: Reproducibility) 7

2.5 Meetonzekerheid (Eng: Expanded uncertainty) 8

2.6 Selectiviteit en specificiteit (Eng: Selectivity, Specificity) 8

2.7 Aantoonbaarheidsgrens (Eng: Limit of detection) 8

2.8 Bepalingsgrens (Eng: Limit of quantitation) 9

2.9 Lineariteit (Eng: Linearity) 9

2.10 Werkgebied of bereik (Eng: Range, Measuring range, Working range) 9

2.11 Robuustheid (Eng: Ruggedness, Robustness) 10

2.12 Analyse 10

3 ALGEMEEN VALIDATIEPLAN ___________________________________________________ 11

3.1 Selectie van de te bepalen prestatiekenmerken 11

3.2 Bepaling van het toepassingsgebied en eventuele deelgebieden bij de validatie 12

3.3 Omgang met externe eisen 13

3.4 Keuze van de monsters voor een validatieonderzoek 13

4 ALGEMENE PROCEDURE VOOR DE BEPALING VAN DE AFZONDERLIJKE PRESTATIEKENMERKEN 14

4.1 Juistheid 14 4.1.1 Meervoudige analyse van een referentiemateriaal __________________________ 15 4.1.2 Terugvindingsexperimenten op een geselecteerd monster ____________________ 15 4.1.3 Evaluatie van de terugvinding en/of afwijking ten opzichte van de referentiewaarde voor verschillende monsters ___________________________________________________ 16

4.2 Herhaalbaarheid en intra-reproduceerbaarheid 17 4.2.1 Meervoudige analyse van hetzelfde monster _______________________________ 17 4.2.2 Duplo-analyse van verschillende monsters _________________________________ 17

4.3 Selectiviteit en robuustheid 18

4.4 Aantoonbaarheidsgrens en bepalingsgrens 19 4.4.1 Meervoudige analyse van een praktijkmonster met laag gehalte _______________ 20 4.4.2 Duplo-analyse van verschillende praktijkmonsters met laag gehalte _____________ 20 4.4.3 Signaal/ruis (S/R) verhouding voor verschillende praktijkmonsters met laag gehalte 20

4.5 Lineariteit - modelafwijking 21

4.6 Werkgebied 22

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 3: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Inhoud

5 EISEN INZAKE VALIDATIE VAN DE ANALYSEPAKKETTEN VOOR AFVALSTOFFEN EN BODEM _ 23

6 REFERENTIES _______________________________________________________________ 24

BIJLAGE A ANALYSEPAKKETTEN WAARVOOR LABORATORIA KUNNEN ERKEND WORDEN _____ 26

BIJLAGE B METHODEVALIDATIE VAN ANALYSEPAKKET MET HOOFDMATRI(X)CES EN BIJHORENDE MONSTERTYPES ________________________________________________________________ 32

B.1 Algemeen overzicht per pakket_______________________________________________ 32

B.2 Pakket A.2 _______________________________________________________________ 32

B.2.1 Pakket A.2.1 _________________________________________________________ 33 B.2.2 Pakket A.2.2 _________________________________________________________ 34 B.2.3 Pakket A.2.3 _________________________________________________________ 34

B.3 Pakket A.3 _______________________________________________________________ 35

B.3.1 Pakket A.3.1 _________________________________________________________ 35 B.3.2 Pakket A.3.2 _________________________________________________________ 35

B.4 Pakket A.4 _______________________________________________________________ 35

B.5 Pakket A.5 _______________________________________________________________ 37

B.6 Pakket B.3. _______________________________________________________________ 37

BIJLAGE C RICHTLIJNEN MET BETREKKING TOT ADDITIE_________________________________ 38

C.1 ALGEMENE RICHTLIJNEN VOOR ADDITIE _______________________________________ 38

C.2 SPECIFIEKE RICHTLIJNEN VOOR ADDEREN VAN VERSCHILLENDE MATRICES VOOR ORGANISCHE PARAMETERS _______________________________________________________ 38

C.2.1 Adderen aan vaste materialen __________________________________________ 38 C.2.2 Adderen aan vloeistoffen ______________________________________________ 38

BIJLAGE D MINIMALE EISEN MET BETREKKING TOT BEPALINGSGRENZEN __________________ 40

D.1 Pakket A.2.1 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – monstertype compost _ 40

D.2 Pakket A.2.2 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – organische parameters 41

D.3 Pakket A.3.1 Gebruik als bouwstof – pasteus en vast _____________________________ 42

D.4 Pakket A.4 Verbranden – olie, pasteus en vast __________________________________ 44

D.5 Pakket A.5.1 stortplaatsen – pasteus en vast ____________________________________ 45

D.6 Pakket A.5.2 stortplaatsen – pasteus en vast ____________________________________ 45

D.7 Pakket B.1 Bodem, G.1 Grondwater en B.2 Uitgegraven bodem ____________________ 47

D.8 Pakket B.3 Waterbodem ____________________________________________________ 52

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 4: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Inhoud

D.9 Analysepakket 3.3 Secundaire grondstoffen (Vlarea) – pasteus en vast _______________ 54

BIJLAGE E MINIMALE EISEN MET BETREKKING TOT MEETONZEKERHEDEN __________________ 56

E.1 Pakket A.2.1 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel - Compost ____________ 56

E.2 Pakket A.2.1 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – zuiveringsslib ________ 56

E.3 Pakket A.3.1 Gebruik als bouwstof – pasteus en vast _____________________________ 58

E.4 Pakket A.4 Verbranden – olie, pasteus en vast __________________________________ 59

E.5 Pakket A.5.1 Storten – pasteus en vast _________________________________________ 60

E.6 Pakket A.5.2 Storten – pasteus en vast _________________________________________ 60

E.7 Pakket 3.3 Secundaire grondstoffen – pasteus en vast ____________________________ 61

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 5: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 5 van 62 CMA/6/A

1 DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED

Deze procedure vervangt de procedure CMA/6/A van december 2011. Het toepassingsgebied is verruimd tot alle analysemethoden. De aanpak voor het onderzoek inzake de gelijkwaardigheid van methoden wordt niet meer opgenomen vermits een statistische benadering voor gelijkwaardigheid een aantal beperkingen inhoudt qua matrices, concentratiegebied, enz. Het oordeel van expert(en) is doorslaggevend voor de uitspraak inzake de gelijkwaardigheid van analysemethoden. Analyseresultaten zijn slechts benaderingen van de ware waarde. De mate waarin analyseresultaten kunnen afwijken wordt gekwantificeerd met prestatiekenmerken. Zij weerspiegelen de prestatie (performantie) van een analysemethode onder verschillende omstandigheden. Het maatschappelijk belang van metingen maakt het noodzakelijk om voldoende inzicht te hebben in de mogelijkheden en beperkingen van de gebruikte analysemethoden. De validatie van een analysemethode wordt gedefinieerd als het aantonen dat de (beschreven) analysemethode geschikt is voor de beoogde toepassing. Dit impliceert het vaststellen van de relevante prestatiekenmerken van de analysemethode en het evalueren van de geschiktheid voor het beoogde doel. Dit wordt in ISO 8402 als volgt verwoord: ‘confirmation by examination and provision of objective evidence that the particular requirements for a specified intended use are fulfilled’. Hierbij dient vermeld te worden dat in de huidige praktijk er niet steeds duidelijkheid is betreffende externe eisen (uit regelgeving, contracten, …) en de status ervan. Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch probleem. Dit is bijvoorbeeld zo voor nieuwe analysemethoden die met een bepaald doel ontwikkeld zijn, maar ook voor reeds gevalideerde analysemethoden die aangepast of uitgebreid worden, die blijkens de kwaliteitscontrole met de tijd veranderen, die in een ander laboratorium of door andere analisten of met andere apparatuur gebruikt worden, … . De verkregen prestatiekenmerken zijn daarom alleen geldig voor het desbetreffende laboratorium, en de uitvoeringsomstandigheden (analysemethode, …) dienen hierbij te zijn vastgelegd. De uitgebreidheid van een (her)validatie hangt af van de mate van verandering. Eurachem en de nationale accreditatie-organismen zoals Belac stellen dat een minimale validatie steeds aangewezen is, ook indien een genormeerde analysemethode toegepast wordt. Met betrekking tot de te valideren parameters kan men een onderscheid maken tussen kwalitatieve analysemethoden, kwantitatieve analysemethoden op hoog concentratieniveau en kwantitatieve analysemethoden op laag concentratieniveau. De meerderheid van de milieu-analysemethoden behoren tot laatstgenoemde categorie en bijgevolg is deze procedure ook hoofdzakelijk op dit type methoden gericht. Algemeen dient bij dergelijke validatie steeds maximale aandacht aan juistheid en precisie geschonken te worden en, indien relevant, ook aan de aantoonbaarheidsgrens. Van elk validatieonderzoek wordt een apart rapport gemaakt, dat voldoet aan vooraf vastgelegde regels wat betreft opbouw, inhoud, beoordeling, goedkeuring en archivering. Deze procedure behandelt enkel de intralaboratoriumvalidatie van analysemethoden voor fysische en chemische univariate grootheden. Voor de bepaling van prestatiekenmerken voor een groep

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 6: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 6 van 62 CMA/6/A

van laboratoria worden o.a. in ISO 5725 procedures gegeven; de bepaling van dergelijke prestatiekenmerken vergt interlaboratoriumonderzoek.

2 TERMEN EN DEFINITIES

2.1 JUISTHEID (ENG: TRUENESS)

De juistheid van een analysemethode is de mate van overeenstemming tussen het gemiddelde van een reeks meetwaarden en de werkelijke waarde of de als werkelijk aangenomen waarde van de te bepalen grootheid (cfr. ISO 3534-1). De gebruikelijke maat voor de juistheid is de bias b, die dus overeenkomt met de (positieve of negatieve) systematische fout1. De verwijzing van juistheid naar de term accuraatheid (Eng. Accuracy), nauwkeurigheid of een afgeleide ervan wordt door Eurachem ontraden. In hun meest gangbare betekenis omvatten deze termen een combinatie van ‘random’ componenten en de ‘bias’ component, en sluiten ze dus meer aan bij de term meetonzekerheid. Met de term terugvinding T (Eng: Recovery) wordt de fractie van de component bedoeld die bij analyse wordt teruggevonden, na toevoeging onder gedefinieerde omstandigheden van een bekende hoeveelheid component aan het monster. In dit document worden terugvindingsexperimenten als één van de mogelijke werkwijzen voor bepaling van de juistheid van een analysemethode beschouwd en wordt geen systematisch onderscheid gemaakt tussen de termen juistheid en terugvinding. In het geval een (referentie)methode wordt opgelegd voor het meten van een welbepaalde grootheid, kan juistheid eveneens worden geïnterpreteerd als zijnde de mate van overeenstemming tussen de meetwaarde van het laboratorium en de als werkelijk aangenomen waarde van de te bepalen grootheid met dezelfde methode (gewoonlijk volgend uit een interlaboratoriumvergelijking). In dit geval spreekt men van de bias ten opzichte van een methodegemiddelde. De keuze van de te rapporteren bias dient uit de context van de analyse-aanvraag duidelijk te zijn, en zonodig afgesproken te worden met de klant. Er kan verder een opsplitsing gemaakt worden tussen twee gevallen van bias, namelijk constante absolute bias en proportionele bias. Bij proportionele bias is de relatieve afwijking op ieder concentratieniveau constant en wordt deze procentueel uitgedrukt. In het geval van absolute constante bias is de afwijking op ieder concentratieniveau, absoluut uitgedrukt, even groot. Onderstaande grafieken verduidelijken beide gevallen van juistheidseffecten ten opzichte van het ideale geval (diagonaal). Voor hogere gehalten overheerst het proportionele deel van de juistheid meestal het constante deel. Voor gehalten nabij de aantoonbaarheidsgrens spelen proportionele juistheidseffecten een ondergeschikte rol.

1 In principe is de systematische afwijking een gemiddelde dat het resultaat is van een oneindig aantal metingen van dezelfde meetgrootheid, uitgevoerd onder herhaalbaarheidscondities, verminderd met de ware waarde van de meetgrootheid (cfr. NPR 2814).

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 7: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 7 van 62 CMA/6/A

2.2 PRECISIE (ENG.: PRECISION)

De precisie van een analysemethode is de mate van spreiding in de analyseresultaten die verkregen worden door de analysemethode een herhaald aantal malen onder vastgelegde condities op hetzelfde monster uit te voeren (cfr. ISO 3534-1). De gebruikelijke maat voor de precisie is de standaardafwijking of de variatiecoëfficiënt (relatieve standaardafwijking) van de testresultaten, dit wil zeggen dat de precisie wordt uitgedrukt als imprecisie. Naar de condities wordt normaal gerefereerd met de termen herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid.

2.3 HERHAALBAARHEID (ENG: REPEATABILITY)

Met herhaalbaarheid wordt bedoeld de precisie verkregen bij uitvoering van alle betreffende metingen door dezelfde analist, met dezelfde meetapparatuur, op zo dicht mogelijk bij elkaar gelegen tijdstippen (cfr. ISO 3534-1). De gebruikelijke maat is de herhaalbaarheidsstandaardafwijking sr of de herhaalbaarheidsvariatiecoëfficiënt CVr.

2.4 REPRODUCEERBAARHEID (ENG.: REPRODUCIBILITY)

Met reproduceerbaarheid wordt bedoeld de precisie verkregen bij uitvoering van alle betreffende metingen onder variabele omstandigheden, dit wil zeggen in verschillende laboratoriumruimten, door verschillende analisten, met verschillende apparaten en batches reagentia/standaarden, op verschillende tijdstippen met grotere tussenpozen (cfr. ISO 3534-1). Bij een uitspraak met betrekking tot reproduceerbaarheid dient bijgevolg aangegeven te worden welke condities veranderd werden. Deze procedure richt zich enkel op de reproduceerbaarheid binnen een bepaald laboratorium (kortweg intra-reproduceerbaarheid), en als minimale eis hiervoor wordt vooropgesteld dat de factor tijd gevarieerd wordt, met andere woorden dat de betreffende analysen op verschillende dagen en in verschillende analysereeksen worden uitgevoerd (Eng.: Time-dependent intermediate precision). De gebruikelijke maat is de intra-reproduceerbaarheidsstandaardafwijking sR of de intra-reproduceerbaarheids-variatiecoëfficiënt CVR.

Proportionele bias

0

20

40

60

80

100

120

140

0 50 100 150

werkelijke respons

gem

eten

resp

ons

Constante absolute bias

0

20

40

60

80

100

120

0 50 100 150

werkelijke respons

gem

eten

resp

ons

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 8: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 8 van 62 CMA/6/A

2.5 MEETONZEKERHEID (ENG: EXPANDED UNCERTAINTY)

De meetonzekerheid U wordt gedefinieerd als de halve lengte van een interval waarbinnen de ware waarde wordt verwacht te liggen, en dit bij een bepaald betrouwbaarheidsniveau. In ISO GUM wordt dit als volgt verwoord: ‘Quantity defining an interval about a result of a measurement that may be expected to encompass a large fraction of the distribution of values that could reasonably be attributed to the measurand’. In principe dient de meetonzekerheid alle factoren te omvatten die van invloed zijn op het resultaat, gecombineerd volgens gevestigde procedures. Relevante factoren zijn: • de monsterbewaring in het laboratorium; • de initiële monstervoorbehandeling (bijv. homogenisatie, droging, deelmonsterneming, ...); • de monstervoorbereiding (bijv. extractie, ontsluiting, zuiveringen, ...); • de eigenlijke meting van het preparaat (bijv. kalibratie, interferenties, ...) en • de berekening van het analyseresultaat (bijv. correcties, ...).

In het kader van deze procedure is er van uitgegaan dat de meetonzekerheid zich beperkt tot het eigenlijke laboratoriumgebeuren (d.w.z. de vijf hoger vermelde stappen) en dat factoren zoals de monsterneming zelf (bijv. representativiteit, ...) en het transport van het monster naar het laboratorium (bijv. conservering, ... ) niet per definitie opgenomen worden in de meetonzekerheid. De prestatiekenmerken die de meetonzekerheid - of tenminste een gedeelte ervan - bepalen zijn de intra-reproduceerbaarheid van de analysemethode (voor wat de toevallige afwijking betreft) en de juistheid van de analysemethode (voor wat de systematische afwijking betreft). Door het in rekening brengen van een factor (Eng. coverage factor) op de toevallige afwijking wordt de waarschijnlijkheid dat de ware waarde in het interval ligt voldoende groot gemaakt. Merk op dat meetonzekerheid geen prestatiekenmerk is, maar een karakteristiek van een meetwaarde. Mede om deze reden wordt meetonzekerheid in een apart deel nader bekeken (zie CMA/6/B).

2.6 SELECTIVITEIT EN SPECIFICITEIT (ENG: SELECTIVITY, SPECIFICITY)

De selectiviteit van een analysemethode is de (on)afhankelijkheid van een andere grootheid dan de meetgrootheid, met andere woorden de mate waarmee ze de te bepalen component in een mengsel of matrix kan onderscheiden van andere bestanddelen (cfr. IUPAC, ontwerp-NEN 7777). Bij een voldoende selectieve analyse worden de bepalingscondities zo gekozen dat de bijdragen van andere bestanddelen geëlimineerd worden of binnen de onzekerheidsmarge vallen. Deze potentiële bijdragen betreffen zowel interferenties (vanwege grootheden die zelf een signaal veroorzaken) als matrixeffecten (vanwege grootheden die het signaal van de meetgrootheid veranderen). Een analysemethode is specifiek als ze enkel reageert op de te bepalen component (cfr. AOAC, IUPAC). Specificiteit kan dus beschouwd worden als de ultieme selectiviteit. Het gebruik van deze term wordt door IUPAC ontraden.

2.7 AANTOONBAARHEIDSGRENS (ENG: LIMIT OF DETECTION)

De aantoonbaarheidsgrens AG (ook wel detectielimiet genoemd) is de kleinste hoeveelheid stof of laagste concentratie van de component in het monster die met een bepaalde (en redelijke)

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 9: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 9 van 62 CMA/6/A

statistische waarschijnlijkheid met de analysemethode aangetoond kan worden, met andere woorden waarvan de aanwezigheid nog met een bepaalde (on)zekerheid kan worden vastgesteld (cfr. AOAC, IUPAC). Het is bijgevolg een kwalitatief criterium. In de gebruikelijke operationele definitie wordt het aspect waarschijnlijkheid in rekening gebracht door de aantoonbaarheidsgrens gelijk te stellen aan 3 maal de standaardafwijking op dit niveau (cfr. IUPAC). De aantoonbaarheidsgrens is aldus de waarde van de meetgrootheid waarbij de variatiecoëfficiënt bij conventie 33% bedraagt. Voor meer achtergrondinformatie hieromtrent wordt verwezen naar ontwerp NEN 7777 en de daarin opgenomen referenties. Bij gebruik van chromatografische meetsystemen wordt de aantoonbaarheidsgrens vaak gelijkgesteld aan de concentratie van de component in monsters welke resulteert in een signaal/ruis verhouding van 3.

2.8 BEPALINGSGRENS (ENG: LIMIT OF QUANTITATION)

De bepalingsgrens, BG, wordt gedefinieerd als de kleinste hoeveelheid stof of laagste concentratie van de component in het monster die met een bepaalde (en redelijke) precisie en juistheid met de analysemethode gekwantificeerd kan worden, met andere woorden waarvan de meetwaarde nog met een bepaalde (on)zekerheid kan worden vastgesteld. In tegenstelling tot de aantoonbaarheidsgrens is de bepalingsgrens een kwantitatief criterium. Pragmatisch wordt de bepalingsgrens in het kader van deze procedure gelijk gesteld aan 6 maal de standaardafwijking in eenheden van de meetgrootheid. Bijgevolg is de bepalingsgrens die waarde van de meetgrootheid waarbij de variatiecoëfficiënt 17% bedraagt.

2.9 LINEARITEIT (ENG: LINEARITY)

De lineariteit van een analysemethode is de eigenschap dat binnen vastgelegde grenzen er een rechtlijnig verband bestaat tussen de respons en de hoeveelheid (concentratie) van de te bepalen component. Het lineair gebied is het overeenkomstig werkgebied. Indien niet aan lineariteit is voldaan, dient het werkgebied te worden versmald of moet worden overgeschakeld op een andere (bv. kwadratische) functie tussen respons en hoeveelheid (concentratie) van de te bepalen component. Met het begrip modelafwijking wordt algemeen de afwijking (“lack of fit”) bedoeld van het aangenomen verband tussen meetgrootheid en respons.

2.10 WERKGEBIED OF BEREIK (ENG: RANGE, MEASURING RANGE, WORKING RANGE)

Als extrapolatie van de IUPAC-definitie die instrumentgericht is, wordt het werkgebied van een analysemethode gedefinieerd als het interval tussen de kleinste en de grootste hoeveelheid (concentratie) van de te bepalen component waarvoor de analysemethode gevalideerd is, met andere woorden waarbinnen de prestatiekenmerken aan gedefinieerde eisen voldoen. Hieruit volgt dat een werkgebied meestal vooropgesteld wordt bij het begin van het validatieonderzoek, rekening houdend met bv. toestelgegevens, verwachte gehalten in monsters, van toepassing zijnde regelgeving, … . Bij een optimaal werkgebied kunnen courante concentraties

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 10: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 10 van 62 CMA/6/A

probleemloos worden gemeten en liggen kritische (cfr. regelgeving) concentraties niet helemaal aan de uitersten van het werkgebied. Men noemt een werkgebied homogeen indien over het hele werkgebied de standaardafwijking (standaard deviatie) constant is (homoscedasticiteit of homogeniteit van de varianties). In praktijk is dit zelden het geval, behalve bij kleine werkgebieden; meestal is in het bovenste deel van het werkgebied de relatieve standaardafwijking constant (variatiecoëfficiënt) en neemt met andere woorden de standaardafwijking proportioneel toe met de concentratie.

r.e.: respons eenheid

2.11 ROBUUSTHEID (ENG: RUGGEDNESS, ROBUSTNESS)

Onder robuustheid van een methode wordt de ongevoeligheid van het analyseresultaat verstaan voor kleine variaties in uitvoering, omstandigheden en hoedanigheid van afvalstoffen, zoals deze in de praktijk kunnen voorkomen (cfr. AOAC, ontwerp-NEN 7777).

2.12 ANALYSE

In het kader van validatie-experimenten komt het begrip analyse, zoals verder in de tekst vermeld, neer op het zo getrouw mogelijk uitvoeren van de volledige reeks stappen welke een routinemonster in het laboratorium ondergaat, van de gebruikelijke monstervoorbehandeling (deelmonsterneming, ...) tot en met de meting en berekening. Op die manier omvatten de prestatiekenmerken en de meetonzekerheid het gehele laboratoriumgebeuren en karakteriseren ze op een correcte wijze de analysemethode, respectievelijk de meetwaarden, van het laboratorium. Wat de monstervoorbehandeling betreft komen typisch volgende situaties voor: • in routine ondergaat het laboratoriummonster in zijn geheel een bepaalde

monstervoorbehandeling (homogenisatie, droging, ... ) vooraleer een analyseportie wordt afgenomen: in dat geval wordt bij de validatie-experimenten voor elke bepaling uitgegaan van een nieuwe portie van het aldus initieel voorbehandelde monster en volgt deze portie verder volledig de voor routinemonsters gebruikelijke werkwijze;

• in routine wordt uit het laboratoriummonster op welbepaalde wijze een deelmonster genomen, dat vervolgens een verdere voorbehandeling (droging, ...) ondergaat of rechtstreeks gebruikt wordt bij de monstervoorbereiding: in dat geval wordt bij de validatie-experimenten voor elke bepaling uitgegaan van een nieuw, op de gebruikelijke manier bekomen, deelmonster uit het laboratoriummonster en volgt dit verder volledig de voor routinemonsters gebruikelijke werkwijze.

0

5

10

15

20

25

30

2 5 10 20 50 100 200 500

st. d

ev. (

r.e.)

of v

aria

tieco

ëff.

(%)

concentratie

st. dev.

var. coëff.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 11: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 11 van 62 CMA/6/A

Voor de bepaling van parameters waarvoor het hele monster dient in behandeling te worden genomen of die onmiddellijke analyse vereisen (bv. zwevend stof, biologisch zuurstof verbruik, vluchtige organische stoffen…) kan het noodzakelijk zijn om - in het kader van validatie experimenten - bij de monstername verschillende deelmonsters te voorzien.

3 ALGEMEEN VALIDATIEPLAN

In het algemeen worden bij validatieonderzoek de volgende stappen doorlopen (cfr. ontwerp-NEN 7777): • bepaal op basis van het doel en de status van de analysemethode welke prestatiekenmerken

bepaald moeten worden; • bepaal het toepassingsgebied (matrices en werkgebied) waarvoor de analysemethode

gevalideerd moet worden, en in hoeveel deelgebieden dit praktisch moet opgesplitst worden; • ga na of er externe eisen gelden voor (een deel van) de prestatiekenmerken, en zo ja welke

vorm deze hebben; • ga na welke monsters nodig zijn voor het validatieonderzoek; • voer het validatieonderzoek uit; • beoordeel de vastgestelde prestatie in vergelijking met eventuele externe eisen, of (bij

ontbreken van externe kwantitatieve eisen) rechtstreeks ten opzichte van het gebruiksdoel; • rapporteer de resultaten in een validatierapport.

3.1 SELECTIE VAN DE TE BEPALEN PRESTATIEKENMERKEN

Welke prestatiekenmerken bepaald dienen te worden, is vooral afhankelijk van de status van de analysemethode die men wenst uit te voeren. Voor volledig nieuwe analysemethoden (d.w.z. door het laboratorium geheel zelf ontwikkeld en niet eerder gevalideerd) geldt dat een complete validatie is vereist. Deze omvat altijd de volgende prestatiekenmerken: • werkgebied; • juistheid; • intra-reproduceerbaarheid; • selectiviteit; • robuustheid.

indien relevant omvat deze verder: • aantoonbaarheids- en bepalingsgrens; • herhaalbaarheid; • lineariteit, of meer algemeen modelafwijking.

Meestal echter zullen laboratoria bij voorkeur de referentiemethoden overnemen. Dit zijn wettelijk vastgelegde of door de bevoegde overheid aanbevolen analysemethoden, vastgelegd in bijvoorbeeld een compendium of in internationale normen. Indien zulke analysemethode zonder wijzigingen wordt overgenomen, volstaat het in principe aan te tonen dat de essentiële prestatiekenmerken in overeenstemming zijn met de gedocumenteerde en/of met het gebruiksdoel. De uit te voeren validatie omvat dan minimaal: • juistheid; • intra-reproduceerbaarheid.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 12: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 12 van 62 CMA/6/A

en indien relevant tevens: • werkgebied; • aantoonbaarheids- en bepalingsgrens; • herhaalbaarheid; • selectiviteit.

Voor een gewijzigde analysemethode, d.i. een analysemethode die reeds was gevalideerd maar waarin een verandering is aangebracht, is een hervalidatie nodig gericht op die prestatiekenmerken die redelijkerwijs door de verandering kunnen beïnvloed worden.

3.2 BEPALING VAN HET TOEPASSINGSGEBIED EN EVENTUELE DEELGEBIEDEN BIJ DE VALIDATIE

Prestatiekenmerken hebben slechts betekenis bij ondubbelzinnig gedefinieerde analyseobjecten en analyseresultaten. Als de analyseprocedure hierover onvoldoende duidelijkheid verschaft, dient voorafgaand aan de validatie een duidelijke interpretatie te worden opgesteld en opgenomen in het validatierapport. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aantal onderliggende metingen van een analyseresultaat (één of gemiddelde) en voor eventuele toegepaste correcties (voor extractiestandaarden, procedureblanco, …). Ook het beoogde toepassingsgebied moet van tevoren worden gespecificeerd, nl. welke matrices (inclusief mogelijke interferenten) en welk werkgebied (eventueel per matrix). Uitgangspunt is dat bij validatie gelijkaardige matrices zoveel mogelijk worden gecombineerd in één toepassingsgebied. In sommige gevallen kan het wenselijk zijn verschillende deelgebieden (zowel qua matrix als werkgebied) te onderscheiden en afzonderlijk te valideren. De belangrijkste overweging hierbij is voorkennis van, of twijfel over, de effecten van bepaalde interferenten. In bepaalde gevallen kan worden volstaan met een validatie in de “moeilijkste” matrix. Dit geldt enkel voor zover sprake is van een ondubbelzinnige gradatie, en dient zonodig per prestatiekenmerk bekeken te worden. Zo kan bijvoorbeeld gebruik gemaakt worden van sterk matrixbelaste afvalwaters om een methode te valideren voor huishoudelijk en industrieel afvalwater, percolaatwater van stortplaatsen, eluaten en dergelijke, en kan de op basis van zulke monsters bekomen precisie eventueel aangewend worden als een “worst case” waarde voor het betreffende concentratiebereik in andere watertypes zoals grondwater, oppervlaktewater en drinkwater. Globaal wordt voor de afzonderlijk te beschouwen matrices bij de validatie van analysemethoden voor vaste/pasteuze en vloeibare milieumatrices volgende vuistregel vooropgesteld: vloeistoffen: • water en waterige oplossingen: hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen: • drinkwater • afvalwater

bijkomend dienen specifieke prestatiekenmerken in oppervlaktewater en/of grondwater (met betrekking tot bodemsanering) onderzocht te worden, voor zover niet gedekt door de reeds gevalideerde matrices, tevens is aanvullend onderzoek met betrekking tot specifieke interferenten nodig voor zover van toepassing (bijvoorbeeld zeewater, zwembadwater, dunne fractie digestaat...)

• organische vloeistoffen ( afgewerkte olie, ...) vaste/pasteuze stoffen : hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen volgende vier hoofdmatrices : • vaste afvalstoffen (bouw- en sloopafval, as en slakken, shredderafval, houtafval, compost, …)

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 13: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 13 van 62 CMA/6/A

• pasteuze afvalstoffen (zuiveringsslib, bagger- en ruimingsspecie, dierlijk vetafval, dikke fractie digestaat, …)

• compost • bodem

Er wordt aangeraden om minimaal voor de vaste en pasteuze afvalstoffen voor één representatief monstertype uit het normale monsteraanbod de methode volledig te valideren. Een aanvullende controle van de methode is aangewezen op minstens 5 reële monsters, uit het normale monsteraanbod met verschillende herkomst/aard, via bijvoorbeeld duplo-analyses, standaardadditie, gebruik van interne standaarden, herextractie en dergelijke. Voor de erkenning van laboratoria door de OVAM zijn verschillende analysepakketten door de minister vastgelegd. Deze analysepakketten zijn gebaseerd op de wetgevingen (VLAREA, VLAREBO en VLAREM) en niet op de betreffende hoofdmatrices of parameters. Afspraken in verband met de nodige methodevalidatie per analysepakket voor de hoofmatri(x)ces en bijhorende monstertypes zijn terug te vinden in bijlage A.

3.3 OMGANG MET EXTERNE EISEN

Omdat de waarde van een prestatiekenmerk wordt verkregen door metingen, is hiermee een onzekerheid verbonden. Dit is vooral van belang wanneer moet getoetst worden of aan extern opgelegde absolute grenswaarden voldaan is. In dat geval moet aangetoond worden dat het prestatiekenmerk met een betrouwbaarheid van tenminste 95% voldoet aan de eis, met andere woorden dat de numerieke waarde van het prestatiekenmerk plus (resp. minus) de onzekerheid kleiner (resp. groter) is dan de bovengrens (resp. ondergrens). Traditioneel worden externe eisen echter meestal als een zogenaamde geschatte grenswaarde beschouwd en kan worden volstaan met het rechtstreeks vergelijken van de numerieke waarde van het prestatiekenmerk met de grenswaarde. In de regel geldt dat eventuele uitbijters in de verzamelde analyseresultaten alleen worden verwijderd als de oorzaak bekend is en deze niet de praktijksituatie weerspiegelt (bv. foutieve preparatie van een synthetisch monster, technisch defect meettoestel, …).

3.4 KEUZE VAN DE MONSTERS VOOR EEN VALIDATIEONDERZOEK

Als algemene regel geldt dat de monsters zoveel mogelijk representatief moeten zijn voor het toepassingsgebied (of het deelgebied). In de verzameling validatiemonsters moeten dus de meest voorkomende matrices vertegenwoordigd zijn, op basis van inzicht in de relatieve aandelen van de verschillende monsters in de monsterstroom van het laboratorium. Eventueel kan de monsterselectie toegespitst worden op de “moeilijkste” matrix, rekening houdend met de onder punt 3.2 beschreven beperkingen. Intra-reproduceerbaarheid, herhaalbaarheid, selectiviteit en robuustheid worden in principe bepaald op praktijkmonsters of monsters die hierop zoveel mogelijk gelijken (bijv. geaddeerde praktijkmonsters). Voor validatie van de aantoonbaarheids- en bepalingsgrens gebruikt men, in volgorde van voorkeur, een praktijkmonster of representatief referentiemateriaal met gehalte nabij de verwachte aantoonbaarheidsgrens, een blanco praktijkmonster waaraan de te bepalen

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 14: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 14 van 62 CMA/6/A

componenten werden geaddeerd tot een gehalte nabij de verwachte aantoonbaarheidsgrens, of een blanco praktijkmonster. Voor validatie van de juistheid gebruikt men, in volgorde van voorkeur maar steeds de gelijkenis met praktijkmonsters voor ogen houdend: • gecertificeerd referentiemateriaal en deelname aan interlaboratoriumtesten met herleidbare

referentiewaarden, dit wil zeggen waarden gerelateerd aan een geschikte (bij voorkeur internationale) meetstandaard;

• geaddeerde praktijkmonsters waarvan de werkelijke waarde gebaseerd is op de gravimetrisch/volumetrisch toegevoegde hoeveelheid, deze kunnen zowel zelf aangemaakt zijn of deel uitmaken van een ‘proficiency testing’; hierbij dient opgemerkt te worden dat additie-experimenten te optimistische resultaten kunnen opleveren omdat het toegevoegde deel van de component niet op dezelfde wijze in het monster opgenomen wordt als het oorspronkelijke deel;

• rondzendmonsters met een consensuswaarde (bijv. gemiddelde waarde uit ‘proficiency testing’ schema’s) waarbij verschillende/gelijke methoden werden toegepast;

• niet-gecertificeerd referentiemateriaal en/of praktijkmonsters met een waarde die onafhankelijk is van het te valideren systeem, bijvoorbeeld bepaald met een andere methode waarvan de bias gekend is.

Voor de bepaling van de bias ten opzichte van een methodegemiddelde kan een gecertificeerd referentiemateriaal of een rondzendmonster met een consensuswaarde (bijvoorbeeld gemiddelde waarde uit ringtest) worden gebruikt, mits voor de berekening van de gecertificeerde waarde of consensuswaarde enkel meetresultaten, bekomen met dezelfde methode, werden verwerkt. Deze consensuswaarde kan verschillen van de werkelijke waarde. Voor evaluatie van de lineariteit gebruikt men dezelfde matrix als bij de kalibratie (dit is meestal standaardoplossing, doch bij sommige technieken ook monster).

4 ALGEMENE PROCEDURE VOOR DE BEPALING VAN DE AFZONDERLIJKE PRESTATIEKENMERKEN

4.1 JUISTHEID

Hieronder worden eerst twee klassieke werkwijzen behandeld, nl. meervoudige analyse van een referentiemateriaal (met gekende ware waarde) en uitvoering van terugvindingsexperimenten op een geselecteerd monster. Indien de juistheid slechts bij één concentratieniveau gevalideerd wordt, ligt dit bij voorkeur nabij de kritische waarde volgens de regelgeving, in het gebied tussen de typische waarden voor praktijkmonsters en deze kritische waarde. Bij onderzoek op meer dan één concentratieniveau (wat overigens aanbevolen wordt door Eurachem) kiest men deze tenminste een factor 10 uit elkaar. Verder wordt een alternatieve werkwijze beschreven, namelijk evaluatie van de terugvinding en/of afwijking ten opzichte van de referentiewaarde voor verschillende monsters. Hierbij kan niet enkel de terugvinding van addities op verschillende monsters en/of verschillende concentratieniveau’s gebruikt worden, maar eveneens resultaten bekomen via deelname aan ‘proficiency testing’ schema’s (interlaboratoriumtesten), vergelijkende resultaten t.o.v. een referentiemethode, ... . Deze werkwijze is vooral aangewezen indien er twijfel bestaat over het effect van diverse matrices

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 15: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 15 van 62 CMA/6/A

binnen het toepassingsgebied (of desgevallend deelgebied) op de prestatiekenmerken juistheid en/of selectiviteit (matrixeffect). Elk van de klassieke werkwijzen levert, naast informatie over de juistheid, simultaan informatie over de intra-reproduceerbaarheid van de analysemethode.

4.1.1 MEERVOUDIGE ANALYSE VAN EEN REFERENTIEMATERIAAL

Indien voor het toepassingsgebied (of desgevallend een deelgebied) een monster met een ware waarde of consensuswaarde beschikbaar is, voer dan hierop minstens 5 analysen (cfr. punt 2.12) uit, onder intra-reproduceerbaarheidsomstandigheden (op verschillende dagen, met weerspiegeling van typische laboratoriumomstandigheden qua uitvoerende analisten, kalibratie, ...). Bereken het gemiddelde van de bekomen meetwaarden. De bias wordt gegeven door:

(%)100C

CXb

ref

refgem(rel) c ×

−= (in geval van een proportionele bias als %),

of b c(abs) = Xgem - Cref (in geval van een constante absolute bias), met: b c(rel) procentuele bias (bij een waarde c van de meetgrootheid) b c(abs) absolute bias (bij een waarde c van de meetgrootheid) Xgem gemiddelde waarde van de meetgrootheid Cref ware waarde van het referentiemateriaal De juistheid (uitgedrukt in %) wordt dan gegeven door (100 + b c(rel)). De situatie van een constante absolute bias kan zich ondermeer voordoen in een laag concentratiegebied, bij een constante ongekende interferentie. Indien binnen een bepaald toepassingsgebied op verschillende referentiematerialen dergelijke meervoudige analyse is uitgevoerd, wordt de juistheid bij voorkeur berekend door uit te middelen over de geanalyseerde afvalstoffen. Hierbij dient de zin van de afwijking (+ of -) mee in rekening te worden gebracht en dient desgevallend onderscheid gemaakt te worden tussen de situaties proportionele of constante absolute bias.

4.1.2 TERUGVINDINGSEXPERIMENTEN OP EEN GESELECTEERD MONSTER

Indien geen geschikt monster met een ware waarde of consensuswaarde beschikbaar is en de component op een representatieve manier aan het monster kan toegevoegd worden, is een terugvindingsexperiment de meest aangewezen benadering. Een nadeel hiervan is dat bepaalde systematische afwijkingen, bijvoorbeeld veroorzaakt door interferenties, niet kunnen worden vastgesteld. Neem hiervoor minstens 10 deelmonsters (cfr. Punt 2.12) en voeg aan de helft een bekende hoeveelheid van de component zo representatief mogelijk toe, waardoor de meetgrootheid met Δc wordt verhoogd. Richtlijnen met betrekking tot de werkwijze voor additie worden gegeven in bijlage B.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 16: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 16 van 62 CMA/6/A

Bepaal per monster de terugvinding uit het analyseresultaat voor het monster zonder en het monster met toevoeging van de component. Voer beide metingen zoveel mogelijk onder dezelfde omstandigheden uit, dit wil zeggen in dezelfde analysereeks. Voer minstens 5 dergelijke paren analysen onder intra-reproduceerbaarheidsomstandigheden uit (dit wil zeggen elk paar op een andere dag, met weerspiegeling van typische laboratoriumomstandigheden qua uitvoerende analisten, kalibratie, ...). Bereken voor elk van de experimenten de terugvinding (uitgedrukt in %) als:

(%)100Δc

XXT ic,iΔc,c

iΔc, ×−

= +

met: T∆c,i procentuele terugvinding bij het i-de experiment (bij toevoeging Δc van de meetgrootheid) Xc∆c,i i-de analyseresultaat voor waarde c met additie Δc van de meetgrootheid Xc,i i-de analyseresultaat voor waarde c van de meetgrootheid ∆c geaddeerde waarde van de meetgrootheid Bereken van de aldus bekomen terugvindingen de gemiddelde waarde T , welke een maat is voor de juistheid, uitgedrukt in % . De procentuele bias kan berekend worden uit 100−= Tb relc .

4.1.3 EVALUATIE VAN DE TERUGVINDING EN/OF AFWIJKING TEN OPZICHTE VAN DE REFERENTIEWAARDE VOOR VERSCHILLENDE MONSTERS

Voor wat addities betreft, gelden bij deze methode dezelfde randvoorwaarden en beperkingen als beschreven onder punt 4.1.2. Voeg aan een deelmonster van een reeds eerder geanalyseerd monster een bekende hoeveelheid van de component zo representatief mogelijk toe, waardoor de meetgrootheid met ∆c wordt verhoogd. Analyseer dit monster met additie in dezelfde meetreeks, zoveel mogelijk onder dezelfde omstandigheden als het oorspronkelijk monster. Voer in totaal 5-10 dergelijke terugvindingsanalysen uit op verschillende monsters en concentratieniveau’s, er over wakend dat deze als geheel de praktijksituatie zo goed mogelijk vertegenwoordigen. Voer de verschillende analysen op monsters met additie onder intra-reproduceerbaarheidsomstandigheden uit (op verschillende dagen, met weerspiegeling van typische laboratoriumomstandigheden qua uitvoerende analisten, kalibratie, ...). Bereken voor elk van de minstens 5 experimenten de terugvinding (uitgedrukt in %) uit het analyseresultaat voor het monster zonder en het monster met toevoeging van de component (voor formule zie punt 4.1.2). Bereken van de aldus bekomen terugvindingen de gemiddelde waarde . De procentuele bias kan berekend worden uit 100−= Tb relc . Bij deze werkwijze kunnen, naast terugvindingen bekomen via een additie-experiment, eveneens terugvindingen afgeleid uit de deelname aan ‘proficiency testing’ schema’s, uit vergelijking van de methode t.o.v. een referentiemethode, ..., gebruikt worden. Hierbij blijft het belangrijkste uitgangspunt het gebruik van verschillende monsters, waarbij deze qua matrix en concentratieniveau het toepassingsgebied zo goed mogelijk moeten dekken.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 17: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 17 van 62 CMA/6/A

4.2 HERHAALBAARHEID EN INTRA-REPRODUCEERBAARHEID

De algemene procedure voor het bepalen van de prestatiekenmerken herhaalbaarheid en intra-reproduceerbaarheid is dezelfde, met uitzondering van de analysecondities bij de experimenten (cfr. punt 2.3 en 2.4). Voor intra-reproduceerbaarheid wordt minstens de factor tijd bijkomend gevarieerd (uitvoering van de herhalingsanalysen op verschillende dagen) en voor zover relevant ook andere bronnen van variatie (analist, apparaat, kalibratie, ...). De bedoeling is om een zo goed mogelijke afspiegeling van de praktijksituatie te bekomen. Er zijn twee klassieke werkwijzen, namelijk herhaalde analyse van hetzelfde monster en duplo-analyse van verschillende monsters (zie punt 4.2.1 en 4.2.2). Eerstgenoemde benadering heeft als nadeel dat de informatie sensu strictu beperkt blijft tot dat ene monster. Anderzijds geldt bij laatstgenoemde benadering in principe de beperkende voorwaarde dat óf de standaardafwijking óf de variatiecoëfficiënt niet mag afhangen van de waarde van de meetgrootheid, wat vaak eveneens tot een klein meetbereik leidt. Indien, volgens eerstgenoemde werkwijze, de precisie slechts bij één concentratieniveau gevalideerd wordt, ligt dit bij voorkeur nabij de kritische waarde volgens de regelgeving, in het gebied tussen de typische waarden voor praktijkmonsters en deze kritische waarde. Bij onderzoek op meer dan één concentratieniveau (wat overigens voor herhaalbaarheidsonderzoek aanbevolen wordt door Eurachem) kiest men deze tenminste een factor 10 uit elkaar. In praktijk zal een analysemethode, na ingebruikname, meestal ook opgevolgd worden aan de hand van een relevant controlemonster, zodat voor periodieke herevaluatie van de intra-reproduceerbaarheid ook de resultaten van deze eerstelijnscontrole als input gebruikt kunnen worden.

4.2.1 MEERVOUDIGE ANALYSE VAN HETZELFDE MONSTER

Voer op een volgens de aanbevelingen in punt 3.4 gekozen monster, desgevallend per deelgebied, minstens 5 analysen (cfr. punt 2.12) uit onder herhaalbaarheidscondities, respectievelijk intra-reproduceerbaarheidscondities. Bereken hieruit de herhaalbaarheidsstandaardafwijking sr , respectievelijk intra-reproduceerbaarheidsstandaardafwijking sR, als:

1

)( 2

1

_

−=∑=

n

xxs

n

ii

s = standaardafwijking, in eenheid analyseresultaat n = aantal analysen, n ≥ 5

ix = i-de analyseresultaat

x = gemiddelde van n analyseresultaten Bij gebrek aan een geschikt monster kan eventueel gebruik gemaakt worden van een praktijkmonster waaraan een gepaste hoeveelheid van de component is geaddeerd, dit voor zover de geaddeerde component zoveel mogelijk op dezelfde wijze in het monster opgenomen is als de component van het praktijkmonster. Voor richtlijnen met betrekking tot additie wordt verwezen naar bijlage B.

4.2.2 DUPLO-ANALYSE VAN VERSCHILLENDE MONSTERS

Kies de grootte van het (deel)gebied zo dat redelijkerwijs mag worden verondersteld dat óf de standaardafwijking óf de variatiecoëfficiënt van de analyseresultaten niet afhangt van de waarde van de meetgrootheid. Veelal neigt de spreiding ruim boven de aantoonbaarheidsgrens naar proportionaliteit en mag in dit deel van het werkgebied de variatiecoëfficiënt constant

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 18: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 18 van 62 CMA/6/A

verondersteld worden. Nabij de aantoonbaarheidsgrens mag daarentegen de standaardafwijking veelal constant verondersteld worden (cfr. punt 2.10). Gebruik monsters volgens de aanbevelingen in punt 3.4. Analyseer (cfr. punt 2.12), desgevallend per deelgebied, minstens 5 verschillende monsters in duplo. Bij het herhaalbaarheidsonderzoek dienen beide analysen van een paar onder herhaalbaarheidscondities uitgevoerd te worden. De verschillende monsters worden wel bij voorkeur op verschillende dagen geanalyseerd. Bij het intra-reproduceerbaarheidsonderzoek mogen beide analysen van een paar niet op dezelfde dag uitgevoerd worden en dient het geheel gespreid te worden over tenminste evenveel dagen als het aantal monsterparen. Als voor het betreffende meetbereik de standaardafwijking onafhankelijk mag worden verondersteld van de waarde van de meetgrootheid (homogeniteit van de varianties), dan mogen de n standaardafwijkingen uit duplo’s worden samengevoegd en kan sr, resp. sR, berekend worden als (ontwerp NEN 7777: 2001; AP 04 SG: 1998):

n

xxs

n

iii

2

)( 2

121∑

=

−=

s = standaardafwijking, in eenheid analyseresultaat n = aantal monsters in duplo geanalyseerd, n ≥ 5

1ix = eerste analyseresultaat van een duplo-analyse op monster i

2ix = tweede analyseresultaat van een duplo-analyse op monster i

Als voor het betreffende meetbereik de variatiecoëfficiënt onafhankelijk mag worden verondersteld van de waarde van de meetgrootheid, dan mogen de n variatiecoëfficiënten uit duplo’s worden samengevoegd en kan de variatiecoëfficiënt CVr, resp. CVR, worden berekend uit de genormaliseerde verschillen als (ontwerp NEN 7777: 2001; AP 04 SG: 1998):

(%)1002

)(5.01

2

21

21

×

+

=∑=

nxx

xx

CV

n

i ii

ii

CV = variatiecoëfficiënt, in % n = aantal monsters in duplo

geanalyseerd, n ≥ 5

1ix = eerste analyseresultaat van een duplo-analyse op monster i

2ix = tweede analyseresultaat van een duplo-analyse op monster i

4.3 SELECTIVITEIT EN ROBUUSTHEID

Afzonderlijke selectiviteitsproeven zijn enkel zinvol in die gevallen waarbij de invloed onvoldoende wordt afgedekt door een ander prestatiekenmerk zoals juistheid. Experimenten hieromtrent situeren zich vaak eerder in het ontwikkelingsstadium van een analysemethode dan in het validatiestadium. Kies om het effect van een bepaalde invloedsgrootheid te onderzoeken zo mogelijk een praktijkmonster, volgens de aanbevelingen in punt 3.4. Voeg aan verschillende deelmonsters een telkens toenemende hoeveelheid van de invloedsgrootheid toe, zo representatief mogelijk en met minimale verdunning als gevolg. Analyseer de aldus bekomen monsters onder herhaalbaarheidscondities en bepaal de verandering van het analyseresultaat als gevolg van een verandering van de waarde van de invloedsgrootheid. Al naargelang de voorkennis kan het noodzakelijk zijn om bovenvermelde proef uit te voeren in het onderste en bovenste deel van het werkgebied.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 19: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 19 van 62 CMA/6/A

In geval er geen enkele voorkennis is met betrekking tot interferenten en er geen referentiematerialen beschikbaar zijn, kan de selectiviteit als volgt onderzocht worden: • het analyseren van praktijkmonsters met de betreffende analysemethode en met een andere

onafhankelijke analyse- of meetmethode (ander scheidings- en/of detectieprincipe); • het analyseren van opeenvolgende, steeds grotere, verdunningen van praktijkmonsters (op

voorwaarde dat de te bepalen component in voldoende hoge concentratie aanwezig is om nog in verdunning gemeten te kunnen worden).

Robuustheid is impliciet begrepen in de intra-reproduceerbaarheid, en zal meestal evenmin een specifieke validatie behoeven. De verhouding tussen intra-reproduceerbaarheid en herhaalbaarheid kan worden gehanteerd als een maat voor (het gebrek aan) robuustheid. In het ideale geval zou deze verhouding 1 moeten bedragen, maar in praktijk zijn verhoudingen tot 1.5 tot 2 niet ongewoon. Eventuele specifieke experimenten, gericht op de verandering van het analyseresultaat als gevolg van een verandering van de uitvoeringsomstandigheden, kunnen op gelijkaardige wijze opgezet worden als hierboven beschreven voor selectiviteitsonderzoek. Meestal zal het programma voor eerstelijnskwaliteitscontrole zodanig ontworpen worden dat de meest kritische variabelen, namelijk de variabelen met het grootste effect op de juistheid en precisie, expliciet gecontroleerd worden.

4.4 AANTOONBAARHEIDSGRENS EN BEPALINGSGRENS

In deze procedure wordt de aantoonbaarheidsgrens (AG) geoperationaliseerd als 3 maal de standaardafwijking op laag niveau (cfr. punt 2.7) en dit onder intra-reproduceerbaarheidscondities. Hieronder worden drie benaderingen beschreven, nl. meervoudige analyse van een praktijkmonster met gehalte nabij de aantoonbaarheidsgrens, duplo-analyse van verschillende praktijkmonsters met gehalte nabij de aantoonbaarheidsgrens en berekening van de signaal/ruis verhouding voor verschillende praktijkmonsters met gehalte nabij de aantoonbaarheidsgrens. Eerstgenoemde werkwijze is de meest klassieke maar heeft als nadeel dat de onzekerheid die het gevolg is van de aanwezigheid van interferenten in monsters, verschillende matrixeffecten en dergelijke niet gedekt wordt. Daarom kan de eigenlijke aantoonbaarheidsgrens onder praktijkomstandigheden hoger zijn. Deze beperking wordt enigszins ondervangen door de tweede werkwijze. De derde werkwijze is specifiek gericht op analysemethoden met een meting op basis van chromatografie en heeft als nadeel dat de keuze van het ruisgebied de bekomen aantoonbaarheidsgrens sterk kan beïnvloeden. Deze laatste methode brengt bovendien de mogelijke effecten van monsterheterogeniteit niet in rekening en mag enkel toegepast worden indien een homogenisatie van het volledige laboratoriummonster deel uitmaakt van de in routine gebruikelijke monstervoorbehandeling. De bepalingsgrens wordt op dezelfde manier ingeschat, doch op basis van 6 maal de standaardafwijking. Met de term ‘gehalte nabij de aantoonbaarheidsgrens’ (of ‘laag gehalte’) wordt een gehalte bedoeld dat bij voorkeur in het bereik tussen ca. 1 en 5 maal de aantoonbaarheidsgrens ligt en dat niet meer dan 10 maal de aantoonbaarheidsgrens bedraagt. Indien een parametergroep een groot aantal componenten (bijvoorbeeld >10) bevat kan het praktisch moeilijk zijn om een monster te vinden dat voor elke component ideaal is. In dergelijk geval mag voor enkele componenten van

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 20: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 20 van 62 CMA/6/A

bovenvermelde beperking qua concentratiebereik afgeweken worden of mag de aantoonbaarheidsgrens geëxtrapoleerd worden uit soortgelijke componenten.

4.4.1 MEERVOUDIGE ANALYSE VAN EEN PRAKTIJKMONSTER MET LAAG GEHALTE

Gebruik hiervoor een monster volgens de aanbevelingen in punt 3.4. Analyseer het monster strikt volgens de gebruikelijke analyseprocedure (cfr. Punt 2.12). Analyseer het monster na één of meerdere dagen opnieuw, en vervolg dit totdat tenminste 5 analyseresultaten zijn verkregen. Voer de proeven zo uit dat het geheel de praktijksituatie (qua uitvoerende analisten, omgevingsomstandigheden, volgnummer in reeks, ...) weerspiegelt. Bereken de standaardafwijking sR uit de analyseresultaten en hieruit de aantoonbaarheidsgrens AGR = 3 sR. Verhoog de waarde van de aantoonbaarheidsgrens met de gemiddelde waarde van de procedureblanco indien deze meetbaar is en een correctie voor de procedureblanco geen deel uitmaakt van de gebruikelijke analyseprocedure. Wanneer verschillende praktijkmonsters met laag gehalte meervoudig geanalyseerd werden, wordt de hoogste van de bekomen waarden als uiteindelijke maat voor de aantoonbaarheidsgrens en bepalingsgrens, gehanteerd.

4.4.2 DUPLO-ANALYSE VAN VERSCHILLENDE PRAKTIJKMONSTERS MET LAAG GEHALTE

Gebruik monsters volgens de aanbevelingen in punt 3.4. Analyseer (cfr. punt 2.12) minstens 5 verschillende monsters in duplo, voer beide analysen van een paar niet op dezelfde dag uit en spreid het geheel over tenminste evenveel dagen als het aantal monsterparen. Bereken sR als (cfr. punt 4.2.2):

n

xxs

n

iii

R 2

)( 2

121∑

=

−=

sR = intra-reproduceerbaarheidsstandaardafwijking, in eenheid analyseresultaat

n = aantal monsters in duplo geanalyseerd, n ≥ 5

1ix = eerste analyseresultaat van een duplo-analyse op monster i

2ix = tweede analyseresultaat van een duplo-analyse op monster i

Bereken hieruit de aantoonbaarheidsgrens AGR = 3 sR. Verhoog de waarde van de aantoonbaarheidsgrens met de gemiddelde waarde van de procedureblanco indien een correctie voor de procedureblanco geen deel uitmaakt van de gebruikelijke analyseprocedure.

4.4.3 SIGNAAL/RUIS (S/R) VERHOUDING VOOR VERSCHILLENDE PRAKTIJKMONSTERS MET LAAG GEHALTE

Gebruik hiervoor minstens 5 verschillende monsters, volgens de aanbevelingen in punt 3.4 en analyseer deze onder intra-reproduceerbaarheidscondities (op verschillende dagen, met weerspiegeling van typische laboratoriumomstandigheden qua uitvoerende analisten, kalibratie, ...). Bepaal in elk chromatogram de signaal/ruis verhouding voor de piek welke overeenstemt met de component. Hierbij wordt de piekhoogte van de component als signaal genomen. De ruishoogte dient in dezelfde eenheid uitgedrukt te worden en dient de piek-tot-piek ruis te omvatten of bij automatische dataverwerking tenminste 95% van alle ruispunten (-2s tot +2s). Als ruis wordt een

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 21: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 21 van 62 CMA/6/A

gebied vlak vóór of na de piek van de component gekozen, waarin zich geen andere componentpieken (cfr. de identificatiecriteria) bevinden. De breedte van het beschouwde ruisgebied dient tenminste gelijk te zijn aan tweemaal de piekbreedte op halve hoogte van de componentpiek. Bereken voor elk monster uit de aldus verkregen signaal/ruis verhouding en het gemeten gehalte van de component, de aantoonbaarheidsgrens voor het betreffende monster, zijnde het gehalte welk overeenkomt met een signaal/ruis verhouding van 3. Teneinde de variabiliteit in functie van analysecondities, aard van het monster en dergelijke mee in rekening te brengen, wordt de uiteindelijke aantoonbaarheidsgrens van de analysemethode gelijkgesteld aan de hoogste van de voor de verschillende monsters bekomen waarden. Verhoog de aldus bekomen waarde van de aantoonbaarheidsgrens met de gemiddelde waarde van de procedureblanco indien een correctie voor de procedureblanco geen deel uitmaakt van de gebruikelijke analyseprocedure.

4.5 LINEARITEIT - MODELAFWIJKING

Bij de bepaling van de alineariteit, of meer algemeen de modelafwijking (‘lack-of-fit’), wordt de experimentele afwijking ten opzichte van het kalibratiemodel gekwantificeerd. Veelal betreft deze enkel het instrumentele gedeelte van de analyse. Hiervoor kunnen in praktijk de experimentele meetwaarden van een kalibratie gebruikt worden. Leg het kalibratiemodel vast aan de hand van tenminste 6 verschillende concentratieniveau’s, gespreid over het gehele werkgebied. Aanbevolen wordt om bij het validatieonderzoek eenmalig elk concentratieniveau in drievoud te meten, zodat kan nagegaan worden hoe de variantie van herhalingsmetingen varieert met de concentratie. Voer op de bekomen resultaten een gepaste regressie-analyse uit. Indien er een proportioneel verband is tussen de variantie van herhalingsmetingen en de concentratie wordt best een gewogen regressie toegepast. Het louter gebruiken van een correlatiecoëfficiënt ter bepaling van de lineariteit wordt afgeraden omdat dit een maat is voor de correlatie, niet voor de lineariteit. Het weerhouden kalibratiemodel moet uiteraard ook gehanteerd worden bij de verdere praktijktoepassing van de analysemethode. Bereken de modelafwijking voor een waarde c van de meetgrootheid als: δc, model = Xc, exp – Xc, model met: Xc, exp experimentele meetwaarde of desgevallend de gemiddelde waarde van de herhalingsmetingen bij een waarde c van de meetgrootheid Xc, model berekende meetwaarde welke volgens het kalibratiemodel bekomen wordt voor een waarde c van de meetgrootheid Zet de modelafwijkingen grafisch uit in functie van de meetgrootheid en verifieer of deze random verdeeld zijn, systematische trends wijzen op non-lineariteit. Grote procentuele afwijkingen zijn niet noodzakelijk een indicatie voor alineariteit, maar verdienen niettemin speciale aandacht omdat ze tot een slechte intra-reproduceerbaarheid en hoge meetonzekerheid kunnen leiden. Alternatief kan men de responsfactoren RFc = Xc / c (of relatieve responsfactoren, bij gebruik van

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 22: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 22 van 62 CMA/6/A

een interne standaard) uitzetten en toetsen ten opzichte van een vastgelegde eis. Meestal houdt zulke eis rekening met de aard van de bepalingsmethode. Een tweede mogelijkheid is de kalibratiegegevens enerzijds met een lineair model en anderzijds met een kwadratisch model te evalueren (ISO 8466-1, 1990). Uit beide modellen wordt de residuele standaardafwijking sy1 en sy2 verkregen. Het verschil van de varianties DS2 wordt als volgt berekend:

22

21

2 )3()2( yy sNsNDS −−−= met: N het aantal concentratieniveaus ( 6≥N ) sy1² residuele standaardafwijking bij lineair model sy2² residuele standaardafwijking bij kwadratisch model het aantal vrijheidsgraden f is 1. Vervolgens worden DS2 en de variantie van de kwadratische kalibratiefunctie aan een F-test onderworpen om na te gaan of er significante verschillen bestaan. De testwaarde, Fber, wordt bekomen uit:

22

2

yber s

DSF =

Indien tabelber FF ≤ , dan leidt de kwadratische functie niet tot een significant beter model, met andere woorden is de kalibratiefunctie lineair. Indien tabelber FF > , dan wordt het werkgebied verkleind om een lineaire kalibratiefunctie te verkrijgen, ofwel worden de meetwaarden van monsters met de kwadratische functie geëvalueerd. Een derde mogelijkheid, weliswaar minder fundamenteel, is de berekening van een kwadratische functie, waarna gebruik gemaakt wordt van een t-test om te beoordelen of de coëfficiënt van de kwadratische term significant afwijkt van 0. Bij vaststelling van een niet-lineair verband wordt aanbevolen om na te gaan hoe relevant het verschil is tussen een resultaat bekomen met een lineaire functie en met een kwadratische functie. Indien dit klein is vergeleken met de meetonzekerheid kan overwogen worden om toch met de lineaire vergelijking door te gaan en de corresponderende fout mee te verrekenen in de globale meetonzekerheid. Voor de praktische uitwerking wordt verwezen naar de voorbeelden in CMA/6/C.

4.6 WERKGEBIED

De ondergrens van het werkgebied van een kwantitatieve analysemethode ligt in principe op of boven de bepalingsgrens en binnen het gebied waarvoor de lineariteit werd aangetoond. Als vuistregel (streefwaarde) wordt in het kader van deze procedure vooropgesteld dat de rapportagegrens, de waarde beneden welke een component als niet kwantificeerbaar (‘<’) wordt

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 23: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 23 van 62 CMA/6/A

gerapporteerd, hoogstens een vijfde van de toetsingswaarde of normwaarde voor de gemeten monsters bedraagt, tenzij niet haalbaar volgens de huidige stand der techniek2 . Dit geldt zowel in geval de bepalingsgrens als rapportagegrens fungeert, als in geval van het systematisch gebruik van een rapportagegrens die hoger ligt dan de bepalingsgrens. Wanneer het snijpunt van de kalibratielijn met de Y-as niet significant verschillend is van nul kan het werkgebied uitgebreid worden tot onder het concentratieniveau van de laagste kalibratiestandaard en tot de bepalingsgrens. In het andere geval wordt aanbevolen de laagste kalibratiestandaard als ondergrens van het werkgebied te beschouwen. In bepaalde gevallen kan het aangewezen zijn om ook waarden tussen de aantoonbaarheidsgrens en de bepalingsgrens te rapporteren, omdat er wel degelijk informatie in zulke waarden kan zitten zodra over een aantal uitslagen wordt uitgemiddeld. Dergelijke werkwijze dient duidelijk te blijken uit het analyseverslag, bijvoorbeeld door de vermelding van de meetwaarden samen met de bepalingsgrens. Met betrekking tot de in eerste alinea beschreven vuistregel is het onverminderd de bepalingsgrens die aan het criterium moet getoetst worden. In de meeste gevallen is het werkgebied tot boven het lineair gebied uit te breiden door verdunning van het monster of door minder monster in bewerking te nemen. Beperkende factoren voor de bovengrens zijn mogelijk, al naargelang de analysemethode, het optreden van geheugeneffecten, de capaciteit van bepaalde voorbereidingsstappen, … .

5 EISEN INZAKE VALIDATIE VAN DE ANALYSEPAKKETTEN VOOR AFVALSTOFFEN EN BODEM

Vooraleer nader in te gaan op minimale eisen, wordt het algemeen kader van de erkenning geschetst. Het uitgangspunt van de erkenningen is totaal verschillend van deze bij de accreditatie. Nochtans vormt de ISO 17025 enerzijds de basis voor de accreditatie van een laboratorium maar dient de norm tegelijk ook toegepast te worden voor de erkenning als laboratorium door de OVAM. Het instrument ‘erkenningen laboratoria’ werd door de Vlaamse regering ingevoerd voor het verrichten van analyses op o.a. afvalstoffen en zij bepaalt de voorwaarden en de procedure voor de erkenning. In VLARELbis art. 7.1.1.1 van het Vlarea wordt het toepassingsgebied van de erkenning laboratoria voor de analyses op afvalstoffen en bodem opgesomd. Uit de tekst blijkt dat de erkenning vereist is in het kader van verschillende Vlaamse milieuwetgevingen. Deze Verschillende Vlaamse milieuwetgevingen vermelden specifieke normen voor bepaalde parameters afhankelijk van het beoogde doel, hetzij als afvalstof (storten, verbranden, gebruik als secundaire grondstof, gebruik als compost, hetzij als grondstof (bodemverbeterend middel, bouwstof, bodem) thermisch behandelen dierlijk afval, controle op gevaarseigenschappen) hetzij als bodem (saneren, gebruik als bodem, bouwkundig bodemgebruik). De voormelde normenkaders groeperen dus verschillende parameters die weerspiegeld worden in analysepakketten. Bijlage A bevat de volledige lijst van de pakketten waarvoor laboratoria kunnen erkend worden, vastgelegd door de ministeriële besluiten van 28 juni 2005 en 28 juli 2006VLARELbis.

2 In voorkomend geval wordt dit in de betreffende CMA-procedure en/of in een rapport van OVAM of het referentielaboratorium duidelijk aangegeven.

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 24: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 24 van 62 CMA/6/A

Voor afvalstoffen bestaan er zeer veel verschillende monstertypes zodat het onbegonnen werk is om de parameters van de normenkaders in alle afvalstoftypes te valideren. Naar aanleiding van de infonamiddag dd 28.6.2004 heeft OVAM beslist om een sterk beperkt aantal relevante monstertypes over te houden per hoofdmatrix. Afhankelijk van de milieuwetgeving kunnen voor elk analysepakket 1 of meer hoofdmatrices aangeboden worden met binnen elke hoofdmatrix 1 of meer submatrices of monstertypes. Met de OVAM brief dd 6.12.2006 “ISO 17025 - eisen inzake validatie analysepakket 2.3 - waterbodem' werd de overzichtstabel ‘analysepakketten – matrices’ laatst gewijzigd (cfr Bijlage B). Voor een aantal laboratoria zullen de opgesomde monstertypes niet overeenstemmen met hun courant monsteraanbod. Vanuit het oogpunt van staalaanbod voor erkenningsaanvraag en kwaliteitsopvolging (3de lijnscontrole) is het echter niet mogelijk om met de beschikbare financiële middelen de erkenning voor analysepakketten nog verder uit te splitsen naar welbepaalde monstertypes en tegelijk aan de wettelijke bepalingen (jaarlijks aanbod en controle) te blijven voldoen. Om voormelde redenen wordt geen verdere beperking van het aantal hoofdmatrices per analysepakket toegestaan. Omwille van voormelde randvoorwaarden zijn in de analysepakketten bepaalde parameter(s) slechts relevant voor specifieke hoofdmatrix of monstertype. Het is dan ook logisch dat de prestatiekenmerken slechts moeten afgeleid worden voor de relevante monstertypes. Bovendien kan de destructie- of analysemethode nog verschillen afhankelijk van het monstertype. Via OVAM brief dd 22.12.2005 werd deze verdere verfijning van de eisen inzake methodevalidatie en de vermelding van de te volgen analysemethode voor bepaalde parameters in monstertypes verduidelijkt. Ook nadien zijn nog aanvullingen meegedeeld. Alle verdere verfijningen per analysepakket worden gegroepeerd in Bijlage B. Zoals meegedeeld op de infonamiddag dd 28.6.2004 gebeurt de validatie per hoofdmatrix waarbij alle relevante submatrices als monstertype worden meegenomen. Bij voorkeur selecteert het laboratorium voor een bepaald analysepakket per hoofdmatrix uit de opgesomde monstertypes minstens 5 monsters met verschillende aard/herkomst die overeenstemmen met het werkelijke monsteraanbod. Op deze 5 reële monsters wordt de intrareproduceerbaarheid bepaald via duplo-analyses (met aparte voorbehandeling). Indien voormelde selectie niet mogelijk is, moet het laboratorium uit de opgesomde monstertypes minstens 2 reële monsters met verschillende aard/herkomst selecteren. Op elk monster wordt de analyse minstens in 5-voud uitgevoerd voor de bepaling van intrareproduceerbaarheid. De aantoonbaarheidsgrens wordt op analoge wijze bepaald, doch met monsters met een hiervoor geschikt gehalte. Indien de analysemethode voor een submatrix verschillend is ten opzichte van de analysemethode voor de andere submatrices of indien de prestatiekenmerken voor parameter(s) in een submatrix afwijken van deze in de andere submatrices, is een aparte validatie voor de submatrix noodzakelijk.

6 REFERENTIES

• Anal. Chim. Acta (1997), Hartmann et al., nr 338, p. 19-40. • AOAC Peer Verified Methods Program – Manual on Policies and Procedures, AOAC

International, Arlington VA 22201-3301, USA. • AP 04 SG (1998), ‘Accreditatieprogramma bouwstoffenbesluit, onderdeel: samenstelling

grond’, versie 4, juni 1998. • EA 2/06 (1997), ‘Validation of test methods - General principles and concepts’ februari 1997.

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 25: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 25 van 62 CMA/6/A

• EPA (1982), ‘Definition and procedure for the determination of the method detection limit’, juli 1982.

• Eurachem (1998), ‘The fitness for purpose of analytical methods - A laboratory guide to method validation and related topics’, versie 1.0.

• Eurachem/CITAC (2000), ‘Quantifying uncertainty in analytical measurement’. • IUPAC (1995), Nomenclature in Evaluation of Analytical Methods, Including Detection and

Quantification Capabilities, IUPAC Recommendations 1995, Pure and Appl. Chem., 1995, 67, 1699 – 1723.

• ISO 3534-1 (1993), ‘Statistics - Vocabulary and symbols - Part 1: Probability and general statistical terms’.

• ISO 5725-1 to -6 (1994), ‘Accuracy (trueness and precision) of measurement methods and results’.

• ISO 8466-1 (1990), ‘Water quality – Calibration and evaluation of analytical methods and estimation of performance characteristics: Part 1 – Statistical evaluation of the linear calibration function’, 1st Edition 1990 (E).

• ISO 9169 (1994), ‘Air quality - Determination of performance characteristics of measurement methods’.

• ISO GUM / NBN X40-001 (1995), ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ • NBN-ISO 8402 (1990), ‘Kwaliteit: Termen en definities’. • Ontwerp NEN 7777 (2001), ‘Milieu - Prestatiekenmerken van meetmethoden’, november

2001. • Pharmaceutisch Weekblad (1992), ‘Richtlijnen voor analytische validatie’, van de Vaart, nr. 46,

p. 1229-1235. • RIVM (1994), ‘Prestatiekenmerken voor meetmethoden. Termen, definities en testprocedures

ten behoeve van het Accreditatieprogramma Normalisatie en Validatie van Milieumeetmethoden’, van de Wiel et al., Rapportnr. 219101004.

• RvA SC08 (1996), ’Aanvullende criteria voor methode-validatie’.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 26: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 26 van 62 CMA/6/A

BIJLAGE A ANALYSEPAKKETTEN WAARVOOR LABORATORIA KUNNEN ERKEND WORDEN

MA Monsternemingen van afvalstoffen en andere materialen en monstervoorbehandeling ter plaatse MA.1 bagger- en ruimingsspecie MA.2 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel MA.3 gebruik als bouwstof-vaste stoffen MA.4 verbranden MA.5 storten MA.6 eindproducten bij de verwerking van dierlijk afval MA.7 asbest MA.7.1 asbest in hopen MA.7.2 asbest in lagen A.1. Monsternemingen van afvalstoffen en andere materialen en monstervoorbehandeling ter plaatse A.1.1 vaste en pasteuze stoffen ( met uitzondering van bagger- en ruimingspecie) A.1.2 vloeistoffen A.1.3 bagger- en ruimingsspecie A.1.4 asbest A.2 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel A.2.1 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – anorganische parameters: zuurtegraad, vocht/droogrest , organische stof, totale stikstof, difosforpentoxide, nitraatstikstof- en ammoniakale stikstof, geleidbaarheid metalen (totaalconcentratie) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink A.2.2 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – organische parameters: BTEXS: benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen en styreen alkanen: hexaan, heptaan en octaan chloorkoolwaterstoffen : monochloorbenzeen, 1,2-dichloorbenzeen, 1,3-dichloorbenzeen, 1,4-dichloorbenzeen, som trichloorbenzenen, som tetrachloorbenzenen, pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen, 1,2-dichloorethaan, dichloormethaan, trichloormethaan, trichlooretheen, tetrachloormethaan, tetrachlooretheen, vinylchloride, 1,1,1-trichloorethaan,1,1,2-trichloorethaan, 1,1-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK): naftaleen, benzo(a)pyreen, fenantreen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 27: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 27 van 62 CMA/6/A

minerale olie extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) polychloorbifenylen (PCB): PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.2.3 gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – specifieke parameters: steentjes, groter dan 5 mm graad van verontreiniging (glas, metaal, kunststoffen) groter dan 2 mm kiemkrachtige zaden fytotoxiciteit rijpheidsgraad stabiliteit met gesloten respirometer A.3 gebruik als bouwstof A.3.1 gebruik als niet-vormgegeven bouwstof (inclusief matrix waterbodem): droogrest metalen (totaalconcentratie en uitloogbare fractie via kolomtest): arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink BTEXS: benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen en styreen Alkanen: hexaan, heptaan en octaan polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK): naftaleen, benzo(a)pyreen, fenantreen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen minerale olie extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) polychloorbifenylen (PCB): PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.3.2 gebruik als vormgegeven bouwstof: dit pakket is een uitbreiding op pakket niet-vormgegeven bouwstofA.3.1 metalen (uitloogbare fractie met maximale beschikbaarheidstest en via standtest): arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink pH, sulfaat, chloriden en calcium (via uitloging in de maximale beschikbaarheidstest en in de standtest)

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 28: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 28 van 62 CMA/6/A

geleidbaarheid (via uitloging in de standtest) A.3.3 gebruik als bouwstof - asbest inclusief monstervoorbehandeling A.4 verbranden: droogrest, vlampunt, gloeiverlies, totaal organische koolstof (TOC), calorische waarde, pentachloorfenol (PCP), benzo(a)pyreen, chloriden, fluoriden, zwavel, extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) metalen (totaalconcentratie): cadmium, thallium, kwik, antimoon, arseen, lood, chroom, kobalt, koper, mangaan, nikkel, vanadium en tin polychloorbifenylen (PCB) PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 A.5 storten (inclusief matrix waterbodem) A.5.1 storten – algemene parameters: droogrest, minerale olie met GC-FID, extraheerbare apolaire koolwaterstoffen met IR, gloeiverlies, totaal organische koolstof (TOC), totaal oplosmiddelen (aspecifiek), totaal extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX), steekvastheid (afschuifspanning) metalen (totaalconcentratie): arseen, thallium, kwik, cadmium, beryllium, barium, lood, chroom, koper, nikkel, zink, molybdeen, antimoon en seleen Vvrije cyaniden Fluoriden 1-stapsschudproef met bepaling in eluaat van: pH, arseen, barium, lood, cadmium, chroom totaal, chroom VI, koper, nikkel, kwik, zink, molybdeen, antimoon, seleen , fluoride, cyanide (totaal), ammonium, nitriet, chloride, sulfaat, totaal opgeloste vaste stoffen (TDS), opgeloste organische koolstof (DOC), fenolindex A.5.2 storten – specifieke organische parameters: monocyclische aromatische koolwaterstoffen (BTEXS) : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK): naftaleen, benzo(a)pyreen, fenantreen, fluoranteen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(ghi)peryleen, indeno(1,2,3-cd)pyreen polychloorbifenylen (PCB): PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 29: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 29 van 62 CMA/6/A

A.5.3 storten – vezelvrijstelling van asbest A.6 microbiologische bepalingen op de eindproducten van verwerkt dierlijk afval: Salmonella Enterobacteriaceae Clostridium perfringens A.7 asbest B.1 bodem – vaste deel klei organisch materiaal metalen (totaalconcentratie): arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink cyaniden: vrije cyaniden, niet-chlooroxideerbare cyaniden monocyclische aromatische koolwaterstoffen: benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen 1,2,3-trimethylbenzeen, 1,2,4-trimethylbenzeen, 1,3,5-trimethylbenzeen alkanen: hexaan, heptaan en octaan chloorkoolwaterstoffen: dichloormethaan, trichloormethaan, tetrachloormethaan, vinylchloride, 1,1-dichloorethaan, 1,2-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, trichlooretheen, tetrachlooretheen, monochloorbenzeen, 1,2-dichloorbenzeen, 1,3-dichloorbenzeen, 1,4-dichloorbenzeen, som trichloorbenzenen, som tetrachloorbenzenen, pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen chloorfenolen: 2-chloorfenol, 2,4-dichloorfenol, 2,4,5-trichloorfenol, 2,4,6-trichloorfenol, 2,3,4,6-tetrachloorfenol, pentachloorfenol methyltertiairbutylether minerale olie polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK): naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, pyreen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, dibenzo(a,h)antraceen, benzo(ghi)peryleen pH (KCl)

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 30: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 30 van 62 CMA/6/A

B.2 uitgegraven bodem Dit pakket is een uitbreiding op het volledige pakket B.1 polychloorbifenylen (PCB): PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 stenen bodemvreemde materialen schudtest met bepaling in eluaat van: arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink, pH en geleidbaarheid B.3 waterbodem B.3.1 gebruik als bodem Dit pakket is een uitbreiding op het volledige pakket B.1 droogrest TOC minerale olie organochloorpesticiden (OCP): aldrin, dieldrin, chloordaan (α en γ- isomeercis+trans), DDT, DDE, DDD, hexachloorcyclohexaan (α, β en γ- isomeer), endosulfan (α, β en sulfaat) polychloorbifenylen (PCB): PCB 28, PCB 52, PCB 101, PCB 118, PCB 138, PCB 153, PCB 180 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK): naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, pyreen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, dibenzo(a,h)antraceen, benzo(ghi)peryleen B.3.2 gebruik als bouwstof Dit pakket is een uitbreiding op het pakket B.3.1 metalen (uitloogbare fractie via kolomtest) : arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel en zink extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) B.3.3 monostortplaats Dit pakket is een uitbreiding op het volledige pakket B.3.1 gloeiverlies

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 31: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 31 van 62 CMA/6/A

1-stapsschudproef met bepaling in eluaat van: pH, arseen, barium, lood, cadmium, chroom totaal, chroom VI, koper, nikkel, kwik, zink, molybdeen, antimoon, seleen , fluoride, cyanide, ammonium, nitriet, chloride, sulfaat, totaal opgeloste vaste stoffen (TDS), opgeloste organische koolstof (DOC), fenolindex extraheerbare organohalogeenverbindingen (EOX) totaal oplosmiddelen (aspecifiek) steekvastheid (afschuifspanning) extraheerbare apolaire koolwaterstoffen met IR G1 grondwater metalen (totaalconcentratie): arseen, cadmium, chroom, koper, kwik, lood, nikkel, zink chroom VI cyaniden: totaal cyaniden monocyclische aromatische koolwaterstoffen : benzeen, tolueen, ethylbenzeen, som xylenen, styreen 1,2,3-trimethylbenzeen, 1,2,4-trimethylbenzeen, 1,3,5-trimethylbenzeen chloorkoolwaterstoffen: dichloormethaan, trichloormethaan, tetrachloormethaan, vinylchloride, 1,1-dichloorethaan, 1,2-dichloorethaan, cis+trans-1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, 1,1,2-trichloorethaan, trichlooretheen, tetrachlooretheen, monochloorbenzeen, 1,2-dichloorbenzeen, 1,3-dichloorbenzeen, 1,4-dichloorbenzeen, som trichloorbenzenen, som tetrachloorbenzenen, pentachloorbenzeen en hexachloorbenzeen chloorfenolen: 2-chloorfenol, 2,4-dichloorfenol, 2,4,5-trichloorfenol, 2,4,6-trichloorfenol, 2,3,4,6-tetrachloorfenol, pentachloorfenol methyltertiairbutylether minerale olie polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK): naftaleen, acenaftyleen, acenafteen, fluoreen, fenantreen, antraceen, fluoranteen, pyreen, benzo(a)antraceen, chryseen, benzo(b)fluoranteen, benzo(k)fluoranteen, benzo(a)pyreen, indeno(1,2,3-cd)pyreen, dibenzo(a,h)antraceen, benzo(ghi)peryleen organochloorpesticiden (OCP): aldrin, dieldrin, chloordaan (cis+trans), DDT, DDE, DDD, hexachloorcyclohexaan (α, β en γ- isomeer), endosulfan (α, β en sulfaat)

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 32: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 32 van 62 CMA/6/A

BIJLAGE B METHODEVALIDATIE VAN ANALYSEPAKKET MET HOOFDMATRI(X)CES EN BIJHORENDE MONSTERTYPES

B.1 Algemeen overzicht per pakket

PAKKET HOOFDMATRIX MONSTERTYPES

A.2. gebruik als meststof/bodemverbeterend middel

vloeibare stoffen ruw digestaat, dunne fractie digestaat

pasteuze stoffen zuiveringsslib, dikke fractie digestaat

vaste stoffen compost, gedroogd digestaat

A.3 gebruik als bouwstof pasteuze stoffen bagger- en ruimingsspecie

vaste stoffen bouw- en sloopafval, as en slakken

A.4 verbranden

olie afgewerkte olie pasteuze stoffen zuiveringsslib

vaste stoffen houtafval, as en slakken, shredderafval

A.5 storten pasteuze stoffen zuiveringsslib, bagger- en ruimingsspecie

vaste stoffen bouw- en sloopafval, shredderafval, as en slakken

A.6 eindproducten bij de verwerking van dierlijk afval

pasteuze stoffen dierlijk vet vaste stoffen diermeel

B.1 bodem – vaste deel bodem bodem B.2 uitgegraven bodem bodem bodem B.3 waterbodem pasteuze stoffen bagger- en ruimingsspecie G.1 grondwater water grondwater Voor de validatie van materialen voor gebruik als meststof/bodemverbeterend middel zijn in de 3 hoofdmatrices nog vele andere relevante monstertypes mogelijk: nl

• voor vaste stoffen – organisch-biologisch afval (OBA) met mest; • voor pasteuze stoffen - OBA-mix en diverse organisch-biologische afvalstoffen • voor vloeibare stoffen - effluenten na biologie, spuistroom.

De validatie moet minimaal gebeuren voor de monstertypes vermeld in de bovenstaande tabel. Met de vermelding ‘as en slakken’ als monstertype onder de hoofdmatrix ‘vaste stoffen’ in de analysepakketten A.3, A.4 en A.5 wordt slechts één monstertype bedoeld wegens de grote gelijkenis.

B.2 Pakket A.2

De materialen die in aanmerking kunnen komen voor het gebruik als meststof/bodemverbeterend middel (zie lijst in Vlaamse wetgeving) zijn zeer divers qua fysische aard (vloeibaar, pasteus tot vast) en qua samenstelling (gehalte aan organische stof, nutriënten). Bij de opmaak van dit pakket is het analysepakket voor compost (pakket 5) geïntegreerd vermits compost ook gebruikt wordt als meststof/bodemverbeterend middel. Het pakket A.2 is verder uitgesplitst in 3 subpakketten omwille van de sterk verschillende apparatuur en expertise voor het uitvoeren van de proeven.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 33: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 33 van 62 CMA/6/A

De CMA-procedures voor de bepaling van de anorganische parameters in compost zijn uitgebreid naar de matrix ‘Meststof/bodemverbeterend middel’. Alle methoden zijn aangepast en toepasbaar voor de bepaling van de relevante parameters in materialen die als meststof of bodemverbeterend middel kunnen worden aangewend. niet algemeen toepasbaar op het ruime aanbod van digestaten en andere potentiële meststoffen of bodemverbeterende middelen. Voor verschillende parameters zijn problemen vastgesteld naar relevantie als naar analysemethode inclusief monstervoorbehandeling en destructie. Bijkomend onderzoek wordt momenteel door Vito uitgevoerd en de resultaten van het onderzoek moeten nog met de betrokken laboratoria besproken worden. Met de validatie op andere monstertypes dan compost kan pas worden gestart nadat duidelijke regels zijn vastgelegd voor de monstervoorbehandeling, destructie en analyse in functie van de parameter en van het monstertype.

B.2.1 Pakket A.2.1

Zuurtegraad, droogrest (droge stof), organische stof en geleidbaarheid zijn relevante parameters om de bodemverbeterende eigenschappen van het materiaal te kunnen inschatten. Voor het gebruik als meststof maar ook voor de beoordeling van de composterings- en vergistingsprocessen zijn totale stikstof, nitraat- en ammoniakale stikstof belangrijke parameters. De parameter difosforpentoxide wordt zeker in de toekomst relevanter in het kader van de fosfaatverzadiging van landbouwgronden. In de Vlaamse regelgeving voor het gebruik van materialen als meststof/bodemverbeterend middel (VLAREA, VLAREMA) zijn ondermeer de zware metalen genormeerd terwijl de parameters voor de positieve eigenschappen als bodemverbeteraar/meststof niet rechtstreeks genormeerd zijn. In het Algemeen Reglement van de Certificering voor gft- en groencompost of voor het eindmateriaal van de biologische behandeling van organisch-biologische afvalstoffen (OBA) zijn bepaalde eigenschappen wel genormeerd. Dit Algemeen Reglement is wel in toepassing van de Vlaamse regelgeving wel verplicht. Om een juiste beoordeling van alle potentiële stoffen te kunnen maken is ook voor deze laatste parametergroep de correcte bepaling noodzakelijk. Zoals aangegeven in CMA/5/B.1 kunnen de volgende parameters gemeten worden op de verschillende hoofdmatrices.

PARAMETER HOOFDMATRIX Vloeibaar Pasteus Vast Vocht/droogrest X X X Organische stof X X X pH, elektrische geleidbaarheid, ammonium-N, nitraat-N, totale N

X X X

Totaal gehalte aan elementen (zware metalen incl. Hg, P, Ca, K, Mg)

X X X

Voor materialen die als meststof/bodemverbeterend middel kunnen worden aangewend, dient de destructie te worden uitgevoerd conform CMA/2/IV/6 (§5.3, §5.4, §5.5 en §5.6) met uitzondering van vloeibare monsters met een droge stofgehalte < 2%. Deze worden behandeld als een afvalwater en ontsloten conform WAC/III/B/002.

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 34: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 34 van 62 CMA/6/A

De bepaling van de droogrest kan via verschillende CMA-methodes gebeuren i.e. CMA/2/II/A.1 en CMA/2/IV/1. Het principe van de 2 methodes (drogen bij 105°C tot constant gewicht) is gelijk. Labo kan zelf de voor haar meest aangewezen methode kiezen. Voor de destructiemethode ter bepaling van het totaalgehalte aan elementen wordt verwezen naar de methode voor meststof/bodemverbeterend middel (CMA/2/IV/6 §5.3, §5.4, §5.5 en §5.6) of voor waterige stromen naar WAC/III/B/002. (zie Tabel B.2.1) Voor materialen die qua gehalten aan organische stof, vergelijkbaar zijn met meststof/bodemverbeterend middel, kan bij ontsluiting met de bom een explosiegevaar optreden. Voor deze materialen is destructiemethode voor meststof/bodemverbeterend middel een betere oplossing. Voor waterige stromen is de ontsluitingswijze voor afvalwater de aangewezen methode. De keuze voor de bepaling van de organische stof via de gloeiverliesmethode voor meststof en bodemverbeterend middel of via de TOC is afhankelijk van de aard van het materiaal (zie Tabel B.2.1) De standaardmethode is TOC. Uitzondering op deze regel zijn de materialen die qua gehalten aan organische stof, vergelijkbaar zijn met meststof en bodemverbeterend middel. Voor deze materialen is de gloeiverliesmethode toegelaten.

Tabel B.2.1: Methoden voor destructie en organische stof voor gebruik als meststof/bodemverbeterend middel

B.2.2 Pakket A.2.2

Het vroegere analysepakket 4.2.8 is opgeheven zodat de PCB moeten gevalideerd worden voor de hoofdmatrices en monstertypes zie B.1. De validatie is vereist voor de parameters minerale olie, PAK, PCB en de hogere chloorbenzenen (vanaf tetra-chloorbenzenen) voor de hoofdmatrices en monstertypes zie B.1.

B.2.3 Pakket A.2.3

De parameters, uitgezonderd stabiliteit met gesloten respirometer, werden oorspronkelijk enkel op compoststalen gemeten. Door de verschillende verwerkingstechnieken op afvalstromen ontstaan zeer diverse materialen waarvoor de bepaling van sommige parameters niet of minder relevant is. In dergelijke situatie is de validatie dan ook niet noodzakelijk. Zoals aangegeven in CMA/5/B.1 kunnen de volgende parameters gemeten worden op de verschillende hoofdmatrices. PARAMETER HOOFDMATRIX MONSTERTYPE Vloeibaar Pasteus Vast Steentjes>5 mm, Verontreiniging > 2 mm en Repirometrische proef Kiemkrachtige zaden

X X X Uitgezonderd voor monsters met droge stof gehalte <2%

Fytotoxiciteit X Enkel van toepassing voor compost (Groen-, GFT- en OBA-compost)

Rijpheidsgraad X Enkel van toepassing voor compost (Groen-, GFT- en OBA-compost) en gedroogd digestaat

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 35: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 35 van 62 CMA/6/A

PARAMETER HOOFDMATRIX MONSTERTYPE Vloeibaar Pasteus Vast

(OBA-mest)

B.3 Pakket A.3

B.3.1 Pakket A.3.1

EOX is een groepsparameter en blijkt niet relevant te zijn voor het gehalte aan gechloreerde koolwaterstoffen. De validatie voor de hoofdmatrices en monstertypes zie B.1 is niet noodzakelijk. Het vroegere analysepakket 4.2.8 is opgeheven zodat de PCB moeten gevalideerd worden voor de hoofdmatrices en monstertypes zie B.1.

B.3.2 Pakket A.3.2

Het pakket A.3.2 bevat slechts 2 mobiliteitstesten om de uitloogbaarheid van 8 zware metalen uit een vormgegeven bouwstof te testen. Bijgevolg zijn enkel de vaste monstertypes relevant die als of in V-bouwstof kunnen aangewend worden. Het gebruik van pasteuze stoffen zoals bagger- en ruimingsspecie in vormgegeven bouwstoffen is slechts hypothetisch en daarom wordt deze hoofdmatrix uitgesloten. Van de vaste hoofdmatrix komen enkel de monstertypes met bouwkundige eigenschappen als of in vormgegeven bouwstoffen in aanmerking met name bouw- en sloopafval alsook, as en slakken. In de praktijk voldoet bouw- en sloopafval voor gebruik als niet-vormgegeven bouwstof zodat enkel het monstertype ‘as en slakken’ relevant is. Voor de maximale beschikbaarheidstest en standtest moeten behalve de 8 metalen ook pH, sulfaat, chloriden en calcium correct gemeten worden om het uitlooggedrag juist te kunnen beoordelen. Alhoewel voormelde parameters niet genormeerd zijn moeten ze wel gevalideerd worden. De parameter geleidbaarheid is eveneens te valideren maar enkel relevant voor de standtest.

B.4 Pakket A.4

Door de grote verscheidenheid aan mogelijke monstertypes en het feit dat niet alle parameters op deze monster moeten gemeten worden is de differentiatie van parameters naar de relevante hoofdmatrices en submatrices noodzakelijk. Het vroegere analysepakket 4.2.8 is opgeheven zodat ook de PCB moeten gevalideerd worden. De parameter “vlampunt ” moet enkel in de matrix ‘olie’ geanalyseerd worden zodat de validatie kan beperkt blijven tot het monstertype olie. De parameter ‘oplosmiddelen (aspecifiek)’ is geen relevante parameter voor de beoordeling van de status ‘einde afval’ voor de matrix olie en hoeft dan ook niet meer gevalideerd te worden. De parameters ‘gloeiverlies en TOC’ zijn evenmin relevante parameters voor de matrix ‘olie’ zodat zij niet op het monstertype olie moeten gevalideerd worden. Gloeiverlies en TOC zijn belangrijke parameters voor de karakterisatie van verbrandingsresiduen (Vlarem II normen). Beide parameters zijn ook in zuiveringsslib relevant om na te gaan of minstens 50% brandbare stoffen aanwezig zijn. Voor houtafval zijn deze 2 parameters vanuit milieuoogpunt echter niet relevant.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 36: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 36 van 62 CMA/6/A

De parameter “benzo(a)pyreen” moet cfr VLAREM II enkel gemeten worden om te verifiëren of houtafval voldoet aan de richtwaarden voor niet-verontreinigd behandeld houtafval. In de matrix ‘vaste stof’ moet de parameter B(a)p dus enkel in het monstertype ‘houtafval’ gevalideerd worden. Voor de parameter pentachloorfenol (PCP) kan in de milieuvergunning van een meeverbrandingsinstallatie voor gevaarlijke afvalstoffen een maximumgehalte opgelegd worden. Vermits deze parameter momenteel in geen enkele milieuvergunning voor de meeverbranding is opgenomen en er evenmin een gevalideerde CMA-methode voor PCP-bepaling in andere materialen dan houtafval bestaat, dient de parameter PCP voorlopig enkel in het monstertype ‘houtafval’ gevalideerd te worden (cfr richtwaarden houtafval). Droogrest is een relevante parameter voor alle monstertypes (voor matrix olie is het watergehalte relevant). De parameters (calorische waarde, F, Cl, S, metalen en EOX) zijn specifiek gericht naar de controle van de input voor verbranding met het oog op de bedrijfsvoering en de meetfrequentie van de emissieparameters. Het monstertype ’as en slakken’ kan geschrapt worden. Voor de calorische waarde is de bepaling van de aantoonbaarheidsgrens niet relevant vermits de toetsingswaarde minstens 5 MJ/kg bedraagt. Het verbranden van PCB-houdend afval is verboden in de cementovens en aangezien olie en shredderafval hoogcalorische afvalstoffen zijn, moeten de laboratoria erkend voor verbranden correct kunnen bepalen of deze afvalstoffen al dan niet PCB-houdend zijn. Shredderafval en olie zijn dan ook relevante matrices voor de validatie van PCB.

Pakket A.4 PARAMETER HOOFDMATRIX MONSTERTYPES olie pasteus vast Droogrest X X X zie B.1 (1) Vlampunt X Olie

Gloeiverlies X X Zuiveringsslib, as en slakken, shredderafval

TOC X X Zuiveringsslib, as en slakken, shredderafval

Benzo(a)pyreen, PCP X houtafval

Calorische waarde X X X Olie, Zuiveringsslib, houtafval, shredderafval

Chloriden Fluoriden Zwavel

X X X Olie, Zuiveringsslib, houtafval, shredderafval

Metalen X X X Olie, Zuiveringsslib, houtafval, shredderafval

EOX X X X Olie, Zuiveringsslib, houtafval, shredderafval

PCB X X Olie, shredderafval (1) Voor olie: bepaling van watergehalte

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 37: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 37 van 62 CMA/6/A

B.5 Pakket A.5

De parameter steekvastheid in het analysepakket A.5 dient niet gevalideerd te worden in de hoofdmatrix ‘vaste stoffen’ vermits de bepaling van steekvastheid enkel op pasteuze materialen relevant is. PCB is een genormeerde parameter voor stortplaatsen voor inerte materialen. Het analysepakket B.3.3 voor monostortplaats waterbodem vereist ook dat er een validatie voor PCB op dit monstertype wordt uitgevoerd. Voor pakket A.5.2 dient de validatie voor PCB te gebeuren op alle relevante monstertypes van vaste stoffen en voor pasteuze stoffen enkel op het monstertype bagger-ruimingsspecie (waterbodem).

B.6 Pakket B.3.

Dit pakket bevat slechts 1 monstertype nl bagger- en ruimingsspecie (waterbodem) maar is onderverdeeld in 2 subpakketten afhankelijk van de bestemming nl het gebruik als bodem gebruik als bouwstof en afvoer naar monostortplaats. Het pakket B.3.1 is de uitbreiding op het analysepakket B.1 dat als basispakket fungeert. Bij de toetsing van de meetresultaten van bagger- en ruimingsspecie aan de normwaarden voor het gebruik als bodem dienen echter ook de parameters van het analysepakket B.1 geanalyseerd te worden. Het watergehalte in voormelde bagger- en ruimingsspecie is doorgaans veel hoger dan in landbodem. Dit verschil kan de prestatiekenmerken voor bepaalde organische parameters op een significante wijze beïnvloeden. Om voormelde reden dienen voor PAK en minerale olie uit het analysepakket B.1 eveneens de prestatiekenmerken gemeten te worden. De analyses voor het validatie-onderzoek voor het gebruik als bodem moeten uitgevoerd worden in het relevante concentratiegebied zoals bepaald in het VLAREBO voor het gebruik van uitgegraven bodem. Voor het gebruik als bouwstof (pakket B.3.2) is het relevante concentratiegebied het normenkader voor niet-vormgegeven bouwstoffen zoals bepaald in het VLAREA. Voor de acceptatie op een monostortplaats voor baggerspecie (pakket B.3.2) wordt het relevante concentratiegebied gegeven in subafdeling 5.2.5.2 van VLAREM titel II.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 38: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 38 van 62 CMA/6/A

BIJLAGE C RICHTLIJNEN MET BETREKKING TOT ADDITIE

C.1 ALGEMENE RICHTLIJNEN VOOR ADDITIE

De additie van de component gebeurt proportioneel. Er wordt optimaal tussen 50% en 200% van de in het oorspronkelijk monster aanwezige hoeveelheid toegevoegd. Het concentratieverschil dient voldoende groot te zijn in verhouding tot de beoogde meetonzekerheid, zonder evenwel de gelijkenis met praktijkmonsters in het gedrang te brengen. De additie dient zodanig te gebeuren dat er minimale verdunning van het monster (behoud van matrix) optreedt. De verdunning bedraagt bij voorkeur niet meer dan 1% (m/m, v/v of v/m). De additie dient zodanig uitgevoerd te worden dat de meetonzekerheid op het monster en het geaddeerd monster vergelijkbaar blijven (met behulp van voldoende betrouwbare standaardoplossing, ...).

C.2 SPECIFIEKE RICHTLIJNEN VOOR ADDEREN VAN VERSCHILLENDE MATRICES VOOR ORGANISCHE PARAMETERS

C.2.1 Adderen aan vaste materialen

Matig vluchtige verbindingen Afhankelijk van de grootte van de hoeveelheid materiaal, die voor de bepaling ingezet moet worden, moet een volume (ongeveer een tiende van het monstervolume) van een polair oplosmiddel (methanol, 2-propanol, aceton, ...) met een gekende hoeveelheid van te bepalen componenten, worden toegevoegd. Breng deze hoeveelheid niet op één plaats aan maar verdeel over het materiaal. Homogeniseer het monster en laat het oplosmiddel gedurende een voldoende lange tijd aan de lucht verdampen (bijvoorbeeld een nacht). Homogeniseer het monster opnieuw.

Vluchtige verbindingen Breng een hoeveelheid materiaal in een recipiënt en voeg de hoeveelheid oplosmiddel toe die voor de extractie/ontsluiting nodig is. Voeg vervolgens een gekende, kleine hoeveelheid (< 1 % v/v) van een oplossing met componenten toe. Deze oplossing dient met hetzelfde oplosmiddel aangemaakt te zijn als deze die voor de extractie/ontsluiting wordt gebruikt. Sluit de recipiënt af, homogeniseer en laat gedurende een voldoende lange tijd inwerken (bijvoorbeeld een nacht). Homogeniseer het monster opnieuw.

C.2.2 Adderen aan vloeistoffen

Waterige oplossingen Indien de componenten voldoende goed oplossen in water (bijv. fenolen, polaire pesticiden, …) wordt in het monster een klein volume (< 0,1 % v/v) met een gekende hoeveelheid van de te bepalen stoffen gebracht. Deze stoffen dienen opgelost in een met water mengbaar oplosmiddel (methanol, 2-propanol, aceton, ...). Homogeniseer het monster. Indien het componenten betreft die niet goed in water oplossen, brengt men in het geval van een vloeistof/vloeistof extractie eerst het monster over naar een scheitrechter en voert men nadien de additie (< 0,1 % v/v) uit. Wederom zijn de componenten in een met water mengbaar oplosmiddel opgenomen. Spoel de monsterrecipiënten na met het voor de extractie te gebruiken oplosmiddel.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 39: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 39 van 62 CMA/6/A

Een andere mogelijkheid is het toevoegen van een additief waarmee de apolaire componenten in de matrix worden gehouden (bijvoorbeeld: 2-propanol, detergenten, …). In dit geval kan men werken zoals voor polaire verbindingen aangegeven.

Olie Voeg aan een gekende hoeveelheid materiaal een kleine hoeveelheid (< 0,1 % v/v) oplossing toe met daarin de te bepalen componenten. Gebruik een oplosmiddel dat goed mengbaar is met de te onderzoeken olie (2-propanol, aceton, hexaan, …). Homogeniseer het monster.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 40: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 40 van 62 CMA/6/A

BIJLAGE D MINIMALE EISEN MET BETREKKING TOT BEPALINGSGRENZEN

De erkende laboratoria en de VITO hebben in het kader van de ISO 17025 prestatiekenmerken afgeleid voor de parameters die onder de erkenning vallen. Door de VITO werden deze verzameld en verwerkt. Er is bij de verwerking vanuit gegaan dat deze data eveneens de monstervoorbehandeling omvatten. Bij het afleiden van de prestatie-eisen werd geëvalueerd wat in het kader van de wetgeving vereist is en wat analytisch haalbaar is. De resultaten werden besproken in de werkgroepen anorganische en organische parameters. Indien bij de analyse de minimale bepalingsgrens niet kan gehaald worden, moeten aanpassingen aan de analysegang ervoor zorgen dat de minimale bepalingsgrens toch bereikt wordt. Deze aanpassingen worden op het analyserapport vermeld. Als de minimale bepalingsgrens ondanks de aanpassingen niet kan gehaald worden, wordt de verhoogde bepalingsgrens gerapporteerd samen met de doorgevoerde aanpassingen.

D.1 Pakket A.2.1 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – monstertype compost

Parameters Eenheden GFT GFT Groen Groen Bepaling

s- KDS(1) norm KDS(1) norm grens

Vocht gew.% op vers gewicht < 50 (<45)

< 55 (<50) < 50 (<45)

< 55 (50) -

pH 6,5-9,5 6,5-9,5 -

Organische stof gew. % op vers gewicht >16 (>18)

> 14 (>16) >16 (>18)

> 14 (>16) -

Totale stikstof gew.% N op vers gewicht -

Ammoniakale stikstof mg NH4-N/l compost op v.g. 10 10

Nitraat stikstof mg NO3-N/l compost op v.g. 10

Geleidbaarheid* bij 25°C µS/cm op vers gewicht - *(in 1/5 verdunning) Zware metalen Arseen mg/kg d.s. 15 20 15 20 5 Cadmium mg/kg d.s. 1,5 2 1,5 2 0,5 Koper mg/kg d.s. 90 150 90 150 15 Lood mg/kg d.s. 120 150 120 150 25 Chroom mg/kg d.s. 70 70 70 70 15 Nikkel mg/kg d.s. 20 30 20 30 4 Zink mg/kg d.s. 300 400 300 400 50 Kwik mg/kg d.s. 1 1 1 1 0,2

Kiemkrachtige zaden aantal/l op vers gewicht 1 1 1 1 -

Steentjes > 5 mm gew.% op vers gewicht < 2 < 4 < 2 < 4 - Verontreinigingen* > 2 mm gew.% op vers gewicht < 0,5

(<0,25) < 0,8 < 0,5

(<0,25) < 0,8 - Fytotoxiciteit % - T max °C < 40 < 45 < 30 < 40 -

(1) KDS: kwaliteitsdoelstelling () eis voor VLACO label

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 41: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 41 van 62 CMA/6/A

D.2 Pakket A.2.2 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – organische parameters

Eenheid Normw. Vlarema 2.3.1.A (1)

1/5 norm

Vlarema 2.3.1.A

1/2 norm

Vlarema 2.3.1.A

Bepalings-grens

Monocyclische aromatische koolwaterstoffen benzeen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2 tolueen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2 ethylbenzeen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2 xylenen (som) mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2 styreen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2 Alkanen n-hexaan mg/kg ds 5,5 1,1 2,75 0,5 n-heptaan mg/kg ds 5,5 1,1 2,75 1 n-octaan mg/kg ds 5,5 1,1 2,75 1 Chloorkoolwaterstoffen dichloormethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 trichloormethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 tetrachloormethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 vinylchloride mg/kg ds 0,1 1,1-dichloorethaan mg/kg ds 0,1 1,2-dichloorethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 cis-1,2-dichlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1

trans-1,2-dichlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1

1,1,1-trichloorethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,1,2-trichloorethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 trichlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 tetrachlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 monochloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,2-dichloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,3-dichloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,4-dichloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 trichloorbenzeen (som) mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1

tetrachloorbenzeen (som) mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,05

pentachloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,05 hexachloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,05 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen naftaleen mg/kg ds 2,3 0,46 1,15 0,5 benzo(a)pyreen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2 fenantreen mg/kg ds 0,9 0,18 0,45 0,2 fluoranteen mg/kg ds 2,3 0,46 1,15 0,5 benzo(a)antraceen mg/kg ds 0,68 0,14 0,34 0,1 chryseen mg/kg ds 1,7 0,34 0,85 0,3 benzo(b)fluoranteen mg/kg ds 2,3 0,46 1,15 0,5 benzo(k)fluoranteen mg/kg ds 2,3 0,46 1,15 0,5 benzo(ghi)peryleen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 42: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 42 van 62 CMA/6/A

Eenheid Normw. Vlarema 2.3.1.A (1)

1/5 norm

Vlarema 2.3.1.A

1/2 norm

Vlarema 2.3.1.A

Bepalings-grens

indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kg ds 1,1 0,22 0,55 0,2

Minerale olie Fractie C10-C20 mg/kg ds 560 112 280 100 Fractie C20-C40 mg/kg ds 5600 1120 2800 1000 Polychloorbifenylen (som 7 PCB’s) Som 7 PCB’s µg/kg ds 800 160 400 PCB 28 µg/kg ds 25 PCB 52 µg/kg ds 25 PCB 101 µg/kg ds 25 PCB 118 µg/kg ds 25 PCB 153 µg/kg ds 25 PCB 138 µg/kg ds 25 PCB 180 µg/kg ds 25 (1) Vlarea Bijlage 2.3.1.Voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof of bodemverbeterend middel

D.3 Pakket A.3.1 Gebruik als bouwstof – pasteus en vast

Metalen (totaalconcentratie) Parameter Eenheid Norm Bepalinggrens

Waarden vrij gebruik van uitgegegraven

bodem Cfr Bijlage V Vlarebo

Bepalingsgrens*

Arseen mg/kg ds 35 10 Cadmium mg/kg ds 1.2 0,5 Chroom mg/kg ds 91 20 Koper mg/kg ds 72 10 Kwik mg/kg ds 1.7 0,1 Lood mg/kg ds 120 20 Nikkel mg/kg ds 56 10 Zink mg/kg ds 200 20 * Bepalingsgrens enkel van toepassing voor analyse van afvalstoffen voor gebruik als bouwstof volgens Artikel 2.3.2.1 van Vlarema: Rekening houdend met de geldende voorwaarden voor werken of bouwstoffen moeten de volgende voorwaarden om afvalstoffen als secundaire grondstof te gebruiken als bouwstof worden nageleefd : 1. de maximale totaalconcentratie aan metalen, voor gebruik als bouwstoffen, bepaald in bijlage 2.3.2.A, is een richtwaarde. Voor de metalen waarbij de totaalconcentraties lager zijn dan de streefwaarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem, vermeld in bijlage V van het VLAREBO, voor de bodemkwaliteit, vermeld in bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, moet de uitloogbaarheid niet bepaald worden.

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 43: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 43 van 62 CMA/6/A

Uitloogbaarheid metalen (kolomtest CMA/2/II/A.9.1 bij L/S=10 l/kg ds) Norm Norm 1/5 norm 1/2 norm mg/kg ds µg/l µg/l µg/l BG µg/l BG mg/kg ds Arseen 0,8 80 16 40 15 0,15 Cadmium 0,03 3 0,6 1,5 1,5 0,015 Chroom 0,5 50 10 25 10 0,1 Koper 0,5 50 10 25 10 0,1 Kwik 0,02 2 0,4 1 0,5 0,005 Lood 1,3 130 26 65 20 0,2 Nikkel 0,75 75 15 37,5 10 0,1 Zink 2,8 280 56 140 50 0,5

Eenheid Normw. Vlarema 2.3.2.A (1)

1/5 norm

Vlarema 2.3.2.A

Bepalings-grens

Monocyclische aromatische koolwaterstoffen benzeen mg/kg ds 0,5 0,1 0,2 tolueen mg/kg ds 15 3 0,2 ethylbenzeen mg/kg ds 5 1 0,2 xylenen (som) mg/kg ds 15 3 0,2 styreen mg/kg ds 1,5 0,3 0,2 Alkanen n-hexaan mg/kg ds 1 0,25 0,5 n-heptaan mg/kg ds 25 5 1 n-octaan mg/kg ds 90 18 1 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen naftaleen mg/kg ds 20 4 0,5 benzo(a)pyreen mg/kg ds 8,5 1,7 0,2 fenantreen mg/kg ds 30 6 0,2 fluoranteen mg/kg ds 40 8 0,5 benzo(a)antraceen mg/kg ds 35 7 0,1 chryseen mg/kg ds 400 80 0,3 benzo(b)fluoranteen mg/kg ds 55 11 0,5 benzo(k)fluoranteen mg/kg ds 55 11 0,5 benzo(ghi)peryleen mg/kg ds 35 7 0,2 indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kg ds 35 7 0,2

Minerale olie mg/kg ds 1000 200 100 Polychloorbifenylen (som 7 PCB’s) Som 7 PCB’s µg/kg ds 500 100 PCB 28 µg/kg ds 15 PCB 52 µg/kg ds 15 PCB 101 µg/kg ds 15 PCB 118 µg/kg ds 15 PCB 153 µg/kg ds 15 PCB 138 µg/kg ds 15 PCB 180 µg/kg ds 15 (1) Vlarea Bijlage 2.3.2.Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik als bouwstof

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 44: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 44 van 62 CMA/6/A

D.4 Pakket A.4 Verbranden – olie, pasteus en vast

Parameter Eenheid Norm of grens- Norm

waarde

voor olie (1)

BG olie BG pasteus

BG as/slakken hout BG hout

Watergehalte m/m % (1,2%) niet relevant

niet relevant

niet relevant niet

relevant Vlampunt °C (> 55°C) 40°C nvt nvt nvt

Gloeiverlies m/m% ds 5 nvt niet relevant

niet relevant nvt

TOC m/m%C ds 3 nvt 1% 1% nvt

EOX mg/kg ds 1000 200 200 200 Pentachloorfenol (PCP) mg/kg ds nvt nvt nvt 3 0,6

Benzo(a)pyreen mg/kg ds nvt nvt nvt 0,5 0,1

Calorische waarde mg/kg ds niet relevant

niet relevant nvt niet

relevant Chloriden mg/kg ds 1% 150 150 nvt 600 150 Fluoriden mg/kg ds 40 40 nvt 30 10 Zwavel mg/kg ds (0,3%) 100 100 nvt 100 Metalen (totaalconcentratie) (2) Cadmium mg/kg ds 5 5 Thallium mg/kg ds 20 20 Kwik mg/kg ds 0,5 0,5 Antimoon mg/kg ds 20 20 Arseen mg/kg ds 20 20 2 1 Lood mg/kg ds 20 20 90 10 Chroom mg/kg ds 20 20 30 5 Kobalt mg/kg ds 20 20 Koper mg/kg ds 20 20 20 5 Mangaan mg/kg ds 20 20 Nikkel mg/kg ds 20 20 Vanadium mg/kg ds 20 20 Tin mg/kg ds 20 20

Nvt: niet van toepassing (1) Vroegere grenswaarden Vlarem voor afgewerkte olie staan vermeld tussen haakjes (2) Vroegere grenswaarde Vlarem voor afgewerkte olie voor de parameter zware metalen: som van Cd,

Ni, Pb, Cr, Cu en V is kleiner of gelijk aan 60 mg/kg. Parameter Eenheid Bepalingsgrens Som 7 congeneren mg/kg ds PCB 28 mg/kg ds 0,3 PCB 52 mg/kg ds 0,3 PCB 101 mg/kg ds 0,3 PCB 118 mg/kg ds 0,3 PCB 138 mg/kg ds 0,3 PCB 153 mg/kg ds 0,3 PCB 180 mg/kg ds 0,3

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 45: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 45 van 62 CMA/6/A

D.5 Pakket A.5.1 stortplaatsen – pasteus en vast

Parameter Eenheid Normw 1/5 norm

1/2 norm Bepalingsgrens

Droogrest m/m% niet relevant Minerale olie met GC-FID mg/kg ds 500 100 250 100 Oplosmiddelen (aspecifiek) % 1 0,2 0,5 0,2

EOX mg Cl/kg ds 1000 200 500 200 Gloeiverlies m/m % ds 10% niet relevant Totaal organische koolstof (TOC) m/m% C ds 3% 1%

Steekvastheid niet relevant

1-stapsschudproef (CMA/2/II/A.12) met bepaling in eluaat van:

Parameter Eenheid Normw 1/5 norm

1/2 norm

Bepalings grens

mg/kg ds bij L/S

10

pH - niet relevant niet

relevant Arseen µg/l 50 10 25 15 0,15 Barium µg/l 2000 400 1000 400 4 Lood µg/l 50 10 25 20 0,2 Cadmium µg/l 4 0,8 2 1,5 0,015 Chroom totaal µg/l 50 10 25 10 0,1 Chroom VI µg/l 500 100 250 100 1 Koper µg/l 200 40 100 40 0,4 Nikkel µg/l 40 8 20 10 0,1 Kwik µg/l 1 0,2 0,5 0,5 0,005 Zink µg/l 400 80 200 50 0,5 Molybdeen µg/l 50 10 25 15 0,15 Antimoon µg/l 6 1,2 3 3 0,03 Seleen µg/l 10 2 5 5 0,05 Fluoride mg/l 1 0,2 0,5 0,2 2 Cyanide mg/l 1 0,2 0,5 0,2 2 Chloride mg/l 80 16 40 20 200 Sulfaat mg/l 100 20 50 20 200 Totaal opgeloste vaste stoffen (TDS) mg/l 400 80 200 100 1000

Opgeloste organ. koolstof (DOC) Fenolindex

mg/l µg/l

50

100

10

20

25

50

10

20

100

0.2

D.6 Pakket A.5.2 stortplaatsen – pasteus en vast

Parameter Eenheid Normw* 1/5 norm

1/2 norm Bepalingsgrens

Monocyclische aromatische koolwaterstoffen Som BTEX mg/kg ds 6 1,2 3 1 Benzeen mg/kg ds 0,5 0,1 0,25 0,2 Tolueen mg/kg ds 6 1,2 3 0,2 Ethylbenzeen mg/kg ds 5 1 2,5 0,2 Xylenen (som) mg/kg ds 6 1,2 3 0,2

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 46: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 46 van 62 CMA/6/A

Parameter Eenheid Normw* 1/5 norm

1/2 norm Bepalingsgrens

Styreen mg/kg ds 1,5 0,3 0,75 0,2 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Naftaleen mg/kg ds 20 4 10 0,5 Benzo(a)pyreen mg/kg ds 8,5 1,7 4,25 0,2 Fenantreen mg/kg ds 30 6 15 0,2 Fluoranteen mg/kg ds 40 8 20 0,5 Benzo(a)antraceen mg/kg ds 35 7 17,5 0,1 Chryseen mg/kg ds 400 80 200 0,3 Benzo(b)fluoranteen mg/kg ds 55 11 27,5 0,5 Benzo(k)fluoranteen mg/kg ds 55 11 27,5 0,5 Benzo(ghi)peryleen mg/kg ds 35 7 17,5 0,2 Indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kg ds 35 7 17,5 0,2

* inerte en niet-gevaarlijke afvalstoffen

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 47: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 47 van 62 CMA/6/A

D.7 Pakket B.1 Bodem, G.1 Grondwater en B.2 Uitgegraven bodem

GRONDWATER Eenheid BSN norm(1) Richtw. (2) 1/5

BSN 1/5 RW 1/2 RW Bepalings-grens

Metalen Arseen µg/l 20 12 4 2,4 6 10 Cadmium µg/l 5 3 1 0,6 1,5 1,5 Chroom µg/l 50 30 10 6 15 10 Koper µg/l 100 60 20 12 30 20 Nikkel µg/l 40 24 8 4,8 12 10 Lood µg/l 20 12 4 2,4 6 10 Zink µg/l 500 300 100 60 150 50 Kwik µg/l 1 0,6 0,2 0,12 0,3 0,2 Chroom(VI) µg/l 15 Cyaniden Cyanide-totaal µg/l 70 40 14 8 20 10

BODEM BSN norm(1) Richtw.(2) 1/5

BSN 1/5 RW 1/2 RW Bepalings-

grens N(10,2)

Metalen Arseen mg/kg ds 58 35 11,6 7 17,5 10 Cadmium mg/kg ds 2 1,2 0,4 0,24 0,6 0,5 Chroom mg/kg ds 130 91 26 18,2 45,5 20 Koper mg/kg ds 120 72 24 14,4 36 10 Nikkel mg/kg ds 93 56 18,6 11,2 28 10 Lood mg/kg ds 200 120 40 24 60 20 Zink mg/kg ds 333 200 66,6 40 100 20 Kwik mg/kg ds 2,9 1,7 0,58 0,34 0,85 0,3 Klei % (2%) (2%) 2% Organisch materiaal Org.mat.- TOC % (1%) (1%) 1% Org.mat.- Dichromaat % (1%) (1%) 1%

Cyaniden Cyanide-totaal mg/kg ds Cyanide-vrije mg/kg ds 5 3 1 0,6 1,5 1 Cyanide-niet-chl.ox. mg/kg ds 5 3 1 0,6 1,5 1

(Tot.CN-vrije CN)

Uitgegraven bodem - Uitloogbaarheidswaarden

Norm mg/kg ds

Norm µg/l

1/5 norm µg/l

1/2 norm µg/l BG µg/l BG

mg/kg ds Arseen 0,2 20 4 10 10 0,1 Cadmium 0,015 1,5 0,3 0,75 0,75 0,0075 Chroom 0,1 10 2 5 5 0,05 Koper 0,2 20 4 10 10 0,1 Nikkel 0,4 40 8 20 10 0,1 Lood 0,4 40 8 20 10 0,1 Zink 0,7 70 14 35 20 0,2 Kwik 0,003 0,3 0,06 0,15 0,15 0,0015

(1) BSN: bodemsaneringsnorm; h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 48: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 48 van 62 CMA/6/A

(2) Richtwaarde: Vlarebo, bijlage II: Richtwaarden voor de bodemkwaliteit

GRONDWATER Eenheid BSN norm(1)

Richtwaarde Bijlage II(2)

1/5 BSN

1/5 RW

1/2 RW

Bepalings -grens

Minerale olie µg/l 500 300 100 60 150 100 Petroleumkoolwaterstoffen benzeen µg/l 10 2 2 0,4 1 1 tolueen µg/l 700 20 140 4 10 4 ethylbenzeen µg/l 300 20 60 4 10 4 m+p-xyleen µg/l 2 o-xyleen µg/l 1 xylenen (som) µg/l 500 20 100 4 10 styreen µg/l 20 10 4 2 5 2 hexaan µg/l 180 20 36 4 10 4 heptaan µg/l 3000 50 600 10 25 10 octaan µg/l 600 50 120 10 25 10 MTBE µg/l 300 20 60 4 10 4 Gechloreerde solventen 1,2-dichloorethaan µg/l 30 5 6 1 2,5 1 dichloormethaan µg/l 20 5 4 1 2,5 2,5 tetrachloormethaan µg/l 2 1,2 0,4 0,2 0,6 0,6 tetrachlooretheen µg/l 40 5 8 1 2,5 1 trichloormethaan µg/l 200 5 40 1 2,5 1 trichlooretheen µg/l 70 5 14 1 2,5 1 vinylchloride µg/l 5 2 1 0,4 1 1 monochloorbenzeen µg/l 300 5 60 1 2,5 1 1,2-dichloorbenzeen µg/l 1000 5 200 1 2,5 1 1,3-dichloorbenzeen µg/l 1000 5 200 1 2,5 1 1,4-dichloorbenzeen µg/l 300 5 60 1 2,5 1 1,1,1-trichloorethaan µg/l 500 5 100 1 2,5 1 1,1,2-trichloorethaan µg/l 12 5 2,4 1 2,5 1 1,1-dichloorethaan µg/l 330 5 66 1 2,5 1 cis-1,2-dichlooretheen µg/l 1,2 trans-1,2-dichlooretheen µg/l 1,2 1,2-dichloorethenen (som) µg/l 5 1 2,5 Matig vluchtige chloorbenzenen 1,2,3-trichloorbenzeen (3) µg/l 20 5 4 1 2,5 1 1,2,4-trichloorbenzeen (3) µg/l 20 5 4 1 2,5 1 1,3,5-trichloorbenzeen (3) µg/l 20 5 4 1 2,5 1 trichloorbenzenen (som)(3) µg/l 1,2,3,5+1,2,4,5-tetrachloorbenzeen µg/l 18 10 3,6 2 5 2

1,2,3,4-tetrachloorbenzeen µg/l 9 5 1,8 1 2,5 1

tetrachloorbenzenen (som) µg/l

pentachloorbenzeen µg/l 2,4 1,4 0,5 0,3 0,7 0,3 hexachloorbenzeen µg/l 1 0,6 0,2 0,1 0,3 0,1 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen naftaleen µg/l 60 20 12 4 10 2 benzo(a)pyreen µg/l 0,7 0,4 0,14 0,1 0,2 0,1 fenantreen µg/l 120 20 24 4 10 1 fluoranteen µg/l 4 2 0,8 0,4 1 0,2

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 49: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 49 van 62 CMA/6/A

GRONDWATER Eenheid BSN norm(1)

Richtwaarde Bijlage II(2)

1/5 BSN

1/5 RW

1/2 RW

Bepalings -grens

benzo(a)antraceen µg/l 7 2 1,4 0,4 1 0,2 chryseen µg/l 1,5 0,9 0,3 0,2 0,5 0,1 benzo(b)fluoranteen µg/l 1,2 0,7 0,24 0,1 0,4 0,1 benzo(k)fluoranteen µg/l 0,76 0,4 0,15 0,1 0,2 0,1 benzo(ghi)peryleen µg/l 0,26 0,1 0,05 0,02 0,05 0,05 indeno(1,2,3-cd)pyreen µg/l 0,1 0,06 0,2 0,01 0,03 0,03 antraceen µg/l 75 20 15 4 10 0,5 fluoreen µg/l 120 20 24 4 10 0,5 dibenzo(a,h)antraceen µg/l 0,5 0,3 0,1 0,06 0,15 0,06 acenafteen µg/l 180 20 36 4 10 0,5 acenaftyleen µg/l 70 20 14 4 10 0,5 pyreen µg/l 90 20 18 4 10 0,5 Organochloorpesticiden aldrin µg/l 0,01 dieldrin µg/l 0,01 aldrin+dieldrin µg/l 0,03 0,02 0,006 0,004 0,01 cis-chloordaan µg/l 0,03 trans-chloordaan µg/l 0,03 chloordaan (cis+trans) µg/l 0,2 0,12 0,04 0,024 0,06 o,p’-DDD µg/l 0,04 p,p’-DDD µg/l 0,04 o,p’-DDE µg/l 0,04 p,p’-DDE µg/l 0,04 o,p’-DDT µg/l 0,04 p,p’-DDT µg/l 0,04 DDD+DDE+DDT µg/l 2 1,2 0,4 0,24 0,6 lindaan (α-isomeer) µg/l 0,06 0,03 0,01 0,006 0,015 0,02 lindaan (β-isomeer) µg/l 0,2 0,12 0,04 0,024 0,06 0,025 lindaan (γ-isomeer) µg/l 2 1,2 0,4 0,24 0,6 0,25 α-endosulfan µg/l 0,07 β-endosulfan µg/l 0,07 endosulfansulfaat µg/l 0,07 endosulfan(α+β+sulfaat) µg/l 1,8 1 0,36 0,2 0,5 Trimethylbenzenen 1,2,3-trimethylbenzeen µg/l 150 - 30 - - 10 1,2,4-trimethylbenzeen µg/l 150 - 30 - - 10 1,3,5-trimethylbenzeen µg/l 150 - 30 - - 10 Chloorfenolen 2,4,6-trichloorfenol µg/l 200 - 40 - - 1 pentachloorfenol µg/l 9 - 1,8 - - 1 2-chloorfenol µg/l 15 - 3 - - 1 2,4-dichloorfenol µg/l 9 - 1,8 - - 1 2,4,5-trichloorfenol µg/l 300 - 60 - - 1 2,3,4,6-tetrachloorfenol µg/l 90 - 18 - - 1

(1) BSN: bodemsaneringsnorm (2) Richtwaarde bijlage II: Vlarebo 2008, bijlage II: Richtwaarden voor de bodemkwaliteit (3) Volgens CMA/3/I

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 50: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 50 van 62 CMA/6/A

BODEM Eenheid BSN norm type I(1)

Richtw. Bijlage II(2)

1/5 BSN

1/5 RW

1/2 RW

Bepalings-grens

Minerale olie mg/kg ds 1000 300 200 60 150 50 Petroleumkoolwaterstoffen benzeen mg/kg ds 0,5 0,3 0,1 0,06 0,15 0,05 tolueen mg/kg ds 4 1,6 0,8 0,32 0,8 0,3 ethylbenzeen mg/kg ds 2 0,8 0,4 0,16 0,4 0,15 m+p-xyleen mg/kg ds 0,1 o-xyleen mg/kg ds 0,05 xylenen (som) mg/kg ds 3 1,2 0,6 0,24 0,6 styreen mg/kg ds 0,8 0,32 0,16 0,064 0,16 0,05 hexaan mg/kg ds 1,5 0,6 0,3 0,12 0,3 0,1 heptaan mg/kg ds 25 10 5 2 5 0,5 octaan mg/kg ds 75 30 15 6 15 0,5 MTBE mg/kg ds 2 1 0,4 0,2 0,5 0,2 Gechloreerde solventen 1,2-dichloorethaan mg/kg ds 0,1 0,06 0,02 0,012 0,03 0,03 dichloormethaan mg/kg ds 0,13 0,05 0,026 0,01 0,025 0,025 tetrachloormethaan mg/kg ds 0,1 0,04 0,02 0,008 0,02 0,02 tetrachlooretheen mg/kg ds 0,7 0,28 0,14 0,056 0,14 0,05 trichloormethaan mg/kg ds 0,1 0,06 0,02 0,012 0,03 0,03 trichlooretheen mg/kg ds 0,65 0,26 0,13 0,052 0,13 0,05 vinylchloride mg/kg ds 0,1 0,06 0,02 0,012 0,03 0,03 monochloorbenzeen mg/kg ds 2,5 1 0,5 0,2 0,5 0,2 1,2-dichloorbenzeen mg/kg ds 35 14 7 2,8 7 0,5 1,3-dichloorbenzeen mg/kg ds 40 16 8 3,2 8 0,5 1,4-dichloorbenzeen mg/kg ds 4 1,6 0,8 0,32 0,8 0,3 1,1,1-trichloorethaan mg/kg ds 10 4 2 0,8 2 0,5 1,1,2-trichloorethaan mg/kg ds 0,2 0,08 0,04 0,016 0,04 0,04 1,1-dichloorethaan mg/kg ds 2 0,08 0,4 0,016 0,04 0,04 cis-1,2-dichlooretheen mg/kg ds 0,04 trans-1,2-dichlooretheen mg/kg ds 0,04 1,2-dichloorethenen (som) mg/kg ds 0,4 0,16 0,08 0,032 0,08 Matig vluchtige chloorbenzenen 1,2,3-trichloorbenzeen mg/kg ds 0,2 0,04 0,1 0,04 1,2,4-trichloorbenzeen mg/kg ds 0,2 0,04 0,1 0,04 1,3,5-trichloorbenzeen mg/kg ds 0,2 0,04 0,1 0,04 trichloorbenzenen (som) mg/kg ds 0,5 0,1 1,2,3,5+1,2,4,5-tetrachloorbenzeen mg/kg ds 0,08 0,016 0,04 0,04

1,2,3,4-tetrachloorbenzeen mg/kg ds 0,04 0,02 0,02

tetrachloorbenzenen (som) mg/kg ds 0,1 0,02

pentachloorbenzeen mg/kg ds 0,5 0,2 0,1 0,04 0,1 0,04 hexachloorbenzeen mg/kg ds 0,1 0,06 0,02 0,012 0,03 0,03 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen naftaleen mg/kg ds 1,5 0,8 0,3 0,16 0,4 0,15 benzo(a)pyreen mg/kg ds 0,5 0,3 0,1 0,06 0,15 0,06 fenantreen mg/kg ds 60 30 12 6 15 0,2 fluoranteen mg/kg ds 20 10,1 4 2,02 5,05 0,2 benzo(a)antraceen mg/kg ds 5 2,5 1 0,5 1,25 0,2 chryseen mg/kg ds 10 5,1 2 1,02 2,55 0,2

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 51: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 51 van 62 CMA/6/A

BODEM Eenheid BSN norm type I(1)

Richtw. Bijlage II(2)

1/5 BSN

1/5 RW

1/2 RW

Bepalings-grens

benzo(b)fluoranteen mg/kg ds 2 1,1 0,4 0,22 0,55 0,1 benzo(k)fluoranteen mg/kg ds 1 0,6 0,2 0,12 0,3 0,1 benzo(ghi)peryleen mg/kg ds 160 35 32 7 17,5 0,2 indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kg ds 1 0,55 0,2 0,11 0,275 0,1 antraceen mg/kg ds 3 1,5 0,6 0,3 0,75 0,1 fluoreen mg/kg ds 45 19 9 3,8 9,5 0,1 dibenzo(a,h)antraceen mg/kg ds 0,5 0,3 0,1 0,06 0,15 0,06 acenafteen mg/kg ds 9 4,6 1,8 0,92 2,3 0,1 acenaftyleen mg/kg ds 1 0,6 0,2 0,12 0,3 0,1 pyreen mg/kg ds 125 62 25 12,4 31 0,2 Trimethylbenzenen 1,2,3-trimethylbenzeen mg/kg ds 0,81 - 0,16 - - 0,1 1,2,4-trimethylbenzeen mg/kg ds 1,3 - 0,26 - - 0,1 1,3,5-trimethylbenzeen mg/kg ds 0,61 - 0,12 - - 0,1 Chloorfenolen 2,4,6-trichloorfenol mg/kg ds 0,64 - 0,13 - - 0,1 pentachloorfenol mg/kg ds 0,25 - 0,05 - - 0,1 2-chloorfenol mg/kg ds 3,93 - 0,79 - - 0,1 2,4-dichloorfenol mg/kg ds 0,67 - 0,13 - - 0,1 2,4,5-trichloorfenol mg/kg ds 24 - 4,8 - - 0,1 2,3,4,6-tetrachloorfenol mg/kg ds 1,79 - 0,36 - - 0,1

(1) BSN: bodemsaneringsnorm (2) Richtwaarde bijlage II: Vlarebo 2008, bijlage II: Richtwaarden voor de bodemkwaliteit

UITGEGRAVEN BODEM Eenheid BSN norm(1)

Richtw. Bijlage II(2)

1/5 BSN

1/5 RW

1/2 RW

Bepalings-grens

Polychloorbifenylen (som 7 PCB’s) Som 7 PCB’s µg/kg ds 33 6,6 16,5 PCB 28 µg/kg ds 2 PCB 52 µg/kg ds 2 PCB 101 µg/kg ds 2 PCB 118 µg/kg ds 2 PCB 153 µg/kg ds 2 PCB 138 µg/kg ds 2 PCB 180 µg/kg ds 2

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 52: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 52 van 62 CMA/6/A

D.8 Pakket B.3 Waterbodem

WATERBODEM Eenheid Vlarebo Bijlage V

Vlarebo Bijlage VI

1/5 B.V

1/2 B.V

Bepalings-grens

Droogrest % ds - TOC % C ds (1%) 1% Minerale olie mg/kg ds 300 1000 60 150 100 EOX mg Cl/kg ds 10 2* 5* 5 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen naftaleen mg/kg ds 0,8 20 0,16 0,4 0,15 benzo(a)pyreen mg/kg ds 0,3 7,2 0,06 0,15 0,06 fenantreen mg/kg ds 30 30 6 15 0,2 fluoranteen mg/kg ds 10,1 40 2,02 5,05 0,2 benzo(a)antraceen mg/kg ds 2,5 30 0,5 1,25 0,2 chryseen mg/kg ds 5,1 320 1,02 2,55 0,2 benzo(b)fluoranteen mg/kg ds 1,1 30 0,22 0,55 0,1 benzo(k)fluoranteen mg/kg ds 0,6 30 0,12 0,3 0,1 benzo(ghi)peryleen mg/kg ds 35 35 7 17,5 0,2 indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kg ds 0,55 30 0,11 0,275 0,1 antraceen mg/kg ds 1,5 0,3 0,75 0,1 fluoreen mg/kg ds 19 3,8 9,5 0,1 dibenzo(a,h)antraceen mg/kg ds 0,3 0,06 0,15 0,06 acenafteen mg/kg ds 4,6 0,92 2,3 0,1 acenaftyleen mg/kg ds 0,6 0,12 0,3 0,1 pyreen mg/kg ds 62 12,4 31 0,2 Polychloorbifenylen (PCB) Som 7 congeneren mg/kg ds 0,033 0,5 0,007 0,017 PCB 28 mg/kg ds 0,002 PCB 52 mg/kg ds 0,002 PCB 101 mg/kg ds 0,002 PCB 118 mg/kg ds 0,002 PCB 153 mg/kg ds 0,002 PCB 138 mg/kg ds 0,002 PCB 180 mg/kg ds 0,002 Organochloorpesticiden ** alfa-HCH mg/kg ds 0,01 gamma-HCH mg/kg ds 0,01 beta-HCH mg/kg ds 0,01 o,p'-DDE mg/kg ds 0,01 p,p'-DDE mg/kg ds 0,01 o,p'-DDD mg/kg ds 0,01 o,p'-DDT mg/kg ds 0,01 p,p'-DDD mg/kg ds 0,01 p,p'-DDT mg/kg ds 0,01 gamma-chloordaan mg/kg ds 0,01 alfa-chloordaan mg/kg ds 0,01 alfa-endosulfan mg/kg ds 0,05 beta-endosulfan mg/kg ds 0,05 endosulfansulfaat mg/kg ds 0,01 dieldrin mg/kg ds 0,01 aldrin mg/kg ds 0,02

Vlarebo Bijlage V. Waarden voor vrij gebruik van uitgegraven bodem

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 53: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 53 van 62 CMA/6/A

Vlarebo Bijlage VI. Waarden voor het gebruik van uitgegraven bodem als bouwkundig bodemgebruik of in vormvast product. * Vlarebo Bijlage VI ** De eisen aan de bepalingsgrenzen voor OCP zijn van toepassing in het kader van het gebruik van bagger- en ruimingsspecie (waterbodem) als bodem

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 54: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 54 van 62 CMA/6/A

D.9 Analysepakket 3.3 Secundaire grondstoffen (Vlarea) – pasteus en vast

Eenheid Normw. Vlarema 2.3.1.A (1)

Normw. Vlarema 2.3.2.A (2)

1/5 norm

Vlarema 2.3.1.A

1/2 norm

Vlarema 2.3.1.A

1/5 norm

Vlarema 2.3.2.A

Bepalings-grens

Monocyclische aromatische koolwaterstoffen benzeen mg/kg ds 1,1 0,5 0,22 0,55 0,1 0,2 tolueen mg/kg ds 1,1 15 0,22 0,55 3 0,2 ethylbenzeen mg/kg ds 1,1 5 0,22 0,55 1 0,2 xylenen (som) mg/kg ds 1,1 15 0,22 0,55 3 0,2 styreen mg/kg ds 1,1 1,5 0,22 0,55 0,3 0,2 Alkanen n-hexaan mg/kg ds 5,5 1 1,1 2,75 0,25 0,5 n-heptaan mg/kg ds 5,5 25 1,1 2,75 5 1 n-octaan mg/kg ds 5,5 90 1,1 2,75 18 1 Chloorkoolwaterstoffen dichloormethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 trichloormethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 tetrachloormethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 vinylchloride mg/kg ds 0,1 1,1-dichloorethaan mg/kg ds 0,1 1,2-dichloorethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 cis-1,2-dichlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1

trans-1,2-dichlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1

1,1,1-trichloorethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,1,2-trichloorethaan mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 trichlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 tetrachlooretheen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 monochloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,2-dichloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,3-dichloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 1,4-dichloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1 trichloorbenzeen (som) mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,1

tetrachloorbenzeen (som) mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,05

pentachloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,05 hexachloorbenzeen mg/kg ds 0,23 0,05 0,12 0,05 Polycyclische aromatische koolwaterstoffen naftaleen mg/kg ds 2,3 20 0,46 1,15 4 0,5 benzo(a)pyreen mg/kg ds 1,1 8,5 0,22 0,55 1,7 0,2 fenantreen mg/kg ds 0,9 30 0,18 0,45 6 0,2 fluoranteen mg/kg ds 2,3 40 0,46 1,15 8 0,5 benzo(a)antraceen mg/kg ds 0,68 35 0,14 0,34 7 0,1 chryseen mg/kg ds 1,7 400 0,34 0,85 80 0,3 benzo(b)fluoranteen mg/kg ds 2,3 55 0,46 1,15 11 0,5 benzo(k)fluoranteen mg/kg ds 2,3 55 0,46 1,15 11 0,5 benzo(ghi)peryleen mg/kg ds 1,1 35 0,22 0,55 7 0,2 indeno(1,2,3-cd)pyreen mg/kg ds 1,1 35 0,22 0,55 7 0,2

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 55: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 55 van 62 CMA/6/A

Eenheid Normw. Vlarema 2.3.1.A (1)

Normw. Vlarema 2.3.2.A (2)

1/5 norm

Vlarema 2.3.1.A

1/2 norm

Vlarema 2.3.1.A

1/5 norm

Vlarema 2.3.2.A

Bepalings-grens

Minerale olie mg/kg ds 560 1000 112 280 200 100 EOX mg/kg ds 20 10 4 10 2 5

(1) Vlarea Bijlage 2.3.1.Voorwaarden inzake samenstelling en gebruik als meststof of bodemverbeterend middel (2) Vlarea Bijlage 2.3.2.Voorwaarden inzake samenstelling voor gebruik als bouwstof

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 56: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 56 van 62 CMA/6/A

BIJLAGE E MINIMALE EISEN MET BETREKKING TOT MEETONZEKERHEDEN

De erkende laboratoria en de VITO hebben in het kader van de ISO 17025 meetonzekerheden afgeleid voor de analyseparameters die onder de erkenning vallen. Door de VITO werden deze verzameld en verwerkt. Er is bij de verwerking vanuit gegaan dat deze data eveneens de monstervoorbehandeling omvatten. De resultaten werden besproken in de overeenkomstige werkgroepen.

E.1 Pakket A.2.1 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel - Compost

Parameters Eenheden U (%) Vocht gew.% op vers gewicht 10% pH 10% Organische stof gew. % op vers gewicht 30% Totale stikstof gew.% N op vers gewicht 30% Ammoniakale stikstof mg NH4-N/l compost op v.g. 30% Nitraat stikstof mg NO3-N/l compost op v.g. 30% Geleidbaarheid* bij 25°C µS/cm op vers gewicht 30%

*(in 1/5 verdunning) Zware metalen Arseen mg/kg d.s. 50% Cadmium mg/kg d.s. 50% Koper mg/kg d.s. 50% Lood mg/kg d.s. 50% Chroom mg/kg d.s. 50% Nikkel mg/kg d.s. 50% Zink mg/kg d.s. 50% Kwik mg/kg d.s. 50% Kiemkrachtige zaden aantal/l op vers gewicht - Steentjes > 5 mm gew.% op vers gewicht - Verontreinigingen* > 2 mm gew.% op vers gewicht - Fytotoxiciteit % - T max °C 7°C(1)

(1) Absolute grens

E.2 Pakket A.2.1 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – zuiveringsslib

Parameter U % Zuurtegraad 10% Droogrest 10% Organische stof (=gloeiverlies) 30% Stikstof 30% Difosforpentoxide 30%

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 57: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 57 van 62 CMA/6/A

E.3 Pakket A.2.2 Gebruik als meststof/bodemverbeterend middel – organische parameters

Parameter U (%) Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (BTEXS) Benzeen 50% Tolueen 50% Ethylbenzeen 50% Xylenen (som) 50% Styrene 50% Alkanen n-hexaan 50% n-heptaan 50% n-octaan 50% Chloorkoolwaterstoffen dichloormethaan 50% trichloormethaan 50% tetrachloormethaan 50% vinylchloride 50% 1,1-dichloorethaan 50% 1,2-dichloorethaan 50% cis-1,2-dichlooretheen 50% trans-1,2-dichlooretheen 50% 1,1,1-trichloorethaan 50% 1,1,2-trichloorethaan 50% trichlooretheen 50% tetrachlooretheen 50% monochloorbenzeen 50% 1,2-dichloorbenzeen 50% 1,3-dichloorbenzeen 50% 1,4-dichloorbenzeen 50% trichloorbenzeen (som) 50% tetrachloorbenzeen (som) 50% pentachloorbenzeen 50% hexachloorbenzeen 50% Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Naftaleen 50% Benzo(a)pyreen 50% Fenantreen 50% Fluoranteen 50% Benzo(a)antraceen 50% Chryseen 50% Benzo(b)fluoranteen 50% Benzo(k)fluoranteen 50% Benzo(ghi)peryleen 50% Indeno(1,2,3-cd)pyreen 50% Minerale olie 50% Polychloorbifenylen (som 7 PCB’s) PCB 28 50% PCB 52 50% PCB 101 50% PCB 118 50%

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 58: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 58 van 62 CMA/6/A

Parameter U (%) PCB 153 50% PCB 138 50% PCB 180 50%

E.4 Pakket A.3.1 Gebruik als bouwstof – pasteus en vast

Parameter U % Metalen (totaalconcentratie) Arseen 50% Cadmium 50% Chroom 50% Koper 50% Kwik 50% Lood 50% Nikkel 50% Zink 50% Uitloogbaarheid metalen (kolomtest CMA/2/II/A.9.1 bij L/S=10 l/kg ds) Arseen 70% Cadmium 70% Chroom 70% Koper 70% Kwik - Lood 70% Nikkel 70% Zink 70% Parameter U (%) Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (BTEXS) Benzeen 50% Tolueen 50% Ethylbenzeen 50% Xylenen (som) 50% Styrene 50% Alkanen n-hexaan 50% n-heptaan 50% n-octaan 50% Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Naftaleen 50% Benzo(a)pyreen 50% Fenantreen 50% Fluoranteen 50% Benzo(a)antraceen 50% Chryseen 50% Benzo(b)fluoranteen 50% Benzo(k)fluoranteen 50% Benzo(ghi)peryleen 50% Indeno(1,2,3-cd)pyreen 50% Minerale olie 50%

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 59: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 59 van 62 CMA/6/A

Parameter U (%) Polychloorbifenylen (som 7 PCB’s) PCB 28 50% PCB 52 50% PCB 101 50% PCB 118 50% PCB 153 50% PCB 138 50% PCB 180 50%

E.5 Pakket A.4 Verbranden – olie, pasteus en vast

Parameter U (%) Watergehalte 10% Vlampunt 10% Gloeiverlies 30% TOC 30% Calorische waarde 30% Chloriden 30% Fluoriden 50% Zwavel 50% Metalen (totaalconcentratie) Cadmium 50% Thallium 50% Kwik 50% Antimoon 50% Arseen 50% Lood 50% Chroom 50% Kobalt 50% Koper 50% Mangaan 50% Nikkel 50% Vanadium 50% Tin 50% EOX 50% pentachloorfenol 50% benzo(a)pyreen 50% U (%) Polychloorbifenylen (PCB) Som 7 congeneren 50% PCB 28 50% PCB 52 50% PCB 101 50% PCB 118 50% PCB 153 50%

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13

Page 60: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 60 van 62 CMA/6/A

U (%) Polychloorbifenylen (PCB) PCB 138 50% PCB 180 50%

E.6 Pakket A.5.1 Storten – pasteus en vast

Parameter U (%) Droogrest 10% Minerale olie met GC-FID 50% Oplosmiddelen (aspecifiek) 50% EOX 50% Gloeiverlies 30% Totaal organische koolstof (TOC) 30% Steekvastheid - 1-stapsschudproef (CMA/2/II/A.12) met bepaling in eluaat van: pH 10% Arseen 50% Barium 50% Lood 50% Cadmium 50% Chroom totaal 50% Chroom VI 50% Koper 50% Nikkel 50% Kwik 50% Zink 50% Molybdeen 50% Antimoon 50% Seleen 50% Fluoride 50% Cyanide 50% Chloride 50% Sulfaat 50% Totaal opgeloste vaste stoffen (TDS) 50% Opgeloste organ. koolstof (DOC) 50%

E.7 Pakket A.5.2 Storten – pasteus en vast

Parameter U (%) Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (BTEXS) Benzeen 50% Tolueen 50% Ethylbenzeen 50% Xylenen (som) 50% Styrene 50% Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Naftaleen 50% Benzo(a)pyreen 50% Fenantreen 50% Fluoranteen 50%

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 61: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 61 van 62 CMA/6/A

Parameter U (%) Benzo(a)antraceen 50% Chrysene 50% Benzo(b)fluoranteen 50% Benzo(k)fluoranteen 50% Benzo(ghi)peryleen 50% Indeno(1,2,3-cd)pyreen 50% Fenolindex 50%

E.8 Pakket 3.3 Secundaire grondstoffen – pasteus en vast

Parameter U (%) Monocyclische aromatische koolwaterstoffen (BTEXS) Benzeen 50% Tolueen 50% Ethylbenzeen 50% Xylenen (som) 50% Styrene 50% Alkanen n-hexaan 50% n-heptaan 50% n-octaan 50% Chloorkoolwaterstoffen dichloormethaan 50% trichloormethaan 50% tetrachloormethaan 50% vinylchloride 50% 1,1-dichloorethaan 50% 1,2-dichloorethaan 50% cis-1,2-dichlooretheen 50% trans-1,2-dichlooretheen 50% 1,1,1-trichloorethaan 50% 1,1,2-trichloorethaan 50% trichlooretheen 50% tetrachlooretheen 50% monochloorbenzeen 50% 1,2-dichloorbenzeen 50% 1,3-dichloorbenzeen 50% 1,4-dichloorbenzeen 50% trichloorbenzeen (som) 50% tetrachloorbenzeen (som) 50% pentachloorbenzeen 50% hexachloorbenzeen 50% Polycyclische aromatische koolwaterstoffen Naftaleen 50% Benzo(a)pyreen 50% Fenantreen 50% Fluoranteen 50% Benzo(a)antraceen 50% Chryseen 50% Benzo(b)fluoranteen 50%

http

://w

ww

.em

is.v

ito.b

e

Min

iste

rieel

bes

luit

van

19 fe

brua

ri 20

13 -

-- B

elgi

sch

Sta

atsb

lad

van

13 m

aart

2013

Page 62: Prestatiekenmerken...Methoden moeten gevalideerd worden telkens wanneer het nodig is om te verifiëren dat de prestatiekenmerken geschikt zijn voor toepassing bij een specifiek analytisch

Validatie Prestatiekenmerken

versie december 2012 62 van 62 CMA/6/A

Parameter U (%) Benzo(k)fluoranteen 50% Benzo(ghi)peryleen 50% Indeno(1,2,3-cd)pyreen 50% Minerale olie 50% EOX 50%

h

ttp://

ww

w.e

mis

.vito

.be

M

inis

terie

el b

eslu

it va

n 19

febr

uari

2013

---

Bel

gisc

h S

taat

sbla

d va

n 13

maa

rt 20

13