Portfolio Esthetica
-
Upload
jelle-de-vos -
Category
Documents
-
view
218 -
download
6
description
Transcript of Portfolio Esthetica
1
Portfolio Esthetica
09.05.2011 Jelle De Vos 5 Latijn-Wiskunde
2
Voorwoord Ik kan mij niet exact herinneren wanneer ik voor het eerst een film van Akira Kurosawa zag, maar een
berekende gok zou zijn tijdens het voorjaar van 2009. Het was oorspronkelijk een poging om me te
verdiepen in filmklassiekers en gedurende die periode vierde mijn obsessie voor Japan nog hoogtij,
ongetemperd door de nakende concurrentie met het Korea- en vooral het Chinafenomeen. Het was
Shichinin no Samurai, een drie uur durende zwart-wit film. De lange duur en het gebrek aan de
gewende kleur schrikten me af, maar ik besloot toch te kijken. Het resultaat was een doortastende
fascinatie voor Kurosawa’s cinema. De manier waarop hij, simpel en direct, zijn verhaal ontvouwde,
had ik nog nooit eerder gezien. Ook was ik opgegroeid in een filmmilieu waar emoties (op zijn minst
geveinsd) normaal moesten worden voorgesteld. De bewondering was dan ook groot toen ik
Mifune’s excessieve expressie zag en niettegenstaande moest vaststellen dat de emoties die hij
uitdrukten toch leken te stroken met het geheel van de film. Het was alsof de wereld van Kurosawa
daarin van de onze verschilde, maar toch dezelfde was doordat de emoties, de motieven en de
werkwijzen onweerlegbaar echt waren. De mystiek die al deze vernieuwing door oude kunst opriep,
werd uiteraard nog versterkt door het zwart-wit beeld, wat je onder lijkt te dompelen in dit parallel
universum. In plaats van een storende factor, werd deze technische beperking een hefboom die met
volle zielsovertuiging voor Kurosawa pleitte.
Het is omwille van deze bewondering dat ik voor Akira Kurosawa koos als centrale kunstenaar om te
bespreken. Maar zijn werk is slechts een deel van het geheel dat u in deze kunstkuip zult aantreffen.
Impressionisten en modernisten, fakers en makers: allen komen aan bod. Ik heb mij voornamelijk
bediend van het internet en een uitvoerig informatief boek over Kurosawa’s werk, The Films of Akira
Kurosawa: Third Edition, Expanded and Updated, With a New Epilogue. Alle feiten omtrent zijn leven
komen oftewel uit deze analyse, die overigens algemeen geaccepteerd wordt als het meest
gezaghebbende werk over dit onderwerp, of uit meerdere bronnen op het internet. Voor de
bespreking van de andere werken heb ik mijn mosterd bij museumsites en private artikelen gezocht.
Het samenstellen van dit werk heeft mij enkele slapeloze nachten bezorgd (daar die uren minder
bestaansrecht lijken te hebben, wend ik ze graag aan om dergelijke taken te verrichten), maar
tegelijkertijd een gevoel van voldoening gegeven. De meest logische motivatie hiervoor is dat diligent
werk omtrent een bepaald onderwerp nog steeds meer inzicht verschaft dan het achteloos
verkennen ervan; wat uiteraard niet impliceert dat het bekijken van films of het bezoeken van
musea onder een gestreste sfeer dient te verlopen. Een combinatie van geconcentreerde arbeid en
doelgerichte ontspanning was dus aangewezen en werd succesvol nagestreefd. Ik hoop dat ik dat
volgend jaar van mijn eindwerk ook zal kunnen zeggen.
3
Inhoud 1. Inhoudelijke opdrachten ................................................................................................................. 4
a) Sporen zoeken in de media ......................................................................................................... 4
b) Kunstenaar (onder-)zoeken ......................................................................................................... 9
1. Akira Kurosawa: een persoon.................................................................................................. 9
2. Shichinin no Samurai (1954) .................................................................................................. 12
3. Yojimbo (1961) ...................................................................................................................... 14
4. Hachigatsu no Rapusodi (1991) ............................................................................................. 15
5. Akira Kurosawa in de media .................................................................................................. 18
2. Externe opdracht ........................................................................................................................... 19
3. Museumverslagen ......................................................................................................................... 20
a) Middelheim ............................................................................................................................... 20
b) M HKA ........................................................................................................................................ 21
c) Parijs .......................................................................................................................................... 22
d) Opdracht keuzemuseum: Musée d’Orsay ................................................................................. 25
4. Zelfreflectie.................................................................................................................................... 27
5. Bronnen ......................................................................................................................................... 28
4
1. Inhoudelijke opdrachten
a) Sporen zoeken in de media
Claus-verzamelaar verkoopt unieke collectie
zaterdag 07 mei 2011, 05u00
Auteur: Geert Van der Speeten
BRUSSEL - Gert Jan Hemmink had het gedrukte oeuvre van Hugo Claus 'bijna compleet' in bezit. Alleen 'Love Song' bleek onvindbaar. Een boekje dat hij dan maar zelf uitgaf, in 1 exemplaar. Zijn verzameling wordt nu geveild. De Nederlandse bibliofiel Gert Jan Hemmink geldt als een echte kenner van de 'gedrukte' Claus. Hij raakte al vroeg bevriend met Hugo Claus (1929-2008) en bemachtigde veel werk uit de privébibliotheek van de meester. In 49 jaar tijd bouwde hij een indrukwekkende verzameling op, een schatkamer van bijzondere publicaties, luxe-edities en zeldzame drukjes. Uiteraard gesigneerd, en vaak van handgeschreven commentaar voorzien. Meer dan duizend stuks komen nu op de markt. In schuifjes, te beginnen met het beeldend werk dat Hugo Claus alleen of samen met andere kunstenaars maakte. Er zijn exclusieve dingen bij, zoals een van de zeldzame
olieverfschilderijen uit de Parijse Cobra-periode die Claus niet vernietigd had. De expert (1950) wordt geschat op 17.500 à 25.000 euro. Ook twee manuscripten springen eruit. Het werkhandschrift van Genesis, 33 teksten bij evenveel litho's van Roger Raveel, moet 16.000 euro halen. Nog zeldzamer is het originele losbladige manuscript van Paal en Perk uit 1951, met 14 losse originele tekeningen van Corneille. Met een geschatte prijs van 26.000 à 30.000 euro moet dit het duurste stuk van de veiling worden. Gert Jan Hemmink noemt zichzelf intussen 'verzamelaar in ruste'. Hij behoudt nog de persoonlijke brieven, handschriften en documenten en hoopt nog de definitieve Claus-bibliografie te schrijven. Volgens veilingmeester en antiquaar Peter van Winden 'was de passie van het koesteren en het zoeken' bij Hemmink de jongste jaren minder groot geworden. Hij typeert Hemmink als een echte collectionneur: 'Iemand met een grote geestesverwantschap met zijn verzamelobject. Eigenlijk een gemankeerde schepper'.
'De expert' uit
1950 is een van de
zeldzame
olieverfschilderijen
uit de Parijse
Cobra-periode die
Claus niet
vernietigd had. rr
5
De veiling vindt plaats op 28 mei bij Adams Amsterdam. Collectie en catalogus worden ook gepresenteerd in de KANTL in Gent, op 19 mei van 12 tot 19 uur.
Cobra (en de bijhorende Vijftigersbeweging) behoort tot de stromingen die gedurende het vijfde jaar
bij Nederlands worden besproken. Op die manier leren we hoe beeldende kunstenaars en auteurs
gaan samenwerken of zich eigenhandig gaan bedienen van beide kunstvormen. Eén van die
kunstenaars is Hugo Claus. Naast de gedichten die hij schreef, heeft hij ook cobraschilderijen
gefabriceerd (hoewel hij die term niet op zichzelf wilde toepassen).
Mijn introductie tot Cobra dateert echter van 2008, wanneer de Bozar er een expositie over heeft
opgezet. Ik wist nog niet veel van de ideeën achter de ruwe en onbeholpen vormen, maar werd min
of meer ingewijd door mijn zuster, die op dat moment de hierboven genoemde lessen volgde.
Sommige schilderijen en tekeningen waren zeker de moeite waard, maar andere schrokken me even
erg af als het ondergoed van buiklopende peuters. Als kunst immers op improvisatie steunt, loopt
het altijd het risico te mislukken. Zo gaat het ook bij jazz. Niet elke solo is een even sterk succes, je
kan alleen proberen je kennis en vaardigheden zo goed mogelijk toe te passen. Het voordeel bij
muziek is echter nog dat je kan steunen op toonladders en akkoorden, zodat je min of meer kan
voorspellen wat goed zal klinken. Die luxe heb je bij beeldende kunsten vooralsnog niet, mits we
kleuren even buiten beschouwing laten. Mijn raad voor de mislukte versies: stel ze dan gewoon niet
ten toon! Hetzelfde geldt voor Claus’ De expert, maar het werk komt dan ook uit een gesloten
privéverzameling. Niet dat het uitzonderlijk lelijk is (ik heb erger gezien…), maar de schoonheid die
we bijvoorbeeld bij Fête Nocturne aantreffen, ontbreekt. Daarnaast zie ik ook geen verheven
symboliek of baanbrekende visie. Claus had kortom geluk dat hij kon terugvallen op een literair talent
dat zijn schilderkunsten ver overtrof.
Gossip Girl ontdekt Das Pop
13/10/10 17u21
'Gossip Girl', de immens populaire Amerikaanse televisieserie die bij ons op VijfTV te zien is, heeft
Das Pop een leuke dienst bewezen. De vijfde aflevering van het vierde seizoen (bij ons nog niet te
zien) opende gisteren namelijk met 'Never Get Enough' van de band van Bent Van Looy.
6
"Goed nieuws", zegt Bent Van Looy op Studio Brussel, die er meteen wel aan toevoegt dat hij 'Gossip
Girl' zelf maar niks vindt. "Misschien moet ik het wat meer tijd geven. Ik heb alleszins al heel wat
leuke reacties gekregen na de aflevering gisteren. Het is vooral goed omdat het een van de laatste
manieren waarop je als groep nog geld kan verdienen aan je muziek als die in films of tv-series
gebruikt wordt."
"Een zaak van eer is het niet", geeft Van Looy eerlijk toe. "Het betaalt gewoon goed." Hij zou de
muziek van Das Pop dan ook in eender welke serie of film toelaten. Reclame is een ander paar
mouwen. "Dat hangt ervan af", aldus Van Looy, die zelf in New York zit om de nieuwe plaat van Das
Pop op te nemen. (sps)
In tegenstelling tot Bent Van Looy ben ik wel een gematigde Gossip Girl-fan. Toegegeven, het is een
doorsnee uitgemolken tienerserie, de jongere tegenhanger van The Bold and the Beautiful, bezit
evenveel diepgang als een boek van Bart Moeyaert en herhaalt elke vijf aflevering steeds weer
hetzelfde oppervlakkige scenario, maar al die dingen zijn tegelijk ook pluspunten. Waar kijk je anders
naar terwijl je je modi oefent, of op een veel te warme, werkloze namiddag tijdens de
komkommertijd? Op vergeten uren tussen nacht en ochtend, wanneer je weet dat je zou moeten
slapen en het toch vertikt, is Gossip Girl net als Prison Break en Heroes het gazettenpapier dat je
onder de poten van je wankelende vrije tijdstafel schuift. Bovendien bevat het niet zelden een
interessante, muzikale vondst.
Ik was dan ook prettig verrast dat ik een Belgische popgroep een bindnummer hoorde leveren voor
een van de populairste Amerikaanse tienerprogramma’s van deze tijd. Want laat daarover geen
twijfel bestaan, Das Pop verdient het om aan hun nummers te verdienen. Zij leveren immers steeds
waar voor hun geld. Op kleine optredens zowel als de grote geven zij met gelijkmatige overtuiging
het beste van zichzelf. In 2009 openden zij, aangevoerd door een in extreem korte broek geklede
Bent Van Looy, de main stage van Pukkelpop (jawel, ik was erbij) en deden dat met de vrolijke sfeer
die we van hen gewoon zijn. Nu hun nieuwe album uit is, hoop ik hen deze zomer opnieuw ergens
aan te treffen, al was het maar op een klein podium op de Dijle.
Onbekende schenkt Picasso aan Universiteit Sydney woensdag 27 april 2011, 14u11
Bron: belga
Auteur: gma
Een onbekende Amerikaan heeft een schilderij van Pablo Picasso
aan de Universiteit van Sydney geschonken op voorwaarde dat
de instelling de opbrengst na verkoop in wetenschappelijk
onderzoek steekt. Het stuk 'Jeune fille endormie' uit 1935 is
miljoenen waard.
Verwacht wordt dat het schilderij ruim 13 miljoen euro
7
opbrengt wanneer het in juni bij Christie's in Londen wordt geveild. Het schilderij toont de minnares van Picasso, Marie-Thérèse Walter. Het stuk werd vorig jaar gedoneerd door iemand uit de Verenigde Staten die anoniem wil blijven. Een deel van de opbrengst zal gebruikt worden om onderzoek te doen naar obesitas, diabetes en hartziekten. Dat zei Michael Spence, plaatsvervangend rector van de universiteit. 'Het schilderij is absoluut een juweeltje van een van de grootste artistieke genieën van de westerse kunst. We zijn verheugd dat we de Universiteit van Sydney kunnen steunen door het te veilen', zei Giovanna Bertazzoni, hoofd impressionistische en moderne kunst bij Christie's in Londen, in een verklaring. Vorig jaar bracht een portret van Walter door Picasso ruim 72,5 miljoen euro op - een wereldrecord.
Als u dit portfolio gelezen heeft, zal u misschien denken dat ik wat al te gemakkelijk kunst voor brol
verslijt. Dat is allerminst mijn bedoeling. Ik probeer echter enkel kritisch te zijn en niet kunst te
noemen al wat kunst tracht te zijn. Bij elke stroming zijn er immers voortrekkers en navolgers,
meelopers om het met boersere termen te stellen. Visionairen kan ik appreciëren, zelfs als ze
vormelijk gezien atrociteiten vervaardigen, maar wat lelijk en inhoudsloos is (of thans zo voor mij
lijkt), kan ik niet als kunst waarderen.
Een man die experimenteel kon zijn maar ongetwijfeld nog kunst voortbracht, is Picasso. Zijn werk
wordt immers deels gewaardeerd door de hype die eromheen bestaat, maar niemand kan
ontkennen dat die terecht is. Hij weet immers de werkelijkheid op een vernieuwende manier te
beelden, met een talent voor het leggen van geometrische verbanden. Ik ben ervan overtuigd dat
mensen met zo’n inzicht sterke intellectuele begaafdheden bezitten. Het is immers bewezen dat
muzikaal onderricht wiskundige vaardigheden verbetert, wat niet verwonderlijk is als je bedenkt dat
het al dan niet goed samengaan van klanken bepaalt wordt door hun wiskundige verhouding tot
elkaar. Zo denk ik ook dat Picasso’s gave verbanden tussen vormen te zien zich moet uiten in een
aanleg voor wiskundige verbanden. Maar dat is uiteraard maar mijn mening.
Dat de opbrengst voor een van zijn werken voor het goede doel wordt aangewend (wetenschappelijk
onderzoek t.v.v. medische vooruitgang is immers een maatschappijdienende zaak), doet me plezier.
Voor hetzelfde geld (zie de woordspeling?) had de opbrengst slechts een verrijking van een of andere
erfenis betekent. Ik kan trouwens best geloven dat het schilderij goed zou opbrengen. Het is prettig
om naar te kijken en drukt verrassend genoeg een harmonie uit, haar talloze tegenstellingen ten
spijt. Geel lijmt immers een figuurtje aaneen met twee kanten die in heur haar en gezicht met elkaar
in strijd verwikkeld zijn: wit tegen groen en rood tegen blauw. Boven haar vecht zelfs de kamer,
waarbij enkel de redenering dat het logischer is binnen op een kussen te slapen, suggereert dat het
tafereel zich binnenshuis afspeelt. Het perspectief klopt immers in beide richtingen: naar binnen of
naar buiten vouwend, het enige dat verandert, is de hoogteligging van Walter.
8
Holocaustfilm 'Shoah' via satelliet te zien in Iran dinsdag 08 maart 2011, 05u00
Auteur: (belga)
BRUSSEL - Voor het eerst kunnen Iraniërs luisteren naar de getuigen van de
holocaust in de film 'Shoah'. De film klaagt de Jodenvervolging aan.
Regisseur Claude Lanzmanns beroemde film Shoah, een epische documentaire die negen uur duurt, bevat getuigenissen van tewerkgestelden en overlevers in concentratiekampen, over de slachting van miljoenen Joden in Europa gedurende de Tweede Wereldoorlog. Lanzmann werkte gedurende elf jaar aan de film, die uitgebracht werd in
1985 en de hele internationale wereld beroerde. Het Aladdin Project, een Parijse organisatie die gesteund wordt door de Unesco, meldde gisteren dat de film de volgende dagen getoond zou worden via het grote satellietkanaal Pars, dat vanuit Los Angeles opereert. De film is gedubd in het Farsi (Perzisch). Schotelantennes zijn weliswaar verboden in Iran, maar de controle is gering. Veel mensen verstoppen hun antennes niet eens meer.
Campagne De actie maakt deel uit van een campagne om het begrip tussen Joden en moslims te bevorderen en om te vechten tegen de ontkenning van de Holocaust. De Iraanse president Mahmoud Ahmadinejad heeft de historische verslaggeving over de Holocaust al verscheidene malen in vraag gesteld, en opgeroepen tot de vernietiging van Israël. Volgens Lanzmann kan de documentaire een efficiënt middel zijn om zo'n ontkenning te counteren. 'Het zijn kunstwerken die de echte bouwstenen worden van het geheugen', aldus de regisseur. 'Nu zullen de Iraniërs de kans krijgen zich zelf een opinie te vormen over de Holocaust. Maar de film gaat over wat elke mens kan overkomen.' Het Aladdin Project heeft de film ook in het Arabisch en het Turks gedubd. Hij zal volgende maand te zien zijn op het filmfestival van Istanbul en daarna ook op het TRT-televisiekanaal. Een uitzending op de Egyptische televisie ging niet door wegens de politieke onrust.
Dit is een uitstekend voorbeeld van ‘kunst in functie van de maatschappij’. Ik ben het ermee eens dat
kunst, en deze documentaire in het speciaal, mensen dichter bij elkaar kan brengen. Ik heb zelf al
met moslims gepraat die oprecht geloven dat de Holocaust alvast gedeeltelijk gefingeerd is. Als
argument voerden zij onder andere aan dat de concentratiekampen de vereiste capaciteit niet
hadden om de gerapporteerde aantallen te ‘verwerken’. Het is dan wel begrijpelijk dat moslims het
niet met joden kunnen vinden als men rekening houdt met de agressieve houding van Israël t.o.v.
haar buren, maar men zou het begrip Israëliër niet zo achteloos naar de term jood mogen uitbreiden.
Zulke denkbeelden zijn tevens gevaarlijk, want gruwelen die men vergeet, zal men sneller herhalen.
Het is bemoedigend om te zien dat naast de democratisering van de Arabische landen ook
moslimlanden in het algemeen een minder isolationistische denkwereld betreden.
9
b) Kunstenaar (onder-)zoeken
1. Akira Kurosawa: een persoon
In 1910 komt in Tokyo Akira Kurosawa ter wereld. Hij wordt als jongste geboren in een gezin van
zeven kinderen. Zijn vader is een ex-militair die zich inspande voor het lichamelijk onderwijs en
geloofde in een strikte opvoeding. Zijn moeder was heel wat minder streng en wordt door Kurosawa
zelf beschreven als een zachtaardige vrouw. Hij begon zijn schoolcarrière op een school die meer
aandacht schonk aan fysieke ontwikkeling dan aan intellectuele vorming. Kurosawa was echter geen
sterke jongen (hoewel hij later naar Japanse normen erg groot zou worden) en gelukkig voor hem
verhuisde zijn familie spoedig naar een andere wijk in Tokyo, waardoor hij van school veranderde.
Niet veel later werd hij moeiteloos populair en behield toch een bescheiden karakter. Hij wordt door
jeugdvrienden omschreven als eerlijk en rechtvaardig. In zijn positie als klasverantwoordelijke
bevooroordeelde hij niemand. Deze nobele instelling, die best bij zijn afkomst uit de vroegere
samoeraiklasse past, zal ook later in vele van zijn films terugkomen. Hij gelooft in het goede van de
mens en bewondert de held die zichzelf leert kennen en zich inspant voor het goede (bvb. Sugata
Sanshiro in zijn gelijknamige film het opneemt voor de geviseerde judomeesters). Zijn antihelden zijn
trouwens vaak niet door en door slecht als in de westerns waarop hij zich vaak inspireert: het zijn
mensen die de werkelijkheid anders zien en daarom antagonistisch handelen. Later zal hij hierdoor
kritiek oogsten. Omdat zijn protagonisten vaak heroïsche figuren zijn, zou zijn werk elitair zijn. Hij
verdedigt zich hiertegen door te verklaren dat zijn helden doodgewone mensen zijn die hun talenten
voor het goede benutten:
“The characters in my films try to live honestly
and make the most of the lives they've been
given. I believe you must live honestly and
develop your abilities to the full. People who do
this are the real heroes.”
Op zijn nieuwe school ontmoette hij
Tachikawa, een progressieve leraar die hem
introduceerde tot in de kunstwereld. Samen
met Kurosawa’s oudere broer Heigo zou
Tachikawa op hem de liefde voor film
overdragen. Via Tachikawa leerde hij ook de
Russische literatuur kennen, waarvan o.a. Gorki
en Dostojevski een grote invloed op hem
zouden hebben. In 1921 maakte hij een
destructieve aardbeving in Tokio mee. Zijn
broer, die tot zijn zelfmoord een grote invloed
op Kurosawa heeft gehad, liep met hem door
de straten en keek met hem naar de massa’s
lijken die in een poel van bloed verspreid lagen. Deze ramp, Heigo’s zelfdoding en de dood van zijn
zuster zou een domper op zijn jeugd zetten en zijn levensvisie verduisteren.
Kurosawa op de set
10
Zijn vader, hoewel een militair ingesteld man in een militaristische samenleving, had begrip voor de
interesses van zijn zoon en steunde hem. Op school spijbelde Kurosawa steeds bij de militaire vakken
en hij heeft nooit deelgenomen aan schietoefeningen met echte kogels, wat een verplicht
lesonderwerp was. Ook in andere opzichten was hij een atypische Japanner. Hoewel hij uitzonderlijk
volgzaam was, was hij namelijk zeer gevoelig als kind en had hij grote interesse voor westerse
cultuur. Zijn grote idool was dan ook John Ford en zijn films zijn vaak persoonlijke interpretaties van
westerns, wat leidt tot jidaigeki’s (samoeraifilms, meestal in de Edo- of Heian-periode gesitueerd) of
toneelstukken van Shakespeare.
Na zijn middelbare opleiding studeerde hij af als schilder, maar algauw verliet hij deze carrière om in
Heigo’s spoor in de filmindustrie te stappen. Hij begon in 1936 als assistent-regisseur, maar door zijn
brandende ambitie (hij kwam vaak met drie scenario’s als voorstel opdraven voor zijn overste) en zijn
overduidelijke talent, kreeg hij een invloed die voor zijn positie ongewoon was en regisseerde hij na
enkele jaren in 1949 reeds zijn eerste film, de bovengenoemde Sugata Sanshiro. Enkele jaren later
castte hij voor het eerst Toshiro Mifune, met wie hij uiteindelijk zestien films zou realiseren, haast
altijd met een hoofdrol voor hem weggelegd. Hernieuwde samenwerking is kenmerkend voor
Kurosawa’s films. Zo werd er zelfs gedacht dat als hij niet bleef samenwerken met een bepaalde
persoon, hij deze niet graag had. Met Takashi Shimura zou hij bijvoorbeeld eenentwintig films
maken.
In de jaren ’60 had Kurosawa zich welhaast bij de lange lijst Japanse kunstenaars gevoegd die een
eind aan eigen leven maakten. Zijn nieuwste film Dodes Kaden draaide uit op een flop en hij sneed
zichzelf tot zes maal toe de keel over; zijn polsen acht. Dit maakt ons duidelijk hoe belangrijk zijn vak
voor hem was, maar het is ook waarschijnlijk dat deze keuze beïnvloed werd door het vele geweld in
zijn leven en de prominente aanwezigheid van de dood. Hij had immers twee wereldoorlogen, een
aardbeving en de dood van zusters en broeders meegemaakt. Een mens zou voor minder in een
depressie sukkelen. Gelukkig werd zijn zelfmoordpoging slechts het zoveelste nummertje op de lijst
en ging hij verder met regisseren, om mijn zijn volgende film Dersu Uzala een Academy Award voor
Best Foreign Film te winnen. Wat echter zout in de
wonde zou zijn voor zijn conflict met de Japanse
pers, is het feit dat de film beschouwd werd als een
Sovjetproductie, geen Japanse.
Binnen Japan werd Kurosawa bedolven onder kritiek.
In zijn vroege, vooroorlogse periode, toen hij nog
geen gevestigde waarde was, werd hij gecensureerd
omdat het cultuurcomité zijn films te westers vond
en wegens deze neiging naar het westen werd hij
voor de rest van zijn leven in eigen land verwenst.
Om zijn populariteit bij het Europese en Amerikaanse
publiek te behouden, zou hij zijn gaan aanleunen bij
westerse waarden en zo zijn eigen cultuur
verwaarloosd hebben. Tevens werd hij in de Japanse
media afgeschilderd als een tiran. Zijn bijnaam werd
‘tenno Kurosawa’ oftewel ‘keizer Kurosawa’, omdat
hij zich net als de keizer zou opsluiten in zijn eigen
Toshiro Mifune in zijn hoofdrol in Yojimbo
11
wereld en zijn macht zou gebruiken niet enkel om zijn werk te verbeteren, maar omdat hij erop
kickte anderen te commanderen. Dit wordt echter tegengesproken door iedereen met wie hij ooit
werkte. Hoewel hij een perfectionist was (hij wilde elk facet van de filmproductie, inclusief
muziekkeuze en de montage zelf beheersen), werd hij als een aardige persoon ervaren. Wat zijn
‘ivoren toren’ betreft, moet er ook wat genuanceerd worden. Hoewel hij door zijn gezin als
afstandelijk beschreven wordt en altijd door zijn werk geobsedeerd was, was hij wel degelijk begaan
met de mensen om hem heen. Met Toshiro Mifune, een langdurige collega, heeft hij bijvoorbeeld
een levenslange vriendschap opgebouwd en hij was geliefd bij elke crew die hij ooit bijeenbracht.
In het westen was Kurosawa immens veel populairder dan in zijn thuisland. Hoewel bij het brede
publiek minder bekend, heeft hij een zeer grote invloed gehad op westerse filmregisseurs en werd hij
gewaardeerd door een overgrote meerderheid critici. Hij heeft Oscars verzilverd en verscheen
bovenaan lijsten van de beste regisseurs. Zijn Shichinin no Samurai is een klassieker in het
filmlandschap geworden en zijn Hidden Fortress heeft een grote invloed gehad op de Star Wars-
reeks, van de personages tot het gebruik van de ‘swipe’ als frameovergang toe.
Zijn visie op kunst is naast het geloof in de menselijke capaciteit tot het goede en de idee dat helden
mensen van vlees en bloed zijn, gemotiveerd door een drang naar realisme (ziehier Gorki’s invloed).
In zijn filmen streefde hij steeds realistische beelden na, de realistische weergave van emotie. De
motieven van zijn karakters zijn daarom vaak simpel en typisch menselijk: machtshonger,
goedaardigheid, plicht, lust, … Hij lijkt niet zozeer geïnteresseerd te zijn in het waarom, dan wel in
het hoe. Daarom heeft hij steeds aandacht voor de gevechtscènes, volgt hij nauwkeurig de
bewegingen van de judoka’s en jiu-jitsushi in Sugata Sanshiro en legt hij nadruk op de
gevechtstechnieken die de boeren uit Shichinin no Samurai moesten leren en het gebruik van het
pistool in Yojimbo. Met uitzondering van Rashomon volgen zijn films meestal een strikt chronologisch
patroon: een simpliciteit die past bij zijn interpretatie van de westernstijl en de simpliciteit van de
motieven.
Kurosawa was een perfectionist en wil elk facet van het film-maken beheersen. Hij schrijft zijn eigen
script, werkt mee aan de muziek (hoewel het componeren zelf niet door hem gebeurt), besteedt veel
aandacht aan kostuums, doet zelf de montage en oefent met eenieder van zijn crew apart alvorens
de scènes gefilmd worden. Hij oefende met zijn acteurs in de kleedkamers, met kostuums en
bijbehoren aan. Ook vroeg hij zijn acteurs soms weken op voorhand hun kostuums dagelijks te
dragen, zodat ze er afgeleefd uitzagen. Dit doet haast denken aan het sociaal realisme dat rond de
eeuwwisseling populair was in de Russische toneelkunst, waarbij de acteurs zich zo goed mogelijk
probeerden in te leven in hun personage en dan improviseerden om bij wijze van een experiment
realistische situaties te bekomen. Hij oefende met zijn cameralui (als hij zelf de camera niet bedient)
etc. zodat het filmen zelf uiteindelijk al bij al niet zo veel tijd meer inneemt: alles gaat reeds als
gewenst. Eens liet hij een dak verwijderen omdat dat bij het schieten van een panorama storend
was, om het daarna terug te plaatsen voor een andere scène. Ook liet hij ooit een stroom in
tegengestelde richting stromen omdat hij dat esthetisch meer verantwoord vond. Zijn functie als
regisseur ziet hij dan ook als volgt:
“The role of a director encompasses the coaching of the actors, the cinematography, the sound
recording, the art direction, the music, the editing and the dubbing and sound-mixing. Altough these
12
can be thought of as separate occupations, I do not regard them as independent. I see them all
melting together under the heading of direction.”
In 1995 struikelde Kurosawa en beschadigde hij de basis van zijn wervelkolom. Tot zijn dood in 1998
bleef hij aan bed gekluisterd, terwijl zijn fysieke conditie verergerde maar zijn geest scherp bleef. De
uiteindelijke doodsoorzaak was een hartaanval. Hij werd achtentachtig jaar.
2. Shichinin no Samurai (1954)
Kurosawa’s bekendste werk is Shichinin no Samurai, uit het jaar 1954. Het gaat over een dorp
onfortuinlijke boeren, die op jaarlijkse basis van hun oogst beroofd worden door een bende ronin
(heerloze samoerai). In plaats van lijdzaam toe te kijken hoe de oogst van dit jaar opnieuw onder hun
neus wordt weggegraaid, besluiten ze hun lot in eigen handen te nemen en ronin in te huren om hun
dorp te verdedigen. Er worden afgevaardigden naar de stad gestuurd om op zoek te gaan naar
bereidwilligen. Het enige wat de dorpelingen echter te bieden hebben, is eten. Daarenboven is een
dergelijke onderneming een schadelijke zaak voor de eer van een samoerai. Daardoor stuiten ze
initieel enkel op weigerachtige replieken. Een keer worden ze zelfs met een speer weggejaagd.
Wanneer ze de hoop bijna wilden opgeven, zien ze hoe de ronin Kambei (Takashi Shimura) een
jongen redt die door een dief gegijzeld wordt. Ze vragen hem om hulp en hoewel hij het eerst niet
ziet zitten, accepteert hij toch. Kambei besluit dat hij zeven man nodig heeft om het dorp te redden.
Hij rekruteert nog een viertal ronin, elk met zijn eigen karakter en vaardigheden. Op aandringen van
de dorpelingen besluit hij ook Katsushiro mee te nemen, een jongen die eerder zijn leerling wilde
worden maar die Kambei slechts als vriend wou accepteren. Uit tijdsgebrek besluit Kambei met een
groepje van zes terug te keren. Op afstand volgt echter een zeker Kikuchiyo, die later een gewone
boer zal blijken die zich van de katana van een op de vlucht geslagen samoerai meester heeft
gemaakt. Hij gedraagt zich nogal clownachtig en de dorpelingen proberen hem weg te jagen, maar hij
slaagt erin hen van op een afstandje te volgen.
Onder Kambei’s leiding verstevigen de
dorpelingen en de samoerai het dorp.
Kikuchiyo wordt na een confrontatie alsnog
opgenomen in het groepje van de samoerai
en werkt mee aan de verdediging. Gedurende
hun samenwerking groeien de dorpelingen en
de samoerai steeds dichter naar elkaar toe. Er
zijn enkele conflicten, zoals de ontdekking dat
de dorpelingen geplunderd hebben bij
vluchtende samoerai, maar Kambei
concludeert dat de uitbuiting door de
krijgerklasse hen heeft aangezet tot zulk een respectloze daden. Zo komen ze tot een betere
verstandhouding. Tussen Katsushiro en een van de dorpsmeisjes bloeit langzaamaan een relatie. De
samoerai leren hoe ze met zelfgemaakte speren moeten vechten, welke wegen ze moeten afsluiten
en waar ze de rovers heen moeten jagen.
Wanneer de aanval komt, weert iedereen zich dapper. De dorpelingen en samoerai strijden zij aan zij
en tal van bandieten worden gedood, maar de leider van de bende schiet van op een afstand een van
de samoerai neer. Katsushiro wil zijn held wreken, maar Kikuchiyo steekt hem voor en vangt in zijn
De zeven samoerai, met Kikuchiyo voorop
13
plaats de kogel op. Hij sterft als een held, hoewel hij bij aanvang van de film als een bandiet werd
afgebeeld. Uiteindelijk sterven er vier samoerai maar wordt de bende ronin verslagen. Wanneer de
ochtend komt, gaat het leven verder. De boeren planten hun gewassen en de vriendschap die
langzaam ontstaan was tussen de twee klassen, lijkt een schijnbeeld uit het verleden. De film eindigt
met de drie overlevende ronin op de grafheuvel van hun vrienden. Kambei besluit dat het de boeren
zijn die werkelijk gewonnen hebben. Zij hebben enkel hun vrienden verloren.
Mifune’s inbreng in de film was van essentieel belang. Als acteur kreeg hij van Kurosawa veel
improvisatieruimte en hij maakte daar gretig gebruik van. Zelf heeft Kurosawa zich bij de productie
ook erg veel gepermitteerd. Hij weigerde onder meer de uiteindelijke gevechtscène in de studio te
filmen en stond erop dat er een dorp werd nagebouwd om in te filmen. Dit zou weliswaar meer
kosten, maar het zou veel realistischer zijn en zou de acteerprestaties verbeteren doordat zijn
acteurs zich beter konden inleven in hun rol als ze in de juiste omgeving verkeerden. Tot twee maal
toe werd de productie stopgezet, maar Kurosawa ging ervan uit dat zijn geldschieters al te veel
hadden geïnvesteerd om hun investering verloren te laten gaan. Daarom ging hij telkens rustig vissen
in afwachting van vernieuwde fondsen. Hij bleek gelijk te hebben en Shichinin no Samurai werd – vier
keer zo duur als oorspronkelijk becijferd – afgewerkt. Kurosawa’s dure productiemethodes zijn een
blijvend kenmerk gebleven. Zo heeft hij nooit zijn ambitie kunnen realiseren om een Godzilla te
filmen, daar de eigenaars vreesden dat het te veel zou kosten. Desalniettemin was Kurosawa zelf een
goedkope werkkracht: zijn acteurs verdienden vaak meer dan hijzelf.
Wat op technisch vlak vernieuwend was voor Shichinin no Samurai, is het filmen van verschillende
invalshoeken gedurende de gevechtscènes. Deze techniek zou hij gedurende zijn verdere carrière
blijven toepassen. Shichinin no Samurai werd door John Sturges hermaakt als de western The
Magnificent Seven. Het zou ook de eerste film zijn geweest waarbij een team van helden
gerekruteerd wordt voor een specifiek doel.
Persoonlijk vind ik Shichinin no Samurai een van
Kurosawa’s beste. Mifune’s gelaatsuitdrukkingen zijn
niet altijd wat ik realistisch zou noemen, maar te
midden de typisch Japanse uitdrukkingen die zo al
essentieel van de westerse verschillen, lijkt het toch
op zijn plaats te zijn. Er is niemand die zoals hem kan
grimassen, die een bezetener gelach uit kan stoten
zoals hij in Rashomon meermaals aantoont en die
tegelijk de serieuze blik kunnen aanwenden die hij
over zijn gezicht plooit wanneer hij een nobele held
moet spelen. Kurosawa’s bewondering is te
begrijpen wanneer men beschouwt hoe veelzijdig en uniek Mifune’s acteerstijl is. Zijn inbreng in de
ontwikkeling van Shichinin no Samurai is onmisbaar omwille van de rol die hij aan Kikuchiyo heeft
toegekend en de vertolking van die rol. Kurosawa had immers oorspronkelijk slechts zes samoerai
voorzien, maar besloot na enkele weken dat het verhaal pit miste. Daarom voegde hij een zevende
karakter toe om het verhaal op te kleuren. De vormgeving hiervan liet hij voor een groot deel over
aan Mifune’s improvisatie.
Mifune als Kikuchiyo
14
3. Yojimbo (1961)
Yojimbo is Japans voor lijfwacht. Het is een voor Kurosawa typische film: een jidaigeki uit 1961,
beïnvloed door westerns (en in dit geval ook The Glass Key) met Mifune in de hoofdrol. In
tegenstelling tot Shichinin no Samurai, die ruimschoots drie uur duurde, duurt Yojimbo slechts 110
minuten. Wat de opzet betreft, gelijkt Yojimbo echter nog sterk op Shichinin no Samurai. Het
hoofdpersonage is een ronin, die wordt ingehuurd ter bescherming. Maar het zijn geen hulpeloze
dorpeling die hem om hulp komen vragen: ditmaal biedt de protagonist zichzelf aan bij rivaliserende
criminele bendeleiders.
Het speelt zich allemaal af in een dorpje
dat verscheurd wordt door een
bendeoorlog. De inwoners zijn vaak
gedwongen een kant te kiezen en er
wordt voortdurend gevochten en gedood
om de hegemonie te verkrijgen, wat tot
dusver geen van beiden gelukt is. De
gruwelen die hieruit volgen worden al zeer
vroeg duidelijk, tijdens de beroemde scène waarin een hond met een menselijke hand in zijn bek
door de hoofdstraat loopt – een beeld dat overigens zeer vlot door de camera gevolgd wordt.
Mifune leert van een herbergier die er tot dan toe goed in geslaagd is onpartijdig te blijven, wat de
stand van zaken is. Gedurende de hele film door is de herberg een soort schuilplaats waarnaar
Mifune kan terugkeren. Door zijn conversaties met de herbergier krijgen we inzicht in zijn plan om de
twee rivalen tegen elkaar uit te spelen door hen beiden te overtuigen hem in te huren als
bescherming tegen de ander. Op deze manier verdient hij een aardig centje bij, maar er rijst ook de
vraag of hij het doet om de dorpelingen te helpen. Door beide leiders tegen elkaar uit te spelen en
hen elkaars bendeleden te laten decimeren, is er weer hoop op vrede. Er wordt echter roet in het
eten gegooid wanneer een van de leiders’ erfgenaam naar het dorp terugkeert. Hij heeft uit de
hoofdstad een pistool meegebracht en doodt zijn vaders vijanden.
Met de hulp de herbergier ontsnapt Mifune, maar wanneer hij hoort dat zijn helpende hand
gegijzeld wordt, keert hij terug om hem een wederdienst te bewijzen. Mifune doodt de erfgenaam
met een zwaard – overtreft de moderne technologie!- en de film eindigt met het mijmeren van de
conclusie “Eindelijk zal het stil zijn in dit dorp.” De simpele humanitaire motieven van onze held
blijken bevestigd. Meer dan een goed karakter en de wil om er iets mee bij te verdienen zat er niet
achter, maar wat wel een kleine twee uur in beslag nam, was het tonen van hoe de protagonist deze
motieven in de praktijk zou brengen.
Zijn tactische manoeuvreringsvermogen zal in Sanjuro
nog eens herhaald worden, met overigens evenveel
succes. Het is dan ook moeilijk een oordeel te vellen
welke beter is: de pre- of de sequel. Toch moet ik
besluiten tot Yojimbo’s zege. Bij deze film is er immers
de vernieuwing, de originaliteit. Bij Sanjuro wordt deze
omgezet naar continuïteit. Zo verzint in Yojimbo het
hoofdpersonage een onzinnaam op basis van wat op
Hond met hand
Sanjuro en de ronin, voor de confrontatie
15
dat moment in het zicht valt. In Sanjuro gebeurt hetzelfde en behoudt hij zelfs zijn achternaam, wat
‘dertigjarige’ betekent. Daarentegen moet ik wel toegeven dat Sanjuro Yojimbo in één aspect
overtreft: de laatste scène. Yojimbo eindigt op een zachte manier met een overpeinsde opmerking
die een gevoel van verlichting ten gevolge heeft: eindelijk krijg je sluitend inzicht in de motieven van
de held. Bij Sanjuro echter vindt er een spectaculaire showdown plaats tussen Mifune en een
arrogante ronin die meent dat hij de ander in vaardigheid overtreft. Die arrogantie moet hij met de
dood bekopen in een indrukwekkende vechtscène. Het valt pas op wie er wie heeft gedood, wanneer
de twee naast elkaar staan met het zwaard in de eindpositie van hun beweging en de ronin met een
gespannen uitdrukking ter aarde valt. Daarna volgt een uitspraak van de overwinnaar. Hij duidt op de
gelijkenissen tussen hen beiden i.p.v. te besluiten tot een voorbestemming tot ‘goed’ of ‘kwaad’, wat
kenmerkend is voor Kurosawa’s mensbeeld. Ook stelt hij dat “goede zwaarden beter in hun schede
blijven”. Ook dit is een uiting van Kurosawa’s levensvisie, meer bepaald zijn afkeer van het
militarisme.
4. Hachigatsu no Rapusodi (1991)
De laatste film van Kurosawa die ik zal bespreken is een van zijn laatste werken, gereleaset in 1991.
Daarna zou hij nog maar vijf films regisseren, om te eindigen met een oeuvre van zestig werken.
Hachigatsu no Rapusodi (‘Rapsodie in augustus’) is in tegenstelling tot de twee voorgangers een
kleurenfilm en situeert zich in de huidige tijd. In plaats van Mifune vertolkt Richard Gere een van de
hoofdrollen. Kurosawa tackelt een drietal maatschappelijke thema’s van de hedendaagse Japanse
maatschappij: de positie van de ouderen, de relatie van de verschillende generaties onderling en de
omgang met het Japanse oorlogsverleden.
Er worden drie generaties gevolgd: die van Kane en haar naar Hawaï geëmigreerde broer, die van
Kane’s kinderen en die van haar kleinkinderen. Het is zomer en Kane’s kleinkinderen komen die bij
haar doorbrengen, terwijl hun ouders de familie van een man bezoeken die beweert Kane’s broer te
zijn en die haar voor zijn nakende dood nog een keer wil zien. Aanvankelijk vervelen de kinderen zich
dood op het platteland van Kyushu en ze sluipen weg naar het stedelijke Nagasaki. Daar bezoeken ze
een monument op het epicentrum van de
atoombom die er op 8 augustus 1945
miljoenen levens eiste. De oudste van de vier
kleinkinderen herinnert zich dat hun
grootvader bij die aanval gestorven is en dat
Kane is blootgesteld aan de stralingsregen. Ze
beseffen het vaak doodgezwegen oorlogstrauma van hun familie en vanaf dat moment groeien ze
steeds dichter naar hun grootmoeder toe. Ze vragen naar verhalen uit haar jeugd, haar
herinneringen over haar man en haar broers en zussen. Grootmoeder vertelt met een nostalgische
glimlach, maar haar herinneringen zijn vaag. Ze herinnert zich de namen van haar broers niet met
zekerheid. Over de atoombom vertelt zij in haar eigen, simpele woorden. De kinderen zijn op een
morbide wijze gefascineerd met het fenomeen en beginnen de keuze om de bom te laten vallen in
twijfel te trekken.
Op dat moment komt er bericht uit Hawaï dat de man wel degelijk Kane’s broer blijkt te zijn. Zijn
familie is het ginds goed vergaan en Kane’s kinderen krijgen allemaal een baan aangeboden door
Kane’s rijke neven, die grote sinaasappelvelden bezitten. De kinderen beginnen over de atoombom,
wat de ouders furieus maakt. De oorlog is iets waarover in Japan het liefst gezwegen wordt, zeker als
Ground Zero Monument, Nagasaki
16
het de economische belangen in gevaar brengt.
Kane’s Japans-Amerikaanse neef Clark (rol van Gere)
blijkt hier meer begrip voor te hebben dan de
volbloed Japanners en besluit Kane in Japan te
komen bezoeken op haar verjaardag. Clark blijkt
veel respect te hebben voor zijn Japanse afkomst en
luistert met veel begrip naar de jongste generatie.
Hij betreurt de destructieve rol die zijn land in
Nagasaki en Hiroshima gespeeld heeft en samen
met de kinderen komt hij tot het vage besluit dat
menselijk leed iets verschrikkelijks is en dat een dergelijke gebeurtenis zich nooit had mogen
voordoen en zich nooit meer mag herhalen.
Japan is net als tal van andere welvarende geïndustrialiseerde economieën uitgegroeid naar een
omgekeerde bevolkingspiramide. Er is een groot aantal ouderen die onderhouden moeten worden
door een kleinere laag werkenden. Deze ouderen, die in de jaren ’90 vaak nog de Tweede
Wereldoorlog hadden meegemaakt, hebben vaak weinig contact met hun kinderen, die een
mentaliteit van toewijding, hard labeur en welvaartsstreven handhaven. In Hachigatsu no Rapusodi
wordt duidelijk gemaakt hoe ouderen van belang kunnen zijn bij de vorming van cultureel, historisch
en moreel besef. De kloof tussen de eerste generatie en de twee volgende wordt in deze film mooi in
de verf gezet – niet toevallig overigens tijdens een periode van Kurosawa’s leven waarin hij zelf de rol
van oudere op zich moest nemen. Uiteindelijk zijn het de kleinkinderen die nog het meeste respect
voor hun grootmoeder en hun nationale erfgoed tonen: hun ouders zijn enkel uit op het geld van
verre familie en willen gaarne hun achtergrond vergeten, zolang het maar opbrengt. Dit wordt
duidelijk wanneer tijdens een boeddhistische gedenksessie voor de slachtoffers van het
bombardement de kinderen aandacht voor het ritueel hebben en de ouders er maar weinig belang
aan lijken te hechten. Hiermee klaagt Kurosawa de toenmalige (en wellicht nog steeds huidige)
mentaliteit aan. Bepaalde dingen, zoals de atoombom, mogen niet vergeten worden en Kurosawa, in
deze film een conservatieve geest geworden, zorgt ervoor dat die herinnering blijft leven.
Maar het is net die herinnering die hem de meeste kritiek heeft bezorgd. Hij wordt verweten anti-
Amerikaanse sentimenten te stimuleren door de schuld van de atoomaanslagen uitsluitend bij de
Verenigde Staten te leggen, zonder het Japanse oorlogsverleden in beschouwing te nemen. Hiermee
zou hij in de volhardende traditie van het Japanse negationisme treden. Veel Japanners, zelfs
vandaag nog, ontkennen namelijk schuld te dragen aan hun deelname in WO II. Zij beweren dat hun
interventie nodig was om de Aziatische volkeren tegen westerse overheersing te beschermen (cfr.
Monroedoctrine) en dat oorlog noodzakelijk was om de vanuit het westen opgelegde embargo’s
economisch gezien te overleven (een argument dat veel gelijkt op de rechtvaardiging van het
nazistische optreden tegen de joden omwille van hun economische ‘sabotage’). Dit soort Nihon-Jinro
(typisch Japans nationalisme) weerlegt Kurosawa zelf door te verklaren dat oorlog iets tussen
regeringen is, niet tussen bevolkingen. Hij besteedt enkel aandacht aan personen, die op persoonlijk
niveau het Japans-Amerikaanse conflict bij lijken te leggen.
Persoonlijk hecht ik geloof aan de positieve bedoelingen van de regisseur. Als we naar Kurosawa’s
mens- en levensvisie kijken en zijn afkeer van het militarisme in acht nemen, denk ik niet dat hij van
enig extreem nationalisme beticht kan worden. Toch lijkt hij zich te laten beïnvloeden door het milieu
Clark en het jongste kleinkind
waarin hij leeft. Hij breekt het taboe rond de oorlog immers, maar rept met geen woord over de
verantwoordelijkheid van de Japanse staat of haar bevolking, die nochtans met volle
zielsoverlevering haar schouders onder het imperialistische regime had gestoken. Ik steun de keuze
van Truman om de bommen te laten vallen niet. Het Japanse Keizerrijk was destijds reeds op de
knieën gebracht en behoefde geen miljoenen burgerslachtoffers meer om tot cap
gaan. Het is ook geloofwaardiger dat de bommen een middel waren om een interventie van de
Sovjet-Unie te vermeiden, dan dat zij nodig waren om de oorlog te winnen. Toch ligt de
verantwoordelijkheid van de bloedbaden in Hiroshima en Nagasak
Japanners zelf. De atrociteiten die zij in China en andere Aziatische landen hebben aangericht zijn
veel onmenselijker dan de schade die hen zelf is toegediend. Ik ben er ook van overtuigd dat als zij
over een atoombom hadden beschikt, zij geen moment geaarzeld zouden hebben ze te gebruiken:
niet om een oorlog te beëindigen, maar om nog meer gebied te veroveren. In dat opzicht vind ik de
Amerikaanse, in Clark gepersonaliseerde verontschuldiging misplaatst.
De waarde van Hachigatsu no Rapusodi
ingewikkelde verhaallijn, maar in de maatschappelijke relevantie van haar thema’s en de echtheid
van haar verhaal. Dit laatste – overigens weer een typisch kenmerk van Kuros
het feit dat het om de geschiedenis van een doorsnee Japans gezin gaat. Elke familie in Japan heeft
wel een of andere tragische herinnering aan de oorlog, waar ze vaak moeilijk mee om kunnen gaan
omwille van de emotioneel verstikk
vanzelfsprekende emoties die hieruit volgen: nieuwsgierigheid van zij die er niet veel over weten
(derde generatie), verdrukking door zij die het het liefst zouden vergeten (tweede generatie) en
verdriet (eerste generatie). Hij heeft oog voor deze aardse en reële emoties, niet in het minste
ingewikkeld maar wel ontroerend weergegeven. Murase’s vertolking van Kane is, hoewel minder
opvallend dan Gere’s optreden, een grote meerwaarde. Zij weet op zee
verwarde oude dame te spelen en in de kenmerkende stormscène, waarin zij even waant weer in het
verleden te verkeren, komt zij over als het seniele oudje dat haar rol is. Dat is waarschijnlijk mijn
beïnvloeden. Net als bij Rashomon
vertellers toevallig samen op dezelfde plek gaan schuilen, speelt in deze scène regen daarbij een
belangrijke rol. Het is, samen met de wind die hier hevigheid aan toevoegt, een visuele voorstelling
van de invloed van de omstandigheden op de persoon; misschien wel e
radioactieve neerslag.
De Stormscène
waarin hij leeft. Hij breekt het taboe rond de oorlog immers, maar rept met geen woord over de
verantwoordelijkheid van de Japanse staat of haar bevolking, die nochtans met volle
ing haar schouders onder het imperialistische regime had gestoken. Ik steun de keuze
van Truman om de bommen te laten vallen niet. Het Japanse Keizerrijk was destijds reeds op de
knieën gebracht en behoefde geen miljoenen burgerslachtoffers meer om tot cap
gaan. Het is ook geloofwaardiger dat de bommen een middel waren om een interventie van de
Unie te vermeiden, dan dat zij nodig waren om de oorlog te winnen. Toch ligt de
verantwoordelijkheid van de bloedbaden in Hiroshima en Nagasaki in de eerste plaats bij de
Japanners zelf. De atrociteiten die zij in China en andere Aziatische landen hebben aangericht zijn
veel onmenselijker dan de schade die hen zelf is toegediend. Ik ben er ook van overtuigd dat als zij
eschikt, zij geen moment geaarzeld zouden hebben ze te gebruiken:
niet om een oorlog te beëindigen, maar om nog meer gebied te veroveren. In dat opzicht vind ik de
Amerikaanse, in Clark gepersonaliseerde verontschuldiging misplaatst.
Hachigatsu no Rapusodi ligt niet zozeer in technische vernieuwing of een
ingewikkelde verhaallijn, maar in de maatschappelijke relevantie van haar thema’s en de echtheid
overigens weer een typisch kenmerk van Kurosawa’s stijl
het feit dat het om de geschiedenis van een doorsnee Japans gezin gaat. Elke familie in Japan heeft
wel een of andere tragische herinnering aan de oorlog, waar ze vaak moeilijk mee om kunnen gaan
omwille van de emotioneel verstikkende atmosfeer. Kurosawa geeft uiting aan de natuurlijke en
vanzelfsprekende emoties die hieruit volgen: nieuwsgierigheid van zij die er niet veel over weten
(derde generatie), verdrukking door zij die het het liefst zouden vergeten (tweede generatie) en
erdriet (eerste generatie). Hij heeft oog voor deze aardse en reële emoties, niet in het minste
ingewikkeld maar wel ontroerend weergegeven. Murase’s vertolking van Kane is, hoewel minder
opvallend dan Gere’s optreden, een grote meerwaarde. Zij weet op zeer realistische wijze een
verwarde oude dame te spelen en in de kenmerkende stormscène, waarin zij even waant weer in het
verleden te verkeren, komt zij over als het seniele oudje dat haar rol is. Dat is waarschijnlijk mijn
favoriete scène uit de film. Het
mooie synthese van hoe een mens door
omstandigheden veel te verduren krijgt,
maar er uiteindelijk toch doorheen komt
en overleeft om met de consequenties
verder te gaan. Misschien is het wel een
allegorie op Kurosawa’s leven na zijn
zelfmoordpoging. Of misschien ook niet.
Het is alleszins een mooie scène waarin
Kurosawa eens te meer aantoont hoe hij
d.m.v. het weer de sfeer van de film kan
Rashomon, waar het verhaal afhangt van het feit dat het regent en de drie
toevallig samen op dezelfde plek gaan schuilen, speelt in deze scène regen daarbij een
belangrijke rol. Het is, samen met de wind die hier hevigheid aan toevoegt, een visuele voorstelling
van de invloed van de omstandigheden op de persoon; misschien wel een verwijzing naar de
17
waarin hij leeft. Hij breekt het taboe rond de oorlog immers, maar rept met geen woord over de
verantwoordelijkheid van de Japanse staat of haar bevolking, die nochtans met volle
ing haar schouders onder het imperialistische regime had gestoken. Ik steun de keuze
van Truman om de bommen te laten vallen niet. Het Japanse Keizerrijk was destijds reeds op de
knieën gebracht en behoefde geen miljoenen burgerslachtoffers meer om tot capitulatie over te
gaan. Het is ook geloofwaardiger dat de bommen een middel waren om een interventie van de
Unie te vermeiden, dan dat zij nodig waren om de oorlog te winnen. Toch ligt de
i in de eerste plaats bij de
Japanners zelf. De atrociteiten die zij in China en andere Aziatische landen hebben aangericht zijn
veel onmenselijker dan de schade die hen zelf is toegediend. Ik ben er ook van overtuigd dat als zij
eschikt, zij geen moment geaarzeld zouden hebben ze te gebruiken:
niet om een oorlog te beëindigen, maar om nog meer gebied te veroveren. In dat opzicht vind ik de
ligt niet zozeer in technische vernieuwing of een
ingewikkelde verhaallijn, maar in de maatschappelijke relevantie van haar thema’s en de echtheid
awa’s stijl – uit zich in
het feit dat het om de geschiedenis van een doorsnee Japans gezin gaat. Elke familie in Japan heeft
wel een of andere tragische herinnering aan de oorlog, waar ze vaak moeilijk mee om kunnen gaan
ende atmosfeer. Kurosawa geeft uiting aan de natuurlijke en
vanzelfsprekende emoties die hieruit volgen: nieuwsgierigheid van zij die er niet veel over weten
(derde generatie), verdrukking door zij die het het liefst zouden vergeten (tweede generatie) en
erdriet (eerste generatie). Hij heeft oog voor deze aardse en reële emoties, niet in het minste
ingewikkeld maar wel ontroerend weergegeven. Murase’s vertolking van Kane is, hoewel minder
r realistische wijze een
verwarde oude dame te spelen en in de kenmerkende stormscène, waarin zij even waant weer in het
verleden te verkeren, komt zij over als het seniele oudje dat haar rol is. Dat is waarschijnlijk mijn
favoriete scène uit de film. Het geeft een
mooie synthese van hoe een mens door
omstandigheden veel te verduren krijgt,
maar er uiteindelijk toch doorheen komt
en overleeft om met de consequenties
verder te gaan. Misschien is het wel een
allegorie op Kurosawa’s leven na zijn
ng. Of misschien ook niet.
Het is alleszins een mooie scène waarin
Kurosawa eens te meer aantoont hoe hij
d.m.v. het weer de sfeer van de film kan
, waar het verhaal afhangt van het feit dat het regent en de drie
toevallig samen op dezelfde plek gaan schuilen, speelt in deze scène regen daarbij een
belangrijke rol. Het is, samen met de wind die hier hevigheid aan toevoegt, een visuele voorstelling
en verwijzing naar de
18
Hoewel noch zijn beste, noch zijn meest kenmerkende werk is Hachigatsu no Rapusodi dus zeker de
moeite waard. Het toont hoe Kurosawa verderging met ontwikkelen ongeacht hoe oud hij was en
hoe hij tegelijk trouw bleef aan de stijl die hij reeds bij Sugata Sanshiro hanteerde. Gedurende zijn
leven is hij erin geslaagd films over allerlei thema’s te vervaardigen, in een maatschappij die reeds vijf
eeuwen vervlogen is of dezelfde waarin hijzelf leefde. En bij elke productie wist hij toch doelgericht
de essentie te vatten, zonder dat zijn films door de simpliciteit of natuurlijkheid van hun verhaal
voorspelbaar of vervelend werden.
5. Akira Kurosawa in de media
Akira Kurosawa By ZHANG YIMOU Monday, Aug. 23, 1999
I knew nothing about cinema before enrolling at the Beijing Film Academy in 1978. The Cultural Revolution had ended, and I had worked in the countryside and in a factory. I wanted to go to college--I even applied to the Xian Physical Education Institute--to change my fate. For most of this century, Asia has claimed two of the world's three top film centers. These cinemas have it all. A year later I saw my first Kurosawa film. It was Rashomon. I was immediately besotted. And a few years after that, from my humble seat in the audience, I actually watched Kurosawa receive a lifetime achievement award at Cannes. There he was, a filmmaker from the East loved and admired by people all over the world. I never met him, although I once had the chance. I was on a business trip to Tokyo when a Japanese friend suggested I meet Kurosawa on the set of Ran. I didn't dare to go. He was, after all, a world-famous dashi (grand master). In the cinema world, I was a very small potato. Kurosawa was born in Tokyo in 1910, the seventh child of a strict soldier-father. The boy's early loves were oil painting and literature, including the Western writing that was so influential in Japan at the time. These interests would become vitally important throughout his career. The painter's eye is particularly obvious in his films, especially in his sumptuous later ones, and Kurosawa adapted film plots from such disparate authors as Shakespeare (twice), Dostoevsky and hard-boiled detective writer Ed McBain. He stumbled into the movie business as a young assistant director and scenario writer, directing his first film, Sanshiro Sugata, at the age of 33. Five years later, he made Drunken Angel, considered by critics the first true Kurosawa film. It was also, perhaps not incidentally, his first collaboration with actor Toshiro Mifune, who would work with the master 15 more times. (He was the drunken bandit in Rashomon--one of the most charismatic performances in 20th century cinema--a farmer's son-turned-warrior in Seven Samurai and a Japanese Macbeth in Throne of Blood.)Rashomon was the film that introduced Kurosawa to the outside world, and that began an uncomfortable relationship with fame that lasted his whole career. Like Stanley Kubrick, he had the artistic strength to resist compromise, either political or commercial. But his own producer on Rashomon didn't understand the film, which gained attention at home only after receiving international accolades. Kurosawa had sporadic commercial difficulties from then on, despite such major hits in Japan as Yojimbo. His last films were produced with Hollywood support--and money--from the likes of George Lucas and Francis Ford Coppola. They were bigger events in the West than in Japan, despite the kimonos and the films' medieval settings. At his death in 1998, four decades after Rashomon, Kurosawa was virtually forgotten in Japan.The irony is that he was such a Japanese filmmaker. Aside from his superb movies about warriors, including Yojimbo and Sanjuro, Kurosawa also told poignant stories of ordinary, contemporary Japanese, some of them nobodies. High and Low, with Mifune as a rich businessman tormented by a poor kidnapper, is one. These films have influenced me greatly with their realism and concern for the common people. My impression is that through Kurosawa's films all of us can experience the soul of Japan, the inner strength of the Japanese people. Yet his own countrymen, in rather large numbers, accused him of making films for foreigners' consumption. In the 1950s, Rashomon was criticized as exposing Japan's ignorance and backwardness to the outside world--a charge that now seems absurd. In China, I have faced the same scoldings, and I use Kurosawa as a shield. It isn't such an effective one, not yet anyway. Maybe after 20 or 30 years, people in China will no longer see my work in that narrow light. As a cinematographer, I am awed by Kurosawa's filming of grand spectacle, particularly battle scenes. Even today I cannot figure out his method. I checked our film library and found that he used only 200 or so horses for certain battle scenes that suggest thousands. Other filmmakers have more money, more advanced techniques, more special effects. Yet no one has surpassed him. In 1989, while performing in an action film, I broke a leg and had to be grounded for three months. The director brought me 80 video tapes, including virtually all of Kurosawa's action films. We all crammed into my trailer to watch them, trying to learn how the sensei, or teacher, had achieved his effects. It was a very educational three months for me. Just a few weeks ago, I was
19
having a discussion with my crew on an action film we are making. We conceived a scene in which several people told their stories from different perspectives, and we realized, Hey, that's Rashomon. I counsel my colleagues to resist the temptation to imitate Kurosawa blindly; it is impossible to surpass him. But such a strong and lingering impact on filmmakers is very hard to resist. Whether Kurosawa's world is the real Japan, I don't know. It certainly seems so to me, a foreigner: a country and a people full of strength but depicted, naturally or perhaps inevitably, with a strong artistic backdrop, not just in the filmmaker's eye but in the country as a whole. Kurosawa has set the example of a cinema with a strong national flavor that attracts the interest, and the embrace, of the outside world. I tried to put that lesson to use in my maiden film Red Sorghum and in The Story of Qiu Ju. The world is getting closer and smaller. Kurosawa tells me to keep my own Chinese character and Chinese style. That is his great lesson for Asian filmmakers. Today, many Chinese directors have gone to Hollywood. There's nothing intrinsically wrong with that. Yet Kurosawa focused his camera on his country. I shall not go to Hollywood. Just like him, I hope to persist in making films that transcend the limits of nation or country, East or West, Japanese or Chinese. Our individual emotions, our thinking and perceptions may differ and will likely become obsolete after, say, 100 years. But the unique character of our films can last forever. My own movies are innately Chinese. And for that, I will always thank Kurosawa for serving as an indelible and inspiring example. I shall always remember seeing Kurosawa in a documentary about his life and career. He was on location, wearing a pair of sunglasses and a small hat. I saw a man walking in front of the crew with his hands clasped behind his back. A man carrying a stool followed him. It was very funny: Kurosawa stopped. The assistant unfolded the stool for him. The director didn't sit, but kept on walking. When they saw the master coming, all the Japanese actors playing fierce warriors dismounted their horses and bowed to him. He spoke a few words; they listened attentively. Kurosawa looked like a commander, or a father, to them--as he is to my entire generation of Asian filmmakers. Zhang Yimou is director of Red Sorghum and Raise the Red Lantern
Een klein jaar na de dood van Akira Kurosawa verscheen dit bericht in Time, van de hand van Zhang
Yimou, China’s meest succesvolle regisseur, thuis en overzees. Dat de communisten hem wel mogen
is gezien zijn achtergrond geen verbazing. Hij slaagt er immers in om zowel grote kostuumdrama’s als
- wat mij persoonlijk meer aanstaat - culturele schetsen van zijn rurale bakermat te filmen. Zijn
openheid t.o.v. de Japanse cultuur is, hoewel in contrast tot de Sino-Japanse verhoudingen pakweg
vijftig jaar geleden, kenmerkend voor de huidige mentaliteit in China. In naam en autoriteit staat het
communisme nog steeds onwankelbaar, maar in werkelijkheid heeft zich een samenleving
ontwikkeld die steeds meer begint te lijken op liberale democratieën naar westers model, waarin de
censuur een krampachtig artefact van het verleden lijkt, wiens wilde stuipen haar obsoleetheid
moeten verbergen. Dat een van China’s grootmeesters in het westen zo’n lofzang afsteekt over wat
hij zelfs een Japans idool noemt, kan niet anders dan een mooi symbool zijn van twee naties die
dichter naar elkaar toegroeien.
Yimou benadrukt op zijn beurt enkele kenmerken van Kurosawa die in dit werk reeds aan bod zijn
gekomen: zijn aandacht voor de gewone mens met zijn gewone gevoelens, zijn westerse invloeden,
de kritiek die hij van eigen volk te verduren kreeg. Ook levert hij een pleidooi voor Kurosawa’s
identiteit als Japanner. Hij doet Kurosawa’s visie op zichzelf hierdoor zeker eer aan. Kurosawa heeft
immers nooit ingestemd met de verwijten dat hij films voor westerlingen zou maken of dat hij niet
‘Japans genoeg’ was. Wat hij wel toegaf, was dat hij films maakte voor twintigers. Dat is hoe hij zijn
publiek zag, jong en met een leven vol beweging. Daarom dat zijn kunst de cultuurbarrière misschien
gemakkelijk trotseerde, maar dat heeft niet te maken met een gebrek aan ‘Japansheid’. Hoewel
critici noch het publiek het misschien opmerken, toch berust hij bij de conclusie ten gronde Japans te
zijn.
2. Externe opdracht Afzonderlijk ingeleverd.
20
3. Museumverslagen
a) Middelheim
Toen onze chauffeur zich netjes parkeerde naast de keurige haag waar net een man achteloos tegen
urineerde, hing er buiten nog de blauwe zweem van een zwakke herfstochtend. Dauw lag nog ijzig
nat op de grasperken waarlangs wij wandelen zouden en een vroegtijdige koude joeg ons in reeds
winterse mantels. Er was een schuilplaats voorzien, maar die zou pas ’s middags aan ons onthuld
worden. Dus schreden wij verder om het park vluchtig te verkennen, alvorens er doorgegidst te
worden door een energieke, jonge vrouw.
Eén van de eerste werken die we bespreken, is Rodins Balzac.
Zijn kleur van geoxideerd brons voegt nog een extra tint groen
aan het natuurlijke kleurenpalet van het openluchtmuseum
toe. We worden aangemoedigd om het werk heen te lopen:
beeldhouwkunst is immers driedimensionaal en net als de
vorm die het afbeeldt, is het een lichaam met meerdere
kanten. Geen verrassingen hier: de opzet is zo direct als de blik
van het beeld. We zien een hooghartig man, die zijn ogen ver
boven de horizon richt. Hij kijkt ons niet aan, wij die blij mogen
zijn aan zijn voeten staan. Zijn verwilderde gestalte, vormeloze
mantel waarin hij zijn handen bijna lijkt te verbergen en zijn
zorgeloze coiffure doen weinig interesse voor deze wereld
vermoeden. Erg gedistingeerde gelaatstrekken krijgen we niet,
maar de ruwe groeven volstaan om de impressie van de
beeldhouwer over te brengen. De realistische afbeelding van
zijn gelaat is niet belangrijk. Wat telt, is de impressie van een
man, zozeer gelauwerd dat hij ten langen leste het aureool dat hem werd aangereikt, aanvaard heeft
en enkel nog kan uitkijken naar dingen die boven het gewone volk staan.
Naast de Balzac bespreken we ook andere moderne beeldhouwwerken: een oneindige kronkel, een
blauwe constructie van polyester, Hercules’ jacht op de Stymphalische vogels etc. Ik heb geen
grondige afkeer van de moderne of hedendaagse beeldhouwkunst, maar bij sommige werken mistte
ik de idee achter het werk. Als een kunstwerk technisch niet indrukwekkend is, moet het op zijn
minst een waardevolle visie verkondigen of zijn waarde
op een ander punt bewijzen. Iconoclasme is in mijn
ogen slechts zelden een excuus: het is eenmalig
vernieuwend, maar wordt even volgzaam als de
navolgers van het gebroken icoon wanneer het
jarenlang wordt nagebootst. Dat sommige werken, te
simplistisch qua vorm, me ook te leeg lijken qua inhoud,
zal bij de moderne werken vaak aan het tijdsverschil
zijn en bij moderne zowel als bij hedendaagse
exemplaren aan een gebrekkige achtergrondkennis.
Toch meen ik dat de energie en de fondsen bij sommige
kunstenaars waardevoller toegepast zouden kunnen zijn
Balzac, François-Auguste-René Rodin, 1892-1897
Yayoi, Corey McCorkle, 2005
21
dan op het verkregen resultaat.
Een treffend voorbeeld is Yayoi, door Corey McCorkle. Het zou geïnspireerd zijn op 17e-eeuwse
tuinversieringen. Toch zie ik enkel een bol. Het zou verwijzen naar Yayoi Kusuma’s
openluchtinstallatie voor een Japans paviljoen in Venetië. Toch zie ik enkel een bol. Men doet
uitschijnen dat er zo diep is nagedacht over dit kunstwerk, dat het intrigeert door de in zichzelf
gekeerde vorm die kleuren uit haar omgeving integreert en toch zie ik enkel die ene, blinkende,
paarse bol. Geen lelijke bol, dat niet, maar een doodgewoon, eeuwenoud ruimtefiguur met een
glimmende paarse schijn. Waar is het technisch meesterschap? Waar is de visie? Als ik één enkel
woord uit Tolstojs Oorlog en Vrede afzonder, het uitvergroot en in een andere kleur afprint en ten
toon stel, heb ik dan kunst geschapen? Of ben ik dan een veredelde imitator, wier kunst slechts in
naam en niet in essentie bestaat?
Verder moesten we nog een opdracht maken, waarbij we
beeldhouwwerken naar keuze moesten analyseren op bepaalde
eigenschappen die we tijdens de les hadden gezien. Daarna
‘daalden we af’ naar Middelheim Laag, om de hedendaagse kunst te
bekijken. We zien er een aantal interessante (en ook minder
interessante) werken en krijgen uitgelegd waarover de werken
gaan, wie ze gemaakt heeft en wat hun geschiedenis is. Bij één
bepaald kunstwerk, De Zuil, mogen we zelf onze hypotheses
ventileren. Dit vond ik zeker een aanrader. Het was ook één van de
werken die ik op mijn solitaire verkenningsronde bekeken heb. Mijn
fascinatie is niet in het minste te wijten aan de politieke en
maatschappelijke relevantie van De Zuil. Hij symboliseert het land
waarin ik leef, het land waarin ik ben opgegroeid. Hij staat recht en
rank, als een plaasterboom getooid met knotwilgenschors, te
midden bomen van levend hout. Er zijn verschillende interpretaties naar voren gekomen, de één niet
minder interessant dan de andere, en dit is dan ook zeker één van de werken die ik wèl zinvol vond.
Men kan de kronkelende knobbelvorm als een knotwilg beschouwen, wat een typisch kenmerk is
voor het Vlaamse landschap, maar men kan er ook een octopus in zien: een belemmering van de zuil
die in constante inspanning verkeerd om haar te torsen. Dan komt men algauw bij een mogelijk
onbedoelde allegorie: de zuil is het hardwerkende Vlaanderen, steeds beperkt door het reactionaire
Wallonië of de beklemmende Belgische staat. Dit is niet helemaal mijn visie, maar het is een mening
die in 2010 populair leek en in 2011 niet minder zo.
Ik zal niet zeggen dat het Middelheim mijn favoriete museum was, maar ik ben tevreden met de
verruimde kennis over beeldende kunsten en de inleiding tot constructiekunst die ik er heb genoten.
Deze laatste mag dan wel een veel technischer en wetenschappelijker karakter bezitten, toch is de
creativiteit waarmee deze gebieden worden verkend de naam kunst van tijd waardig.
b) M HKA
Na in het Middelheim met hedendaagse beeldhouwkunst kennis te hebben gemaakt, maken we in
het M HKA kennis met andere vormen van hedendaagse kunst. In de inkomsthal werpen we snel een
blik op het kunsttijdschrift Artefactum. Het is zeker de moeite eens zo’n tijdschrift te bekijken, gezien
kunsttijdschriften al even impopulair zijn als literaire magazines. Toegegeven, folders van musea en
De Zuil, Karin Borgmans, 2010
22
gratis muziekmagazines als Rifraf worden nog gretig gelezen, maar ook hun faam blijft beperkt
binnen de beperkte kring van geïnteresseerden.
Als laatste groep worden we opgehaald door onze gids. Wederom is dit een vrouw: net als in het
Middelheim, net als de andere gidsen in het M HKA. Maar daar sta ik op dat moment niet bij stil, ik
zet mij braafjes neer in de kring van uitverkorenen om een kwartiertje over kunst te praten. We
krijgen een bekwame inleiding tot het begrip ‘kunst’ in het algemeen en hedendaagse kunst in het
specifiek. Met behulp van wat opdrachtjes, waaronder het abstract weergeven van een figuratief
kunstwerk, krijgen we meer inzicht in de ten toon gestelde werken. Het is leuk om nog eens te
tekenen, maar ook confronterend om mijn schrale resultaat te vergelijken met de geslaagde
interpretaties van Esther en Lukas. Gelukkig gaat er bij mij grotere interesse uit naar muziek en
literatuur. Anders had mijn ego deze schooluitstap niet overleefd.
Mijn wonden in stilte likkend,
ga ik verder door de
verschillende zalen. Sommige
werken zijn mooi en
verfrissend, andere smakeloze
imitaties van antistromingen.
Bovenal bevielen mij de tapijten
van Craigie Horsfield, die ook
een sprenkeltje nationale trots
opriepen doordat het een
Belgisch bedrijf was dat ze op industriële wijze geweven heeft. Ze beeldden vaak mooie en tegelijk
spraakmakende taferelen af. Een perfect voorbeeld hiervan in zijn The Arciconfraternity of Santa
Monica. Omdat ik wist dat de KKK-gewaden overgenomen waren van Spaanse boetekleden, werd het
beoogde misverstand vermeden, maar velen keken bij de bespreking verrast op toen ze erachter
kwamen dat er een religieuze ceremonie werd afgebeeld (wat veel zegt over de aandacht van een
publiek voor de titel van een beeldend kunstwerk). De belichting is duidelijk, maar door het
monopolie van zwart en wit krijgt het werk alsnog iets mysterieus (mocht het dat nog niet hebben
door de talloze gemaskerde mannen). Ook levert het materiaal ‘tapijt’ een
Naargelang ik de trap naar beneden volgde, voelde ik met mij het niveau van de kunstwerken dalen.
Er waren nog wel waardevolle exemplaren, maar eveneens voorbijgestreefde pogingen tot
originaliteit. Een opgestelde trap in een kast? De opzettelijk scheve deur voor de accidenteel
scheefgezakte wagenkooi die we op de scouts gebouwd hebben, had bijna evenveel kunstzinnige
waarde.
Het M HKA was zeker een interessant museum, maar niet al wat erin stond was evenveel oorzaak
van deze interesse. Het vraagstuk “Wat is kunst?” is voor de kunstwereld weliswaar een waardevolle
denkoefening geweest, maar ze heeft evenzeer een kant-en-klare dekmantel gecreëerd voor afval op
vlucht voor de vuilnisbak.
c) Parijs
Daar Parijs net als Venetië en Brugge op zich al een openluchtmuseum is, lijkt het enigszins
gerechtvaardigd al haar musea in één verslag te bespreken. Het vluchtige tempo en de
aaneensluiting waarmee zij elkaar in dit verslag zullen opvolgen is eveneens een realistische
The Arciconfraternity of Santa Monica, Craigie Horsfield, 2010
23
voorstelling van de werkelijkheid. Museum in, museum uit. De motivatie hiervoor is uiteraard
tijdsgebrek. Er zijn dan ook slechts twee gevallen waarop ik, wat dit betreft, iets heb aan te merken:
ons bezoek aan de Sacré-Cœur en aan het Louvre.
Bij de eerste is mijn beklag simpel en voorspelbaar: we hebben haar slechts langs buiten bekeken.
Hoewel de gevel op zich al een ‘must see’ is, had ik gehoopt op een korte rondleiding binnenin. De
pracht van een kerk speelt zich doorgaans immers evenveel, zo niet meer aan de binnenkant af als
aan de buitenkant. Bij het Louvre is mijn aanvraag dezelfde als die van velen: om er meer tijd door te
brengen en er meer werken te bekijken. De geplande presentaties zijn nog niet voor de helft kunnen
doorgaan en veertien werken bekijken in een museum waar er meer dan drieduizend van
internationale faam ophangen, vind ik al een teleurstellend plan op zich. Ik had gehoopt op de kans
een half uur zo veel mogelijk schilderijen kunnen bekijken en mij tegoed te doen aan de veelzijdige
collectie, zeker als we die tijd wel krijgen om de Eiffeltoren te bezoeken, wat uiteindelijk, imposant
als hij mag zijn, maar een grootschalige ijzeren torentje is. Ook zou ik een extra museumbezoek
plannen ter vervanging van de fotozoektocht voor zij die het Stade de France niet bezoeken. Ik wil bij
deze niet kankeren op de organisatie van een al bij al zeer geslaagde schoolreis, maar hoop alleen dat
hier in de toekomst een oplossing voor gevonden kan worden. Ook zou het handig zijn wat meer
uitleg te krijgen tijdens elke rondleiding. Zo is de Dôme des Invalides nog veel indrukwekkender als je
haar symboliek en geschiedenis ten volle beseft.
Als eerste bezochten we de Notre Dame, een mooie kerk hoewel door velen overgewaardeerd. Haar
rozet is inderdaad indrukwekkend, haar symmetrie en interieur een schoonheid. Maar hoewel zij als
gotische kerk een toonaangevend gebouw is geweest, kan ik niet naar waarheid zeggen dat Duitse of
Catalaanse kerken voor haar moeten onderdoen. Zeker wat betreft interieur is zij zeker niet de
voortreffelijkste, ook al zijn haar Spaanse tegenhangers soms iets te overdadig.
Na de Notre Dame volgt het Louvre. De
beperkte resem kunstwerken die we daar
alsnog te zien krijgen, zijn weliswaar
ruimschoots de moeite waard. Ook spreekt
het tot de verbeelding hoe bepaalde
beeldhouwwerken tot hun huidige
bestemming zijn kunnen afdalen. De
gigantische Perzische zuilentop en de
Mesopotamische poortwachters lijken immers
gemakkelijk te groot te zijn om veilig in hun
geheel vervoerd te kunnen worden. Deze
laatste vond ik zeer boeiend. We kregen een
korte inleiding in hun mythologische
achtergrond en het merkwaardige kenmerk vaak vijf voeten te hebben, zodat het vanuit voor- en
zijaanzicht steeds lijkt dat het er vier zijn. Maar intrigerender nog dan deze twee dingen, vind ik het
feit dat ze uit Mesopotamië komen op zich. Het is een samenleving waarover we weinig geleerd
worden en die desalniettemin ooit als navel van de wereldbeschaving beschouwd kon worden. Wij
leren over Egypte, Griekenland en Rome, maar niet over het oudste westerse imperium dat
goedbewaarde culturele sporen heeft nagelaten. Er hangt een bepaalde mystiek omheen die, in
tegenstelling tot bij Egyptische, Griekse en Romeinse kunst nog moet worden opgeheveld. Daarnaast
Šedu , ook wel stiermannen genoemd
24
was ik niet teleurgesteld door de Mona Lisa. Ik had op voorhand vaak gehoord dat ze zou tegenvallen
en minuscuul was, maar ik vond dat allemaal best meevallen. Dat het geen werk is van gigantische
proporties, wist ik al op voorhand en haar schoonheid – eenmaal ver genoeg naar voren gedrongen –
was niet minder dan ik had verwacht. Het was prettig om de sfumatotechniek in werkelijkheid
toegepast te zien, ook al was het van achter een barricade enthousiast vlees.
In Centre Pompidou was het even wachten tot we bij de collectie toegelaten werden, maar eens we
er waren, beviel het me wel. Het dadaïsme is niet zo m’n ding. Ik vind het idee erachter wel iets
hebben, maar naar de kunstwerken zelf kan ik moeilijk een tiental minuten staan staren. Een WC-pot
met opschrift is allemaal mooi en wel als je uit een klassieke school wilt breken, maar een eeuw na
datum heeft zoiets meer waarde als (kunst)geschiedenisles dan als museumstuk om te bekijken. Wat
uiteraard niet wil zeggen dat ze een werk van zulk belang moeten weggooien: het is gewoon m’n
ding zo niet. Wat ik interessanter vond, waren kunstwerken van o.a. Kandinsky en Dalí. Waarom
vooral deze eerste niet op de lijst van beschikbare kunstenaars voor de bijhorende taak stond,
begrijp ik niet. Hij was nochtans numeriek zeer sterk aanwezig en ik heb meermaals teleurgesteld
naar het naamkaartje van een kunstwerk gestaard toen ik erachter kwam dat dat mooie en
spraakmakende schilderij geen optie was om te bespreken.
De volgende dag ging ieder naar zijn of haar keuzemuseum. Voor mij hield
dat in: Musée d’Orsay. Ik was eerlijk gezegd verbaasd dat dit geen
verplichte uitstap was. Musée d’Orsay is toch een van de grotere musea
van Parijs en bevat kunstwerken van tal van invloedrijke schilders. Wat ik
nog verbazender vond, was dat bestemmingen als de Orangerie en Musée
du Quai Branly vol zaten bij de inschrijvingen op school en Musée d’Orsay
bij wijze van een laatste keuze slechts een tiental enthousiastelingen heeft
kunnen strikken. Desalniettemin heb ik er mij zeer goed geamuseerd.
Kunst heeft ‘live’ in de regel meer impact. Op een optreden klinkt alles
plots veel beter en in een museum ziet alles er plots veel beter uit dan op
een overbelast plasmascherm. Zo was mijn achting t.o.v. menig
impressionistisch schilder nog gestegen toen in weer buitenkwam, maar
voor weinigen onder hen zo zeer als voor Gustave Moreau. Zijn rijke
kleurenpallet, mythologische basis en combinatie van vagere vormen en scherp uitgewerkte details
zijn schilderijen waarnaar ik wel gemakkelijk minutenlang kan staren. Helaas had ik daar de tijd niet
voor. Aan het einde van ons bezoek had ik de verdieping waarop ik gestart was nog niet eens
afgewerkt.
De Tuileries waren indrukwekkender dan ik verwacht had. Niet zozeer omwille van de
beeldhouwwerken, die weliswaar een meerwaarde vormden, maar eerder omwille van het feit dat
zo’n omvangrijk park zo netjes gehouden wordt in een wereldberoemde grootstad: een groot
verschil met de gebruikte injectienaalden onder de bankjes in het Brusselse stadspark. Place de la
Concorde was dan wel gesierd met haar obelisk, maar haar grote, gapende leegte vond ik eerder
afschrikwekkend dan indrukwekkend.
Dôme des Invalides was één van de hoogtepunten van mijn Parijservaring. Mijn houding t.o.v. het
nationalisme is er een van haat en liefde: haat jegens de conflicten die het impliceert, liefde voor de
energie en bezieling die het in mensen kan losweken. Mijn haat even vergeten wandel ik door de veel
Hésiode et une muse, Gustave Moreau, 1891
25
te hoge poorten van wat ooit een huis van God was en
sta verbaasd over het graf van een mens. Het marmer,
het goud, de verf: een kapitaal zo omvangrijk als
Napoleons kist moet in dit monument zijn gekropen,
maar geen cent ervan gaat verloren. Als er ergens in
West-Europa een graf God waardig is, dan is dat in
Parijs.
Na de tombe volgt het oorlogsmuseum. De collectie is
omvangrijk en zeker de moeite waard, al zal dat nog
meer zo zijn voor militariafanaten als Sybren Willemot
en Ward Hendrickx. Niet veel later vertrekken we naar
de Eiffeltoren. Een mooi zicht, een verbeterd geografisch inzicht in de stadsplanning van Parijs en een
keurig doorgewaaid kapsel later staan we weer beneden. Het was de moeite waard, maar geen
hoogtepunt zoals het aan toeristen vaak wordt voorgesteld. Ten slotte maken we nog een
boottochtje en een busritje die ons een algemene indruk van de Seine en de Champs-Elysées geven,
waarna de Sacré-Cœur. Zoals reeds vermeld, had ik hiervan meer verwacht, maar wat ik wel moet
toegeven is dat de nacht haar zeer flatteert.
Op weg naar huis passeren we nog even langs Versailles. Tegen alle voorlichting in had ik haar
grootte onderschat. Kamer na kamer draaide ik mijn hoofd in alle richtingen om zo veel mogelijk in
me op te nemen, maar bij zo’n overdaad is het haast onmogelijk alles de aandacht die het verdient te
schenken. Zo ben ik er zeker van dat ik de betekenis van elk schilderij niet heb gevat, maar dat is dan
een reden te meer om nog eens terug te keren.
d) Opdracht keuzemuseum: Musée d’Orsay
Moreau’s Orpheus zou zelfs voor een kind een mooi schilderij
zijn. Je moet geen mythologische achtergrondkennis hebben,
neen, je moet zijn symbolisme niet begrijpen om zijn
voortreffelijke vormen te bewonderen. De rijke kleuren,
mooier op zijn doek dan ze in de werkelijkheid zouden zijn, de
zwemerige atmosfeer gecreëerd door de doffe gloed die over
het geheel hangt: het sfumato van achter- en voorgrond
spreekt een betovering uit over de toeschouwer, een
kunstzinnig ‘Petrificus Totalus’. Staat en kijkt, naar de
dromerige gezichtsuitdrukking, van de maagd zozeer als de
dode zanger. We zien enkele diagonale lijnen (het hoofd van
de maagd, haar arm, de lier, de rotspilaar, de richting van de
dubbelfluit linksachter), maar toch gaat er een rust uit van het
schilderij, niet enkel wegens de reeds genoemde doffe gloed,
de gesloten oogleden of de contrapostpositie van de vrouw,
maar ook van de horizontale lijn van de horizon en de
rotsbrug.
Maar bij het symbolisme betekent een schilderij natuurlijk
meer dan een rijke tint groen, een bijpassend blauw, geel en
Graf van Napoleon
Orpheus, Gustave Moreau, olie op doek, 99,5 x 155 cm, 1865
L'Arlésienne, Vincent van Gogh, olie op doek, 73,5 x 92,3 cm, 1888
26
rood of een evenwichtige opstelling. Er zit een verhaal in dit schilderij, een verhaal waarnaar de
toeschouwer zowel als de afgebeelde dame in afgewerkte toestand kunnen gapen. Orpheus is
verslonden door de Maenaden die men rechtsachter in vage contouren kan waarnemen. Op de brug
staat een man met muziek vrouwen te verschalken zoals hij ooit kon. Zijn hoofd rust op de lier die hij
ooit zo bekwaam beroerde en rechtsonder, in het wilde Thracische landschap waar hij zijn dagen
sleet, zitten twee schildpadden, wier schilden de klankkasten van de eerste lieren leverden. Centraal
als een pilaster staat een vrouw, treurend om het gesneefde talent. Zo schoon is zij dat ze Eurydice
zou kunnen heten. Is zij het? De vrouw haar ogen lijken immers (bijna) gesloten te zijn en Eurydice is
per slot van rekening zo dood als haar geliefde. De rotspartij doet weinig denken aan de befaamde
Elyseese velden, maar wie weet. Tot de dood ons scheidt, probeerden zij ooit in eigen bewoording
tot elkaar te zeggen, en zoiets impliceert toch wel een hereniging?
Als lelijk schilderij heb ik voor L’Arlésienne van van Gogh gekozen.
Dat wil niet zeggen dat ik het werk niet waardeer (hoewel ik het
ook niet tot mijn favorieten reken), maar dat ik het puur op het
zicht esthetisch gezien niet aantrekkelijk vind om naar te kijken.
De ruwe vormen en het grauwgrijze, scherpe gezicht is brengt
immers wel een bepaald inzicht over: de impressie van een ietwat
verveelde dame van stand, wiens eigenwaarde te lezen staat in
haar wenkbrauwen en wiens gebrek aan energie duidelijk wordt
gemaakt met haar ingezakte nek, klaarblijkelijk lichtjes gekromde
rug en de nood haar hoofd te ondersteunen met een arm die op
zijn beurt steun zoekt op de tafel. De simpele
kleurensamenstelling en weinig zorgvuldige verdeling van deze
kleuren over het doek dragen bij aan de zorgeloze en nonchalante
indruk van het schilderij. Toch lijkt het bijna dat de lippen van
onze Arlésienne een minzaam lachje vormen. Is dit slechts een deel van de façade, of bevat ook dit
schilderij een ‘mysterieuze glimlach’ waarover men zich bij een glaasje wijn en hoogrijpe kaas kan
uitlaten? Misschien denkt ze terug vervlogen tijden, waarin zij het was die haar geluk beproefde en
niet de jeugd waarop ze nu gedwongen is lijdzaam neer te kijken vanuit haar hoekje? Of misschien
heeft ze wel net een oude bekende gezien die het minder goed is
vergaan en verheugt ze zich over het verdriet van haar
vriendschappelijke rivale? Of heeft ze net een slimme zet gedaan in
haar persoonlijke spel van ‘liaisons dangéreuses’? De
dubbelzinnigheid neemt nog toe als men eens aandachtig naar de
ogen kijkt. Zij lijken aan verschillende uitdrukkingen toe te behoren.
Is dit een argument voor het verschil tussen de uiterlijke façade en
haar innerlijke denkwereld? Lelijk als ik het dan mag vinden,
waardeloos is het niet.
Even goed had ik als intrigerend schilderij Moreau’s Orpheus
kunnen kiezen, maar daar ik de mythe van Orpheus kende was het
mysterieuze karakter al deels tenietgedaan. Daarom heb ik gekozen
voor Bouguereau’s Les Oréades. Mocht men het schilderij zonder
situering in tijd aan me hebben voorgesteld, ik zou het voor barok
Les Oréades, William-Adolphe Bouguereau, olie op doek, 236 x 182 cm, 1902
L'Arlésienne, Vincent van Gogh, olie op doek, 73,5 x 92,3 cm, 1888
27
hebben aanzien. De overheersende diagonale lijn, de expressiviteit, de dramatiek, de beweging, het
naakt, de duidelijke en expliciete afbeelding van het menselijk lichaam en de mythische inspiratie:
het lijkt allemaal te kloppen. En toch is dit werk maar een ruime eeuw oud. Bij deze heb ik dan ook
kennis gemaakt met het academisme.
Waarom het schilderij intrigeerde? Omdat ik oorspronkelijk enkel een albasten stroom van
mensenvlees zag, op weg naar een klare hemel, omgeven door een donker bos en een al even
donker trio van geile mannen. Als ik echter naderbij kom, zie ik dat hun krullenbollen horentjes
herbergen en dat hun schaduwrijke voeten eigenlijk bokkenpootjes zijn. Dan pas komt het: de
vrouwen, die op wonderbaarlijke wijze de lucht in geslingerd lijken te zijn, zijn nimfen op de vlucht
voor de maar al te gretige saters.
4. Zelfreflectie Ik had geen jaar esthetica nodig om geïnteresseerd te geraken in kunst. Vooral muziek, film en
literatuur hebben mij altijd al geïnteresseerd en sinds enkele jaren ook de beeldende kunsten.
Cultuur in het algemeen spreekt me aan, gedeeltelijk omdat een kennis ervan indruk maakt, maar
toch vooral omdat het op zichzelf een grote waarde heeft.
Kunst raakt aan de essentie van de mens. Als een echt kunstenaar zich inspant, dan tracht hij tot een
dieper inzicht te komen of een dergelijk inzicht, eenmaal verworven, tot uiting te brengen. Vaak is dit
een ideaal, van schoonheid, maatschappij of identiteit, maar dit kan ook een nieuwe invalshoek zijn.
Dit laatste is vaak het moeilijkst te begrijpen en het is daar waar een jaar esthetica (en een vijfde jaar
Nederlands) haar grote effect heeft gehad. Ik had maar weinig verstand van moderne en
hedendaagse kunst (evenmin als van dadaïsme), maar door de lessen en schooluitstap hieromtrent
ben ik tot een dieper inzicht gekomen of, misschien beter gezegd, tot begrip van diepere inzichten
gekomen. Evenzo ben ik blij met de extra kennis over verschillende kunststromingen door de
geschiedenis heen.
Wat ik zeker nog wil ontwikkelen naar volgend jaar en mijn universiteitsjaren toe, is de vaardigheid
om een kunstwerk analytisch te ontleden. We hebben reeds een breed aanbod aan bouwstenen
besproken, maar ik voel me nog steeds als een kleuter die zijn eerste bouwdoos heeft gekregen. Ik
hoop dan ook dat hieromtrent nog veel oefeningen zullen volgen, aan het einde van dit jaar of
gedurende de loop van het volgende. In mijn studies sinologie zal ik hier immers goed gebruik van
kunnen maken, zij het niet altijd binnen westerse context.
Mijn conclusie is dus de volgende: dat ik reeds gegroeid ben, maar nog meer te groeien heb.
28
5. Bronnen 1. ANONIEM, Yayoi, internet, onbekend,
(http://www.museumplantinmoretus.be/eCache/MAN/30/00/056.bWFpbj0zMDAwMDU1JnJlYz0
4MDIzNTg0.html).
2. ANONIEM, Orphée (Moreau), internet, 2011-04-25,
(http://fr.wikipedia.org/wiki/Orph%C3%A9e_(Moreau)).
3. ANONIEM, Balzac (Rodin), internet, 2010-09-31, (http://nl.wikipedia.org/wiki/Balzac_(Rodin)).
4. ANONIEM, De Zuil (Een Vlaams Monument/La Colonne), 2010, internet, onbekend,
(http://www.middelheimmuseum.be/eCache/MAN/30/00/057.bWFpbj0zMDAwMDU1JnJlYz04M
TAzMTU1.html).
5. ANONIEM, M HKA, internet, onbekend,
(http://www.muhka.be/image_detail.php?image_id=4023&la=nl).
6. VAN DER SPEETEN, G., ‘Clausverzamelaar verkoopt unieke collectie’, internet, De Standaar
Online, 2011-05-07,
(http://destandaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=1O39RURL§ionid=ab8d3fd8-bf2f-487a-
818b-9ea546e9a859).
7. VANLOMMEL, E., Vijftig jaar Cobra, internet, onbekend,
(http://users.compaqnet.be/ovm.mariakerke/vrijmoedig/199903/vijftig_jaar_cobra.htm).
8. ANONIEM, Cobra & Co, internet, 2011, (http://www.bozar.be/activity.php?id=8291).
9. M.A., G., ‘Onbekende schenkt Picasso aan universiteit Sydney’, internet, De Standaard Online,
2011-04-27,
(http://destandaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=DMF20110427_071§ionid=ab8d3fd8-
bf2f-487a-818b-9ea546e9a859).
10. SIENCERAY, The Connections Between Music and Mathematics: Revised and Better Than Ever,
internet, 2011, (http://scienceray.com/mathematics/the-connections-between-music-and-
mathematics-revised-and-better-than-ever/).
11. BELGA, ‘Holocaustfilm ‘Shoah’ via satelliet te zien in Iran’, internet, De Standaard Online, 2011-
03-08, (http://destandaard.be/artikel/detail.aspx?artikelid=SM377USG§ionid=ab8d3fd8-
bf2f-487a-818b-9ea546e9a859).
12. ANONIEM, Gustave Moreau Orpheus, internet, 2006, (http://www.musee-
orsay.fr/en/collections/works-in-focus/painting/commentaire_id/orpheus-
3033.html?tx_commentaire_pi1%5BpidLi%5D=509&tx_commentaire_pi1%5Bfrom%5D=841&cH
ash=fec9d558a8).
13. ANONIEM, Vincent van Gogh L’Arlésienne, internet, 2006, (http://www.musee-
orsay.fr/fr/collections/oeuvres-commentees/peinture/commentaire_id/larlesienne-
431.html?S=&tx_commentaire_pi1%5BpidLi%5D=509&tx_commentaire_pi1%5Bfrom%5D=841&
cHash=130aea54ac&print=1&no_cache=1&).
14. RICHIE, D., The Films of Akira Kurosawa: Third Edition, Expanded and Updated, With a New
Epilogue, University of California Press, 1999, 280 pagina’s.
15. ANONIEM, Akira Kurosawa – Biography, internet, 2011,
(http://www.imdb.com/name/nm0000041/bio).
16. ANONIEM, Akira Kurosawa, internet, 2011-05-07,
(http://en.wikipedia.org/wiki/Akira_Kurosawa).
17. LIUKKONEN, P., Akira Kurosawa, internet, 2008, (http://www.kirjasto.sci.fi/kuros.htm).
29
18. ANONIEM, Shichinin no Samurai, internet, 2011-05-01,
(http://en.wikipedia.org/wiki/Shichinin_no_samurai).
19. ANONIEM, Yojimbo (film), internet, 2011-05-01, (http://en.wikipedia.org/wiki/Yojimbo_(film)).
20. ANONIEM, Yôjinbô (1961), internet, 2011, (http://www.imdb.com/title/tt0055630/).
21. ANONIEM, Rhapsody in August, internet, 2011-03-26,
(http://en.wikipedia.org/wiki/Rhapsody_in_August).
22. YIMOU, Z., ‘Akira Kurosawa’, internet, Time, 1999-08-23,
(http://www.time.com/time/world/article/0,8599,2054381,00.html).