PGO COL-UU JurriaanPennartz&IrisZwart (13-07-2014)
-
Upload
jurriaan-pennartz -
Category
Documents
-
view
93 -
download
1
Transcript of PGO COL-UU JurriaanPennartz&IrisZwart (13-07-2014)
De invloed van frictie aangaande de lesmethode op mij als docent in opleiding Een zelfstudie naar de invloed van het uitvoeren van een werkvorm waar ik als docent in opleiding totaal niet in geloof. 13-‐07-‐2014 Jurriaan Pennartz (0420417) In samenwerking met Iris Zwart Begeleider: drs. Martine van Rijswijk Tweede lezer: dr. Larike Bronkhorst Centrum voor Onderwijs en Leren, Universiteit Utrecht
2
“Stel, je bent docent in opleiding en je wordt verplicht tot het uitvoeren van een les waar je, qua didactische aanpak, totaal niet in gelooft. Hoe ervaar je dat? En wat zijn de gevolgen?”
3
Inhoudsopgave 1. Inleiding p. 4 1.1 Aanleiding onderzoek p. 5 1.2 Theoretisch kader p. 6 1.3 Onderzoeksvraag p. 9 1.4 Definities p. 9 2. Methode p. 11 2.1 Respondenten p. 11 2.2 Onderzoeksopzet p. 11 2.3 Databronnen p. 13 2.4 Validiteit p. 14 3. Resultaten p. 16 3.1 Data-‐analyse: analyse van het interview p. 16 3.2 Meta-‐analyse: reflectie op analyse van het interview p. 17 4. Conclusie 4.1 Conclusie p. 19 4.2 Discussie p. 20 4.3 Suggestie voor vervolgonderzoek p. 21 5. Literatuurlijst p. 22
4
1. Inleiding Voor menig beginnend docent is het elke keer weer spannend: lesgeven. Je hoopt dat je de lesstof voldoende hebt voorbereid, dat de leerlingen lief voor je zijn en dat de werkvorm die je voor ze in petto hebt de gewenste leeropbrengst zal opleveren. Tussen hoop en vrees, koester je ook bepaalde verwachtingen. Van je leerlingen, van hun capaciteiten en werkhouding, maar ook van door jou te hanteren lesmethode(n). Als beginnend docent merk je al gauw welke lesmethoden, werkvormen en didactische benaderingen jouw voorkeur hebben en welke (absoluut) niet. Vind je het prettig om frontaal les te geven of juist niet? ‘Werkt’ een onderwijsleergesprek volgens jou? Of niet? En hoe voelt het voor jou als docent om leerlingen geheel zelfverantwoordelijk te maken voor hun eigen leerproces? Het is gebleken dat de eigen overtuigingen van een docent over leren en onderwijs (in de internationale wetenschappelijke literatuur vaak beliefs, teacher beliefs of preconceptions genoemd) in hoge mate van invloed zijn op de invulling van de eigen onderwijspraktijk.1 Dat lijkt logisch, want als docent vul je jouw eigen onderwijs in naar gelang de overtuigingen die jijzelf hebt over ‘efficiënt’ of ‘betekenisvol’ leren en over ‘goed’ onderwijs. Deze overtuigingen bieden zodoende een houvast voor de docent bij het uitvoeren van zijn of haar eigen onderwijspraktijk. Echter, zijn deze overtuigingen zo diepgeworteld dat het afwijken ervan voor een docent bijzonder moeilijk is. Zo kan het voor een docent die ‘gelooft’ dat de meeste leeropbrengst wordt behaald door docentgestuurde didactiek erg moeilijk zijn om zich open te stellen voor een meer leerlinggestuurde leermethode.2 Voornamelijk docenten in opleiding worden -‐ in het kader van de opleiding -‐ nog wel eens uitgedaagd om hun eigen overtuigingen aangaande leren en onderwijs in twijfel te trekken. Vaak leidt deze bewustwording weliswaar tot interessante gesprekken en artikelen over verschillen in didactische vormen, maar verder dan tot een intellectuele overdenking komt het dikwijls niet. Wat gebeurt er daarentegen wanneer een (beginnend) docent wordt uitgedaagd om zijn of haar onderwijspraktijk vorm te geven, specifiek met behulp van didactische (werk)vormen die niet overeenkomen met zijn of haar eigen onderwijsovertuigingen of daar zelfs volledig tegengesteld aan zijn? In de praktijk van het klaslokaal. Mogelijk wordt dan duidelijk dat het uitvoeren van een lesvorm waarvan een docent om wat voor reden dan ook niet of geheel niet overtuigd is, gepaard gaat met innerlijke frictie; een hevige tweestrijd (al dan niet gecamoufleerd) die naar verwachting van grote invloed is op het welbevinden van de docent tijdens deze exercitie. De zelfstudie die voor u ligt gaat over het ervaren van dit soort frictie door een docent. Frictie op het niveau van botsende overtuigingen aangaande leren en onderwijs. In dat opzicht kan het onderzoek worden gezien als een persoonlijke verdieping op de inmiddels omvangrijke wetenschappelijke literatuur op het gebied van de docent-‐overtuigingen aangaande leren en onderwijs. Het uitgangspunt echter wordt niet langer gevormd door de overtuigingen zelf, van welke aard deze zijn, welke factoren deze hebben gevormd of in welk opzicht deze precies verschillen van tegenovergestelde overtuigingen, maar door de persoonlijke ervaring van de docent van deze frictie bij alledaagse uitoefening van zijn of
1 Hammerness, K., Darling-Hammond, L., Bransford, J. (2007). Preparing teachers for a changing world. What teachers should learn and be able to do. San Franscisco: National Academy of Education, p. 368. 2 Richardson, V. & Placier, P. (2001). Teacher change. In V. Richardson (red.), Handbook of Research on Teaching. Washington, DC: American Educational Research Association, p. 20.
5
haar eigen docentschap. Dit onderzoek betreft daarom een zelfstudie van een beginnend docent en is gericht op de invloed van zijn eigen ervaring van de genoemde vorm van frictie. Omdat het een zelfstudie betreft – waarbij de onderzoeker in feite zichzelf onderzocht – vinden wij het belangrijk om een duidelijk onderscheid te maken tussen onderzoeker en participant, ook al zijn deze één en dezelfde persoon. Het artikel wordt dan ook geschreven vanuit de onderzoekersrol, daar waar één van de onderzoekers zelf de participant was. 1.1. Aanleiding onderzoek en praktische relevantie De aanleiding van dit onderzoek wordt gevormd door de persoonlijke ervaringen van een van de onderzoekers als docent in opleiding. Deze ervaringen hebben betrekking op de door hem waargenomen discrepantie tussen zijn eigen onderwijsovertuigingen en die van een aantal van zijn opleiders en studiegenoten aan de universitaire lerarenopleiding aan het Centrum voor Onderwijs en Leren aan de Universiteit Utrecht. De praktische relevantie van dit onderzoek is derhalve weliswaar persoonlijk ingegeven, maar is, naar verwachting, op meer docenten in opleiding van toepassing. Zoals reeds in de inleiding is vermeld, komen bij uitstek docenten in opleiding in aanraking met meerdere onderwijsovertuigingen en didactische methoden, ook met deze die niet overeenkomstig of zelfs tegenstrijdig zijn aan de eigen overtuigingen. Om deze aanleiding op een levendige wijze te illustreren, is ervoor gekozen om dit te doen aan de hand van een anekdotisch tekstfragment uit het logboek van de betreffende onderzoeker. Fragment uit logboek van Jurriaan Pennartz (28), docent in opleiding:3| Mijn havo-‐4 leerlingen kunnen zich maar moeilijk concentreren en hun prestaties zijn ondermaats. Het vak, Kunst Algemeen (kunstgeschiedenis en -‐beschouwing), is ‘saai’, ‘vermoeiend’ en leerlingen vragen zich om de haverklap af wat ‘het nut’ is van het vak. Afgelopen woensdag had ik een korte, prikkelende tekst voor ze in petto: een hoofdstuk -‐ met plaatjes! -‐ over de radicale vernieuwingsdrang van de futuristen uit ‘Dat kan mijn kleine zusje ook. Waarom moderne kunst kunst is’. In dit boek weet de Britse kunstkenner Will Gompertz met begrijpelijke taal en een flinke dosis humor zelfs de grootste sceptici te verleiden om naar de werken van de modernisten te kijken. Maar zo grappig vonden mijn leerlingen de futuristen niet. Sterker nog: ze kwamen nog niet verder dan de eerste bladzijde. ‘Meneer, de tekst blijft niet in mijn hoofd zitten.’ ‘Meneer, ik snap er echt helemaal niks van -‐ waar gaat dit over?’ ‘Meneer, moeten we nu echt een tekst lezen?’ Meneer, wie boeit dit nu?’ Ik zuchtte. Wat nu? Is de tekst voor havo-‐4 te moeilijk? Is het lezen ervan de leerlingen te veel gevraagd? Heb ik een inschattingsfout gemaakt? Of ligt het aan henzelf? Zijn ze moe? Lui? Of ligt het toch aan mij? Aan mij als docent? Of aan de werkvorm die ik hanteer? Ben ik wel een goede docent? Kan ik wel naar behoren lesgeven? Grrr, waarom boeit het ze niet?! Om mijn leerlingen ‘terug te winnen’ voor het vak, hebben mijn stagebegeleider en ik besloten om te kiezen voor een andere aanpak. Een aanpak waarbij niet ik voornamelijk aan het woord ben, de opdrachten, vragen en antwoorden bespreek, maar waarin de leerlingen zelf de meest actieve rol krijgen toebedeeld. Van docentgestuurd leren naar activerend leren. Leerlingen worden zelf verantwoordelijk voor hun eigen leerproces; zij kiezen zelf hun leerdoelen en hebben daarbij de beslissingsvrijheid over hun eigen leerstrategieen. Deze aanpak vraagt niet alleen wat anders van mijn leerlingen, maar ook van mij. Mijn docentrol wordt er meer een van ‘coach’ of ‘begeleider’ in plaats van ‘kennisoverdrager’. Ik zal
3 Meer achtergrondinformatie over de respondent is te vinden in paragraaf 2.1 op pagina 11.
6
de leerlingen niet meer in traditioneel opzicht ‘voeden’ met informatie, maar hen, als begeleider van leer-‐ en ontwikkelingsprocessen, ondersteunen bij het zelfstandig vinden en verwerken van die informatie. Het zelfverantwoordelijk leren -‐ inmiddels een containerbegrip waar ook zelfregulerend leren, natuurlijk leren, authentiek leren, e.d. onder vallen -‐ klinkt niet alleen fantastisch, het is nog wetenschappelijk succesvol bevonden ook. Leerlingen die actief leren, leren beter; behalen een hoger leerrendement. De oplossing voor de matige werkhouding en ondermaatse prestaties van mijn leerlingen is daarmee in één klap opgelost! ‘Jurriaan’, zeggen mijn opleiders en begeleiders, ‘zet je leerlingen aan de slag!’ Je bent als docent wel gek (en ongekend conservatief) als je vasthoudt aan een klassikale lesmethode. Toch? Ik vind van niet. Waarom zou ik niet vasthouden aan de manier van lesgeven die -‐ op basis van mijn eigen inschatting -‐ goed bij me past? Als ik enthousiast sta te vertellen, hangen de leerlingen aan mijn lippen. En bovenal: wat is er mis met klassikaal doceren, met traditionele kennisoverdracht? Is het werkelijk zo dat leerlingen niet (of minder) actief aan het werk worden gezet bij een meer docentgestuurde onderwijswijsvorm? Ik betwijfel dat ten zeerste. Kun je, als leerling, goed luisteren zonder je in te spannen? Is het mogelijk om goede aantekeningen te maken tijdens een hoorcollege zonder actieve houding? Lijkt mij sterk. En daarbij: mag je, als docent annno 2014, je leerlingen niet meer vragen om zwijgzaam naar je uitleg of verhaal te luisteren? Mag je hen niet langer leren om stil te zijn en aantekeningen te maken? Of om een tekst te lezen? Hun best te doen om een verhaal te volgen? Hoe zit dat met zoiets als zelfdiscipline? Dingen doen en doorzetten, ook als de materie lastig is, of zelfs saai. Is dat ouderwets? Niet van deze tijd? Geen 21th-‐century skills? Nee? Ik begrijp niet wat er aan bovenstaande activiteiten niet activerend is. De term ‘activerend leren’ is daarmee geen oplossing van problemen rondom werkhouding en/of ondermaats presteren van leerlingen, maar een betekenisloos idee, een misvatting. En door haar dominante positie binnen het hedendaagse onderwijs in Nederland tevens geen ongevaarlijke. Er schuilt namelijk een bijzondere paradox in het begrip. Want in plaats van het activeren van leerlingen door hen te helpen en ondersteunen bij het opbrengen van zelfdiscipline om een (soms) moeizaam en hen niet-‐eigen leeproces door te komen, wordt het leerproces ingericht op, gevormd naar (de belevingswereld van) de leerlingen. De paradox hier is dat de waarde van deze zelfverantwoordelijkheid inflateert, simpelweg omdat zij alleen opgaat voor de leerdoelen en leerstrategieen die de leerling zelf welgevallen. “Waar immers de vrijheid van de individuele beleving centraal komt te staan, is niet een moeizaam te verwerven deugd het menselijke ideaal van leven”. 1.2 Theoretisch kader Definitie overtuigingen. Algemene opvattingen en overtuigingen van docenten en docenten in opleiding met betrekking tot leren en onderwijs worden niet pas gevormd wanneer zij tot docent worden opgeleid. Overtuigingen, bijvoorbeeld aangaande de meest effectieve leermethoden, het belang van kennisverwerving of over de zin van samenwerkend leren zijn reeds sterk beïnvloed door een persoonlijk normenstelsel, een referentiekader dat samenhangt met zaken als opvoeding en persoonlijke ontwikkeling.4 4 Wubbels, T. (1992). Taking account of student teachers' preconceptions. Teaching and Teacher education, 8(2), pp. 137-149.
7
In de internationale wetenschappelijke literatuur worden deze overtuigingen vaak aangeduid met termen als teacher beliefs, (pre)conceptions of perspectives. In dit onderzoek hanteren wij de term ‘overtuiging’. Een overtuiging laat zich het best definieren als een (vol)zin over de werkelijkheid waarin een oordeel zit.5 Een overtuiging op basis van bovenstaand citaat kan bijvoorbeeld zijn: het geven van een hoorcollege is een effectieve manier van het overbrengen van kennis. Naast een persoonlijk normenstelsel zijn overtuigingen van aanstaande docenten aangaande onderwijs en leren ook (reeds) gevormd en diepgeworteld op basis van hun (vroegere) onderwijservaringen als leerling en student. In het artikel van K. Hamerness e.a., Preparing Teachers for a Changing World. What Teachers Should Learn and Be Able to Do (2005), spreken de auteurs van apprenticeship of observation, een begrip dat afkomstig is van de socioloog Dan Lortie en dat dit fenomeen samenvat.6 Het gaat hierbij om een door de aanstaande docent gevormd beeld over ‘hoe onderwijs werkt’ dat is gebaseerd op het (in de hoedanigheid van leerling of student, vaak jarenlang) observeren van hun eigen docenten en hun eigen (leer)ervaringen daarbij. Fragment uit logboek Jurriaan Pennartz: Ik steek het meest op van een docent die veel vertelt, zoals meneer Happel van Filosofie. Zijn lessen waren een soort hoorcolleges: hij vertelde, wij -‐ leerlingen -‐ maakten aantekeningen. Ik vond het ideaal. Ik kon me ongestoord focussen op zijn verhaal, aantekeningen maken en zo de lesstof optimaal in me opnemen. Een verteller als meneer Happel… Zo’n docent wil ik ook zijn. Gevolgen van overtuigingen voor docenten in opleiding. Hoewel de ervaringen met en herinneringen aan vroegere docenten als inspirator kunnen dienen voor docenten in opleiding, schuilt hierin ook een risico omdat docenten in opleiding de didactische en/of interpersoonlijke aanpak hun vroegere ‘lievelingsdocenten’ louter als leerling of student hebben geobserveerd en deze niet in het pedagogisch-‐ of vakdidactisch kader hebben geplaatst waarbinnen zij, deze docenten, functioneerden.7 Zo is een leerling of student zich zelden bewust van de achterliggende (leer)doelen die de docent met zijn of haar aanpak nastreeft, de door hem of haar gestimuleerde interactie met of in de klas of de vereiste (les)voorbereidingen. Dit onbewustzijn van bovengenoemde zaken leidt er tevens toe dat het lesgeven door docenten in opleiding als iets gemakkelijks en vanzelfsprekends kan worden gezien.8 Naast bovengenoemd risico is er een ander gevaar voor een docent in opleiding, aangaande het vormen van eigen onderwijsovertuigingen op basis van vroeger genoten onderwijs. De overtuigingen die docenten in opleiding hebben op het gebied van leren en onderwijs en die zij meenemen in hun docentenopleiding staan het in zich opnemen van andere, nieuwe of afwijkende opvattingen over leren en onderwijs nog wel eens in de weg.
5 Schwitzgebel, E. (2014) Belief. The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Spring 2014 Edition), Edward N. Zalta (ed.). Verkregen op 12 juli 2014 via <http://plato.stanford.edu/archives/spr2014/entries/belief/>. 6 Lortie, D. (1975). Schoolteacher. A sociological study. New York: John Wiley, p. 81. 7 Lortie, D. (1975). Schoolteacher. A sociological study, p. 62 8 Munby, H., Russel, T. & Martin, A.K. (2001). Teachers’ knowledge and how it develops. In V. Richardson (red.), Handbook of Research on Teaching. Washington: American Educational Research Association, p. 887.
8
Ten eerste kan dit een gevolg zijn van misconcepties: onderwijskundige begrippen worden al snel geïnterpreteerd op basis van en in de richting van de eigen definities van dergelijke begrippen. Zo is het voor docenten in opleiding niet altijd duidelijk dat het op een effectieve wijze laten samenwerken van leerlingen samenhangt met zowel een aantal pedagogische-‐ als didactische factoren zoals het maken van een goede planning, het verdelen van afgebakende taken, het trainen van bepaalde vaardigheden e.d.. Het begrip ‘samenwerkend leren’ blijkt dan complexer en genuanceerder in elkaar te steken dan het op het eerste gezicht (vanuit de eigen ervaring als leerling) lijkt.9 Ten tweede kunnen de eigen, reeds bestaande overtuigingen van docenten in opleiding aangaande leren en onderwijs ervoor zorgen dat andere, afwijkende of zelfs op wetenschappelijk onderzoek gebaseerde nieuwe ideeën over effectief leren en goed onderwijs (gedeeltelijk) worden genegeerd om de eenvoudige reden dat deze afwijkende overtuigingen niet overeenkomen met de eigen overtuigingen van de docent in opleiding. Uit een uitgebreid onderzoek van Richardson en Placier (2001) blijkt zelfs dat veel overtuigingen van docenten in opleiding bijzonder hardnekkig zijn en dat het veranderen ervan moeilijk en tijdrovend is.10 Zo kan het voor docenten in opleiding die overtuigd zijn van het effect van kennisoverdracht in de conventionele zin moeilijk zijn om aan te nemen dat traditionele kennisoverdracht minder effectief blijkt dan kennisverwerving die plaatsvindt op basis van constructivistische theorieën, zelfs als daarvoor wetenschappelijk bewijs wordt aangeleverd. Fragment uit logboek Jurriaan Pennartz: “Wat ik mij afvraag, is: waar blijft de kennisoverdracht? (...) Laten we eerst onze kinderen de kennis en vaardigheden overdragen. De zelfstandigheid komt in de loop der jaren vanzelf.” Uiteraard zijn overtuigingen betreft effectief leren en goed onderwijs niet louter theoretische aangelegenheden. Op het niveau van de docent kunnen de eigen overtuigingen aangaande leren en onderwijs van een docent van grote invloed zijn op de manier waarop deze docent zijn of haar professie vormgeeft. Welke werkvormen hanteert de docent? Wat zijn de verwachtingen van de docent ten aanzien van zijn of haar leerlingen? Hoeveel ruimte laat hij of zij voor eigen inbreng van de klas? In welke mate wordt samenwerken van leerlingen gestimuleerd? Wil of kan de docent klassikaal lesgeven? Of juist niet? Allerlei zaken die afhankelijk zijn van de onderwijsovertuigingen van de betreffende docent. Definitie van frictie door botsende overtuigingen. Dat overtuigingen aangaande het onderwijs meer dan abstracties zijn, blijkt al helemaal wanneer (beginnende) docenten ervaren dat hun eigen overtuigingen niet (geheel) overeenkomen met die van hun opleider(s), werkgever of collega’s. Het niet overeenkomen -‐ of zelfs botsen -‐ van deze overtuigingen kan voor de betreffende docent leiden tot het ervaren van frictie. Binnen dit onderzoek hebben wij ‘frictie’ gedefinieerd als een innerlijke tweestrijd bij de docent in opleiding als het gevolg van botsende overtuigingen tussen hem en zijn of haar opleiders cq. begeleiders. 9 Paine, L. (1990). Orientation towards diversity. What do prospective teachers bring? Michigan: The National Center for Research on Teacher Education, p. 20. 10 Richardson, V. & Placier, P. (2001). Teacher change. In V. Richardson (red.), Handbook of Research on Teaching, p. 20.
9
Zo is het denkbaar dat de auteur van bovenstaand citaat (tevens docent in opleiding) een innerlijke wrijving ervaart bij het uitoefenen van zijn docentschap wanneer hij, bijvoorbeeld, door het schoolbestuur van zijn stageschool zou worden aangemoedigd om zijn leerlingen zelfverantwoordelijk te maken voor hun leerproces. De door de docent ervaren frictie kan bestaan uit, bijvoorbeeld, een gevoel van rebellie ten aanzien van de les met als gevolg (uiterlijke manifestatie) een ongemotiveerde (werk)houding. De betreffende docent vindt namelijk dat zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid (nog) niet van zijn leerlingen gevraagd en verwacht kan worden en dus zal hij zijn les met de nodige scepsis, tegenzin of rebellie tegemoet treden. Uiteraard kan frictie zich op vele manieren manifesteren en kunnen de gevolgen van die frictie van persoon tot persoon verschillen. De hierboven geschetste situatie zou bij de ene docent kunnen leiden tot een afnemend zelfvertrouwen en twijfels over zijn of haar geschiktheid als docent met als gevolg dat de docent (bij herhaling van deze innerlijke frictie) besluit om van het lerarenberoep af te zien. Bij een willekeurige andere docent zou de situatie ook kunnen leiden tot een persoonlijk leermoment; een moment waarop hij of zij zich afvraagt waarom er frictie optreedt met als gevolg dat de docent uitzoekt wat dat zegt over de eigen didactische voorkeur. Overigens in het goed om hier te vermelden dat -‐ naar ons inziens -‐ onderzoek naar dergelijke vormen van frictie zeer van belang is omdat het lerarenopleiders (en stagebegeleiders) beter in staat stelt om deze frictie te begrijpen en om zodoende docenten in opleiding betere ondersteuning en begeleiding te kunnen bieden.11 1.3 Onderzoeksvraag De onderzoeksvraag luidt als volgt: Op welke manier speelt frictie een rol in het denken van mij als docent in opleiding? Deelvragen: Op welke manier kan het denken van een docent in opleiding worden onderzocht? Op welke manier kan zich frictie manifesteren in het denken van een docent in opleiding? Wat is de invloed van deze frictie op het denken van een docent in opleiding? 1.4 Definities Ter verheldering van de onderzoeksvragen, presenteren we nogmaals de kernconcepten van dit onderzoek: Overtuiging Een (vol)zin over de werkelijkheid waarin een oordeel zit. In de context van dit onderzoek heeft de term overtuiging betrekking op overtuigingen van docenten in opleiding aangaande leren en onderwijs. Een voorbeeld hiervan is: “het geven van een hoorcollege is een effectieve manier van het overbrengen van kennis.” Frictie Een innerlijke tweestrijd. In de context van dit onderzoek wordt dan gedoeld op een innerlijke tweestrijd bij de docent in opleiding als het gevolg van botsende overtuigingen tussen hem en derden, bijvoorbeeld zijn of haar opleiders cq. begeleiders. Een voorbeeld
11 Zie bijvoorbeeld: Bronkhorst, L. H., Koster, B., Meijer, P. C., Woldman, N., & Vermunt, J. D. (2014). Exploring student teachers' resistance to teacher education pedagogies. Teaching and Teacher Education, 40, pp. 73-82.
10
van frictie kan dan zijn een innerlijke rebellie tegen het hanteren van een specifieke werkvorm. Frustratie en/of een ongemotiveerde (werk)houding bij de docent kunnen dan uitingen daarvan zijn. De specifieke onderwijsovertuigingen van de participant vormen een databron (zie ook hoofdstuk 2, paragraaf 2.3) en zijn hier derhalve niet integraal opgenomen.
11
2. Methode Het onderzoek richt zich op het in kaart brengen van de rol van frictie bij het denken van een docent in opleiding. De methode die we hebben gekozen teneinde de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is een zelfstudie. Dat betekent dat de onderzoeker en auteur zelf het object van het onderzoek is. In deze zelfstudie is tevens gekozen voor een vorm van samenwerkend onderzoeken. Dit houdt in dat er een tweede onderzoeker aan het onderzoek is verbonden. De reden hiervoor is tweeledig. Ten eerste wordt het hierdoor gemakkelijker om met afstand naar de data te kijken. Ten tweede draagt de tweede onderzoeker bij aan het vergroten van het zelfreflectief vermogen van de eerste onderzoeker (de respondent).12 Daarnaast werd er een bijrol vervuld door een derde onderzoeker – iemand met ervaring met zelfstudie als onderzoeksmethode en met het interviewen van docenten (in opleiding). 2.1 Respondenten De enige participant is een van de onderzoekers, namelijk een docent in opleiding, man, van de leeftijd 28 jaar, in de tweede en tevens laatste fase van zijn opleiding tot eerstegraads docent voor het vak Kunst Algemeen aan het Centrum voor Onderwijs en Leren aan de Universiteit Utrecht. De docent in opleiding loopt stage op een het Odulphuslyceum in Tilburg, een middelgrote middelbare school voor havo-‐ en vwo-‐onderwijs. Hij heeft daarvoor geen relevante ervaring gehad in het middelbaar onderwijs. 2.2 Opzet van het onderzoek Het onderzoek kent de volgende opzet: De overtuigingen van de participant omtrent leren, onderwijs en didactische vormen werden door de tweede onderzoeker in kaart gebracht. Dit geschiedde zowel op basis van door de participant zelf aangeleverde documenten (veelal zelf geschreven opiniestukken) als op basis van een interview dat de onderzoeker had afgenomen bij de mentor van de participant waarin de mentor zijn beeld uiteenzette over de door hem gepercipieerde overtuigingen van de participant. Op basis van de overtuigingen van de participant werd door de onderzoeker een lesopzet ontwikkeld waarbij -‐ opzettelijk dus -‐ didactische vormen aan bod komen die botsen met de overtuigingen van de participant. De participant kreeg vervolgens de opdracht om deze lesopzet nauwgezet te hanteren bij het uitvoeren van zijn les. De participant legde in voorbereiding van deze les in een logboek vast met daarin zijn verwachtingen van de les, bijvoorbeeld ten aanzien van de leeropbrengst, het handhaven van de orde, e.d. (logboek deel A). Ook kon de participant in het logboek eventuele gevoelsmatige aspecten benoemen die hij ervoer in aanloop naar de les. Het experiment vond plaats: de participant gaf de les op basis van de lesopzet die de onderzoeker had opgesteld. In de les vond frictie plaats omdat de lesopzet die de participant diende te hanteren tegenstrijdig was met zijn eigen overtuigingen.
12 Voor achtergronden bij dit type onderzoek, zie: Loughran, J. (2005). Researching teaching about teaching: Self-study of teacher education practices. Studying Teacher Education, 1(1), 5-16.
12
Direct na deze les legde de participant verslag van deze les (logboek deel B). Hierin blikte hij terug op het verloop van de les en voornamelijk op de ervaring van (momenten van) frictie. Een dag na de les werd de participant door de derde onderzoeker geïnterviewd over de les. De participant kreeg vragen voorgelegd over de mate waarin hij frictie ondervond tijdens de les. Bovenal werd hij bevraagd over de wijze waarop hij zich op dat moment -‐ een dag na het uitvoeren van de les -‐ verhield tot zijn (eerdere) overtuigingen met betrekking tot leren en onderwijs. Het interview werd opgenomen als audiobestand. De opname van het interview is de belangrijkste databron. Het interview werd door zowel de participant zelf als de tweede onderzoeker, tegelijkertijd en tezamen, beluisterd. Tijdens het beluisteren noteerde de tweede onderzoeker welke uitspraken de participant in het interview deed over de door hem ervaren frictie voor, tijdens en na de les. De tweede onderzoeker trachtte -‐ bij het noteren ervan -‐ deze uitspraken tevens te ‘coderen’ (in wezen het typeren van de uitspraken van de participant) en deze vervolgens in te delen in min of meer afgebakende categorieen van soortgelijke, overeenkomstige uitspraken. Deze methode staat bekend als de grounded theory of grounded theory method.13 Deze aanpak, voornamelijk toegepast binnen sociaal-‐wetenschappelijk onderzoek, is qua methodologische chronologie tegengesteld aan traditioneel onderzoek; er wordt voorafgaand aan het onderzoek geen hypothese opgesteld (op basis van een eerder theoretisch kader). Derhalve wordt hierdoor de analyse niet ‘geleid’ door bepaalde theoretische uitgangspunten, maar vormt de uitkomst van de analyse als het ware het theoretisch kader. Bij dit onderzoek houdt dit concreet in dat er voorafgaand aan het beluisteren van het interview geen specifieke, voorbedachte categorieen worden gehanteerd waarbinnen uitspraken van de geinterviewde participant worden geplaatst. Het tegenovergestelde is wel het geval, namelijk, dat de uitspraken van de participant door de onderzoeker(s) worden gecodeerd en dat op basis van die codes categorieen worden opgesteld waar de gecodeerde uitspraken onder geschaard kunnen worden. Tijdens het gezamenlijk en tegelijkertijd analyseren van het interview noteerde de tweede onderzoeker tevens hoe de participant op het moment van het beluisteren van het interview reageerde op zijn eigen uitspraken in het interview. Let op: achteraf bleek dat deze meta-‐reflectie van groot belang was omdat de participant zich juist hier -‐ bij het beluisteren en categoriseren van zijn eigen uitspraken tijdens het interview -‐ bewust werd van de hardnekkigheid van zijn eigen onderwijsovertuigingen en de daadwerkelijke invloed van die het experiment op hem had gehad (zie hoofdstuk 3, paragraaf 3.2).
13 Cohen, L., Manion, L. & Morrison, K. (2007). Research Methods in Education. New York: Routledge, pp. 491-495.
13
2.3 Databronnen Om antwoord te kunnen geven op de deelvragen en op de hoofdvraag zijn er verschillende informatiebronnen (data) verzameld: Beschrijving van Overtuigingen van participant
Deelvraag 1
Blok 1: voorafgaand aan experiment
Verslaglegging van participant over frictie
Deelvraag 2
Blok 2: tijdens experiment
Interview met participant over experiment
Hoofdvraag Blok 3: navolgend experiment
Voor de codering van het interview zijn in de onderstaande tabel de uitspraken van de participant gecategoriseerd met in de rechterkolom de uitleg van de bijbehorende codes (typeringen van de uitspraken). Code Typering
LVL Uitspraak met strekking: ‘ik koester lage verwachtingen ten aanzien van de capaciteiten van mijn leerlingen’.
VD Uitspraak met strekking: ‘deze didactiek werkt wel en deze (overduidelijk) niet’.
FR Uitspraak over ervaring van frictie.
ML Uitspraak met strekking: ‘mijn leerlingen zijn nauwelijks gemotiveerd / hebben een slechte werkhouding.’
PO Uitspraak waaruit blijkt dat ik positief / opensta ten opzichte van het onderzoek.
SFP Uitspraak waarin ik mij afvraag in hoeverre er sprake is van een selffulfilling prophecy binnen dit onderzoek.
Overig Overige uitspraken, verdeeld over tal van codes. Aan het begin van het onderzoek is er door de onderzoekers vanuit gegaan dat de beantwoording van de hoofdvraag louter zou plaatsvinden door de analyse van het interview, de meest voorname databron. Uit het interview, zo werd aangenomen, zou blijken welke invloed de ervaring van frictie aangaande de lesmethode op de participant gehad heeft. Deze aanname was logisch, omdat de vragen van de interviewer erop gericht waren om de participant zijn ervaringen van deze (momenten van) frictie, voor, tijdens en na de les te delen. Wat de invloed van het ervaren van frictie was en hoe deze zich manifesteerde zou derhalve volledig uit de analyse van het interview blijken, zie paragraaf 3.1. Echter, zo bleek tijdens deze analyse, was het niet enkel en alleen de analyse van het interview dat blootgaf welke invloed de ervaren frictie op de participant had gehad. Ten tijde van de analyse -‐ die werd uitgevoerd door zowel de tweede onderzoeker als de eerste onderzoeker cq. participant -‐ bleek het beluisteren van het opgenomen interview een duidelijk waarneembare, felle reactie op te roepen bij de participant. Wij als onderzoekers menen dat daarom niet alleen de analyse van het interview, maar ook de reactie van de
14
participant tijdens of op het beluisteren van het interview ons iets kan zeggen over de daadwerkelijke invloed van het ervaren van frictie aangaande de lesmethode op de participant. De reactie is tijdens de transcriptie genoteerd door de tweede auteur. Waaruit deze reactie bestond en wat deze zegt over de bovengenoemde invloed wordt uiteengezet in paragraaf 3.2. We besloten daarom de databronnen uit te breiden met een “meta-‐analyse”. Beschrijving van Overtuigingen van participant
Deelvraag 1
Blok 1: voorafgaand aan experiment
Verslaglegging van participant over frictie
Deelvraag 2
Blok 2: tijdens experiment
Interview met participant over experiment
Hoofdvraag Blok 3: navolgend experiment
Analyse van interview met participant Hoofdvraag Blok 4: navolgend interview
2.4 Analysemethodevaliditeit & betrouwbaarheid Dit type onderzoek is een zelfstudie. Derhalve wordt er geen poging gedaan om de beantwoording van de hoofdvraag te objectiveren of representatief te maken, bijvoorbeeld voor alle docenten in opleiding. Wat de invloed van frictie is op de participant en waaruit deze invloed precies bestaat, is geheel afhankelijk van wat de participant zelf onder deze invloed verstaat. Daarom is de validiteit van het onderzoek lastiger te waarborgen dan bijvoorbeeld bij een kwantitatief onderzoek. We hebben geprobeerd om het onderzoek zo betrouwbaar en transparant mogelijk te maken. Zo hebben we onze focus gericht op de sleutelbegrippen binnen het onderzoek (overtuigingen en frictie) en wilden we deze zo betrouwbaar mogelijk in kaart brengen. Om bijvoorbeeld de overtuigingen van de participerende docent te ‘bewijzen’, heeft de tweede auteur een beschrijving gemaakt op basis van verschillende werken die de overtuigingen van de participerende docent illustreren: eigen werk, interview met begeleider en omschrijving van tweede auteur als medestudent. Om de aanwezigheid van frictie te illustreren -‐ ofwel te bewijzen dat de gemaakte lesopzet frictie bij de participant opriep -‐ heeft de participerende docent een logboek bijgehouden die zijn denken laat zien voorafgaand en navolgend het experiment ofwel de uitvoering van de les. Uit dit logboek kan de houding van de docent tegenover het experiment rond de uitvoering van de les geconcludeerd worden. Om het denken van de docent na uitvoering van het experiment (de les) te illusteren, hebben wij voor een interview gekozen met een objectieve derde onderzoeker die ervaring heeft met het interviewen van participanten aan zelfstudies. Hierbij was de tweede auteur niet aanwezig, om beïnvloeding te voorkomen. Dit interview is als audio-‐bestand opgenomen en opgeslagen ter verantwoording.
15
De transcriptie is door beide auteurs samen uitgevoerd, dit om te proberen een meer objectieve kijk op het interview te realiseren. De categorisering van de uitspraken van de participant zijn dan ook door beide auteurs besloten.
16
3. Resultaten 3.1 Data-‐analyse: analyse van het interview De analyse van het interview geschiedde op basis van een grounded theory method (zie hoofdstuk 2, paragraaf 2.2). In de onderstaande tabel zijn de aantallen gecodeerde uitspraken van de participant gecategoriseerd. Aantal uitspraken
Code Uitleg code
12 LVL Uitspraak met strekking: ‘ik koester lage verwachtingen ten aanzien van de capaciteiten van mijn leerlingen’.
12 VD Uitspraak met strekking: ‘deze didactiek werkt wel en deze (overduidelijk) niet’.
11 FR Uitspraak over ervaring van frictie.
8 ML Uitspraak met strekking: ‘mijn leerlingen zijn nauwelijks gemotiveerd / hebben een slechte werkhouding.’
7 PO Uitspraak waaruit blijkt dat ik positief / open sta ten opzichte van het onderzoek.
2 SFP Uitspraak waarin ik mij afvraag in hoeverre er sprake is van een selffulfilling prophecy binnen dit onderzoek.14
15 Overig Overige uitspraken, verdeeld over tal van codes. Uit de bovenstaande tabel blijkt dat de participant tijdens het interview relatief veel uitspraken heeft gedaan over de lage verwachtingen die hij koestert ten aanzien van de capaciteiten van zijn leerlingen (code LVL), over didactische vormen die volgens hem (overduidelijk) wel en (overduidelijk) niet werken (code VD) en over zijn ervaring van momenten van frictie (code FR). Uitspraken over de lage verwachtingen van de capaciteiten (LVL) van leerlingen zijn bijvoorbeeld: 15:17 minuut. “Het is wel normaal [dat het lezen van teksten moeilijk wordt gevonden, JP], allen deze groep, de havo-‐4, heeft daar HEEL veel moeite mee, met teksten bezig zijn. Ze vinden teksten al HEEL gauw te lang te te ingewikkeld.” En, 19:41 minuut. “Het is -‐ en dat had ik wel verwacht -‐ heel moeilijk om alleen al de opdracht inhoudelijk aan hun uit te leggen omdat het gaat over iets abstracts, over VERBANDEN.”
14 Zie p. 21, derde kanttekening.
17
Uitspraken over de een voorkeur voor of afkeer van een bepaalde didactische benadering (VD) zijn bijvoorbeeld: 11:15 minuut. “Omdat ik ook merkte dat die vrijheid, zeg maar, aan die leerlingen wordt gegeven (...) Dat dat in mijn ogen dan niet leidt tot het inhoudelijke niveau waar je ze wil hebben.” En, 29:32 minuut. “Tja, ik weet het niet… Het voelt gewoon heel slecht als ik die opdracht uit zou delen en zou zeggen ‘ga hier nu maar mee aan de slag en over tien minuten kom ik terug’ en dat ik dan [ondertussen, JP] zelf ander nakijkwerk zou gaan doen ofzo… Dat, dat, dat…” Uitspraken die te maken hebben met het ervaren van frictie zijn bijvoorbeeld: 18:44 minuut. “En ja, je maakt je natuurlijk een beetje zorgen… Gaan ze op deze manier iets opsteken van waar het over gaat?” En, 18:54 minuut. “Dat trek ik me steeds heel persoonlijk aan… Gaan ik ze iets leren of kunnen ze zichzelf iets leren?” En, 20:29 minuut. “De dag van tevoren voelde ik me wel een beetje zenuwachtig ja. Ik dacht wel ‘gaat dat allemaal lukken’, ja, twijfelachtig zeg maar.” 3.2. Meta-‐analyse: reacties van de participant tijdens beluisteren van het opgenomen interview. Het analyseren van het interview geschiedde zowel de tweede onderzoeker als de eerste onderzoeker cq. participant. Tijdens het maken van de analyse reageerde de participant verbaal heftig op zijn eigen uitspraken in het interview. Wij als onderzoekers menen dat wij ook deze reacties bij de beantwoording van de onderzoeksvraag dienen te betrekken omdat naast de data-‐analyse ook deze reacties op die analyse antwoord geven op de vraag wat de daadwerkelijke invloed van de frictie op de participant is geweest. Hieronder staan eerst de in het interview gedane uitspraken van de participant, gevolgd door zijn eigen reactie(s) hierop bij het beluisteren ervan tijdens de data-‐analyse. Uitspraak van participant in interview, 19:41 minuut. “Het is -‐ en dat had ik wel verwacht -‐ heel moeilijk om alleen al de opdracht inhoudelijk aan hun uit te leggen omdat het gaat over iets abstracts, over VERBANDEN.” Reactie hierop van participant bij het beluisteren van deze uitspraak. “Jeetje, wat een ouwe zak hoor ik daar praten. Sjongejongejonge wat een vertrouwen in mijn leerlingen zeg…” Uitspraak van participant in interview, 25:51 minuut. Interviewer: “En, keken ze [de leerlingen, JP] enthousiast?” Participant: Nee hoor, nee.... Vooral niet toen ik met die teksten aan kwam zetten. Nee, nee...”
18
Reactie hierop van participant bij het beluisteren van de uitspraak. “Pfff, wat een cynische lul ben ik -‐ ongelofelijk!” Uitspraak van participant in interview, 26:20 minuut. “Dan zitten ze [de leerlingen, JP] toch te zuchten en te steunen. Er wordt wat geklooid met telefoons…” Reactie hierop van participant bij het beluisteren van deze uitspraak. “Pffff...” [zucht]. Uitspraak van participant in interview, 27:34 minuut. Toen heb ik de teksten uitgedeeld… En ja… Dan begint het geklooi al een beetje…” De non-‐verbale reactie hierop van participant bij het beluisteren van de uitspraak kan worden getypeerd als schaamte, gecombineerd met zelfspot omdat de participant zichzelf met het stereotype beeld van de oude, chagrijnige, conservatieve, docent associeert. Noot: het interview is als digitaal audiobestand bij de onderzoekers opvraagbaar.
19
4. Conclusie 4.1.1 Conclusie, louter op basis van het interview De participant, een beginnend docent, heeft een les verzorgd met een didactische grondslag die tegengesteld is aan zijn eigen onderwijsovertuigingen. Als gevolg van deze opzet heeft de participant voor en tijdens het uitvoeren van deze les frictie ervaren: een innerlijke wrijving als gevolg van het opereren buiten zijn comfort zone. Uit zowel het logboek als het interview bleek dat die frictie zich het best laat typeren als een diepgevoelde, oprechte zorg over de kwaliteit van het leerproces en de uiteindelijke leeropbrengst wanneer de participant zijn leerling zelf verantwoordelijk maakt voor hun leren.15 Wat nu, kunnen we op basis van het interview zeggen over de invloed van de door de participant ervaren frictie? In het interview doet de participant met name uitspraken over de ervaring van frictie tijdens de experimentele les, het ‘uitkomen’ van zijn verwachtingen ten aanzien van de capaciteiten van zijn havo-‐4 leerlingen en over het door hem al verwachte gebrek aan leerrendement van het zelfverantwoordelijk maken van deze groep leerlingen voor hun eigen leerproces. Als het interview als indicator wordt gezien van de invloed die de frictie op de participant heeft gehad, dan is de conclusie dat de participant zich door de frictie die hij ervoer gesterkt voelt in zijn (oorspronkelijke) onderwijsovertuigingen. Namelijk, dat zijn havo-‐4 leerlingen de vrijheid en zelfverantwoordelijkheid die daarbij komt kijken (‘inderdaad, naar verwachting’) niet ‘aankunnen’; dat opdrachten met abstracties voor hen zodanig ingewikkeld zijn dat zelfs een docentgestuurde uitleg niet voldoende begrip kweekt (‘laat staan hoe weinig ze ervan begrijpen wanneer ze een dergelijke opdracht zelfstandig dienen te doorgronden en uit te voeren’) en dat zij -‐ conform de verwachting van de participant -‐ geen discipline kunnen opbrengen voor het zelfstandig lezen en analyseren van teksten. 4.1.2 Conclusie, op basis van het interview en de reflectie van de participant op dat interview De participant, een beginnend docent, heeft een les verzorgd met een didactische grondslag die tegengesteld is aan zijn eigen onderwijsovertuigingen. Als gevolg van deze opzet heeft de participant voor en tijdens het uitvoeren van deze les frictie ervaren: een innerlijke wrijving als gevolg van het opereren buiten zijn comfort zone. Uit zowel het logboek als het interview bleek dat die frictie zich het best laat typeren als een diepgevoelde, oprechte zorg over de kwaliteit van het leerproces en de uiteindelijke leeropbrengst wanneer de participant zijn leerling zelf verantwoordelijk maakt voor hun leren. Naast het interview en de uitspraken die de participant daarin doet over de wijze waarop hij de frictie heeft ervaren, wordt er een tweede ‘databron’ betrokken bij het definieren van de invloed van de frictie op de participant, namelijk de reflectie van de participant op zijn uitspraken in het interview, tijdens de analyse van dat interview . Wat nu, kunnen we op basis van het interview en de reflectie van de participant op dat interview zeggen over de invloed van de door de participant ervaren frictie? In het interview doet de participant met name uitspraken over de ervaring van frictie tijdens de experimentele les, het ‘uitkomen’ van zijn verwachtingen ten aanzien van de
15 Andere vormen van frictie hadden, bijvoorbeeld, kunnen zijn: nervositeit, angst, rebellie, demotivatie.
20
capaciteiten van zijn havo-‐4 leerlingen en over het door hem al verwachte gebrek aan leerrendement van het zelfverantwoordelijk maken van deze groep leerlingen voor hun eigen leerproces. Tijdens het beluisteren en het analyseren van het interview reageert de participant heftig op het horen van zijn eigen uitspraken. De participant ‘schrikt’ va zichzelf: hij herkent zichzelf niet in de uitspraken die hij doet. De participant hoort niet de jonge, optimistische docent die hij denkt dat hij is, maar hij hoort een wat cynische, (oudere), meer conservatieve docent die weinig verwacht van de zelfredzaamheid van zijn havo-‐4 leerlingen. Een docent die niet ‘gelooft’ in zijn leerlingen, geen vertrouwen in hen heeft en hun matige werkhouding en hun ‘geklooi’ voor lief neemt omdat het nu eenmaal bij hen hoort. Een docent die zijn verwachtingen en ambities naar beneden bijstelt vanwege het door hem gepercipieerde ‘lage niveau’ van zijn leerlingen en zich daarin mopperend en klagend berust. Wanneer de participant zich dit, in zijn eigen woorden, ‘schrikbeeld’ realiseert, gebruikt hij enkele krachttermen (“ouwe zak”, “cynische lul”), doelend op zichzelf. Onder andere het gebruik van deze krachttermen wijst er volgens ons als onderzoekers op dat de invloed van de frictie, het delen van de ervaring daarvan in een interview en het beluisteren van het interview zich pas op dit moment -‐ op het moment van het analyseren van het interview -‐ in optima forma manifesteert. Wanneer we de onderzoeksvraag beantwoorden, incluis dit moment van zelfreflectie, mogen we concluderen dat de invloed van frictie aangaande de methode van lesgeven op de participant zich het best laat typeren als een pittige tegenwerping van het zelfbeeld van de participant als docent in opleiding. Bovendien is deze tegenwerping weliswaar een tijdelijke confrontatie (die plaatsvond tijdens het beluisteren van het interview), maar is de daadwerkelijke invloed of het gevolg ervan duurzamer van aard: de participant is na deze confrontatie met zijn zelfbeeld landurig aan het nadenken geweest over (de herkomst) van het gebrek aan vertrouwen in zijn havo-‐4 leerlingen. Deze bezinning heeft er tevens toe geleid dat de docent in opleiding zijn rol als opvoeder is gaan herzien omdat hij tot de conclusie kwam dat hij zichzelf geen goede opvoeder vindt wanneer hij zijn leerlingen niet de mogelijkheid en ruimte biedt om zich tot (meer) zelfstandige jong volwassenen te ontwikkelen. Door een gebrek aan vertrouwen ontneemt de docent zijn leerlingen deze ruimte voor persoonlijke ontwikkeling, zo redeneert de participant nu, en heeft zich derhalve voorgenomen om zijn aandacht in toenemende mate te vestigen op de capaciteiten van leerlingen in plaats van hun gebreken of (nog) onderontwikkelde eigenschappen. Samenvattend kan worden gesteld dat het gehele experiment (dus incluis de meta-‐analyse) op de participant heeft geleid tot een pittige confrontatie met het zelfbeeld van de docent en dat de docent hierdoor met name zijn (docent)rol als opvoeder is gaan herzien. 4.2 Discussie Aangaande de onderzoeksmethodiek en de validiteit ervan dient te worden opgemerkt dat er een kans bestaat dat er tijdens een herhaling van het experiment geen frictie optreedt waar dat wel onderdeel dient uit te maken van het onderzoek. Dit komt omdat -‐ ondanks het in kaart brengen van de overtuigingen van de participant, het ontwerpen (en opleggen!) van een, qua didactische vorm, hieraan tegengestelde lesmethodiek en het middels het logboek ‘vastleggen’ van de frictie -‐ nooit hard kan worden gemaakt dat er daadwerkelijk sprake is geweest van frictie. De frictie is namelijk een innerlijke aangelegenheid en kan, ondanks daarop duidende verwoordingen en gedeelde ervaringen van de participant, niet worden aangetoond ten opzichte van de buitenwereld.
21
Een tweede kanttekening betreft het geforceerde karakter van het experiment. Een mogelijk gevolg van geforceerde frictie is namelijk dat de participant, de docent in opleiding, zich tijdens de experimentele les erg bewust is van het experiment waar hij of zij op dat moment deel van uitmaakt en derhalve de frictie minder of als minder hevig ervaart. Een lesopzet waarbij een aan de overtuigingen van de docent tegengestelde didactische invalshoek wordt ‘opgelegd’ door bijvoorbeeld de inspectie, een schooldirectie of sectie kan voor een andere, mogelijk grotere mate (en meer heftige manifestatie) van frictie leiden dan wanneer het ‘louter’ een eenmalig experiment betreft waarvan de participant zelf op de hoogte is, zoals in dit onderzoek het geval is. De derde kanttkekening bij de onderzoeksopzet laat zich het best samenvatten met de term a selffulfilling prophecy. Wij als onderzoekers zijn ons ervan bewust dat er een kans is dat de beantwoording van de onderzoeksvraag wordt gestuurd door het gegeven dat de participant buiten zijn comfort zone wordt geplaatst door het laten uitvoeren van didactische vorm waar hij of zij ‘niet in gelooft’. Een mogelijk gevolg hiervan is dat de invloed van de ervaring van frictie hoofdzakelijk wordt gepercipieerd als een bevestiging van de (voor het experiment in kaart gebrachte) onderwijsovertuigingen van de participant. Wie namelijk gedwongen wordt iets te doen wat hij of zij niet goed kan of denkt te kunnen, vervult deze taak mogelijk a priori vanuit een houding van angst, gebrek aan (zelf)vertrouwen, scepsis of nervositeit. Omdat het niet onwaarschijnlijk is dat daardoor ook de daadwerkelijke opbrengst (hier: lesopbrengst) tegenvalt, is het denkbaar dat de ervaring van frictie aangaande de lesmethode al gauw leidt tot de conclusie dat de participant zich door deze ervaring gesterkt voelt in zijn of haar onderwijsovertuigingen. Anderzijds heeft juist deze ‘zelfbevestiging’ geleid tot het ‘schrikbeeld’ dat de participant van zichzelf kreeg voorgeschoteld bij het beluisteren van zijn uitspraken in het interview. 4.3 Suggestie voor vervolgonderzoek Juist, omdat -‐ zo bleek tijdens het onderzoek -‐ het gezamenlijk beluisteren van het interview (de meta-‐analyse) de invloed van het gehele experiment op de participant zo goed zichtbaar maakte (althans in het geval van dit onderzoek), adviseren wij om bij een eventuele herhaling van of een vervolg op dit onderzoek de meta-‐analyse een vast onderdeel van de onderzoeksopzet te maken (zoals in het schema op p. 15) en deze als audiobestand beschikbaar te stellen.
22
5. Literatuurlijst Bronkhorst, L. H., Koster, B., Meijer, P. C., Woldman, N., & Vermunt, J. D. (2014). Exploring student teachers' resistance to teacher education pedagogies. Teaching and Teacher Education, 40. Cohen, L., Manion, L. & Morrison, K. (2007). Research Methods in Education. New York: Routledge. Hammerness, K., Darling-‐Hammond, L., Bransford, J. (2007). Preparing teachers for a changing world. What teachers should learn and be able to do. San Francisco: National Academy of Education. Lortie, D. (1975). Schoolteacher. A sociological study. New York: John Wiley. Loughran, J. (2005). Researching teaching about teaching: Self-‐study of teacher education practices. Studying Teacher Education, 1(1). Munby, H., Russel, T. & Martin, A.K. (2001). Teachers’ knowledge and how it develops. In V. Richardson (red.), Handbook of Research on Teaching. Washington: American Educational Research Association. Paine, L. (1990). Orientation towards diversity. What do prospective teachers bring? Michigan: The National Center for Research on Teacher Education. Richardson, V. & Placier, P. (2001). Teacher change. In V. Richardson (red.), Handbook of Research on Teaching. Washington, DC: American Educational Research Association. Schwitzgebel, E. (2014) Belief. The Stanford Encyclopedia of Philosophy (Spring 2014 Edition), Edward N. Zalta (ed.). Verkregen op 12 juli 2014 via <http://plato.stanford.edu/archives/spr2014/entries/belief/>. Wubbels, T. (1992). Taking account of student teachers' preconceptions. Teaching and Teacher education, 8(2).