PEER-TO-PEER LENDING EEN JURIDISCHE ANALYSE
Transcript of PEER-TO-PEER LENDING EEN JURIDISCHE ANALYSE
PEER-TO-PEER LENDING:
EEN JURIDISCHE ANALYSE
Liesbeth D’hondt Studentennummer: 01403542
Promotor: Prof. dr. Diederik Bruloot
Commissaris: Liselotte Van Coillie
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad: Master of Laws in de Rechten
Academiejaar: 2018 – 2019
III
ABSTRACT
Business peer-to-peer lending is éen van de verschillende vormen van crowdfunding. Het betreft een
alternatieve financieringswijze waarbij investeerders, al dan niet via de tussenkomst van een platform,
leningen verstrekken tegen een financiële tegenprestatie in de vorm van rente op het geleende bedrag.
In deze masterscriptie is via een juridische analyse onderzocht op welke wijze deze financieringstechniek in
België is gereguleerd. Op deze manier werd getracht om een compleet beeld van de belemmeringen, de
knelpunten en de moeilijkheden van het fenomeen binnen de huidige wet- en regelgeving te verkrijgen.
Na het bestuderen en het analyseren van het huidig juridisch kader blijkt dat er, afhankelijk van hoe de
platformen hun initiatief concreet organiseren, een veelheid aan financiële regels toepassing kan vinden.
Er bestaat vooralsnog geen wetgeving voor business peer-to-peer lending als dusdanig. Er moet globaal
genomen rekening worden gehouden met het gemeen kredietrecht, de Prospectuswet, de Wet op de
beleggingsondernemingen, de Wet op de betalingsinstellingen, de Wet op de instelling voor collectieve
beleggingen en de KMO-Financieringswet. De bestaande regelgeving is dus gefragmenteerd en complex en
biedt onvoldoende antwoord op de gestelde problematieken en de nieuwe ontwikkelingen.
De vaststelling van het onoverzichtelijk kader duidt meteen ook op de twee grootste problemen voor de
praktijk van business peer-to-peer lending. Ten eerste hebben de investeerders geen of weinig bescherming
waardoor het moeilijk is om ze warm te maken om te investeren via business peer-to-peer lending. Ten
tweede mist de financieringstechniek geloofwaardigheid als volwaardig alternatief waardoor grotere
projecten de stap naar financiering via business peer-to-peer lending nog niet durven zetten.
Om business peer-to-peer lending verder te laten ontwikkelen en om het vertrouwen van de betrokken
partijen te winnen, is er dus nood aan rechtszekerheid. Die rechtszekerheid kan worden verkregen door
duidelijke regulering, die een evenwicht creëert tussen enerzijds voldoende bescherming voor de
investeerders en anderzijds een flexibele en betaalbare manier van financieren voor de ondernemingen.
Voor het uitwerken van een gewenst wetgevend kader kan er worden gedacht aan een alomvattende wet
omtrent alternatieve financiering of aan zelfregulering via soft law. Het onduidelijke juridische kader heeft
bovendien de Europese wetgever aangezet om na te denken over regelgeving met betrekking tot
crowdfunding in het algemeen. Het is dan ook raadzaam dat de Belgische wetgever deze evoluties op
Europees niveau nauwlettend in het oog houdt.
V
VOORWOORD
Een voorwoord wordt gewoonlijk geschreven wanneer het onderstaande werk voltooid is en wanneer een
dankwoord op zijn plaats is. In dit geval is dat niet anders. Ik zou dit werk nooit hebben kunnen volbrengen
zonder de ondersteuning van een aantal mensen. Een thesis maak je niet op één dag, maar ook niet alleen.
Eerst en vooral wil ik mijn ouders, grootouders en broer, die mij doorheen mijn studies enorm veel steun
en moed hebben gegeven, uitvoerig bedanken. Dankjewel voor het opbrengen van begrip voor mijn slecht
humeur in vele stressperiodes, dankjewel voor het inspreken van moed wanneer ik het even niet meer zag
zitten, dankjewel om me af en toe aan te manen terug aan het werk te gaan, dankjewel om klaar te staan
wanneer ik jullie nodig had, dankjewel…
In het bijzonder een dankjewel aan mama, opa en oma om mijn masterproef kritisch met de rode balpen
in de hand te lezen. Mama in haar rol als goochelaar met woorden, opa in zijn rol als eeuwige perfectionist
en oma in haar rol als gewezen leerkracht. Jullie hebben dit werk bespaard van typ- en spelfouten en deden
vele geapprecieerde suggesties aangaande de stijl van dit werk.
Een dankwoord zou echter geen dankwoord zijn zonder mijn vrienden te bedanken voor hun voortdurende
en onvoorwaardelijke steun en vriendschap. Ik heb mij gedurende vijf jaar kunnen omringen met een groep
van éen voor éen fantastische mensen, met wie ik een onvergetelijke tijd heb beleefd en die er altijd zijn
geweest op lastige momenten en bij nakende deadlines. Het is dankzij deze personen dat ik ben wie ik ben.
Ik kijk dan ook met een brede glimlach terug op mijn studentenjaren aan de rechtenfaculteit, want zonder
hen zou het niet hetzelfde zijn geweest.
Ten slotte nog een woord van dank aan mijn promotor, prof. dr. D. Bruloot, voor het ter beschikking stellen
van dit zeer interessant onderwerp. Het schrijven voelde daardoor niet aan als een verplichting, maar
eerder als een opportuniteit.
Liesbeth D’hondt
GENT, 15 mei 2019
VII
INLEIDEND WOORD
Beste lezer,
U staat op het punt de masterscriptie “Peer-to-peer lending: een juridische analyse” te beschouwen. Het
is mijn opzet om op het einde van dit werkstuk een overzichtelijk en gesynthetiseerd antwoord te bieden
op de centrale onderzoeksvraag: “Is het wenselijk om een specifiek op peer-to-peer lending toegespitst
wetgevend kader te creëren en, zo ja, hoe moet die wetgeving dan worden uitgewerkt?”
Deze vraag betreft een omgevingsfactor die een beslissende invloed kan uitoefenen op een succesverhaal
voor het fenomeen ‘peer-to-peer lending’ in België. De Belgische regelgeving wordt echter sterk beïnvloed
door Europese regelgeving waardoor deze vraag onrechtstreeks ook duidt op de Europese regelgeving en
wetgevende initiatieven.
Het is in de eerste plaats de bedoeling om aan de hand van een evolutieve schets een ruimer zicht te
verwerven op de context waarbinnen dit actuele onderwerp is ontstaan (deel 1) om dan vervolgens te
kijken naar de juridische invulling en kwalificatie van een peer-to-peer lending (deel 2) en door middel van
een juridische analyse de hiaten, knelpunten en tekorten van het bestaande gereglementeerde kader bloot
te leggen (deel 3). Het hoofddoel is om voor die opgespoorde hiaten, knelpunten en tekorten een oplossing
aan te reiken in de vorm van wenselijk recht (deel 4).
Zoals duidelijk blijkt uit de opgenomen literatuurlijst zit de rechtsleer niet stil en wordt er volop geschreven
over crowdfunding, crowdlending en peer-to-peer lending. Daarnaast schrijven verscheidende organisaties
en organen binnen de financiële sector rapporten en verslagen omtrent dit thema. Het is evenwel
opvallend dat de Belgische auteurs wat achterophinken in vergelijking met de rest van de wereld.
Bovendien is de literatuur die specifiek ingaat op een aangepast en bijgevolg gewenst wetgevend kader
inzake peer-to-peer lending tamelijk schaars. Iedereen is het unaniem eens over het feit dat er dringend
wetgevend moet worden opgetreden, maar er wordt op de vlakte gebleven omtrent de daadwerkelijk
gewenste wetswijzigingen of wetgevende initiatieven.
Omwille van die reden bestaat de onderzoeksmethode van deze juridische analyse hoofdzakelijk uit het
bestuderen van de Belgische wetteksten, de parlementaire stukken en de rechtsleer die betrekking heeft
op peer-to-peer lending. Daarnaast worden bronnen uit de Verenigde Staten, Nederland en Frankrijk en
een aantal teksten van de Europese Unie bestudeerd om een duidelijker beeld te krijgen van de materie.
VIII
Met deze masterproef wordt evenwel geen allesomvattende bespreking beoogd. Er wordt enkel aandacht
besteed aan een aantal financieelrechtelijke aspecten van peer-to-peer lending, waarna er opmerkingen
en voorstellen worden geformuleerd. Het is niet het opzet om daarbij ook rekening te houden met andere
wetgevende kaders zoals antiwitwaswetgeving, vennootschapswetgeving, boekhoudwetgeving, fiscale
wetgeving en privacywetgeving.
Dit thesisonderzoek zal zich bovendien beperken tot peer-to-peer lending in een zuiver professionele
context. Er zal bijgevolg geen juridische analyse van customer peer-to-peer lending, winwinlening en
andere vormen van crowdfunding worden doorgevoerd.
Ik wens u oprecht veel leer- en leesgenot en hoop dat u doorheen dit werk mijn geboeidheid voor het
onderwerp een beetje kunt ervaren.
IX
“You can make a lot more money by smart investment decisions than
by smart financing decisions”1
1 R.A. BREALYEY en S.C. MYRES, Principles of Corporate Finance, New York, McGraw-Hill, 1988, 142.
XI
INHOUDSOPGAVE
Deel 1. Beknopt evolutief kader inzake financiering van ondernemingen ..................................................... 1
I. Financieringsmethoden via bankfinanciering .......................................................................................... 2
II. Financieringsmethoden via risicokapitaal ............................................................................................... 4
III. Hedendaagse tendens inzake financieringsmethoden .......................................................................... 7
A. Maatschappelijke en professionele behoefte ..................................................................................... 7
B. Hedendaagse technologische innovaties hebben de financiële wereld bereikt ................................ 9
IV. Besluit ................................................................................................................................................... 11
Deel 2. Juridische invulling en kwalificatie van peer-to-peer lending ........................................................... 12
I. Definiëring van peer-to-peer lending onder het Belgische recht ........................................................... 12
A. Er is geen eenduidigheid binnen de rechtsleer ................................................................................. 12
B. Plaats van peer-to-peer lending binnen het groter geheel ‘crowdfunding' ...................................... 14
C. Eigen afgebakende (werk)definitie en onderzoeksveld .................................................................... 17
II. Kwalificatie van de totstandgekomen juridische verhouding ............................................................... 18
A. De partijen bij business peer-to-peer lending ................................................................................... 18
1. De relatie onderneming – investeerder ......................................................................................................... 19
2. De relatie onderneming – business peer-to-peer lendingplatform ................................................................ 20
3. De relatie investeerder – business peer-to-peer lendingplatform .................................................................. 20
B. Verschillende methoden voor het tot stand komen en het vormgeven van een business peer-to-
peer lending ........................................................................................................................................... 21
1. Rechtstreekse lening – zonder platform als intermediair .............................................................................. 21
2. Onrechtstreekse lening – met platform als intermediair ............................................................................... 22
C. Juridische kwalificatie van een business peer-to-peer lending ......................................................... 23
1. Sociale (renteloze) lening ............................................................................................................................... 24
2. Lening met periodieke rente .......................................................................................................................... 25
3. Verbruiklening ................................................................................................................................................ 26
4. Obligatielening ............................................................................................................................................... 27
5. Converteerbare lening .................................................................................................................................... 28
6. (Al dan niet verhandelbare) gestandaardiseerde lening ................................................................................ 30
III. De grens tussen sporadisch een lening toestaan en een daadwerkelijke beroepsactiviteit ............... 31
IV. Besluit ................................................................................................................................................... 31
Deel 3. Kritische analyse van het huidig wetgevend kader ........................................................................... 33
XII
I. Afbakening van het gereglementeerd kader inzake kredietverlening via business peer-to-peer lending
................................................................................................................................................................... 33
A. Financiële regelgeving onder het toezicht van de FSMA .................................................................. 33
1. Prospectuswet ................................................................................................................................................ 35
i. Toepassingsgebied van de Prospectuswet .................................................................................................. 37
ii. Consequenties en implicaties voor business peer-to-peer lending............................................................. 42
2. Wet op de beleggingsondernemingen ........................................................................................................... 43
i. Toepassingsgebied van de Wet op de beleggingsondernemingen ............................................................. 44
ii. Consequenties en implicaties voor business peer-to-peer lending............................................................. 46
3. Wet op de betalingsinstellingen ..................................................................................................................... 47
i. Toepassingsgebied van de Wet op de betalingsinstellingen ....................................................................... 47
ii. Consequenties en implicaties voor business peer-to-peer lending............................................................. 48
4. Wet op de instellingen voor collectieve belegging ......................................................................................... 48
i. Toepassingsgebied van de Wet op de instellingen voor collectieve belegging ........................................... 49
ii. Consequenties en implicaties voor business peer-to-peer lending............................................................. 49
B. Andere regelgeving ........................................................................................................................... 50
1. Wet Alternatieve Financieringsdiensten (in de volksmond Crowdfundingwet) ............................................. 50
i. Toepassingsgebied van de Crowdfundingwet ............................................................................................. 51
ii. Consequenties en implicaties voor business peer-to-peer lending............................................................. 52
2. KMO-Financieringswet ................................................................................................................................... 52
i. Toepassingsgebied van de KMO-Financieringswet ..................................................................................... 52
ii. Consequenties en implicaties voor business peer-to-peer lending............................................................. 57
II. Stand van zaken op het niveau van de Europese Unie ......................................................................... 57
A. Geografische capaciteit van crowdlending ....................................................................................... 57
B. Europese (regelgevende) initiatieven ............................................................................................... 58
1. Nieuwe Prospectusverordening ..................................................................................................................... 59
2. Legislative proposal for an EU framework on crowd and peer to peer finance ............................................. 60
3. Wetgevingsvoorstel tot Europese Crowdfunding Verordening ..................................................................... 60
III. Reeds doorgevoerde inspanningen ...................................................................................................... 62
A. Vrijstelling van de prospectusplicht .................................................................................................. 62
B. Uitzondering op het bemiddelingsmonopolie .................................................................................. 63
C. Vrijstelling van roerende voorheffing op interesten / Tax shelter .................................................... 65
IV. Besluit ................................................................................................................................................... 66
XIII
Deel 4. Voorstel van een gewenst wetgevend kader voor business peer-to-peer lending via een platform
vanuit de posities van de actoren en door middel van grensoverschrijdend perspectief ............................ 68
I. Op welk niveau moet het gewenst wetgevend kader worden uitgewerkt? .......................................... 68
A. Investeerders .................................................................................................................................... 68
B. Ondernemingen ................................................................................................................................ 69
C. Platformen ......................................................................................................................................... 69
II. Wat moet het gewenst wetgevend kader reguleren? .......................................................................... 70
A. Risico’s verbonden aan kredietverlening via business peer-to-peer lending .................................... 70
1. Verscherpt investeringsrisico ......................................................................................................................... 70
2. Versterkte integriteitsrisico’s ......................................................................................................................... 71
3. Risico’s eigen aan de opkomst van technologische innovatie ........................................................................ 72
B. Moeilijk af te bakenen regeling omtrent business peer-to-peer lending .......................................... 73
III. Hoe moet het gewenst wetgevend kader worden uitgewerkt? .......................................................... 73
A. Alomvattend wetgevend kader omtrent alternatieve financieringsdiensten .................................. 74
1. Wettelijk statuut van het alternatief financieringsplatform .......................................................................... 74
2. Beschermingsmechanismen voor investeerders ............................................................................................ 76
i. Minimale informatieplichten ....................................................................................................................... 76
a. Informatieplicht ...................................................................................................................................... 76
b. Financiële vormingsplicht en investeerderstoets ................................................................................... 78
c. Communicatiekanaal .............................................................................................................................. 78
ii. Preventieve kwalitatieve beoordeling ........................................................................................................ 79
iii. Gedragsregels ............................................................................................................................................ 80
a. Verboden activiteiten ............................................................................................................................. 81
b. Zorgvuldigheidsplicht ............................................................................................................................. 82
c. Minimale financiële plichten .................................................................................................................. 83
d. Verbod op participatie ter voorkoming van belangenconflicten ........................................................... 84
B. Gebruik van soft law in de context van business peer-to-peer lending ............................................ 85
C. Wachten op een regulering op Europees niveau .............................................................................. 87
IV. Besluit ................................................................................................................................................... 87
1
DEEL 1. BEKNOPT EVOLUTIEF KADER INZAKE FINANCIERING VAN
ONDERNEMINGEN
1. Vooraleer de financieringsvorm ‘peer-to-peer lending’ uitvoerig wordt besproken en geanalyseerd,
wordt in dit deel de aandacht gevestigd op de waaier aan mogelijkheden voor ondernemingen om hun
activiteiten te financieren en om de equity gap2 waarmee ze worden geconfronteerd te overbruggen.
2. Bij het oprichten en gedurende de verschillende stadia van de levenscyclus wordt een onderneming
immers vaak geconfronteerd met de financieringsproblematiek als struikelblok. Het gebrek aan een
optimale kapitaalstructuur is, naast éen van de grootste hinderpalen bij de opstart en verdere groei van
een onderneming, samen met het gebrek aan management de grootste oorzaak voor faillissementen. Het
al dan niet opstarten, groeien of overleven van een onderneming hangt dus in grote mate af van de
overtuigingskracht van de ondernemer ten aanzien van de geldschieters. De keuze van financieringsbron is
dan ook de belangrijkste beslissing van een onderneming, maar in het huidig financieel klimaat is deze
afweging echter niet meer zo eenvoudig.3
3. Het financieringsprobleem is evenwel niet zozeer gelinkt aan een gebrek aan fondsen. Het heeft
eerder te maken met een gebrekkige transmissie van die fondsen naar de ondernemingen. Bovendien zijn
de financieringsvraagstukken van jonge groeigeoriënteerde ondernemingen fundamenteel verschillend
dan deze van beursgenoteerde ondernemingen. Beursgenoteerde ondernemingen opereren namelijk in
efficiënte financiële markten waar vraag naar en aanbod van financiering zich vaak automatisch vinden,
terwijl voor jonge groeigeoriënteerde ondernemingen deze zoektocht naar financiering door het grote
risico helemaal niet zo evident is.4
4. Dit deel zal worden opgebouwd in een driedelig luik. Het is daarbij de bedoeling om een globaal
beeld van de voornaamste financieringsvormen te schetsen zonder in detail te treden. Op die manier kan
inzicht worden verworven in de context waarbinnen peer-to-peer lending als financieringsmogelijkheid is
ontstaan. Er wordt daarnaast ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het fenomeen crowdfunding, de
2 De equity gap is een periode in de levenscyclus van een startende onderneming waarbij de vraag naar kapitaal groter is dan het aanbod. Het kapitaal dat vrienden en familie ter beschikking kunnen stellen is meestal onvoldoende om het project te realiseren, terwijl de onderneming tevens zelf nog over onvoldoende vaardigheden en kennis beschikt om de nodige financieringsmiddelen bij andere (private) investeerders aan te trekken en tegelijkertijd de deuren van kredietinstellingen gesloten blijven. 3 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 289; R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, v-vi; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 417; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 101. 4 R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, v-vi; M. DELOOF, S.
MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 467; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN,
Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 136-137.
2
recente sterke opkomst van peer-to-peer lending en de noodzaak aan een wettelijk kader voor de verdere
ontwikkeling van alternatieve financieringsbronnen.
I. FINANCIERINGSMETHODEN VIA BANKFINANCIERING
5. De klassieke financieringsmethoden zijn en blijven veruit de belangrijkste voor ondernemingen. De
populairste standaardfinancieringsbron is de winstinhouding of zelffinanciering. Bovendien maakt voor
sommigen het bewust na betaaldatum betalen van leveranciers5 deel uit van hun financiële beleid.
Daarnaast zijn banken6 met externe financieringsvormen vandaag de dag de voornaamste geldschieters.7
In de verdere bespreking van dit onderdeel wordt er enkel geconcentreerd op de klassieke bancaire
kredietverlening waarbij ondernemingen krediet aangaan bij kredietinstellingen.
6. In tegenstelling tot de kredietpolitiek van ondernemingen, die overwegend betrekking heeft op de
kredietperiode, de kredietnorm en eventueel de kredietverzekering en incasso, is de kredietpolitiek van
banken vrij complex. De toenemende concentratie in de banksector, die gepaard gaat met een verscherpte
concurrentie, zorgt er namelijk voor dat financiële instellingen telkens weer nieuwe producten ontwikkelen
en steeds nieuwe geraffineerde analysemethodes dienen te gebruiken.8
7. Daarnaast kunnen de voorwaarden voor de typische zakelijke kredietfinanciering variëren van
cliënt tot cliënt. Er is namelijk duidelijk een positieve correlatie tussen het risico van de onderneming en de
aangerekende interestvoet. Een (op)startende onderneming betaalt, in tegenstelling tot een onderneming
die gunstige financiële ratio’s kan voorleggen, dan ook steeds een ‘risicopremie’. Kleinere ondernemingen
zijn namelijk niet alleen duurder in hun administratieve afwikkeling. Ze vertegenwoordigen ook vaker een
groter risico. Wanneer het te evalueren risico echter een niveau bereikt waarop een risicopremie niet langer
als afdoende compenserend wordt geacht, is de onderneming niet kredietwaardig, wordt elk krediet
steevast geweigerd en moet worden teruggegrepen naar alternatieven of moet het project worden
uitgesteld. Voor ondernemingen die een hoog risico vertegenwoordigen vereist het dossier namelijk een
5 Handelschulden bestaan enerzijds uit de gewone schulden die de onderneming heeft ten aanzien van haar leveranciers wegens nog niet-betaalde facturen en anderzijds uit door leveranciers op haar getrokken wisselbrieven. 6 Financiële schulden omvatten enerzijds klassieke kredieten verstrekt door kredietinstellingen en anderzijds kredieten aangegaan in de vorm van leasing en uitgegeven obligatieleningen. 7 S. MANIGART, “Financing high Technology start-ups in Belgium: An explorative study”, Small Business Economics 1997, 261-297; N. WILSON en B. SUMMERS, “Demand for credit and influences on payment behaviour” in B. GREEN, Risk Management and Risk Behaviour in Business Life, Kluwer Academic Publishers, 2000, 158; H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 161-162; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 419; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 389; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 103. 8 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 142; R. AERNOUDT, Financieel management
toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 131; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE,
Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 313.
3
niet-geautomatiseerde gestandaardiseerde analyse. Als de beslissing positief is, wordt het fiat voor de
kredietaanvraag gegeven en dienen de juiste kredietvormen en -voorwaarden worden uitgewerkt.9
8. De meeste kredietinstellingen beperken bovendien de financiering tot een bepaald percentage van
het eigen vermogen. Wanneer een onderneming krediet wil die dit bedrag overstijgt, moet ofwel een
globale kredietopening met algemene waarborgen overeengekomen worden ofwel een specifieke
kredietvorm, waarbij het krediet gebonden is aan een specifiek object waarop de kredietverlenende
instelling een voorrecht neemt of aan een specifieke operatie die een waarborg is voor de goede afloop,
worden gebruikt. De overgrote meerderheid van de ondernemingen moet dan ook om te kunnen
beschikken over een bankfinanciering persoonlijk vermogen in de weegschaal leggen. Het kan daarbij zowel
om een persoonlijke borg als over zakelijke waarborgen gaan. Meestal worden in het kader van een globale
kredietopening diverse waarborgen gecombineerd om het toekomstig risico te minimaliseren.10 Het feit dat
kredietinstellingen stelselmatig persoonlijke waarborgen vereisen brengt echter met zich mee dat het
principe van de beperkte aansprakelijkheid van verscheidene vennootschapsvormen, althans gedeeltelijk,
op de helling komt.11
9. Ondernemingen ervaren vooral perikelen bij het aantrekken van langetermijnkredieten, aangezien
door een gebrek aan vertrouwen kredietfaciliteiten dikwijls worden beperkt tot kortetermijnkredieten.
Banken zijn immers met betrekking tot de waarborgen voor kortetermijnkredieten minder veeleisend en
heel wat commerciële operaties zijn selfsecuring. Omwille van de schaarste aan eigen middelen prefereren
banken om kortetermijnkredieten, meestal gebonden aan concrete zichzelf liquiderende transacties of
klassieke kaskredieten, te verlenen. Zowel de onaangepaste duurtijd als het volume van de verleende
kredieten impliceren dan ook dat ondernemingen er alle belang bij hebben om een stabiele relatie op te
bouwen met hun financiële instelling.12
Bovendien dwingt de algemene globalisatie van de economie commercieel georiënteerde banken ertoe om
hun shareholder value te doen stijgen. Kredieten aan ondernemingen moeten dan ook even rendabel zijn
als alle andere activiteiten. Het risico en de relatief grote administratieve kosten die gepaard gaan met
kredietverlening aan ondernemingen, en in het bijzonder aan kmo’s, zorgen ervoor dat het echter niet het
9 R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 146-149; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 313. 10 A. BURKE, Exploring the informal Venture Finance Market: Who Becomes a Informal Investor and What Determines the Amount Invested?, Conference Paper, 2010; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 316. 11 L.H. MEYER, “The present and future roles of banks in small business finance”, Journal of Banking & Finance 2004, 1109-1116; R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 176-177. 12 R. AERNOUDT, “European policy towards venture capital: myth or reality?”, Venture capital, international journal of entrepreneurial fiance 1999, 47-57.
4
meest winstgevende segment van de banksector is. Bepaalde commerciële kredietinstellingen schroeven
dan ook dergelijke kredietverlening terug. Bepaalde nichespelers zien dit dan weer als een opportuniteit.13
II. FINANCIERINGSMETHODEN VIA RISICOKAPITAAL
10. Bij financiering wordt quasi automatisch aan vreemd vermogen14 gedacht, maar een onderneming
kan echter ook de vereiste financiële middelen verwerven door derden te betrekken in het eigen vermogen.
Naast de klassieke bankkredieten is risicokapitaal dan ook een belangrijke financieringsbron. Hoewel de
fondsen via venture capital gedurende de laatste decennia zijn gegroeid, blijft het op macro-economisch
niveau nog vrij marginale fenomeen.15
11. Bij de aparte fondsstructuur van deze financieringsformule wordt er een onderscheid gemaakt
tussen ‘formeel risicokapitaal’ en ‘informeel risicokapitaal’.
Bij formeel risicokapitaal wordt doorgaans door tussenkomst van een fondsmanager het geld van iemand
anders, meestal een institutie, geïnvesteerd. De investeringsmaatschappij of het risicokapitaalfonds treedt
dan via een formele en speciaal daartoe opgerichte structuur op als een soort tussenpersoon tussen de
eigenlijke kapitaalverschaffers en de onderneming.16
Bij informeel risicokapitaal wordt er rechtstreeks, zonder tussenkomst van een derde partij, kapitaal
verschaft aan de onderneming via een private investeerder. De geldschieter investeert dus, al dan niet via
een juridische structuur, eigen fondsen in – meestal startende – ondernemingen. Informeel risicokapitaal
behelst zowel business angels als lovemoney. De persoon wordt aangeduid met de term ‘business angel’ als
het over een professionele investeerder gaat of ‘lovemoney’ als het over affectieve financiering gaat.17
12. Het feit dat formeel risicokapitaal voor een inbreng in het kapitaal zorgt en hierdoor leidt tot de
versteviging van het eigen vermogen en tot een betere financiële structuur, kan de klassieke financiële
instellingen ertoe aanzetten om gemakkelijker bankkredieten toe te kennen. Eigen middelen vormen
namelijk het ideale stootkussen in moeilijke tijden. Des te groter deze buffer, des te solider het bedrijf en
des te kleiner de kans dat een moeilijk jaar, waarin verliezen worden gecumuleerd, het einde van het bedrijf
13 R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 5-9 en 175-176; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 142. 14 Het vreemd vermogen bestaat uit alle schulden van de onderneming tegenover derden, niet-eigenaars. 15 M. KLAUSER en K. LETVAK, “What economists have taught us about venture capital” in M.J., WHINCOP, Bridging the financing gap, Dortmouth, Ashgate, 2002, 74-98. 16 H. CRIJNS, “Groeimanagement en ondernemers: de brug tussen managementconcepten en de praktijk” in H. CRIJNS en H. OOGHE, Groeimanagement: Lessen van dynamische ondernemers, Tielt, Lannoo, 1997, 25-29. 17 M. DELOOF, “Internal capital markets, bank borrowing and financing constraints: evidence form Belgian firms”, Journal of Business and Accouting 1998, 169-173; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 626-627.
5
betekent. Op die manier wordt het gemakkelijker om bij de bank kredieten te bekomen waardoor vooral
startende en groeiende ondernemingen risicokapitaal zullen wensen aan te trekken.18
13. Risicokapitaal fluctueert dus mee met de handel en wandel van de onderneming. Het feit dat
daarbij de waarde wordt vastgelegd door zowel de vermogenswaarde als de verwachtingen omtrent de
toekomstige cashflowstromen, geeft aan waarom het risicokapitaalaandeel hoog wordt gewaardeerd –
zelfs bij een verlieslatende onderneming – voor zover er zich positieve winstperspectieven aanreiken en de
bestaande groeiopportuniteiten worden benut. Dit is in het bijzonder aan de orde bij startende
ondernemingen in bedrijfstakken waar verliezen in de eerste jaren na oprichting overvloedig worden
gecompenseerd door toekomstige winstgevende vooruitzichten. Dit is volkomen afwijkend bij door
bankinstellingen ter beschikking gestelde kredieten waar de kredietgever een vooraf bepaald rendement
en een meestal ‘gegarandeerde’ terugbetaling van het ontleende bedrag ontvangt. Het kredietrisico heeft
dan namelijk enkel en alleen betrekking op het toekomstig gevaar dat de kredietnemer niet afdoende
terugbetalingscapaciteit kan genereren waardoor, zelfs indien de risicoanalyse duidt op een laag
kredietrisico, financiële instellingen zelden een krediet zonder aanvullende waarborgen en/of
beschermende clausules zullen verlenen.19
Het is evenwel in deze context interessant om aan te stippen dat kredietinstellingen samen met
pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen de voornaamste financiers van de risicokapitaalmarkt
zijn. Ze zijn dus ironisch genoeg de prominentste geldschieters van een financieringsbron die meer en meer
een alternatief, in plaats van een complementair gegeven, voor bankkredieten wordt. Progressieve bankiers
zetten dan ook steeds vaker de stap naar risicokapitaalfondsen.20
14. Gevestigde ondernemingen met een reeds bewezen rendabiliteit kunnen voor de financiering van
hun investeringsprojecten zonder twijfel terecht op de risicokapitaalmarkt als alternatief voor andere tot
hun beschikking staande financieringsbronnen. Starters en groeiende ondernemingen krijgen echter slechts
met mondjesmaat toegang tot deze voor hen levensnoodzakelijke financieringsvorm. Het grootste aandeel
van het risicokapitaal dient namelijk voor de financiering van de expansie van ondernemingen in een
levensfase waar het falingsrisico eerder beperkt is waardoor ze dan ook beroep kunnen doen op klassieke
kredietfinanciering. Slechts een heel gering gedeelte van het risicokapitaal wordt aangewend om startende
en groeigeoriënteerde ondernemingen met een hoog risico op faillissement te financieren.
18 F.D. HORLAIT, “Venture capital funds in Belgium” in J. BLAKE, Venture capital fund structures in Europe, EVCA paper, 1997, 14-26. 19 E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 627-630; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 313-317. 20 M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 472.
6
15. Bij die startende en groeigeoriënteerde ondernemingen bevindt zich, zowel voor de individuele
ondernemingen als voor de economie in haar geheel, de echte toegevoegde waarde van risicokapitaal ten
opzichte van de klassieke bankfinanciering. Voor ondernemingen in de ontwikkelings- of opstartfase, die
nog niet voldoende hebben bewezen dat ze in staat zullen zijn om hun kredieten terug te betalen, is
klassieke financiering bij de banken quasi onmogelijk. Dit alles leidt ertoe dat het mythische treffen tussen
vraag en aanbod zich zelden kan voltrekken, hoewel deze ondernemingen nochtans voor de echte
risicokapitalist een beduidende meerwaarde kunnen opleveren.21
16. Het vanwege de risicokapitalisten uitblijven van belangstelling voor startende ondernemingen kan
echter worden verklaard door allerhande elementen. Eén van de oorzaken kan worden gevonden in het feit
dat de risicokapitaalfondsen steeds groter worden en dat de fondsbeheerders steeds aanzienlijkere
portefeuilles beheren. Deze grootschaligheid doet zich evenwel niet voor wat het aantal fondsmanagers
betreft waardoor iedere manager een beduidend hoger bedrag beheert. Dit heeft een verminderde
consideratie voor het arbeidsintensieve gedeelte van de risicokapitaalmarkt (ondernemingen in opstart- of
ontwikkelingsfase) tot gevolg. De analyse, de selectie, de due diligence en de opvolging van een investering
zijn namelijk onafhankelijk van de grootte van de investering. Deze ondernemingen zijn dus qua opvolging
veel duurder waardoor ze in tijden van kostenbesparing dan ook als eerste uit de boot vallen. Zolang het
rendement bij opstartende ondernemingen dus niet het niveau van andere risicokapitaalinvesteringen
haalt, zal deze ontwikkeling niet verbeteren en zullen risicokapitalisten niet al te happig blijven. Naarmate
dat de risicokapitaalsector zich ontwikkelt, wordt de financiering van startende en groeigeoriënteerde
ondernemingen dus steeds meer verwaarloosd. Dit leidt tot de ironische conclusie dat hoe meer
risicokapitaal ervoor handen is, hoe moeilijker het wordt om ervoor in aanmerking te komen.22
17. Het zijn echter vooral ondernemingen in de ontwikkelings- of opstartfase die risicokapitaal zoeken.
Zij hebben doorgaans weinig andere opties, aangezien ze nog geen kasstroom hebben opgebouwd, geen
terugbetalingscapaciteit kunnen aantonen en onvoldoende zakelijke waarborgen kunnen voorleggen aan
de banken. De vraag naar risicokapitaal overtreft dus flagrant het aanbod waardoor het vraagoverschot
ervoor zorgt dat de weinige risicokapitalisten die op dit segment actief zijn exorbitante returns kunnen
eisen. Zij bevinden zich namelijk als het ware in een oligopoliesituatie. Er kan evenwel, gezien de
21 R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 201-204. 22 R. AERNOUDT, “Entrepreneurship in financial and political institutions, Difficult circumstances?” in D. DESCHOOLMEESTER, D. DE STEUR, K. GILLIS en T. SCHAMP (eds.), Entrepreneurship under difficult circumstances. An inventory of best practices and entrepreneurship challenges at the beginning of the 21st century, Gent, EROV VLGMS, 2000, 96-102; R. AERNOUDT, “Risicokapitaal: meer kapitaal dan risico?” in X., Handboek voor corporate finance, Amsterdam, Elsevier, 2000, 96-114.
7
informatieasymmetrie en het feit dat de hypothese van perfect werkende kapitaalmarkten niet is vervuld,
geen marktevenwicht tot stand komen.23
18. Informeel risicokapitaal is echter een volkomen afwijkend marktsegment met compleet andere
marktspelers en totaal verschillende percepties. Eén van de consequenties daarvan is dat de informele
risicokapitalist veel meer belangenstelling heeft voor de financiering van startende en groeigeoriënteerde
ondernemingen dan de formele risicokapitalist. Het is dan ook zeer belangrijk omwille van een aantal zeer
specifieke karakteristieken. Bij risicokapitaal worden voornamelijk ondernemingen in de ontwikkelings- en
opstartfase, wanneer zij noch bij de bank noch bij de formele risicokapitaalmarkt terecht kunnen,
gefinancierd. Daarnaast wordt meestal niet alleen geld geïnvesteerd. Ook tijd, connecties, expertise,
(bedrijfs)ervaringen, technische vaardigheden en managementkennis kunnen ter beschikking worden
gesteld bij de verdere uitbouw van de onderneming. Bovendien is in tegenstelling tot de formele
risicokapitalist niet alleen de financiële return de motivatie van de informele risicokapitalist, maar ook
minder economische drijfveren kunnen aan de basis liggen.24
19. Informeel risicokapitaal wordt dus vaak als de deus ex machina voor alle financieringsproblemen
beschouwd, maar deze bronnen zijn echter vaak ontoereikend om aan de volledige financieringsbehoefte
te voldoen waardoor er bijgevolg toch nog additionele externe middelen moeten worden aangetrokken.25
III. HEDENDAAGSE TENDENS INZAKE FINANCIERINGSMETHODEN
A. MAATSCHAPPELIJKE EN PROFESSIONELE BEHOEFTE
20. De Belgische economie verkeert, net zoals die van tal van andere landen, sedert 2008-2009 in een
aanhoudende recessie en economisch weerbarstige tijden. De zware kredietcrisis en de verstrengde
modaliteiten, die op kredietinstellingen van toepassing zijn, resulteerden namelijk in het opdrogen van het
beschikbaar financieringskapitaal voor de reële economie. Het werd dan ook meer dan eens duidelijk dat
partijen met een financieringsbehoefte in sterke mate afhankelijk zijn van de bereidheid van
kredietinstellingen om financiering te verstrekken. De huidige beleidsmatige aanpak, die vooral toepassing
23 R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 227-232. 24 R. AERNOUDT en H. GOOSSENS, Business Angels. Rare vogels of ware engelen? een praktische benadering van het informeel risicokapitaal, Roeselare, Roularta, 2002, 36-54; H. CRIJNS, “De vele gezichten van ondernemerschap” in H. CRIJNS, De durf om te ondernemen, Tielt, Lannoo, 2001, 96; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 159-162; R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 245-246; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 626-627. 25 R. AERNOUDT, Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen, Intersentia, 2016, 297-298; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 417; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 101.
8
wil maken van de theorieën van het zogenaamde economisch neoliberalisme om hieraan te verhelpen, is
echter overduidelijk aan het falen.26
21. Deze manifeste weerslag op de kredietfinanciering is in grote mate te wijten aan de aanscherping
van de supervisie en de internationale bankreglementering uit het Basel III-akkoord, dat striktere
internationale kapitaal- en liquiditeitseisen voor banken bevat. Hierdoor zijn de criteria voor het verlenen
van bankkredieten enorm verstrengd en is kredietverstrekking aan strengere voorwaarden onderworpen.
Daarbij is de terugbetalingscapaciteit, gemeten door middel van bruto- en nettokasstromen, onomstotelijk
cruciaal. Zonder bewezen terugbetalingscapaciteit is de kans op bancaire financiering dan ook zeer beperkt.
Als bovendien het risico door de kredietanalyse hoog wordt ingeschat, is de kans zeer groot dat de financiële
instelling heel wat waarborgen zal eisen.27
22. Het is dus geen geheim dat sinds die economische crisis het bankenlandschap grondig door elkaar
is geschud waardoor financiële instellingen veel minder vlot overgaan tot het toekennen van bankkredieten
voor de financiering van risicovolle projecten. Ondanks de vrij liquide geldmarkten is het dan ook voor
ondernemingen veel moeilijker om via de traditionele gebruikelijke financieringsbronnen de nodige
financiële middelen te verkrijgen. Vooral start-ups, kmo’s, snelle groeiers en innovatieve ondernemingen
voelen deze financiële hinderpaal scherp aan, aangezien ze over meer eigen middelen moeten beschikken.
Daarnaast is een tekort aan waarborgen de grootste hinderpaal om de nodige financiering te verkrijgen en
dan ook veruit de belangrijkste reden voor kredietweigering. Bovendien kunnen ondernemingen hun lening
ook afgewezen zien, omdat de kredietinstellingen hun business en/of financieel plan niet geloofwaardig
genoeg achten. Op die manier verkrijgen potentieel succesvolle ondernemingen moeilijker financiering.
Overleven na de kredietcrisis hangt dus nauw samen met een optimale financieringsstructuur en een sterk
financieel beheer en beleid.28
23. Veel startende ondernemingen en kmo’s ervaren dus als gevolg van het financieel ongunstig klimaat
een zeer geringe toegang tot de klassieke financieringsmogelijkheden. Andere financieringsvormen, zoals
26 K. BYTTEBIER, Nu het gouden kalf verdronken is. Van hebzucht naar altruïsme als hoeksteen voor een Nieuwe Monetaire Wereldorde, Antwerpen, Maklu, 2015, 39; A.M.F. HAKVOORT, “Hoofdstuk 8 Alternatieve financieringsvormen” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 75. 27 L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 468; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 288-289; F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 364-365; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 313. 28 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 144; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C.
VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 470; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”,
Bank Fin. 2014, afl. 6, 468; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank
Fin. 2014, afl. 4, 288-289.
9
venture capital en business angel investing, worden pas in een later stadium van de financiering van de
onderneming toegankelijk. Venture capitalists en business angels vullen bovendien slechts een deel van het
financieringstekort en hebben dikwijls de neiging om zich te richten op grotere investeringen. Daarnaast
heeft er zich ook nog eens een ontwikkeling voorgedaan waarbij er, als reactie op de financieel-
economische crisis en het neoliberale saneringsbeleid dat daarop is gevolgd, binnen de Belgische
overheidsbegroting alsmaar minder ruimte is voor subsidies aan ondernemingen.29
Dit alles heeft tot gevolg dat economische spelers de dag van vandaag creatiever moeten worden bij het
vinden van (start)kapitaal en noodgedwongen aangewezen zijn op alternatieve financieringswijzen om te
kunnen voldoen aan hun prangende financieringsbehoefte.30 Die financieringsnood heeft dus een grote rol
gespeeld in de groeiende vraag naar en de ontwikkeling van alternatieve financieringsbronnen.
B. HEDENDAAGSE TECHNOLOGISCHE INNOVATIES HEBBEN DE FINANCIËLE WERELD BEREIKT31
24. Bepaalde marktpartijen hebben van de gelegenheid gebruik gemaakt en de steeds groter wordende
financieringsvraag via niet-bancaire alternatieve financieringsvormen ingevuld. Aangewakkerd door de
technologische ontwikkelingen en de vele mogelijkheden die het internet biedt, werden namelijk steeds
meer platform-gedreven modellen, waarbij de exploitant van het platform vraag en aanbod aan elkaar
koppelt, ontwikkeld. Een nieuwe financieringsvorm was geboren, éentje dat nu niet meer is weg te slaan
uit de huidige economie.32
25. Vandaag de dag leven we meer dan ooit in een tijdperk waarin ‘the crowd’ centraal staat waardoor
crowdfunding echt een kind van onze tijd is. Crowdfunding is namelijk gestoeld op het wereldwijde web
waarbij een grote menigte kan worden gemobiliseerd om samen het benodigde kapitaal voor een bepaald
project bij elkaar te brengen aan de hand van een lening, participatie of donatie. Het succesverhaal van
crowdfunding in de kunst- en cultuursector heeft er dan ook, samen met een aantal andere factoren, toe
geleid dat eveneens in de ondernemingswereld de belangstelling voor deze financieringswijze is gegroeid.33
29 S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456; E. LAVEREN en P.-
J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 170-172. 30 F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 365, 374. 31 Hoewel er nog veel andere niet-bancaire vormen van financiering vallen te onderscheiden, zal – gelet op het onderwerp van deze masterscriptie – in het vervolg van dit onderdeel enkel dieper worden ingegaan op crowdfunding. 32 A.M.F. HAKVOORT, “Hoofdstuk 8 Alternatieve financieringsvormen” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 75; C. LEWALLE, “Publication, par la FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, Bank Fin. 2012, afl. 3- 4, 224. 33 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 288; C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 11; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 138; A. SCHWIENBACHER, Crowdfunding of Small Entrepreneurial Ventures, Oxford University Press, 2010, 5-11; Y. PIERRAKIS en L. COLLINS,
10
Eerst en vooral is een onderneming via crowdfunding niet langer gebonden door de sterk verstrengde
reglementering waarmee ze zou worden geconfronteerd als ze voor financiering zou aankloppen bij de
klassieke kredietverstrekkers.35 Daarnaast kan crowdfunding tijdens de financiële opstap bij de oprichting
van een onderneming als alternatieve financieringsmethode fungeren en de financing gap in de opstartfase
overbruggen. De klassieke investeerders kunnen dan in een latere fase, wanneer de onderneming wel over
voldoende liquide middelen beschikt, mee op de kar springen.36
26. In de nasleep van de financiële crisis is bovendien het vertrouwen in de financiële sector ernstig
aangetast en het door de instellingen geboden rendement flink gereduceerd waardoor investeerders hun
geld liever op een alternatieve wijze besteden en meer en meer zelf op zoek gaan naar aantrekkelijke
investeringen. Crowdfunding is dus in toenemende mate ook interessant voor retail investeerders die een
hoger rendement dan de aanhoudende zeer lage rente op deposito’s voor hun spaargeld zoeken. De lage
rentestand heeft dan ook een zeer positief effect op de verdere ontwikkeling van crowdfunding. Vanuit een
breder maatschappelijk perspectief speelt de techniek van crowdfunding dus in op een tweeledige
maatschappelijke behoefte.37
27. Crowdfunding zorgt inmiddels reeds voor een aanzienlijk volume aan alternatief kapitaal ten gunste
van de reële economie. De voorbije jaren profileren verschillende vormen van crowdfunding (waaronder
peer-to-peer lending) zich dan ook als de ideale alternatieve financieringsbron voor ondernemingen die na
de financiële crisis moeilijker financiële steun vinden en beroep wensen te doen op de crowd om hun
kredietbehoefte in te vullen. Hoewel de Belgische crowdfundingmarkt groeit is er, in vergelijking met de
Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland, nog steeds een groot verschil op het vlak van de
bedragen die in crowdfundingprojecten worden geïnvesteerd. Deze drie landen lopen namelijk wereldwijd
voorop in het ontwikkelen van crowdfunding.38
“Crowdfunding: a new innovative model of providing funding to projects and businesses”, http://ssrn.com/abstract=2395226, 2; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 468; C. LEWALLE, “Publication, par la FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, Bank Fin. 2012, afl. 3- 4, 224; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456. 35 S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456. 36 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 288-289. 37 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 19; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 468; J. HUHTAMÄKI, A. HUSSAIN, J. JUSSILA, H. KÄRKKÄINEN, L. LASRADO, K. MENON, R. MUKKAMALA en R. VATRAPU, “Crowdfunding in the development of social media fanbase - case study of two competing ecosystems” HICSS 2016, 4497; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 289; F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 367-368; HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO, Advies over een raadpleging van de Europese Commissie over crowdfunding in de EU – Mogelijke toegevoegde waarde voor de EU en de Belgische beleidsmaatregelen ter ondersteuning van crowdfunding, 18 december 2013, 7. 38 S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 470; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 288-289; R. WARDROP, B. ZHANG, R. RAU and M. GRAY, “Moving Mainstream:
11
IV. BESLUIT
28. Vandaag de dag is er zeker en vast een rol weggelegd voor alternatieve financieringsmethoden. De
hedendaagse technologische innovaties hebben dan ook de financiële wereld bereikt en tot allerlei nieuwe
mogelijkheden op het vlak van kredietverlening geleid. Deze hybride financieringsvormen – die vaak minder
risicovol zijn dan puur eigen vermogen, maar wel een hoger rendementspotentieel dan schuldfinanciering
hebben indien de onderneming succesvol is – vormen namelijk dikwijls de ideale keuze voor risicovolle,
potentieel snelgroeiende ondernemingen. Alternatieve financieringskanalen hebben bovendien naast het
vervullen van de financieringsbehoefte nog enkele andere nuttige troeven.39
29. Hoewel diverse vormen van alternatieve financiering aan belang winnen, zullen ze de klassieke
financieringsmethoden niet vervangen. Crowdfunding moet dan ook eerder worden beschouwd als een
complementaire financieringsbron en als een aanvulling op de traditionele bankfinanciering en de klassieke
risicokapitaalverschaffers. Door het gebruik van crowdfunding wordt er net meer beroep gedaan op de
klassieke financieringsbronnen.40
30. Crowdfunding voldoet echter onmiskenbaar aan een maatschappelijke en professionele behoefte.
Zowel theorie als praktijk tonen namelijk aan dat er een markt is voor allerlei vormen van crowdfunding, in
het bijzonder equity based crowdfunding en lending based crowdfunding. Investeerders staan als het ware
te popelen om te kunnen investeren via de Belgische platformen. De globale economie is bovendien gebaat
bij een efficiënte en gediversifieerde toegang tot kapitaal. Het slaat zonder twijfel een nieuwe brug tussen
ondernemingen met nood aan middelen en investeerders in hun zoektocht naar een evenwichtige spreiding
van hun vermogen of een persoonlijke bijdrage aan de economische en maatschappelijke vooruitgang.
31. Ondernemingen zullen zich in de toekomst dus hoogstwaarschijnlijk steeds meer financieren op
een crowdfundingplatform. Hierdoor worden financiële instellingen echter voor hun core business, zijnde
kredietverlening, buiten spel gezet. Sommige kredietinstellingen verlenen dan ook hun medewerking aan
een dergelijk platform en zijn reeds op de trein van crowdfunding gesprongen. Het valt dan ook te
verwachten dat er, naar Amerikaans voorbeeld, meer en meer partnerschappen tussen banken en
platformen het licht zullen zien.
The European Alternative Finance Benchmarking Report”, EY en University of Cambridge, februari 2015, http://ec.europa.eu/finance/general-policy/docs/crowdfunding/150304-presentations-ecsf_en.pdf, 14-16. 39 Reclamemiddel: werken aan de naambekendheid van de onderneming en/of het product en drukken van de marketingkost; Aanmoedigen van innovatie; Marktvalidatie: krijgen van instant feedback door rechtstreeks contact met de (potentiële) investeerders; Meer groei, werkgelegenheid en Research en Development… 40 F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 366.
12
DEEL 2. JURIDISCHE INVULLING EN KWALIFICATIE VAN BUSINESS PEER-TO-
PEER LENDING
I. DEFINIËRING VAN PEER-TO-PEER LENDING ONDER HET BELGISCHE RECHT
A. ER IS GEEN EENDUIDIGHEID BINNEN DE RECHTSLEER
32. Vooraleer het concept ‘peer-to-peer lending’ kan worden gesitueerd in de vigerende regelgeving en
kan worden vastgesteld of die reglementering daarop van toepassing is, is het onontbeerlijk om over een
juridische afbakening te beschikken.
Gelet op het recent ontstaan van de financieringstechniek is er in primaire rechtsbronnen geen universele,
consistente en duidelijk afgebakende wettelijke definitie terug te vinden. Het begrip wordt op zeer
uiteenlopende wijzen ingevuld en er is heel wat verwarring over de te hanteren terminologie. De
interpretatie van de term verschilt bovendien van land tot land. Wereldwijd wordt de term ’peer-to-peer
lending‘ dan ook zeer ruim geïnterpreteerd als een verzamelterm voor zowel bedrijfsleningen als
consumentenleningen gerealiseerd via een digitaal platform zonder tussenkomst van een traditionele
kredietinstelling.41
In België wordt echter de term ‘crowdlending’ gebruikt. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met het gegeven
dat de Belgische wetgeving (nog) geen consumentenleningen tot de financiële markt toelaat en onder de
term ‘peer-to-peer lending’ ‘customer peer-to-peer lending’ wordt begrepen.42
33. Crowdlending staat bekend als schuldfinanciering via leningen en kan worden ingedeeld naargelang
de entiteit waaraan de lening wordt verstrekt. Dit gezichtspunt leunt ontegensprekelijk nauw aan bij
financiering via vreemd vermogen. Typisch voor crowdlending is echter wel dat de financiële middelen
worden uitgeleend zonder inmenging van een klassieke financiële instelling.43
41 F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding – outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 302; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 178; C. LEWALLE, “Publication, par la FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, Bank Fin. 2012, afl. 3- 4, 224; D. RAES, “Etat des lieux en matière de crowdfunding: Quel chemin parcouru et quelles perspectives d’évolution?” in X., Le financement des PME, Brussel, 2014, 10; V. COLAERT, “On the absence of Peer-to-Peer Lending in Belgium”, Journal of European Consumer and Market Law 2016, 182-184. 42 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288; L.
COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 470; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement
innovant”, Bank Fin. 2015, 303; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin.
2014, 456; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 165; J. BAUKEMA, “Regulering
crowdfunding: nationale ontwikkelingen en ontwerp ECSP Verordening”, T.Fin.R. 2018, 518. 43 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 470; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 302-303; A. SOTIROPOULOU, “Legal update: the FCA’s crowdfunding regulation”, RISF 2014, 70; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le Crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456.
13
34. In zijn enge betekenis heeft het begrip ‘peer-to-peer lending’ enkel en alleen betrekking op leningen
tussen particulieren waarbij de kredietgevers worden gegroepeerd tot een crowd.44 ‘Business peer-to-peer
lending’ duidt dan vanzelfsprekend op ondernemingen die via een digitaal platform op zoek zijn naar
alternatieve financiering en een beroep wensen te doen op het brede publiek – particuliere of institutionele
investeerders – om terugbetaalbare gelden samen te brengen.45
35. Bij crowdlending wordt de (klassieke) lening als financieringstechniek gebeuren. Het is namelijk de
bedoeling dat de geldschieter op het einde van de rit zijn aanvankelijke bijdrage terugbetaald krijgt met al
dan niet daarbovenop een additionele vergoeding in de vorm van een (periodieke) interest. Het kan met
andere woorden zowel om een renteloze lening als om een lening op interest gaan.46
Hoewel het investeringsmotief dus meestal van financiële slagorde zal zijn, is het dus ook perfect mogelijk
dat een renteloze lening wordt verleend. De drijfveer is dan van sociale aard waarbij de lening wordt
verstrekt om een bepaald project uitvoerbaar te maken zonder dat de investeerder daarvoor iets in return
verlangt. Een aangenaam rendement komt echter in tijden van lage spaarrentes niet ongelegen.47
36. Crowdlending kan niet alleen een aantrekkelijk rendement opleveren, maar zorgt ook voor sociale
betrokkenheid. Het geeft het brede publiek namelijk de gelegenheid om op een laagdrempelige wijze
financieel te participeren in allerlei projecten en initiatieven. De kredietgevers selecteren dan zelf welke
onderneming ze op financieel vlak willen ondersteunen, welk risico ze willen nemen en welk bedrag ze in
een bepaald initiatief willen investeren. Door op die manier investeringen over verschillende projecten en
kredietnemers te spreiden, kan een gediversifieerde portefeuille worden samengesteld waardoor het
verhoogde risico van crowdlending gedeeltelijk slinkt.48
37. Deze nieuwe financieringsvorm is overigens in het buitenland al ingeburgerd. De Verenigde Staten
en het Verenigd Koninkrijk zijn al langer met het concept vertrouwd. In Duitsland, Nederland en Frankrijk
groeit langzaamaan het vertrouwen. België is echter nog onderontwikkeld op dit vlak.49
44 D. GILIS, “Online peer-to-peer lending: op zoek naar een passend wetgevend kader”, Bank Fin. 2016, 162-163; C. HOUSSA, “Le peer to peer lending: un disrupteur innovant à l’avenir encore incertain”, Bank Fin. 2016, 76-77. 45 S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014,456; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 53; A. SOTIROPOULOU, “Legal update: the FCA’s crowdfunding regulation”, RISF 2014, 70; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 183. 46 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 470; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 303; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456. 47 F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 366. 48 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 13. 49 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 92; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014,
14
B. PLAATS VAN PEER-TO-PEER LENDING BINNEN HET GROTER GEHEEL ‘CROWDFUNDING'
38. Om de context van crowdlending te kunnen begrijpen, is het essentieel om het concept te kaderen
binnen het fenomeen ‘crowdfunding’. Er zal eerst worden nagegaan wat de term ’crowdfunding‘ in het
algemeen inhoudt, om vervolgens de verschillende verschijningsvormen van crowdfunding te bestuderen.
39. Het woord ‘crowdfunding’ is afgeleid van de marketingterm ‘crowdsourcing’ en wordt dan ook
gezien als een deelvorm ervan. Bij crowdsourcing wordt online een gemeenschap gevormd die zich
betrokken voelt bij een bepaald project, product of onderneming. Het is dan ook het opzet dat deze
individuen zich engageren met het oog op het realiseren van het project, het verbeteren van het product
of het oplossen van een bepaald bedrijfsprobleem door financiële middelen, ideeën, initiatieven, kennis of
hun netwerk ter beschikking te stellen. Dit fenomeen sluit aan bij het hedendaags streven naar een
socialere maatschappij met meer solidariteit en engagement. De onderliggende gedachte is dan ook een
participatieve maatschappij. Crowdfunding wordt gebaseerd op hetzelfde grondbeginsel, met name het
beroep doen op een grote groep personen, maar bij crowdfunding wordt vooral op zoek gegaan naar geld
in plaats van naar kennis of ideeën.50
40. Crowdfunding is dus een overkoepelende term voor een onderscheiden geheel aan alternatieve
financieringstechnieken. Vanuit taalkundig perspectief kan crowdfunding het best worden omschreven als
‘financiering (funding) door de menigte (crowd)’ of ‘participatieve financiering’.51 Aan de ene kant bevinden
zich de ondernemingen die een project wensen te realiseren en aan de andere kant bevindt zich het grote
publiek dat wenst te investeren of beleggen. Het gaat dus over een alternatief en sociaal financieringsmodel
waarbij toegelaten wordt dat potentiële kredietnemers rechtstreeks financiering zoeken zonder
tussenkomst van een traditionele financiële instelling. Hiermee staat crowdfunding lijnrecht tegenover de
klassieke financieringskanalen die in beginsel verlopen via een gelimiteerd aantal financiële (institutionele)
dienstverleners.52
455; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 20; T. BONNEAU, “La régulation du crowdfunding dans le monde”, RISF 2014, afl. 2, 3. 50 P. BELLEFLAMME, T. LAMBERT en A. SCHIENBACHER, “Crowdfunding: Tapping the right crowd”, Journal of Business Venturing 2014, 588; D. WILLERMAIN, “Le crowdfunding ou financement participatif” in X., Modes actueles de financement des PME, Brussel, 2015, 3; L. COLLINS en Y. PIERRAKIS, The venture crowd - Crowdfunding equity investment into business, Nesta, 2012, 9; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 2, 24; J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 13; M. AERTS, R. KLEVERLAAN, M. LUTGENDORFF en K. VAN VLIET, Crowdfunding: De hype voorbij: haal maximale waarde uit uw crowdfundingcampagne, Delft, Eburon Business, 2014, 36; A. LUKKARINEN, J. E. TEICH, H. WALLENIUS, J. WALLENIUS, “Succes drivers of online equity crowdfunding campaigns”, Decision Support Systems 2016, 26. 51 F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 302; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 177. 52 C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 14-27; E. MOLLICK, “The dynamics of crowdfunding: An exploratory study”, J. of Business Venturing 2014, Vol. 29, 3-4; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”,
15
41. Kort samengevat omvat crowdfunding een open oproep via een moderne communicatietechniek
aan een grote menigte investeerders met het oog op het inzamelen van kapitaal ter ondersteuning van een
specifiek initiatief of project zonder tussenkomst van een financiële intermediair. Dit kan zowel in de vorm
van een donatie als in ruil voor een vooraf bepaalde tegenpresentatie53 die zowel materieel als immaterieel
kan zijn. Het is hierbij evenwel kenmerkend dat het meestal gaat om relatief kleine geldsommen van relatief
veel individuen. Vroeger zouden de transactiekosten, die gepaard gaan met het aantrekken van dergelijke
kleine bedragen bij een groot netwerk, crowdfunding zeker en vast onwerkbaar hebben gemaakt, maar
door het internet zijn deze transactiekosten echter aanzienlijk verminderd.54
42. Crowdfunding heeft relatief recent haar echte opmars gekend en is nog steeds in volle groei. Het is
potentieel het begin van een revolutie in de manier waarop financiering wordt toegewezen aan
ondernemingen. Crowdfunding laat creatieve en innovatieve ondernemingen namelijk toe om rechtstreeks
het publiek te bereiken. Het is dan ook een nieuw type van transparantie, openheid en democratie die het
voormalige monopolie en de exclusieve toegang tot nouveauté weghaalt bij de grote ondernemingen.
Crowdfunding vormt echter niet alleen een basis voor de doorbraak van innovatieve opkomende
technologieën en exploitaties, maar leidt ook tot een duurzame ontwikkeling van diverse sectoren en
ecosystemen. Crowdfunding is bovendien ook de hoeksteen van de groeiende collaboratieve economie die
reeds haar maatschappelijke invloed laat gelden.55
43. Crowdfunding kan verscheidene vormen, die op uiteenlopende wijzen kunnen worden ingedeeld,
aannemen. Aan de hand van een divisie op twee niveaus, waarbij elke hoofdcategorie nogmaals wordt
onderverdeeld in subcategorieën, wordt er trapsgewijs een duidelijk overzicht van deze vormen geschetst.
Bank Fin. 2014, afl. 6, 470; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 177. 53 Bijvoorbeeld het toekomstige product, stemrechten of een financiële beloning. 54 C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 10; E. MOLLICK, “The dynamics of crowdfunding: An exploratory study”, J. of Business Venturing 2014, Vol. 29, 2; J.J. WILLIAMSON, “The JOBS Act and Middle-Income Investors: Why It Doesn’t Go Far Enough”, Yale L.J. 2012-2013, Vol. 122, 2069-2070; P. BELLEFLAMME, T. LAMBERT en A. SCHWIENBACHER, “Crowdfunding: Tapping the right crowd”, J. of Business Venturing 2013, Vol. 29, 589; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 302; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 177-179; D. RAES, “Le Crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique” in M. GRÉGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruyland, 2013, 92; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 65-66; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 288. 55 P. BELLEFLAMME, T. LAMBERT en A. SCHWIENBACHER, “Crowdfunding: Tapping the right crowd”, Journal of Business Venturing 2014, 588-600;
L. COLLINS EN Y. PIERRAKIS, The venture crowd – Crowdfunding equity investment into business, Nesta, 2012, 9; D. RAES, “Le crowdfunding: un
mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 92; L.
COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 468; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding:
réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 455; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for
Participation”, TOCHI 2013, 2, 24; A. LUKKARINEN, J.E. TEICH, H. WALLENIUS, J. WALLENIUS, “Success drivers of onlne equity crowdfunding
campaigns”, Decision Support Systems 2016, 26.
16
44. Er kunnen globaal genomen twee grote soorten crowdfunding worden onderscheiden: financiële
crowdfunding en niet-financiële crowdfunding. Deze soorten worden gekarakteriseerd aan de hand van de
tegenprestaties, die de investeerders kunnen ontvangen in ruil voor hun bijdrage, en onderscheiden zich in
functie van de betrokkenheid, de specifieke bedoelingen en de investeringsredenen.56
Bij financiële crowdfunding verlangt de investeerder een directe of indirecte financiële tegenprestatie zodat
het geïnvesteerde geld (grotendeels) wordt terugbetaald met meestal daarbovenop een aantrekkelijk
financieel rendement. Dit kan zich onder meer vertalen in een (periodieke) rente, een percentage op de
winst, aandelen of (converteerbare) obligaties. De drijfveer van de investeerder is hierbij voornamelijk van
financiële aard. Deze vorm houdt voor de investeerders dan ook een groter risico in waardoor er in dit kader
sprake moet zijn van een extensieve beleggersbeschermingsregeling.57
Bij niet-financiële crowdfunding worden er geen financiële instrumenten uitgegeven, wordt de investeerder
geen aandeelhouder of schuldeiser en is er geen sprake van een financiële tegenprestatie. In het beste
geval krijgt de investeerder een beloning. Het spreekt dan ook voor zich dat niet-financiële crowdfunding
wordt ingegeven door altruïstische, filantropische, sociale en emotionele motieven en overwegingen. Een
dergelijke investering wordt veelal gedaan uit sympathie voor de onderneming of om het product als eerste
in voorverkoop te verkrijgen.58
45. Financiële crowdfunding en niet-financiële crowdfunding worden op hun beurt onderverdeeld in
verschillende subcategorieën.
Financiële crowdfunding bestaat uit equity/investment based crowdfunding (gebaseerd op participatie via
deelname in het kapitaal), profit sharing crowdfunding (gebaseerd op participatie in de winst) en lending
based crowdfunding (= crowdlending).59
56 S. STEINBERG, The Crowdfunding Bible: how to raise money for any startup, video game, or project, San Franciso, ReadMe, 2012, 5; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le Crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 470; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 19-25; A.M. VANDEKERKHOVE, “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 6. 57 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 470; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement .innovant”, Bank Fin. 2015, 302-303; A. SOTIROPOULOU, “Legal update: the FCA’s crowdfunding regulation”, RISF 2014, 70. 58 L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 468; F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 372; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 19-25; A.M. VANDEKERKHOVE, “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 6. 59 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 470; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456; E. MOLLICK, “The dynamics of crowdfunding: An exploratory study”, Journal of Business Venturing 2014, Vol. 29, 3; K. DE BUYSERE, O. GAJDA, R. KLEVERLAAN, en D. MAROM, A Framework for European Crowdfunding, s.l., 2012, 10-11; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 303; F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 366.
17
Niet-financiële crowdfunding kan worden opgedeeld in donation-based crowdfunding en reward-based
crowdfunding. Bij donation-based crowdfunding gaat het om een loutere gift en verlangt de investeerder
in ruil voor zijn bijdrage geen wederprestatie. Bij reward-based crowdfunding krijgt de investeerder voor
zijn inbreng een (bescheiden) materiële of immateriële, vaak symbolische, beloning van niet-financiële aard
of het recht om het product in voorverkoop aan te kopen. Deze vormen van crowdfunding vallen vooralsnog
in beginsel buiten het financieelrechtelijk speelveld. 60
46. Crowdfunding is dus een hyperoniem waaronder crowdlending geclassificeerd kan worden. Deze
specifieke vorm, waarbij investeerders via leningen participeren in de financiering van een onderneming, is
ontstaan door de opkomst van het internet en de sociale media, de nood aan alternatieve financiering voor
ondernemingen en de behoefte aan investeringsmogelijkheden voor investeerders.61
C. EIGEN AFGEBAKENDE (WERK)DEFINITIE EN ONDERZOEKSVELD
47. Op basis van vaak gehanteerde beschrijvingen en na het bij elkaar brengen van een aantal specifieke
elementen kan het begrip ‘crowdlending’ als volgt worden gedefinieerd:
“Crowdlending is een alternatieve financieringstechniek waarbij door een kredietnemer, al dan niet
met behulp van een online platform dat niet toebehoort aan een traditionele financiële instelling,
een open oproep tot het brede publiek wordt gericht teneinde voor persoonlijke ondernemings-
doeleinden dan wel voor specifiek welomschreven ondernemingsprojecten financiële middelen aan
te trekken onder de vorm van een leningsovereenkomst met de belofte tot terugbetaling van het
geleende bedrag al dan niet vermeerderd met interest.”
48. Kort samengevat kan worden gesteld dat er binnen crowdlending een onderscheid dient te worden
gemaakt tussen twee vormen. Enerzijds werkelijke peer-to-peer lending waarbij uitsluitend natuurlijke
personen betrokken zijn, anderzijds business peer-to-peer lending waarbij financiering wordt verworven
ten gunste van rechtspersonen.
60 C. LEWALLE, “Publication, par la FSMA, de deux communication relatives au ‘crowdfunding’”, Bank.Fin. 2012, 224; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288; F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding – outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 302; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, 470-474; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456; F. FORTON en M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 366; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 181-182; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 19. 61 C. LEWALLE, “Publication, par la FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, Bank Fin. 2012, afl. 3-4, 224; S.J. CHOI, “Gatekeepers and the internet: rethinking the regulation of small business capital formation”, J.Small & Emerging Bus.L. 1998, Vol. 2, 35-41; K.E. WILSON en M. TESTONI, “Improving the role of equity crowdfunding in Europe’s capital markets”, Bruegel Policy Contribution 2014, afl. 9, 2; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 469; M. VITINS, “Crowdfunding and Securities Laws: What the Americans are Doing and the Case for an Australian Crowdfunding Exemption”, J.L. Inf. & Sci. 2012-2013, Vol. 22, 94; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456.
18
Zoals reeds in het inleidend woord vermeld is het de bedoeling om in deze masterscriptie de particuliere
zijde van het verhaal volledig buiten beschouwing te laten en de pijlen enkel en alleen te richten op leningen
met een zekere rendementsverwachting die tot stand komen tussen ondernemingen onderling.
II. KWALIFICATIE VAN DE TOTSTANDGEKOMEN JURIDISCHE VERHOUDING
49. Binnen het verdere bestek van het onderhavige werkstuk zal er uitvoerig worden ingegaan op de
Belgische financiële regelgeving waarmee de financieringstechniek business peer-to-peer lending wordt
geconfronteerd (deel 3). Een analyse van de verhouding tussen de betrokken entiteiten behoort evenwel
ook tot het opzet. Een financieelrechtelijke benadering kan namelijk niet los van het verbintenisrechtelijke
kader worden beschouwd, al was het maar omdat de vormgeving van de verhouding er niet toe mag leiden
dat zich een schending van financiële bepalingen62 zou voordoen. Bovendien bestaan er misverstanden en
onduidelijkheden over de juridische positie en invulling van een business peer-to-peer lending, aangezien
crowdlending verschillende connotaties kent. In dit onderdeel wordt dan ook een grondige weergave van
de verbintenisrechtelijke verhoudingen tussen de voormelde entiteiten gegeven.
A. DE PARTIJEN BIJ BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
50. Voor een uitstekend begrip van de later in dit deel gevoerde analyse moeten de hiernavolgende
partijen, die met elkaar in het kader van een business peer-to-peer lending in interactie (kunnen) gaan, van
elkaar worden onderscheiden.
- ‘Onderneming-kredietnemer’: De initiatiefnemer of promotor die via een open oproep, al dan niet met
behulp van een platform, op zoek gaat naar financiering voor een specifiek business peer-to-peer
lendingproject.63 De wetgever heeft recent de termen ‘handelaar’ en ‘koopman’ afgeschaft en vervangen
door het koepelbegrip ‘onderneming’. De kwalificatie van een entiteit als onderneming gebeurt dan ook
vanaf 1 novemeber 2018 op basis van haar vorm. Natuurlijke personen die zelfstandig een beroepsactiviteit
uitoefenen64, alle private rechtspersonen65 en sommige andere organisaties zonder rechtspersoonlijkheid66
worden voortaan als ondernemingen beschouwd.67
62 Inzonderheid deze die de openbare orde of de goede zeden aanbelangen, dan wel een anderszins imperatiefrechtelijk karakter vertonen. 63 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 26-27. 64 Beoefenaars van een vrij beroep en (beroepsmatige) bestuurders van vennootschappen vallen hier dus ook onder. 65 Vennootschappen met rechtspersoonlijkheid, stichtingen en VZW’s. 66 Met uitzondering van de feitelijke verenigingen, omdat deze geen uitkeringsoogmerk hebben, en voor zover ze de facto uitkeringen verrichten. 67 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 4.
19
- ‘Investeerder-kredietgever’: De persoon die, in voorkomend geval rekening houdend met de voorwaarden
geformuleerd in het aanbod68, wil investeren in een specifiek business peer-to-peer lendingproject in ruil
voor een financiële tegenprestatie.69
- ‘Business peer-to-peer lendingplatform’: Deze entiteit heeft een intermediaire functie tussen de
onderneming en de investeerder. Het tussenvehikel staat in voor de bekendmaking van het project, de
verstrekking van additionele informatie en de praktische organisatie van de kredietverlening.70
1. DE RELATIE ONDERNEMING – INVESTEERDER
51. Onafhankelijk van het feit of de onderneming beroep doet op een platform, zal een geslaagde
business peer-to-peer lending leiden tot het ontstaan van een contractuele relatie tussen de onderneming
en de investeerder. Doorgaans formuleert de onderneming eerst een aanbod71 omtrent het door haar
vooropgesteld project. Dit aanbod leidt dan in de regel tot een toetredingscontract waarbij de investeerder
over weinig tot geen onderhandelingsmarge beschikt. De investeerder kan eventueel wel nog de
mogelijkheid hebben om tussen bepaalde opties72 te kiezen.73
52. Het kan in voorkomend geval74 belangrijk zijn dat er in de tot stand gekomen overeenkomst een
ontbindende of opschortende voorwaarde75, die best al in het door de onderneming geformuleerd aanbod
wordt voorzien, wordt opgenomen. Om in te spelen op het toepassen van artikel 28 Prospectuswet76 is het
bijvoorbeeld aan te raden om te stipuleren dat de opgehaalde gelden uitsluitend voor twee oogmerken
kunnen worden gebruikt: de financiering van het project zelf en, in het geval dat de vooropgestelde drempel
niet gehaald zou worden, de terugbetaling aan de investeerders. Het strekt daarenboven evenzeer tot
68 De onderneming kan hierbij bijvoorbeeld een minimum- of maximuminbreng vooropstellen. 69 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 27. 70 F. DANMAYR, Archetypes of Crowdfunding Platforms, Wiesbaden, Springer Gabler, 2014, 18; J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 27. 71 In de verbintenisrechtelijke zin van het woord. 72 Bijvoorbeeld het bedrag dat hij wenst te investeren (Zij het dat hier een minimum of maximum kan spelen naargelang de betrachting om al dan niet binnen het reguleerde wetgevend kader te blijven). 73 A. GELDHOF en M. HOEBEECK, “Toetredingscontracten en algemene contractsvoorwaarden” in E. DIRIX en A. VAN OEVELEN (eds.), Bijzondere overeenkomsten: Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Wolters Kluwer, 2010, 1-12; H. DE PAGE, Traité élémentaire de droit civil belge, Brussel, Bruylant, 1964, 536; P. VAN OMMESLAGHE, Droit des obligations, Brussel, Bruylant, 2010, 186; N. CARETTE, R. DEKKERS, K. VANHOVE en A. VERBEKE, Handboek Burgerlijk Recht, Antwerpen, Intersentia, 2007, 61; W. VAN GERVEN en S. COVEMAEKER, VerbintenissenrechtenI, Leuven, Acco, 2006, 63; J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 28; L. CORNELIS en I. CLAEYS, “De tegenstelbaarheid van algemene bankvoorwaarden en hun eenzijdige wijzigingen” in M. TISON en J.-P. BUYLE (eds.), Algemene bankvoorwaarden, Brussel, Bruyland, 2005, 74. 74 Bijvoorbeeld omwille van de impact van de verder in de tekst nader geanalyseerde financieelrechtelijke regelgeving. 75 Bijvoorbeeld het halen van een vooropgesteld aantal kredietverleningen (waarbij deze voorwaarde gelet op haar karakter niet zuiver potestatief mag zijn). 76 Vroegere artikel 68bis van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbiedingen van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt.
20
aanbeveling om te bedingen dat de onderneming niet geheel autonoom over de opgehaalde fondsen kan
beschikken waardoor ze uitsluitend mogen worden aangewend voor het project.77
53. De inhoud van de overeenkomst wordt dus uitsluitend bepaald door de onderneming. In veel
gevallen zal het platform dan ook geen enkele invloed hebben op de te accepteren voorwaarden of de te
sluiten overeenkomst. Het platform is in dit soort constructies veel meer een verlengstuk van de
destreffende onderneming. De diensten dienen ter ondersteuning van de onderneming zonder dat het
platform inhoudelijke betrokkenheid heeft.78
2. DE RELATIE ONDERNEMING – BUSINESS PEER-TO-PEER LENDINGPLATFORM
54. Als een onderneming bij het gebruikmaken van de financieringstechniek business peer-to-peer
lending beroep doet op een platform, komt er in de regel een onbenoemde (samenwerkings)overeenkomst
sui generis tussen die onderneming en dat platform tot stand. Hierbij speelt vanzelfsprekend het principe
van de wilsautonomie zodat partijen kunnen stipuleren wat ze willen. De overeenkomst kan echter soms
kenmerken van een makelaarsovereenkomst of lastgevingscontract vertonen.79
55. Het platform verbindt zich in het kader van die overeenkomst tot diverse dienstverleningen: het
faciliteren van de vruchtbaarheid van het project, het documenteren van de contractuele relatie, het
kenbaar maken van het project, het zoeken naar investeerders door (veelal via het internet) reclame te
maken voor het project, het aanbieden van modelteksten die de onderneming kan hanteren om aan haar
overeenkomsten met de investeerders gestalte te geven… De onderneming verbindt er zich in hoofdorde
toe om als tegenprestatie voor die aanvullende diensten een vergoeding te betalen onder de vorm van een
commissie op de via het platform opgehaalde gelden, een vast bedrag of een combinatie van beiden.80
3. DE RELATIE INVESTEERDER – BUSINESS PEER-TO-PEER LENDINGPLATFORM
56. Er kan ook tussen het business peer-to-peer lendingplatform en elke investeerder afzonderlijk een
contractuele relatie ontstaan. In vele gevallen moet de investeerder, teneinde toegang te kunnen krijgen
tot de op het platform verschafte informatie omtrent de aangeboden investeringsopportuniteiten, eerst
akkoord gaan met de door het platform opgestelde algemene voorwaarden. Deze akkoordverklaring
resulteert dan in een geëigende raamovereenkomst waarin het platform de last krijgt om de lening, die de
77 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 29. 78 T.W.G. DE WIT, “Bemiddelen in een FinTech omgeving. De definitie van bemiddelen toegepast op dienstverleners in een FInTech-keten”, T.Fin.R. 2017, 182. 79 Ibid., 32. 80 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 30-31.
21
investeerder sluit met de onderneming, te beheren. De overeenkomst zal onder meer het gebruik van het
internetplatform regelen en zal in vele gevallen ook een exoneratiebeding81 bevatten.82
57. Logischerwijze speelt het principe van de wilsautonomie hier ook zodat de partijen steeds kunnen
overeenkomen wat ze willen, met dien verstande dat – rekening houdend met het feit dat de algemene
voorwaarden normaalgezien eenzijdig zullen zijn opgesteld door het platform waardoor de investeerders
deze te nemen of te laten hebben83 – het platform in de regel zelf de inhoud van de overeenkomst zal
vastleggen zonder dat de investeerders daarover zullen kunnen onderhandelen.84
B. VERSCHILLENDE METHODEN VOOR HET TOT STAND KOMEN EN HET VORMGEVEN VAN EEN
BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
58. De verhouding tussen de onderneming en de investeerder kan vanuit verbintenisrechtelijk oogpunt
op verschillende wijzen worden tot stand gebracht en vormgegeven. Bijgevolg moet er dan ook een
onderscheid worden gemaakt tussen de vorm waarbij de lening rechtstreeks door de investeerder aan de
onderneming wordt verstrekt zonder dat daarbij beroep wordt gedaan op een tussenvehikel (= stand-alone-
geldlening) en de vorm waarbij de investeerder beroep doet op een platform dat opereert als (financieel)
tussenpersoon.
In de overgrote meerderheid van de gevallen wordt er echter gebruik gemaakt van de laatst besproken
techniek en in de rechtsleer wordt er quasi uitsluitend ingegaan op crowdlending met behulp van een
platform. Hoewel crowdlending in de praktijk dus meestal via een platform verloopt is het inschakelen van
een platform niet strikt noodzakelijk voor het succesvol implementeren van de financieringstechniek.85
1. RECHTSTREEKSE LENING – ZONDER PLATFORM ALS INTERMEDIAIR
59. Bij rechtstreekse business peer-to-peer lending sluit de onderneming, zonder bemiddeling van een
platform, met elke investeerder afzonderlijk een leningsovereenkomst. Dit kan gebeuren onder hun eigen
voorwaarden, met specifieke terugbetalingsmodaliteiten en eventueel met uiteenlopende interesten.86
81 Waardoor het platform is gevrijwaard van enige aansprakelijkheid voor de aangeboden projecten en inhoud. 82 S. LELOUX, “Peer-to-peer lending. De regulering van een innovatieve financieringsvorm”, T.Fin.R. 2013, 143. 83 Gelet op de machtspositie waarin een business peer-to-peer lendingplatform voorkomend verkeert, zullen de voorwaarden waaronder een dergelijk platform met een investeerder zal willen contracteren wellicht vooraf eenzijdig worden bepaald door dit platform en zal de investeerder hieromtrent wellicht (nagenoeg) geen onderhandelingsruimte hebben, zodat de contractvrijheid van deze laatst vermelde partij wordt beperkt tot de keuze om al dan niet toe te treden tot de contractuele relatie. 84 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 31-32. 85 Ibid., 15-17. 86 C. LU, S. XIE, X. KONG en P. YU, “Inferring the Impacts of Social Media on Crowdfunding”, 2014, www.cs.uic.edu/~xkong/wsdm14_lu.pdf, 5.
22
60. Bij een dergelijke rechtstreekse lening rijst echter de vraag in welke mate deze vorm in de praktijk
op efficiënte wijze kan worden geïmplimenteerd. De onderneming moet dan namelijk een veelheid aan
leningsovereenkomsten afsluiten en opvolgen. Vooral indien er bepaalde wijzigingen moet worden
doorgevoerd, dient er opnieuw te worden onderhandeld en gecontracteerd en kan dit tot vertraging en
complexe situaties leiden.87
2. ONRECHTSTREEKSE LENING – MET PLATFORM ALS INTERMEDIAIR
61. Bij onrechtstreekse business peer-to-peer lending is het ook mogelijk dat de ondernemingen zich,
al dan niet op iniatief van een bank of beleggingsonderneming, rechtstreeks tot de investeerders richten
om financieringsmiddelen te bekomen. Het enige verschil is dat het platform daarbij fungeert als
intermediair en de financiering faciliteert door vraag en aanbod bij elkaar te brengen.88
Door de opgehaalde middelen te groeperen of door de investeerders te laten inschrijven op instrumenten
uitgegeven door het platform, kan er ook een onrechtstreekse (collectieve) lening worden verstrekt.89
Wanneer door tussenplaatsing van een vehikel een overeenkomst tot stand komt tussen het platform en
de onderneming en het platform de schuldvordering overdraagt op de investeerders, rijst echter wel de
vraag wie van de betrokken spelers de verantwoordelijkheid draagt wanneer de hele constructie faliekant
afloopt.90 Het platform kan er dus op het moment dat de leningovereenkomst wordt gesloten geheel
tussenuit vallen ofwel als intermediair blijven optreden.
62. Business peer-to-peer lendingplatformen kunnen er op twee uiteenlopende methodes voor zorgen
dat de vraag naar en het aanbod van financieringsmiddelen elkaar op een eenvoudige wijze treffen.
Bij de ene methode geven de ondernemingen aan tegen welke maximuminterest ze willen lenen en geven
de investeerders aan tegen welke minimuminterest en binnen welke specifieke risicocategorie ze willen
lenen. Indien de minimuminterest de door de onderneming opgegeven maximuminterest niet overstijgt, is
dit de interest waartegen de lening zal worden afgesloten. Aansluitend verhoogt het platform gestaag de
interest zodat het project volledig kan worden gefinancierd.
87 V. BESSIÈRE en E. STEPHANY, Le crowdfunding: fondements et pratiques, Brussel, De Boeck, 2014, 79-80; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 184. 88 E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 418. 89 K. DE BUYSERE, O. GAJDA, R. KLEVERLAAN en D. MAROM, A framework for European crowdfunding, Brussel, European Crowdfunding Network, 2012, 17; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 184. 90 Zie daarvoor oa. G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen-Groningen-Oxford, Intersentia, 2003, 342-365, 393-415 en 464-475; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 15-16.
23
Een andere methode houdt in dat het platform zelf per risicocategorie een marktrente bepaalt en zo de
ondernemingen en de investeerders koppelt. Deze marktrente kan dan worden aangepast wanneer er een
onevenwicht is tussen vraag en aanbod.91
63. Naast het samenbrengen van ondernemingen en investeerders vervullen dergelijke platformen nog
tal van andere functies. Ze zorgen onder andere voor een screening van de kredietwaardigheid en leiden
de terugbetaling in goede banen. Ze worden echter meestal wel door de nationale overheid verplicht om
de betalingstransfers via een geregistreerde bank te laten uitvoeren. Bovendien gaat het niet altijd om een
online platform. In China wordt er vaak gewerkt met offline platformen waarbij de overeenkomsten in
lokale kantoren van traditionele kredietinstellingen worden afgesloten. China is voorlopig op dit vlak nog
een uitzondering, maar het is denkbaar dat het wel eens de voorloper op andere landen zou kunnen zijn.92
C. JURIDISCHE KWALIFICATIE VAN EEN BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
64. Er kan in het algemeen van ‘vreemd vermogen’ worden gesproken indien er een impliciete of
expliciete financieringsovereenkomst bestaat waarin de voorwaarden inzake terugbetaling en vergoeding
van de ontvangen middelen worden gestipuleerd. Een specifiek kenmerk van vreemd vermogen is dat de
overeengekomen aflossingen en interestbetalingen, ongeacht de hoogte van de ondernemingsresultaten,
moeten plaatsvinden.93
65. De tussen de onderneming en de investeerder ontstane rechtsverhouding kan dus worden
gekwalficieerd als een kredietovereenkomst. Een dergelijke overeenkomst kan echter deel uitmaken van
de “onbenoemde overeenkomsten” en bijgevolg niet onder een wettelijk geregelde figuur vallen.
Naargelang de exacte motivatie en beleggingsdoeleinden van de investeerders kan een business peer-to-
peer lending toch nog specifieker worden gekwalificeerd.94
66. Business peer-to-peer lending staat bekend als een vorm van traditionele schuldfinanciering via
leningen. De ene onderneming leent namelijk een bepaalde som geld aan een andere onderneming om na
een vooraf bepaalde periode die geldsom, al dan niet vermeerderd met interest, terugbetaald te krijgen.
Het is dus de bedoeling dat de investeerder op het einde van de rit zijn initiële bedrag terugkrijgt, al dan
niet met daarbovenop een bijkomende vergoeding in de vorm van interest. Het meest voor de hand
91 A. MILNE en P. PARBOTEEAH, The Business Models and Economics of Peer-to-Peer Lending, Brussel, ECRI Publications, 2016, 5. 92 O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 57. 93 H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 18; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 423; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 108. 94 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 30.
24
liggende onderscheidingscriterium is dan ook de vraag of er interest is verschuldigd.95 Het kan met andere
woorden gaan om een sociale (renteloze) lening of een lening met een periodieke rente.
1. SOCIALE (RENTELOZE) LENING
67. Een lening waarbij er aan de investeerder geen of een voor de onderneming zeer voordelige interest
is verschuldigd wordt een sociale lening genoemd. Bij social lending worden er dus geen of slechts zeer lage
periodieke interestbetalingen verwacht. Dergelijke leningen zijn dan ook niet zozeer ingegeven vanuit een
financiële motivatie. Het is veeleer de puur intrinsieke wil om een bijdrage te leveren aan de economie door
de ontwikkeling van een nieuw innovatief product mogelijk te maken of door een specifiek project te
ondersteunen, zonder daarbij een materieel of financieel belang te hebben, die aan de grondslag ligt. De
investeerder schaart zich namelijk achter het concept van de onderneming waardoor het financiële aspect
ondergeschikt is aan het emotionele investeringsmotief. De financiële motivatie kan echter ook worden
gecombineerd met een sociaal motief. Dit komt tot uiting in een lening die, door zijn interinsiek sociale
waarde, wordt verstrekt aan rente die lager uitvalt dan de reële marktrentevoet en waarbij er toch een
zekere financiële return wordt verwacht.96
68. Bij het verlenen van een renteloze lening moet echter rekening worden gehouden met artikel 26
WIB. De fiscale administratie kan immers de ‘abnormale of goedgunstige voordelen’ die een onderneming
aan derden heeft verleend bij de belastbare winst van die onderneming voegen. Er wordt evenwel aanvaard
dat een renteloze lening in welbepaalde omstandigheden niet noodzakelijk aanleiding geeft tot een
abnormaal en goedgunstig voordeel. Om na te gaan of een renteloze lening een normaal dan wel een
abnormaal karakter vertoont, moet worden uitgegaan van de economische omstandigheden van het
ogenblik, de toestand van de partijen en de feitelijke gegevens van de zaak. In bijzondere omstandigheden
is het economisch aanvaardbaar om een onderneming van de groep, die in moeilijkheden verkeert, steun
te verlenen. Er wordt dan ook aanvaard dat, in het belang van de groep, door de ene vennootschap van de
95 K. DE BUYSERE, O. GAJDA, R. KLEVERLAAN en D. MAROM in samenwerking met European Crowdfunding Network, A Framework for European Crowdfunding, 2012, 10-13; HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO, Advies over een raadpleging van de Europese Commissie over crowdfunding in de EU - Mogelijke toegevoegde waarde voor de EU en de Belgische beleidsmaatregelen ter ondersteuning van crowdfunding, 18 december 2013, 8; J. HUHTAMÄKI, A. HUSSAIN, J. JUSSILA, H. KÄRKKÄINEN, L. LASRADO, K. MENON, R. MUKKAMALA en R. VATRAPU, “Crowdfunding in the development of social media fanbase – case study of two competing ecosystems” HICSS 2016, 4497; T. BOEDTS, “Kunnen crowdfunding en virtuele munten innoveren zonder bijkomende regulering?” in IBJ (ed.), L’innovation, source de droit. Le droit, source d’innovation / Innovatie, bron van recht. Recht, bron van innovatie, Brussel, Bruylant, 2015, 140; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 14-15; N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 183; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456. 96 L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 469; K. DE BUYSERE, O. GAJDA, R. KLEVERLAAN en D. MAROM, in samenwerking met European Crowdfunding Network, “A Framework for European Crowdfunding”, 2012, 10-13; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 15-17; J. HUHTAMÄKI, A. HUSSAIN, J. JUSSILA, H. KÄRKKÄINEN, L. LASRADO, K. MENON, R. MUKKAMALA en R. VATRAPU, “Crowdfunding in the development of social media fanbase – case study of two competing ecosystems” HICSS 2016, 4497; D. BRÜNTJE en O. GAJDA, Crowdfunding in Europe, Springer, 2016, 214.
25
groep aan de andere steun wordt verleend met de vrijwaring van haar eigen commerciële en financiële
prestige of de bescherming van haar dochteronderneming tot doel. Daarnaast is het eveneens mogelijk dat
een moeder belang kan hebben bij de tenlasteneming van de verliezen van haar dochter, teneinde de in
moeilijkheden verkerende dochter in staat te stellen om zo snel mogelijk weer winstgevend te worden.97
2. LENING MET PERIODIEKE RENTE
69. In de overgrote meerderheid van de gevallen wordt er bij business peer-to-peer lending gebruik
gemaakt van de klassieke lening als financieringstechniek. Er wordt een lening afgesloten waarbij de ene
onderneming een bepaald geldbedrag uitleent aan een andere onderneming in ruil voor de belofte tot
terugbetaling aan een vooraf afgesproken interestvoet. De specifieke voorwaarden en de concrete
terugbetalingsmodaliteiten kunnen vrij worden bepaald en zullen in principe afhangen van enerzijds het
platform zelf en anderzijds de behoeften van de onderneming en de met de individuele investeerder
overeengekomen afspraken. Bij commercial lending zijn er dus periodieke interestbetalingen verschuldigd.
Hier is de voornaamste drijfveer dan ook om een financiële return te verkrijgen zonder aan het
ondernemingsrisico te worden blootgesteld.98 Business peer-to-peer lending heeft dus quasi identieke
karakteristieken als traditionele bankfinanciering. Het grote verschil bestaat er in dat de bank niet optreedt
als financiële tussenpersoon waardoor er natuurlijk meer risico wordt gecreëerd dan bij een klassieke
banklening, maar aangezien het risico hoger is zal ook de rente hoger zijn.99
70. Een klassieke lening op interest vormt in beginsel geen collectief leningsinstrument en wordt slechts
door éen investeerder toegekend. De onderneming zal bij het afsluiten dan ook als een rechtstreekse
tegenpartij optreden. Indien de tegenpartij een geaffilieerde onderneming is, spreekt men van een
intercompany loan. Bovendien wordt de in principe overdraagbare schuldvordering niet belichaamd in een
effect waardoor ze niet kan worden verhandeld op een secundaire markt.100
97 P.-F. COPPENS, “Kan de administratie een vennootschap die een renteloze lening heeft toegestaan op een abnormaal of goedgunstig voordeel belasten?”, Pacioli 2010, afl. 304, 6-8; R. RABAEY en R. VAN HECKE, “Renteloze lening als abnormaal of goedgunstig voordeel?”, RABG 2003, afl. 18, 1036-1038; F. DESTERBECK, “Abnormale en goedgunstige voordelen. Renteloze lening aan dochter blijft verdacht”, Fisc.Act. 2003, afl. 27, 7-8; P.-F. COPPENS, “Abnormale of goedgunstige voordelen: beginselen en concrete toepassingen”, Accountancy&Tax 2013, afl. 4, 29-39; E. LESAGE, “Abnormale of goedgunstige voordelen in vennootschappen zijn een dubbel probleem”, Pacioli 2009, afl. 282, 1-6. 98 T. BOEDTS, “Kunnen crowdfunding en virtuele munten innoveren zonder bijkomende regulering?” in IBJ (ed.), L’innovation, source de droit. Le
droit, source d’innovation / Innovatie, bron van recht. Recht, bron van innovatie, Brussel, Bruylant, 2015, 140; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode
de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 96; F. FORTON en
M. VAN HOUT, “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 366; V. BESSIÈRE en E. STEPHANY, Le crowfunding: fondements
et pratiques, Brussel, De Boeck, 2014, 79; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 468-473. 99 K. DE BUYSERE, O. GAJDA, R. KLEVERLAAN en D. MAROM, A Framework for European Crowdfunding, 2012, 13; J. HUHTAMÄKI, A. HUSSAIN, J. JUSSILA, H. KÄRKKÄINEN, L. LASRADO, K. MENON, R. MUKKAMALA en R. VATRAPU, “Crowdfunding in the development of social media fanbase – case study of two competing ecosystems” HICSS 2016, 4497. 100 E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 417-418 en 425; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 101-102, 110 en 164; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 60.
26
71. Voor het vervolg van dit thesisonderzoek zal worden vertrokken van business peer-to-peer lending
met een zekere rendementsverwachting.
3. VERBRUIKLENING
72. Doordat de investeerders voor hun kredietverstrekking een periodieke vergoeding ontvangen en
uiteindelijk hun geïnvesteerde bedrag in de regel met interest terugbetaald wordt, kan de tot stand
gekomen overeenkomst in sommige gevallen de vorm van een verbruiklening101 aannemen. De geldsom
kan dan echter in beginsel slechts worden teruggekregen als de overeengekomen termijn is verstreken.102
73. Wanneer een investeerder een lening toestaat door een bepaalde geldsom aan de onderneming te
overhandigen, zijn de bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek betreffende de verbruiklening van toepassing.
De verbruiklening is namelijk een overeenkomst waarbij de ene partij van de andere partij een bepaalde
zaak of een zekere hoeveelheid zaken krijgt om daarvan gebruik te maken onder de verplichting om
evenveel van gelijke soort en hoedanigheid na het gebruik terug te geven103. Elke verbruikbare zaak in de
handel kan onder de vorm van verbruiklening worden geleend. In het kader van business peer-to-peer
lending is dit logischerwijze de terbeschikkingstelling van een geldsom.104
74. De verbruiklening is een reëel zakelijk contract dat slechts ontstaat door en vanaf de afgifte van de
verbruikbare zaak. Eens de overeenkomst is tot stand gekomen, wordt de eigendom over de gelden
overgedragen van de investeerder naar de onderneming en heeft de onderneming de vrije beschikking over
het ontleende bedrag. De kredietnemer heeft dan enkel nog de verplichting om de ontvangen gelden,
vermeerderd met interesten, op het afgesproken tijdstip terug te geven.105
Het aspect ‘vrije beschikking over het ontleende bedrag’ dient evenwel te worden genuanceerd aangezien
in de overeenkomst kan worden bepaald welke bestemming de tegoeden hebben. Wanneer de fondsen
worden gebruikt voor andere doeleinden kan de investeerder om de vervroegde terugbetaling vragen.
Vervolgens rijst dan ook de vraag of een kwalificatie als verbruiklening wel kan worden gehanteerd en of er
in hoofde van de partijen wel de bedoeling bestaat om een overeenkomst inzake verbruiklening tot stand
te brengen. Het feit dat het platform bijkomend de verplichting aangaat tot het verlenen van een bepaalde
service is alvast niet onverenigbaar is met de aard van de verbruiklening.106
101 Een benoemde overeenkomst die door de artikelen 1874 tot en met 1914 van het Burgerlijk Wetboek wordt beheerst. 102 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 30. 103 Artikel 1892 BW. 104 D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 11 en 15-16. 105 G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 203-204; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 13. 106 G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 204.
27
4. OBLIGATIELENING
75. Het is ook mogelijk dat de onderneming-kredietnemer een obligatielening uitschrijft. De gewone
obligatielening is éen van de meest gekende niet-bancaire vreemdvermogenfinancieringsbronnen op lange
termijn. Het zorgt namelijk voor een schuldvordering op de onderneming en vertegenwoordigt kapitaal dat
op langere termijn aan de onderneming wordt uitgeleend. Een obligatielening wordt gekenmerkt door een
vaste looptijd en geeft recht op een in principe vaste periodieke nominale (interest)vergoeding. De aflossing
van de obligatielening gebeurt meestal door een eenmalige terugbetaling van de nominale waarde van het
uitgeleende kapitaal op de vervaldag.107 De houder van een obligatielening heeft het statuut van schuldeiser
en maakt aldus deel uit van het vreemd vermogen van de onderneming. Anders dan aandelen zijn
obligatieleningen in principe in de tijd beperkt, hebben ze een rendement dat in principe onafhankelijk is
van het financieel resultaat van de emittent, resulteren ze niet in maatschappelijke rechten en worden ze
in het geval van samenloop met voorrang op de aandeelhouders terugbetaald.108 Vanuit inhoudelijk
perspectief kunnen er tientallen verschillende varianten van een obligatielening109 onderscheiden worden.
76. Bij gewone obligatieleningen moet de onderneming geen waarborgen aan de investeerders
verlenen. De kapitaalverschaffers worden eventueel wel beschermd door beperkende clausules om het
risico enigszins te reduceren. Indien obligatieovereenkomsten dergelijke beperkende clausules bevatten,
wordt echter de bewegingsvrijheid van de onderneming sterk ingekrompen. Aangezien obligatieleningen
dus niet gewaarborgd worden, staat de algemene kredietwaardigheid van de onderneming borg voor de
terugbetaling ervan. Hierdoor zijn enkel gevestigde, financieel gezonde ondernemingen in staat om gewone
obligatieleningen uit te geven. Ondernemingen met een lagere rating kunnen wel terecht op de markt van
de ‘rommel’obligaties of de zogenaamde junk bonds. Hieraan is echter een hoog risico en dus een hogere
kost verbonden, aangezien de emittent de investeerder een hoger rendement moet aanbieden.110
77. De obligatiehouder heeft dus als schuldeiser recht op een vergoeding in de vorm van interest. Bij
het merendeel van de obligatieleningen wordt er nog steeds op de op voorhand vastgelegde tijdstippen
een vaste rente op de ontleende som uitbetaald. Naast deze vastrentende obligatieleningen bestaan er ook
107 Indien opgenomen als een speciale clausule behoren ook de periodieke aflossingen door middel van een sinking fund of de vervroegde terugbetaling op initiatief van de emittent (dmv een calloptie) tot de mogelijkheden. 108 H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 175-181; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 161-165 en 424-425; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 109-110; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 10 en 25-26; G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 170. 109 Zoals winstgevende obligaties, euro-obligaties, hypothecaire obligaties, lineaire obligaties, nulcouponobligaties, aflosbare obligatielening, eeuwigdurende/perpetuele obligatie, obligaties via uitloting, obligaties met terugkoopclausule, obligatie met call-clausule, obligatie met put-clausule, bevoorrechte obligatie, achtergestelde obligatie, obligatie met warrant, rommelobligatie/junkbond, obligatie met premie… 110 M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 319-321.
28
obligatieleningen met een variabele rentevoet. De keuze van de investeerder wordt voornamelijk beïnvloed
door de geboden rentevergoeding waardoor het evident is dat er steeds vaker wordt afgeweken van het
principe van een jaarlijkse vaste rentevergoeding111. Gewoonlijk wordt de verschuldigde interest bij de
uitgifte bepaald en wordt ze onafhankelijk van de financiële resultaten van de emittent betaald. Het grote
voordeel van obligatieleningen is dat de onderneming meestal tegen een lagere rente kan lenen dan
wanneer ze een beroep zou doen op krediet toegestaan door een financiële instelling.112
78. Het zijn echter in de praktijk voornamelijk grote ondernemingen die beroep kunnen doen op de
techniek van obligaties. Ze zijn namelijk reeds bekend bij het publiek en kunnen de verhandelbaarheid van
de uitgegeven obligatieleningen verzekeren via de notering op een effectenbeurs. Bedrijfsobligaties zijn dus
een belangrijke vorm van financiering voor grote en middelgrote bedrijven. Voor micro- of kleine
ondernemingen is deze financieringsvorm minder toepasselijk.113
5. CONVERTEERBARE LENING
79. In bepaalde gevallen kan er ook een converteerbare lening worden afgesloten. Een converteerbare
lening vertoont alle kenmerken van een gewone obligatielening, met dit verschil dat ze gedurende de
conversieperiode onder bepaalde op voorhand vastgestelde conversievoorwaarden en op vooraf bepaalde
tijdstippen kan worden omgezet in financiële producten van de onderneming. In de meestal gevallen zullen
de financiële producten (kapitaal)aandelen zijn, hetgeen tot gevolg heeft dat de investeerder de
mogelijkheid heeft om aandeelhouder te worden.114
80. De houder van een converteerbare lening heeft dus de keuze om hetzij de lening te converteren
aan de bij de uitgifte gespecificeerde modaliteiten hetzij de lening a pari te laten terugbetalen op de
vervaldatum. Bij een stijging van de aandelenkoers wordt verwacht dat de investeerders de leningen zullen
converteren in aandelen van de onderneming. Soms zijn dergelijke leningen automatisch converteerbaar
doordat op éen of meerdere vervaldagen de interest automatisch wordt aangewend voor de inschrijving
en de volstorting van nieuwe aandelen van de emittent. Bij zogenaamde reverse convertibles heeft de
emittent het recht om onder vooraf bepaalde condities op de einddatum van de lening de aflossing te laten
111 Zoals gestaffelde rentevoet, geïndexeerde rentevoet, rentevoet gekoppeld aan een op voorhand aangegeven parameter… 112 H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 178-180; G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 172; H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 175-184; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 39-40. 113 H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 176. 114 P. ERNST en D. HERBOSCH, “De uitgifte van warrants – of de wondere wereld van de warrant” in B. TILLEMAN en B. DU LAING (eds.), Ondernemingen en effecten, Brugge, Die Keure, 2001, 75; H. DE MUYNCK, Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 180-181; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 322; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 41-45; V. BESSIÈRE en E. STEPHANY, Le crowdfuning: fondements et pratique, Brussel, De Boeck 2014, 79-80.
29
plaatsvinden in contanten of in aandelen. In dit geval heeft de investeerder geen keuze tussen de
terugbetaling en de verwerving van zogenaamde referentieaandelen.115
81. Converteerbare leningen worden vaak als hét ideale financieringsalternatief beschouwd, daar ze
gewoonlijk een lagere nominale rentevoet dragen dan gewone obligatieleningen met gelijkaardige
kenmerken. Dit is te verklaren door het feit dat de onderneming vooral de nadruk zal leggen op de
potentiële winst die de investeerder kan halen indien de lening wordt geconverteerd. Converteerbare
leningen worden bovendien ook vaak als financieringsbron aangewend wanneer de onderneming oordeelt
dat extra aandelenkapitaal wenselijk is, maar dat het tijdstip voor de uitgifte ervan ongunstig is. Met de
uitgifte van een converteerbare lening kunnen er namelijk nieuwe aandelen worden uitgegeven aan een
premie boven de huidige aandelenkoers. Een converteerbare lening wordt dan ook vaak gezien als een
‘uitgestelde kapitaalverhoging’. Investeerders zullen echter hun lening enkel converteren indien de
aandelenkoers hoger is dan de conversieprijs. Indien de onderneming op dat ogenblik een
kapitaalverhoging gedaan zou hebben, zou de uitgifte aan die hogere aandelenkoers gebeuren en niet aan
de lagere conversieprijs. Dit maakt dat de conversie-optie waardevol is voor de investeerder. Een
converteerbare lening kan echter niet zomaar worden beschouwd als een uitgestelde kapitaalverhoging,
aangezien de onderneming nooit zeker is dat de lening zal worden geconverteerd. Indien de onderneming
ondermaats presteert, zal er geen conversie gebeuren en zal de onderneming de leningen moeten
terugbetalen. Indien de onderneming op dat moment toch een kapitaalverhoging wenst door te voeren zal
dat tegen zeer ongunstige voorwaarden zijn. Een bijkomend struikelblok is het feit dat de conversieprijs
niet vast is. De waarde als obligatie schommelt immers continu door veranderingen in marktinteresten en
in looptijd. Dit maakt het correct waarderen van converteerbare leningen geen sinecure.116
82. Converteerbare leningen zullen dus meestal een dure financieringsvorm zijn, maar kunnen wel een
interessant financieringsalternatief zijn voor kleinere (risicovollere) ondernemingen met lagere of geen
rating, met hoog groeipotentieel of met een meer dan gemiddelde schuldgraad.
Eerst en vooral zorgt het gegeven dat de waarde van een converteerbare lening relatief onafhankelijk is van
het risico van de onderneming ervoor dat de interest op een converteerbare lening ook veel minder
afhankelijk is van het risiconiveau van de onderneming. Een converteerbare lening kan namelijk worden
115 G. SCHRANS en R. STEENNOT, Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 182-184; E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 625; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 41-42. 116 E. LAVEREN, P.-J. ENGELEN, A. LIMÈRE en S. VANDEMAELE, Handboek financieel beheer, Antwerpen, Intersentia, 2002, 436-437; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 335-340; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 123-125.
30
opgesplitst in een gewone lening en in een optie om aandelen te verwerven. Hierdoor is het een hybride
financieringsinstrument dat karakteristieken in zich draagt van zowel schuld als aandelen. Een hoger risico
verhoogt de kost van de ‘gewone lening’, maar de ingebedde call-optie wordt echter steeds waardevoller
naarmate het risico stijgt. Een hoger ondernemingsrisico impliceert immers een meer volatiele
aandelenkoers en dat heeft tot gevolg dat de kans dat de conversiemogelijkheid waardevol wordt voor het
einde van de looptijd toeneemt. Een hoger risico heeft dus een dubbel effect op de waarde van de
converteerbare lening, maar het negatief effect op de waarde van de gewone lening wordt gedeeltelijk
gecompenseerd door het positief effect op de waarde van de call-optie. Hierdoor is de interest op
converteerbare leningen veel minder afhankelijk van het ondernemingsrisico dan de interest op gewone
obligatieleningen. Dit laat risicovolle ondernemingen dan ook toe om schuldeninstrumenten tegen een
relatief lage interest uit te geven.
Bovendien verminderen converteerbare leningen ook de potentiële agency conflicts tussen schuldeisers en
aandeelhouders. De houders van converteerbare leningen genieten immers ten volle mee van de eventuele
waardestijging van de aandelen waardoor de doelstellingen van de obligatiehouders en de aandeelhouders
beter gealigneerd zijn.117
83. Onder business peer-to-peer lending is het dus mogelijk om te lenen via het uitschrijven van een
converteerbare lening. De onderneming biedt dan in ruil voor de ter beschikking stelling van een geldsom
de mogelijkheid om de lening om te zetten in aandelen. Indien de aangegane obligatieleningen echter
(quasi) allemaal worden geconverteerd in aandelen kan dit echter leiden tot een eigendomsstructuur met
veel verschillende aandeelhouders. 118 Dit kan dan ook een efficiënt beleid in de weg kan staan zodat het is
aan te raden dat een business peer-to-peer lending de vorm van een (al dan niet achtergestelde) niet-
converteerbare (obligatie)lening aanneemt.
6. (AL DAN NIET VERHANDELBARE) GESTANDAARDISEERDE LENING
84. Een lening wordt als gestandaardiseerd beschouwd als er niet afzonderlijk over de voornaamste
kenmerken kan worden onderhandeld. Dit betekent dat alle investeerders die inschrijven op eenzelfde
lening onderworpen zijn aan dezelfde voorwaarden. Het enige element dat kan verschillen is het
geïnvesteerde bedrag. Een gestandaardiseerde lening wordt, in tegenstelling tot een lening in de klassieke
zin van het woord, gekwafiliceerd als een beleggingsinstrument. Een beleggingsinstrument is namelijk elk
117 M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 340-341. 118 N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 184; V. BESSIÈRE en E. STEPHANY, Le crowdfuning: fondements et pratique, Brussel, De Boeck 2014, 79-80; M. DELOOF, S. MANIGART, H. OOGHE en C. VAN HULLE, Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen, Intersentia, 2018, 480.
31
instrument dat een financiële belegging mogelijk maakt. Een niet-verhandelbare lening, die via een
platform wordt openbaar aangeboden, is echter wettelijk gezien geen financieel instrument. De overdracht
van (stukken van) een leningsovereenkomst is evenwel mogelijk zonder dat die overeenkomst wordt geacht
verhandelbaar te zijn. Indien een business peer-to-peer lending overdraagbaar wordt, verschiet die lening
van kleur en promoveert ze naar een financieel instrument. Dat heeft invloed op zowel het platform dat
bemiddelt in die leningen als de onderneming die de lening aantrekt. Gestandaardiseerde leningen die dus
via een platform worden verstrekt worden geacht verhandelbaar te zijn als ze vrij over te dragen zijn door
de ene investeerder aan de andere investeerder.119
III. DE GRENS TUSSEN SPORADISCH EEN LENING TOESTAAN EN EEN DAADWERKELIJKE
BEROEPSACTIVITEIT
85. Er is een zeer dunne grens tussen sporadisch eens financieringsmiddelen ter beschikking stellen aan
een andere onderneming en zodanig vaak leningen toestaan dat het een beroepsactiviteit wordt. Meer
specifiek gaat dit over de vraag vanaf wanneer een onderneming, die – al dan niet met behulp van een
online platform als intermediair – krediet verstrekt aan andere onderneming, als betalingsinstelling,
financiële instelling, beleggingsonderneming en/of instelling voor collectieve belegging moet worden
beschouwd en bijgevolg aan (dezelfde) regelgeving en vergunningsvoorwaarden is onderworpen. Bij het
analyseren van het huidig wetgevend kader wordt er dieper ingegaan op deze onderzoeksvraag en de
repercussies bij een bevestigend antwoord (deel 3).
IV. BESLUIT
86. Er bestaat in België geen afgebakende wettelijke definitie voor crowdlending, waar business peer-
to-peer lending een onderdeel van uitmaakt, waardoor het begrip op zeer uiteenlopende wijzen ingevuld
kan worden. Om die reden werd in deze masterscriptie getracht om een duidelijke (werk)definitie samen
te stellen zodat een beter beeld kan worden gevormd van wat crowdlending, en bij uitbreiding business
peer-to-peer lending, precies kan inhouden.
87. Als de rechtsverhouding tussen de onderneming en de investeerder in haar strikt algemene termen
wordt bekeken, ontstaat er simpelweg een lening op interest. Op een dergelijke directe verhouding is enkel
het gemeen kredietrecht en de KMO-Financieringswet, indien de onderneming-kredietnemer onder het
toepassingsgebied van deze bijzondere wetgeving valt, van toepassing.
119 A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 309-310; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 77.
32
In sommige specifieke gevallen kan de ontstane rechtsverhouding echter ook worden gekwalificeerd als
verbruiklening, gewone obligatielening, converteerbare lening of gestandaardiseerde lening waardoor
andere financieelrechtelijke regelgeving om de hoek komt kijken. Het toepassingsgebied van die
verscheidene financiële reglementeringen kan sterk variëren. De meeste wetten zijn van toepassing op
beleggingsinstrumenten, maar sommige wetgeving is alleen van toepassing op financiële instrumenten of
andere zeer specifieke instrumenten. Het is daarom uiterst belangrijk om de juridische aard van de op het
platform aangeboden kredietovereenkomsten correct te bepalen.
Eventueel kan er in de toekomst worden nagedacht om de overeenkomst qua aard als een contract sui
generis te bestempelen. Een dergelijke kwalificatie zou namelijk het best aansluiten bij het eigen en
specifiek karakter van de tussen de onderneming en de investeerder gesloten overeenkomst, aangezien
geen enkele bestaande civielrechtelijke figuur in staat is een absoluut afdoende verklaring te bieden voor
alle kenmerken van de overeenkomst en het mechanisme. Met de kwalificatie als een (al dan niet
gestandaardiseerde) lening op interest of obligatielening komt onvoldoende de specificiteit van een
business peer-to-peer lending naar voor.
88. Het is bovendien duidelijk dat online platformen een zeer cruciale rol spelen bij de opmars en het
stijgend succes van business peer-to-peer lending als alternatieve financieringsbron. De opkomst van
dergelijke platformen heeft er namelijk voor gezorgd dat het aanspreekbaar publiek met het oog op het
aantrekken van financieringsmiddelen heel wat ruimer is geworden. Hierdoor zijn de ondernemingen niet
langer beperkt tot hun eigen gelimiteerde netwerk. Het gebruik van een business peer-to-peer
lendingplatform zorgt er evenwel voor dat er extra financiële regelgeving van toepassing kan zijn (deel 3).
33
DEEL 3. KRITISCHE ANALYSE VAN HET HUIDIG WETGEVEND KADER
89. Hoewel crowdlending in het algemeen heel actueel is en business peer-to-peer lending sterk aan
het opkomen is, voorziet de Belgische wetgever tot op heden niet in een duidelijk afgebakende wettelijke
omkadering, die het proces als zodanig regelt, waardoor iedereen die beroep wil doen op de alternatieve
financieringstechniek goed moet nagaan welke regels van toepassing zijn.
90. Het derde deel van dit thesisonderzoek heeft dan ook tot doel om de voornaamste vigerende
reglementeringen die van toepassing kunnen zijn op kredietverlening via business peer-to-peer lending te
bespreken en te bestuderen. Op die manier kan worden beoordeeld of specifieke business peer-to-peer
lendingwetgeving noodzakelijk is (deel 3) en, zo ja, hoe die dan best wordt uitgewerkt (deel 4).
Hierbij wordt vooral geambieerd om het complexe financieelrechtelijke kluwen te analyseren met het oog
op het uitwerken van duidelijkere en specifiekere regelgeving zodat het fenomeen kan uitgroeien tot een
waardig alternatief voor klassieke financieringstechnieken. Aangezien business peer-to-peer lending
catalogeert onder crowdfunding zal bij deze kritische juridische analyse het wettelijk kader, dat van
toepassing is op crowdfunding, als vertrekbasis dienen.
I. AFBAKENING VAN HET GEREGLEMENTEERD KADER INZAKE KREDIETVERLENING VIA
BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
91. Bij het hiernavolgende overzicht en nadere bespreking van de diverse financiële voorschriften
wordt een opdeling gemaakt tussen enerzijds de financiële regelgeving waarvan de naleving onder het
toezicht van de FSMA120 valt (A) en anderzijds de meest relevante andere regelgeving (B). Er wordt dus
bewust niet vertrokken van het onderscheid tussen ‘individuele business peer-to-peer lending’ en ‘business
peer-to-peer lending door middel van een platform’. Voor het vervolg van dit thesisonderzoek dient dan
ook business peer-to-peer lending door middel van een platform voor ogen gehouden te worden.
A. FINANCIËLE REGELGEVING ONDER HET TOEZICHT VAN DE FSMA
92. Ook de FSMA stelde vast dat alternatieve financieringswijzen in de lift zitten en publiceerde in 2012
en 2014 als leidraad bij het gebruik van crowdfunding enkele belangrijke mededelingen. In haar eerste
mededeling definieert ze wat crowdfunding inhoudt en richt ze zich tot de potentiële investeerders van
crowdfundingprojecten om hen te wijzen op de risico’s die verbonden zijn aan deze vorm van investeren.121
120 Art. 45 Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4 september 2002. 121 FSMA, “Crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/Article/press/div/2012/2012-07-12_crowdfunding.aspx.
34
Om de rechtsonzekerheid rond crowdfunding aan te pakken, publiceerde ze een tweede mededeling waarin
ze zich richt tot promotoren van crowdfundingprojecten om hun aandacht te vestigen op de verschillende
financiële regelingen die mogelijk van toepassing zijn en om hen een leidraad te geven bij het beoordelen
van de eventueel toepasselijke financiële wetgeving.122 Een derde mededeling geeft een overzicht van de
praktische instructies bij openbare aanbiedingen die zijn vrijgesteld van de prospectusplicht.123
93. In haar mededeling met betrekking tot het reglementair kader van crowdfunding heeft de FSMA,
wat de financiële regelgeving waarvan de naleving aan haar is toevertrouwd betreft, een aantal wetten van
toepassing verklaard op de crowdfundingactiviteit. Bijgevolg is er bij het opzetten van elk individueel
crowdfundingproject hoofdzakelijk aandacht nodig voor vier wetten:
• De Wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van
beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt124 (hierna ‘Prospectuswet’),
met specifieke aandacht voor artikel 68bis125
• De Wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen126 (hierna
‘Wet op de beleggingsondernemingen’)
• De Wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen
voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van
uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen127 (hierna ‘Wet op de
betalingsinstellingen’)
• De Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles128
(hierna ‘Wet op de het collectief beheer van beleggingsportefeuilles)
122 FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.aspx; C. LEWALLE, “Publication, par FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, BFR 2012, 224. 123 FSMA, “Coöperaties, participatieplannen en crowdfunding: Overzicht van en praktische instructies bij openbare aanbiedingen die vrijgesteld zijn van de prospectusplicht”, Mededeling van 26 juni 2014, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.asp. 124 Wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, BS 21 juni 2006 – Wordt opgeheven door de Wet van 11 juli 2018 op de aanbieding van beleggingsinstrumenten aan het publiek en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde mark, BS 20 juli 2018. 125 Vanaf 21 juli 2019 art. 28 nieuwe Prospectuswet 126 Wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, BS 3 juni 1995 – Opgeheven door de Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, BS 18 november 2016. 127 Wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, BS 19 januari 2010 – Opgeheven door de Wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, BS 26 maart 2018. 128 Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, BS 9 maart 2005 – Opgeheven door de Wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, BS 19 oktober 2012.
35
1. PROSPECTUSWET
94. Na vele misbruiken, met uiteindelijk de beurscrash in 1929 tot gevolg, is de Belgische wetgever in
1935 gestart met het uitwerken van een bijzondere reglementering voor de openbare aanbieding van
beleggingsinstrumenten. Het opzet was om investeerders met correcte en volledige informatieverschaffing
een juist beeld te geven van de rendabiliteit en de solvabiliteit van de betrokken emitterende onderneming.
De eerste stap hierin was het Bankbesluit van 1935 waarna de wetgever via verschillende wetten en
besluiten de openbare uitgifte van effecten verder heeft geregeld en uitgewerkt.129 Daarnaast is er de
voorbije twintig jaar ook op Europees niveau aandacht voor de problematiek en wordt er getracht om een
geharmoniseerde regeling rond de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten door te voeren.130
95. De Prospectuswet van 16 juni 2006 is het resultaat van al deze reglementering en is de omzetting
van de Europese Prospectusrichtlijn131 en -verordening132 naar Belgisch recht. De meest recente wijziging
aan deze Prospectuswet is aangebracht door de Wet van 30 juli 2018133. Met de wijzigingen door de Wet
van 25 april 2014134 en de Wet van 18 december 2016135 zijn er bovendien enkele uitzonderingen met
betrekking tot openbare aanbiedingen in het kader van crowdfunding in werking getreden en verleent de
wetgever onder bepaalde condities een vrijstelling op de prospectusplicht voor crowdfundingprojecten.
129 D. MEULEMANS en C. CALLENS, “Krachtlijnen van de Wet van 22 april 2003 op de openbare aanbieding van effecten”, T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1106-1125; J.-M. NELISSEN GRANDE en B. DE VOS, “Het verloop van de openbare uitgifte en de emissieprospectus”, T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1138-1139; D. GEERAERT en J. KEUSTERMANS, “De openbare uitgifte van effecten”, Jura Falc. 1982-1983, 316-319; D. VAN EENOO, “De openbare uitgifte van effecten en de prospectusplicht. De wet van 22 april 2003. Knelpunten inzake het toepassingsgebied”, T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1126; J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 347. 130 J.-M. NELISSEN GRANDE en B. DE VOS, “Het verloop van de openbare uitgifte en de emissieprospectus”, T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1139. 131 Richtlijn (EU) 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG, Pb.L. 31 december 2003, afl. 345, 64-89 – Deze richtlijn werd in 2010 gewijzigd door Richtlijn (EU) 2010/73/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2004/109/EG betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Pb.L. 11 december 2010, afl. 327, 1-12 (hierna ‘Wijzigingsrichtlijn’) – In 2013 werd deze wijzigingsrichtlijn naar het Belgische recht omgezet door de Wet van 17 juli 2013 tot wijziging, met het oog op de omzetting van de Richtlijnen 2010/73/EU en 2010/78/EU, van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, van de wet van 1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen, van de wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van belangrijke deelnemingen in emittenten waarvan aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt en houdende diverse bepalingen en van de wet van 3 augustus 2012 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en houdende diverse bepalingen, BS 6 augustus 2013 (hierna ‘Wijzigingswet’). 132 Verordening (EG) Nr. 809/2004 van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de in de prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het prospectus, de opneming door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding van advertenties betreft, Pb.L. 30 april 2004, afl. 149, 1-131. 133 Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens, BS 5 september 2018. 134 Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen, BS 7 mei 2014. 135 Wet van 18 december tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, BS 20 december 2016.
36
96. Ondernemingen die voor financiering beroep willen doen op het brede publiek krijgen dus te maken
met de prospectusregeling. Sinds kort zijn er echter nieuwe drempels die bepalen of er een prospectus136
dan wel een informatienota137 moet worden opgesteld.138 De nieuwe Prospectuswet139 is de omzetting van
de nieuwe Europese Prospectusverordening140 en focust zich op de aangelegenheden die specifieke
nationale omzettingsmaatregelen vereisen.
Door het rechtstreeks toepasbaar karakter van de verordening heeft de nieuwe Prospectuswet een veel
beperktere reikwijdte. Een groot deel van de toepasselijke prospectusregels141 zit namelijk vervat in de
verordening en komt in deze nieuwe wet niet aan bod. Uitsluitend de materies142, die niet in de verordening
worden behandeld, konden verder naar eigen inzicht worden gereglementerd via specifieke nationale
omzettingsbepalingen. Het gevolg is dan ook dat de Verordening samen met de nieuwe wet moet worden
gelezen om een volledig beeld te krijgen van de toepasselijke wettelijke regeling. Het wettelijk kader zal
dus bestaan uit de Prospectusverordening, de overeenkomstig die Verordening vastgestelde gedelegeerde
handelingen, de nieuwe Prospectuswet en de uitvoeringsbesluiten ervan.
De nieuwe Prospectuswet verwijst voor haar inwerkingtreding naar de Prospectusverordening143. Het
grootste deel van de regeling zal pas op 21 juli 2019 in werking treden. In de overgangsbepalingen zijn
echter gedetailleerde en specifieke regelingen opgenomen waarbij een aantal bepalingen eerder in werking
treden. De regels rond de nieuwe drempels van de prospectusplicht en de regeling rond de informatienota
zijn echter reeds van toepassing sinds 21 juli 2018, met dien verstande dat de vroegere regeling van
toepassing zal blijven op de aanbiedingen die op die datum nog steeds lopen144.
136 Een prospectus is een juridisch document met gedetailleerde informatie over de uitgegeven effecten en de uitgevende instelling zelf met als
doel om het voor de potentiële investeerder mogelijk te maken met kennis van zaken een oordeel te vormen over bepaalde investeringen. 137 Een informatienota is een veel beknopter document waarin essentiële informatie over de uitgevende instelling, de aanbieder, het bedrag en de
aard van de aangeboden beleggingsinstrumenten, alsook over de redenen en de bijzonderheden van de aanbieding en over de risico’s is opgenomen
conform een gedetailleerd en exhaustief schema (De modellen zijn opgenomen in de bijlagen van het uitvoeringsbesluit van 23 september 2018,
BS 5 oktober 2018). 138 Voor een uitvoerige bespreking, zie randnummer 107. 139 Wet van 11 juli 2018 op de aanbieding van beleggingsinstrumenten aan het publiek en de toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde mark, BS 20 juli 2018. 140 Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG, Pb.L. 30 juni 2017, afl. 168, 12 (Hierna ‘Prospectusverordening’). 141 In het bijzonder de bepalingen over de vrijstellingen van de prospectusplicht, de prospectusregeling zelf, de goedkeuringsprocedure van het prospectus en de bepalingen over de internationale samenwerking, 142 Zo onder meer de regeling inzake de verantwoordelijkheid voor het Prospectus (art. 11), de aansprakelijkheid van de bevoegde autoriteiten (art. 20, lid 9), de bepalingen over de aanwijzing en de bevoegdheid van de autoriteiten (art. 31-32), de bepalingen over de sancties en de administratieve maatregelen (art. 38-43). 143 Artikel 49, lid 2 Prospectusverordening. 144 Artikel 103-104 nieuwe Prospectuswet.
37
In deze masterscriptie zullen slechts enkel de belangrijke wijzigingen ten opzichte van de vroegere regeling
worden belicht. Het is niet de bedoeling om de nieuwe Prospectuswet in extenso te bespreken. Bij elk artikel
van de oude Prospectuswet zal wel telkens in de voetnoot het toekomstig artikel worden vermeld.
i. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE PROSPECTUSWET
97. De Prospectuswet regelt hoe beleggingsinstrumenten openbaar mogen worden aangeboden145, de
wijze waarop reclame mag worden gevoerd, de informatieverplichtingen die moeten worden nageleefd en
de noodzaak om een vooraf door de FSMA goedgekeurde prospectus uit te geven146. De uitgifte van een
goedgekeurde prospectus en de bijkomende informatieverplichtingen zijn echter een zeer hoge kost die de
ondernemingen liever willen vermijden. Het is voor de ondernemingen, die zich via business peer-to-peer
lending willen financieren, dan ook van belang om te weten wanneer een project een openbare aanbieding
van beleggingsinstrumenten op het Belgische grondgebied omvat.147
Om te bepalen of in het kader van business peer-to-peer lending de Prospectuswet moet worden nageleefd,
moet het toepassingsgebied grondig worden geanalyseerd. Dit zal gebeuren door te vertrekken van het
gegeven dat ondernemingen verhandelbare gestandaardiseerde leningen aan andere ondernemingen
aanbieden via een online platform.
98. Het toepassingsgebied van de Prospectuswet is drieledig: Het moet gaan om (i) een openbare
aanbieding van (ii) beleggingsinstrumenten (iii) op het Belgische grondgebied148.
99. Eerst en vooral moet het gaan over de openbare aanbieding van ‘beleggingsinstrumenten’. Wat
precies onder het begrip ‘beleggingsinstrumenten’ valt, wordt op niet-limitatieve wijze opgesomd in artikel
4 van de Prospectuswet. Verhandelbare gestandaardiseerde leningen ressorteren onder ‘alle instrumenten
die het mogelijk maken een financiële belegging uit te voeren, ongeacht de onderliggende activa’149. Door
het lenen van geld door middel van een verhandelbare gestandaardiseerde lening kan een onderneming
zonder twijfel participeren in het kapitaal van de onderneming-kredietnemer waardoor dat type van
instrument dan ook onder het begrip ‘beleggingsinstrument’ valt.150
145 Art. 15, §1, 1° Prospectuswet. 146 Art. 15, §1, 2° Prospectuswet. 147 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 94; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 457-458; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 288-289; J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 347-349; J.S. WROLDSEN, “The Social Network and the Crowdfund Act: Zuckerberg, Saverin, and Venture Capitalists’ Dilution of the Crowd”, Vand.J.Ent. & Tech.L. 2012-2013, Vol. 15, 603. 148 Art. 17 Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2018 artikel 6. 149 Art. 4, §1, 10° Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 art. 3, §1, 11° nieuwe Prospectuswet 150 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, Die Keure, 2016, 54; FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.aspx, 4; V. PALM, “Réglementation et pratique de le finance participative
38
100. Ten tweede moet er sprake zijn van een ‘openbare aanbieding’. Dat is een in om het even welke
vorm en met om het even welk middel gerichte mededeling waarin voldoende informatie over de
voorwaarden van de aanbieding en de aangeboden instrumenten wordt verstrekt. Dit moet de potentiële
investeerder in staat stellen te besluiten tot aankoop van of inschrijving op de aangeboden instrumenten.151
Zoals de definitie duidelijk aangeeft is er een mededeling vereist om van een openbare aanbieding te
kunnen spreken. De wetgever heeft evenwel voorzien in een ruime variëteit aan mogelijkheden. Hierdoor
kan een aanbieding op een business peer-to-peer lendingplatform bijgevolg zonder twijfel een mededeling
uitmaken. Een mededeling wordt echter slechts als een openbare aanbieding gekwalificeerd als ze wordt
verricht door een persoon152 die in staat is om de instrumenten uit te geven of over te dragen, dan wel door
een persoon153 die wordt geacht te handelen voor rekening van de laatstgenoemde persoon154. In het
laatste geval gaat het om eenieder die, naar aanleiding van de aanbieding, rechtstreeks of onrechtreeks
een vergoeding of voordeel ontvangt155. Het zou hier kunnen gaan om een verwijzing naar het begrip
‘bemiddelaar’ uit artikel 13 van de Prospectuswet. Wanneer een vennootschap een verhandelbare
gestandaardiseerde lening aanbiedt via een online platform is dit dus in principe te beschouwen als een
openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten. Via het internet wordt immers door de onderneming
aan de investeerders een mededeling, die voldoende informatie bevat om de investeerders de lening te
laten aangaan, gericht.156
101. De Prospectuswet bevat echter ook een aantal uitzonderingen op het toepassingsgebied door via
een opsomming te verduidelijken wanneer aanbiedingen geen openbaar karakter hebben157. Deze
uitzonderingen hebben tot gevolg dat de opgesomde aanbiedingen niet zijn onderworpen aan de
prospectusplicht of aan andere verplichtingen voortkomend uit de Prospectuswet.
102. Ten eerste worden aanbiedingen die uitsluitend zijn gericht aan gekwalificeerde beleggers niet
beschouwd als openbare aanbiedingen158. Het begrip ‘gekwalificeerde beleggers’ heeft sinds de
en Belgique (Première partie)”, Rev.dr.ULg 2016, 289-290; A.M. VANDEKERKHOVE, “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 7; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 185; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 457. 151 Art. 3, §1, 1e lid Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 artikel 4, 2° nieuwe Prospectuswet (aanbieding van beleggingsinstrumenten aan het publiek). 152 Een uitgevende instelling in de zin van artikel 9, 2° van de Prospectuswet. 153 Een aanbieder in de zin van artikel 9, 1° van de Prospectuswet. 154 Art. 3, §1, 1e lid Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 artikel 4, 2° nieuwe Prospectuswet (aanbieding van beleggingsinstrumenten aan het publiek) 155 Art. 3, §1, 2e lid Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 artikel 4, 6° nieuwe Prospectuswet. 156 V. PALM, “Réglementation et pratique de le finance participative en Belgique (Première partie)”, Rev.dr.ULg 2016, 292; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 145-146 en 179-191. 157 Artikel 3, §2 Prospectuswet. 158 Artikel 3, §2, a) Prospectuswet.
39
Wijzigingswet van 17 juli 2013 dezelfde betekenis als het begrip ‘professionele cliënten’ in de MiFID-
reglementering.159 Artikel 10 van de Prospectuswet verwijst namelijk naar het Koninklijk Besluit van 3 juni
2007 dat de MiFID-Richtlijn omzet160. Dat Koninklijk Besluit is echter opgeheven door de Koninklijk Besluit
van 19 december 2017161. Professionele cliënten, en daarmee gelijkgestelde gekwalificeerde beleggers, zijn
personen die de nodige ervaring, kennis en deskundigheid bezitten om zelf beleggingsbeslissingen te
nemen, de door hen gelopen risico’s adequaat in te schatten en te voldoen aan de in Bijlage A van het KB
van 19 december 2017 opgesomde criteria162. Het desbetreffende KB geeft een uitvoerige opsomming van
de in aanmerking komende partijen163.
Hoewel het gelijkschakelen van de concepten ‘gekwalificeerde beleggers’ en ‘professionele cliënten’ als een
goede zaak wordt gezien164, kan het eraan gekoppelde opt-in- en opt-out-systeem echter wel een zekere
vorm van rechtsonzekerheid creëren. Professionele beleggers kunnen namelijk steeds vragen om toch als
een gewone belegger te worden behandeld. De niet-professionele beleggers kunnen onder bepaalde
voorwaarden vragen om voor een specifieke aanbieding als een professionele belegger te worden
beschouwd. Aangezien de uitzondering enkel aanbiedingen, die uitsluitend zijn gericht aan gekwalificeerde
beleggers, uitsluit moet de onderneming telkens kort voor de uitgifte nagaan welke investeerders gebruik
wensen te maken van hun opt-in- of opt-out-optie. Deze mogelijke rechtsonzekerheid wordt echter wel
ondervangen door het feit dat de herkwalificatie van een professionele belegger naar een niet-
professionele belegger enkel kan mits toestemming van de financiële tussenpersoon. Het niet-openbare
karakter van de aanbieding kan dus steeds worden behouden door deze herkwalificatie te weigeren.165
Deze uitzondering kan van zeer groot belang zijn, aangezien het in het kader van business peer-to-peer
lending de bedoeling is om enkel andere ondernemingen, die eventueel gekwalificeerde beleggers zijn, met
159 J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 349-351; V. COLAERT en T. VAN DYCK, “MiFID en de gedragsregels – Een nieuw juridisch kader voor beleggingsdiensten”, TBH 2008, afl. 3, 226- 279. 160 Koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, BS 18 juni 2007. 161 Koninklijk besluit van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, BS 27 december 2017. 162 Art. 2, j° Bijlage A KB van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, BS 27 december 2017. 163 Art. 3, §1 KB van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten, BS 27 december 2017. 164 T. VAN DYCK, De Geharmoniseerde Prospectusplicht, Brugge, die Keure, 2010, 613; A. VAN CAUWENBERGE, “De Belgische regelgeving over de financiële markten: een evenwicht tussen ‘principles based regulation’ en ‘rule based regulation’? ” in X., Van alle markten - Liber Amicorum Eddy Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 915; J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 349; J. PEETERS en T. VAN DYCK, “De Prospectusplicht in de Prospectuswet van 16 juni 2006. Toepassingsgebied, draagwijdte en vrijstellingen”, BFR 2006, 197. 165 J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 350-351; T. VAN DYCK, De Geharmoniseerde Prospectusplicht, Brugge, die Keure, 2010, 615; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 188.
40
een openbaar aanbod aan te spreken. Eén van de basiskenmerken van business peer-to-peer lending is
namelijk om net niet het grote publiek, dat veeleer bestaat uit de doorsnee burger, te benaderen.
103. Ten tweede worden aanbiedingen die per lidstaat van de Europese Economische Ruimte aan
minder dan 150 natuurlijke personen of rechtspersonen, die geen gekwalificeerde beleggers zijn, zijn
gericht uitgesloten van de toepassing van de Prospectuswet166.
Aangezien business peer-to-peer lending via een internetplatform verloopt en het de bedoeling is om zo
veel mogelijk investeerders te bereiken, is deze uitzondering voor de ondernemingen die zich via business
peer-to-peer lending willen financieren verwaarloosbaar. Het toetsingscriterium is immers het totaal aantal
personen tot wie de aanbieding is gericht, niet het aantal personen dat erop ingaat. Een project dat via een
platform wordt aangeboden zal normaalgezien steeds deze limiet van 150 personen overschrijden, tenzij
dat het platform minder dan 150 geregistreerde bezoekers toelaat.167
104. Een derde en vierde uitzondering zijn de uitsluiting van aanbiedingen van beleggingsinstrumenten
die een totale tegenwaarde van 100.000 euro per investeerder en per afzonderlijke aanbieding vereisen168
en de uitsluiting van aanbiedingen van beleggingsinstrumenten met een nominale waarde per eenheid van
ten minste 100.000 euro169. Opdat de aanbieding onder de eerstgenoemde uitzondering zou vallen moet
elke individuele investeerder minstens 100.000 euro investeren. In het geval van de tweede uitzondering
moet de waarde per instrument minstens 100.000 euro bedragen. Daarbij is het echter niet vereist dat een
individuele investeerder aan de waarde van 100.000 euro moet voldoen waardoor meerdere investeerders
samen op een beleggingsinstrument ter waarde van 100.000 euro kunnen intekenen.170
Deze uitzonderingen kunnen, ook na de verhoging van de drempel tot 100.000 euro, van zeer groot belang
zijn voor business peer-to-peer lending. Het is namelijk niet uitzonderlijk dat investeerders in deze context
(individuele) beleggingen van 100.000 euro doen.
105. Ten vijfde worden de aanbiedingen met een totale tegenwaarde in de Europese Economische
Ruimte van minder dan 100.000 euro niet als openbare aanbiedingen gekwalificeerd171. Om onder deze
166 Art. 3, §2, b) Prospectuswet. 167 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, Die Keure, 2016, 51; V. PALM, “Réglementation et pratique de le finance participative en Belgique (Première partie)”, Rev.dr.ULg 2016, 293; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 188; J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 349; M. DUPLAT, “Évolutions récentes en manière d’information des investisseurs: la nouvelle directive prospectus” in INSTITUUT FINANCIEEL RECHT (ed.), Financiële regulering in de kering, Antwerpen, Intersentia, 2012, 428; J.-F. KEUSTERMANS, “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 349. 168 Art. 3, §2, c) Prospectuswet. 169 Art. 3, §2, d) Prospectuswet. 170 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 188. 171 Art. 3, §2, e) Prospectuswet.
41
uitzondering te vallen, mag dus per project niet meer dan 100.000 euro aan beleggingsinstrumenten
worden aangeboden. Het gaat hier niet, zoals in de voorgaande uitzonderingen, om 100.000 euro per
beleggingsinstrument, maar wel om de waarde van het hele project. De totale tegenwaarde van de
aanbieding wordt berekend over een periode van twaalf maanden.172
Het belang van deze uitzondering voor ondernemingen die zich via business peer-to-peer lending willen
financieren is vrij beperkt, aangezien het beperken van het maximaal op te halen bedrag tot minder dan
100.000 euro niet past binnen de optiek van business peer-to-peer lending.
106. Met de invoering van een zesde173 en een zevende174 uitzondering verleent de wetgever een
vrijstelling van de prospectusplicht bij de openbare aanbieding van eenvoudige beleggingsinstrumenten175
wanneer de totale waarde van het instrument minder bedraagt dan 300.000 euro en voor zover elke
investeerder maximaal 1.000 of 5.000176 euro kan investeren.
Deze vrijstellingen zijn in het leven geroepen om crowdfunding in het bijzonder te stimuleren door, via het
optrekken van de totale maximumwaarde van een project, de last op de onderneming te verlagenen.177
Deze maximumbedragen waren echter veel te laag waardoor de restricties in de Belgische wetgeving éen
van de belangrijkste belemmeringen voor de ontwikkeling van een crowdfundingmarkt in België bleven.
107. Sinds 21 juli 2018 moet geen prospectus meer worden uitgeschreven en goedgekeurd als de
onderneming minder dan 5.000.000 euro wenst op te halen. Voor bepaalde specifieke verrichtingen geldt
de prospectusplicht namelijk niet meer, maar omwille van de beleggersbescherming heeft de wetgever het
wel nog noodzakelijk geacht dat er alternatieve informatieverstrekkingsverplichtingen werden ingevoerd.
Onder de nieuwe Prospectuswet gelden de volgende regels: Er dient geen prospectus te worden opgesteld
voor aanbiedingen van minder dan 500.000 euro voor zover elke investeerders voor maximum 5.000 euro
op het aanbod kan ingaan en alle documenten het totaalbedrag alsook het maximumbedrag per
investeerder vermelden178. Voor aanbiedingen tussen 500.000 euro en 5.000.000 euro geldt een vrijstelling
172 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 161; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 458. 173 Art. 18, §1, j) Prospectuswet, zoals ingevoerd door de Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen, BS 7 mei 2014 – Vanaf 21 juli 2018 artikel 7 nieuwe Prospectuswet. 174 Art. 18, §1, k) Prospectuswet, zoals ingevoerd door de Wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, BS 20 december 2016 – Vanaf 21 juli 2018 artikel 7 nieuwe Prospectuswet. 175 Enkel de openbare uitgiftes van eenvoudige beleggingsinstrumenten kunnen genieten van de vrijstelling van de prospectusplicht aangezien artt. 18, §1, j) en k) de meer gesofisticeerde beleggingsinstrumenten van artikel 4, §1, 2° tot 9° Prospectuswet uitsluit van de vrijstelling. 176 De zevende vrijstelling beschrijft een hoger maximumbedrag per investeerder. 177 FSMA, “Coöperaties, participatieplannen en crowdfunding: Overzicht van en praktische instructies bij openbare aanbiedingen die vrijgesteld zijn van de prospectusplicht”, Mededeling van 26 juni 2014, FSMA_2014_04, 3 p. 178 Art. 10, §3, 2° nieuwe Prospectuswet.
42
van prospectus179. Er moet dan echter wel vooraf een beknoptere informatienota worden opgesteld. Voor
aanbiedingen hoger dan 5.000.000 euro moet een prospectus worden aangemaakt180. Voor aanbiedingen
die verlopen via een notering op een niet-gereglementeerde markt is geen prospectus vereist tot 8.000.000
euro181. Voor aanbiedingen die verlopen via een notering op een gereglementeerde markt is wel nog altijd
een prospectus vereist182.
Deze nieuwe prospectusregels komen er onder impuls van de nieuwe Europese verordening en zullen België
op een meer evenredig Europees level playing field brengen. Verschillende (buur)landen hebben namelijk
geopteerd voor dezelfde voornoemde drempels. Dankzij deze doorgevoerde wetgevende inspanningen is
het onevenwicht weggewerkt en krijgen ondernemingen gemakkelijker toegang tot de alternatieve
financieringsmarkt. De nieuwe regeling biedt dan ook een belangrijke impuls aan allerlei vormen van
crowdfunding en algemener mogelijks ook aan openbare aanbiedingen van effecten door kmo’s.183
108. Tot slot moet de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten plaatsvinden op het Belgische
grondgebied. Deze voorwaarde houdt in dat de aanbieding moet zijn gericht aan het Belgische publiek.184
Aangezien het proces meestal via het internet verloopt, is het aftoetsen van deze voorwaarde in het kader
van business peer-to-peer lending echter niet zo eenvouding. De FSMA heeft daarom enkele criteria
vooropgesteld om te onderzoeken of een aanbieding is gericht tot het Belgische publiek. De inhoud, de
afwezigheid van een disclaimer, de taal die wordt gehanteerd in de aanbieding en de eventuele vermelding
van informatie die specifiek is afgestemd op de Belgische wettelijke regeling kunnen aanwijzingen vormen
voor het vaststellen of de aanbieding tot het Belgische publiek is gericht.185
ii. CONSEQUENTIES EN IMPLICATIES VOOR BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
109. Ondernemingen die zich willen financieren via business peer-to-peer lending vallen strikt genomen
onder de prospectuswetgeving. Enkel wanneer op éen van de vrijstellingen kan worden teruggevallen, kan
worden ontkomen aan de prospectusverplichting. Wanneer de voorwaarden van de eerste vijf besproken
uitzonderingen zijn vervuld, is er slechts sprake van een private aanbieding van beleggingsinstrumenten
waardoor de hele Prospectuswet niet van toepassing is en er bijgevolg geen prospectus dient te worden
opgemaakt. De anderen vrijstellingen zijn echter geen uitzonderingen op het openbare karakter van de
179 Art. 7, §1, 2° a) nieuwe Prospectuswet. 180 Art. 7, §2, 1° nieuwe Prospectuswet. 181 Art. 7, §1, 2° b) nieuwe Prospectuswet. 182 Art. 7, §2, 3° nieuwe Prospectuswet 183 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 106. 184 Art. 17 Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2018 artikel 6. 185 FSMA, Reglementair kader voor crowdfunding, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.aspx, 5.
43
aanbieding. Het zijn slechts vrijstellingen van de prospectusverplichting waardoor de aanbiedingen hun
openbare karakter niet verliezen en de andere regels nog steeds van toepassing blijven.
110. In het kader van business peer-to-peer lending werd vroeger getracht om gebruik te maken van éen
van de specifieke vrijstellingen, ingevoerd om de invulling van de financieringsnood van kmo’s en bepaalde
andere kleinschalige uitgevende instellingen te stimuleren. Deze uitzonderingen werden echter niet
overgenomen in de nieuwe Prospectuswet en zijn vanaf 21 juli 2018 impliciet opgeheven en vervangen
door de vrijstellingen in artikel 7 van de nieuwe Prospectuswet, met dien verstande dat de vroegere regeling
van toepassing zal blijven op de aanbiedingen die bij de inwerkingtreding nog steeds liepen186.
111. Wanneer een onderneming zich kan beroepen op éen van de nieuwe vrijstellingen moet er geen
prospectus worden uitgegeven. Er is echter wel de verplichting om vooraf een beknoptere informatienota
op te stellen en te publiceren. Deze nota heeft tot doel de belangrijkste informatie voor de investeerder te
bundelen conform een gedetailleerd en exhaustief schema en dient ten laatste op de eerste dag van de
aanbieding aan het publiek te worden neergelegd bij de FSMA. Een belangrijk verschil met een prospectus
is dat de informatienota niet wordt onderworpen aan een a priori-toezicht van de FSMA. De FSMA is echter
wel bevoegd om de inhoud na publicatie te controleren en om administratieve maatregelen of sancties te
nemen als zou blijken dat de nota niet aan de door de wet opgelegde vereisten voldoet.
De onderneming blijft wel gehouden om de verplichtingen met betrekking tot de inhoud van reclame en
andere documenten die handelen over de openbaar uitgegeven instrumenten na te leven. Wanneer een
openbare aanbieding is vrijgesteld van de prospectusplicht gebeurt de controle door de FSMA a posteriori.
Bovendien moet de mogelijke toepassing van het bemiddelingsmonopolie187 voor ogen worden gehouden.
2. WET OP DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN
112. In haar mededeling omtrent de reglementering van crowdfunding verwees de FSMA naar de Wet
van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen188. Deze wet werd
echter relatief recent opgeheven en vervangen door de Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang
tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen
voor vermogensbeheer en beleggingsadvies189. De nieuwe wet had tot doel om de Wet van 6 april 1995 te
186 Art. 103 nieuwe Prospectuswet. 187 Artikel 68bis Prospectuswet – Vanaf 21 juli artikel 28 nieuwe Prospectuswet – Voor een uitvoerige bespreking, zie randnummer 163. 188 Wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, BS 3 juni 1995 189 Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, BS 18 november 2016.
44
actualiseren aan de hand van aanpassingen van technische aard en nam inhoudelijk de meeste bepalingen,
met uitzondering van de regels die van toepassing waren op beursvennootschappen, uit de wet over.190
113. Wanneer verhandelbare gestandaardiseerde leningen via een platform worden aangeboden kan
dat in specifieke gevallen worden beschouwd als een beleggingsdienst191. In dat geval moet het platform
over een vergunning beschikken als beursvennootschap of als vennootschap voor vermogensbeheer en
beleggingsadvies192. Een vergunning als beursvennootschap moet worden aangevraagd bij de Nationale
Bank van België. Een vergunning als vennootschap voor vermogensbeheer en beleggingsadvies moet
worden aangevraagd bij de FSMA.193 Indien een platform beleggingsdiensten verleent zonder éen van deze
vergunningen, gelden daarvoor strafrechtelijke sancties194. Er moet dus worden nagegaan of een business
peer-to-peer lendingplatform kan worden gekwalificeerd als een beleggingsonderneming.
i. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WET OP DE BELEGGINGSONDERNEMINGEN
114. Artikel 3, §1, eerste lid stelt dat de bepalingen van toepassing zijn op ‘beleggingsondernemingen’.
Een beleggingsonderneming is een onderneming naar Belgisch recht waarvan de gewone bedrijfsuitvoering
bestaat uit het beroepsmatig aanbieden van een of meer beleggingsdiensten voor derden en/of het
uitoefenen van een of meer beleggingsactiviteiten, alsook de onderneming naar buitenlands recht die dit
bedrijf in België uitoefent195.
115. Eerst en vooral wordt er enkel gesproken over ondernemingen. Het toepassingsgebied is dus
beperkt tot rechtspersonen waardoor natuurlijke personen niet aan deze wet onderworpen zijn.
116. Bovendien moet het gaan om het beroepsmatig uitvoeren van de beschreven handelingen. In de
eerste plaats wijst dit op het feit dat de handelingen niet louter occasioneel mogen worden uitgevoerd en
dat er sprake moet zijn van een zekere regelmaat. Daarnaast impliceert het beroepsmatig uitvoeren van
handelingen dat er een vergoeding ontvangen wordt.196
Een business peer-to-peer lendingplatform voldoet meestal aan de voorwaarde van beroepsmatigheid. Het
kan evenwel ontsnappen aan deze regelgeving door geen vergoeding te vragen voor het uitvoeren van de
190 J. DANHIEUX, “Wet van 25 oktober 2016 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en houdende diverse bepalingen (BS 21 november 2016), in werking getreden op 1 december 2016”, R.D.C-T.B.H. 2017, afl. 3, 322. 191 Art. 2, 1° Wet op de beleggingsondernemingen. 192 Art. 6, §1, 1°-2° Wet op de beleggingsondernemingen. 193 Art. 16 Wet op de beleggingsondernemingen; FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, FSMA_2012_15, 9. 194 Art. 107, §1, 1° Wet op de beleggingsondernemingen. 195 Art. 3, §1, 1e lid Wet op de beleggingsondernemingen. 196 Cass. 4 maart 2003, P.02.0978.N, Arr.Cass. 2003, 552.
45
beleggingsdiensten en/of -activiteiten. Een alternatieve wijze om alsnog de nodige inkomsten binnen te
halen is dan bijvoorbeeld toelaten dat ondernemingen tegen vergoeding reclame maken op het platform.197
117. Vervolgens moet de onderneming beleggingsdiensten aanbieden of beleggingsactiviteiten
uitoefenen. Deze diensten en activiteiten moeten betrekking hebben op financiële instrumenten198. Het
maakt daarbij niet uit of de financiële instrumenten openbaar worden aangeboden.199 Het is met andere
woorden mogelijk dat een handeling kan ontsnappen aan de prospectusplicht, maar toch onder het
toepassingsgebied van de nieuwe Wet op de beleggingsondernemingen valt.
Voor het begrip ‘financieel instrument’ wordt door artikel 2, 3° verwezen naar artikel 2, eerste lid, 1° van
de Wet van 2 augustus 2002200. In laatstgenoemde wet staat een limitatieve opsomming van categorieën
waartoe een instrument moet behoren om een financieel instrument uit te maken. De invulling is echter
beperkter dan het begrip ‘beleggingsinstrument’, aangezien de Prospectuswet bij de definiëring van de
term ‘beleggingsinstrument’ melding maakt van een restcategorie201. Het is bijgevolg mogelijk dat binnen
business peer-to-peer lending instrumenten worden aangeboden die wel beleggingsinstrumenten zijn,
maar geen financiële instrumenten waardoor er geen sprake is van een beleggingsdienst waarop de Wet
op de beleggingsondernemingen van toepassing is.
(Verhandelbare gestandaardiseerde) leningen vallen alvast niet onder het begrip ‘financieel instrument’
waardoor een business peer-to-peer lendingplatform meestal niet onder de regelgeving zal vallen. Enkel
indien een platform obligaties202 uitschrijft, waarop investeerders kunnen intekenen, om vervolgens met
de geïnvesteerde bedragen leningen toe te staan aan bepaalde specifieke ondernemingen en projecten, zal
het platform eventueel wel worden onderworpen aan de verplichtingen van deze wet.203
118. In het kader van business peer-to-peer lending kunnen slechts bepaalde handelingen onder éen van
de opgesomde beleggingsdiensten of -activiteiten vallen.
197 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issue de la pratique” in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 181. 198 Art. 2, 1° Wet op de beleggingsondernemingen. 199 FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, FSMA_2012_15, 8. 200 Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4 september 2002. 201 Art. 4, §1, 10° Prospectuswet. 202 Art. 2, 1°, a) j° art. 2, 31°, b) Wet betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 203 N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 201.
46
De eerst opgesomde activiteit204 kan zeker en vast voorkomen in de context van business peer-to-peer
lending. Het platform heeft namelijk tot doel om als tussenpersoon op te treden en ondernemingen in
contact te brengen met mogelijke investeerders waardoor een verrichting tot stand kan komen.
Daarnaast is volgens de FSMA de zevende activiteit205 van belang voor crowdfunding, en bij uitbreiding voor
business peer-to-peer lending. Bij gebrek aan een wettelijk afgebakende definitie heeft de FSMA bepaald
welke componenten een plaatsingsdienst kunnen uitmaken. Er moet eerst en vooral sprake zijn van een
schriftelijke of stilzwijgende overeenkomst die een emittent en een bemiddelaar verbindt en op grond
waarvan de bemiddelaar voor rekening van de emittent optreedt. In het kader van business peer-to-peer
lending is de emittent de onderneming en de bemiddelaar het platform. Daarnaast moet de onderneming
een vergoeding betalen aan het platform. De beleggingsdienst kan dan kortweg worden beschreven als een
dienst die erin bestaat te zoeken naar investeerders voor rekening van een onderneming. De FSMA
preciseert daarbij dat er door bemiddelaars vaak algemene of gerichte reclamemiddelen worden
aangewend om in contact te komen met potentiële investeerders. Dit wil zeggen dat de tussenkomst van
bemiddelaars van actieve aard is, omdat de reclame wordt verstrekt met het oog op het binnenhalen van
inschrijvers op de financiële instrumenten.206
Tot slot kan een business peer-to-peer lendingplatform in sommige uitzonderlijke situaties dienen als markt
waarop investeerders de financiële instrumenten, waarop zij zijn ingeschreven, kunnen verhandelen.
Hierdoor kan het worden gevat onder ‘het uitbaten van multilaterale handelsfaciliteiten’. Voor het begrip
‘multilaterale handelsfaciliteit’ wordt verwezen naar artikel 3, 10° van de Wet van 21 november 2017207.
Een multilaterale handelsfaciliteit is een door een kredietinstelling, een beleggingsonderneming of een
marktexploitant geëxploiteerd multilateraal systeem dat meerdere koop- en verkoopintenties van derden
met betrekking tot financiële instrumenten samenbrengt zodanig dat er een contract uit voortvloeit208.
ii. CONSEQUENTIES EN IMPLICATIES VOOR BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
119. Afhankelijk van de instrumenten en de handelingen zal een business peer-to-peer lendingplatform
over een vergunning moeten beschikken. De plicht om een vergunning te bekomen bestaat echter slechts
in het geval dat de beleggingsdiensten en -activiteiten op regelmatige basis worden aangeboden of
204 Het ontvangen en doorgeven van orders met betrekking tot één of meer financiële instrumenten, met inbegrip van het met elkaar in contact brengen van twee of meer investeerders waardoor tussen deze investeerders een verrichting tot stand kan komen. 205 Het plaatsen van financiële instrumenten zonder plaatsingsgarantie. 206 FSMA, Reglementair kader voor crowdfunding, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.aspx, 8-9; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 460-461. 207 Wet van 21 november 2017 over de infrastructuren voor de markten voor financiële instrumenten en houdende omzetting van Richtlijn 2014/65/EU, BS 7 december 2017. 208 Art. 2, 14° Wet op de beleggingsondernemingen j° artikel 3, 10° de Wet van 21 november 2017.
47
uitgeoefend en dat het platform daarvoor een vergoeding ontvangt. Kort samengevat kunnen uitsluitend
business peer-to-peer lendingplatformen die obligaties uitschrijven onder het toepassingsgebied van de
Wet op de beleggingsondernemingen vallen.
3. WET OP DE BETALINGSINSTELLINGEN
120. Er moet eventueel in het kader van business peer-to-peer lending rekening worden gehouden met
de Wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de
instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de
activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen209. De wet bevat namelijk
een regeling voor betalingsdiensten en stelt dat het uitvoeren van geldtransfers of betalingsverrichtingen
is voorbehouden aan welbepaalde ondernemingen met een welbepaald statuut. De Wet van 11 maart 2018
hief de Wet van 21 december 2009210 op.
121. Deze wet voert een specifieke vergunningsplicht voor entiteiten die betalingsdiensten willen
verlenen in. Er wordt namelijk bepaald dat entiteiten die geldtransfers of betalingsverrichtingen willen
uitvoeren het statuut van ‘betalingsinstelling’ moeten verkrijgen bij de Nationale Bank van België211. Het
aanbieden van betalingsdiensten zonder de vereiste vergunning wordt strafrechtelijk gesanctioneerd212.
Hierdoor is het voor een business peer-to-peer lendingplatform noodzakelijk om te weten of het onder het
toepassingsgebied van de wet valt en of het bijgevolg een vergunning voor het aanbieden van bepaalde
diensten nodig heeft. Een platform kan immers optreden als tussenpersoon voor het inzamelen en
transfereren van fondsen tussen investeerders en ondernemingen. In dat geval dient te worden nagegaan
of die activiteit rechtmatig is in het licht van de Wet op de betalingsinstellingen.
i. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WET OP DE BETALINGSINSTELLINGEN
122. Eerst en vooral moet worden ingegaan op het begrip ‘betalingsdienst’. De wet verwijst daarvoor
naar elke in bijlage I.A bedoelde betalingsdienst213. In het kader van business peer-to-peer lending zijn het
vooral geldtransfers en betalingstransacties die het meest relevant zijn.214
209 Wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, BS 26 maart 2018. 210 Wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen en van de instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de activiteit van uitgifte van elektronisch geld en de toegang tot betalingssystemen, BS 19 januari 2010. 211 Art. 9 Wet op de betalingsinstellingen. 212 Art. 149, §1, 2° Wet op de betalingsinstellingen. 213 Art. 2, 1° Wet op de betalingsinstellingen. 214 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, Die Keure, 2016, 82; FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.aspx, 13.
48
Een ‘geldtransfer’215 is een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de
betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enige doel het daarmee
overeenstemmende bedrag over te maken aan de begunstigde of aan een andere voor rekening van de
begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder, en/of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de
begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld216.
Een ‘betalingstransactie’217 is een door of voor rekening van de betaler of door de begunstigde geïnitieerde
handeling waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er
onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn218.
123. In het kader van business peer-to-peer lending is het mogelijk dat het business peer-to-peer
lendingplatform niet alleen optreedt als bemiddelaar en contactpersoon, maar ook als tussenpersoon bij
het overmaken van de geïnvesteerde bedragen. In dat geval ontvangt het platform een som geld van de
investeerder (betaler) met als enige doel dat bedrag over te maken aan de onderneming (begunstigde).
ii. CONSEQUENTIES EN IMPLICATIES VOOR BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
124. Naargelang de diensten die een business peer-to-peer lendingplatform aanbiedt, kan een bepaalde
vergunning noodzakelijk zijn. Om die vergunning te verkrijgen moet het platform aan een aantal kenmerken
beantwoorden. Na het verkrijgen van het statuut wordt bovendien de werking van de instelling strikt
gereguleerd219. Het is dan ook aannemelijk dat een platform liever niet aan de voorwaarden en de strikte
regulering wil worden onderworpen en bijgevolg tracht te vermijden onder het toepassingsgebied van de
Wet op de betalingsinstellingen te vallen.
4. WET OP DE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING
125. In de mededeling van de FSMA wordt de Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van
collectief beheer van beleggingsportefeuilles220 van toepassing verklaard op crowdfunding. Deze wet is
echter inmiddels opgeheven en vervangen door de Wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen
van collectieve belegging221. Er kan dus worden aangenomen dat de recentere wet voortaan moet worden
toegepast in de context van crowdfunding en eventueel bij uitbreiding bij business peer-to-peer lending.
215 Bijlage I.A, punt 6 Wet op de betalingsinstellingen 216 Art. 2, 4° Wet op de betalingsinstellingen. 217 Bijlage I.A, punten 3 en 4 Wet op de betalingsinstellingen. 218 Art. 2, 22° Wet op de betalingsinstellingen. 219 Art. 9 tot 23 Wet op de betalingsinstellingen. 220 Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, BS 9 maart 2005. 221 Wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, BS 19 oktober 2012.
49
i. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE WET OP DE INSTELLINGEN VOOR COLLECTIEVE BELEGGING
126. Een entiteit maakt krachtens deze regelgeving een instelling voor collectieve belegging uit als het
gaat om een entiteit die collectieve belegging van financiële middelen tot doel heeft222. Er moet dus worden
nagegaan of een business peer-to-peer lendingplatform kan worden ingevuld als een dergelijke instelling.223
127. Een ‘collectieve belegging’ wordt gedefinieerd als een gezamenlijk beheer dat inhoudt dat activa
door de deelnemers worden gepoold en op discretionaire wijze worden beheerd en waarbij de deelnemers
niet rechtstreeks tussenkomen in de beheersbeslissingen.224
128. Als algemene regel geldt dat elke instelling voor collectieve belegging wordt bestuurd of beheerd
volgens het beginsel van risicospreiding. Dit wil zeggen dat de instelling moet handelen in het uitsluitend
belang van de houders van de door de instelling uitgegeven effecten en op zodanige wijze dat autonoom
beheer van de instelling is verzekerd225. De onderliggende beweegreden is van economische aard: De
inbrengen van de investeerders worden namelijk gezamenlijk beheerd zodat er voordeel zou kunnen
worden gehaald uit de diversificatie en de schaalvoordelen eigen aan een grote beleggingsportefeuille.226
129. In de context van business peer-to-peer lending kiest de investeerder meestal zelf in welk project
hij wenst te investeren. Hierdoor kan er geen sprake zijn van een instelling voor collectieve belegging. In
éen zeer specifiek uitzonderingsgeval kan een business peer-to-peer lendingplatform toch als een openbare
instelling voor collectieve belegging227, die haar financiële middelen aantrekt via een openbaar aanbod van
al dan niet verhandelbare rechten van deelneming, worden beschouwd. Het is namelijk mogelijk dat het
platform zich tot het publiek richt om rechten van deelneming openbaar aan te bieden met als doel de
ingezamelde middelen op collectieve wijze uit te lenen aan verschillende projecten op het platform
conform het principe van risicospreiding.
ii. CONSEQUENTIES EN IMPLICATIES VOOR BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
130. De Wet op de instellingen voor collectieve belegging zal meestal niet relevant zijn in de context van
business peer-to-peer lending, aangezien de investeerders in het merendeel van de gevallen zelf kiezen
222 Art. 3, 1° Wet op de instellingen voor collectieve beleggingen. 223 N. VANDEZANDE en N. VAN DE VELDE, “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in M.E. STORME en F. HELSEN (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 200. 224 FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, FSMA_2012_15, 6. 225 Art. 9 Wet op de instellingen voor collectieve beleggingen. 226 FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, FSMA_2012_15, 6. 227 Art. 3, 2° Wet op de instellingen voor collectieve beleggingen.
50
waarin ze investeren. Deze regulering kan enkel van toepassing kan zijn wanneer investeerders inschrijven
op rechten van deelneming van het platform zodat hun bijdragen onder collectief beheer komen te staan.
B. ANDERE REGELGEVING
131. Naast de financiële regelgeving onder het toezicht van de FSMA kunnen in het kader van business
peer-to-peer lending nog andere wettelijke bepalingen van toepassing zijn. In het recente verleden zijn er
bovendien een aantal wetgevende initiatieven, die hebben geleid tot een wijziging aan enkele elementen
van de bovenstaande reglementering, doorgevoerd. Daaruit kan een zekere bekommernis om te ijveren
voor een meer aangepast regelgevend kader worden afgeleid. Binnen het bestek van deze masterproef
worden slechts de meest relevante kort besproken.
1. WET ALTERNATIEVE FINANCIERINGSDIENSTEN (IN DE VOLKSMOND CROWDFUNDINGWET)
132. Een plausibele uitleg voor het relatief recente succes van crowdfunding is het gegeven dat de
financieringstechniek lange tijd op de grote barrière van een ingewikkeld regelgevend kluwen stuitte. Zowel
de platformen als de partijen moesten rekening houden met complexe financieelrechtelijke procedures,
omdat het crowdfundingproces in de regel in het strikt keurslijf van de toen geldende financieelrechtelijke
kaders, zonder dat ze op de eigenheid van crowdfunding waren afgestemd, diende te verlopen.228
133. De regering beloofde in haar regeerakkoord dat ze zich zou inspannen om de financiering via
crowdfunding verder te stimuleren en beter te omkaderen.229 Het Federaal Parlement keurde dan ook het
wetsvoorstel, dat een wettelijk kader schiep rond crowdfunding, goed. Eind 2016 is dan eindelijk de wet230,
die een juridisch kader voor het verstrekken of aanbieden van alternatieve financieringsdiensten op het
Belgisch grondgebied tot stand bracht, in werking getreden. De wet bevat een uitgebreid luik dat specifiek
op crowdfunding is toegespitst: De bedrijfsvergunnings- en bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden voor
alternatieve financieringsplatformen worden vastgelegd, de gedragsregels die deze platformen en de
gereglementeerde ondernemingen bij het verstrekken van alternatieve financieringsdiensten moeten
naleven worden bepaald en het toezicht op de naleving van de bepalingen uit de wet zelf, de
uitvoeringsbesluiten en de uitvoeringsreglementen wordt geregeld. De verschillende parlementaire
228 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 8-9. 229 Federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014, http://www.premier.be/sites/default/files/articles/Accord_de_Gouvernement_-_ Regeerakkoord. pdf , 88-89. 230 Wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, BS 20 december 2016 (hierna ‘Crowdfundingwet’).
51
initiatieven om crowdfunding aan eenvoudigere voorschriften te onderwerpen hebben dus duidelijk geleid
tot een concrete versoepeling van het financieelrechtelijke apparaat. 231
i. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE CROWDFUNDINGWET
134. De tweede titel is van toepassing op natuurlijke personen of rechtspersonen waarvan de gewone
professionele activiteit, ook al vormt die voor hen een aanvullende of bijkomende activiteit, erin bestaat
alternatieve financieringsdiensten te verstrekken of aan te bieden op Belgisch grondgebied232. Het
verstrekken van een dienst op Belgisch grondgebied is dus voldoende opdat de wet van toepassing zou zijn.
Een alternatieve financieringsdienst bestaat erin om, via een website of enig ander elektronisch middel,
beleggingsinstrumenten te commercialiseren die zijn uitgegeven door een onderneming-emittent, een
startersfonds of een financieringsvehikel in het kader van een al dan niet openbare aanbieding, zonder dat
een beleggingsdienst met betrekking tot deze beleggingsinstrumenten wordt verleend, met uitzondering,
van het verlenen van beleggingsadvies en het in ontvangst nemen en doorgeven van orders233.
De beleggingsinstrumenten onder deze wet zijn dezelfde als diegene in de Prospectuswet234. Om onder het
toepassingsgebied te vallen moeten deze instrumenten worden gecommercialiseerd, ongeacht de wijze
waarop, om potentiële investeerders aan te zetten tot aankoop of inschrijving235. Ze moeten worden
uitgegeven door een onderneming236, een startersfonds237 of een financieringsvehikel238.239
135. De wet voorziet echter bepaalde uitzonderingen op dit toepassingsgebied. Hierbij gaat het om de
Europese Centrale bank, Nationale Bank van België en leden van het Europees Stelsel van Centrale Banken;
de natuurlijke personen of rechtspersonen die zich bij het aanbieden van alternatieve financieringsdiensten
uitsluitend richten tot rechtspersonen of gekwalificeerde beleggers of tot minder dan 150 personen en
natuurlijke personen of rechtspersonen waarvan de alternatieve financieringsdiensten uitsluitend bestaan
in het verspreiden van mededelingen die betrekking hebben tot aanbiedingen van beleggingsinstrumenten
mits zij geen rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben bij het resultaat van deze aanbiedingen240.
231 Art. 2 Crowdfundingwet; D. BRULOOT en K. MARESCEAU (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 67; A.M. VANDEKERKHOVE, “Wettelijk kader voor crowdfundingplatforms”, Fisc. Act. 2017, 14; J. VAN DYCK, “De diverse fiscale bepalingen uit de Wet van 18 december 2016”, Fiscoloog 2017, 9. 232 Art. 3, §1 Crowdfundingwet. 233 Art. 4, 1° Crowdfundingwet. 234 Art. 4, 4° Crowdfundingwet j° art. 3 nieuwe Prospectuswet. 235 Art. 4, 3° Crowdfundingwet. 236 Art. 4, 5° Crowdfundingwet. 237 Art. 4, 6° Crowdfundingwet j° Art. 145, §2, lid 1 WIB. 238 Art. 4, 7° Crowdfundingwet. 239 A.M. VANDEKERKHOVE, “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 7-8. 240 Art. 3, §2 crowdfundingwet.
52
Bij business peer-to-peer lending gaat het om kredietverstrekking tussen twee ondernemingen onderling
waardoor het business peer-to-peer lendingplatform zich uitsluitend zal richten tot rechtspersonen en
bijgevolg niet onder het toepassingsgebied van de Crowdfundingwet zal vallen.
ii. CONSEQUENTIES EN IMPLICATIES VOOR BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
136. Een business peer-to-peer lendingplatform moet niet over een vergunning beschikken en moet
bijgevolg bij het verstrekken van de vooropgestelde alternatieve financieringsdiensten niet voldoen aan
bepaalde bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden. Bovendien moet een dergelijk platform de door de wet
bepaalde gedragsregels niet naleven en wordt het niet onderworpen aan enig toezicht door de FSMA of de
Nationale Bank van België.
2. KMO-FINANCIERINGSWET
137. Om tegemoet te komen aan de noden van zowel de banken als de startende en groeigeoriënteerde
ondernemingen heeft de Belgische wetgever de KMO-Financieringswet241 uitgevaardigd. Kmo’s hebben
namelijk hun eigen specifieke financieringsproblematiek en vereisen dan ook een gespecialiseerde
financieringsaanpak. In de KMO-Financieringswet worden verscheidene maatregelen242 vastgesteld met
het oog op het stabieler en evenwichtiger maken van de contractuele relatie, het creëren van meer
transparantie en het stimuleren van de krediettoegang voor kmo’s door de informatieasymmetrieën te
reduceren, de positie van de kmo te versterken en bescherming tegen een bovenmatige schuldenlast te
bieden. Om deze wet verder te concretiseren werd tussen Febelfin243, Unizo244 en UCM245 een gedragscode
afgesloten.246 Begin 2018 is bovendien een nieuwe gedragscode ondertekend die van toepassing is sinds 1
maart 2018.247
i. TOEPASSINGSGEBIED VAN DE KMO-FINANCIERINGSWET
138. De KMO-Financieringswet is van toepassing wanneer een (i) professionele kredietgever of een (ii)
kredietbemiddelaar met een (iii) kmo een (iv) financiële kredietovereenkomsten aangaat.
241 Wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering van kleine en middelgrote ondernemingen, BS 31 december 2013 (hierna ‘KMO-Financieringswet’). 242 Zorgvuldigheidsplicht, informatieplicht, motiveringsplicht bij kredietweigering, recht op vervroegde terugbetaling, regels omtrent de
wederbeleggingsvergoeding… 243 Representatieve organisatie van de kredietsector. 244 Unie van Zelfstandige Ondernemers. 245 Representatieve werkgeversorganisatie die de belangen van de kmo’s behartigt aan de andere kant van de taalgrens. 246 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 6 en 146; D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Nieuw wettelijk kader voor kredieten aan KMO’s (WKF)”, TBH 2015, afl. 4, 310; Y. VAN WASSENHOVE, “Kredietverlening aan KMO’s. Nieuw wettelijk kader”, NjW 2014, 626. 247 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 147.
53
139. Een kredietgever is elke natuurlijke persoon, rechtspersoon of groep personen die krediet toestaat
binnen het kader van gebruikelijke handels- of beroepsactiviteiten, met uitzondering van de persoon of de
groep personen die een kredietovereenkomst aanbiedt of sluit wanneer deze overeenkomst het voorwerp
uitmaakt van een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een erkende kredietgever
aangewezen in de overeenkomst248.
De professionele kredietverstrekking dient dus plaats te vinden in de context van ‘gebruikelijke’ activiteiten.
Hierdoor zijn intragroepsleningen verstrekt door een moeder aan haar dochter, tussen dochters onderling
of vanwege een thesaurievennootschap onttrokken aan het toepassingsgebied.249 Er is evenwel niet vereist
dat het verlenen van kredieten de énige handels- of beroepsactiviteit is. Entiteiten die het verstrekken van
krediet niet tot hoofddoel hebben, kunnen bijgevolg toch nog onder het toepassingsgebied vallen.250
Kort samengevat kunnen dus enkel kredietgevers wiens activiteiten ten minste partieel bestaan uit het
verlenen van kredieten als kredietgever onder de KMO-Financieringswet worden beschouwd. Deze
nuancering is van belang in het kader van business peer-to-peer lending, aangezien het mogelijk is dat de
onderneming-investeerder niet op professionele wijze een financieel krediet toestaat.
140. Een kredietbemiddelaar is een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die niet optreedt als
kredietgever en die in het raam van bedrijfs- of beroepsactiviteiten tegen vergoeding onder de vorm van
geld of een ander overeengekomen economisch voordeel 1) aan ondernemingen kredietovereenkomsten
voorstelt of aanbiedt, 2) ondernemingen bijstaat bij de voorbereiding van het sluiten van overeenkomsten
of 3) namens de kredietgever met ondernemingen kredietovereenkomsten sluit. De persoon die
kredietovereenkomsten aanbiedt of toestaat wanneer deze overeenkomsten het voorwerp uitmaken van
een onmiddellijke overdracht of indeplaatsstelling ten gunste van een andere erkende kredietgever
aangewezen in de overeenkomst wordt hiermee gelijkgesteld251.
Van zodra één van de opgesomde activiteiten wordt verricht, wordt reeds aan kredietbemiddeling gedaan.
Er moet evenwel cumulatief met het stellen van één van deze verrichtingen ook worden opgetreden in het
kader van een bedrijfs- of beroepsactiviteit, ongeacht of het om de hoofd- of nevenactiviteit gaat. De functie
248 Art. 2, 1° KMO-Financieringswet. 249 Memorie van Toelichting bij het Wetsontwerp van 24 oktober 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 3088/001, 8. 250 D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Nieuw wettelijk kader voor kredieten aan KMO’s (WKF)”, TBH 2015, afl. 4, 310; D. BLOMMAERT en B. VANNEROM, “verantwoorde kredietverlening aan KMO’s. ‘informatie’ en ‘redelijkheid’: kernbegrippen ter bescherming van de financiële KMO.”, DAOR 2015, 9; D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Wet KMO-financiering: eerste analyse en breder perspectief”, TBH 2015, afl. 4, 310. 251 Art. 2 1° KMO-Financieringswet
54
van de kredietbemiddelaar mag niet worden onderschat, aangezien veel kmo’s er beroep op doen met het
oog op het vergemakkelijken van de vergelijkende studie tussen de diverse kredieten.252
Meer concreet kunnen business peer-to-peer lendingplatformen die voldoen aan de opgesomde criteria
onder het toepassingsgebied van de wet vallen.
141. Er bestaat in de rechtsleer geen eensluidende Belgische definitie van een ‘kmo’. De invulling van de
term is namelijk afhankelijk van de concrete situatie waarin een persoon zich bevindt en van het specifieke
toepassingsgebied van de regelgeving die daarop van toepassing is.
De KMO-Financieringswet vindt toepassing in verhoudingen met een onderneming zoals bedoeld in artikel
I.1, 1° van het Wetboek van Economisch Recht, die op het ogenblik van de kredietaanvraag beantwoordt
aan de van toepassing zijnde criteria vastgesteld in artikel 15, §§ 1 tot en met 6 van het Wetboek van
Vennootschappen253. Deze Belgische definitie ligt in de lijn met de Europese Aanbeveling, met dat verschil
dat uit de lagere drempelwaarden kan worden afgeleid dat de Belgische strenger is dan de Europese.254
Voor de Wijzigingswet255 verwees de KMO-Financieringswet ook nog naar artikel 2, eerste lid, 1° van de
Wet van 6 april 2010 betreffende de marktpraktijken en de consumentenbescherming en naar artikel 2,
eerste lid, 1° van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende de misleidende en vergelijkende reclame, de
onrechtmatige bedingen en de op afstand gesloten overeenkomsten inzake de vrije beroepen.256
Teneinde van de door de KMO-Financieringswet geboden bescherming te kunnen genieten moet dus
cumulatief voldaan zijn aan zowel een kwalitatief als een kwantitatief criterium. Bovendien kunnen zowel
natuurlijke personen als rechtspersonen als onderneming worden beschouwd.
De rechtspersoon of natuurlijke persoon moet eerst en vooral op één of andere wijze een economisch doel
nastreven door goederen of diensten aan te bieden op de markt, ongeacht de economische sector waarin
dit plaatsvindt.257 Daarnaast moet die economische activiteit op regelmatige en gestructureerde wijze
worden verricht en niet op zuiver toeval berusten. Hierdoor wordt vermeden dat personen die louter
occasioneel een activiteit verrichten als onderneming zouden beschouwd worden.258 Er wordt evenwel niet
252 D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Wet KMO-financiering: eerste analyse en breder perspectief”, TBH 2015, afl. 4, 311. 253 Art. 2, 4° KMO-Financieringswet. 254 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 1-4. 255 Wet van 21 december 2017 houdende wijziging van de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, BS 29 december 2017 (hierna ‘Wijzigingswet’) 256 Oud art. 2, 4° KMO-Financieringswet. 257 J. STUYCK, “Handelspraktijken”, in W. VAN GERVEN en J. STUYCK, Beginselen van het Belgisch Privaatrecht: Handels- en Economisch Recht, II, A, Mechelen, Kluwer, 2013, 46; D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Wet KMO-financiering: eerste analyse en breder perspectief”, TBH 2015, afl. 4, 312. 258 J. VANANROYE en K-.J. VANDORMAEL, “Boek I WER en Wet Natuurlijke Rechter. Van handelsrecht naar ondernemingsrecht” in E. TERRYN en B. KEIRSBILCK (eds.), Het Wetboek van economisch recht: van nu en straks?, Antwerpen, Intersentia, 2014, 25; R. STEENNOOT, F. BOGAERT, D.
55
vereist dat de economische activiteit met winstoogmerk wordt gesteld waardoor zowel ondernemingen
met rechtspersoonlijkheid als ondernemingen zonder rechtspersoonlijk een kmo kunnen uitmaken.259
Verder zijn de rechtsvorm waaronder de economische activiteit wordt ontplooid en de financieringswijze
van de onderneming irrelevant.260 Concreet wordt er dus gekeken naar de activiteit en niet naar de entiteit
en volstaat het dat er op duurzame wijze een economische activiteit wordt uitgeoefend.
De kwalificatie als onderneming in de zin van de KMO-Financieringswet vereist naast het vervullen van het
inhoudelijk kwalificatiecriterium van artikel I.1, 1° WER dat het gaat om een ‘kleine vennootschap’ in de zin
van artikel 15, §1-6 van het Wetboek van Vennootschappen261. Er wordt een definitie van een ‘kleine
vennootschap’ gegeven door drempels262 inzake omzet, balanstotaal en aantal werknemers in de wet in te
schrijven. Als een entiteit rechtspersoonlijkheid heeft en niet meer dan éen van die specifieke kwantitatieve
differentiatiecriteria overschrijdt, zal ze als een kleine vennootschap worden beschouwd.263 Aan de
kwantitatieve criteria moet voldaan zijn op het moment van de kredietaanvraag. Het is dus niet van belang
dat de onderneming bij het sluiten van de overeenkomst, tijdens de duur van het contract of bij de
beëindiging van de kredietverlening niet langer voldoet aan de voorgeschreven criteria.264
De onderneming moet ten slotte over een maatschappelijke zetel of een vestiging in de Europese
Economische Ruimte beschikken. De kredietgever dient zijn commerciële beroepsactiviteiten te ontplooien
in België of zijn activiteiten met ongeacht welke middelen minimaal te richten op België of op verscheidene
landen met inbegrip van België265. Het is duidelijk dat de wetgever uitdrukkelijk vereist dat er een concrete
band is met België zodat buitenlandse kmo’s zich niet zomaar op basis van een louter formalistische band
op de bescherming zouden kunnen beroepen.266
Het nastreven van een economisch doel is dus zeer duidelijk een belangrijk kwalitatief criterium. Deze
voorwaarde zal in de context van business peer-to-peer lending hoogstwaarschijnlijk vervuld zijn, aangezien
de onderneming-kredietnemer normaalgezien goederen of diensten op de mark zal willen aanbieden. De
BRULOOT en D. GOENS, Wet Marktpraktijken, Antwerpen, Intersentia, 2010, 6; G. STRAETMANS en J. STUYCK, “De wet 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming – Een onvoldoende stap in de goede richting”, RW 2010-11, 388. 259 R. STEENNOOT, F. BOGAERT, D. BRULOOT en D. GOENS, Wet Marktpraktijken, Antwerpen, Intersentia, 2010, 7; Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming. 260 Art. 2, 4° KMO-Financieringswet; Wetsontwerp betreffende marktpraktijken en consumentenbescherming, Parl. St. Kamer 2009-10, nr. 2340/001, 36. 261 Art. 2, 4° KMO-Financieringswet. 262 Het gaat hierbij om een maximaal gemiddeld personeelsbestand van 50 werknemers, een maximale jaaromzet van 7 300 000 euro en een
maximaal gemiddeld balanstotaal van 3 650 000 euro. 263 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 55-56. 264 D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Wet KMO-financiering: eerste analyse en breder perspectief”, TBH 2015, afl. 4, 316. 265 Art. 3 KMO-Financieringswet. 266 D. BLOMMAERT en P. ALGRAIN, “Le champ d’application des différentes réglementations” in C. BIQUETMATHIEU, Crédit aux consommateurs et aux P.M.E., Brussel, Larcier, 2016, 70; Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53 3088/001, 9.
56
onderneming moet bovendien ook worden gekwalificeerd als een kleine vennootschap zoals bepaald in
artikel 15, § 1 W.Venn. Pas wanneer aan beide componenten van de definitie voldaan is, kan er sprake zijn
van een onderneming in de zin van de KMO-Financieringswet.
De reeds vermelde Wijzigingswet verhielp enkele hete hangijzers. Door te verwijzen naar artikel 15, §§1-6
W.Venn.267 werd duidelijk dat een krediet aangegaan met één of meerdere ondernemingen, die deel
uitmaken van een groep verbonden ondernemingen, enkel zal onderworpen zijn aan de beschermende
regels van de KMO-Financieringswet wanneer deze groep op geconsolideerde basis voldoet aan de criteria
van artikel 15, §1 W.Venn.268 Daarnaast voerde de Wijzigingswet een nieuw artikel 3/1 in dat bepaalt dat
de KMO-Financieringswet niet van toepassing is op de kredietovereenkomsten afgesloten met meerdere
medekredietnemers als minstens één van de medekredietnemers een onderneming is die op het moment
van de kredietaanvraag niet beantwoordt aan de vooropgestelde criteria.269 Als meerdere kredietnemers
dus samen een kredietovereenkomst sluiten en éen van hen is een onderneming die niet aan de criteria
van art. 15, §§1-6 W.Venn. voldoet, is de KMO-Financieringswet bijgevolg niet van toepassing.270
142. Het toepassingsgebied van de KMO-Financieringswet reikt over elke overeenkomst waarbij een
krediet wordt verleend of toegezegd aan een kmo in de vorm van een lening of elke andere gelijkaardige
regeling, met uitsluiting van de overeenkomsten die vallen onder regels omtrent consumentenkrediet of
hypothecair krediet271. Dit komt neer op een eenvoudig ter beschikking stellen van een geldsom met de
afspraak die volgens bepaalde modaliteiten terug te betalen voor zover deze niet onderworpen zijn aan
strengere reglementering.272 De memorie van toelichting en andere parlementaire stukken benadrukken
evenwel expliciet dat de wetgever enkel de ‘financiële kredieten’ wil beschermen. Bijgevolg vallen
kredieten verleend in de vorm van uitstel van betaling van facturen tussen ondernemingen onderling,
intragroepsleningen, factoring- of leasingactiviteiten, verbinteniskredieten en documentaire kredieten niet
onder het toepassingsgebied van de Wet.273
267 Art. 2 Wijzigingswet. 268 Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, Parl. St. Kamer 2017-18, nr. 2765/001, 6. 269 Art. 3 Wijzigingswet j° art. 3/1 KMO-Financieringswet. 270 Wetsontwerp houdende wijziging van de wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, Parl. St. Kamer 2017-18, nr. 2765/001, 7. 271 Art. 2, 3° KMO-Financieringswet; E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 147. 272 Y. VAN WASSENHOVE, “Kredietverlening aan KMO’s. Nieuw wettelijk kader”, NjW 2014, 627. 273 Memorie van Toelichting, Parl.St. Kamer 2013-14, nr. 53 3088/001, 7-9; Vr. en Antw. Kamer 2013-14 16 december 2013, nr. 0678-53 (Vr. L. DIEDERICK; A.: K. GEENS)
57
ii. CONSEQUENTIES EN IMPLICATIES VOOR BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
143. Niettegenstaande de vele voornoemde uitsluitingen is de draagwijdte van het toepassingsgebied
van de KMO-Financieringswet nog steeds bijzonder ruim. Afhankelijk van de concrete doelstellingen en
activiteiten van de onderneming-kredietgever en/of het business peer-to-peer lendingplaform kan deze wet
zeker van toepassing zijn waardoor belangrijke bepalingen inzake onder meer de zorgvuldigheidsplicht,
informatieplicht, kredietweigeren en vervroegde terugbetaling moeten worden nageleefd.274
II. STAND VAN ZAKEN OP HET NIVEAU VAN DE EUROPESE UNIE
144. Het concept ‘business peer-to-peer lending’ is tot nu toe enkel bestudeerd en geanalyseerd op het
niveau van de Belgische rechtsorde. In de onderdelen die hieraan voorafgingen werd namelijk enkel de
toepasselijke nationale regelgeving bekeken om dan in het laatste deel wetgevende voorstellen te kunnen
formuleren met het oog op het stimuleren van een business peer-to-peer lendingmarkt in ons land (deel 4).
De vraag rijst echter of een Belgische markt niet te gelimiteerd is waardoor het interessant zou kunnen zijn
om business peer-to-peer lending op een hoger niveau te regelen en een Europese markt te creëren. Op die
manier zouden platformen over een Europees statuut kunnen beschikken waarmee ze dan ondernemingen
en projecten uit alle Europese landen kunnen financieren.275
In dit onderdeeltje zal eerst zeer bondig worden ingegaan op de geografische capaciteit van crowdlending
met het oog op het nagaan van de wenselijkheid van een Europees kader (A) om vervolgens de reeds
bestaande Europese initiatieven van naderbij te bekijken (B).
A. GEOGRAFISCHE CAPACITEIT VAN CROWDLENDING
145. Crowdlending maakt investeren via online transacties mogelijk waardoor het investeringspatroon
minder afhankelijk is van de afstand tussen de investeerder en het te financieren project of de te financieren
onderneming en de afstand gerelateerde barrières fors verminderen. Inlichtingen kunnen online ter
beschikking worden gesteld, beraadslagingen kunnen via videoconferentie worden bijgewoond en
overeenkomsten kunnen op elektronische wijze worden aangegaan. Het is ook veel eenvoudiger om over
de landsgrenzen heen in contact te komen met (potentieel) geïnteresseerde investeerders waardoor een
project, waarvoor in eigen land te weinig belangstelling bestaat of dat in elk land slechts door een beperkte
groep interessant wordt beschouwd, toch voldoende financiële steun kan vinden. Wanneer crowdlending
274 D. BRULOOT en M. DE MUYNCK, “Nieuw wettelijk kader voor kredieten aan KMO’s (WKF)”, TBH 2015, afl. 4, 318-320. 275 P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 289.
58
wordt beperkt tot een Belgische markt en zich niet uitstrekt over heel Europa zou dit zeker en vast kunnen
betekenen dat een deel van het potentieel van crowdlending verloren gaat.276
146. Bovendien moet er worden vermeden dat een te ingewikkeld wetgevend kader tot gevolg heeft dat
enerzijds ondernemingen noodgedwongen emigreren naar het buitenland om via de daar bestaande
platformen de nodige financiering te vinden en anderzijds investeerders in België geen interessante
investeringsopportuniteiten vinden en bijgevolg hun middelen hoofdzakelijk investeren in buitenlandse
projecten en ondernemingen. In een dergelijk scenario dreigt België namelijk de controle te verliezen over
een cruciale component voor de groei van het economisch bestel.277
B. EUROPESE (REGELGEVENDE) INITIATIEVEN
147. Het grensoverschrijdend potentieel van crowdlending als financierings- en investeringstechniek zal
echter slechts ten volle kunnen worden verwezenlijkt indien de juridische omkadering op Europees niveau
of zelfs op wereldniveau wordt uitgewerkt.
148. De Europese lidstaten staan er alvast voor open om van de verschillende verschijningsvormen van
crowdfunding waardevolle alternatieve financieringsmethodes te maken. Crowdlending wint dan ook aan
belang en groeit exponentieel, maar de financieringstechniek ontwikkelt zich niet in elk land op hetzelfde
niveau en sommige landen getuigen zelfs nog steeds van een risico-averse houding. De markante verschillen
op het vlak van de reglementering en de bevoegde autoriteit tussen de landen onderling maken dat het
momenteel geen evidentie is om over de landsgrenzen heen projecten en ondernemingen te financieren.278
149. Hoewel er binnen de Europese Unie zeker en vast bewustzijn over de potentiële waarde van
crowdfunding in het algemeen is, zijn er de voorbije jaren nog niet veel concrete stappen in de richting van
een volwaardige Europese regelgeving gezet. De Europese instanties beperken zich voornamelijk tot het
verzamelen en het geven van inlichtingen, het bestuderen en het analyseren van de nationale regelgeving
276 S. HANKS, “Online capital-raising by small companies in the USA after the JOBS Act compared to the same process in the European Union”, Capital Markets Law Journal 2013, Vol. 8, 262-270; A.C. FINK, “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det. Mercy L. Rev. 2012-2013, Vol. 90, 19; D. MASHBURN, “The anti-crowd pleaser: fixing the crowdfund act’s hidden risks and inandequate remedies”, Emory L.J. 2013, Vol. 63, 137; A. AGRAWAL, C. CATALINI en A. GOLDFARB, “The Geography of Crowdfunding”, 2011, http://ssrn.com/abstract=1692661; A. HORTACSU, F.A. MARTINEZ-JEREZ en J. DOUGLAS, “The Geography of Trade in Online Transactions: Evidence from eBay and MercadoLibre”, American Economic Journal: Microeconomics 2009, Vol. 1, 53-74; B. BLUM en A. GOLDFARB, “Does the internet defy the law of gravity?”, Journal of International Economics 2015, Vol. 70, 384-405; L. COLEBUNDERS, “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Bank Fin. 2014, afl. 6, 470. 277 J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, die Keure, 2016, 20. 278 K.E. WILSON en M. TESTONI, “Improving the role of equity crowdfunding in Europe’s capital markets”, Bruegel Policy Contribution 2014, afl. 9, http://www.bruegel.org/publications/publication-detail/publication/844-improving-therole-of-equity-crowdfunding-in-europes-capital-markets/, 12; A.C. FINK, “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det. Mercy L.Rev. 2012-2013, Vol. 90, 19; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 32-35; S. HANKS, “Online capital-raising by small companies in the USA after the JOBS Act compared to the same process in the European Union”, Capital Markets Law Journal 2013, Vol. 8, 262-270.
59
en de uiteenlopende praktijken en het in kaart brengen van en het waarschuwen voor de vele gevaren die
aan het gebruik van alternatieve financieringsbronnen verbonden zijn.279 Er zijn echter op het niveau van
de Europese Unie wel reeds een aantal regelgevende initiatieven genomen om crowdfunding te stimuleren.
1. NIEUWE PROSPECTUSVERORDENING
150. Op 5 april 2017 is de nieuwe Prospectusverordening280 goedgekeurd en zal de thans geldende
Prospectusrichtlijn281 worden vervangen. De Verordening is namelijk een antwoord op de vaststelling dat
de Richtlijn onvoldoende de eenheidsmarkt voor ondernemingsfinanciering heeft gerealiseerd en dat voor
geringere verrichtingen de toegang tot de kapitaalmarkten nog steeds te moeilijk en te duur is. De eerder
doorgevoerde ingrepen aan de prospectusregeling hebben duidelijk niet voldaan aan de oorspronkelijke
finaliteiten waardoor verdere wijzigingen noodzakelijk bleven. De Europese wetgever heeft er bovendien
voor geopteerd om de harmonisering binnen de lidstaten op een zo hoog mogelijk niveau te brengen door
de Europese prospectuswetgeving voortaan de vorm van een verordening282, waarvan de meeste
bepalingen283 onmiddellijk van toepassing zijn, te laten aannemen. Slechts voor enkele bepalingen284 is er
bijkomende specifieke nationale omzettingswetgeving vereist.
151. De Prospectusverordening heeft hoofdzakelijk een vereenvoudiging en een verbetering van de
toegang tot kapitaalmarktfinanciering binnen Europa tot doel. De belangrijkste aanpassing is dan ook de
verhoogde vrijstellingsdrempel waardoor voor een aanbieding aan het publiek285 minder snel een
prospectusplicht als toegangspoort tot de kapitaalmarkten geldt. De Verordening bevat daarnaast nog een
aantal nieuwigheden om de beoogde versoepeling en harmonisering te bekomen. Aan de hand van het EU-
groeiprospectus wordt bijvoorbeeld voorzien in een specifieke lichtere regeling met minder complexe eisen
voor kmo’s en bepaalde andere kleinschalige instellingen. Op die manier wordt voor de verschillende types
279 K. DE BUYSERE, O. GAJDA, R. KLEVERLAAN en D. MAROM, in samenwerking met European Crowdfunding Network, “A Framework for European Crowdfunding”, oktober 2012, www.crowdfundingframework.eu; R. WARDROP, B. ZHANG, R. RAU, en M. GRAY, “Moving Mainstream: The European Alternative Finance Benchmarking Report”, EY en University of Cambridge, februari 2015, http://ec.europa.eu/finance/general-policy/docs/crowdfunding/150304-presentations-ecsf_en.pdf. 280 Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG, PB.L 168 van 30 juni 2017, 12 (Hierna ‘Prospectusverordening’). 281 Richtlijn (EU) 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG, Pb.L. 31 december 2003, afl. 345, 64-89. 282 Niet via een richtlijn die in elk lidstaat moet worden geïmplementeerd met mogelijk verschillende teksten en andere interpretaties tot gevolg. 283 Bijvoorbeeld de vrijstellingen van de prospectusplicht, de prospectusregeling zelf, de goedkeuringsprocedure van het prospectus en de bepalingen over de internationale samenwerking. 284 Bijvoorbeeld de drempel waarboven de prospectusplicht van toepassing is. 285 Nieuwe terminologie voor het vroegere “openbare aanbieding”.
60
uitgevende instellingen een passend prospectusregime gecreëerd en wordt tegelijkertijd van de prospectus
een relevanter instrument voor informatieverstrekking aan potentiële investeerders gemaakt.
152. De Europese wetgever beschouwt deze Prospectusverordening als een essentieel onderdeel van
het actieplan om ondernemingen de mogelijkheid te geven een grotere diversiteit aan kapitaalbronnen aan
te boren, de markten efficiënter te doen functioneren en de investeerders extra kansen te bieden om hun
middelen te doen renderen. Dat de Europese wetgever voor een verordening koos, sluit dan ook nauw aan
bij deze wens om de harmonisatie te bevorderen en de fragmentatie te verminderen. De verschillen tussen
de nationale reglementeringen creëerden namelijk aanzienlijke belemmeringen die grensoverschrijdende
aanbiedingen van instrumenten, meerdere noteringen op gereglementeerde markten en uniale regels ter
bescherming van de consument in de weg stonden.286
2. LEGISLATIVE PROPOSAL FOR AN EU FRAMEWORK ON CROWD AND PEER TO PEER FINANCE
153. The legislative proposal for an EU framework on crowd and peer to peer finance was een wetgevend
initiatief vanwege de Europese Commissie (directoraat-generaal financiële stabiliteit, financiële diensten
en kapitaalmarktenunie) en beoogde twee probleemvelden te verhelpen: enerzijds de marktfragmentatie
en de geringe schaalgrootte en anderzijds het gebrek aan vertrouwen in de platformen. Door crowdfunding
en peer-to-peer lending op hoger niveau te reguleren werd getracht om de toegang tot de financiële
markten te vereenvoudigen en de afhankelijk van de Europese economie van de tranditionele banksector
te verminderen. Dit zal hoogstwaarschijnlijk een stille dood sterven, want er gebeurt reeds sinds november
2017 niets meer rond dit wetgevend initiatief.
3. WETGEVINGSVOORSTEL TOT EUROPESE CROWDFUNDING VERORDENING
154. De enige nieuwe concrete actie betreft het voorstel van de Europese Commissie omtrent een
Europese Crowdfunding Verordening287 die het voor crowdfundingplatformen op termijn mogelijk moet
maken om een vergunning als European Crowdfunding Service Provider (ECSP) te verkrijgen. Met een
dergelijke vergunning kan het platform op gereguleerde basis de totstandkoming van bepaalde vormen van
crowdfunding faciliteren in alle lidstaten van de Europese Unie. Deze ontwerpverordening vormt dus een
286 P. VAN RIJN en G. FRIGO, “Hoofdstuk 5 De Prospectusverordening” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 43. 287 Voorstel voor een verordening van het Europees parlement en de raad betreffende Europese aanbieders van crowdfundingdiensten voor ondernemingen (ECSP), COM (2018) 113 final 2018/0048 (COD).
61
concrete stap naar een uniform regelgevend kader op het vlak van crowdfunding. Als dit toon zet voor de
uitrol van verdere acties vanuit Europa biedt dat goede hoop voor de financiële sector.288
155. De voorgestelde Verordening sluit aan bij de wens van de marktpartijen om tot een proportioneel
innovatief toezichtmodel te komen, dat in verhouding staat tot de omvang van de ondernemingen en de
volwassenheid van de crowdfundingmarkt. Overregulering zou namelijk een desastreus effect kunnen
hebben op deze nog relatief jonge, maar snel groeiende, alternatieve financieringsvorm.
156. De meest opvallende voorgestelde bepalingen zullen kort worden belicht. Er zal worden voorzien
in een keuzemogelijkheid in hoofde van de exploitanten van crowdlending- en crowdinvestingplatformen
met betrekking tot het toezichtrechtelijke regime: een Europees regime met paspoortrechten of een
nationaal regime zonder paspoortrechten. Daarnaast zal er een verhandelingsmogelijkheid voor
crowdfunding assets worden geboden zonder dat het platform wordt geacht een handelssysteem te
exploiteren en onder MiFID II te vallen. Daarenboven zal er een nieuw minimum informatiedocument (key
investement information sheet ‘KIIS’) geïntroduceerd worden. Tot slot zal een platform, indien het wenst
om de geldstromen tussen de onderneming en de investeerders te faciliteren, in beginsel een vergunning
als betaalinstelling onder PSD II moeten hebben of moeten samenwerken met een vergunning houdende
betalingsdienstaanbieder. De verordening zal bovendien niet van toepassing zijn op crowdfundingplatforms
die financiering aan consumenten aanbieden.289
157. Deze recente ontwikkeling sluit aan bij de overkoepelende prioriteit van de Europese Commissie
om een volledig geïntegreerde Europese kapitaalmarktunie (Capital Markets Union) te creëren. Dit idee
moet dan weer worden bekeken in het licht van de bredere evoluties inzake financiële technologieën
(FinTech). De technologisch gedreven innovatie binnen de financiële sector biedt namelijk de mogelijkheid
om meer (indirect privaat) kapitaal beschikbaar te stellen aan ondernemingen via alternatieve financiers en
retail investeerders.290
158. Binnen de Europese Unie wordt er dus gestreefd naar het beter koppelen van vraag en aanbod over
de grenzen heen, ongeacht of dat verloopt via de intermediatie van een bank, de kapitaalmarkten of langs
alternatieve kanalen, en het versterken van het Europese financiële stelsel door de particuliere risicodeling
288 A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 304. 289 J. BAUKEMA, “Regulering crowdfunding: nationale ontwikkelingen en ontwerp ECSP Verordening”, T.Fin.R. 2018, 522; A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 309-311. 290 J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND, “Hoofdstuk 1 Inleiding” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 3; A.M.F. HAKVOORT, “Hoofdstuk 8 Alternatieve financieringsvormen” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 77-79.
62
te bevorderen, alternatieve financieringsbronnen aan te boren en de mogelijkheden voor particuliere en
institutionele investeerders uit te bereiden. Het opheffen van de obstakels voor het vrije verkeer van
kapitaal, het ondersteunen van de economische en toezichtrechtelijke convergentie en het opvangen van
de economische schokken zal de Europese economie versterken en veerkrachtiger maken. Het is in het
huidige economische klimaat en voor de financiering van innovatie, start-ups en niet-genoteerde
ondernemingen dan ook noodzakelijk om te voorzien in een meer gediversifieerd systeem waarin sterke,
niet-bancaire financieringbronnen de traditionele bancaire kanalen op efficiënte wijze aanvullen.291
159. Een dergelijke ingrijpende structurele verandering brengt echter een totale herbalancering van het
financiële stelsel met zich mee waardoor deze evolutie tijd nodig heeft om vorm te krijgen en zichzelf te
ontplooien. Op dit moment gebeurt de verdere groei van alternatieve financiering dan ook voornamelijk
op het niveau van de individuele Europese lidstaten. Dit is dus een perfecte illustratie van het gevecht
waarmee wetgevers en toezichthouders kampen. Wetgeving en reglementering zijn dan ook per definitie
reactief in plaats van proactief, aangezien technologische innovatie zich sneller ontwikkelt.292
III. REEDS DOORGEVOERDE INSPANNINGEN
160. Niettegenstaande de gewijzigde financieel-economische situatie en de desastreuze impact van het
doorheen de afgelopen jaren gevoerde saneringsbeleid, kan er worden gewezen op een paar regelgevende
tussenkomsten en wettelijke aanpassingen om aan de problematiek te verhelpen.
In dit onderdeel zal worden stilgestaan bij enkele wetgevende initiatieven die beogen het gebruik van
alternatieve financieringstechnieken eenvoudiger te maken en daardoor crowdfunding in België aan te
moedigen. Er zal hoofdzakelijk worden nagegaan of deze inspanningen kunnen zorgen of hebben gezorgd
voor een stimulatie van business peer-to-peer lending.
A. VRIJSTELLING VAN DE PROSPECTUSPLICHT
161. De wetgever is zich altijd al bewust geweest van het potentieel van alternatieve financiering en
voorzag in 2014 dan ook voor het eerst in een specifieke uitzondering op de prospectuswetgeving. De
openbare aanbieding van eenvoudige beleggingsinstrumenten werd namelijk vrijgesteld van de
prospectusplicht wanneer de totale waarde van de openbaar aangeboden instrumenten minder dan
291 J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND, “Hoofdstuk 1 Inleiding” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 5-6; A.M.F. HAKVOORT, “Hoofdstuk 8 Alternatieve financieringsvormen” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 75-76. 292 A.M.F. HAKVOORT, “Hoofdstuk 8 Alternatieve financieringsvormen” in J.C. BARNARD, D. BUSCH en L.J. SILVERENTAND (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 79.
63
300.000 euro bedroeg, voor zover elke investeerder maximaal 1.000 of 5.000 euro kon investeren en alle
documenten met betrekking tot de openbare aanbieding de totale waarde en de maximale inleg per
investeerder vermeldden293. Deze wetswijziging was echter achteraf gezien geen hoogvlieger en bleek niet
afdoende om ondernemingen en investeerders op de kar te krijgen. De parlementaire voorbereidingen
stelden evenwel dat dit wetgevend optreden slechts een eerste stap in de richting van een meer
omvattende regeling omtrent crowdfundingactiviteiten betrof.294
162. In het licht van de nieuwe Prospectusverordening werd dan ook een versnelling hoger geschakeld
en besloot de Belgische wetgever om gebruik te maken van de mogelijkheid om de drempel waarboven de
prospectusverplichting van toepassing is op te trekken. Aanbiedingen aan het publiek die niet worden
toegelaten tot verhandeling op Euronext, Alternext of Vrije markt met een totale tegenwaarde van minder
dan of gelijk aan 5.000.000 euro en aanbiedingen aan het publiek op Alternext of Vrije markt waarvan de
totale tegenwaarde minder of gelijk aan 8.000.000 euro bedraagt, worden vanaf 21 juli 2018 enkel nog
onderworpen aan de verplichting om een beknopte informatienota op te stellen295. Deze vrijstelling van de
prospectusplicht doet de financieringskost voor de ondernemingen dalen en maakt het dan ook
eenvoudiger om bepaalde vormen van alternatieve financiering te gebruiken.
Bovendien werd er een de minimis-regeling ingevoerd voor aanbiedingen aan het publiek waarvan de totale
tegenwaarde minder dan of gelijk aan 500.000 euro bedraagt, zover elke investeerder slechts voor een
maximumbedrag van 5.000 euro op de aanbieding kan inschrijven en alle documenten met betrekking tot
de aanbieding aan het publiek het totaal bedrag van die aanbieding en het maximumbedrag per
investeerder vermelden296. Voor dergelijke aanbiedingen zal geen informatienota en a fortiori geen
prospectus moeten worden opgesteld en is er geen meldingsplicht aan de FSMA.
B. UITZONDERING OP HET BEMIDDELINGSMONOPOLIE
163. Naast de verplichting bij een openbare uitgifte van beleggingsinstrumenten om een vooraf door de
FSMA goedgekeurde prospectus uit te geven en om bepaalde informatie op te nemen in reclame en andere
293 Art. 18, §1, j) en k) Prospectuswet, zoals ingevoerd door art. 95, 3° van de wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen, BS 7 mei 2014. 294 Amendement ingediend in de commissie voor de Financiën bij wetsontwerp houdende diverse bepalingen van 21 maart 2014, Parl.St. 2013-2014, 3413/003, 20; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 98-138; C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012; 1-150; J. BORGERHOFF en K. BYTTEBIER, Crowdfunding, Brugge, Die Keure, 2016, 58-59; C. LEWALLE, “Publication, par FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, BFR 2012, 224; FSMA, Coöperaties, participatieplannen en crowdfunding: Overzicht van en praktische instructies bij openbare aanbiedingen die vrijgesteld zijn van de prospectusplicht, 26 juni 2014, www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/ circmedprak/med.aspx, 3. F. LÉVY MORELLE, “Le crowdfunding outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 305. 295 Art. 7, §1, 2° a) en b) nieuwe Prospectuswet. 296 Art. 10, §3, 2° nieuwe Prospectuswet.
64
documenten over de aangeboden instrumenten, regelt de Prospectuswet ook wie de instrumenten mag
aanbieden aan het publiek.
164. De onderneming mag steeds haar beleggingsinstrumenten zelf aan het publiek aanbieden zonder
tussenkomst van een derde297, maar in het merendeel van de gevallen zal een onderneming beroep doen
op een business peer-to-peer lendingplatform waardoor er sprake kan zijn van ‘bemiddeling’. Bemiddeling
is namelijk elke tussenkomst, zelfs al is het tijdelijk of bijkomstig en in welke hoedanigheid ook, in de
plaatsing van beleggingsinstrumenten op het Belgische grondgebied voor rekening van de aanbieder of de
uitgevende instelling, tegen een vergoeding of voordeel van welke aard ook, rechtstreeks of onrechtstreeks
verleend door de aanbieder of de uitgevende instelling298. De Prospectuswet bepaalt limitatief welke
specifieke categorieën gereglementeerde ondernemingen en instellingen de bemiddelingswerkzaamheden
mogen verrichten.299
165. Een business peer-to-peer lendingplatform zal in principe als tussenpersoon optreden bij het
openbaar aanbieden van verhandelbare gestandaardiseerde leningen. De investeerders kunnen dan ook
via dat platform inschrijven op de financiering van bepaalde projecten of ondernemingen. Hoewel deze
elementen op het eerste zicht wijzen op bemiddeling, moet er steeds worden nagegaan of aan alle
voorwaarden is voldaan. Indien een platform daadwerkelijk bemiddelt als tussenkomende derde zoals
gedefinieerd in de Prospectuswet is het in de regel verplicht om het statuut van kredietinstelling of
beleggingsonderneming te verkrijgen.300
166. De Belgische wetgever heeft echter uitzonderingen gecreëerd op het bemiddelingsmonopolie van
de Europese Centrale Bank, de Nationale Bank, de kredietinstellingen en de beleggingsondernemingen.
De uitzondering voor personen of instellingen die bemiddelen voor en over de aanbiedingen die onder
bepaalde vrijstellingen van de prospectusplicht vallen301 werd echter in 2016 opgeheven.
Wanneer de aanbieding van beleggingsinstrumenten uitsluitend is gericht tot gekwalificeerde beleggers of
tot minder dan 150 natuurlijke personen of rechtspersonen per lidstaat van de Europese Economische
Ruimte is het bemiddelingsmonopolie niet van toepassing en hoeft het platform niet te beschikken over
een specifiek statuut302. Deze uitzondering kan van belang zijn in de context van business peer-to-peer
297 Art. 56, lid 2, a) Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 art. 21, §2, a) nieuwe Prospectuswet. 298 Art. 13 Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 art. 4, 6° nieuwe Prospectuswet. 299 Art. 56 Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 art. 21 nieuwe Prospectuswet. 300 S. KIERSZENBAUM en W. VAN DE WIELE, “Een bespreking van de gewijzigde Prospectuswet en enkele ‘capita selecta’ in verband met de aanbieding van beleggingsinstrumenten”, Dr.banc.fin. 2014, 124. 301 Art. 55, §2, 3° Prospectuswet. 302 Art. 55, §2, 2° Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 art. 20, §2, 2° nieuwe Prospectuswet.
65
lending, aangezien uitsluitend andere ondernemingen – die eventueel gekwalificeerde beleggers zijn – voor
ogen worden gehouden.
167. Indien een business peer-to-peer lendingplatform zich toch niet kan beroepen op de uitzondering
kan er evenwel worden ontsnapt aan de strenge regelgeving door geen rechtstreeks of onrechtstreeks
voordeel te vragen van de onderneming-kredietnemer.303 Opdat er sprake kan zijn van bemiddeling is het
namelijk vereist dat de onderneming voor de door het platform verleende diensten een vergoeding304
geeft.305 Wanneer een platform echter zijn diensten gratis verleent of zijn inkomsten enkel en alleen haalt
uit het tegen vergoeding publiceren van reclame of het vragen van een vergoeding aan de investeerders of
aan eender welke andere derde, valt het buiten het toepassingsgebied van het bemiddelingsmonopolie.306
C. VRIJSTELLING VAN ROERENDE VOORHEFFING OP INTERESTEN / TAX SHELTER
168. Er is relatief recent een fiscaal luik toegevoegd aan de regelgeving omtrent crowdfunding. Om het
investeren in startende ondernemingen aantrekkelijker te maken, voorzag de overheid in 2015 in een fiscaal
voordeel307. De Wet van 18 december 2016308 maakte echter enkele aanpassingen aan dat regime waardoor
investeerders, die investeren in kleine ondernemingen309 via een erkend platform, nu ook kunnen genieten
van de tax shelter in de vorm van een vrijstelling van roerende voorheffing op interesten uit een lening.310
169. De lening moet evenwel een minimale looptijd van vier jaar hebben311, moet worden uitgegeven
door een onderneming die jonger is dan vier jaar312 en mag niet worden aangewend ter herfinanciering313.
Het moet bovendien gaan om leningen die nieuwe economische initiatieven financieren en dus niet het
louter onderbrengen in een vennootschap van voorheen uitgeoefende activiteiten.315 Daarnaast bepaalt de
memorie van toelichting dat de kredietnemer moet gehouden zijn tot de betaling van interesten316 en de
wet zelf stelt ook dat de lening moet zijn afgesloten op basis van een jaarlijks te betalen interestvoet317. Er
303 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 181. 304 Bijvoorbeeld een commissie op de ingezamelde fondsen. 305 Art. 13 Prospectuswet – Vanaf 21 juli 2019 art. 4, 6° nieuwe Prospectuswet. 306 D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 181; O. MOHOUT, B. VANHAEREN en E. LEMAIRE, Crowdfunding in België met een blik op de wereld, Brugge, die Keure, 2016, 77. 307 Art. 60 Programmawet van 10 augustus 2015, BS 18 augustus 2015. 308 Wet 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende diverse bepalingen inzake financiën, BS 20 december 2016. 309 Art. 21, 13°, a) WIB, gewijzigd door art. 37, 1° Crowdfundingwet. 310 A.M. VANDEKERKHOVE, “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 6. 311 Art. 21, 13°, c) WIB. 312 Art. 21, 13°, b) WIB. 313 Art. 21, 13°, d) WIB. 315 Memorie van Toelichting bij het ontwerp van programmawet, Parl.St. Kamer, 2014-2015, nr. 1125/001, 60. 316 Ibid. 317 Art. 21, 13°, c) WIB.
66
kan dus worden afgeleid dat social lending waarbij geen of een voor de kredietnemer voordelige interest is
verschuldigd niet in aanmerking komt voor de toepassing van de maatregel.
170. Om aanspraak te kunnen maken op de gunstregeling dient de kredietverstrekking te verlopen via
een door de FSMA erkend platform als bemiddelaar318. Het platform moet daarvoor beschikken over een
vergunning door aan bepaalde bedrijfsvergunnings-319 en de bedrijfsuitoefeningsvoorwaarden320 te
voldoen en specifieke gedragsregels321 na te leven. Bij de bespreking van de Crowdfundingwet werd
duidelijk dat een business peer-to-peer lendingplatform niet onder het toepassingsgebied valt waardoor
het platform dan ook nooit als een vergund platform in de zin van die wet kan worden gekwalificeerd.322
Bovendien moet het gaan om een nieuwe en buiten de beroepsactiviteit van de investeerder afgesloten
lening waardoor het contract moet worden afgesloten in het kader van het beheer van privévermogen. De
memorie van toelichting stelt evenwel uitdrukkelijk dat ook ondernemingen en bedrijfsleiders die handelen
als privépersoon onder het toepassingsgebied van de maatregel kunnen vallen.323 De onderneming-
kredietgever in de context van business peer-to-peer lending zal evenwel niet handelen als privépersoon.
Er dient dan ook te worden geconcludeerd dat het regime van de tax shelter in de regel niet van toepassing
zal zijn op business peer-to-peer lending.
IV. BESLUIT
171. Na het bestuderen en het analyseren van de bestaande regelgeving blijkt dat het huidig wettelijk
kader gefragmenteerd en complex is waardoor er rechtsonzekerheid ontstaat. Afhankelijk van hoe een
business peer-to-peer lendinginitiatief wordt georganiseerd, aan wie de verhandelbare gestandaardiseerde
leningen worden aangeboden en het bedrag dat kan en mag worden geïnvesteerd kunnen verschillende
regels van toepassing zijn. Het is dan ook voor platformen, ondernemingen en investeerders vaak
onduidelijk of en in hoeverre de wettelijke regels van toepassing zijn. De ondernemingen moeten in het
bijzonder aandacht schenken aan het gemeen kredietrecht en de Prospectuswet, terwijl de platformen –
aangezien zij doorgaans als lasthebber van de onderneming zullen optreden – hoofdzakelijk rekening
318 Art. 21, 13°, e) WIB. 319 Art. 7 tot 12 Crowdfundingwet. 320 Art. 13 tot 20 Crowdfundingwet. 321 Art. 21 tot 29 Crowdfundingwet. 322 Voor een uitvoerigere bespreking, zie randnummer 135. 323 Memorie van Toelichting bij het ontwerp van programmawet, Parl.St. Kamer, 2014-2015, nr. 1125/001, 60; A.M. VANDEKERKHOVE, “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 7; J. VAN DYCK, “Startende ondernemingen: vrijstelling interesten bij crowdfunding door KMO”, Fiscoloog 2015, 3.
67
dienen te houden met de Prospectuswet, de Wet op de beleggingsondernemingen, de Wet op de
betalingsinstellingen, de Wet op de instelling voor collectieve beleggingen en de KMO-Financieringswet.
172. De voornaamste oorzaak van dit uiteenlopend kader moet worden gezocht in het feit dat de
(eventueel) toe te passen regelgeving reeds bestond voor de opmars van crowdlending en bijgevolg niet is
toegespitst op de eigenheid van business peer-to-peer lending als alternatieve financieringsbron of van
verhandelbare gestandaardiseerde leningen als beleggingsinstrumenten.
173. Met de inwerkingtreding van de Wet Alternatieve Financieringsdiensten heeft de Belgische
wetgever wel een eerste grote stap gezet in de ontwikkeling van een meer omvattende regeling voor
alternatieve financieringstechnieken. Daarnaast is er op Europees niveau ook heel wat interesse in het
potentieel van crowdlending, maar tot dusver beperken de Europese initiatieven zich tot het in kaart
brengen van de markt en de organisatie en regeling in de verschillende nationale lidstaten. Het uitwerken
van een Europees wetgevend kader en een eengemaakte interne markt zou alvast een zeer sterke stimulans
voor de verdere ontwikkeling van business peer-to-peer lending zijn.
174. Het is dus overduidelijk dat er nood is aan een wetgevend kader en passend toezicht met betrekking
tot crowdlending in het algemeen en business peer-to-peer lending in het bijzonder. Enerzijds voor de
bescherming van de betrokken partijen en anderzijds voor de geloofwaardigheid van business peer-to-peer
lending als een volwaardig alternatief voor de klassieke bankfinanciering.
Hoe de Belgische regelgeving er eventueel inhoudelijk kan uitzien en wat de aandachtspunten daarbij zijn,
wordt behandeld in het volgend deel (deel 4).
68
DEEL 4. VOORSTEL VAN EEN GEWENST WETGEVEND KADER VOOR BUSINESS
PEER-TO-PEER LENDING VIA EEN PLATFORM VANUIT DE POSITIES VAN DE
ACTOREN EN DOOR MIDDEL VAN GRENSOVERSCHRIJDEND PERSPECTIEF
175. Na het situeren en bespreken van het concept ‘business peer-to-peer lending‘ (deel 2) en na het
vaststellen dat de huidige reglementering niet volstaat (deel 3) wordt in dit deel bestudeerd welke
mogelijkheden er zijn met het oog op het stimuleren van het vrij verkeer van alternatief kapitaal en het
reguleren van business peer-to-peer lending op een technologieneutrale, proportionele en integriteit
bevorderende wijze.
Aangezien dit thesisonderzoek zich focust op de Belgische financiële markt zal een wetgevend kader met
klemtoon op het Belgische recht worden uitgewerkt. Er werd echter wel geopteerd om over de grenzen
heen te kijken. Dit deel is dan ook hoofdzakelijk gebaseerd op het Amerikaans recht met hier en daar een
insteek vanuit het recht van onze noorderburen.
I. OP WELKE NIVEAU MOET HET GEWENST WETGEVEND KADER WORDEN UITGEWERKT?
176. In dit deeltje wordt, vertrekkend vanuit de positie van de verschillende actoren333, dieper ingegaan
op de vraag omtrent het niveau waarop het gewenst wetgevend kader idealiter moet worden uitgewerkt.
Het is namelijk de bedoeling om business peer-to-peer lending zo flexibel en goedkoop mogelijk te reguleren
en toch voldoende bescherming aan de investeerders te bieden om zo het vertrouwen in alternatieve
financieringstechnieken en in de financiële markt in het algemeen te bevorderen.334
A. INVESTEERDERS
177. Er wordt strikt gezien steeds een onderscheid gemaakt tussen professionele en niet-professionele
investeerders. Business peer-to-peer lending heeft echter kredietverlening tussen ondernemingen als opzet
waardoor de categorie ‘investeerders’ dan ook enkel bestaat uit professionele investeerders.
178. Het niveau van de investeerders is niet het meest aangewezen terrein voor het uitwerken van een
regulering. De investeerders zelf of hun investeringen onderwerpen aan allerhande voorwaarden en
plichten kan namelijk worden beschouwd als een hinderpaal om aan business peer-to-peer lending te doen
333 (A) investeerders, (B) ondernemingen die verhandelbare gestandaardiseerde leningen aanbieden via een platform en (C) de business peer-to-peer lendingplatformen. 334 E. LAVEREN en P.-J. ENGELEN, Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 167-168; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 457.
69
en dus een belemmerende in plaats van een stimulerende werking hebben. Investeerders moeten uiteraard
een aantal gegevens verstrekken en aan een aantal verplichtingen voldoen, maar het is echter aan te raden
dit tot een absoluut minimum te beperken.335
B. ONDERNEMINGEN
179. De doelstelling van een business peer-to-peer lendingregulering is om voor ondernemingen een zo
flexibel en zo goedkoop mogelijke financieringsmethode te creëren. Hierdoor kan worden geargumenteerd
om ondernemingen niet te zwaar te belasten en hun gedrag niet te strikt te reguleren. Het uitwerken van
een investeerdersbeschermende regulering op het niveau van de ondernemingen zal namelijk snel
belemmerend werken en zal business peer-to-peer lending wellicht niet stimuleren. Ondernemingen doen
per slot van rekening vaak net beroep op business peer-to-peer lending om de door financiële wetgeving
opgelegde vereisten te vermijden. Het zou dan ook voor een stuk de aantrekkingskracht van business peer-
to-peer lending wegnemen indien ondernemingen bij business per-to-peer lending ook aan strenge
voorwaarden en modaliteiten zouden worden onderworpen.
C. PLATFORMEN
180. Naast het feit dat de twee andere niveaus veel minder geschikt zijn om het business peer-to-peer
lendingproces te reguleren, zijn er nog heel wat andere argumenten om een regulering van de positie, het
gedrag en de functie van de business peer-to-peer lendingplatformen te ondersteunen.
181. Eerst en vooral is het business peer-to-peer lendingproces de core business en de specialiteit van
dergelijke platformen waardoor ze als repeat players een enorme kennis en ervaring kunnen opbouwen.
Daarnaast zullen business peer-to-peer lendingplatformen gewoonlijk meerdere projecten tegelijkertijd
aanbieden waardoor ze kunnen profiteren van schaalvoordelen. Bovendien zijn ze als intermediair een erg
belangrijke schakel tussen de ondernemingen en de investeerders. Na het combineren van deze elementen
met het feit dat platformen vaak een vergoeding krijgen om het gebruik van de financieringstechniek in
goede banen te leiden, kan dan ook worden geargumenteerd dat daar een zekere verantwoordelijkheid
moet tegenover staan. Door te reguleren op het niveau van de business peer-to-peer lendingplatformen
kan daarenboven in éen beweging bescherming worden geboden voor zowel kleine als grote investeringen.
De business peer-to-peer lendingplatformen zullen ook de meest solvabele en kapitaalkrachtige partij zijn.
Business peer-to-peer lending is namelijk een alternatieve financieringswijze waarop beroep kan worden
gedaan wanneer ondernemingen geen steun krijgen van de traditionele financieringsbronnen. Wanneer er
335 Y. FUCHITA, “Protecting Investors While Encouraging the Supply of Risk Capital”, Nomura Journal of Capital Markets winter 2014, Vol. 5, 18-20.
70
fouten worden gemaakt zodat de investeerders (een deel van) hun investering verliezen, is de kans dan ook
zeer klein dat de ondernemingen de investeerders zullen kunnen terugbetalen. De platformen bieden
echter verschillende projecten tegelijkertijd aan waardoor de geslaagde projecten voldoende zouden
moeten renderen om eventuele aansprakelijkheden bij gefaalde projecten op te vangen.336
182. Er mag evenwel niet worden overgereguleerd en de regeling mag ook niet te strikt worden ingevuld
zodat verschillende platformen naast elkaar kunnen blijven bestaan en de concurrentie met elkaar kunnen
aangaan. Concurrentie is namelijk een zeer erg sterk wapen om malafide praktijken te vermijden.
183. Een belangrijk nadeel aan het uitwerken van een regulering op het niveau van de platformen is dat
er geen bescherming is voorzien wanneer ondernemingen onderling leningen aangaan en geen beroep
doen op een platform. Een bespreking van de mogelijke maatregelen om hieraan tegemoet te komen valt
evenwel buiten het bestek van dit thesisonderzoek.
II. WAT MOET HET GEWENST WETGEVEND KADER REGULEREN?
184. Bij het dieper ingaan op de vraag waaraan het gewenst wetgevend kader moet tegemoet komen,
wordt er eerst en vooral vertrokken vanuit de grootste risico’s die met business-to-peer lending gepaard
gaan (A). Daarnaast wordt nog even de aandacht gevestigd op de moeilijk af te bakenen regeling omtrent
business peer-to-peer lending (B).
A. RISICO’S VERBONDEN AAN KREDIETVERLENING VIA BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
185. Een aantal van de risico’s bij business peer-to-peer lending doen zich bij normale bankfinanciering
niet of in mindere mate voor. Al deze risico’s hebben echter tot gevolg dat de investeerder een kleinere
kans op terugbetaling van het door hem verstrekte krediet heeft.
1. VERSCHERPT INVESTERINGSRISICO
186. Zoals aan elke investering zijn er risico’s verbonden aan het investeren via business peer-to-peer
lending, maar de projecten via een business peer-to-peer lendingplatform zijn mogelijks nog iets risicovoller.
Er worden namelijk voornamelijk startende en groeigeoriënteerde ondernemingen, die altijd een grote
onzekerheid over hun verdere ontwikkeling en groei met zich meebrengen, gefinancierd. Daarnaast gaan
ondernemingen vaak pas op alternatieve financiering beroep doen wanneer de andere traditionele
financieringsbronnen, na een grondige beoordeling, niet de nodige financiering willen verlenen. Indien een
project niet te risicovol zou zijn of indien een project een grote kans op slagen zou hebben, zouden de
336 J.R.C. TANGELDER, “Regulering van crowdfundingplatforms: een goede stap in de verkeerde richting”, MvO 2016, afl. 5/6, 120.
71
klassieke financierders waarschijnlijk wel kiezen om krediet te verstrekken waardoor business peer-to-peer
lending zich niet zou opdringen. Een verhoogd investeringsrisico is dus eigen aan de projecten die beroep
doen op deze financieringstechniek.337
187. Het falen van het project is dus het meest voor de hand liggende risico dat de investeerder loopt.
Wanneer het de onderneming niet lukt om het project te realiseren, kan zij haar beloftes niet nakomen en
kan de investeerder mogelijks zijn inbreng volledig verliezen. Denkbare oorzaken voor het falen zijn onder
meer incompetentie van de onderneming, een verkeerde inschatting van de haalbaarheid van het project
of het nodige bedrag voor de verwezenlijking van het project.
188. Het is mogelijk dat de ondernemingen een financieel plan hebben, maar de waarde daarvan is vrij
beperkt. Eerst en vooral is het hebben van een financieel plan geen vereiste voor de geldige oprichting van
een vennootschap. Daarenboven worden naast de verantwoording van het kapitaalbedrag geen verdere
inhoudelijke vereisten gesteld en wordt dit financieel plan niet openbaar gemaakt. Hierdoor zijn de
onderneming niet verplicht om de informatie die erin vervat zit aan de investeerders voor te leggen.338
Wanneer een onderneming echter investeerders wil overtuigen zal ze toch bepaalde informatie moeten
prijsgeven om aan te tonen dat ze een duidelijk plan heeft. Een dergelijk business plan is evenwel slechts
een projectie van de verwachte en gehoopte gang van zaken. In de beginfase van een onderneming zijn
deze projecties dan ook onzeker, omdat alle belangrijke beslissingen nog moeten worden genomen, het
niet zeker is wat het resultaat van de ondernemingsactiviteiten zal zijn en de kwaliteiten van het
management en de leidinggevende figuren nog niet bekend zijn.339
2. VERSTERKTE INTEGRITEITSRISICO’S
189. Naast dit verscherpte investeringsrisico wordt ook fraude als éen van de grootste risico’s gezien.
Ondernemingen die beroep doen op business peer-to-peer lending hebben namelijk niet per se nood aan
‘terugkerende investeerders’ en door het gebruik van het internet is er een verhoogde kans tot anonimiteit.
Daarnaast is er vaak geen sprake van rechtshandhaving, aangezien niet elke individuele investeerder
337 L. COLLINS en Y. PIERRAKIS, The venture crowd - Crowdfunding equity investment into business, Nesta, 2012, 19; C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 99-108; S.J. CHOI, “Gatekeepers and the internet: rethinking the regulation of small business capital formation”, J.Small & Emerging Bus.L. 1998, Vol. 2, 31; D. MASHBURN, “The anti-crowd pleaser: fixing the crowdfund act’s hidden risks and inandequate remedies”, Emory L.J. 2013, Vol. 63, 158-162; D. RAES, “Le crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique”, in M. GREGOIRE (ed.), Le droit bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 98. 338 K. GEENS en H. LAGA, "Overzicht van rechtspraak vennootschappen 1986-1991", T.P.R. 1993, 1025; M. WYCKAERT, Kapitaal in N.V. en B.V.B.A., Kalmthout, Biblio, 1995, 193; Art. 440 W.Venn.; X., “De rol van het financieel plan”, De Venn. 2005, afl. 5, 13; R. VAN BOVEN, “Het financieel plan: de juridische aspecten”, Acc. & Tax 2005, afl. 3, 15; T. COOREMAN, “Het belang van het financieel plan”, De Venn. 2008, afl. 7, 4; L. COLLINS en Y. PIERRAKIS, The venture crowd - Crowdfunding equity investment into business, Nesta, 2012, 19. 339 C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 106-107
72
geneigd zal zijn een procedure op te starten. Deze factoren zorgen er dan ook voor dat er op eenvoudige
wijze en op grote schaal kan worden gefraudeerd, dat de opgehaalde gelden niet altijd voor de beloofde
doeleinden worden gebruiken en dat de investeerders kwetsbaarder worden.340
190. Bovendien voorziet geen enkele regeling in de plicht om inlichtingen over de risico’s van investeren
te verschaffen waardoor het gevaar bestaat dat enkel de rooskleurige toekomstperspectieven worden
geschetst en er geen gewag wordt gemaakt van mogelijke doemscenario’s en het eventueel leiden van
verliezen. Door enkel de positieve kant van het verhaal te schetsen is het evenwel mogelijk dat potentiële
investeerders het risico op fraude hoger zullen inschatten. Dergelijke praktijken kunnen dan ook erg nefast
zijn voor de verdere ontwikkeling van business peer-to-peer lending als investeringswijze. Fraude kan
namelijk de geloofwaardigheid van de projecten, en van alternatieve financiering in het algemeen, sterk
ondermijnen waardoor investeerders erg argwanend zullen staan ten opzichte van business peer-to-peer
lending en niet meer geneigd zullen zijn om gelden te investeren via dergelijke platformen.341
3. RISICO’S EIGEN AAN DE OPKOMST VAN TECHNOLOGISCHE INNOVATIE
191. Het groeiend aanbod van nieuwe innovatieve producten en diensten maakt het speelveld van de
financiële sector complexer en minder transparant waardoor controle en toezicht moeilijker worden en het
risico op frauduleus gedrag vergroot. De digitale transformatie zorgt namelijk voor het ontstaan van
activiteiten die een invloed kunnen hebben op de soliditeit en integriteit van financiële instellingen, op de
financiële stabiliteit en op het vertrouwen van de investeerder. Enerzijds wordt het voor de instellingen
moeilijker om witwaspraktijken en terrorismefinanciering te signaleren, anderzijds bestaat het risico dat de
financiële instellingen niet volledig transparant zijn over de risico’s van nieuwe producten. Bovendien vallen
deze nieuwe toepassingen rond gebruik van klantengegevens en algoritmen door niet-financiële
instellingen niet onder het huidige prudentiële toezicht waardoor ze kunnen leiden tot een schending van
de privacy. Deze risico’s kunnen zich zowel bij gevestigde waarden als bij nieuwkomers voordoen.
192. Deze ontwikkelingen gaan dus gepaard met volkomen nieuwe risico’s en wekken allerlei juridische
vragen op. Het gaat voornamelijk over het in hoog tempo toenemende materieel belang van cybersecurity
en data protectie voor een goed functionerende markt. De relevante wet- en regelgeving moet dan ook
340 THE FEDERALIST SOCIETY FOR LAW AND PUBLIC POLICY STUDIES, “Corporations, Deregulating the markets: the JOBS Act”, Del.J.Corp.L. 2013, Vol. 38, 483; C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 99-113; E. BURKETT, “A crowdfunding exemption? Online investment crowdfunding and U.S. Securities Regulation”, Transactions Tenn.J.Bus.L. 2011-2012, Vol. 13, 96-98; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 291; T.L. HAZEN, “Crowdfunding or fraudfunding? Social networks and the securities laws – Why the specially tailored exemption must be conditioned on meaningful disclosure”, N.C.L.Rev. 2011-2012, Vol. 90, 1763-1768. 341 B.S. BLACK, “Information asymmetry, the internet, and securities offerings”, J.Small & Emerging Bus.L. 1998, afl. 2, 92; E. BURKETT, “A crowdfunding exemption? Online investment crowdfunding and U.S. Securities Regulation”, Transactions Tenn.J.Bus.L. 2011-2012, Vol. 13, 97-98.
73
worden aangepast zodat de platformen ervoor kunnen zorgen dat de verkregen gegevens worden
beschermd en de beveiliging van de integriteit van de financiële markten wordt verbeterd.342
B. MOEILIJK AF TE BAKENEN REGELING OMTRENT BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
193. Ondanks het feit dat business peer-to-peer lending om verschillende redenen een zeer succesvolle
financieringstechniek zou kunnen zijn blijft het succes grotendeels uit. Dit is vooral te wijten aan het
complex en onoverzichtelijk financieelrechtelijke kader. Zoals reeds eerder werd uiteengezet (deel 3) is er
nog steeds geen specifiek aangepaste regeling voorhanden en moet een platform bijgevolg, al naargelang
de concrete structuur waarbinnen de activiteiten worden georganiseerd, mogelijks éen of meerdere
statuten bekomen en de verplichtingen van éen of meerdere reguleringen naleven. Daarnaast moet voor
elk business peer-to-peer lendinginitiatief afzonderlijk worden onderzocht welke specifieke financiële regels
van toepassing kunnen zijn. Deze vigerende voorschriften zijn bovendien geconcipieerd voordat de techniek
haar opmars kende en dus niet aangepast aan de eigenheden van business peer-to-peer lending. Dit maakt
het voor personen, die graag een platform willen uitbaten omdat ze geloven dat dit een winstgevende
activiteit kan zijn, niet evident om een dergelijk platform op te starten. Bovendien komen investeerders,
die wensen te investeren via business peer-to-peer lending, in een financieelrechtelijk kluwen of eventueel
zelfs in een juridisch vacuüm terecht. De financiële markt zou dan ook gebaat zijn met meer rechtszekerheid
of een uitgewerkt separate regulering zodat het speelveld kenbaar is.343
III. HOE MOET HET GEWENST WETGEVEND KADER WORDEN UITGEWERKT?
194. In dit onderdeel worden een aantal ideeën over de mogelijke inhoud van een regulering toegespitst
op business peer-to-peer lendingplatformen uiteengezet. Er zal worden onderzocht of een alomvattend
wetgevend kader omtrent alternatieve financieringsdiensten zinvol is (A) en of er eerder moet worden
teruggegrepen naar soft law (B). Het ligt echter buiten het bestek van deze masterproef om telkens alle
mogelijke vennootschaps-, financieel- en fiscaalrechtelijke implicaties en economische effecten na te gaan.
Het is veeleer het opzet om aan te zetten tot verder reflecteren over de geopperde concepten.
342 A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 305. 343 J.M. VAN POELGEEST, ‘Crowdfunding, mede mogelijk gemaakt door de wetgever?’, O&F 2014, 60-61; S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 456-458; C. LEWALLE, “Publication, par la FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, Bank Fin. 2012, afl. 3- 4, 224; A.C. FINK, “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det.Mercy L.Rev. 2012-2013, Vol. 90, 32-33.
74
A. ALOMVATTEND WETGEVEND KADER OMTRENT ALTERNATIEVE FINANCIERINGSDIENSTEN
195. Bij het creëren van een regulering omtrent business peer-to-peer lendingplatformen is het van
belang om dit zoveel mogelijk op maat van de activiteiten die zo’n platform moet (kunnen) verrichten te
doen en overregulering te vermijden. Het is dan ook een goede oplossing om de juridische drempels in de
bestaande wet- en regelgeving weg te nemen en een alomvattend wetgevend kader voor alternatieve
financiering te creëren. Op die manier moeten de personen die een business peer-to-peer lendingplatform
willen exploiteren maar naar éen regeling kijken om te weten welke de voorwaarden en de toegelaten en
verboden activiteiten, die met het uitbaten van dergelijk platform gepaard gaan, zijn. Met het creëren van
een overkoepelende wet wordt bovendien de keuze voor een bepaalde vorm van crowdfunding minder
afhankelijk van het specifieke regelgevend kader dat van toepassing kan zijn.
196. Voor een dergelijk alomvattend wetgevend kader kan worden vertrokken vanuit de huidige Wet
Alternatieve Financieringsdiensten. Er kan immers niet worden ingeschat hoe een intermediair die business
peer-to-peer lending faciliteert in geringere mate zou worden geconfronteerd met de risico’s die zich in de
context van andere vormen van alternatieve financiering manifesteren. De huidige Wet Alternatieve
Financieringsdiensten is echter nog te veel geënt op equity crowdfunding en op de bescherming van niet-
professionele investeerders. Bovendien zijn bepaalde verplichtingen nog te fluïde en is er nood aan een
striktere regulering. Het is dus zeker en vast een mogelijkheid dat de wetgever corrigerend optreedt en
aantal aanpassingen aan de Wet Alternatieve Financieringsdiensten doorvoert om business peer-to-peer
lending betrouwbaar(der) te maken en tegelijkertijd werkbaar te houden voor de platformen.344
1. WETTELIJK STATUUT VAN HET ALTERNATIEF FINANCIERINGSPLATFORM
197. Eerst en vooral moet het statuut van de alternatieve financieringsplatformen duidelijker en strikter
worden gereguleerd. De momenteel geldende vergunningsplicht is namelijk niet van toepassing op een
platform dat zich uitsluitend richt tot rechtpersonen, gekwalificeerde beleggers of minder dan 150
personen345. Het is duidelijk dat deze uitsluiting is geïnspireerd op de uitsluiting van het openbare karakter
van een aanbieding in het kader van de Prospectuswet. Een business peer-to-peer lendingplatform moet
zich dus vandaag de dag niet vergunnen, hoeft bijgevolg geen gedragsregels na te leven en wordt niet
onderworpen aan enig toezicht. Als een platform werkt zonder vergunning zijn er dus geen garanties dat
het platform voldoende vaardigheden heeft.
344 S. DECOSTER en C. LEWALLE, “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.banc.fin. 2014, 465-466. 345 Art. 3, §2, b) Crowdfundingwet.
75
198. Het is dan ook een praktischere en juridisch correctere oplossing om deze uitsluiting te beperken
en platformen die zich uitsluitend richten tot rechtpersonen, gekwalificeerde beleggers of minder dan 150
personen enkel uit te sluiten van de vergunningsplicht waardoor ze wel nog de in de wet bepaalde
gedragsregels moeten naleven. Daarnaast kan er voor deze platformen een registratieplicht bij de FSMA
en/of een zelfregulerende instantie worden ingeschreven. Met een dergelijke regeling zou namelijk een
bijkomend en versterkend signaal van vertrouwen aan de markt wordt gegeven. Platformen, die na de
registratieprocedure, een dergelijk specifiek statuut verkrijgen zouden namelijk toch onder de controle en
het toezicht van de bevoegde instanties staan. Bovendien heeft een dergelijke registratie als consequentie
dat de FSMA en/of de zelfregulerende instantie regels kan opleggen en afdwingen. Aan de registratie
kunnen ook altijd een aantal voorwaarden, voorschriften en beperkingen worden gekoppeld om ervoor te
zorgen dat de investeerder wordt beschermd en de terugbetaalkansen worden vergroot. De registreerde
platformen kunnen dan worden opgenomen in een ‘Register Alternatieve Financieringsplatformen.346
Het creëren van een in de wet geregelde registratieplicht met doorlopende duidelijke convergente normen
en vereisten voor business peer-to-peer lendingplatformen zou er dus toe kunnen leiden dat het exploiteren
van een dergelijk platform niet onderworpen is aan een vergunningsplicht en de daarbij horende
verplichtingen, maar wel aan een meer proportionele toezichtrechtelijke behandeling.
199. Er kan evenwel ook worden geopteerd voor de introductie van een soort basisvergunningplicht, die
geldt voor elk alternatieve financieringsplatform ongeacht het type product of financiële dienst dat wordt
aangeboden, met de daaraan gerelateerde minimumeisen. Zo’n basisvergunning kan dan trapsgewijs
‘meegroeien’ en worden omgebouwd tot een volwaardige vergunning afhankelijk van de omvang van het
platform en de potentiële risico’s voor de financiële markten en alle betrokken partijen. Een dergelijke
regeling zou meer flexibiliteit en proportionaliteit dan het huidige regime bieden en tegelijkertijd zouden
in beginsel alle platformen door de toezichthouders kunnen worden gemonitord met het oog op betere
mogelijkheden om de nodige maatregelen te treffen.347
Op die manier kan voor business peer-to-peer lending een regime worden gecreëerd waarin de mate van
toezicht, verplichtingen en administratieve last afhankelijk is van bepaalde vooraf bepaalde parameters. Er
346 A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich. J. Private Equity & Venture Cap. L. 2014, Vol. 3, 234-235; J.F. BARITOT, “Increasing protection for crowdfunding investors under the JOBS Act”, U.C. Davis Bus.L.J. 2012-2013, Vol. 13, 271-272; K. SIGAR, “Fret no more: inapplicability of crowdfunding concerns in the internet age and the JOBS Act’s safeguards”, Admin.L.Rev. 2012, Vol. 64, 499- 502; B. WHITBECK, “The JOBS Act of 2012, “The struggle Between Capital Formation and Investor Protections”, http://ssrn.com/abstract=2149744, 51-55. 347 A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 308.
76
moeten evenwel te allen tijde bepaalde minimumvereisten gelden zodat de belangen van de betrokken
partijen steeds voldoende worden gewaarborgd.
2. BESCHERMINGSMECHANISMEN VOOR INVESTEERDERS
200. Om fraude zoveel mogelijk uit te sluiten, om het vertrouwen in business peer-to-peer lending te
vrijwaren en om de investeerders te beschermen tegen volledig foutieve inschattingen van de risico’s
moeten bepaalde beschermingsmechanismen worden voorzien.348 Hierbij kan worden gedacht aan (i)
minimale informatieplichten, (ii) kwalitatieve controle van de instrumenten en (iii) gedragsregels.
201. Er dient evenwel een onderscheid te worden gemaakt tussen de mechanismen met het oog op de
bescherming van investeerders-ondernemingen en de beschermingsmechanismen voor investeerders-
natuurlijke personen. Om dit onderdeel niet te ingewikkeld te maken en aangezien het niet eenvoudig is
om te bepalen welke bescherming er in dit kader moet worden geboden aan een onderneming, zal hier
worden getracht om de gulden middenweg te vinden met hier en daar een bijkomende nuance in de vorm
van een vrijstelling van sommige verplichtingen voor business peer-to-peer lending.
i. MINIMALE INFORMATIEPLICHTEN
202. Een eerste nuttige manier om investeerders te beschermen tegen een compleet foute inschatting
van de risico’s van hun investeringen, is het opleggen van minimale informatieplichten aan de alternatieve
financieringsplatformen. Het ter beschikking stellen van uitvoerige informatie, het opleggen van een
financiële vormingsplicht en het creëren van een communicatiekanaal zijn dan ook noodzakelijk om de
informatieasymmetrie tussen de investeerders en de ondernemingen op te vangen.349
a. Informatieplicht
203. Door een algemene voorafgaande informatieverschaffing en doorlopende informatieverplichtingen
in te voeren, kunnen de investeerders een geïnformeerde en weloverwogen investeringsbeslissing, waarbij
rekening wordt gehouden met de materiële risico’s die alternatieve financiering in het algemeen en het
project in het bijzonder met zich meebrengen, maken. Het spreekt voor zich dat de informatie correct,
duidelijk en niet-misleidend mag zijn. Het is dan ook van belang dat de verstrekte informatie regelmatig
348 J.F. BARITOT, “Increasing protection for crowdfunding investors under the JOBS Act”, U.C. Davis Bus.L.J. 2012-2013, Vol. 13, 272. 349 J.S. WROLDSEN, “The Social Network and the Crowdfund Act: Zuckerberg, Saverin, and Venture Capitalists’ Dilution of the Crowd”, Vand.J.Ent. & Tech.L. 2012-2013, Vol. 15, 604-606; B.S. BLACK, “Information asymmetry , the internet, and securities offerings”, J.Small & Emerging Bus.L. 1998, Vol. 2, 92-93; T.A. PAREDES, “Blinded by the Light: Information Overload and Its Consequences for Securities Regulations”, Wash.U.L.Q. 2003, Vol. 81, 418-431; T.L. HAZEN, “Crowdfunding or fraudfunding? Social networks and the securities laws – Why the specially tailored exemption must be conditioned on meaningful disclosure”, N.C.L.Rev. 2011-2012, Vol. 90, 1763-1768; S.K. RIPKEN, “The dangers and drawbacks of the disclosure antidote: towards a more substantive approach to securities regulation”, Baylor, L.Rev. 2006, Vol. 58, 146-153.
77
wordt bijgewerkt zodat ze zo actueel mogelijk is en de investeerders niet over verouderde inlichtingen
beschikken. Eens de investeerders over voldoende informatie beschikken, zijn ze in staat om met kennis
van zaken zichzelf te beschermen. De focus van een dergelijke informatieplicht moet dus liggen op het
creëren van maximale transparantie.350
204. Het geven van essentiële informatie lost echter het probleem van de informatieasymmetrie enkel
op wanneer de investeerders die informatie op een effectieve, accurate en efficiënte wijze kunnen
verwerken met het oog op een adequate beooordeling van de investering. De soort informatie, de wijze
van communiceren, de leesbaarheid, de begrijpelijkheid en de moeilijkheidsgraad moeten dan ook geschikt
zijn voor de betrokken investeerders.351 Bovendien is het aangewezen dat de investeerder-natuurlijke
persoon, voorafgaand aan het effectief intekenen op een aanbieding, nogmaals op het investeringsrisico
wordt gewezen en nogmaals de kennisname van de risico’s bevestigt. Deze informatie dient te worden
bewaard bij een neutrale en betrouwbare derde en moet te allen tijde beschikbaar zijn op het platform.
Bovendien moet elke wijziging aan de investeerder-natuurlijke persoon worden bekend gemaakt vooraleer
hij bijkomende investeringen kan doen.352
205. Naast de wetgever die bepaalt op welke wijze en welke financiële en vennootschapsrechtelijke
kerngegevens minimaal aan de investeerders moeten worden meegedeeld, zou het voor de platformen en
de investeerders rechtszekerheid creëren als de FSMA per type product of financiële dienst een duidelijke
en transparante standaardinformatielijst of een modelformulier van een informatiefiche zou opstellen. Dat
leidt namelijk tot een uniform en gedetailleerd overzicht van alle noodzakelijk te verstrekken inlichtingen
met betrekking tot de onderneming en diens financiële positie, de aangeboden instrumenten en het
concrete doel van de opbrengsten van de aanbieding. De informatiefiche kan bovendien, op een wijze gelijk
aan die van een informatienota, worden onderworpen aan een a posteriori controle door de FSMA. Door
het standaardiseren van de informatie kan er nog meer worden ingespeeld op de noden en vereisten van
de praktijk, is het duidelijk wanneer de platformen aan hun informatieverplichting hebben voldaan en
wordt tegemoet gekomen aan de vergelijkbaarheid van projecten en investeringsproposities.353
350 A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 306; S. LELOUX, “Peer-to-peer lending. De regulering van een innovatieve financieringsvorm, T.Fin.R. 2013, 144. 351 J.S. WROLDSEN, “The Social Network and the Crowdfund Act: Zuckerberg, Saverin, and Venture Capitalists’ Dilution of the Crowd”, Vand.J.Ent. & Tech.L. 2012-2013, Vol. 15, 606-607; T.A. PAREDES, “Blinded by the Light: Information Overload and Its Consequences for Securities Regulations”, Wash. U.L.Q. 2003, Vol. 81, 419-443. S.K. RIPKEN, “The dangers and drawbacks of the disclosure antidote: towards a more substantive approach to securities regulation”, Baylor, L.Rev. 2006, Vol. 58, 146-202; J.M. HEMINWAY, “What is a security in the crowdfunding era?”, Ohio St. Bus.L.J. 2012, Vol. 7, 343-351; C. JOLLS, C.R. SUNSTEIN en R. THALER, “A Behavioral Approach to Law and Economics”, Stan.L.Rev. 1998, Vol. 50, 1477. 352 A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich.J. Private Equity & Venture Cap.L. 2014, Vol. 3, 236. 353 C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 138-139; A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich.J.
78
b. Financiële vormingsplicht en investeerderstoets
206. Geen enkele investeerder zal normaalgezien investeren zonder voorafgaand ingewonnen advies
van een (financieel) deskundige indien hij de propositie niet begrijpt en/of de risico’s niet kan inschatten.
In de wet moet dan ook worden verankerd dat de platformen de verantwoordelijkheid krijgen om te
achterhalen of een investering enigszins passend is voor de investeerder.
207. In België is het de taak van de FSMA om de financiële opleiding van de investeerders te verzorgen.354
Het is dan ook een goede oplossing om elke investeerder, die zich registreert op een business peer-to-peer
lendingplatform, via een link verplicht door te sturen naar de website van de FSMA. Door deze financiële
vormingsplicht bij de FSMA te leggen wordt een aanzienlijke onzekerheidsfactor en een potentieel
aansprakelijkheidsrisico bij onvoldoende financiële vorming voor de platformen vermeden.
Platformen moeten er evenwel voor zorgen dat elke investeerder die financiële vorming volgens de
vooropgestelde standaarden doorloopt. Bovendien moet elke investeerder een vragenlijst beantwoorden
waardoor kan worden aangetoond dat hij genoeg kennis en ervaring heeft om het risiconiveau van een
investering in startende en groeigeoriënteerde ondernemingen te begrijpen. Investeerders die geregeld
beleggingsadvies ontvangen van een geautoriseerde instelling moeten deze test echter niet afleggen.
Wanneer het platform op basis van het resultaat van de toets oordeelt dat een investeerder onvoldoende
kennis en ervaring heeft, moet het platform deze investeerder waarschuwen omtrent het feit dat de
investering ongeschikt is. Deze waarschuwingsplicht gaat echter niet zo ver dat het platform de betrokken
investeerder moet weerhouden om in het desbetreffende project te investeren.355
208. Deze financiële vormingsplicht en investeerderstoets moeten worden beperkt tot de investeerder-
natuurlijke persoon. Aan de investeerder-onderneming kan de mogelijkheid tot financiële vorming worden
aangeboden, maar het zou te verregaand zijn om hem te verplichten een dergelijke vorming te doorlopen.
c. Communicatiekanaal
209. Er kan worden opgelegd dat platformen online een communicatiekanaal ter beschikking stellen.
Daardoor kunnen investeerders onderling met elkaar communiceren over de aangeboden instrumenten en
bij hun besluitvorming rekening houden met de mening van anderen. Doordat andere investeerders en
personen met expertise over de branche waarin de onderneming haar activiteiten ontplooit met elkaar in
Private Equity & Venture Cap.L. 2014, Vol. 3, 236; G.D. DESCHLER, “Wisdom of the intermediary crowd: what the proposed rules mean for ambitious crowdfunding intermediaries”, St. Louis U. L.J. 2013-2014, Vol. 58, 1177; T.A. MARTIN, “The JOBS Act of 2012: Balancing Fundamental Securities Law Principles With the Demands of the Crowd”, http://ssrn.com/abstract=2040953, 11. 354 Art. 45, §1, 6° van de Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 355 A.C. FINK, “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det.Mercy L.Rev. 2012-2013, Vol. 90, 26.
79
contact komen worden de investeerders beter geïnformeerd. Hierdoor kan fraude worden vermeden en
kan de informatieasymmetrie tussen de onderneming en de investeerders worden verlicht. Een dergelijk
kanaal kan namelijk ten volle worden gebruikt om alarm te slaan over en te alterteren op mogelijk malafide
individuen, ondernemingen of platformen zodat potentiële investeerders zich na verscheidene negatieve
commentaren en waarschuwingen kunnen bedenken. Uiteraard brengt dit ook het risico dat er valse
verklaringen kunnen worden verspreid met zich mee, maar wanneer deze verklaringen kunnen worden
gelinkt aan een bepaalde persoon kunnen de platformen deze persoon van het platform verwijderen.356
ii. PREVENTIEVE KWALITATIEVE BEOORDELING
210. Een onderneming waarvan een openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten is onderworpen
aan de prospectusplicht moet de prospectus laten goedkeuren door de FSMA vooraleer de prospectus en
de instrumenten publiek mogen worden aangeboden. Deze controle is echter enkel een controle op de
volledigheid van de prospectus. De FSMA gaat enkel na of alle vereiste informatie wordt verstrekt zonder
de opportuniteit en de kwaliteit van de verrichting of de toestand van de onderneming te controleren.
Bij een kwalitatieve beoordeling is er naast een controle op de volledigheid van de informatie ook een
voorafgaandelijke controle op de kwaliteit van de aangeboden instrumenten. Een aangeduide instantie, in
België kan dit een taak voor de FSMA zijn, moet dan aan de hand van een kwalitatieve beoordeling beslissen
of de instrumenten openbaar mogen worden aangeboden. Wanneer zo’n controleverplichting wordt
opgelegd kan worden verwacht dat de bevoegde instantie minstens de nodige expertise verzamelt om een
grondig onderzoek door te voeren vooraleer ze haar goedkeuring verleent.357
211. De FSMA doet vandaag de dag reeds iets gelijkaardigs. Op grond van het bij KB goedgekeurde
reglement van 3 april 2014 betreffende het commercialiseringsverbod van bepaalde financiële producten
aan niet-professionele cliënten358 mogen bepaalde specifieke instrumenten niet worden aangeboden aan
niet-professionele investeerders. Daarnaast is het vrijwillig moratorium op de commercialisering van
356 H. LANDEMORE, “Majority Rule and the Wisdom of Crowds: the Task-Specificity of Majority Rule as a Predictive Tool”, 2010, www.ssrn.com/ abstract=1660577, 2-25; G.D. DESCHLER, “Wisdom of the intermediary crowd: what the proposed rules mean for ambitious crowdfunding intermediaries”, St. Louis U.L.J. 2013-2014, Vol. 58, 1169-1173; F. DANMAYR, Archetypes of Crowdfunding Platforms, Wiesbaden, Springer Gabler, 2014, 35; J. SUROWIECKI, The Wisdom of Crowds: Why the Many are Smarter than the Few and How Collective wisdom Shapes Business, Economies, Societies and Nations, New York, Doubleday, 2004, 146; G. GABISON, “Understanding Crowdfunding and its regulations”, Publications Office of the European Union 2015, 16; C. HOUSSA, “Le peer to peer lending: un disrupteur innovant à l’avenir encore incertain”, Bank Fin. 2016, 78-79; D. BRÜNTJE en O. GAJDA, Crowdfunding in Europe, Springer, 2016, 38-43, 181 en 204; C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 114 en 134-135. 357 J.S. WROLDSEN, “The Social Network and the Crowdfund Act: Zuckerberg, Saverin, and Venture Capitalists’ Dilution of the Crowd”, Vand.J.Ent. & Tech.L. 2012-2013, Vol. 15, 608. 358 Koninklijk besluit van 24 april 2014 tot goedkeuring van het reglement van de Autoriteit voor Financiële Diensten en Markten betreffende het commercialiseringsverbod van bepaalde financiële producten aan niet-professionele cliënten, BS 20 mei 2014.
80
bijzonder ingewikkelde financiële producten ook een vorm van kwalitatieve beoordeling waarbij de
commercialisering van bepaalde producten aan niet-professionele investeerders wordt verboden.
212. Een dergelijke voorafgaande kwalitatieve beoordeling brengt echter ook een aantal nadelen met
zich mee. Eerst en vooral kan het erg paternalistisch overkomen als een instantie moet beslissen welke
openbare aanbiedingen kwalitatief voldoende zijn. Dit geeft de bevoegde instantie een heel verregaande
beslissingsbevoegdheid. Daarnaast zal een preventieve controle van de instrumenten en de onderneming
veel meer tijd vragen dan een controle van de volledigheid van de informatie. Bovendien is het niet de
meest efficiënte wijze is om fraude en ongeïnformeerde beslissingen tegen te gaan. Zo’n beoordeling kan
wel lange en dure rechtszaken tussen investeerders en ondernemingen vermijden, maar kwalitatief goede
aanbiedingen vragen ook heel wat tijd, geld en inspanningen. Aangezien de werkingskosten van de FSMA
worden betaald door de ondernemingen, die onder haar toezicht staan of waarvan de verrichtingen en
producten onder haar toezicht staan359, betalen alle ondernemingen, die een openbare aanbieding doen,
mee voor een dergelijke kwalitatieve beoordeling. Daardoor moeten ook de ondernemingen die telkens
kwalitatief in orde zijn betalen voor een controle die voor hen absoluut niet noodzakelijk is.360
iii. GEDRAGSREGELS
213. Via gedragsregels kan worden opgelegd hoe de platformen zich in het financieringsproces dienen
te gedragen. Door dergelijke gedragsregels worden gedragingen, die positief zijn voor het vertrouwen in de
financiële markt, verplicht gemaakt en worden gedragingen, die een negatieve invloed kunnen hebben,
verboden.361 Indien éen van de opgelegde of verboden gedragingen respectievelijk niet of wel wordt
gesteld, kan worden opgetreden door middel van wat de wet voorziet als privaatrechtelijke en/of
strafrechtelijke sancties. Daarenboven kan, in geval van schade, een schadevergoeding worden opgelegd.362
359 Art. 56 van de wet van 2 augustus betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten. 360 J.S. WROLDSEN, “The Social Network and the Crowdfund Act: Zuckerberg, Saverin, and Venture Capitalists’ Dilution of the Crowd”, Vand.J.Ent. & Tech.L. 2012-2013, Vol. 15, 607-610 361 J.M. HEMINWAY, “What is a security in the crowdfunding era?”, Ohio St. Bus.L.J. 2012, Vol. 7, 351; P. VAN CLEYNENBREUGEL, “Gedragsregels in het financieel recht: Enkele beschouwingen over gedragsregels als rechtsbron naar aanleiding van de implementatie van MiFID in het Belgisch recht”, Jura Falc. 2008-2009, afl. 1, 77-118; S.K. RIPKEN, “The dangers and drawbacks of the disclosure antidote: towards a more substantive approach to securities regulation”, Baylor, L.Rev. 2006, Vol. 58, 190; V. COLAERT en T. VAN DYCK, “MiFID en de gedragsregels – Een nieuw juridisch kader voor beleggingsdiensten”, TBH 2008, afl. 3, 226-279 362 E. WYMEERSCH, “Les règles de conduite relatives aux opérations sur instruments financiers – l’article 36 de la loi du 6 avril 1995”, Bank Fin. 1995, 576; L. CORNELIS en J. PEETERS, “Gedragsregels van bemiddelaars bij transacties in financiële instrumenten getoetst aan het aansprakelijkheidsrecht” in E. WYMEERSCH (ed.), Financieel Recht tussen Oud en Nieuw, Antwerpen, Maklu, 1996, 673-674; M. TISON, en C. DE VOS, “Bijzondere wetgeving: financiële diensten”, in J. STUYCK (ed.), Consumentenzakboekje, Mechelen, Wolters Kluwer, 2002, 260; R. STEENNOT, en S. DEJONGHE, Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Antwerpen, Intersentia, 2007, 465-474; S.K. RIPKEN, “The dangers and drawbacks of the disclosure antidote: towards a more substantive approach to securities regulation”, Baylor, L. Rev. 2006, Vol. 58, 190.
81
214. Aangezien de wetgever dan beslist wie kan optreden en hoe dat optreden dient te gebeuren, kan
het uitschrijven van gedragsregels ook als een paternalistische handeling worden beschouwd.363 Wegens
de specificiteit van alternatieve financiering en de noodzaak om het vertrouwen van investeerders te
vrijwaren en alternatieve financiering te stimuleren is een paternalistische benadering hier wel op zijn plek.
a. Verboden activiteiten
215. Met het oog op investeerdersbescherming kan worden geargumenteerd dat tussenpersonen enkel
activiteiten mogen verrichten die noodzakelijk zijn om een transactie succesvol tot stand te laten komen.
Ze mogen daarbij (1) geen beleggingsadvies of aanbevelingen verlenen, (2) werknemers of agenten niet pro
rata compenseren voor het aansporen of overtuigen van investeerders of voor het overmaken van
gegevens van potentiële investeerders en (3) geen geïnvesteerde gelden of instrumenten aanhouden,
beheren of bezitten. Wanneer éen van deze activiteiten wordt verricht, wordt de intermediair niet meer
beschouwd als een alternatieve financieringsplatform. Deze activiteiten leunen namelijk te dicht aan bij de
activiteiten van een beleggingsonderneming waardoor een platform dat toch dergelijke activiteiten wil
verrichten zich moet vergunnen als beleggingsonderneming en bijgevolg het statuut, de verplichtingen en
de daarbij van toepassing zijnde regels moet aanvaarden.364
216. Het verbod om beleggingsadvies of aanbevelingen te verlenen is geen probleem, aangezien er pas
sprake is van beleggingsadvies wanneer het advies wordt gepersonaliseerd. Het indelen van projecten in
risiconiveaus of bepaalde thema’s, het opmaken van rankings of het opstellen van publieke evaluaties van
de verschillende ondernemingen worden dus niet beschouwd als beleggingsadvies waardoor dat nog steeds
mogelijk is. De mogelijkheid om een dergelijke indelingen, rankings of publieke evaluaties te maken moet
dan ook voldoende zijn om als intermediair op te treden. Het is zelfs aan te raden om de platformen te
verplichten om elk aangeboden project een (gestandaardiseerde) risicoclassificatie te geven zodat er een
indicatie van het risiconiveau, dat investeerders bij een specifieke investering lopen, kan worden gegeven.
363 P. VAN CLEYNENBREUGEL, “Gedragsregels in het financieel recht: Enkele beschouwingen over gedragsregels als rechtsbron naar aanleiding van de implementatie van MiFID in het Belgisch recht”, Jura Falc. 2008-2009, afl. 1, 79-80; S.K. RIPKEN, “The dangers and drawbacks of the disclosure antidote: towards a more substantive approach to securities regulation”, Baylor, L.Rev. 2006, Vol. 58, 195. 364 B. WHITBECK, “The JOBS Act of 2012, “The struggle Between Capital Formation and Investor Protections”, http://ssrn.com/abstract=2149744, 54; S. HANKS, “Online capital-raising by small companies in the USA after the JOBS Act compared to the same process in the European Union”, Capital Markets Law Journal 2013, Vol. 8, 278; A.C. FINK, “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det.Mercy L.Rev. 2012-2013, Vol. 90, 25-26; C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 136; T.A. MARTIN, “The JOBS Act of 2012: Balancing Fundamental Securities Law Principles With the Demands of the Crowd”, http://ssrn.com/abstract=2040953, 12.
82
b. Zorgvuldigheidsplicht
217. Platformen willen dat investeerders en ondernemingen terugkeren en hebben er dus alle belang bij
om een sterke en betrouwbare reputatie op te bouwen. Er bestaat namelijk een wisselwerking tussen beide
aspecten. Ondernemingen vinden platformen die veel investeerders aantrekken interessanter en voor
investeerders is het ook interessanter om te kunnen kiezen uit verschillende ondernemingen en om die met
elkaar te kunnen vergelijken. Wanneer dan ook geregeld frauduleuze projecten op een bepaald platform
verschijnen, zullen potentiële investeerders wegblijven en willen betrouwbare projecten niet meer met dat
platform geassocieerd worden. Op die manier hebben platformen vanuit de markt zelf een incentive om
investeerders te beschermen en malafide ondernemingen te onderscheppen.365
218. Een algemene zorgvuldigheidsplicht kan ervoor zorgen dat de hiaten, die zijn ontstaan door de snel
veranderende praktijk enerzijds en de daar niet op voorbereide regelgeving anderzijds, te dichten. Het
algemene uitgangspunt moet dan ook zijn dat alternatieve financieringsplatformen te allen tijde op
zorgvuldige wijze moeten omgaan met de belangen van de investeerders door maatregelen te nemen met
het oog op het vermijden van fraude en informatieasymmetrie.366
219. Een voorafgaande grondige screening van de achtergrond en de financiële positie van elke
onderneming is absoluut noodzakelijk voor het vertrouwen in alternatieve financiering. Platformen moeten
dus selecteren en mogen enkel de projecten van ondernemingen die hun wettelijke verplichtingen naleven
toelaten. Ze moeten bijgevolg projecten weigeren wanneer er een risico op fraude bestaat of er andere
problemen in verband met investeerdersbescherming zijn. Het is echter wel vereist dat ze hun selectie op
grond van objectieve criteria kunnen verantwoorden en daarover op een correcte en duidelijke manier
rapporteren.367
Bij business peer-to-peer lending gebeurt bovendien meestal een dubbele controle op malafide projecten.
Enerzijds is er een controle door de investeerders-onderneming bij het overwegen om te investeren in een
bepaald project en anderzijds is er die voorafgaande controle door de platformen bij het overwegen om
een bepaald project aan te bieden op hun platform.
365 S.J. CHOI, “Gatekeepers and the internet: rethinking the regulation of small business capital formation”, J.Small & Emerging Bus.L. 1998, Vol. 2, 44-51; P. BELLEFLAMME en T. LAMBERT, “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic Underpinnings”, Bank Fin. 2014, afl. 4, 292-293; THE FEDERALIST SOCIETY FOR LAW AND PUBLIC POLICY STUDIES, “Corporations, Deregulating the markets: the JOBS Act”, Del.J.Corp.L. 2013, Vol. 38, 483-484. 366 S. LELOUX, “Peer-to-peer lending. De regulering van een innovatieve financieringsvorm, T.Fin.R. 2013, 147. 367 A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich.J. Private Equity & Venture Cap.L. 2014, Vol. 3, 237-248; G.D. DESCHLER, “Wisdom of the intermediary crowd: what the proposed rules mean for ambitious crowdfunding intermediaries”, St. Louis U.L.J. 2013-2014, Vol.58, 1158-1162; S. LELOUX, “Peer-to-peer lending. De regulering van een innovatieve financieringsvorm, T.Fin.R. 2013, 144.
83
220. Verderbouwend op deze due diligence moet een platform mede-aansprakelijk worden gehouden
voor valse of misleidende verklaringen en weglatingen, aangezien het zelf het initiatief tot het doorgeven
van de informatie neemt en diegene is die bepaalt aan wie de informatie wordt doorgegeven. Alhoewel de
aansprakelijkheid voor de verstrekte informatie primair bij de onderneming blijft liggen, zijn de platformen
op die manier volkomen verantwoordelijk voor de inlichtingen die ze ter beschikking stellen. Er kan echter
weerwerk worden geboden door de van de onderneming ontvangen informatie te toetsen op correctheid
en volledigheid. Als blijkt dat de gegevens onjuist en/of onvolledig zijn, moet het platform de nodige actie
ondernemen om dit te herstellen.368
221. Het is van belang deze zorgvuldigheidsplicht te kwalificeren als een inspanningsverbintenis en niet
als een resultaatsverbintenis. Het steevast aansprakelijk stellen van platformen bij het falen van een project
en/of het failliet gaan van een onderneming zou het namelijk praktisch onwerkbaar maken om een platform
te exploiteren. Er mag echter wel worden verwacht dat een platform zich gedraagt als een redelijk en
normaal zorgvuldig persoon.
c. Minimale financiële plichten
222. Eerst en vooral is er de verplichting om te voorzien in een concrete betaalprocedure. Er kan worden
gekozen voor een regeling waardoor de onderneming het opgehaalde kapitaal pas ontvangt wanneer de
beoogde som binnen de vooropgestelde inschrijvingstermijn volledig wordt ingezameld. Het hanteren van
een dergelijk all-or-nothingmodel zorgt ervoor dat diegene die hebben geïnvesteerd hun geld terugkrijgen
wanneer er te weinig investeerders zijn. Bovendien kan het platform ook geleidelijk aan het opgehaalde
bedrag ter beschikking stellen door overeen te komen dat de onderneming bepaalde ijkpunten in de
uitvoering van het te financieren project moet bereiken vooraleer een volgende schijf van het bedrag wordt
vrijgegeven. Dit vereist evenwel een grotere betrokkenheid van het platform bij het lopende project en
zorgt voor een bijkomende zware administratieve last. De investeerders voelen zich evenwel door een
dergelijk model beter beschermd en hebben meer vertrouwen dat hun geld niet voor andere activiteiten
zal worden aangewend. Het alternatief is namelijk het all-and-moremodel waarbij de investeerders vaker
ongerust zijn dat hun geld niet op een correcte manier zal worden gebruikt.369
368 G.D. DESCHLER, “Wisdom of the intermediary crowd: what the proposed rules mean for ambitious crowdfunding intermediaries”, St. Louis U.L.J. 2013-2014, Vol. 58, 1155-1157; A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich.J. Private Equity & Venture Cap.L. 2014, Vol. 3, 251-252. 369 C.S. BRADFORD, “Crowdfunding and the federal securities laws”, Colum.Bus.L.Rev. 2012, Vol. 2012, 139-141; G. GABISON, “Understanding Crowdfunding and its regulations”, Publications Office of the European Union 2015, 17; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 22; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 22.
84
223. Daarnaast moeten platformen een systeem ontwikkelen om minitieus bij te houden voor welk
bedrag elke investeerder nog moet worden terugbetaald. Ondernemingen, die beroep doen op alternatieve
financiering, hebben namelijk vaak geen of slechts weinig ervaring waardoor de kans bestaat dat ze de tijd
om hun project af te ronden verkeerd inschatten en de investeerders bijgevolg hun return met vertraging
ontvangen. In geval van een dergelijke laattijdige betaling door de onderneming heeft het platform echter
geen plicht om het nog af te lossen bedrag toch tijdig te betalen. Dit staat namelijk volledig los van hun
inspanningsverbintenis om de betaling door de onderneming te bewerkstelligen.370
224. Het voorzien van de mogelijkheid in hoofde van de investeerders om binnen een cool-off period
hun investeringen kosteloos te annuleren lijkt evenwel een frauderisico in te houden. Ondanks het gegeven
dat een dergelijke annulatiemogelijkheid toelaat dat investeerders zich kunnen bedenken, wordt het voor
ondernemingen gemakkelijker om investeerders te misleiden. Door zelf of via stromannen in de beginfase
op de aangeboden instrumenten in te schrijven, kunnen ondernemingen namelijk de indruk wekken dat
het publiek in het concept gelooft om op die manier andere investeerders te overtuigen ook te investeren.
Wanneer de ondernemingen of hun stromannen dan later de aangegane financiering annuleren zal
uiteindelijk enkel het geld van de andere investeerders overblijven.
225. Tot slot is het vanuit het oogpunt van investeerdersbescherming en de soliditeit van de platformen
belangrijk dat de gelden van de investeerders worden veiliggesteld en worden gescheiden van het
vermogen van het platform. Deze plicht tot strikte vermogensscheiding kan worden vervuld door voor de
geldstromen samen te werken met een vergunninghoudende betalingsdienstaanbieder of een andere
onafhankelijke rechtspersoon met een volwaardige vergunning. In plaats van hiervoor beroep te doen op
een derde en extra kosten op de hals te halen, kunnen platformen ook gewoon artikel 449 W.Venn. naleven
en het ontvangen kapitaal storten op een bijzondere rekening. De geïnvesteerde gelden kunnen ook voor
langere tijd in een e-wallet bij het platform worden aangehouden totdat de minimale totale
investeringsdrempel is bereikt.371
d. Verbod op participatie ter voorkoming van belangenconflicten
226. Op het eerste zicht lijkt het, met het oog op het vermijden van belangenconflicten, een goed idee
om te verbieden dat een alternatieve financieringsplatform zelf of eender welke persoon met een status of
functie binnen het platform als vergoeding voor de geleverde diensten een financieel belang verkrijgt in de
370 S. LELOUX, “Peer-to-peer lending. De regulering van een innovatieve financieringsvorm, T.Fin.R. 2013, 147; E. GERBER en J. HUI, “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 22. 371 J.A. VOERMAN en J. BAUKEMA, “Het toenemend belang van elektronisch geld voor FinTech ondernemingen”, T.Fin.R. 2017, 199.
85
desbetreffende onderneming. Een dergelijk verbod kan echter zeer nadelig zijn voor startende en
groeigeoriënteerde ondernemingen, aangezien zij nog niet over voldoende middelen beschikken om het
platform op een andere manier te vergoeden. Daarenboven zou het zelfs een extra bescherming voor de
investeerders kunnen zijn, want wanneer een platform ook aandeel in het kapitaal van de onderneming
verwerft krijgen zij dezelfde belangen bij het slagen van het project.
Het moet voor de platformen en bepaalde bij het platform betrokken personen dus mogelijk zijn om als
compensatie voor hun diensten instrumenten van de onderneming te verwerven als dit tegen dezelfde
voorwaarden gebeurt als in het aanbiedingsbericht en als over de participatie naar de andere investeerders
toe duidelijk wordt gecommuniceerd.372
B. GEBRUIK VAN SOFT LAW IN DE CONTEXT VAN BUSINESS PEER-TO-PEER LENDING
227. Ondanks het positieve signaal dat via een duidelijk afgebakend statuut en via in de wet opgelegde
gedragsregels kan worden gegeven, rijst toch de vraag of de wetgever op deze manier niet te ver zou gaan
waardoor de zwaarte van de regulering te beschermend zou zijn voor een rechtsverhouding tussen twee
ondernemingen onderling. Bovendien resulteren wettelijke verplichtingen en aansprakelijkheidsrisico’s in
zwaardere lasten waardoor de kosten, die een business peer-to-peer lendingplatform moet maken om te
kunnen optreden als alternatieve financieringsplatform, verhogen en het constestabel wordt of een
dergelijk platform winstgevend kan worden uitgebaat. Overregulering van business peer-to-peer lending is
dan ook niet wenselijk ter stimulatie van innovatie in de financiële sector en komt de efficiëntie van de
platformen niet ten goede. In het kader van business peer-to-peer lending kan dus eventueel beter worden
gezocht naar alternatieve manieren om de investeerders te beschermen zonder hierbij te hoge kosten voor
de platformen te veroorzaken.373
228. Om het bestaand wetgevend hiaat toch op te vangen en om meer inzicht in en grip op business
peer-to-peer lending te verkrijgen, kan worden teruggegrepen naar de mogelijkheid om bepaalde van de
voorgestelde plichten in te voeren via het ontwikkelen van soft law, zoals best practices, niet-bindende
gedragscodes en zelfregulerende richtsnoeren, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende
sectoren waarin business peer-to-peer lending wordt aangeboden. In het verlengde van die uit te vaardigen
372 J.M. HEMINWAY, “The New Intermediary on the Block: Funding Portals under the CROWDFUND Act”, UC Davis Business Law Journal 2013, Vol. 13, 196-197; A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich.J. Private Equity & Venture Cap.L. 2014, Vol. 3, 235-241; A.C. FINK, “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det.Mercy L.Rev. 2012-2013, Vol. 90, 26. 373 A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich.J. Private Equity & Venture Cap.L. 2014, Vol. 3, 253; S.R. COHN, “The new crowdfunding registration exemption: good idea, band execution”, Fla.L.Rev. 2012, Vol. 64, 1439-1444; J.M. HEMINWAY, “The New Intermediary on the Block: Funding Portals under the CROWDFUND Act”, UC Davis Business Law Journal 2013, Vol. 13, 191.
86
soft law kunnen dan gestandaardiseerde contractuele bepalingen en algemeen verbindende voorschriften
worden geformuleerd en een nadere invulling worden gegeven aan de wijze waarop een platform haar
bedrijfsvoering dient in te richten. De platformen zouden dan wettelijk worden verplicht om aan te geven
of ze deze soft law naleven zodat investeerders de platformen met elkaar kunnen vergelijken. Het werken
met soft law zal bovendien op zijn beurt voor concurrentie tussen de platformen zorgen waardoor de
meeste platformen er waarschijnlijk naar zullen streven om de soft law zoveel mogelijk na te leven. De
vraag is dan echter of dit voldoende zal zijn om de financieringstechniek te reguleren.374
229. Bovendien kunnen platformen worden aangemoedigd tot de oprichting en uitbouw van een
onafhankelijke koepelorganisatie, die de gesprekspartner op hoger niveau vormt om de belangen van de
sector inzake financiële regelgeving te vertegenwoordigen en invulling aan de bescherming te geven. Door
zich te verenigen in een sectorassociatie en via een zelfregulerend regime gemeenschappelijke normen,
een kwaliteitslabel en een onderlinge kwaliteitscontrole uit te werken, zijn platformen in staat om van
elkaars ervaringen te leren. Dergelijke samenwerkingsverbanden zorgen namelijk voor het tijdig signaleren
van risicofactoren waardoor er een essentiële controlefunctie van uitgaat. Bovendien dragen het lid zijn
van een goede branchevereniging en het gebonden zijn door een door de markt zelf georganiseerde
gedragscode, certificeringskeurmerken en andere professionaliteitsvereisten bij tot het vertrouwen in de
business peer-to-peer lendingmarkt en het creëren van een draagvlak. In de Verenigde Staten is kort na de
JOBS Act de Crowdfund Intermediary Regulatory Advocates ontstaan die tot doel heeft om de Securities and
Exchange Commission en de Financial Industry Regulatory Authority bij te staan in het maken van regels,
industriestandaarden en best practices op het vlak van crowdfunding.375
230. Daarnaast lijkt het aangewezen dat de minister van Financiën naar Nederlands voorbeeld376 de
grootste platformen, de relevante juridische dienstverleners en andere belanghebbenden uitnodigt om via
een consultatiedocument - los van een concreet voorstel voor regelgeving - te reflecteren over de mogelijke
vervolgstappen in de wijze waarop het regelgevend kader voor business peer-to-peer lending kan worden
uitgewerkt en versterkt. Het consultatiedocument kan ingaan op diverse thema's zoals bedrijfsvoering,
zorgplicht, continuïteit van de platformen, mogelijke waarborgen... en aan de respondenten ruimte laten
om opmerkingen buiten de thema’s te formuleren.
374 A.M.F. HAKVOORT, “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 307. 375 A.D. STEPHENSON, B.R. KNIGHT en M. BAHLEDA, “From revolutionary to palace guard: the role and requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfundiing”, Mich. J. Private Equity & Venture Cap. L. 2014, Vol. 3, 234-235. 376 Consultatiedocument – Juridisch kader crowdfundingplatformen onderhandse leningen, https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/ documenten/kamerstukken/2017/10/12/bijlage-consultatiedocument-%E2%80%93-juridisch-kader-crowdfundingplatformen-onderhandse-leningen/bijlage-consultatiedocument-%E2%80%93-juridisch-kader-crowdfundingplatformen-onderhandse-leningen.pdf.
87
C. WACHTEN OP EEN REGULERING OP EUROPEES NIVEAU
231. Gezien de mondiale aard van crowdlending en de potentieel grote risico’s die ermee gepaard gaan,
moeten bij uitstek de ontwikkelingen op hoger niveau in de gaten worden gehouden. Het is namelijk
duidelijk dat het zwaartepunt van dit nieuwe fenomeen zich heeft verplaatst waardoor er nu een groot
effect van het Europese niveau uitgaat. Indien er bijsturingen en maatregelen nodig zijn, gaat de voorkeur
dan ook uit naar breed gedragen normen in plaats van lokale normen en is het logisch dat ze hoofdzakelijk
op Europees niveau vorm zullen krijgen. Een geharmoniseerde regeling, die voorziet in maximale
harmonisatie waardoor afwijkende statelijke tussenkomst is uitgesloten, slechts éen autoriteit bevoegd is
en de regels over informatieplichten, gedragsregels en controle overal dezelfde zijn, zou dan ook een
belangrijke stimulans voor de ontwikkeling van crowdlending in Europa kunnen zijn.377
232. Zoals reeds eerder aangehaald378 zijn er op Europees niveau reeds concretere stappen gezet om
richting te geven aan hoe crowdinvesting en crowdlending op nationaal niveau zouden moeten worden
gereguleerd om te komen tot een meer uniforme benadering van dit soort innovatie en meer convergentie
tussen de lidstaten. Het is dan ook aan te raden om de Europese ontwikkelingen continu te monitoren
alvorens het eventueel meer alomvattend Belgische regulatoire kader concreter vorm te geven zodat de
desbetreffende Europese initiatieven niet worden doorkruist en de harmonisering niet wordt bemoeilijkt.
Pas wanneer er klaarheid wordt geschapen, kan de Belgische wetgever beoordelen of en in hoeverre een
nationaal regime voor alternatieve financieringsplatformen noodzakelijk en wenselijk is. Het is echter wel
raadzaam het huidige beleid, de goed functionerende binnenlandse markten en de nationale financiële
regelgeving in de tussentijd te behouden en daarna zoveel mogelijk te laten aansluiten bij het gecreëerd
Europees recht. Een dergelijke werkwijze bevordert de rechtszekerheid, voorkomt dat de markt van het
ene op het andere moment wordt geconfronteerd met een gewijzigd beleid en beperkt de toekomstige
kosten en het organisatorische probleemveld omtrent harmonisatie.
IV. BESLUIT
233. Voorlopig zijn de risico’s die aan business peer-to-peer lending verbonden zijn en het onduidelijk
juridisch kader de grootste belemmeringen om het fenomeen verder te laten evolueren. Een aangepaste
regulering kan echter de rechtszekerheid en het vertrouwen van de belanghebbende partijen in de actoren
377 S. HANKS, “Online capital-raising by small companies in the USA after the JOBS Act compared to the same process in the European Union”, Capital Markets Law Journal 2013, Vol. 8, 262-281; K.E. WILSON en M. TESTONI, “Improving the role of equity crowdfunding in Europe’s capital markets”, Bruegel Policy Contribution 2014, afl. 9, http://www.bruegel.org/publications/publication-detail/publication/844-improving-therole-of-equity-crowdfunding-in-europes-capital-markets/, 12. 378 Voor een meer uitvoerige bespreking, zie randnummer 154.
88
binnen het business peer-to-peer lendingproces en de financiële markten bewerkstelligen. Er moet daarbij
evenwel een evenwicht worden gevonden tussen enerzijds het belang van de ondernemingen om beroep
te kunnen doen op een flexibele en betaalbare financieringsmethode en anderzijds het belang van de
investeerders om voldoende beschermd te zijn tegen misbruiken en ongeïnformeerde besluitvorming.
234. Om verschillende aangehaalde redenen is het niveau van de platformen het meest geschikt voor
het uitwerken van een dergelijke regulering. Door in een regeling van de platformen te voorzien, moet
namelijk op het niveau van de ondernemingen en de investeerders niet of minder worden gereguleerd
waardoor het proces voor hen goedkoper en aantrekkelijker wordt. Er bestaat evenwel het risico dat de
platformen hun kosten zullen doorrekenen waardoor business peer-to-peer lending voor startende en
groeigeoriënteerde ondernemingen toch te duur wordt.
235. Bij het uitwerken van een gewenst wetgevend kader kan eerst en vooral worden gekozen voor een
alomvattende alternatieve financieringswet met informatieplichten, preventieve kwaliteitsbeoordelingen
en gedragsregels. Om te bepalen wat de inhoud van die regulering kan zijn, werd teruggegrepen naar het
Amerikaanse statuut van een funding portal. Daaruit blijkt dat een heel aantal regels heel erg zinvol kunnen
zijn, maar dat er toch een aantal wijzigen en versoepelingen zullen moeten worden doorgevoerd.
236. Om overregulering van business peer-to-peer lending te vermijden kan het echter ook interessant
zijn om terug te vallen op zelfregulering via soft law en het oprichten van een koepelorganisatie. Dit zal
namelijk werken als een vorm van branding waarbij de platformen die volledig volgens de regels werken
zich duidelijk kunnen profileren naar de ondernemingen en de investeerders toe.
237. Het potentieel van crowdlending in het algemeen heeft echter ook de Europese wetgever aangezet
tot nadenken over een gepast regulatoir kader. Door het uitzetten van krijtlijnen voor een meer uniforme
behandeling zouden de partijen niet langer in elke lidstaat worden geconfronteerd met een ander regime
en zou de Europeanisering van platformen niet langer een relatief ingewikkelde en dure stap zijn. Het is dan
ook raadzaam voor de Belgische wetgever om deze evolutie nauwlettend in de gaten te houden.
89
CONCLUSIE
Startende en groeigeoriënteerde ondernemingen stuiten bij het aantrekken van financiering vaak op
problemen. Ze worden geconfronteerd met een nadelige onderhandelingspositie en beschikken over
minder middelen om een evenwichtige contractuele relatie te onderhouden. Een nijpend tekort aan
investeringsmiddelen in de opstartfase vormt evenwel een belangrijke rem op het innoverend vermogen
van de economie. De wetgever streeft dan ook naar een evenwichtige en transparante relatie en grijpt op
verschillende plaatsen in, dit ten gunste van startende of groeigeoriënteerde ondernemingen, met de
bedoeling om de toepasselijke regels meer af te stemmen op hun specifieke noden en behoeften. De
financieringstoestand is voor de grotere kmo’s daardoor duidelijk verbeterd, maar de kleinere kmo’s
hebben het nog steeds moeilijk om de gepaste financiering te vinden en zijn voor hun financiering dan ook
aangewezen op toegankelijke alternatieve niet-bancaire financieringsbronnen.
Wereldwijd wordt alternatieve financiering gezien als een gunstige en disruptieve ontwikkeling met de
mogelijkheid om concurrentie te bevorderen in de door gevestigde financiële instellingen gedomineerde
markten. Het is een ontwikkeling die beoogt om financiële dienstverlening toegankelijker, efficiënter,
sneller en goedkoper te maken. Business peer-to-peer lending bezit als alternatieve financieringsmethode
dan ook het potentieel om de band tussen kapitaal en reële economie te helpen herstellen en biedt kansen
door meer ruimte te creëren voor diversiteit en te leiden tot betere systemen in de financiële sector.
Business peer-to-peer lending kan dus de nieuwe financieringsstandaard vormen, maar ondanks die
groeiende populariteit van en de grote interesse in alternatieve financiering is het duidelijk dat dit vrij
recent fenomeen in België nog steeds in zijn kinderschoenen staat. De restricties in de Belgische wetgeving
en het complexe samenspel van alle regels zijn belemmeringen voor de ontwikkeling van de Belgische
alternatieve financieringsmarkt. De huidige wetgeving sluit namelijk niet naadloos aan op de eigenheid van
deze nieuwe manier van financieren. De snelheid van de technologische innovatie in de financiële sector
en de hoeveelheid simultane ontwikkelingen op dit terrein zorgen ervoor dat op dit moment de meeste
business peer-to-peer lendingplatformen ofwel buiten de financiële reglementering vallen ofwel
verschillende statuten moeten verkrijgen en de op deze statuten toepasselijke wetgeving moeten naleven.
Die rechtsonzekerheid moet worden weggewerkt om te komen tot een gunstig klimaat waarin business
peer-to-peer lending op duurzame wijze een meerwaarde zou kunnen creëren voor de economie en de
90
maatschappij. De basis voor een dergelijk gunstig klimaat is net dezelfde als de basis voor een goed
werkende financiële markt: De investeerders moeten vertrouwen hebben in de actoren die een rol spelen
in het financieringsproces. Een duidelijk en sterk afgelijnd regelgevend kader en passend toezicht zijn niet
te onderschatten componenten om dat vertrouwen te versterken. Er zijn dus zeker aanpassingen aan het
wetgevend kader nodig door voorwaarden, modaliteiten en voorschriften op te leggen. Daarnaast is er
nood aan educatie van de investeerders en aan bewustwording en inschatting van de risico’s. Enkel binnen
een kwaliteitsvol kader kan business peer-to-peer lending uitgroeien tot een hefboom ter versterking van
de Belgische concurrentiepositie en kan het zuurstof geven aan het innovatief ondernemerschap.
Het is echter niet eenvoudig om de financiële sector op de juiste wijze te reguleren. De wetgever heeft
namelijk de taak om ervoor te zorgen dat de financiële sector de mogelijkheden, die technologische
innovatie biedt, benut zonder afbreuk te doen aan de integriteit van de financiële markten. Zowel qua
aantal investeerders, als qua grootte van de projecten moet er dus nog vooruitgang worden geboekt. Het
komt erop aan om zowel het vertrouwen van de betrokken partijen te winnen, als om de kost die
reglementering met zich meebrengt voor de ondernemingen te beperken. Het doel bij het uitwerken van
een gewenst regelgevend kader is dan ook om een evenwicht te vinden tussen het beschermen van de
investeerders tegen malafide ondernemingen en overinvestering en het bewaren van de flexibiliteit en de
betaalbaarheid van de toegang tot de financieringsmarkt voor ondernemingen.
Wegens de grote verschillen tussen de onderscheiden vormen van alternatieve financiering is het moeilijk
om op algemene wijze te bepalen welke reglementering er van toepassing moet zijn. Er kan eerst en vooral
worden voorgesteld om de Wet Alternatieve Financieringsdiensten aan te scherpen en te verduidelijken
zodat alle vormen van alternatieve financiering erdoor worden gevat. Enerzijds kan de uitsluiting uit het
toepassingsgebied worden herbekeken zodat business peer-to-peer lendingplatformen zich niet moeten
vergunnen, maar wel aan de opgelegde gedragsregels en het toezicht worden onderworpen zonder hoge
kosten met zich mee te brengen. Anderzijds kan worden teruggrepen naar een registratieplicht of een
basisvergunning zodat business peer-to-peer lendingplatformen zich toch dienen te conformeren aan
bepaalde striktere verplichtingen. Daarnaast moeten aan de vergunde of geregistreerde platformen
duidelijkere minimale informatieplichten, preventieve kwaliteitsbeoordelingen en gedragsregels worden
opgelegd om de investeerders te beschermen.
Om overregulering van business peer-to-peer lending te vermijden kan het echter ook interessant zijn om
terug te vallen op zelfregulering via soft law. Dit kan namelijk werken als een vorm van branding waarbij de
91
platformen, die volledig volgens de regels werken, zich duidelijk kunnen profileren naar de ondernemingen
en de investeerders toe. Hoewel deze verplichtingen kosten met zich zullen meebrengen, zullen ze ook een
positief effect hebben op de alternatieve financieringsmarkt. Door het sterke signaal van betrouwbaarheid
dat daarvan uitgaat, kan het vertrouwen van de ondernemingen en de investeerders in de jonge en
opkomende business peer-to-peer lendingmarkt worden gevrijwaard, waardoor deze zich verder kan
ontwikkelen en meer investeerders en ondernemingen zal aantrekken.
Wegens het potentieel grensoverschrijdende karakter van business peer-to-peer lending zou het voor de
verdere ontwikkeling van de financieringstechniek een sterke stimulans kunnen zijn indien de Europese
Unie zou overgaan tot het uitwerken van een Europees regulatoir kader en een eengemaakte interne markt
met betrekking tot crowdfunding in het algemeen of crowdlending in het bijzonder. Om de financiële
markten blijvend goed te laten functioneren is er namelijk enige guidance nodig op Europees niveau.
Technologie kent immers geen landsgrenzen en de toegang tot het internet vergemakkelijkt een
razendsnelle verspreiding van de dienstverlening door een platform in binnen- en buitenland. Een gebrek
aan convergentie en harmonisatie binnen de Europese Unie en de als gevolg daarvan uiteenlopende
wetgevende initiatieven en verschillende toezichtrechtelijke regimes voor dezelfde dienstverlening kunnen
schadelijk zijn voor de werking van de interne markt. Het onduidelijke juridische kader heeft de Europese
wetgever dan ook aangezet om na te denken over regelgeving met betrekking tot een meer uniforme
behandeling van crowdfundingin het algemeen. Het is raadzaam dat de Belgische wetgever deze evoluties
op Europees niveau nauwlettend in de gaten houdt.
93
BIBLIOGRAFIE
Wetgeving
Europese wetgeving
Richtlijn (EU) 2003/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende het
prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot
de handel worden toegelaten en tot wijziging van richtlijn 2001/34/EG, Pb.L. 31 december 2003, afl. 345,
64-89.
Verordening (EG) Nr. 809/2004 van 29 april 2004 tot uitvoering van Richtlijn 2003/71/EG van het Europees
Parlement en de Raad wat de in de prospectus te verstrekken informatie, de vormgeving van het
prospectus, de opneming door middel van verwijzing, de publicatie van het prospectus en de verspreiding
van advertenties betreft, Pb.L. 30 april 2004, afl. 149, 1-131.
Richtlijn (EU) 2010/73/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot wijziging van
Richtlijn 2003/71/EG betreffende het prospectus dat gepubliceerd moet worden wanneer effecten aan het
publiek worden aangeboden of tot de handel worden toegelaten en Richtlijn 2004/109/EG betreffende de
transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de
handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, Pb.L. 11 december 2010, afl. 327, 1-12.
Verordening (EU) 2017/1129 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 betreffende het
prospectus dat moet worden gepubliceerd wanneer effecten aan het publiek worden aangeboden of tot
de handel op een gereglementeerde markt worden toegelaten en tot intrekking van Richtlijn 2003/71/EG,
Pb.L. 30 juni 2017, afl. 168, 12-82.
Nationale wetgeving
Burgerlijk Wetboek – Boek III. Wijze van eigendomsverkrijging – Titel X. Lening – Hoofstuk III. Lening op
interest – Art. 1905-1907, 1907bis, 1907ter en 1908-1914, BS 3 september 1807.
Wet van 6 april 1995 inzake het statuut van en het toezicht op de beleggingsondernemingen, BS 3 juni 1995.
94
Wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, BS 4
september 2002.
Wet van 20 juli 2004 betreffende bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, BS 9
maart 2005.
Wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de toelating van
beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, BS 21 juni 2006.
Koninklijk besluit van 3 juni 2007 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn betreffende
markten voor financiële instrumenten, BS 18 juni 2007.
Wet van 21 december 2009 betreffende het statuut van de betalingsinstellingen, de toegang tot het bedrijf
van betalingsdienstaanbieder en de toegang tot betalingssystemen, BS 19 januari 2010
Wet van 3 augustus 2012 betreffende de instellingen voor collectieve belegging die voldoen aan de
voorwaarden van Richtlijn 2009/65/EG en de instellingen voor belegging in schuldvorderingen, BS 19
oktober 2012.
Wet van 17 juli 2013 tot wijziging, met het oog op de omzetting van de Richtlijnen 2010/73/EU en
2010/78/EU, van de wet van 16 juni 2006 op de openbare aanbieding van beleggingsinstrumenten en de
toelating van beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde markt, van de wet van
2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, van de wet van
1 april 2007 op de openbare overnamebiedingen, van de wet van 2 mei 2007 op de openbaarmaking van
belangrijke deelnemingen in emittenten waarvan aandelen zijn toegelaten tot de verhandeling op een
gereglementeerde markt en houdende diverse bepalingen en van de wet van 3 augustus 2012 betreffende
bepaalde vormen van collectief beheer van beleggingsportefeuilles, en houdende diverse bepalingen, BS 6
augustus 2013.
Wet van 21 december 2013 betreffende diverse bepalingen inzake de financiering voor kleine en
middelgrote ondernemingen, BS 31 december 2013.
Voorstel van resolutie houdende een specifiek wetgevend kader voor crowdfunding, Parl.St. Kamer 2013-
2014, nr. 3335/001.
95
Koninklijk besluit van 24 april 2014 tot goedkeuring van het reglement van de Autoriteit voor Financiële
Diensten en Markten betreffende het commercialiseringsverbod van bepaalde financiële producten aan
niet-professionele cliënten, BS 20 mei 2014.
Wet van 25 april 2014 houdende diverse bepalingen, BS 7 mei 2014.
Programmawet van 10 augustus 2015, BS 18 augustus 2015.
Wet van 25 oktober 2016 betreffende de toegang tot het beleggingsdienstenbedrijf en betreffende het
statuut van en het toezicht op de vennootschappen voor vermogensbeheer en beleggingsadvies, BS 18
november 2016.
Wet van 18 december 2016 tot regeling van de erkenning en de afbakening van crowdfunding en houdende
diverse bepalingen inzake financiën, BS 20 december 2016.
Wet van 21 november 2017 over de infrastructuren voor de markten voor financiële instrumenten en
houdende omzetting van Richtlijn 2014/65/EU, BS 7 december 2017.
Koninklijk besluit van 19 december 2017 tot bepaling van nadere regels tot omzetting van de richtlijn
betreffende markten voor financiële instrumenten, BS 27 december 2017.
Wet van 21 december 2017 houdende wijziging van de wet van 21 december 2013 betreffende diverse
bepalingen inzake de financiering voor kleine en middelgrote ondernemingen, BS 29 december 2017
Wet van 11 maart 2018 betreffende het statuut van en het toezicht op de betalingsinstellingen en de
instellingen voor elektronisch geld, de toegang tot het bedrijf van betalingsdienstaanbieder en tot de
activiteit van uitgifte van elektronisch geld, en de toegang tot betalingssystemen, BS 26 maart 2018
Wet van 11 juli 2018 op de aanbieding van beleggingsinstrumenten aan het publiek en de toelating van
beleggingsinstrumenten tot de verhandeling op een gereglementeerde mark, BS 20 juli 2018.
Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de
verwerking van persoonsgegevens, BS 5 september 2018.
96
Rechtsleer
Boeken
AERNOUDT, R. en GOOSSENS, H., Business angels. Rare vogels of ware engelen? een praktische benadering
van het informeel risicokapitaal, Roeselare, Roularta Books, 2002, 140 p.
AERNOUDT, R., “Entrepreneurship in financial and political institutions, Difficult circumstances?” in
DESCHOOLMEESTER, D., De STEUR, D., GILLIS, K., en SCHAMP, T. (eds.), Entrepreneurship under difficult
circumstances. An inventory of best practices and entrepreneurship challenges at the beginning of the 21st
century, Gent, EROV VLGMS, 2000, 929 p.
AERNOUDT, R., Financieel management toegepast. Hoe financier ik mijn onderneming?, Antwerpen,
Intersentia, 2016, 443 p.
AERNOUDT, R., “Risicokapitaal: meer kapitaal dan risico?” in X., Handboek voor corporate finance, Elsevier
uitgave, 2000, 423 p.
AERTS, M., KLEVERLAAN, R., LUTGENDORFF, M. en VAN VLIET, K., Crowdfunding: De hype voorbij: haal
maximale waarde uit uw crowdfundingcampagne, Delft, Eburon Business, 2014, 118 p.
BARNARD, J.C., BUSCH, D. en SILVERENTAND, L.J., “Hoofdstuk 1 Inleiding” in BARNARD, J.C., BUSCH, D. en
SILVERENTAND, L.J. (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie
voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 3-9.
BESSIÈRE V. en STEPHANY E., Le crowdfunding: fondements et pratiques, Brussel, De Boeck, 2014, 160 p.
BIERENS, B., GRUNDMANN-VAN DE KROL, C.M., LEMSTRA, D.J.R. en STEVENS, T.M., “Het Handboek
beursgang: een inleiding” in BIERENS, B., GRUNDMANN-VAN DE KROL, C.M., LEMSTRA, D.J.R. en STEVENS,
T.M., Handboek beursgang, Deventer, Wolters Kluwer, 2011, 1-24.
BIERENS, B., en ZIJP, P., “De rol van de begeleidende banken” in BIERENS, B., GRUNDMANN-VAN DE KROL,
C.M., LEMSTRA, D.J.R. en STEVENS, T.M., Handboek beursgang, Deventer, Wolters Kluwer, 2011, 327-370.
97
BLOMMAERT, D. en ALGRAIN, P., “Le champ d’application des différentes réglementations” in
BIQUETMATHIEU, C., Crédit aux consommateurs et aux P.M.E., Brussel, Larcier, 2016, 70
BOEDTS, T., “Kunnen crowdfunding en virtuele munten innoveren zonder bijkomende regulering?” in IBJ
(ed.), L’innovation, source de droit. Le droit, source d’innovation / Innovatie, bron van recht. Recht, bron van
innovatie, Brussel, Bruylant, 2014, 125-170.
BORGERHOFF, J. en BYTTEBIER, K., Crowdunding, Brugge, die Keure, 2016, 115 p.
BREALYEY, R.A. en MYRES, S.C., Principles of Corporate Finance, New York, McGraw-Hill, 1988, 896 p.
BRULOOT, D. en MARESCEAU, K. (eds.), De obligatielening, Antwerpen, Intersentia, 2017, 804 p.
BRÜNTJE, D. en GAJDA, O., Crowdfunding in Europe, Springer, 2016, 251 p.
BURKE, A., Exploring the informal Venture Finance Market: Who Becomes a Informal Investor and What
Determines the Amount Invested?, Conference Paper, 2010, 37 p.
BYTTEBIER, K., Handboek Financieel Recht, Antwerpen, Wolters Kluwer, 1995, 480 p.
BYTTEBIER, K., Nu het gouden kalf verdronken is. Van hebzucht naar altruïsme als hoeksteen voor een
Nieuwe Monetaire Wereldorde, Antwerpen, Maklu, 2015, 529 p.
COLLINS, L. en PIERRAKIS, Y., The venture crowd – Crowdfunding equity investment into business, Nesta,
2012, 34 p.
CORNELIS, L. en PEETERS, J., “Gedragsregels van bemiddelaars bij transacties in financiële instrumenten
getoetst aan het aansprakelijkheidsrecht”, in WYMEERSCH, E. (ed.), Financieel Recht tussen Oud en Nieuw,
Antwerpen, Maklu, 1996, 621-685.
CRIJNS, H., “De vele gezichten van ondernemerschap” in CRIJNS, H., De durf om te ondernemen, Tielt,
Lannoo, 2001, 260 p.
98
CRIJNS, H. “Groeimanagement en ondernemers: de brug tussen managementconcepten en de praktijk” in
CRIJNS, H. en OOGHE, H., Groeimanagement: Lessen van dynamische ondernemers, Tielt, Lannoo, 1997,
272 p.
DANMAYR, F., Archetypes of crowdfunding platforms: a multidimensional Comparison, Wiesbaden, Springer
Gabler, 2014, 129 p.
DE BUYSERE, K., GAJDA, O., KLEVERLAAN, R. en MAROM, D., A framework for European crowdfunding,
Brussel, European Crowdfunding Network, 2012, 40 p.
DELOOF, M., MANIGART, S., OOGHE, H. en VAN HULLE, C., Handboek bedrijfsfinanciering, Antwerpen,
Intersentia, 2018, 470 p.
DE MUYNCK, H., Financieel management, Gent, Academia Press, 2017, 264 p.
DUPLAT, M., “Évolutions récentes en manière d’information des investisseurs: la nouvelle directive
prospectus” in INSTITUUT FINANCIEEL RECHT (ed.), Financiële regulering in de kering, Antwerpen,
Intersentia, 2012, 417-434.
ERNST, P. en HERBOSCH, D., “De uitgifte van warrants – of de wondere wereld van de warrant” in TILLEMAN,
B. en DU LAING, B. (eds.), Ondernemingen en effecten, Brugge, Die Keure, 2001, 75
GORDON MILLS, K. en MCCARTHY, B., The State of Small Business Lending: Innovation and Technology and
the Implications for Regulation, Havard, Working Paper 17-042, 2016, 142 p.
HAKVOORT, A.M.F., “Hoofdstuk 8 Alternatieve financieringsvormen” in BARNARD, J.C., BUSCH, D. en
SILVERENTAND, L.J. (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie
voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 75-87.
HORLAIT, F.D., “Venture capital funds in Belgium” in BLAKE, J., Venture capital fund structures in Europe,
EVCA paper, 1997, 49 p.
KLAUSER, M. en LETVAK, K., “What economists have taught us about venture capital” in WHINCOP, M.J.,
Bridging the financing gap, Dortmouth, Ashgate, 2002, 224 p.
99
LAVEREN, E. en ENGELEN, P.-J., Financieel beheer voor KMO’s, Antwerpen, Intersentia, 2018, 316 p.
LAVEREN, E., ENGELEN, P.-J., LIMÈRE, A. en VANDEMAELE, S., Handboek financieel beheer, Antwerpen,
Intersentia, 2002, 687 p.
MASSOLUTIONS, 2015CF: The Crowdfunding Industry Report, Kuala Lumpur, Massolutions, 2015.
MILNE, A. en PARBOTEEAH, P., The Business Models and Economics of Peer-to-Peer Lending, Brussel, ECRI
Publications, 2016, 36 p.
MOHOUT, O., VANHAEREN, B., en LEMAIRE, E., Crowdfunding in België: met een blik op de wereld, Brugge,
die Keure, 2016, 176 p.
RAES, D., “Etat des lieux en matière de crowdfunding: Quel chemin parcouru et quelles perspectives
d’évolution?” in X., Le financement des PME, Brussel, 2014, 10-21.
RAES, D., “Le Crowdfunding: un mode de financement issu de la pratique” in GRÉGOIRE, M. (ed.), Le droit
bancaire et financier en mouvement, Brussel, Bruylant, 2013, 92 p.
RAES, D., “Le peer to peer lending en droit belge – Espoir ou désespoir?” in DAEMS, H., DE MEULENEER, I.,
HOUSSA, C. en RAGHENO, N. (eds.), Digital Finance – La Finance numérique, Collection Cahiers
AEDBF/EVBFR Belgium, Antwerpen - Louvain-la-Neuve, Antemis-Intersentia, 2015, 83-106.
RENTON, P., The lending club story: how the world's largest peer to peer lender is transforming finance and
how you can benefit, Renton media LLC, 2012, 73 p.
SCHRANS, G. en STEENNOT, R., Algemeen deel van het financieel recht, Antwerpen, Intersentia, 2003, 484
p.
SCHWIENBACHER, A., Crowdfunding of Small Entrepreneurial Ventures, Oxford University Press, 2010, 23 p.
STEENNOOT, R., BOGAERT, F., BRULOOT, D. en GOENS, D., Wet Marktpraktijken, Antwerpen, Intersentia,
2010, 226 p.
100
STEENNOT, R., en DEJONGHE, S., Handboek consumentenbescherming en handelspraktijken, Antwerpen,
Intersentia, 2007, 628 p.
STEINBERG, S., The Crowdfunding Bible: how to raise money for any startup, videogame or project, San
Francisco, ReadMe, 2012, 80 p.
STUYCK, J., “Handelspraktijken”, in VAN GERVEN, W. en STUYCK, J. Beginselen van het Belgisch Privaatrecht:
Handels- en Economisch Recht, II, A, Mechelen, Kluwer, 2013, 556 p.
SUROWIECKI, J., The Wisdom of Crowds: Why the Many are Smarter than the Few and How Collective
wisdom Shapes Business, Economies, Societies and Nations, New York, Doubleday, 2004, 269 p.
TISON, M. en DE VOS, C., “Bijzondere wetgeving: financiële diensten”, in STUYCK, J (ed.),
Consumentenzakboekje, Mechelen, Wolters Kluwer, 2002, 185-273.
VANANROYE, J. en VANDORMAEL, K.-J., “Boek I WER en Wet Natuurlijke Rechter. Van handelsrecht naar
ondernemingsrecht” in TERRYN, E. en KEIRSBILCK, B. (eds.), Het Wetboek van economisch recht: van nu en
straks?, Antwerpen, Intersentia, 2014, 5-63.
VAN CAUWENBERGE, A., “De Belgische regelgeving over de financiële markten: een evenwicht tussen
‘principles based regulation’ en ‘rule based regulation’?” in X., Van alle markten - Liber Amicorum Eddy
Wymeersch, Antwerpen, Intersentia, 2008, 893-924.
VAN DE VELDE, N. en VANDEZANDE, N., “Juridische aspecten van crowdfunding in België” in STORME, M.E.
en HELSEN, F. (eds.), Innovatie en disruptie in het economisch recht, Antwerpen, Intersentia, 2017, 177-215.
VAN DYCK, T., De Geharmoniseerde Prospectusplicht, Brugge, die Keure, 2010, 813 p.
VAN RIJN, P. en FRIGO, G., “Hoofdstuk 5 De Prospectusverordening” in BARNARD, J.C., BUSCH, D. en
SILVERENTAND, L.J. (red.), Lustrumbundel 2017 Vereniging voor Financieel Recht. Een Kapitaalmarktunie
voor Europa, Deventer, Wolters Kluwer, 2017, 43-51.
WALES, K., Peer-to-Peer Lending and Equity Crowdfunding: A Guide to the New Capital Markets for Job
Creators, Investors and Entrepreneurs, Santa Barbara (California), ABC-CLIO, 2018, 272 p.
101
WARDROP, R., ZHANG, B., RAU, R. en GRAY, M., Moving Mainstream: The European Alternative Finance
Benchmarking Report, Cambridge, University of Cambridge, 2015, 44 p.
WILLERMAIN, D., “Le crowdfunding ou financement participatif” in X., Modes actueles de financement des
PME, Brussel, 2015, 1-45.
WILSON, N. en SUMMERS, B., “Demand for credit and influences on payment behaviour” in GREEN, B., Risk
Management and Risk Behaviour in Business Life, Kluwer Academic Publishers, 2000, 372 p.
WYCKAERT, M., Kapitaal in N.V. en B.V.B.A. Vermogens- en kapitaalvorming door inbreng – Rechten en
plichten van vennoten, Kalmthout, Biblo, 1995, 803 p.
Tijdschriften
AERNOUDT, R., “European policy towards venture capital: myth or reality?”, Venture capital, international
journal of entrepreneurial fiance 1999, 47-57.
BARITOT, J.F., “Increasing protection for crowdfunding investors under the JOBS Act”, U.C. Davis Bus.L.J.
2012-2013, Vol. 13, 259-1002.
BAUKEMA, J., “Regulering crowdfunding: nationale ontwikkelingen en ontwerp ECSP Verordening”, T.Fin.R.
2018, 517-526.
BELLEFLAME, P. en LAMBERT, T., “Crowdfunding: Some Empirical Findings and Microeconomic
Underpinnings”, Bank Fin. 2014, 288-296.
BELLEFLAME, P., LAMBERT, T. en SCHWIENBACHER, A., “Crowdfunding: Tapping the Right Crowd”, Journal
of Business Venturing 2014, 29/5, 1-40.
BLACK, B.S., “Information asymmetry, the internet, and securities offerings”, J.Small & Emerging Bus.L.
1998, Vol. 2, 91-99.
BLOMMAERT D. en VANNEROM, J., “Verantwoorde kredietverlening aan KMO’s. ‘Informatie’ en
‘Redelijkheid’: kernbegrippen ter bescherming van de financiële KMO”, DAOR 2015, afl. 114, 6-27.
102
BLUM, B. en GOLDFARB, A., “Does the internet defy the law of gravity?”, Journal of International Economics
2015, Vol. 70, 384-405.
BOLERO, Whitepaper: Crowdfunding In België – Snelgroeiend in vruchtbare grond, Brussel, KBC Securities
2016, 1-4.
BONNEAU, T, “La régulation du crowdfunding dans le monde”, RISF 2014, afl. 2, 3-4.
BRADFORD, C.S., “Crowdfunding and The Federal Securities Laws”, CBLR 2012, 1-150.
BRULOOT, D. en DE MUYNCK, M., “Nieuw wettelijk kader voor kredieten aan KMO’s (WKF)”, TBH 2015, afl.
4, 303-338
BRULOOT, D. en DE MUYNCK, M., “Wet KMO-financiering: eerste analyse en breder perspectief”, TBH 2015,
afl. 4, 303-338.
BURKETT, E., “A crowdfunding exemption? Online investment crowdfunding and U.S. Securities
Regulation”, Transactions Tenn.J.Bus.L. 2011-2012, Vol. 13, 63-106.
CHOI, S.J., “Gatekeepers and the internet: rethinking the regulation of small business capital formation”,
J.Small & Emerging Bus.L. 1998, Vol. 2, 27-55.
COHN, S.R., “The new crowdfunding registration exemption: good idea, bad execution”, Fla.L.Rev. 2012,
Vol. 64, 1433-1446.
COLAERT, V., “On the Absence of Peer-to-Peer Lending in Belgium”, Journal of European Consumer and
Market Law 2016, 182-180.
COLAERT, V. en VAN DYCK, T., “MiFID en de gedragsregels – Een nieuw juridisch kader voor
beleggingsdiensten”, TBH 2008, afl. 3, 226-279.
COLEBUNDERS, L., “Crowdfunding: waarom, soorten en werking”, Financieel Forum/Bank Fin. 2014/6, 468-
476.
COOREMAN, T., “Het belang van het financieel plan”, De Venn. 2008, afl. 7, 4-5.
103
COPPENS, P.F., “Abnormale of goedgunstige voordelen: beginselen en concrete toepassingen”,
Accountancy&Tax 2013, afl. 4, 29-39.
COPPENS, P.-F., “Kan de administratie een vennootschap die een renteloze lening heeft toegestaan op een
abnormaal of goedgunstig voordeel belasten?”, Pacioli 2010, afl. 304, 6-8.
DAILEY, A.C., “Striving for Rationality”, Va.L.Rev. 2000, Vol. 86, 349-380.
DANHIEUX, J., “Wet van 25 oktober 2016 op het statuut van en het toezicht op beursvennootschappen en
houdende diverse bepalingen (BS 21 november 2016), in werking getreden op 1 december 2016”, R.D.C-
T.B.H. 2017/3, 321-322.
DECOSTER, S. en LEWALLE, C., “Le crowdfunding: réglementation applicable, enjeux et perspectives”, Rev.
Banc. Fin. 2014/6, 455-467.
DELOOF, M. “Internal capital markets, bank borrowing and financing constraints: evidence form Belgian
firms”, Journal of Business and Accouting 1998, 165-188.
DESCHLER, G.D., “Wisdom of the intermediary crowd: what the proposed rules mean for ambitious
crowdfunding intermediaries”, St. Louis U.L.J. 2013-2014, Vol. 58, 1145-1187.
DESTERBECK, F., “Abnormale en goedgunstige voordelen. Renteloze lening aan dochter blijft verdacht”,
Fisc.Act. 2003, afl. 27, 7-8.
DE WIT, T.W.G., “Bemiddelen in een FinTech omgeving. De definitie van bemiddelen toegepast op
dienstverleners in een FInTech-keten”, T.Fin.R. 2017, 173-183.
DONEGAN, S.L. en LERICHE, L., “Peer-to-peer lending: A study and analysis of models for peer-to-peer
lending and investment that will enable established entrepreneurs to connect with emerging entrepreneurs
and increased lending, equity investment, and business mentoring while preserving adequate regulatory
oversight and business consumer protection”, Vermont Publications 2015, 1-26.
104
EUROPEAN BANKING AUTHORITY, “Opinie van de European Banking Authority on lending-based
crowdfunding”, EBA/Op/2015/03 2015, 1-40.
FINK, A.C., “Protecting the crowd and raising capital through the crowdfund act”, U.Det. Mercy L.Rev. 2012-
2013, Vol. 90, 1-34.
FLAMEN, N., VAN DRIESSCHE, H. en SEELDRAYERS, H., “Koninklijk besluit van 25 april 2014 betreffende
bepaalde informatieverplichtingen bij de commercialisering van financiële producten bij niet-professionele
cliënten, de reglementen van de FSMA van 3 april 2014 inzake het risicolabel en het
commercialiseringsverbod, en diverse wetswijzigingen in de bevoegdheidsdomeinen van de FSMA”, Bank
Fin. 2014, 273-281.
FORTON, F. en VAN HOUT, M., “Crowdfunding als alternatieve financieringsbron”, Bank Fin. 2015, 364-376.
FUCHITA, Y., “Protecting Investors While Encouraging the Supply of Risk Capital”, Nomura Journal of Capital
Markets winter 2014, Vol. 5, afl. 3, 1-20.
GABISON, G., “Understanding Crowdfunding and its regulations”, Publications Office of the European Union
2015, 1-36.
GEENS, K. en LAGA, H., "Overzicht van rechtspraak vennootschappen 1986-1991", TPR 1993, 945-1170.
GEERAERT, D. en KEUSTERMANS, J., “De openbare uitgifte van effecten”, Jura Falc. 1982-1983, 315- 353.
GERBER, E. en HUI, J., “Crowdfunding: Motivations and Deterrents for Participation”, TOCHI 2013, 1-32.
GILIS, D., “Online peer-to-peer lending: op zoek naar een passend wetgevend kader”, R.B.F.-B.F.W. 2016/2,
161-174.
HAKVOORT, A.M.F. “FinTech – een worsteling voor wetgevers en toezichthouders. Brengt het FinTech
actieplan verduidelijking?”, T.Fin.R. 2018, 304-312.
HANKS, S., “Online capital-raising by small companies in the USA after the JOBS Act compared to the same
process in the European Union”, Capital Markets Law Journal 2013, Vol. 8, 261-282.
105
HAVRYLCHYK, O., MARIOTTO, C., RAHIM, T. en VERDIER, M., “What drives the expansion of the peer-to-
peer lending?”, EBA Publications 2016, 1-29.
HAZEN, T.L., “Crowdfunding or fraudfunding? Social networks and the securities laws – Why the specially
tailored exemption must be conditioned on meaningful disclosure”, N.C.L.Rev. 2011-2012, Vol. 90, 1735-
1769.
HEMINWAY, J.M., “The New Intermediary on the Block: Funding Portals under the CROWDFUND Act”, UC
Davis Business Law Journal 2013, Vol. 13, 177-205.
HEMINWAY, J.M., “What is a security in the crowdfunding era?”, Ohio St.Bus.L.J. 2012, Vol. 7, 335- 371.
HORTACSU, A., MARTINEZ-JEREZ, F.A. en DOUGLAS, J., “The Geography of Trade in Online Transactions:
Evidence from eBay and MercadoLibre”, American Economic Journal: Microeconomics 2009, Vol. 1, 53-74.
HOUSSA, C en STANDAERT L., "La 'Nouvelle frontière' de la finance", Journée du Juriste d'entreprise IJE/IBJ
2016, 18-20.
HOUSSA, C., “Le peer to peer lending: un disrupteur innovant à l’avenir encore incertain”, Rev. Banc. Fin.
2016, afl. 2, 74-84.
HUHTAMÄKI, J., HUSSAIN, A., JUSSILA, J., KÄRKKÄINEN, H., LASRADO, L., MENON, K., MUKKAMALA, R. en
VATRAPU, R., “Crowdfunding in the development of social media fanbase – case study of two competing
ecosystems” HICSS 2016, 4495-4504.
JOLLS, C., SUNSTEIN, C.R. en THALER, R., “A Behavioral Approach to Law and Economics”, Stan.L.Rev. 1998,
Vol. 50, 1471-1550.
KEUSTERMANS, J.-F., “De gewijzigde Prospectuswet doorgelicht”, TRV 2014, 347-358.
KIERSZENBAUM, S. en VAN DE WIELE, W., “Een bespreking van de gewijzigde Prospectuswet en enkele
‘capita selecta’ in verband met de aanbieding van beleggingsinstrumenten”, Dr.banc.fin. 2014, 99-147.
LELOUX, S., “Peer-to-peer lending. De regulering van een innovatieve financieringsvorm”, T.Fin.R. 2013,
143-149.
106
LESAGE, E., “Abnormale of goedgunstige voordelen in vennootschappen zijn een dubbel probleem”, Pacioli
2009, afl. 282, 1-6.
LÉVY MORELLE, F., “Le crowdfunding – outil de financement innovant”, Bank Fin. 2015, 302-306.
LEWALLE, C., “Publication, par la FSMA, de deux communications relatives au ‘crowdfunding’”, Rev. Banc.
Fin. 2012, afl. 3-4, 224.
LUKKARINEN, A., TEICH, J.E., WALLENIUS, H. en WALLENIUS, J., “Succes drivers of online equity
crowdfunding campaigns”, Decision Support Systems 2016, 26-38.
MANIGART, S., “Financing high Technology start-ups in Belgium: An explorative study”, Small Business
Economics 1997, 261-297.
MASHBURN, D., “The anti-crowd pleaser: fixing the crowdfund act’s hidden risks and inadequate remedies”,
Emory L.J. 2013, Vol. 63, 127-174.
MEULEMANS, D. en CALLENS, C., “Krachtlijnen van de Wet van 22 april 2003 op de openbare aanbieding
van effecten”, T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1106-1125.
MEYER, L.H., “The present and future roles of banks in small business finance”, Journal of Banking & Finance
2004, 1109-1116.
MOLLICK, E., “The dynamics of crowdfunding: An exploratory study”, Journal of business venturing 2014,
Vol. 29, afl. 1, 1-16.
NELISSEN GRANDE, J.-M. en DE VOS, B., “Het verloop van de openbare uitgifte en de emissieprospectus”,
T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1138-1164.
PALM, V., “Réglementation et pratique de le finance participative en Belgique (Première partie)”,
Rev.dr.ULg 2016, 267-317.
PAREDES, T.A., “Blinded by the Light: Information Overload and Its Consequences for Securities
Regulations”, Wash.U.L.Q. 2003, Vol. 81, 417-485.
107
PEETERS, J. en VAN DYCK, T., “De prospectusplicht in de Prospectuswet van 16 juni 2006.
Toepassingsgebied, draagwijdte en vrijstellingen”, BFR 2006, 167-210.
RABAEY, R. en VAN HECKE, R., “Renteloze lening als abnormaal of goedgunstig voordeel?”, RABG 2003, afl.
18, 1036-1038.
RIPKEN, S.K., “The dangers and drawbacks of the disclosure antidote: towards a more substantive approach
to securities regulation”, Baylor, L.Rev. 2006, Vol. 58, 139-204.
SIGAR, K., “Fret no more: inapplicability of crowdfunding concerns in the internet age and the JOBS Act’s
safeguards”, Admin.L.Rev. 2012, Vol. 64, 473-506.
SOTIROPOULOU, A., “Legal update: the FCA’s crowdfunding regulation”, RISF 2014, 70-73.
STEPHENSON, A.D., KNIGHT, B.R. en BAHLEDA, M., “From revolutionary to palace guard: the role and
requirements of intermediaries under proposed regulation crowdfunding”, Mich.J. Private Equity & Venture
Cap.L. 2014, Vol. 3, 231-255.
STRAETMANS, G. en STUYCK, J., “De wet 6 april 2010 betreffende marktpraktijken en
consumentenbescherming – Een onvoldoende stap in de goede richting”, RW 2010-11, 386-419.
TANGELDER, J.R.C., “Regulering van crowdfundingplatforms: een goede stap in de verkeerde richting”, MvO
2016, afl. 5/6, 111-120.
THE FEDERALIST SOCIETY FOR LAW AND PUBLIC POLICY STUDIES, “Corporations, Deregulating the markets:
the JOBS Act”, Del.J.Corp.L. 2013, Vol. 38, 476-516.
VAN BOVEN, R., “Het financieel plan: de juridische aspecten”, Acc. & Tax 2005, afl. 3, 14-22.
VAN CLEYNENBREUGEL, P., “Gedragsregels in het financieel recht: Enkele beschouwingen over
gedragsregels als rechtsbron naar aanleiding van de implementatie van MiFID in het Belgisch recht”, Jura
Falc. 2008-2009, afl. 1, 77-118.
108
VANDEKERKHOVE, A.M., “Ruimere belastingvoordelen voor steun aan starters”, Fisc. Act. 2017, 6-11.
VANDEKERKHOVE, A.M., “Wettelijk kader voor crowdfundingplatforms”, Fisc. Act. 2017, 14-15.
VAN DYCK, J., “De ‘diverse fiscale bepalingen uit de Wet van 18 december 2016”, Fiscoloog 2017, 9-13.
VAN DYCK, J., “Startende ondernemingen: vrijstelling interesten bij crowdfunding door KMO”, Fiscoloog
2015, 3.
VAN EENOO, D., “De openbare uitgifte van effecten en de prospectusplicht. De wet van 22 april 2003.
Knelpunten inzake het toepassingsgebied”, T.Fin.R. 2005, afl. 3, 1126-1137.
VAN POELGEEST, J.M., “Crowdfunding, mede mogelijk gemaakt door de wetgever?”, Onderneming en
financiering 2014, afl. 4, 38-61.
VAN WASSENHOVE, Y., “Kredietverlening aan KMO’s. Nieuw wettelijk kader”, NjW 2014, 626-637.
VOERMAN, J.A. en BAUKEMA, J., “Het toenemend belang van elektronisch geld voor FinTech
ondernemingen”, T.Fin.R. 2017, 199.
VITINS, M., “Crowdfunding and Securities Laws: What the Americans are Doing and the Case for an
Australian Crowdfunding Exemption”, J.L. Inf. & Sci. 2012-2013, Vol. 22, 92-127.
WILLIAMSON, J.J., “The JOBS Act and Middle-Income Investors: Why It Doesn’t Go Far Enough”, Yale L.J.
2012-2013, Vol. 122, 2069-2080.
WROLDSEN, J.S., “The Social Network and the Crowdfund Act: Zuckerberg, Saverin, and Venture Capitalists’
Dilution of the Crowd”, Vand.J.Ent. & Tech.L. 2012-2013, Vol. 15, 583-635.
WYMEERSCH, E., “Les règles de conduite relatives aux opérations sur instruments financiers – l’article 36
de la loi du 6 avril 1995”, Bank Fin. 1995, 574-592.
X., “De rol van het financieel plan”, De Venn. 2005, afl. 5, 12-13.
109
Online bijdragen
AGRAWAL, A., CATALINI, C., en GOLDFARB, A., “The Geography of Crowdfunding”, 2011, http://ssrn.com/
abstract=1692661, 56 p.
DOUW & KOREN, “Crowdfunding in België 2014 – De status van crowdfunding in België”, 12 maart 2015,
http://douwenkoren.nl/crowdfunding-in-belgie-2014.pdf, 12 p.
LANDEMORE, H., “Majority Rule and the Wisdom of Crowds: the Task-Specificity of Majority Rule as a
Predictive Tool”, 2010, www.ssrn.com/abstract=1660577, 1-36.
LU, C., XIE, S., KONG, X. en YU, P., “Inferring the Impacts of Social Media on Crowdfunding”, 2014,
www.cs.uic.edu/~xkong/wsdm14_lu.pdf, 10 p.
MARTIN, T.A., “The JOBS Act of 2012: Balancing Fundamental Securities Law Principles With the Demands
of the Crowd”, http://ssrn.com/abstract=2040953, 34 p.
PIERRAKIS, Y. en COLLINS, L., “Crowdfunding: a new innovative model of providing funding to projects and
businesses”, http://ssrn.com/abstract=2395226, 23 p.
WHITBECK, B., “The JOBS Act of 2012, “The struggle Between Capital Formation and Investor Protections”,
http://ssrn.com/abstract=2149744, 64 p.
WILSON, K.E. en TESTONI, M., “Improving the role of equity crowdfunding in Europe’s capital markets”,
Bruegel Policy Contribution 2014, afl. 9, http://www.bruegel.org/publications/publicationdetail/
publication/844-improving-the-role-of-equity-crowdfunding-in-europes-capital-markets/, 14 p.
Andere
Documenten Europese Unie
EUROPESE COMMISSIE, Consultation document, “Crowdfunding in the EU – Exploring the added value of
potential EU Action”, 3 oktober 2013, http://ec.europa.eu/internal_market/consultations/2013/
crowdfunding/docs/consultation-document_en.pdf, 12 p.
110
EUROPEAN CROWDFUNDING NETWORK, “Review of Crowdfunding regulation: interpretations of existing
regulation concerning crowdfunding in Europe, North America and Israel”, 3 oktober 2013,
http://www.eurocrowd.org/wp-content/blogs.dir/12/files/2013/12/ECN-Review-of-
CrowdfundingRegulation-2013.pdf, 246 p.
EUROPESE COMMISSIE, Memo, “Communication on crowdfunding in the European Union – Frequently
Asked Questions”, 7 maart 2014, http://europa.eu/rapid/press-release_MEMO-14-240_en.htm, 8 p.
EUROPESE COMMISSIE, Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the
European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions, “Unleashing the potential of
crowdfunding in het European Union”, COM (2014) 172 final, 27 maart 2014, http://ec.europa.eu/internal_
market/finances/docs/crowdfunding/140327-communication_en.pdf, 12 p.
EUROPESE COMMISSIE, Press release, “Commission roadmap to meet the long-term financing needs of het
European Economy”, 27 maart 2014, http://europa.eu/rapid/press-release_IP-14-320_en.htm, 4 p.
EUROPEAN SECURITIES AND MARKET AUTHORITY, “Opinion on Investment-based crowdfunding”,
ESMA/2014/1378, 18 december 2014, http://www.esma.europa.eu/system/files/2014- 1378_opinion_on_
investment-based_crowdfunding.pdf, 40 p.
Document Federale regering
Federaal regeerakkoord van 9 oktober 2014, http://www.premier.be/sites/default/files/articles/Accord_
de_Gouvernement_-_ Regeerakkoord. pdf.
Documenten FSMA
FSMA, “Crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/Article/press/div/2012/2012-0712_
crowdfunding. aspx.
FSMA, “Reglementair kader voor crowdfunding”, Mededeling van 12 juli 2012, www.fsma.be/nl/
supervision/fm/oa/ug/ circmedprak/med.aspx.
111
FSMA, “Coöperaties, participatieplannen en crowdfunding: Overzicht van en praktische instructies bij
openbare aanbiedingen die vrijgesteld zijn van de prospectusplicht”, Mededeling van 26 juni 2014,
www.fsma.be/nl/supervision/fm/oa/ug/circmedprak/med.aspx.
FSMA, , “Standpunt van de FSMA over de toepassing van de Belgische regels over onrechtmatige bedingen
op sommige clausules in het kader van de aanbiedingen van beleggingsinstrumenten”, Mededeling van 30
januari 2017, www.fsma.be/nl/Supervision/finprod/marktpraktijken/circmedprak.aspx.
FSMA, , “Crowdfunding”, Mededeling van 1 februari 2017, www.fsma.be/nl/Supervision/finbem/
crowdfunding/circmedprak. aspx.
FSMA, Voorstellingsbrochure FSMA, 2012, www.fsma.be/~/media/Files/fsmafiles/pub/nl/FSMA_brochure.
ashx.
Document Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de KMO
HOGE RAAD VOOR DE ZELFSTANDIGEN EN DE KMO, Advies over een raadpleging van de Europese
Commissie over crowdfunding in de EU – Mogelijke toegevoegde waarde voor de EU en de Belgische
beleidsmaatregelen ter ondersteuning van crowdfunding, 18 december 2013, www.ec.europa.eu/
finance/consultations/2013/crowdfunding/docs/contributions/registeredorganisations/conseil-superieur-
des-independants-et-des-pme_nl.pdf.
Document Nationale Bank van België
NATIONALE BANK VAN BELGIË (NBB), “Observatoire du crédit aux sociétés non financières, Contribution du
département des Etudes à l’Observatoire du crédit aux sociétés – Principales évolutions récentes”, 20
februari 2012.