Persoon - Neflyx · TENTAMEN Relateer locke mechanismes aan de dimensies van motivatie (richting...
Transcript of Persoon - Neflyx · TENTAMEN Relateer locke mechanismes aan de dimensies van motivatie (richting...
Consumentengedrag
Gedrag afhankelijk van omgeving.
Economische theorie: stelen!
1. Fraude gehoorzaamt niet aan economische wetten.
a. Zou jij deze fiets stelen? Financieel gewin groot betrap kans klein.
2. Hoe groter de fysieke afstand tot geld, hoe groter de verleiding te graaien.
a. kas graaien illegale software
b. Klok weggehaald in dure winkels; ben hier al lang e.d. zet aan tot gedrag
3. Grote schandalen beginnen klein
a. Kleine veranderingen worden niet waargenomen/worden geaccepteerd/gewenning.
4. Sommige fraudeurs bedoelen het goed
a. Eén resultaatje uit grafiek er uit laten (‘outlier’)
b. Diederick Stapel
5. Hoe creatiever de geest, hoe groter het vermogen tot fraude.
What firms get = financial performance = market share / firm profit
what customers do = behavior outcomes = loyalty / brand equity
what customers feel = affective states = satisfaction / trust or anger
What customers think = perceptual measures = percievd quality / utility/value
What firms do = marketing program = marketing mix \|
\|/
kan binnen vijf minuten veranderen
(aanbieding: is het dan nog wel goed)
Loyaliteit niet per definitie positief (recedivisten)
Persoon
Omgeving Gedrag
Beslissingen:
- Whether?
- What?
- Why?
- Why not?
- How?
- Ways?
- When?
- Where?
- How much?
- How often?
- How long?
Consumentenbedrag gaat over meer dan “kopen”
- Acquiring
- Using
- Disposing
Consumentengedrag gaat over producten, services, activiteiten en ideeën
Context!
Pre / Choice Post / Evaluation
Price of services 1 3
Competence 2 3
Reputation 3
Good reports 4
Speed 5 2
Industry knowledge 6
Service quality 1
Procedures 3
Understanding 6
Reliability 7
Surrogaten: dingen die misschien iets zeggen over…
Gevaarlijk, want bv bij dure opleiding, wie durft er dan te zeggen dat het helemaal niks was??
Framing effect: 75% mager vs 25% vet = hetzelfde, maar consumenten interpreteren het anders.
lottery/coin flip of 50$ ~ 100$ 16$
50$ ~ 100$ +- 70
Onzekerheid / kans veroorzaakt lagere prijzen/werkt afschrikkend.
Achtergrond probleem: waarom is het relevant?
Probleemstelling: wat is het management probleem? Wat is de achtergrond van het probleem?
Literatuur: nuttig: netjes opgeschreven ervaringen van anderen. Fundament van
probleem. Wat weten we van dit fenomeen af en hoe helpt het?
Methode & Analyse: empirisch toetsen. Klopt de theorie met de praktijk?
Resultaten: wat kunnen we er mee, klopt de hypothese/de theorie?
Aanbevelingen: wat kunnen we nog meer doen?
Hoe kom ik aan informatie?
Surveys/vragenlijst: kwantitatief. Je kunt alleen iets toetsen (xx% vindt dit wel/niet); “stel ik de
goede vragen?” kun je niet uit de vragenlijst houden.
Focus groups: kwalitatief, 5 à 6 mensen interview, diepgaande gesprekken. Het verschil
tussen wat mensen doen en wat mensen zeggen te doen.
Interviews: 1-op-1. Vooral nuttig in voortraject.
Etc.
Hoe verwerk ik mijn informatie?
Univariate data analyse: hoeveel %, gesprekken uitschrijven, e.d.
Multivariate data analyse: lineaire regressie (y=ax+b), ANOVA (T-Test: verschil tussen 2
gemiddelden ANOVA = T-Test tussen >= 2 groepen)
Klanttevredenheid: woningcorporaties Huurders hadden klachten, hoe kan dat? 1. Waar is men (in welke mate) (on)tevreden op? 2. Hebben
wij als organisatie daar een goed beeld bij? (moet dit onderzoek wel uitgevoerd worden; zinvol?)
Surveys (getallen weten). Cijfer geven over tevredenheid + belangrijkheid toetsen.
(slecht, want iedereen vult max waarde in)
Univariate data analysis: gemiddeldes
Heeft organisatie goed beeld? Nee, veel te pessimistisch over tevredenheid, belangrijkheid klopte
geen bal van. (vb Betaalbaarheid hoge score verwacht, maar ís laag)
Tevredenheid: ontevreden mensen zijn allang weg, dus cijfer kan hoger uitvallen.
Belangrijkheid: mensen kiezen een huurhuis op basis van prijs; daarna maakt het ze niet meer uit.
Conclusie: 1. Dikke prima 2. Hopeloos.
Stress op het werk Managementprobleem: werken met thuishulp. Probleem: hoe moeten we dit organiseren?
1 baas waaronder 40~50 medewerkers vallen VS organisatie in clusters: 4~5 medewerkers.
Wat voor een effect heeft stress op het werk op het werk zelf en over de tevredenheid van klanten?
Wat veroorzaakt de stress en hoe kan het verdwijnen?
Literatuur: stress op het werk, veroorzakers van stress, werkgeverstevredenheid meten, etc.
survey
Multivariate data analysis: structural equiation modelling.
Je wilt regressie doen op 2 y’tjes en meerderen x’en ipv 1 y’tje en meerderen x’en.
Linker rijtje zijn x variabelen; role conflict en role ambiguity zijn y variabelen.
Aankoopcriteria fotocamera Zijn directe vragen naar kleur, megapixels etc. wel realistisch?
- Hoe zijn de verschillende criteria
- Wat is de trade-off tussen de criteria?
Conjunct analysis: samengesteld aan de hand van een aantal productkenmerken. Wat is de tradeoff
tussen verschillende criteria. Totaalproducten vergelijken en wat is het relatieve belang van deze
criteria.
Salaris
Ure
n
we
rken
20 40 80
20 2 1
40 3
80
Regressie met dummyvariabelen
Per respondent kan het belang van elk attribuut achterhaald worden.
Categorisatie: restaurants Wegrestaurants worden goed beoordeeld omdat verwachtingen niet hoog zijn.
Vergelijkbare scores worden gegeven aan verschillende prestaties (McDonalds VS 3*-restaurants)
Want men oordeelt binnen een categorie en niet tussen categorieën. (McDonalds VS Burger King)
Categorieën bij diensten ???
Storytelling + gebruik van foto’s.
Multivariate analyse: ANOVA
Misschien worden restaurants gecategoriseerd op basis van ervaringen op
kwaliteitsdimensies/vriendelijkheid/competentie/betrouwbaarheid.
Voor de vragenlijst: foto’s maken; exterieurs, interieurs, menukaart.
Keurmerken: michelin.
In groepsgesprek aan een tafel: vragen aan respondenten: maak maar stapeltjes.
Daarna: interieurs, exterieurs, menukaarten e.d. samenvoegen.
Resultaten: bijna iedereen 5 categorieën (terwijl dat vooraf niet afgesproken was): fast food,
lunchroom, wegrestaurants, bistro, chique restaurants.
Nieuw restaurant: wordt direct ingedeeld in een van deze categorieën. Voordeel: geen marketing
daarvoor nodig. Nadeel: verkeerde inschatting kan onjuiste verwachtingen creëren.
http://www.econtrack.nl/video-detail/70
Mensen maken heel snel een indeling: bij een lijstje met karakteristieken worden de eersten veel
zwaarder meegewogen dan de laatsten: onbewust nemen de eersten de overhand.
Consumptievolume: vorm fles Wat beïnvloedt hoeveel de consument gebruikt van een product?
Welke vorm fles moet ik gebruiken
Frequencies and distribution + ANOVA
First ANOVA: Full + half full.
Second ANOVA: 2x twee meest rechtse
Als er voldoende op voorraad is schenkt men meer, als een fles bijna leeg is schenkt men meer, als
een fles halfvol is schenkt men minder!
TENTAMENVRAAG: midden moet getailleerd zijn: tijdspanne is zo klein mogelijk.
Increased portion size: we nemen gewoon een bagel, een kop koffie, een bak popcorn. Echter,
hoeveelheden nemen steeds toe. Nemen mensen dit wel waar?
Mensen drinken meer uit een klein dik glas dan uit smalle kleine glazen.
Bottomless bowls: kom werd continu gevuld, mensen hadden niet door dat ze zo veel aan het eten
waren (wat biologisch vast staat).
Motivation: intern proces dat leidt tot gedrag om een behoefte mee te vervullen
- Motivatie: wil ik wel, is het relevant?
o Directions
o Intensity
o Persistance
- Capaciteit: kan ik wel?
- Gelegenheid: kan ik wel, ben ik in de gelegenheid?
Gelegenheid: genoeg tijd? Niet afgeleid? Hoeveelheid informatie (information overload)?
Moeilijkheid (afbeeldingen beter begrepen dan tekst)? Herhaling?
Capaciteit: resources to act
- Product knowledge and experience
- Cognitive style
- Intelligence, education, age (segmentatievariabelen)
- Money
Types of needs (tussen de blokken)
functional
symbolic (onafhankelijkheid)
hedonic (plezier)
Maslow’s hierarchy theory: kritiek:
- Iedere laag moet volledig verzadigd zijn om naar de volgende laag te komen; flauwekul
- Amerikaans/westers model; in andere culturen is de volgorde anders.
Herzberg’s two-factor theory
Dissatisfaction and demotivation not dissatisfied but not motivated positive satisfaction and
motivation
‘als mensen niet meer ontevreden zijn, zijn ze niet meer per definitie tevreden.’
Motivators: satisfacton no satisfaction
Hygiene factors: no dissatisfaction dissatisfaction
Alderfer’s ERG theory
Existence needs desire for physiological and material well-being
Relatedness needs desire for satisfying
Growth needs desire for
McClelland’s theory TENTAMEN
Locke = arbeiderstheorie
TENTAMEN Relateer locke mechanismes aan de dimensies van motivatie (richting (1&2),
volhardendheid (3), intensiteit(4))
Adam’s Equity theory: bij groepswerk, klantenservice, moet in evenwicht/balans zijn. Oneerlijkheid
Skinner’s reinforcement theory: beloning vs straf (operant conditioneren)
Prevention goal: veiligheid losses
Promotion goal: stijl, eigenschappen product gains
Promotion Prevention
Gain framing Get energized Prevent clogged arteries
Loss framing Don’t miss out on getting energized
Don’t miss out on preventing clogged arteries
3500 stimuli per dag; ~200 ‘gezien’; nog minder echt opgenomen.
- Exposure: consumer must see your billboard
- Attention: consumer must look at ad message
- Reception: consumer must “take in” message
Sensorisch systeem: 5 zintuigen worden blootgesteld aan stimuli (!= attentie)
Aandacht geven aan iets is moeilijk/is gecompliceerd. Consumenten zijn “lui”; doen liever niets,
luisteren liever niet, maken
alleen beslissingen als dat echt
moet.
Voorbeeld:
- Klein
- veel wit
- valt op in drukke krant
Exposure is in de eerste plaats perceptie. Zonder exposure geen aandacht; conditionele
voorwaarden. Bijv. merken.
Exposure:
- marketing stimuli
- factors influencing exposure
- selective exposure: op rustige weggetjes kun je meer tegelijkertijd doen dan op een drukke
stadsweg.
o Zipping
o Zapping
- Measuring exposure
Attention: met ‘je koppie’ erbij blijven
Perception: Iets plaatsen/leren/ontdekken: iets er mee doen.
“Nieuw puzzelstukje om het plaatje compleet te krijgen”.
Aandacht
Waarnemen (perception)
o Hoe nemen we waar?
o Wat nemen we waar?
Aandacht (attention)
o Wat weten we van aandacht?
o Kunnen we aandacht vergroten?
o Hoe kunnen we het meten?
Mens is goed in het selecteren en categoriseren van dingen (selectief waarnemen):
voorgrond (autorijden, verkeer letten)/achtergrond (roofvogel vliegt langs de weg)
supermarkt: schappen niet veranderen niets/veranderingen vallen niet op
schappen wel veranderen men raakt in de war/heroverweegt aankoop
Mens is goed in het plaatsen van stempels (want dan zijn we er van af).
Grote verschillen nemen wij veel beter waar dan kleine verschillen.
(5km/h 10km/h vs 100km/u 105km/u)
Just Noticeable Difference: de minimale verandering tussen twee stimuli welke kan worden
waargenomen door een ontvanger. Wet van Weber
Marketing Mix
Prijs Prijsverhogingen < JND
Prijsverlagingen > JND
Sales promotion Coupons > JND
Product Formaat verkleiningen < JND
Gebruik woord “nieuw” > JND
Verpakking Package styling en logo update < JND
Imago vernieuwing > JND
Distributie Schapaanpassing < JND
Eyetracking: ogen gaan op zoek naar bevestiging van de conclusie die we eerder hadden getrokken
op basis van de minimale aandacht in het begin.
Subjectief
Ik zie een kop koffie met melk op een bruin tafeltje met een krant er naast.
De verwachting/omgeving/conditie waarin we iets zien bepaalt wát we interpreteren.
Gestalt theorie: Het geheel is meer dan de individuele zaken waaruit het is opgebouwd.
Aandacht = mentale verwerkingscapaciteit/-activiteit op basis voor stimuli.
Conceptualization of attention
Stage: Attention interest desire action
Function: Perception learning memory action
↑ ↑ ↑ ↑
-------------------------------------------
↑
Attention
Pre-attention Focal attention
Sensory buffering and feature recognition channel selection, perceptual and semantic analysis.
Zicht
Mensen zijn kleurenblind aan de zijkanten; de hersens vullen deze kleuren aan in het geheugen
omdat onze ogen veel bewegen.
Fovea Foveal: 0-1 graad, 3 tot 4 letters van een woord.
Periphery Parafoveal: 0-5 graden
Retina Peripheral: rest
Bij lezen zien we 3-4 letters scherp aan de linkerkant en 14-15 letters scherp aan de rechterkant.
Als men in staat is om met een wazig plaatje jouw product nog te kunnen herkennen heb je een
goede en onderscheidende verpakking. (Dus in peripheral area).
Aandacht geven met hersenen vs aandacht geven met zintuigen.
Beperkt
Voorbeeld: advertentie
flits: informatieverwerking in 100ms?
Aandacht is selectief
We proberen zo snel mogelijk alles in de achtergrond te stoppen/zo min mogelijk na te denken over
een (nieuw) product.
Saliantie van de doelstimulus is een gezamenlijke functie van:
1. het onderscheid van de doelstimulus
2. de heterogeniteit van de afleider
Kleine advertentie valt niet zo snel op als op dezelfde pagina een halve pagina grote advertentie staat
Sturen makkelijk te verwerken TENTAMENVRAAG
Mensen zijn heel snel om datgene dat bijzonder is naar voren te halen (in <0.5 seconden).
Humor: werkt voor attentie, maar het hangt er van af of het daadwerkelijk wat toevoegt aan
aankoopintentie.
Evenzo voor mooie mensen, seks, mogelijk angst. Soms komt merk hierdoor niet goed naar voren
Mensen met heel weinig of heel veel productkennis zoeken weinig informatie op over een product
dat ze willen kopen; degene die daar tussenin vallen zoeken de meeste informatie op.
Associatie mentale koppeling (niet per se gunstig/ongunstig)
Betekenis wat betekent dat voor mij (positief/negatief)
Categorieën is een ‘blok’ die al heel veel betekent.
Natural grouping/natuurlijk groeperen: mensen vragen om een splitsing van twee in te maken
(merknamen, producten, foto’s). De argumenten die men daarin noemt zijn belangrijke
attributen/elementen waarin groepen opgesplitst worden.
Knowledge content Banaan:
- Attributes
o Geel
o Fruit
- Benefits
o Gezond
- Users
o Sporters
- When used
o Tijdens wedstrijd
o Geen zin om appels te schillen
- Places used
- Ways used
o Verkeerd open maken
- Where purchased
o Groentenmarkt
Welke attributen kunnen wij gebruiken om categorieën te vormen?
Paradigma: we denken in categorieën. 1000 + 40 + 1000 + 30 + 1000 + 20 + 1000 + 10 != 5000.
Knowledge structure
Means-End chain Doel Middel ketens
Attributen is het middel; consequenties en waarden is het doel.
Van boven naar beneden zijn ze abstracter.
Attributen zijn het ‘beslissend domein’ van de organisatie. Belang voor de klant?
Attributen zijn des organisatie.
Consequenties zijn des consument.
Consequenties kunnen naar verloop van tijd veranderen terwijl de attributen hetzelfde blijven.
A-C-V ketens P&G pampers
Attributes
o Concreet cues Gel korrels
o Abstract dimensions Absorptie
Consequences ↓ ↑
o Functional Droge billen
o Psychosocial Blije moeder
Values ↓ ↑
o Instrumental Harmonie
o Terminal Gelukkig gezin
Low involvement: stimulus based
High involvement: memory based
Een klant gaat op zoek naar kenmerken die ze denken/kennen/hopen te hebben geleerd in een
product.
Figure 2 (bv Tias Nimbas)
- Eindwaarde
- Instrumentele waarde
- Psychosociale consequenties
- Functionele consequenties Organisatie
- Abstracte attributen Consument
- Concrete attributen
Express Mail Delivery
Links: achievement
Rechts: protection
Consumer inferences Afleiden duitse auto’s zullen wel betrouwbaar zijn
A. Descriptive beliefs (cues or concrete abstract attributes)
C. inferential beliefs TENTAMENVRAAG
Wat zijn de prototypische que’s die mensen gebruiken om producten in te delen in dezelfde
categorie
Exemplar: concreet aanwijsbaar object waarvan wij denken: prototypischer dan dit kan het niet zijn.
Prototype: ideale representatie, hoeft niet per se te bestaan, maar wat wel precies aangeeft wat
bedoeld wordt.
Niet: het eerste product dat in een fabriek gemaakt is.
Taxonomic: taalkundig; substitueerbaar;
Goal-derived: complementair.
TT Vraag: winkelindeling, welke zijn taxonomic ingericht (Gall&Gall) en welke goal-derived (Prenetal)
Wanneer we iets niet snel in een categorie in kunnen delen, moeten we nadenken: willen we niet,
worden we onzeker van. Als we onzeker zijn, gaan we negatieve informatie zwaarder meetellen.
Assimilatie: kleine verschillen worden toch in de categorie gewrongen
Accommodatie: nu wordt de categorie zo divers, we gaan via ‘subtyping’ komen tot een nieuwe
categorie.
Wat is her verschil tussen attribuut en prototypische que
Prototypische que is sowieso attribuut maar is zo specifiek dat die gekoppeld kan worden aan een
categorie. Attribuut niet altijd zo.
Inference afleiden kleur auto sportwagen. Trainnee komt in dikke auto: duur
Elaboration uitweiden meerdere categorieën maken, meer specifiek, meer leren.
Attitudes Cognitief (denken) en affectief (voelen) (niet echt conatief (doen)).
Attitudes bestaan niet alleen uit bovenstaande onderdelen, maar beïnvloedt deze ook.
Argument = explicit reason-why true/false, strong-weak
requires thinking (inference). Waarom?
Geen motivatie/capaciteit/gelegenheid:
Cue = implicit reason-why almost automatic
allows shortcuts (heuristics)
hebben niets met het product te maken
autobiografisch geheugen: de doelgroep denkt in die
periode terug naar vroeger, naar plezierige momenten.
De meeste boodschappen moeten niet gebruikt worden uit argumenten maar uit perifere ques.
Bob Cialdini Wederkerendheid het gevoel geven dat je iets terug moet doen (betalen voor ongewenst
ontvangen ansichtkaarten van minder begaafden).
Consistentie Iets kleins vragen wat dan langzaam maar zeker steeds wordt uitgebreid.
Je wilt consistent lijken als persoon, zeker als het een publieke activiteit is.
Sociale validatie ‘voorbeeldgeld’ bij straatmuzikanten. Wanneer daar 1€/2€ in ligt, zal er meer
worden gegeven dan wanneer er alleen stuivers liggen.
“Deze mensen kochten ook dit”, “Bestseller”
Liking FACEBOOK; emblemen gebruiken om die goede eigenschappen over zichzelf
uit te roepen. Afhankelijkheid van de krant een andere celebrity bij reclame.
Authoriteit wanneer mensen autoriteit voor zich zien, zijn ze zeer volgzaam.
Schaarste Als er maar weinig van beschikbaar zijn, willen mensen het meer hebben.
Simple inferences: consumentenbond zegt dat het goed is dus dat zal dan wel zo zijn.
Heuristics: bekend van televisie dus dan zal het wel goed zijn anders komt het niet op televisie.
Cognitive response model: dingen overnemen van anderen merken; louis van gaal keukenmax
- Counter arguments: de andere is slecht
- Support arguments: dit is wel oké
- Source derogations: Louis wil ook overal geld mee verdienen
Fishbein
∑ (i = 1 .. n)
= attitube toward object
= strength of belief that the object has attribute i
how strongly does the consumer hold the bilief that the object possesses attribute i?
= evaluation of attribute i.
how important is attribute i to the consumer?
Wat geldt voor alle merken in een categorie en wat geldt voor ieder merk specifiek.
Alle merken: e; ieder merk specifiek: b.
Controleoverwegingen: mensen kúnnen sommige dingen niet: oma’s en smartphones.
Verschil kennen tussen Fishbein, Reasoned Action, Planned Behavior
Meta analyse: onderzoek over andere, meerdere onderzoeken die al uitgevoerd zijn.
Ideal Point Preference Model
Geldt voor eigenschappen wel: meer is altijd beter?
Drie verschillende methodes; de ene is niet slechter dan de andere.
Method 1: change evalutations of attributes (E’tjes)
Advantage: No change in product needed
Disadvantage: Very difficult.
Why? Evalutation ratings are often tied to the consumer’s self-concept.
B’tjes gaan over het bedrijf, E’tjes gaan over de consument zelf.
Method 2: Change strenght of attribute beliefs (B’tjes)
Advantage: Easier (use demonstrations or trustworthy sources)
Why? Beliefs are not tied to a consumer’s self concept.
Disadvantage: May involve changing the product.
Method 3: add a new attribute/belief for consideration
Advantage: Easy when attitude is weakly held
- Stand out (attention, salience)
- Scarcity
Disadvantage: May involve changing the product
Extensive promotional efforts (to get info to consumers)
Method 4: influence perceptions of consequences of behavior
Advantage: identify consequences not previously recognized.
Disadvantage: consumers may evaluate consequences as
- not desired
- not likely
1 t/m 4: b en e
5 en 6: motivatie sociale norm en comply
Method 5: influence perceptions of reference group’s reaction to behavior.
Advantage: reference groups have a large impact on intentions to behave
Disadvantage: motivation to comply may be very low
Method 6: Change normative complience strength
Advantage: no need for product change
Disadvantage: may turn against the focal brand or product
Wanneer men gewend is aan een merk (bijvoorbeeld: altijd rijden in een Mazda) wordt die door
nieuwe ervaringen veranderd/ter discussie gesteld.
- Assimilation effect: kleine dingen worden weggeveegd/genegeerd/omgevormd naar positief
- Contrast effect: als het verschil te groot wordt / je hoort van meer mensen dat het niet
deugt, wordt het verschil groter gemaakt dan dat het werkelijk is.
o Door het verschil groter te maken wordt het makkelijker om van je oorspronkelijke
idee afstand te nemen.
Categorisatie: assimilatie: klein verschil, maar hoort toch bij dezelfde categorie
? Te groot verschil, twee nieuwe categorieën maken.
Eén persoon (consument, o) heeft een attitude ten aanzien van een product (positief, negatief, of
niet) (x), en heeft ook een attitude ten aanzien met die persoon die iets met het product doet (p).
Indien iemand een persoon tof vindt, en het persoon een geloofwaardige band heeft met het
product, dan moet het in balans zijn, dus het object wordt ook positief.
Comparitiveness
Market implications
Low market share brands, new brands
Direct comparative ads
(with brand leader, on unimportant attributes)
Moderate market share brands
Indirect comparative ads
(without mentioning competitors, on important attributes)
High market share brands
No comparative ads!
Conclusion drawing
Market implications
Audience involvement
Complexity of message
Low High
Low Yes No
High Yes Yes
Als mensen niet zo heel erg betrokken zijn, en de boodschap is moeilijk, is de stap die zij moeten
maken te groot.
Sidedness
Market implications
Sidedness: positief én negatief wordt weergegeven om geloofwaardiger over te komen.
Market Implications
Use 1-sided messages when audience
- Has positive beliefs
- Is not likely to hear counterarguments
- Is not involved in the product
- Is not highly educated
Use 2-sides messages when audience
- Are initially opposed to the offering (have negative beliefs)
- Will be exposed to strong countermessages from competitors.
Wanneer je de eerste bent met negatief nieuws brengen, neemt de geloofwaardigheid in het
bedrijf toe.
Order: waar zet je je argumenten neer?
Climax order: high involvement audiences men is in je geïnteresseerd.
Anticlimax order: low involvement audiences men is snel weg.
Pyramid order: Least persuasive NOOIT doen.
Fear appeal: wat gebeurt er als je iets niet doet?
Marketing implications
- Suggest immediate action that will reduce fear doe het morgen/volgende week
werkt niet; alleen nu werkt.
- Moderate level of fear niet te hoog (dit overkomt mij toch
niet; slaan dicht), niet te laag (zo erg
is het niet, lezen het niet)
- Avoid fear appeals when audiences feel
o highly vulnerable to the threat
o low in self-esteem
Verzekeringen zijn negatief, door positieve/humoristische commercials wordt Centraal Beheer niet
negatief, maar niet lollig/positief.
Figure round reverse effect: de grap wordt onthouden maar het daadwerkelijke product niet.
Waarom wel humor voor bestaande producten maar niet voor nieuwe producten?
Eerst kennis maken met het model (AIDA), humor zit al in Interest dus is een stap verder.
Marketing implications
- when involvement is low
- for existing products
- when consumers have positive brand attitude
- when message is incongruous (deviates from expectations)
Vividness: tegenovergestelde van abstractheid
Market implications
- make message as concrete as possible (specific information about people, actions, situations)
- time proximity (new information as fresh and new as possible)
- space proximity (context linked to the audience’s situation)
(informatie het liefst zo vers mogelijk)
matchup hypothese: beeld dat telegraaf heeft zal overeen moeten komen met de persoon zelf/wordt
gepresenteerd (6 verschillende personen voor de ledverlichting; voor iedere krant een ander).
Image: beeld van een organisatie (Mingelen betrouwbaarder dan Albert Verlinde)
Social distance: verschil tussen imago van het tijdschrift en de persoon die het leest.
Umfelt: plek waar de advertentie op de pagina staat heeft invloed.
Individual factors
Mensen met een hogere mate van intelligentie kunnen meer informatie verwerken.
etc.
The affective foundations of attitudes
When Affective Involvement is high …
o Feelings are information
“how do I feel about it”
Example Partner choice
not: “irrational”
Emotional appeals and
Affective responses
Mood congruency: mensen die in een positieve stemming zijn zullen de positieve elementen uit de
boodschap halen en blokkeert negatieve informatie, negatief v.v.
Boos/liefdesverdriet lijdt ertoe dat men kleine dingen ontzettend uitvergroot/boos om word.
1. Personality: predisposes us to certain moods and emotions
some people feel anger and guilt more readily than others
others feel calm and relaxed no matter what the situation
2. weekly cycle
Negative moods: highest on Sundays & Mondays (beginning of the week)
Positive moods: highest at the end of the week (Thursday – Saturday)
3. weather
do we have more positive moods on bright, sunny days than on rainy ones? NO
4. stress
stressful daily events negatively affect employees moods
the effects of stress are cumulative: even if the stress isn’t severe
constant prolonged exposure to stress leads to depression and negative feelings
5. social interaction
Social activities increase positive mood and have little effect on negative mood’
Physical, Informal, epicurean positive mood
formal meetings, sedentary activities not as likely positive mood
6. Sleep
sleep quality affects mood
sleep deprived workers
- greater feelings of fatigue, anger, and hostility… impaired decision-making & alertness
7. exercise
exercise modestly enhances people’s positive mood… most pronounced for depressed
people.
8. age
young people do not experience more positive moods than older people
negative emotions seem to occur less as people get older.
9. gender
contrasted with men, women are:
- more in touch with their feelings
- show greater emotional expression
- Experience emotions more intensely
-more likely to display positive and negative emotions (except anger)
-Are better at reading nonverbal cues
Causes of this? The different ways men and women have been socialized in society
Men expected to be tough, brave, don’t cry
Women expected to be nurturing, warm, friendly.
Decision rule = choice heuristic
Purchase funnel
Universal set awareness set consideration set purchase
lays croky cheetos lays croky cheetos cheetos lays cheetos
smiths pringles doritos smiths
Conclusions
- Web exposure not effective, but effect slightly increases further in funnel
- Tv exposure effective but effect diminishes further in funnel
- Cross media …
Evaluatiecriteria
1. wat doet het
2. wat levert het me op/wat moet ik me er voor opofferen (lage prijs lage service)
3. verplicht (boodschappenbriefje van je vrouw)
4. eigenwaarde (kan ik aankomen in een Lada)
5. garantie
6. houden-van (cd kopen als je mp3 al hebt)
Magical number seven: meer dan zeven criteria kunnen wij niet onthouden.
Attributen kunnen anders geïnterpreteerd worden wanneer mensen positief of negatief zijn.
Grote verschil tussen B2C en B2B: gevoel vs rationeel. Maar dit is dus niet waar!!!111!1!11Eén.
Rationele keuzes zijn vaak niet zo eenduidig als dat verwacht wordt.
Availability heuristic: wat is er beschikbaar, wat komt er naar voren, waar denk ik op dit moment aan
Representability heuristic: hoe representatief is iets in een categorie?
Oordeelvorming is afhankelijk van ‘waar je staat’.
ALL ALTERNATIVES NON-COPMPENSATORY EVALUATION COMPENSATORY EVALUATION SURVIVING ALTERNATIVES
Als we niet veel tijd hebben, niet in de gelegenheid zijn om informatie heel constructief te
verwerken, hechten we een hogere waarde aan informatie die negatief is.
Problems with ev theory:
Links kiest 75% voor A (risico) (loterij), rechts kiest 80% voor B (zekerheid) (verzekeraars)
Loss aversion: onderste levert het minste op via EV, maar iedereen kiest voor t bovenste.
Prospect theory
Mensen nemen minder goede beslissingen dan dat ze zelf denken.
Alles boven de 100 wordt al lastig voor mensen.
Perceived value v.s. objective value hoort eigenlijk een 45° lijn zijn, maar is dat niet.
Certainty effect: kansen met hoge mate van waarschijnlijkheid worden zwaar meegenomen, zelfs
wanneer de werkelijke waarde daarvan zeer klein is.
Reflectie-effect: risico-avers bij winsten, risico-zoekend bij verliezen.
concaaf bij winst, convex bij verlies reflection effect
beetje tevreden met winst, erg ontevreden bij verlies reference point effect
Isolatie-effect: vooral producten/keuzes baseren op verschillen.
- Positief (banen behouden): behouden is goed, dus mensen nemen geen risico
- Negatief (ontslagen): zeker ontslaan is slecht, dus mensen nemen risico
Assymetric Dopminance effect
Brand C $140 20ct p/m
Without brand C A and B are equal
With brand C Most consumers prefer A door de introductie van C krijgt men een
ander referentiepunt (‘bliksemafleider’).
Mental accounting: niet kijken naar absolute getallen, maar naar percentages.
Link relatie tussen mental accounting en de just noticeable loss.
Dead-loss effect: we hebben al zoveel geinvesteerd, dat we er nu niet meer mee kunnen stoppen,
ook al gaan we al het geld verliezen.
We denken rationeel te zijn en te handelen maar dat doen we niet.
Feeling based decisions: to remove negative feelings
Tevredenheid: construct
Dissonantie: deelervaring
BELANGRIJK: Yours is a very bad hotel (blz. 11 t/ 17)
Cognitieve dissonantie reductie: Je wilt iets heel graag, dat lukt niet, dan wordt er een excuus
verzonnen redeneren om weer in balans te komen.
Theory of cognitive dissonance
Inconsistent between two cognitions produces a dissonance (e.g. You are on a diet but just
ate a dozen chocolate chip cookies)
Dissonance is uncomfortable, creates a drive to reduce the tension.
Least important or most easily changed element will change
UNLESS there is some external justification for the inconsistent cognition (counter-attitudinal
behaviour)
1$: voor de tijd die ik daar heb gezeten, ben ik betaald
20$: overduidelijk dat je betaald wordt om te bedriegen
Cognitive dissonance
Ways to reduce dissonance (e.g. “a dieter binges”)
o Change attitude to be consistent with behaviour
“Diets don’t really work anyway”
o Acquire supporting information
“Many overweight people live long healthy lives”
o Trivialize the behaviours in question
“Looking thin is not all that important”
o Restore positive self-evaluations
“I like the way I look, regardless of my weight”
Predecision: voordat de activiteit plaatsvindt, wat voor invloed heeft cognitieve dissonantie
Postdecision: ik heb iets gedaan, terugkrijgen hoe ik het weer in overeenstemming kan brengen.
Predecision: denk buiten de kaders! Is iets wat mensen niet makkelijk doen.
Mensen die eerst vrouwen lager inschatten dan mannen, en zichzelf dus schuldig voelden van
discriminerend gedrag, geeft vervolgens aan dat er erg stevige actie moet worden ondernomen bij
een vergelijkbare casus. “These subject tried to reduce their dissonance by acting more “liberated”,
but trying to show themselves that they were not sexist.”
Postdecision: mensen die hun geld al hebben ingezet in een wedkantoor geeft een significant grotere
winkans aan dan de mensen die hun geld nog in moesten zetten. Het feit dat je je hebt gecommit
geeft dat je jezelf een hogere kans van slagen hebt.
Confirmation bias
Six persuasion ques (consistentie, commitment)
Waarde (prijs) ↓ weer, stemming
Omzet, marktaandeel, beurskoers
Gepercipieerde kwaliteit Tevredenheid Loyaliteit
Zegt iets over het product Zegt iets over klant Zegt iets over product klant
Ervaring -/- verwachting Ervaring -/- verwachting
Kwaliteitsattributen
Cognitie Cognitie + affect Cognitie + affectie + gedrag
Wat krijg ik (get) Afweging krijgen/geven (geld)
Mate van excellentie
{
Object: kwaliteit
Content: tevredenheid
Context: vroeger andere standaarden dan nu
Aggregation: emoties.
∑
The totality of features and characteristics of a product or service that bear on its ability to satisfy
stated or implied needs
Quality must provide goods and services that completely satisfy the needs of both internal and
external customers. Quality server as the bridge between the producer of goods or service and its
customer.
Gepercipieerde kwaliteit = fitness for use
Technische kwaliteit = conformance to requirements
Perceived quality
Why important?
Strong antecedent of customer satisfaction
Better manageable
Perceived value
Why imporatant?
Trade-off between benefits and costs
Mediator between quality and satisfactions
II Attribution theory
Locus: wie heeft mijn ontevredenheid veroorzaakt?
Ikzelf intern
Een ander extern
Stability: komt dit probleem vaker voor of niet
Eén keer (temporal)
Steeds weer (permanent)
Control: fabrikant kent het probleem maar doet er niets aan (intentional)
fabrikant wist het niet/bied een oplossing (unintentional)
Serieus probleem bij extern, permanent, intentional
1. bij externe attributie: eis tot verontschuldiging en compensatie
2. tevens stabiel: liever bedrag retour
3. Tevens intentioneel: woede en actie
Grootste ontevredenheid bij externe attributie ne een stabiele, beheersbare oorzaak.
Conceptual relationships
Mediator: attribution, equity, moods
Motivator: motivation, opportunity, ability