PLAATSBEPALING OP AARDE - HuisOnderwijs...

31
1 Aardrijkskunde PLAATSBEPALING OP AARDE 1. Geschiedenis Stel dat je ergens naartoe zou willen reizen (veel verder dan naar je vriendje in het volgende dorp! ) , hoe zou je dan kunnen weten welke weg of richting je moet volgen?? Je kunt het vragen aan mensen die je onderweg tegenkomt, maar de kans is groot dat ze het ofwel niet weten, ofwel je een verkeerde kant opsturen... Zodra mensen begonnen met de wereld te verkennen, en steeds maar verder en verder reisden, kwam er een behoefte om dat goed voor te bereiden. Reizen was vroeger een gevaarlijke bezigheid, en hoe sneller je op je bestemming kwam, hoe meer kans je had om het te overleven. Daarom moest je natuurlijk zo goed mogelijk weten welke richting je uit moest, en wat er allemaal op je reisweg te wachten stond, en hoe lang je reis zou duren. Vele mensen reisden om bv. een betere woonplaats te zoeken, maar ook om handel te drijven met andere mensen. Lang geleden konden reizigers slechts hun weg vinden dankzij aanwijzingen van mensen die zij ontmoetten. Maar als iemand die de weg kent nu eens een KAART voor je tekent? Zodat je die kunt gebruiken om zélf je reisweg uit te stippelen? Dat wordt al stukken makkelijker. Dan moet je wél een aantal afspraken maken over hoe je die tekening moet bekijken, hoe je wegen, bossen, rivieren, huizen enz. voorstelt. Die afspraken kunnen makkelijk worden gemaakt. Maar je moet er ook voor zorgen dat je de juiste afstand tussen al die dingen optekent. En de juiste afmetingen tekent : groot, klein, lang, kort... Anders ben je nog geen stap verder. We weten allemaal dat als je op de grond staat, en naar de horizon kijkt, de huizen en bomen in de verte héél klein lijken, maar als je dichterbij komt zijn ze even groot als diegene die kortbij staan. Als je de aarde dus bekijkt van waar je staat, krijg je een vertekend beeld : van afstand, van de juiste grootte van de dingen, en ga zo maar door. Dat noemt men : een landschap bekijken in perspectief . En wat met reizen op zee? Hoe moet je dààr de juiste richting vinden ? Daar heb je helemaal géén herkenningspunten alleen maar een eindeloze hoeveelheid water overal om je heen... Als je de wereld van boven kunt bekijken vanuit een vliegtuig bijvoorbeeld - zou je al een veel betere kaart kunnen tekenen : je ziet dan alles wat nét onder je ligt in de juiste verhouding. En met de afspraken die je gemaakt hebt kun je symbolen of tekens gebruiken die een huis, een boom, een weg, een rivier voorstellen.

Transcript of PLAATSBEPALING OP AARDE - HuisOnderwijs...

1 Aardrijkskunde

PLAATSBEPALING OP AARDE

1. Geschiedenis

Stel dat je ergens naartoe zou willen reizen (veel verder dan naar je vriendje in het volgende dorp! ) ,

hoe zou je dan kunnen weten welke weg of richting je moet volgen??

Je kunt het vragen aan mensen die je onderweg tegenkomt, maar de kans is groot dat ze het ofwel niet

weten, ofwel je een verkeerde kant opsturen...

Zodra mensen begonnen met de wereld te verkennen, en steeds maar verder en verder reisden, kwam

er een behoefte om dat goed voor te bereiden. Reizen was vroeger een gevaarlijke bezigheid, en hoe

sneller je op je bestemming kwam, hoe meer kans je had om het te overleven. Daarom moest je

natuurlijk zo goed mogelijk weten welke richting je uit moest, en wat er allemaal op je reisweg te

wachten stond, en hoe lang je reis zou duren.

Vele mensen reisden om bv. een betere woonplaats te zoeken, maar ook om handel te drijven met

andere mensen.

Lang geleden konden reizigers slechts hun weg vinden dankzij aanwijzingen van mensen die zij

ontmoetten.

Maar als iemand die de weg kent nu eens een KAART voor je tekent? Zodat je die kunt gebruiken om

zélf je reisweg uit te stippelen? Dat wordt al stukken makkelijker.

Dan moet je wél een aantal afspraken maken over hoe je die tekening moet bekijken, hoe je wegen,

bossen, rivieren, huizen enz. voorstelt. Die afspraken kunnen makkelijk worden gemaakt.

Maar je moet er ook voor zorgen dat je de juiste afstand tussen al die dingen optekent. En de juiste

afmetingen tekent : groot, klein, lang, kort... Anders ben je nog geen stap verder.

We weten allemaal dat als je op de grond staat, en naar de horizon kijkt, de huizen en bomen in de verte

héél klein lijken, maar als je dichterbij komt zijn ze even groot als diegene die kortbij staan. Als je de

aarde dus bekijkt van waar je staat, krijg je een vertekend beeld : van afstand, van de juiste grootte van

de dingen, en ga zo maar door. Dat noemt men : een landschap bekijken in perspectief.

En wat met reizen op zee? Hoe moet je dààr de juiste richting vinden ? Daar heb je helemaal géén

herkenningspunten – alleen maar een eindeloze hoeveelheid water – overal om je heen...

Als je de wereld van boven kunt bekijken – vanuit een vliegtuig bijvoorbeeld - zou je al een veel betere

kaart kunnen tekenen : je ziet dan alles wat nét onder je ligt in de juiste verhouding. En met de

afspraken die je gemaakt hebt kun je symbolen of tekens gebruiken die een huis, een boom, een weg,

een rivier voorstellen.

2 Zo worden landkaarten tegenwoordig gemaakt : er zijn zeer nauwkeurige en betrouwbare landkaarten,

gebaseerd op luchtfoto's. Met het ontwikkelen van de ruimtevaart, en de technologie die in onze

moderne wereld beschikbaar is, hebben we tegenwoordig zelfs foto’s van de aarde, gezien vanuit de

ruimte !

Maar vroeger was het niet zo eenvoudig. In de oude tijden bestonden er namelijk géén vliegtuigen,

waarmee je de aarde van boven kon bekijken.

Hoe konden de mensen in die lang vervlogen tijden dan juiste kaarten maken? Eenvoudigweg, door

logisch na te denken, te luisteren naar andere mensen die al hadden gereisd, en afstanden te

berekenen !

Ja, toen waren er ook al een paar knappe koppen die wel wat wiskunde kenden...

WIST JE DAT...

De eerste landkaarten rond 3800 voor Christus werden gemaakt door de Babyloniërs.

Een geleerde met de naam Claudius Ptolemaeus was een van de eerste die landkaarten maakte.

Dat is natuurlijk héél wat moeilijker dan een luchtfoto nemen en deze na te tekenen op een kaart.

Natuurlijk vergisten die knappe koppen zich dus wel eens. Of gebruikten ze niet de juiste rekenwijze om

een landschap op een kaart precies weer te geven. Daarom zijn heel veel oude kaarten niet helemaal

juist. Of zelfs totaal verkeerd. Zo dachten de mensen héél lang dat de aarde plat was, en niet rond.

Alleen al dààrom konden ze de juiste berekening niet maken om een correcte kaart te tekenen. En ook

dus omdat ze nog niet voldoende wiskundige kennis bezaten om de juiste berekeningen te kunnen

maken... Onze voorouders hadden dus wel enig idéé hoe het landschap en de wereld eruit zagen, maar

dat kwam helaas niet altijd overeen met de werkelijkheid. Reizen bleef in ieder geval een gevaarlijke

bezigheid, mét of zonder kaart...

Nu we weten waarom we landkaarten nodig hebben, en hoe ze ons leven kunnen makkelijker maken,

wordt het misschien interessanter om ze ook te leren gebruiken...

Vroeg of laat zul je immers (voor je werk, om verre vrienden te bezoeken, uit nieuwsgierigheid, voor

je plezier...) een landkaart best handig vinden !

En we zullen niet alleen leren hoe je een landkaart kunt lezen van je dorp of stad, maar ook van de

ganse wereld...

Zoals eerder reeds gezegd, zijn er daarvoor een heleboel afspraken die je éérst moet kennen en kunnen

toepassen. Anders kun je een landkaart niet gebruiken.

3

2. Landschap en kaart

Er bestaan verschillende soorten kaarten :

TOPOGRAFISCHE kaarten geven alle zaken weer die je in een landschap kunt tegenkomen : rivieren,

bossen, dorpen, gebouwen, straten... Die zaken noemen we LANDSCHAPSELEMENTEN.

Er zijn ook nog bv. POLITIEKE kaarten : die geven bijvoorbeeld de wettelijke grenzen van een land aan.

Voor de scheepvaart bestaan er wel ZEEKAARTEN, waarop de kusten, de havens, zandbanken, ... staan

aangegeven.

Midden op zee, waar géén “landschapselementen” zijn, moeten we om onze plaats en richting te

bepalen anders tewerk gaan.

Want wat is er te zien op zee (behalve water, water en nog eens water) waarmee je je richting zo

kùnnen bepalen? Aan de vissen hoef je het in ieder geval niet te vragen !...

De eerste zeelieden hadden op hun ontdekkingsreizen met dit probleem te maken.

De oplossing was overdag naar de zon te kijken en ’s nachts naar de sterren. Dat was geen slecht idee :

De ZON komt bijvoorbeeld altijd op in het oosten, en gaat altijd onder in het westen. Dat hadden onze

voorouders al snel door.

Ook door de positie van de STERREN konden ze hun richting bepalen. Zo staat Polaris, de POOLSTER,

bijvoorbeeld bijna récht boven de Noordpool van de aarde.

Door naar de zon en de sterren te kijken, konden zeelieden te weten komen welke kant ze uitgingen.

Dat heet : NAVIGEREN.

NAVIGATIE is een manier om de plaats en de richting te bepalen als je geen landschapselementen hebt

om je te helpen.

Dat systeem kan gebruikt worden op zee, in de lucht (een vliegtuig dat boven de wolken vliegt bv.) maar

ook op het land. in de woestijn bv., waar je geen vaste punten hebt (landschapselementen) om te weten

waar je bent. Door de wind veranderen de zandhopen immers voortdurend van plaats, zodat er geen

vaste landschapselementen zijn.

Er werden in de loop van de tijd verschillende meetinstrumenten en systemen uitgevonden om zo

precies mogelijk te kunnen navigeren. Een SEXTANT bijvoorbeeld, of RADAR, of BOEIEN, of

SATTELIETEN... Van sommige instrumenten zul je al wel gehoord hebben, anderen zijn je misschien nog

onbekend.

Daarover later meer. We beginnen met landkaarten. Daar is al méér dan genoeg over te vertellen om

ons een tijdje bezig te houden.

4

Afspraken

Zoals we reeds eerder hebben besproken, moet je duidelijke afspraken maken over hoe een kaart wordt getekend, en welke symbolen worden gebruikt om alle landschapselementen weer te geven. De betekenis van alle gebruikte symbolen kun je weervinden in een LEGENDA (ook wel : legende).

Er zijn drie soorten tekens die je op een kaart kunt vinden :

Punten : kerktorens, bomen, palen, gebouwen... kunnen voorgesteld worden door punten. Soms probeert men door de vorm van het punt het landschapselement na te bootsen : zo wordt een kerk bv. dikwijls voorgesteld door een kruisje, een toren door een kringetje, een huis door een blokje.

Lijnen : autowegen, spoorwegen, rivieren worden door lijnen voorgesteld. Door de kleur of vorm van de lijnen kun je zien of het gaat om spoorwegen, belangrijke of kleine wegen, grote of kleine rivieren enz...

Vlakken : akkers, weiden, bossen, vliegvelden, industrieterreinen... worden voorgesteld door vlakken. Door kleur of extra tekentjes kun je zien om welke bossen het gaat. Bv. naaldbomen of loofbomen...

Een voorbeeld vind je hieronder.

Legenda met symbolen.

Landschapselementen op een topografische kaart.

5

Oost, west...

Op de meeste kaarten ligt het noorden bovenaan, het zuiden onderaan, het westen links en het oosten rechts. Zo weet je steeds hoe je de kaart moet houden om in de juiste richting te gaan.... Als je tenminste weet waar de windstreken liggen. Dan hou je de bovenkant van de kaart bv. naar het noorden gericht, zodat je niet pardoes de omgekeerde richting uitstapt.

Als het noorden niet bovenaan getekend wordt, staat er op de kaart een pijl die het noorden aanwijst.

Op sommige kaarten is er ook een WINDROOS getekend, het hoofd- en tussenwindstreken.

Hier zie je zo’n voorbeeld van een windroos :

Soorten kaarten

In de aardrijkskunde bestaan er kaarten voor allerlei doeleinden. Hieronder worden alle soorten kaarten netjes op een rij gezet, samen met een voorbeeld voor iedere soort.

Eerste onderscheid :

Het grootste onderscheid bij kaarten wordt gemaakt volgens de schaal : die geeft aan hoeveel maal de

afstanden op kaart werden verkleind. Volgens de schaal onderscheiden we :

plattegronden : hebben een schaal groter dan 1/10.000 (bv. 1/250). Hierop kun je alle details

zien van de onmiddellijke omgeving. Voorbeelden van plattegronden zijn wegenkaarten, of de kaart van een woonwijk, je dorp, een kaart van een industrieterrein of van een school... We spreken dan van grootschalige kaarten.

Plattegrond van de binnenstad van Den Haag (schaal : 1/5000)

6

aardrijkskundige ( = geografische) kaarten : hebben een schaal kleiner dan 1/10.000

(bv. 1/200.000). Op deze kaarten zie je gelijk een véél groter gebied (een land, een werelddeel...), maar natuurlijk kun je dan geen details meer zien van je nabije omgeving. Aardrijkskundige kaarten zijn altijd kleinschalige kaarten.

Aardrijkskundige kaart van Noorwegen, Zweden en Finland

!! Merk op : een grotere schaal betekent : minder cijfers in de noemer, een kleinere schaal

betekent : méér cijfers in de noemer.

Meest gebruikte kaart : Dit is waarschijnlijk een WEGENKAART. Iedereen die de weg wil terugvinden – en ook nog wil kiezen welke soort weg je volgt, toeristische info wil opsporen enzovoort, gebruikt een wegenkaart. De meeste wegenkaarten zijn plattegronden, dus met een schaal groter dan 1/10.000. Een verzameling wegenkaarten in boekvorm noemen we een stratenatlas of een wegenatlas.

Landschapselementen : Kaarten waarop landschapselementen staan aangeduid, zoals wegen, rivieren (“lijnen”), gebouwen (“punten”) en weilanden, grote terreinen of bossen (“vlakken”), noemen we TOPOGRAFISCHE KAARTEN . Een topografische kaart geeft dus altijd een landschap weer met heel veel landschapselementen. Wegenkaarten zijn bijvoorbeeld altijd topografische kaarten. Een stafkaart is een ietwat verouderde naam voor wat tegenwoordig de topografische kaart wordt genoemd, ook al wordt deze term vaak gebruikt in het dagelijks taalgebruik.

De naam stamt uit de tijd dat het maken van topografische kaarten door militairen werd gedaan en was ondergebracht bij het ministerie van Defensie. De kaarten dienden in de eerste plaats voor de militaire staf. Militaire stafkaarten worden gebruikt door het leger, omdat er belangrijke strategische punten op staan : locaties die in geval van oorlog belangrijk kunnen zijn, bv. wapenopslagplaatsen, kazernes, vliegpleinen, havens, electriciteitscentrales, hoge gebouwen zoals watertorens , speciale oriëntatiepunten zoals hele grote bomen, grote monumenten etc...

7

Mag het iets groter zijn? “Geografie” betekent : aardrijkskunde. Een GEOGRAFISCHE kaart is dus een andere benaming voor een aardrijkskundige kaart : kaarten waarop je een veel groter gebied kunt overzien (schaal : kleiner dan 1/10.000). Een kaart van Europa of van Duitsland is bv. een geografische (of aardrijkskundige) kaart. De geografische kaart die alle gebieden op Aarde toont noemen we de wereldkaart. Een dergelijke kaart is natuurlijk altijd kleinschalig : als je een wereldkaart bekijkt die ongeveer de grootte heeft van een A4-blad (zoals dit blad hier), zit je al makkelijk op schaal 1/90.000.000 ...

Geografische kaart van België

Per onderwerp : Kaarten die geen landschapselementen vertonen maar een bepaald onderwerp behandelen (met andere woorden : een “thema”), noemen we THEMATISCHE KAARTEN (ook wel : themakaarten) ; het gaat hier niet om de topografie (de landschapselementen), maar om bv. de bevolkingsdichtheid of het klimaat te tonen. Denk maar eens aan een kaart van de bevolkingsdichtheid of van de landbouwgebieden van Europa.. Thematische kaarten kunnen grote vlakken vertonen (om klimaatzones aan te duiden bv.), maar kunnen ook stippenkaarten zijn ( bevolkingsdichtheid van een gebied wordt dikwijls aangegeven met stippen of punten. Per stip op de kaart wordt dan een bepaald aantal inwoners voorgesteld).

Thema : economische samenwerking in Europa in 1967. Stippenkaart : aantal inwonders in de USA

8 Kaarten die gebruikt worden om het reliëf (heuvels, dalen, bergen...) te tonen, zijn eigenlijk ook thematische kaarten. Deze kaarten noemen we RELIËFKAARTEN. De hoogtes en laagtes worden weergegeven door kleurvlakken.

Reliëfkaart van Australië Op bepaalde topografische- of stafkaarten wordt het reliëf samen met de landschapselementen aangeduid. Wandelaars, fietsers, toeristen... die een trektocht door een gebied willen maken, gebruiken ze graag omdat zij niet alleen de weg moeten kunnen zoeken, maar ook omdat zij de moeilijkheidsgraad van het terrein zouden kunnen inschatten.

Op andere reliëfkaarten wordt het reliëf ook aangegeven door lijnen. Punten van dezelfde hoogte worden dan verbonden met lijnen, zgn. HOOGTELIJNEN. Als de hoogtelijnen dicht bij elkaar liggen, hebben we een steil reliëf. Liggen ze ver uit elkaar, dan is het reliëf vlak. Heuvels worden door gesloten ring- of ovaalvormige hoogtelijnen weergegeven.

Hoogtezonekaart Dezelfde kaart, in 3 D

Het reliëf op kaart en in doorsnede.

Je ziet dus dat verschillende soorten kaarten ook met elkaar kunnen gecombineerd worden.

9

Studeren... : Als we plaatsen en onderwerpen op aarde gaan bestuderen, zijn er verschillende soorten kaarten die ons hierbij kunnen helpen.

BLINDE KAART : een kaart waarop enkel de grenzen van een land of een werelddeel staan. Deze kaarten kun je gebruiken om te oefenen : je kunt zelf bv. de belangrijkste rivieren, steden, provincies, ... van een land of een werelddeel op de kaart tekenen, om daarna na te kijken of je je leerstof goed kent.

Blinde kaart van Europa

REFERENTIEKAART : Dit is een blinde kaart waarop een minimum aan oriëntatiepunten, -lijnen en -vlakken staan aangeduid. De naam en de ligging ervan moet je beslist uit het hoofd kennen om vlot je leerstof te kunnen verwerken.

Voorbeelden :

De referentiekaart van je eigen leefruimte : een blinde kaart met de belangrijkste punten (steden) en lijnen (rivieren, wegen, spoorwegen...).

De referentiekaart van België : een blinde kaart met de grenzen van het land, de gewesten, de provincies, enkele grote rivieren...

De referentiekaart van Europa : een blinde kaart met enkele grote rivieren, de voornaamste gebergten, en de landsgrenzen.

Referentiekaart van België

10 FACETKAART : dit zijn vereenvoudigde kaarten die één bepaald onderwerp tonen, zoals bv. Reliëf, ondergrond of landbouw. De grenzen hiervan worden niet tot in de kleinste details weergegeven, omdat het thema belangrijker is.

Vereenvoudigde kaart van de oppervlaktegesteenten in België

Als je verschillende facetkaarten met elkaar combineert of je legt ze op elkaar, verkrijg je een : SYNTHESEKAART : een vereenvoudigde kaart die verschillende thema's of onderwerpen tegelijk kan laten zien.

MEMOKAART (of “memoschets”) : een vereenvoudigde facetkaart (jawel, dus nóg eenvoudiger... die dient om de kaart te leren onthouden. De belangrijkste zaken van een kaart onthoud je best door die na te tekenen, dus door een memokaart of memoschets te maken.

Memokaart van een facetkaart : reliëf van België

Informatie :

Sommige kaarten of plattegronden worden enkel gebruikt om bepaalde informatie te verstrekken : bijvoorbeeld het aantal haltes van een buslijn. Verhoudingen, afstanden etc. zijn dan minder belangrijk. Een nadeel hiervan is dat je deze kaarten niet kunt gebruiken om juiste afstanden te meten. Ze zijn niet op schaal, en ook bochten of kromme lijnen worden meestal niet getoond. Daarom kun je deze kaarten enkel gebruiken voor het doel dat ze werden gemaakt. En ook niet meer dan dat. Dergelijke kaarten noemen we SCHEMATISCHE KAARTEN : van het woord “schema”, letterlijk : afbeelding of voorstelling.

(Het woord schema stamt van het Grieks "σχήμα" (skhēma), wat betekent vorm of meer algemeen plan.)

11

Een schematische kaart (deel)van de treinverbinding Schiphol – Antwerpen. Bochten zijn niet relevant en zijn dus ook niet opgenomen, omdat het in dit overzicht

gaat om de volgorde van de bruggen over de spoorlijn, en niet om de omgeving.

Schaalverdelingen

Het spreekt voor zich dat kaarten niet kunnen getekend worden volgens de werkelijke grootte van landschapselementen. Anders heb je al gauw een kaart die kilometers groot is. Nog afgezien van de papierverspilling, zou dat niet echt handig zijn... Daarom worden alle elementen van een landschap sterk verkleind weergegeven... bv. precies 10.000 maal kleiner dan in werkelijkheid.

De SCHAAL van een kaart geeft aan hoeveel maal de werkelijke afstanden werden verkleind om op een kaart te passen. Die informatie vindt je terug op iedere goede kaart, meestal waar ook de legenda (de uitleg van de kaartsymbolen) staat . De schaal van een kaart kan genoteerd worden op twee manieren :

1. In de vorm van een breuk : de breukschaal 2. In de vorm van een lijnstuk : de lijnschaal (ook wel eens de “stokschaal” of “afstandsregel”

genoemd).

- De breukschaal : hiermee kunnen we afstanden berekenen. Vb. Een kaart met schaal : 1/250.000 = 1 cm = 250.000 cm op de kaart / in werkelijkheid Nu moeten we herleiden naar afstand in meter en in kilometer : 1 cm = 250.000 cm of 1 cm = 2500 m. (want er gaan 100 cm in 1 m) of 1 cm = 2,5 km. (want er gaan 1000 m in 1 km.) Besluit : 1 cm. op de kaart = 2,5 km. in werkelijkheid !

12

Een veelgebruikte methode op scholen is de volgende: de schaal is 1:200.000 Dan moet je van dat grote getal (200.000) 5 nullen weghalen en je krijgt te zien hoeveel centimeter op de kaart het aantal kilometers in werkelijkheid is : Vb. : 1/200.000 : 1 centimeter op de kaart is in werkelijkheid 2 kilometer.

De schaal van een kaart staat meestal onder de legenda.

Hier zie je zowel een breukschaal als een lijnschaal.

- De lijnschaal : hiermee kunnen we afstanden meten. Door de schaalverdeling op de lijn kun je uitrekenen hoeveel 1 cm. Op de kaart in werkelijkheid zal zijn.

Vb. :

1 km.

We noemen een kaart :

kleinschalig : een schaal kleiner dan 1:10.000, bijvoorbeeld 1:300.000.

We spreken dan van een aardrijkskundige (geografische) kaart (bv. De kaart van België). (merk op : een kleinere schaal betekent : méér cijfers in de noemer !)

grootschalig (een schaal groter dan 1:10.000, bijvoorbeeld 1:1000.

Dat noemen we een plattegrond (de kaart van een woonwijk bijvoorbeeld). (Merk op : een grotere schaal betekent : minder cijfers in de noemer !)

13 Vooral stratenplannen en stratenatlassen zijn plattegronden.

Ze tonen immers maar kleine oppervlakten, zoals een woonwijk van een stad bv. Dat is ook nodig, want alle straten moeten duidelijk leesbaar op de kaart kunnen staan zodat je ze makkelijk terugvindt.

Hoe kleiner de schaal (zoals bij aardrijkskundige kaarten), hoe minder details er op te zien zijn. Op een aardrijkskundige kaart daarentegen kun je makkelijk de omtrekken zien van een gans land, of van een werelddeel... Er bestaan ook aardrijkskundige kaarten van de ganse wereld. Je ziet alle continenten en wereldzeeën, maar je mag niet verwachten dat je er ook het stratenplan van een stad op ziet, natuurlijk...

Alles hangt af van het doel waarvoor de kaart werd getekend.

Coördinaten Op topografische kaarten (zowel groot- als kleinschalige) worden fijne horizontale en verticale lijnen aangebracht. Zo wordt de kaart verdeeld in KAARTVAKKEN. Dat maakt het opzoeken van een bepaalde plaats of straat makkelijker.

Aan de rand van de kaart vind je cijfers en/of letters. Ze verwijzen naar een kaartvak. Zo kunnen de vakken gebruikt worden om de ligging van plaatsen of straten aan te geven. Deze cijfers en letters noemen we COÖRDINATEN.

Detail van een stratenplan van Antwerpen. (Merk op : de letters en de cijfers aan de rand)

14 Op de achterkant van de kaart of op de laatste bladzijden van een (straten) atlas vind je een volledige lijst van alle plaatsen (steden, dorpen) of straten die op de kaart staan. De nummers van de kaartvakken staan achter iedere plaats of straat vermeld, zodat je weet in welk kaartvak je moet zoeken. Deze lijst noemen we een REGISTER.

Detail van een register

(noteer de cijfers achter de straatnaam : het eerste cijfer is de pagina,

dan volgt de letter en daarna het cijfer van het kaartvak).

Ook op wereldkaarten (in een wereldatlas bv.) vind je hetzelfde systeem van kaartvakken en coördinaten terug. De horizontale en verticale lijnen die worden gebruikt om kaartvakken te maken op een wereldkaart zitten ietwat ingewikkelder in elkaar. Als we zaken willen opzoeken in een atlas, zullen we dit systeem moeten leren gebruiken.

Wat je hiervoor moet kennen leer je in het volgende hoofdstuk : “Plaatsbepaling op aarde”.

15

3. Plaatsbepaling op aarde

De aarde is een bol. Daarom is het niet zo makkelijk om kaartvakken te maken zoals op een plat vlak, zoals op een stratenatlas. Als je immers lijnen trekt op een bolvormig voorwerp, lopen ze niet altijd evenwijdig aan elkaar. Probeer het maar eens.

Mensen bedachten echter een systeem van lengte- en breedtecirkels dat het mogelijk maakt de

ligging van elke plaats op aarde aan te geven.

Op onderstaande afbeelding zie je hoe deze lijnen over de aardbol lopen. Dat noemen we het

gradennet.

Kaart van de aarde met breedtegraden (horizontaal) en lengtegraden(verticaal).

Juist in het midden tussen de Noord- en de Zuidpool kunnen we een lijn op de bol tekenen. Dat is de evenaar. De lijn verdeelt de bol in twee gelijke delen, het noordelijk halfrond en het zuidelijk halfrond.

16

Als je de aarde op de evenaar doormidden zou snijden, zou het snijvlak een horizontale schijf zijn. Het middelpunt van die schijf vormt een hoek van negentig graden met de polen erboven en eronder.

De geografische breedte wordt niet uitgedrukt in kilometers maar in graden tussen negentig en

nul op beide halfronden. De evenaar wordt genomen als nullijn, met andere woorden : de evenaar ligt op 0°.

De Noordpool ligt dus op 90° noorderbreedte (noordelijk halfrond). De zuidpool ligt op 90°

zuiderbreedte (zuidelijk halfrond). Daartussen wordt elk halfrond verdeeld in denkbeeldige lijnen :

de breedtecirkels of parallellen. Ze worden “parallellen” genoemd, omdat ze parallel lopen aan

elkaar en aan de evenaar . Londen ligt bijvoorbeeld op 51° noorderbreedte.

We tekenen niet alle breedtecirkels op een wereldkaart : dat zou zeer onoverzichtelijk worden. Reken maar : 90 cirkels naar boven, en 90 cirkels naar beneden. Samen 180 ! Door al die lijnen zou je niets meer zien van de kaart zelf ! Naargelang de kleinschaligheid van de kaart worden de breedtecirkels dus vermeld om de 30°, of om de 20°, of om de 5°... En ga zo maar door. Kijk maar naar enkele topografische kaarten in je atlas. Je vindt de breedtegraden aan de rand van elke pagina.

17

Door Noord- en Zuidpool kunnen we ook lijnen tekenen. Dat noemen we de lengtecirkels, of

meridianen. Er zijn in totaal 24 meridianen rond de aarde : Als de wereld in één dag een volledige

omwenteling maakt, is dat 360 graden. Net zoals de evenaar op 0° ligt, is er ook een beginpunt voor de

meridianen. Die loopt dwars door Greenwich (vlak bij Londen). Greenwich is dus nul en er lopen

180 graden naar het oosten en naar het westen (samen dus 360 lengtegraden).

We noemen de meridiaan van Greenwich de nulmeridiaan. Net zoals de evenaar dat doet bij

de parallellen, verdelen we op die manier de aarde in een westelijk en oostelijk halfrond. Zo ligt

Brussel bijvoorbeeld op ongeveer 4° oosterlengte (Brussel ligt ten oosten van de nulmeridiaan).

Westelijk halfrond Oostelijk halfrond

18 Als we nu de breedtecirkels en de lengtecirkels tesamen op de aardbol tekenen, krijgen we ook vakjes. Zo kunnen we alle plaatsen op aarde met twee coördinaten benoemen.

Evenmin als we alle breedtegraden op een wereldkaart tekenen, doen we dat ook niet met alle lengtegraden. Stel je voor : 180 graden naar het oosten, 180 graden naar het westen, samen 360 lijnen op de kaart...

Welke lengtegraden tekenen we dan wél? Aardrijkskundigen hebben dat heel slim bekeken. Een volledige omwenteling van de aarde duurt 24 uur. Dan is ze dus 360° gedraaid. Als je 360 deelt door 24, levert dat een draai van 15 graden per uur op. Om de 15 graden tekenen we een meridiaan. (“Meridiaan” betekent “midden op de dag”, dus zijn er 24 “midden op de dag”-punten, verspreid over de ganse planeet...)

Plaatsbepaling op aarde met behulp van het gradennet.

19 Nog zijn we niet helemaal klaar. Bij zoiets groots als de aarde is een aanduiding in graden in veel gevallen nog te onnauwkeurig. Bij zowel de breedte als de lengte is elke graad nog onderverdeeld in boogminuten, die op hun beurt zijn onderverdeeld in boogseconden. De symbolen daarvoor zijn :

Graden : ° Minuten : ’ Seconden : ”

Bij een stad zouden de eerste twee getallen voldoende zijn. Maar voor de ligging van een bepaald huis zou een derde getal nodig zijn.

De geografische breedte en de geografische lengte worden dus elk uitgedrukt in een combinatie van drie getallen. Op die manier kunnen we voor iedere plaats op aarde de exacte coördinaten aangeven.

Als we spreken van noorder- of zuiderbreedte (noordelijk of zuidelijk halfrond dus), zetten we de

letters N (noord)of Z (zuid) achter de getallen.

Spreken we van ooster- of westerlengte (ten oosten of ten westen van de nulmeridiaan), zetten

we de letters O (oost) of W (west) achter de getallen. De volledige omschrijving van een plaats op aarde wordt dus zo genoteerd :

Vb. : Washington (USA) ligt precies op : 38° 53’ 23” N, 77° 00’ 27” W.

Zoals je ziet, is het de gewoonte om de breedtegraden eerst te zetten, gevolgd door een letter voor noord of zuid. Daarna worden de lengtegraden genoteerd, gevolgd door een letter voor oost of west.

Sommige breedtecirkels of parallellen zijn belangrijker dan anderen. Deze zul je leren kennen op de volgende bladzijden.

20

Belangrijke breedtecirkels (parallellen)

Evenaar - Noordpoolcirkel – Zuidpoolcirkel – Kreeftskeerkring - Steenbokskeerkring

1. Evenaar

De evenaar is de breedtecirkel die de aarde verdeelt in het noordelijk en zuidelijk halfrond.

Hij ligt op 0°. Tweemaal per jaar, rond 21 maart en 23 september, staat de zon loodrecht boven de

evenaar en zijn dag en nacht overal op aarde van gelijke lengte. Vandaar dat deze tijdstippen equinox

(gelijke nacht) genoemd worden .

De evenaar

NOTA : heb je de datums opgemerkt? 21 maart is het begin van onze lente, 23 september is het begin van onze herfst... Daarmee weet je meteen hoe de datums voor de start van de lente en van de herfst werden gekozen ! Waarom “onze”? Omdat wij op het noordelijk halfrond wonen. Op het zuidelijk halfrond is 21 maart het begin van de herfst, en 21 september het begin van de lente. De seizoenen lopen op het zuidelijk halfrond dus omgekeerd met de onze...

Equinox komt van het Latijnse “aequinoctium”, wat “gelijke nacht” betekent.

2. Poolcirkels

De poolcirkels zijn bijzondere parallellen op 66° 30’ NB en ZB. Op de poolcirkels komt de zon één dag per jaar niet op en gaat de zon één dag per jaar niet onder. Het aantal dagen per jaar dat de zon niet opkomt of niet ondergaat, wordt groter naarmate men vanaf de poolcirkels in de richting van de polen gaat.

Precies op de geografische Noordpool en de geografische Zuidpool gaat de zon een half jaar niet onder (de pooldag) en komt hij een half jaar niet op (de poolnacht).

Er is een Noord- en een Zuidpoolcirkel.

De rode lijnen geven de poolcirkels aan.

21 Noordpoolcirkel

De Noordpoolcirkel is de meest noordelijke breedtecirkel (of parallel) van onze aardbol. Hij ligt precies op 66° 30’ noorderbreedte.

Deze poolcirkel loopt voor grote delen over land, in tegenstelling tot de zuidpoolcirkel. Binnen de poolcirkel ligt de Noordpool. Dat is het meest noordelijke punt van onze aardbol.

De Noordpool en het gebied eromheen zijn bedekt met ijs. Dit is geen landijs zoals op de Zuidpool, maar zeeijs. Dit ijs is 1 tot 4 meter dik en bestaat uit bevroren oceaanwater. Ook delen van de landen die in het noordpoolgebied liggen zijn bedekt met ijs.

Omdat het gebied rond de Noordpool geen landmassa is, wordt het niet gerekend tot de continenten of werelddelen.

De rode lijn geeft de noordpoolcirkel aan.

Kaart van de Noordpool

22 Zuidpoolcirkel

De zuidpoolcirkel loopt op 66° 30’ ten zuiden van de evenaar. Hij loopt grotendeels over water. Het is de zuidelijkste breedtecirkel.

Binnen de zuidpoolcirkel ligt het werelddeel Antarctica. Antarctica is de koudste plek op aarde. De

laagste temperatuur officieel ooit gemeten was op de Zuidpool: -88°C, en het continent is bijna volledig bedekt met ijs!

Binnen de zuidpoolcirkel gaat de zon in de zomer aantal nachten niet onder en komt ze in de winter een aantal dagen niet op. Let wel : onze zomer is op het zuidelijk halfrond winter, en onze winter is daar zomer !

De rode lijn geeft de zuidpoolcirkel aan.

Satellietfoto van Antarctica

23

3. Kreeftskeerkring

De Kreeftskeerkring is een bijzondere parallel rond de aarde die op ongeveer 23° 30’ noorderbreedte ligt. De naam is afgeleid van het sterrenbeeld Kreeft.

De Kreeftskeerkring is de noordelijkste breedtegraad waarop de zon éénmaal per jaar in het zenit (loodrecht boven je) staat. Dit gebeurt tijdens de zonnewende, rond 21 juni, en luidt het begin in van de zomer op het noordelijk halfrond.

De rode lijn geeft de kreeftskeerkring aan.

4. Steenbokskeerkring

De Steenbokskeerkring is de bijzondere parallel die op ongeveer 23° 30’ zuiderbreedte ligt. De naam is afgeleid van het sterrenbeeld Steenbok. De Steenbokskeerkring wordt ook wel “zuiderkeerkring” genoemd.

De steenbokskeerkring markeert de hoogste breedte op het zuidelijk halfrond waarop de zon gedurende eenmaal per jaar schijnbaar recht boven het aardoppervlak staat. Dit gebeurt elk jaar rond 21 december, en luidt het begin van de zomer in op het zuidelijk halfrond.

Op ons halfrond, het noordelijk halfrond dus, is dit het begin van de winter.

De rode lijn geeft de steenbokskeerkring aan.

24

Belangrijke lengtecirkels (meridianen)

1. Meridiaan van Greenwich

De meridiaan van Greenwich of nulmeridiaan is de lengtegraad die door het Koninklijk Greenwich Observatorium in Greenwich, Engeland, loopt.

Het is de lijn waar de lengtegraad 0 is. (zie ook pag. 15).

Deze meridiaan scheidt het oostelijk halfrond van het westelijk halfrond. Ten oosten van de nulmeridiaan noteren we de coördinaten van alle plaatsen met O (oosterlengte), ten westen van de nulmeridiaan noteren we de coördinaten van alle plaatsen met W (westerlengte).

WIST JE DAT...

De nulmeridiaan is een internationale afspraak tussen alle landen ; deze afspraak kwam er in 1884.

Op uitnodiging van de president van de Verenigde Staten spraken 41 afgezanten van 25 landen dit af in Washington DC . Deze belangrijke bijeenkomst noemde men de Internationale Meridiaanconferentie.

Deze bijeenkomst was bedoeld om ééns en voor altijd een universele nulmeridiaan aan te nemen. Het was hoog tijd dat deze afspraak er kwam, want vóór 1884 werden er verschillende meridianen gebruikt, hetgeen erg ingewikkeld en verwarrend was. Uiteindelijk stemden alle landen in met de verkiezing van de Meridiaan van Greenwich als de universele nulmeridiaan, behalve Brazilië en Frankrijk, dat vasthield aan de meridiaan van Parijs. Daarmee konden zij echter niet verhinderen dat de nulmeridiaan door de hoofdstad van het Verenigd Koninkrijk zou gaan lopen.

Koninklijk observatorium, Greenwich Dwars door dit gebouw loopt de nulmeridiaan ! (zie rode lijn)

25

2. 180e lengtegraad : de internationale datumgrens

Ongeveer aan de andere kant van de aarde, ten opzichte van de Meridiaan van Greenwich , loopt de

internationale datumgrens. Deze grens loopt voor het merendeel op de 180e lengtegraad,

maar niet helemaal. Het is dus strikt gesproken geen echte meridiaan, maar deze grens is wél heel erg belangrijk.

Deze lijn vormt immers de 'frontlijn' waar de datum het eerst op Aarde van de ene dag in de volgende overgaat. Westelijk van de datumgrens is het de 'nieuwe' dag en oostelijk is het de 'oude' dag. Als men dus de lijn in westelijke richting overschrijdt, wordt het een dag later; in oostelijke richting een dag vroeger.

We hebben met z’n allen afgesproken dat de datum dus verspringt wanneer we de datumgrens oversteken. Anders zou je vanaf Greenwich naar het westen kunnen reizen, terug naar elf uur, tien uur, negen uur, de héle aarde rond totdat je terug op je beginpunt een dag eerder zou aankomen ! Dat is uiteraard onmogelijk, en dus moet je wanneer je vanuit het westen de datumgrens passeert, een dag bij de datum optellen.

Ingewikkeld? Een beetje wel, maar zo zit de wereld in elkaar, en ook de afspraken die we bedacht hebben om er greep op te krijgen...

De lijn heeft voor praktische en politieke redenen een niet-rechte vorm, om Rusland , Alaska en enkele eilanden in de Grote Oceaan te ontwijken. Dit is om te voorkomen dat deze gebieden twee verschillende kalenderdagen telt. Anders is het bv. in het westen 1 januari , terwijl het in het oosten nog 31 december zou zijn...

Internationale datumgrens

26

Tijdzones

Een tijdzone is een gebied op aarde met gelijke (standaard)tijd. Er zijn 24 tijdzones op aarde, één voor ieder uur van de dag en de nacht.

De zones zijn ontstaan na een eeuwenlange ontwikkeling in het meten van de tijd. Eerder werd per plaats een lokale tijd aangehouden gebaseerd op het (gemiddelde) lokale middaguur (12 u.).

Als de zon in het zuiden staat, is het middag : het tijdstip van de dag waar de zon het hoogst aan de hemel staat. Dat hadden de mensen al snel door. Dat kon men gebruiken als referentie om de tijd te meten.

Helaas merkten mensen die lange reizen ondernamen van west naar oost (of omgekeerd) dat de middag niet overal tegelijkertijd hetzelfde was. Vermits er vroeger weinig gereisd werd, en de reistijden erg lang waren (men ging te voet, en later te paard... een beetje trager dan per vliegtuig dus) werd dat nauwelijks opgemerkt. Maar door de komst van snellere vervoermiddelen (spoorwegen, auto’s...) werd dat een probleem. Je kon om 12 uur ’s middags ergens vertrekken en na een paar uren aankomen in een andere plaats om... 11 uur ’s morgens !??!... Hoe kan dat nu?

De aarde draait niet alleen rond de zon, maar ook nog eens rond haar eigen as ( daarom is er ook een verschil tussen dag en nacht). Het deel van de aarde dat naar de zon is gericht, krijgt daglicht. Het andere deel niet : daar is het nacht. Doordat de aarde in 24 uur een volledige omwenteling maakt rond haar eigen as, komen steeds andere streken aan de zon- of nachtkant te liggen.

Een leuke internet-link : bekijk een een nabootsing van de beweging van de aarde rond de zon : http://esminfo.prenhall.com/science/geoanimations/animations/01_EarthSun_E2.html

Omdat de aarde steeds in dezelfde richting draait, komt de zon altijd op in het oosten, en gaat onder in het westen. Door het draaien van de aardbol schuift die opkomst of die ondergang van de zon dus voortdurend op. Daarom is het niet overal tegelijkertijd middag , natuurlijk. Dat verschilt van plaats tot plaats.

27 Als je snel genoeg reist van oost naar west (met een vliegtuig bijvoorbeeld), blijf je de zon dus vóór, omdat je je sneller beweegt dan de omwenteling van de aarde. Zo kun je bv. vertrekken om 12 uur ’s middags te Brussel, en zeven uur later aankomen in New York om... 2 uur ’s middags!! In omgekeerde richting (dus van west naar oost) reis je naar de zon toe, dus vertrek je bv. In Brussel om 12 uur ’s middags en kom je zeven uur later aan in Karachi ( India ) - en daar is het niet 17 uur ( = 5 uur ’s namiddags ) maar... 12 uur ’s nachts!! Je hebt de zon deze keer ingehaald. Dat is even wennen, niet? Door het invoeren van de meridianen of lengtecirkels, kon men ook de tijdzones bepalen. Zoals je weet is de omtrek van de aarde gelijk aan 360°. Als je 360° deelt door 24 (de tijd die de aarde nodig heeft om éénmaal volledig rond haar as te draaien) kom je op 15. Zo heb je 24 tijdzones (één uur voor iedere tijdzone) van elk 15°. Binnen één en dezelfde tijdzone, wordt hetzelfde uur aangehouden. Iedere keer dat je dus een tijdzone overschrijdt, draai je je uurwerk 1 uur terug (reisrichting : westen) of 1 uur vooruit (reisrichting : oosten).

De nulmeridiaan van Greenwich is het centrum vanwaar men de tijdzones begint te tellen. Bij

elke tijdzone (dus om de 15°) naar het westen toe gaat er één uur af, en bij elke tijdzone naar het oosten komt er één uur bij. Van Greenwich naar New York is het bijvoorbeeld MIN 5 uur (- 5 tijdzones), dus als het 12 uur ’s middags is in Greenwich is het 5 uur ’s morgens in New York.

In de praktijk volgen de tijdzones vaak landsgrenzen, en ook hanteren landen uit praktische

overwegingen de tijdzone van een belangrijk buurland. Dat is gewoonweg handiger. Een voorbeeld is Nederland : dit land ligt binnen dezelfde tijdzone als Greenwich, en zou dus dezelfde tijd moeten hanteren. In navolging van Duitsland (het belangrijkste buurland) gebruikt Nederland echter de Midden-Europese tijd, d.w.z. één tijdzone verder naar het oosten toe.

Kijk eens op het internet : op http://24timezones.com kun je de tijdzones bekijken en het tijdsverschil tussen verschillende belangrijke steden zien.

Kaart met tijdzones

28

Oriëntatie

Oriëntatie is een techniek waarmee wij bepalen waar wij ons bevinden en hoe we een welbepaalde plaats kunnen bereiken. Kortom, oriëntatie is de kunst om een antwoord te vinden op de vragen: “Waar ben ik? hoe moet ik verder naar mijn doel?”.

Je kan nu eenmaal geen richting bepalen zonder vaste basis. Voor ons is dat het noorden, maar uit het woord “oriëntatie” kan je afleiden dat dat vroeger het oosten was, waar de zon opgaat.

Stel, je maakt een wandeling in het bos of op de heide en je verdwaalt... en je hebt géén kaart of kompas bij de hand. En er zijn in geen velden of wegen mensen te bekennen aan wie je de weg kan vragen. Wat nu??? In het ergste geval kan de natuur je een handje helpen. Als je een windrichting kunt bepalen, kun je tenminste rechtdoor lopen in plaats van rondjes te draaien. Op onbekend terrein kun je al gauw je gevoel voor richting verliezen. En dat kan gevaarlijk zijn !

Er zijn zo een paar trucs om je dan te oriënteren.

Je weet bijvoorbeeld dat de zon iedere morgen opgaat in het oosten, en iedere avond ondergaat in het westen. Als je geen uurwerk hebt, kun je met die wetenschap echter slechts tweemaal per dag de windstreken bepalen : bij zonsopgang en bij zonsondergang... Niet echt handig, maar het helpt...

Als je een uurwerk hebt, kun je al héél wat meer. Hier is een leuke truc (je moet dan wel zeker zijn dat je uurwerk juist loopt...)

Richt de kleine wijzer van je uurwerk naar de zon. Het zuiden ligt midden in de hoek tussen de kleine wijzer en twaalf uur. Het noorden ligt er recht tegenover.

PAS OP : Tussen eind maart en eind oktober zetten we de klok op zomertijd. Dat is de tijd waarin gedurende de zomermaanden de klok één uur voorloopt op de gewone tijd. Als je dus de correcte tijd wil weten om je te oriënteren, moet je je uurwerk één uur terugzetten !

29

Ook de natuur helpt mee .

Aan de noordkant is de stam van een boom over het algemeen groener dan aan de zuidkant. Kijk maar op onderstaande foto.

Als je je ’s nachts moet oriënteren, en er staat een heldere hemel (bij regenweer mag je dit dus wel vergeten) kun je de sterren gebruiken.

Je kunt het noorden vinden met de Poolster. Die staat recht boven het noorden. De Poolster maakt deel uit van het sterrenbeeld Kleine Beer. Dat vind je niet makkelijk, maar het sterrenbeeld van de Grote Beer wel. Je neemt de afstand tussen de laatste twee sterren van de Grote Beer en verlengt die vijfmaal. Zo kom je precies bij de poolster.

30

Als je op je reis, trektocht of wandeling een landkaart hebt meegebracht, worden de zaken al heel

wat makkelijker. Alleen moet je wél weten in welke richting je aan het stappen bent, want anders hou je de kaart misschien verkeerd en loop je naar het zuiden als je naar het noorden moet. En natuurlijk moet je ook landkaarten kunnen lezen... Maar dat hebben we nu al geleerd (zie hoofdst. 2, “Landschap en kaart”).

Wat moet je nu doen als je de windrichting niet weet? Dan hoop ik dat je een kompas bij je hebt.

Een kompas is een instrument dat er een beetje uitziet als een horloge. Alleen zijn er geen uren en minuten aangegeven, maar windstreken en graden. In het midden is er een puntig wijzertje dat vrij kan ronddraaien op een steunpunt.. Een eind van het wijzertje is donker gekleurd, het andere niet. We noemen dat wijzertje de kompasnaald.

Kompas

Een kompas werkt op basis van magnetisme. De aarde produceert namelijk, behalve de

zwaartekracht, een ander soort aantrekkingskracht : het magnetisch veld. Dat wordt veroorzaakt door electrische stroom in de vloeibare ijzeren kern van de aarde. Op de noordpool en de zuidpool is deze kracht het sterkst. Ook het wijzertje van het kompas is magnetisch. Men kan namelijk alles wat van metaal is óók magnetisch maken (hoe dat gedaan wordt is veeleer leerstof voor de les fysica...)

Doordat er een aantrekkingskracht is tussen de polen van de aarde en de naald van het kompas, gaat de gekleurde punt van de wijzer naar het noorden draaien en de andere punt in net de tegenovergestelde richting, het zuiden dus. Je moet het kompas hiervoor wel mooi plat leggen, op een vlakke ondergrond.

Nu kun je zien waar de windstreken zijn. Staat er een windroos op je kaart? Leg het noorden van de windroos dan in dezelfde richting als de donkere naald van je kompas. Als er géén windroos op de kaart staat, leg je de bovenkant van de kaart in de richting van de donkere naald van het kompas. En nu weet

je welke kant je op moet !! Je kunt je nu oriënteren.

31

Bronnen

- Nederlandstalige Wikipedia ( http://nl.wikipedia.org/wiki/ )

- Google Image

- Geogenie 1&2, uitg. De Boeck

- www.schooltv.nl

- www.vksm.be (website scouts en gidsen Vlaanderen)

- Het Jongensboek, van Conn en Hal Iggulden, uitg. De Harmonie-Standaard.

- Stratenatlas van België, provincie Antwerpen, Standaard uitgeverij

- Encyclopedie voor de Jeugd, Sesam Junior, uitg. De Fontein, Baarn.

- National Geographic Junior, survival mini-gids (hoort bij de zomeruitgave 2005)

_________________________________