Outreach bij personen met een verstandelijke beperking en...
Transcript of Outreach bij personen met een verstandelijke beperking en...
Academiejaar 2013-2014
Tweedekansexamenperiode
Outreach bij personen met een verstandelijke beperking en
bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid:
Onderzoek naar de perceptie van hulpverleners en sociale
netwerkleden op werkzame factoren.
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van
Master of Science in de Pedagogische Wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek
Promotor: Prof. Dr. Stijn Vandevelde
00904734
Anne-Sophie Lemmens
Outreachend werken is zowel methode als beweging, zowel werkwijze als denkwijze.
(Huber et al., 2013)
Abstract
Volgens de APA’s DSM-V voldoet ongeveer 1% van de bevolking aan de criteria van verstandelijke
beperking (Reynolds & Dombeck, 2014). Deze mensen zijn meer kwetsbaar voor het ontwikkelen van
gedragsproblemen en psychiatrische stoornissen, wat een bedreiging voor hun kwaliteit van bestaan
kan zijn (Došen, 2010). Doorheen de steeds evoluerende hulpverleningsvormen binnen de geestelijke
gezondheidszorg zijn verschillende initiatieven opgestart om de kwaliteit van leven van deze
doelgroep te verbeteren. Vele van deze praktijken volgen de trend van de deïnstitutionalisering en
verstrekken zorg in het natuurlijk netwerk van de cliënt. Deze initiatieven vallen onder de noemer
van outreachend werken. In Vlaanderen is er nog weinig tot geen onderzoek gedaan naar de
effectiviteit van een outreachinterventie. In het kader van deze masterproef is daarom een
exploratief kwalitatief onderzoek gevoerd, met als doel een zicht te krijgen op wat door
netwerkleden en hulpverleners als werkzaam wordt beschouwd bij een outreachinterventie. Twee
casussen van het outreachteam De Steiger – De Meander werden opgevolgd. Er werden zowel voor
als na de interventie van dit outrachteam halfgestructureerde interviews afgenomen. De werkzame
factoren van een outreachinterventie werden verschillend ervaren. De netwerkleden geven aan dat
de goede relatie met de outreachwerkers en het beschikken over voldoende expertise en
vakmanschap door de outreachwerker, als meest werkzame factoren werden ervaren. Wat de
perceptie van de hulpverleners op de werkzame factoren van een outreachinterventie betreft, kan
besloten worden dat vakmanschap en expertise voorop staan. Doch vinden zij ook dat het
bekrachtigende aspect een belangrijke rol speelt. De rol van de buitenstaander wordt door hen tot
slot ook sterk beklemtoond.
Dankwoord
Een masterproef schrijven is een werk van lange adem. Deze masterproef vormt de kers op de taart,
het sluitstuk van deze vijfjarige opleiding. Deze vijf jaren waren intens, leerrijk en uitdagend. Ze
hebben er voor gezorgd dat ik een waaier aan kennis en vaardigheden heb ontwikkeld die zullen
bijdragen tot mijn professionele carrière. De doelgroep mensen met een verstandelijke beperking
bleek al snel tot mijn interesseveld te behoren. Via een opdracht in de 1e master Orthopedagogiek
kwam ik terecht in het project SEN-SEO, waar ik kort kennis mocht maken met Outreach De Steiger –
De Meander. Hun werking inspireerde mij om mijn masterproef te schrijven over personen met een
verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid. Werken met deze
complexe en uitdagende doelgroep zorgt er voor dat je alert blijft als orthopedagoog en dat je open
moet staan om creatief naar oplossingen te zoeken. De leden van het outreachteam hebben mij als
student geleerd dat het belangrijk is om de cliënt en zijn netwerk voorop te stellen en hen zo veel als
kan ondersteuning te bieden.
Vele cliënten en hun families zijn doorheen de jaren al heel wat in contact geweest met de
hulpverlening. Voor velen was dit een moeizame en intensieve ervaring en was het niet steeds
evident een goede vertrouwensrelatie op te bouwen. Outreach wordt er vaak bijgehaald als laatste
strohalm, wanneer de situatie is vastgelopen. Zij spelen dus een belangrijke rol en vaak zijn de
verwachtingen hoog.
De vraag hoe netwerkleden en hulpverleners, die reeds met deze cliënten werken, de komst van
outreach zouden ervaren, betekende de start van dit onderzoek. Mijn oprechte dank gaat dan ook uit
naar de netwerkleden en hulpverleners die openstonden voor een deelname aan dit onderzoek. Hun
openheid was inspirerend en zorgde er voor dat dit onderzoek tot een goed einde kon worden
gebracht.
Zonder mijn promotor – Prof. Dr. Stijn Vandevelde – was deze masterproef niet tot stand gekomen.
Zijn constructieve feedback, tips, advies en beschikbaarheid waren een grote hulp tijdens het
schrijven. Mijn oprechte dank hiervoor. Een speciaal woord van dank wil ik ook uitdrukken aan alle
leden van het outreachteam De Steiger – De Meander. Patrick en Ann, bedankt om mij op sleeptouw
te nemen en mij steeds mee te nemen in het verhaal van de cliënt. Filip, met je gevoel voor humor
en leerrijke inzichten kon ik tijdens dit intensief proces alles voldoende relativeren en werd ik steeds
op het juiste spoor gezet om dit onderzoek in goede banen te leiden. Leen, je bemoedigende
woorden, grondige feedback en positieve energie waren motiverend en stimuleerden me om te
blijven streven naar een goed afgewerkt resultaat. Jullie zijn een topteam.
Tot slot wil ik mijn ouders, familie en vrienden bedanken. Jullie aanmoedigingen waren motiverend
en de vele momenten van ontspanning waren net wat ik nodig had. Bedankt voor de steun in de
afgelopen maanden en voor het nalezen en verbeteren van de tekst. Zonder jullie allen was me dit
niet gelukt!
INHOUDSTAFEL
1 Inleiding .................................................................................................................... 13
2 Theoretisch kader ..................................................................................................... 15
2.1 Personen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake
geestelijke gezondheid ........................................................................................................................... 15
2.2 Visie en definitie van outreachend werken ......................................................................... 18
2.3 Internationale evoluties en trends ......................................................................................... 19
2.3.1 Wereldwijde trends ............................................................................................................................. 19
2.3.2 Evidence-based practice .................................................................................................................... 23
2.4 Internationale kaders .................................................................................................................. 24
2.5 Outreachend werken in België ................................................................................................. 27
2.6 Wetenschappelijk onderzoek naar de percepties van betrokken actoren .............. 29
3 Probleemstelling en onderzoeksvragen ..................................................................... 31
4 Methodologie ........................................................................................................... 32
4.1 Kwalitatief onderzoek ................................................................................................................. 32
4.2 Setting ................................................................................................................................................ 32
4.3 Participanten .................................................................................................................................. 34
4.4 Onderzoeksopzet .......................................................................................................................... 35
4.5 Instrumenten .................................................................................................................................. 36
4.6 Analyse .............................................................................................................................................. 36
5 Resultaten ................................................................................................................. 39
5.1 Casus Jeroen .................................................................................................................................... 39
5.1.1 Algemene voorstelling .......................................................................................................................... 39
5.1.2 Opbouw ...................................................................................................................................................... 40
5.1.3 Voormeting .............................................................................................................................................. 40
5.1.4 Nameting .................................................................................................................................................. 45
5.2 Casus Lien ........................................................................................................................................ 52
5.2.1 Algemene voorstelling .......................................................................................................................... 52
5.2.2 Opbouw ...................................................................................................................................................... 53
5.2.3 Voormeting .............................................................................................................................................. 53
5.2.4 Nameting .................................................................................................................................................. 57
6 Discussie ................................................................................................................... 63
6.1 Bespreking van de belangrijkste conclusies ....................................................................... 63
6.2 Beperkingen van het onderzoek ............................................................................................. 67
6.3 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek ....................................................................... 68
6.4 Aanbevelingen voor het beleid ................................................................................................ 68
6.5 Aanbevelingen voor de praktijk .............................................................................................. 70
7 Bronnen .................................................................................................................... 72
8 Bijlages ..................................................................................................................... 78
8.1 Bijlage 1 ............................................................................................................................................ 78
8.2 Bijlage 2 ............................................................................................................................................ 80
LIJST VAN TABELLEN
Tabel 1: boomstructuur voormeting ............................................................................................ 37
Tabel 2: boomstructuur nameting ............................................................................................... 38
Tabel 3: visie op en verwachtingen over outreach ....................................................................... 42
Tabel 4: werkzame factoren en toekomstverwachtingen over outreach ....................................... 47
Tabel 5: visie op en verwachtingen over outreach ....................................................................... 55
Tabel 6: werkzame factoren en toekomstverwachtingen over outreach ....................................... 59
13
1 Inleiding
Het begrip verstandelijke beperking is dynamisch en heeft over de tijd verschillende evoluties
doorstaan (AAID, 2013). Volgens de American Psychiatric Association’s DSM-IV voldoet ongeveer 2
tot 3% van de bevolking aan de criteria van verstandelijke beperking, de DSM-V spreekt over
ongeveer 1% (Reynolds & Dombeck, 2014). Mensen met een verstandelijke beperking zijn meer
kwetsbaar voor het ontwikkelen van gedragsproblemen en psychiatrische stoornissen (Došen, 2010).
Dit vormt een ernstige bedreiging voor hun kwaliteit van bestaan (Došen, 2010). Zij worden in de
literatuur vaak omschreven als personen met een ‘dual diagnosis’ (NADD, 2013), de term ‘challenging
behavior’ (Emerson, 2011) is eveneens een vaak terugkerend begrip.
Belangrijk bij personen met een verstandelijke beperking is dat de cognitieve en emotionele
ontwikkeling parallel verlopen, want het is net de discrepantie tussen beide aspecten die kan zorgen
voor “een persoonlijkheid die kwetsbaar is voor het ontstaan van gedrags – en psychische
stoornissen” (Claes et al., 2012, p.13). Het gaat hier vooral over mensen met een verstandelijke
beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid. Voor deze groep lijkt het
moeilijk te zijn om een gepaste zorgvorm te vinden. Ze bevinden zich vaak in een grijze zone,
waardoor het aanbod van een gepaste zorgvorm afhankelijk is van verschillende organisaties,
sectoren en disciplines (Declercq, Van de Ven, Zadeh & Vereecke, 2014). Over deze groep bestaat
zowel in Vlaanderen als internationaal nog een beperkt inzicht in en begrip voor de behoeftes en
zorgnoden (Claes et al., 2010).
Doorheen de steeds evoluerende hulpverleningsvormen binnen de geestelijke gezondheidszorg zijn
internationaal verschillende initiatieven opgestart om de kwaliteit van leven van personen met een
verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid te verbeteren
(Allred, Burns & Phillips, 2005; Place, Van Vugt, Kroon & Neijmeijer, 2011; Dewaele, De Maeyer &
Beelen, 2012; Baart, n.d.). Vele van deze praktijken volgen de trend van de deïnstitutionalisering en
verstrekken zorg in het natuurlijk netwerk van de cliënt. Deze initiatieven vallen onder de noemer
van outreachend werken en richten zich onder meer op personen met een verstandelijke beperking
en bijkomende gedrags– en/of psychische problemen (McDonel, Meyer & Deliberty, 1996; Geller,
2006; Place, van Vugt, Kroon & Neijmeijer, 2011; De Maeyer, Dewaele & Beelen, 2012; Khandaker,
Gandamaneni, Dibben, Cherukuru, Cairns & Ray, 2013). Outreachend werken houdt in dat er zorg
verleend wordt in het natuurlijk leefmilieu van de cliënt. Het doel van deze zorgvorm is de geestelijke
gezondheid van de cliënt te optimaliseren door het versterken van de cliënt en zijn omgeving. Als
finaliteit streeft men er naar om tot een gedeelde vraag te komen met alle betrokken actoren, opdat
een nieuw draagvlak en engagement kan worden gecreëerd (Morisse, De Neve & Roets, 2014).
Het outreachend werken heeft wereldwijd een hele transformatie doorgemaakt. Het is een zorgvorm
die nog steeds in ontwikkeling is. Men tracht deze te verbeteren opdat er zo efficiënt en effectief
mogelijk tegemoet kan gekomen worden aan complexe zorgvragen. In Vlaanderen is er nog weinig
tot geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van een outreachinterventie. In het kader van deze
masterproef zal daarom volgende probleemstelling centraal staan:
14
Wat zijn de werkzame factoren van een outreachinterventie, voor de doelgroep mensen met een
verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid, zoals ervaren
door verschillende betrokken actoren?
Deze onderzoeksvraag wordt concreet onderzocht in samenwerking met het pilootproject Outreach
De Steiger – De Meander.
Allereerst zal er geschetst worden wat wordt verstaan onder de groep ‘personen met een
verstandelijke beperking’. Daarbij zal de invloed van de emotionele ontwikkeling geduid worden
vanuit een ontwikkelingspsychologisch kader. Daarnaast wordt in het theoretisch kader van het
outreachend werken een visie en definitie geschetst, gevolgd door internationale evoluties en
trends. Er zullen eveneens een aantal kaders worden geschetst die aantonen hoe het outreachend
werken in de praktijk vorm kan krijgen en hoe deze het handelen kunnen sturen. Tot slot wordt een
algemeen overzicht weergegeven van outreachend werken in eigen land.
Naast het schetsen van een theoretisch kader is voor deze masterproef een kwalitatief onderzoek
gevoerd, met als doel een zicht te krijgen op wat door de verschillende actoren (zowel netwerkleden
als hulpverleners) betrokken in het hulpverleningsproces als werkzaam wordt beschouwd bij een
outreachinterventie. Twee casussen van het outreachteam De Steiger – De Meander werden van
nabij opgevolgd. Er werden bij een aantal actoren zowel voor als na de interventie van outreach De
Steiger – De Meander halfgestructureerde interviews afgenomen. De verkregen data zijn op hun
beurt geanalyseerd via Nvivo 10.
15
2 Theoretisch kader 2.1 Personen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake
geestelijke gezondheid
Het begrip verstandelijke beperking is dynamisch en dus voortdurend in beweging. De American
Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAID) stellen dat een verstandelijke
beperking als volgt gekenmerkt wordt: “Intellectual disability is a disability characterized by
significant limitations in both intellectual functioning and in adaptive behavior, which covers many
everyday social and practical skills. This disability originates before the age of 18” (AAID, 2013).
De DSM-V heeft in zijn meest recente editie de karakteristieken van deze beperking scherp gesteld
(Amercian Psychiatric Association, 2013):
“Intellectual disability involves impairments of general mental abilities that impact adaptive
functioning in three domains, or areas. These domains determine how well an individual copes
with everyday tasks:
� The conceptual domain includes skills in language, reading, writing, math, reasoning,
knowledge, and memory.
� The social domain refers to empathy, social judgment, interpersonal communication
skills, the ability to make and retain friendships, and similar capacities.
� The practical domain centers on self-management in areas such as personal care, job
responsibilities, money management, recreation, and organizing school and work tasks.”
Claes et al. (2012) wijzen er op dat een verstandelijke beperking nog te veel wordt gedefinieerd in
termen van een beperking in de cognitieve ontwikkeling. Het is belangrijk om de definitie van en de
visie op wat een verstandelijke beperking is, te kaderen binnen de context waarin mensen leven. “De
ontwikkeling van mensen met een verstandelijke beperking beschouwen we als een kwetsbaar
proces dat beïnvloed wordt door een complexe en dynamische interactie van persoonlijke,
relationele en maatschappelijke factoren” (De Belie & Van Hove, 2003, p.2).
Claes et al. (2012) stellen bovendien dat het luik van de emotionele ontwikkeling volledig ontbreekt
in bovenstaande definitie. Dit terwijl ze deel uitmaakt van de persoonlijkheidsontwikkeling (Claes et
al., 2012). Belangrijk bij personen met een verstandelijke beperking is dat de cognitieve en
emotionele ontwikkeling parallel verlopen. Een discrepantie tussen beide aspecten zorgt voor “een
persoonlijkheid die kwetsbaar is voor het ontstaan van gedrags – en psychische stoornissen” (Claes
et al., 2012, p.13). Daarom is het noodzakelijk een goede inschatting van beide aspecten te maken
opdat er een volledige beeldvorming kan worden gevormd en de gepaste zorgvorm kan worden
aangeboden (Claes et al., 2012). De ontwikkelingsdynamisch-psychiatrische benadering van Anton
Došen zorgde voor een betere en wijdere verspreiding van het begrip emotionele ontwikkeling. Deze
benadering is te kaderen in een ruimer ontwikkelingspsychologisch kader (Morisse, 2013). De sociaal-
emotionele ontwikkeling wordt sterk gestuurd door de gehechtheidsrelatie. Hechting wordt immers
gezien als “het fundament van een gezonde sociaal-emotionele ontwikkeling” (Zaal, Boerhave &
Koster, 2009, p.4). Deze auteurs stellen dat de hechting bij mensen met een verstandelijke beperking
16
een moeizaam proces is, waardoor de sociaal-emotionele ontwikkeling onder druk komt te staan.
Voor ouders van kinderen met een verstandelijke beperking is het moeilijker om de signalen van hun
kind te lezen en dit zorgt er voor dat het aangaan van een hechtingsrelatie meer complex wordt (Zaal
et al., 2009). Belangrijke pioniers zijn Ainsworth, Bowbly, Cicchetti, Schore, etc. (Morisse, 2013). Er
werd aangetoond dat het aangaan van een hechtingsrelatie met sommige cliënten de
gedragsproblemen deden afnemen (Zaal et al., 2009). Morisse (2013) spreekt in het kader van de
emotionele ontwikkeling bij personen met een verstandelijke beperking ook over de niet te
onderschatten complexiteit, waarbij verschillende factoren invloed uitoefenen op het gedrag: “het
gaat om het dynamisch samenspel van behoeften, emoties en motivatie, samen met emotionele
ervaringen en vorming van neurale circuits, die gedrag bepalen. Een onwaarschijnlijk complexe
puzzel” (Morisse, 2013, p.6). De Schaal voor Emotionele Ontwikkeling (SEO-R) van A. Došen biedt
handvatten voor ondersteuning in de dagelijkse praktijk (Claes et al., 2012).
Binnen het kader van deze masterproef zal de focus liggen op personen met een verstandelijke
beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid. In de wetenschappelijke
literatuur wordt deze doelgroep door bepaalde auteurs omschreven als personen met een ‘dual
diagnosis’. Vanuit ‘The National Association for the Dually Diagnosed’ beschrijft men deze doelgroep
zo:
Dual Diagnosis is a term applied to the co-existence of the symptoms of both intellectual
disabilities and mental health problems. Mental health problems are severe disturbances in
behaviour, mood, thought processes and/or interpersonal relationships… the presence of
behavioural and emotional problems can greatly reduce the quality of life of persons with
intellectual disabilities. (NADD, 2013)
Emerson & Einfeld (2011) verwijzen in het kader van bijkomende gedrags– en/of psychische
problemen naar de term ‘challenging behavior’ bij personen met een verstandelijke beperking. Ze
definiëren dit als volgt:
Culturally abnormal behaviour(s) of such intensity, frequency or duration that the physical
safety of the person or others is placed in serious jeopardy, or behaviour which is likely to
seriously limit or deny access to the use of ordinary community facilities. (Emerson 2001, p.4)
Behaviour of such an intensity, frequency or duration as to threaten the quality of life and/or
the physical safety of the individual or others and is likely to lead to response that are
restrictive, aversive or result in exclusion. (Royal College of Psychiatrists et al., 2007, p.4)
Internationaal wordt de term ‘challenging behavior’ verkozen om een aantal redenen. Voornamelijk
omdat deze term geen assumpties impliceert betreffende kenmerken van het gedrag, terwijl termen
zoals dysfunctioneel of maladaptief gedrag negatieve connotaties in zich dragen (Emerson & Einfeld,
2011).
“Zowel in Vlaanderen als internationaal vormt de complexe maatschappelijke problematiek van
mensen met een verstandelijke beperking en bijkomende (psychische) problemen een uitdaging voor
zowel hun natuurlijke als voor het professionele netwerk” (Hudson & Chan, 2002 in Claes, Roets,
Coene en Van Hove, 2010, p.80). Deze groep mensen worden vaak gemarginaliseerd in ons huidig
17
maatschappelijk klimaat. Er is slechts een beperkte participatie, de hulpverleningsgeschiedenis lijkt
eindeloos terug te gaan en de successen zijn beperkt. Deze personen hebben bovendien geen of
slechts een beperkt sociaal netwerk, waardoor op verschillende levensdomeinen problematische
situaties ontstaan (Stoop, 2012). Dit terwijl Huber, Kemmeren, van der Linde, Räckers, & van Uden
(2013) net het belang van een sociaal netwerk benadrukken omdat zij hulp kunnen bieden bij het
omgaan met stressoren. Deze auteurs stellen namelijk dat de zelfredzaamheid verkleint bij een
beperkt sociaal netwerk en daarbij aansluitend stijgt de kans op risicogedrag. ‘Samenredzaamheid’
komt dus centraal te staan (Huber et al., 2013).
Belangrijk is te benadrukken dat de reguliere hulpverlening in de geestelijke gezondheidszorg en
‘gehandicaptenzorg’ geen of te weinig passende zorgvormen aanbiedt, waardoor ze deze personen
vaak excluderen uit hun organisatie (Stoop, 2012). Kortom, deze personen vallen nog te vaak door de
mazen van het net, omdat veel zorgvormen volgens Claes en collega’s (2010) “té sterk categoriaal,
doelgroepgericht en bijgevolg exclusief functioneren”( p.80). Volgens Huber en collega’s (2013) gaat
het vaak om een groep die moeilijk aansluiting vindt met de mondige burgers in de huidige
samenleving, waardoor ze zich vaker afzonderen. Bovendien stellen deze auteurs dat mensen met
psychische of psychiatrische problemen afhaken omdat de eisen van de moderne maatschappij hen
te veel worden.
Er wordt gezocht naar manieren om deze te sterk doelgroepgerichte en de te sterk categoriale
benadering te doorbreken. Daarom tracht men steeds meer in te zetten op het werken met de cliënt
in zijn natuurlijk leefmilieu. Op die manier kunnen mensen in hun vertrouwde omgeving zorg krijgen.
Outreachend werken is een gevolg van deze evolutie naar een vermaatschappelijking van de zorg
binnen de sector van de geestelijke gezondheidszorg. In België werd deze vermaatschappelijking
geïmplementeerd via artikel 107 binnen de ziekenhuiswet. Concreet houdt dit in dat de
zorgverlening niet noodzakelijk in (psychiatrische) ziekenhuizen hoeft te gebeuren (SEL, 2014). In
samenwerking met eerste lijnshulpverlening kan zorg tevens in de thuissituatie worden toegediend
(SEL, 2014). Deze toepassing laat dus toe dat het gebruik van middelen kan herzien worden in het
zorgaanbod voor personen met problemen inzake geestelijke gezondheid, zodat hulp meer kan
aangeboden worden aangepast aan de zorgvragen (zorgnet Vlaanderen, 2009). Samengevat krijgen
ziekenhuizen de toestemming om een deel van hun financiering te gebruiken om zorg te
‘vermaatschappelijken’ (SEL, 2014). Centraal staat dus dat outreachend werken vertrekt vanuit de
leefwereld van de cliënt (Huber et al., 2013).
Vanuit deze vermaatschappelijking zet men nu meer dan ooit in op de opbouw van alternatieve
zorgvormen gesitueerd in de samenleving. Alle leden van de samenleving maken deel uit van de
vermaatschappelijking van de zorg, slechts op die manier kan men aan netwerkopbouw en sociale
integratie doen (Kwekkeboom, 2004 in Stoop, 2012). Hierin kunnen de organisaties die outreachend
werken een belangrijke rol spelen. De verschillende schakels uit het netwerk van een cliënt – naaste
familie, voorziening, cliënt zelf, etc. – moeten met elkaar verbonden worden en op elkaar worden
afgestemd, de behoeftes moeten eveneens in kaart worden gebracht. De hulpverleners van
outreachteams kunnen zich profileren als bruggenbouwer. Ze kunnen op die manier het volledige
netwerk van een cliënt sterker maken, door een goed uitgebouwde afstemming tussen de
verschillende actoren.
18
Daarnaast richten initiatieven rond outreachend werken zich op de bijzondere jeugdzorg, de
drughulpverlening, etc. Deze masterproef zal zich beperken tot de initiatieven die outreachend
werken binnen de geestelijke gezondheidszorg, specifiek gericht op personen met een verstandelijke
beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid.
2.2 Visie en definitie van outreachend werken
Het concept ‘outreachend werken’ heeft reeds een hele evolutie doorstaan. Het ontstaan er van zien
we terug in het spoor van de uitbouw van de armenzorg (Huber et al., 2013). Huber en collega’s
(2013) stellen dat outreach sinds de jaren ‘90 opnieuw zijn opmars heeft gemaakt. Wat onder
outreachend werken wordt verstaan, is heel divers. Volgens Morisse, De Neve en Roets (2014) is dit
een begip dat vele ladingen dekt. Daarom is van belang om te streven naar een eenduidige visie.
Zowel in Vlaanderen als internationaal zijn er organisaties die zich richten op het ontwikkelen van
een gedeelde visie rond outreachend werken. Het Vlaams expertisecentrum ‘Reach Out!’
bijvoorbeeld richt zich op de vorming en ondersteuning van praktijkmedewerkers die aan de slag
gaan met onder andere de doelgroep van personen met een verstandelijke beperking en bijkomende
problemen inzake geestelijke gezondheid en met het concept rond outreachend werken (De Maeyer,
Dewaele & Beelen, 2012). In het artikel ‘Outreachend werken; praktijkkader in ontwikkeling’ (De
Maeyer et al., 2012) wordt volgende definitie gegeven:
Outreachend werken is een werkwijze die uitgaat van een actieve benadering en gericht is op
het bevorderen van welzijn. De werker vertrekt vanuit de participatieve basishouding en
richt zich op kwetsbare doelgroepen die niet of ontoereikend bereikt worden door het
huidige dienst-, hulp- en zorgverleningsaanbod. Hij doet dit door zich te begeven in hun
leefwereld met erkenning van de daar geldende waarden en normen. Met outreachend
werken streeft men naar een wederzijdse afstemming tussen de doelgroep, hun netwerk,
het maatschappelijk aanbod en de ruimere samenleving. (p. 38)
We zien verschillende definities terugkomen omdat er moeilijk een consensus wordt gevonden over
wat outreach nu precies inhoudt en waar het voor staat. De definitie van De Maeyer et al. (2012)
wordt momenteel in Vlaanderen als de meest recente en volledige beschouwd.
De mens – en maatschappijvisie vormt het uitgangspunt binnen het outreachend werken (Dewaele,
De Maeyer & Beelen, 2012). Deze visie benadrukt het recht op een menswaardig bestaan. Volgens
Dewaele en collega’s (2012) steunt deze visie op drie evenwaardige onderdelen: sociale
grondrechten, zorgethiek en individuele bestaansethiek. Vanuit deze centrale visie kunnen eveneens
de basispijlers van het outreachend werken worden geschetst. Van Gennep (2007) (in Dewaele et al.,
2012) duidt op het belang van een volwaardig lidmaatschap in de samenleving. Het
burgerschapsparadigma benadrukt het belang van empowerment en inclusie. “Mensen zijn geen
passieve toeschouwers aan de zijlijn maar actieve partners in het ondersteuningsproces en krijgen
opnieuw de controle over hun eigen leven. [...] De afhankelijkheid van zorgsystemen verkleint” (p.6),
aldus Dewaele en collega’s (2012). Een tweede basispijler betreft kwaliteit van leven, waarbij een
multi-dimensionele invulling van belang is. Andere basispijlers binnen het outreachend werken zijn:
theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid, theorie van presentie, sterktebenadering en integraal
en vraagstuurd werken (Dewaele et al., 2012). Dit arsenaal aan basispijlers moet voor een kader
19
zorgen waarbinnen de outreachwerker aan de slag kan. Een implementatie van verschillende
theorieën en methodieken kan hulpverlening op maat mogelijk maken, aangepast aan de noden en
behoeftes van de cliënt en zijn leefomgeving. Het uiteindelijke doel is maatschappelijk kwetsbare
groepen bij te staan en te begeleiden naar een volwaardig lidmaatschap in de samenleving (Dewaele
et al., 2012). De aanpak van outreachwerkers moet leiden tot het versterken van mensen in hun
netwerk om exclusie tegen te gaan (Kloppenburg & Hendriks, 2013). Daarbij is het volgens Van
Gemert (2013) belangrijk dat hulpverleners zich niet enkel laten leiden door regels en protocollen,
maar dat het om werkelijk contact gaat. Daarbij stelt Andersson (2011) dat een outreachwerker
bereid moet zijn om ‘out of the box’ te denken om op die manier flexibel te kunnen omgaan met de
complexe zorgvragen waarmee hij vaak in contact komt. Het gaat dus om meer dan een methode:
“outreach work is primarily an attitude and only after that a method” (Mikkonen et al., 2007, p. 17 in
Andersson, 2011, p. 175). Van Gemert (2013) benadrukt hier het belang van zorgzaamheid door
respectvolle communicatie en door het scheppen van duidelijkheid. Internationale studies van zowel
Andersson (2011) als Kloppenburg en Hendriks (2013) bevestigen dat het maken van contact centraal
staat, omdat dit de fundamentele basis van het outreachend werken vormt. Daarbij zijn het initiëren
van sociale veranderingsprocessen en het voorzien van ondersteuning in het netwerk om op die
manier het proces staande te houden tevens hoofdtaken van het outreachend werken (Andersson,
2011). Kijken naar de context, werken aan de relaties door betrokkenheid te creëren en
opmerkzaamheid binnen het systeem en de organisatie zijn adviezen die Van Gemert (2013) voorop
stelt om vastgelopen situaties te doorbreken. Bovendien is het herstellen van vertrouwen en
verbindingen een onmiskenbare schakel in dit proces (Huber et al., 2013).
2.3 Internationale evoluties en trends
Outreachend werken is doorheen de jaren sterk veranderd en geëvolueerd. Wereldwijd kunnen we
evoluties waarnemen in de werking binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Terwijl men in het
verleden vooral patiënten behandelde in psychiatrische settings, gaat men er vandaag steeds meer
trachten naar streven om zorg te verstrekken in het natuurlijke netwerk van de cliënt. Zowel in
Europa als in de Verenigde Staten zijn er een aantal evoluties en trends waar te nemen ten gevolge
van de deïnstitutionalisering van de zorg. Deze trends richten zich niet enkel op personen met een
verstandelijke beperking en problemen inzake geestelijke gezondheid. Deze brede focus is er om aan
te tonen dat outreachend werken een flexibele zorgvorm is en doelgroepoverschrijdend handelt.
Bovendien ligt binnen het outreachend werken meer en meer nadruk op evidence-based
behandelingen. De efficiëntie en effectiviteit van deze behandelingen moet steeds meer kunnen
worden aangetoond.
2.3.1 Wereldwijde trends
� Europa
Het Verenigd Koninkrijk is een pionier in het outreachend werken. Er zijn een grote evoluties waar te
nemen de laatste decennia. Terwijl er in de jaren 80 en begin de jaren 90 per regio een psychiater en
een team geestelijke gezondheidszorg werd aangesteld die zorg verleenden aan elke mentale en/of
psychiatrische stoornis, werd in 1999 het ‘National Service Framework’ (NFS) opgericht (Khandaker,
Gandamaneni, Dibben, Cherukuru, Cairns, Ray, 2013). Het NFS introduceerde in 1999 het concept
20
‘multidisciplinair team’ binnen het outreachend werken. Daarnaast was er een uitbouw aan
protocollen en meer gespecialiseerde zorg. Vandaag zijn er nog steeds protocollen die mee
evolueren met het huidige klimaat binnen de geestelijke gezondheidszorg. The Healt and Social Care
Act bijvoorbeeld duidt op het belang van modernisering (Campbell, 2012). Er wordt meer geld
vrijgemaakt door de Britse Regering voor de reorganisatie van de geestelijke gezondheidszorg.
Daarnaast wil men meer concurrentie tussen diensten en wil men de administratiekosten met een
derde verlagen. Dit zou nodig zijn omwille van de stijgende kostprijs van medicatie en behandeling.
De kwaliteit van behandeling moet eveneens stijgen. Daarom werden kwaliteitseisen opgesteld,
gericht op de outcomes: effectiviteit, veiligheid en de ervaringen van de patiënten (Campbell, 2012).
Men spreekt over de grootste reorganisatie ooit in de Britse geschiedenis. De laatste evoluties in het
Verenigd Koninkrijk wijzen op de uitbouw van ‘Payment by results’. Dit betekent dat hulpverlening
kwantificeerbaar moet worden door de zorg bijvoorbeeld in te delen in episodes (Khandaker et al.,
2013). Bij dit systeem zijn betalingen afhankelijk van de resultaten van diegene die de zorg voorziet
en spelen de input en processen tijdens hulpverlening minder een rol. De betaling en de outcomes
zijn dus sterk aan elkaar gelinkt (NHS, 2013). Daarnaast deed in 2008 het ‘Care pathways model’ zijn
intrede. De nadruk ligt hier op specifieke interventies, gelimiteerd in tijd. Dit terwijl de eerste
initiatieven in Engeland eerder algemene interventies vooropstelden, waarin tijd geen
doorslaggevende factor was (Khandaker et al., 2013).
Het outreachend werken heeft dus doorheen de tijd een aantal ontwikkelingen doorgemaakt in
Engeland. Onder invloed van de oprichting van het NFS werden interventies meer gelegitimeerd en
voornamelijk meer gespecialiseerd. Een opvallende evolutie is ook dat interventies steeds meer
gelimiteerd worden in tijd en in middelen. Kosten van interventies worden steeds meer in rekening
gebracht en een kosten-batenanalyse wordt benadrukt, dit door de kwaliteit van zorg te meten in
termen van outcomes. De nadruk op meetbaarheid en evidence-based wordt dus beklemtoond. Deze
evoluties kunnen vanuit een positief perspectief worden benaderd. Zo vinden professionals in het
Verenigd Koninkrijk dat ze meer ‘task-centered’ en meer ‘time-centered’ met cliënten aan de slag
kunnen gaan (Khandaker et al., 2013). Het doel van de hulpverlening wordt hierdoor meer
transparant. Al heel vroeg werd het belang van werken met de cliënt in zijn context erkend en vele
landen hebben een parallel zorgcircuit vanuit de netwerkgedachte proberen uitbouwen.
Zo was er in de tweede helft van de 20e eeuw bijvoorbeeld in Italië een halvering van de
psychiatrische bedden (Hodiamont & Sabbe, 2005 in Stoop, 2012). Ze werden vervangen door
andere, ambulante zorgvormen.
Wat Nederland betreft is een ontwikkeling naar assertive community treatment waar te nemen. Het
Trimbos Instituut werkte een project uit rond assertive community treatment (ACT), functie assertive
community treatment (FACT) en forensische (F)ACT. Daarbij vertoont de ACT in Nederland uitermate
veel gelijkenissen met het internationaal model. Hier is eveneens sprake van een gedeelde caseload,
multidisciplinaire teams, ambulante en intensieve zorg, outreachende werking en het streven naar
continuïteit van de zorg. Daarnaast wordt het tevens als een evidence-based practice gezien (Place,
van Vugt, Kroon & Neijmeijer, 2011). Het verschil tussen ACT en FACT ligt voornamelijk in het bereik
van patiënten. Bij FACT richt men zich op een meer brede groep van patiënten en dit vaak in
combinatie met case management en andere disciplines. ACT wordt als meer intensieve vorm van
FACT beschouwd en elk lid van het team van deze outreachende zorgmodule zal een deel van de zorg
21
op zich nemen (Place et al., 2011). Deze teams zijn sterk gespecialiseerd. De doelstelling bij
forensische (F)ACT is om de kloof tussen de geestelijke gezondheidszorg en justitiële hulpverlening te
verkleinen. Aanvullend is het doel van deze teams om personen met een (ernstige) psychiatrische
stoornis buiten het ziekenhuis te houden en de hulpverlening in te richten in het natuurlijk netwerk
van de cliënt; waarbij het voorkomen van recidive een doorslaggevend element vormt (Place et al.,
2011). Tot op heden is er nog weinig standaardisatie rond het (F)ACT-model. Daarom werd in 2009
het tweejarig project FOR(F)ACT gestart, met als doel ondersteuning en stimulering bieden aan
forensische (F)ACT-teams (Place et al., 2011). Dit project vertoont gelijkenissen met het Amerikaanse
systeem. Vooral met Noord-Amerika, waar forensische (F)ACT-teams worden gezien als
nazorgmodule; vaak na een gevangenisstraf. Place en collega’s (2011) hebben op basis van hun
internationale literatuurstudie voor hun onderzoek voor het Trimbos Instituut tevens gevonden dat
er minder criminaliteit of detentiedagen zouden zijn wanneer er forensische (F)ACT is geweest. Op
basis daarvan hebben ze een modelbeschrijving ontworpen voor forensische (F)ACT. Zowel in de
Verenigde Staten als in Nederland vindt men geen consensus rond de specifieke afbakening van de
doelgroep. In dit project wordt echter een ruime hantering van de definitie van ‘forensisch’ beoogd;
daarom omschrijven Place et al. (2011) het doelpubliek als volgt:
[...] mensen met een ernstige psychiatrische stoornis, die vanuit die stoornis een (aanzienlijk)
delictgevaar opleveren voor de samenleving en langdurende behandeling, begeleiding en
toezicht nodig hebben om met zo min mogelijk delictrisico en symptomen zoveel mogelijk
aan de maatschappij deel te nemen. (p. 25)
De (F)ACT-teams gaan te werk via het dubbele diagnose model, waarbij patiënten met psychische
stoornissen en verslaving geïntegreerd worden behandeld door hetzelfde team (Place et al., 2011).
Tot slot zijn er voor dit project twee modelgetrouwheidsschalen ontwikkeld. Deze schalen dienen als
benchmark, waardoor verschillende teams onderling kunnen worden vergeleken. Kortom, ze dienen
als kwaliteitsinstrument. Ze gaan na in welke mate de praktijk overeenkomt met een ideaaltypisch
model (Place et al., 2011). De focus ligt op de outcomes, net zoals in het Verenigd Koninkrijk en de
Verenigde Staten.
Het centrum voor consultatie en expertise (CCE) in Nederland richt zich op personen met een
langdurige en complexe zorgvraag. Vaak hebben deze personen bijkomende gedragsproblemen en
wordt hun kwaliteit van leven (ernstig) verstoord. De kerntaak van dit centrum richt zich tot het
geven van deskundig advies aan hulpverleners, dit om vastgelopen situaties te voorkomen of te
verhelpen. Bij het geven van dit advies richten ze zich steeds op verschillende actoren (Centrum voor
consultatie en expertise, n.d.). Naast de hulpverleners worden ook de familie en naasten betrokken.
Deze werking kan vergeleken worden met het Vlaamse expertisecentrum Reach out!, waarbij
vorming en ondersteuning van praktijkmedewerkers die bezig zijn met outreachend werken
eveneens als basispijlers worden gezien.
Stichting Eropaf! streeft tot slot naar een outreachende vernieuwing van de sociale sector. Hun doel
is de handelingsverlegenheid van de zorgverleners te doorbreken (Räckers, 2011). Vandaag wordt de
leefwereld van burgers steeds meer als aangrijpingspunt genomen om hulpverlening op te starten.
De eigen kracht van de mensen en hun netwerk staat hierbij centraal (Räckers, 2011). De ‘Eropaf!-
methode’ benadrukt het leggen en herstellen van verbindingen tussen cliënten (en hun netwerk)
22
onderling, tussen professionals onderling en tussen cliënten (en hun netwerk) en professionals
(Räckers, 2011).
� De Verenigde Staten
Naast de uitbouw en ontwikkeling van ‘community care’ in Engeland en Nederland, kan de
vermaatschappelijking van de zorg ook waargenomen worden in de Verenigde Staten. Toch ligt de
nadruk van outreachend werken hier enigszins anders. ‘Community treatment’ en ‘outpatient
commitment’ (OPC) zijn vaak verbonden aan dwang of invloed van het gerecht. Men verwijst
hiernaar als onvrijwillige behandeling (‘involantary outpatient treatment’) (Wales & Hiday, 2006). Zo
streeft ‘outpatient commitment’ er bijvoorbeeld naar om patiënten die het goed doen met
medicatie, maar ze niet consequent innemen, in de gemeenschap te houden door een behandeling
op te starten in het netwerk (Wales & Hiday, 2006). Bovendien is er op die manier een meer
proactieve vorm van behandeling mogelijk, wordt meer participatie van de cliënt verwacht en kan
een meer stabiele therapeutische relatie worden opgebouwd (Geller, 2006). Meestal wordt dit
toegepast bij personen die reeds in aanraking zijn geweest met justitie. Door deze zorgvorm zou de
kans op recidivisme verkleinen en zou er in de toekomst minder aanraking zijn met het justitiële
systeem (Geller, 2006). Belangrijk hierbij is ook dat door deze zorgvorm wordt vermeden dat
personen met een beperking in de gevangenis terecht komen en geen of weinig behandeling krijgen
voor hun psychiatrische problematiek (Geller, 2006). Bovendien gebeurt de reïntegratie in de
gemeenschap op die manier meer geleidelijk en kan doorheen het behandelingsproces aan de
opbouw van een sociaal netwerk worden gewerkt. Toch kent men in de VS gemixte reacties op OPC.
Er wordt geargumenteerd dat er in plaats van enkel een focus op behandeling, een totale controle
komt op het sociale leven van de persoon in kwestie (Geller, 2006). OPC zou eveneens te duur en te
indringend zijn. Daarnaast benadrukken tegenstanders dat de therapeutische relatie onder druk
komt wanneer hulpverlening wordt opgelegd en de kwaliteit van leven zou niet bevorderd worden
(Geller, 2006). OPC kan eveneens gezien worden als voorwaardelijke hulpverlening. Wanneer de
patiënt niet aan de opgelegde voorwaarden voldoet, wordt een intramurale behandeling verplicht
(Wales & Hiday, 2006). Hoewel deze zorgvorm legaal is in de meeste Amerikaanse staten, wordt dit
nog weinig toegepast omwille van tegenstrijdige onderzoeksresultaten (Geller, 2006). Toch wijzen
enkele studies op postieve uitkomsten na een OPC-behandeling; zo wordt door deze personen
daarna bijvoorbeeld meer gebruik gemaakt van vrijwillige hulpverlening en vertonen ze minder
verstoord gedrag (Wales & Hiday, 2006).
Algemeen wil men dus in de VS besparen op intramurale zorg en de kwaliteit van leven bij personen
met een verstandelijke beperking of geestesziekte verbeteren (Geller, 2006). Daarnaast is men ruim
een decennia terug begonnen aan de afbouw van psychiatrische instellingen. Reeds vanaf de jaren 50
en 60 was de deïnstitutionalisering van de geestelijke gezondheidszorg zichtbaar, echter werd deze
trend pas echt merkbaar vooraan de jaren 90. Het aantal patiënten in het psychiatrisch ziekenhuis in
New York ging bijvoorbeeld van 3710 naar 14. Uiteindelijk sloot men deze faciliteit en werden een
aantal bedden verplaatst naar algemene ziekenhuizen (McDonel, Meyer & Deliberty, 1996).
Onder leiding van president Clinton kreeg de ‘community-based service’ een platform en het debat
rond de hervormingen van de geestelijke gezondheidszorg werd nu openlijk door verschillende
stakeholders gevoerd. Steeds meer initiatieven werden opgericht en alternatieve zorgvormen
23
ontstonden in de loop van de jaren 90. Casemanagment, het afbouwen van intramurale zorg door
netwerkopbouw, het creëren van een gemeenschappelijke entiteit en het meten van de behoeftes
om gepaste zorgniveaus te kunnen installeren, waren dergelijke initiatieven om aan de doelstellingen
van de deïnstitutionalisering te kunnen voldoen (McDonel, et al., 1996). Het systeem van de
gezondheidszorg in Amerika verschilt danig van het Belgische. Hoewel in de States reeds
verschillende wetsvoorstellen en hervormingen zijn uitgewerkt en voorgesteld, blijft het nog steeds
wachten op een consensus rond de zorgvormen in de geestelijke gezondheidszorg (McDonel, et al.,
2006). Clinton slaagde niet in zijn opzet. Een reden hiervoor is mogelijks de slechte afstemming
tussen de intra – en extramurale hulpverlening. Hierdoor vallen personen met een verstandelijke
beperking of ernstige psychiatrische problematiek nog te vaak tussen de mazen van het net. Deze
groep geraakt hierdoor gemarginaliseerd en komt vaker in aanraking met het gerecht. De
gedwongen hulpverlening (OPC) wordt dan geactiveerd (Wales & Hiday, 2006).
Opmerkelijk is dat studies in de VS voordelen aantonen van hospitalisatie, terwijl men wel een
grotere daling vaststelt in het aantal opnamedagen van een patiënt (Brugha et al., 2011; Burns et al.,
2002). Europese studies van outreachend werken in de geestelijke gezondheidszorg tonen
daarentegen niet dezelfde resultaten. Hulpverlening betreffende de geestelijke gezondheidszorg in
het Verenigd Koninkrijk is bijvoorbeeld bijna steeds standaard gericht op de gemeenschap en het
netwerk van de cliënt. De werking van dit zorgconcept gebeurt daar bovendien bij voorkeur via
multidisciplinaire teams. Ondanks deze standaardvorm van hulpverlening is de daling in het aantal
hospitalisatiedagen veel kleiner vergeleken met de VS. Daar is deze vorm van hulpverlening meer
bescheiden en geen standaard vorm van zorg. Doch is het moeilijk om dergelijke studies onderling te
vergelijken. De gebruikte methodes zijn vaak context- en cultuurgebonden, waardoor
generaliseerbaarheid weinig zinvol is (Burns et al., 2002). Toch wijzen studies uit beide continenten
op een relatief succes van outreachende behandelingen (Burns et al., 2002).
2.3.2 Evidence-based practice
In het Verenigd Koninkrijk is de nadruk steeds meer komen te liggen op de ‘outcomes’, om op die
manier het succes van een behandeling te ‘meten’, zoals het systeem van ‘payment by results’
waarbij de outcomes centraal komen te staan in de zorg en bepalend zijn in het financieringssyteem
(NHS, 2013). In de Verenigde Staten is deze trend eveneens zichtbaar. Enkel die behandelingen die
evidence-based zijn, worden terugbetaald. Ook in Nederland is dit merkbaar. De twee
modelgetrouwheidsschalen die dienen als benchmarks, ontworpen door het Trimbos instituut in
Nederland, bewijzen deze evolutie (Place et al., 2011). Ook in Vlaanderen is doorheen de jaren een
evolutie waar te nemen naar een uitkomstenbeleid. Men wil parallel met het Verenigd Koninkrijk, de
Verenigde Staten en Nederland een systeem uitbouwen waarbij op een meer systematische manier
kwaliteit kan worden gegarandeerd en bovendien gecontroleerd (Brug et al., 2010). De bedoeling is
om op die manier alle interventies te catalogeren op basis van efficiëntie en effectiviteit (Brug et al.,
2010). Dit is voor het outreachend werken niet anders. Steeds meer begint men onderzoek te doen
naar welke factoren het verschil maken voor families en de (professionele) omgeving wanneer er
zorg wordt uitgebouwd vertrekkende vanuit de netwerkgedachte. Er is vooral vraag naar wat wel
werkt, naar wat de omgeving en het netwerk aangeven als bruikbaar en hulpvol. Het is niet
vanzelfsprekend interventies te meten via een randomized controlled trial (RTC). Dit omwille van
24
zowel ethische als praktische overwegingen. In dit geval betreft het een behandeling die de ene
groep wel ontvangt, terwijl de andere ofwel geen behandeling krijgt ofwel ‘care as usual’ (Veerman &
van Yperen, 2007). Toch wordt in het artikel van Veerman en van Yperen (2007) geopteerd dat bewijs
ook kan worden gevat in kwalitatieve studies, gebaseerd op interacties met cliënten en gelinkt aan
hypotheses. Hoewel dit in bepaalde gevallen eveneens als evidence-based wordt beschouwd,
verkiezen Chaffin en Friedrichs (2004, in Veerman & van Yperen, 2007) een onderscheid te maken
tussen “evidence-informed” en “evidence-based”, waarbij RTC en evidence-based nog steeds als de
gouden standaard worden gezien.
Veerman & van Yperen (2007) spreken ook over
niveaus van bewijs, waarbij de effectiviteit van een
interventie van potentieel effectief naar werkzaam
oploopt naarmate het type onderzoek dat men
voert naar de werkzaamheid van een interventie.
Beschrijvende studies worden als potentieel
effectief geduid, RTC wordt als werkzaam
beschouwd en bijvoorbeeld quasi-experimenteel (=
doeltreffend) en meta-analyse (= veelbelovend)
situeren zich eerder in het midden van dit continuüm (Veerman & van Yperen, 2007). De
bewijskracht kan dus toenemen, waarbij op elk hoger niveau met meer zekerheid het bewijs van een
causale relatie tussen de interventie en de uitkomsten kan worden aangetoond (Veerman & Van
Yperen, 2008). De trend naar evidence-based werken kan zowel vakinhoudelijk als maatschappelijk
worden verklaard (Veerman & Van Yperen, 2008). Vakinhoudelijk wil elke hulpverlener de hoogst
mogelijke kwaliteit van zorg kunnen aanbieden; maatschappelijk gezien wordt verwacht dat de
middelen zo effectief en efficiënt mogelijk worden ingezet (Veerman & Van Yperen, 2008). Volgens
diezelfde auteurs zijn er twee wegen waarop meer kennis over de effectiviteit kan worden
verkregen: top-down en bottom-up. Het doel van deze masterproef is onderzoek doen naar de
praktijk, dit kan als bottom-up onderzoek worden beschouwd. Het gaat hier eerder over een
practice-based evidence dan om evidence-based (Veerman & Van Yperen, 2008). Praktijkgestuurd
effectonderzoek wordt in het boek van Veerman en Van Yperen (2008) gedefinieerd door Hermanns
(1993):
Onder praktijkgestuurd effectenonderzoek verstaan we onderzoek waarin onderzoekers en
behandelingsfunctionarissen gezamelijk optrekken, met het doel informatie te verzamelen
waarmee het effect van behandelingsfunctionarissen, een instelling of groep van instellingen
nader verhelderd en getoetst wordt, waardoor vervolgens het werk van de betrokken
behandelingsfunctionarissen of instellingen verbetert en ten opzichte van buitenstaanders te
legitimeren is. (p. 27)
2.4 Internationale kaders
In het zog van de evoluties die outreachend werken heeft doorgemaakt, zijn parallel een aantal
kaders ontwikkeld om het handelen in praktijk vorm te geven. Deze kaders sluiten sterk aan bij de
basispijlers van het outreachend werken. De centrale visie van het outreachend werken wordt via
deze kaders in de praktijk vorm gegeven.
25
Wanneer vanuit een internationaal perspectief naar outreach wordt gekeken, ligt de focus
voornamelijk op methodes zoals ‘assertive outreach’ (AO) en ‘assertive community treatment’ (ACT)
(Brugha et al., 2011). Dit zijn veel voorkomende methodieken rond outreachend werken. Hier wordt
voornamelijk vertrokken vanuit een sterkteperspectief. Van Gennep (2008) linkt de
empowermentbenadering aan het sterkteperspectief: “iedere persoon beschikt over een een
zelfhelende en beschermende kracht die niet alleen voortkomt uit de kenmerken van de persoon,
maar uit het samenspel van individuele en sociale hulpbronnen (sociaal netwerk); ondersteuning
speelt hierbij een rol” (p.43). Toch vertrekt niet iedereen vanuit dit kader. Hoewel dit een veel
gebruikt concept is, kan outreachend werken ook andere invullingen krijgen naargelang de
organisaties en hulpverleners. Zo werken OCMW-hulpverleners bijvoorbeeld niet vanuit een
sterktebenadering, maar gaan zij toch outreachend te werk. Evenwel wordt deze sterktebenadering
tevens vanuit Vlaanderen benadrukt, het vormt één van de basispijlers geschetst door Dewaele et al.,
(2012). Deze auteurs focussen zich op krachten en kwaliteiten, eerder dan op beperkingen en
tekortkomingen. De emancipatiegedachte staat hier centraal, waarbij Dewaele et al. (2012) stellen
dat elk individu zelf keuzes kan maken, als actieve beslissingnemer en niet als passieve ontvanger.
ACT is een evidence-based behandeling die ontstaan is in de Verenigde Staten voor personen met
een ernstige en aanhoudende geestesziekte (Allred, Burns & Phillips, 2005), meestal gecombineerd
met problemen in andere levensdomeinen (Place, Van Vugt, Kroon & Neijmeijer, 2011).
Hoofdzakelijk wil men via ACT proberen om deze doelgroep te helpen met het uitbouwen van een
kwaliteitsvol leven, een leven dat niet gedirigeerd wordt door hun ziekte of beperking. Dit dus steeds
vanuit een sterkteperspectief (Allred et al., 2005). Vooral in Engeland introduceerde men relatief snel
‘assertive outreach teams’, gericht op hulpverlening aan personen met een ernstige psychiatrische
stoornis (Brugha et al., 2011). Deze doelgroep vindt vaak te weinig aansluiting binnen de algemene
geestelijke gezondheidszorg, waardoor gespecialiseerde zorg nodig is. Tevens is het succes van ACT
onder andere te verklaren vanuit de aanwezigheid van multidisciplinaire teams. Op die manier is er
minder caseload per persoon en is er een breed scala aan gespecialiseerde interventiemethodieken
ter beschikking (Brugha et al., 2011). Het betreft evenzeer een team dat zich constant herorganiseert
rond de noden en behoeftes van hun cliënten, rekening houdend met de context en het netwerk.
Allred en collega’s (2005) duiden op het belang van een team als een complex, adaptief systeem:
“Because an ACT team operates more like a complex adaptive system (CAS) than a professional
bureaucracy, it engages in the organizational processes of ‘‘sensemaking’’ and self-organization”
(p.213). ‘Sensemaking’ verwijst naar hoe een team zijn eigen sterktes en zwaktes kent en naar de
manier waarop ze hun perspectieven blenden om zo tot een gezamelijk inzicht van elke cliënt zijn
noden en behoeftes te komen. Op die manier kunnen nieuwe invalshoeken en mogelijkheden
worden gecreëerd (Allred et al., 2005). De interrelaties in het team zijn een cruciale factor voor het
slagen van een behandeling in het natuurlijk netwerk van cliënten.
In Vlaanderen bestaat een variant op deze ACT-methodiek. In het psychiatrisch centrum Dr. Guislain
is er een Functie Assertive Community Treatment (FACT). Zij richten zich op maatschappelijk
kwetsbare groepen met een ernstige en langdurige psychiatrische aandoening (Dewaele et al., 2012).
Hun zorgvisie leunt dicht aan bij de sterktebenadering en heeft als doel mensen te ondersteunen
zodat ze optimaal kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven (Dewaele et al., 2012).
26
Aansluitend bij de ACT-methode vinden we de theorie van de presentie, ontwikkeld door de
Nederlander Andries Baart. De presentietheorie – eveneens een basispijler binnen het outreachend
werken volgens Dewaele et al. (2012) – benadrukt het belang dat de hulpverlener naar de leefwereld
van de cliënt gaat en niet omgekeerd (Baart, n.d.). Het ‘in contact komen met mensen’ is hierbij van
groot belang (Dewaele et al., 2012). Presentie zet zich af tegen het “interventionistisch
georganiseerde aanbod” (Baart, n.d., p.4), kortom tegen het aanbodgestuurd principe in de
hulpverlening. Daarnaast is het werkritme afgestemd op de noden en behoeftes van de cliënt en
staat de outreachmedewerker open voor langdurige en vertrouwelijke werkrelaties. Bovendien
profileert deze hulpverlener zich als onvoorwaardelijk, breed inzetbaar en domeinoverschrijdend
(Baart, n.d.). De presentiebeoefenaren werken eveneens met de volledige context van de cliënt zoals
met zijn familie, zijn geschiedenis en met het probleem (Baart, n.d.). Baart benadrukt daarnaast het
belang van een nauwe aansluiting met de leefwereld, waarbij het streven naar een bevredigende
kwaliteit van leven voorop staat. Afstemming, aansluiting, trouw en openheid worden gezien als
kernwoorden (Baart, 2011). Belangrijk is dat de hulpverlener de cliënt zelf de agenda laat bepalen.
Een open houding van de outreachwerker bevordert het onbevooroordeeld werken en kan er voor
zorgen dat de leefwereld van de cliënt beter kan gevat worden (Baart, n.d.). Dit kader richt zich op
personen die op de rand van de samenleving balanceren, er is bij hen vaak een vorm van sociale
exclusie. De presentietheorie neemt de cliënt mee als een actieve actor in het hulpverleningsproces
en laat de cliënt het zeggenschap over het eigen leven behouden. Het samen handelen in het
alledaagse staat hierbij centraal (Baart, n.d.). Deze benadering kan als bruikbare basishouding
worden gehanteerd binnen het outreachend werken (Huber et al., 2013).
Daarnaast wordt van de maatschappij verwacht de verantwoordelijkheid op te nemen om sociale
integratie voor personen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake
geestelijke gezondheid te bevorderen (Stoop, 2012). Het concept ‘kwartiermaken’ duidt op deze
taak, waarbij de ruimte en het klimaat moet worden gecreëerd voor deze mensen om te kunnen
participeren (Stoop, 2012). Hiervoor is het belangrijk dat de maatschappelijke betrokkenheid wordt
gestimuleerd.
Tot slot kan bij outreachend werken vertrokken worden vanuit de theorie van de maatschappelijke
kwetsbaarheid. Dewaele et al. (2012) stellen dat bij deze visie wordt vertrokken vanuit een
interactionistische visie, waarbij men interactie tussen een individu en de context beschouwt als
uitgangspunt van kwetsbaarheid. Daarnaast stellen deze auteurs dat maatschappelijke
kwetsbaarheid kan gezien worden als een cumulatief proces, wat betekent dat personen die op een
negatieve manier in contact zijn geweest met hulpverlening, meer kwetsbaar zijn bij een toekomstig
hulpverleningscontact. Ze vinden moeilijk aansluiting met de heersende cultuur en de
maatschappelijke organisaties, waardoor ze moeilijkheden hebben met sociale binding (Dewaele et
al., 2012). Van outreachwerkers wordt verwacht dat zij de belangen van deze maatschappelijk
kwetsbare groep naar voor schuiven, zodat hun noden en behoeftes ook worden gehoord, aldus
Dewaele et al. (2012). Opnieuw streven naar een goed hulpverleningscontact en duurzame relaties
met maatschappelijke voorzieningen wordt als een belangrijke taak van de outreachwerker gezien
(Dewaele et al., 2012).
27
2.5 Outreachend werken in België
België volgt eveneens de internationale trend van het outreachend werken – zoals artikel 107 binnen
de ziekenhuiswet – waardoor verschillende zorgmodules outreachend gaan werken.
Vlaanderen kent verschillende organisaties en hulpverleningsvormen die zich richten op
outreachend werken. Zowel vanuit de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) als vanuit het Vlaams
Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) zijn verschillende initiatieven opgericht. Er
wordt daarbij werk gemaakt van en gestreefd naar een langdurig samenwerkingsverband tussen een
aantal partners om op die manier een zorgcircuit te kunnen uitbouwen (De Rycke, Roelandt & De
Neve, 2012). Dit kadert binnen het streven naar een intersectoraal overlegplatform voor de
doelgroep personen met een verstandelijke beperking en bijkomende gedrags– en/of psychische
problemen. Deze doelgroep heeft diverse noden, waardoor er nood is aan een interorganisationeel
en intersectoraal partnerschap (De Rycke, Roelandt & De Neve, 2012). Het doel hiervan is een meer
transparante en efficiënte afstemming van het aanbod. Daarbij wil men fragementarisering en
modulering tegengaan omdat dit tot breuken in de hulpverlening kan leiden (Vlaams
Welzijnsverbond vzw, 2012). Bovendien is aangetoond dat continuïteit in zorg de kwaliteit van leven
bij mensen met een verstandelijke beperking bevordert (Buntinx, n.d.). Daarnaast moet de
ondersteuning zoveel mogelijk in het natuurlijk netwerk van de cliënt plaatsvinden, waarbij zijn
zorgvraag centraal staat.
De GGZ binnen Vlaanderen kent een goed uitgewerkte structuur voor de zorg van cliënten met een
verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid in het algemeen.
Volgende ambulante en mobiele initiatieven kunnen hierbij worden onderscheiden (naast een
residentieel aanbod):
� Consulentenwerking:
Dit houdt in dat er gewerkt wordt met personen met een verstandelijke beperking en bijkomende
problemen inzake geestelijke gezondheid en met hun omgeving. De consulentenwerking in
Vlaanderen reikt expertise en deskundigheid aan aan hulpverleners, dit met het doel om de
zorgvrager te kunnen behandelen in zijn natuurlijke omgeving (Declercq et al., 2014). Claes et al.
(2010) wijzen op het belang van een samenwerking tussen de geestelijke gezondheidszorg en de
‘gehandicaptenzorg’; met het oog op het formuleren van handelingsadviezen en het aanbieden van
ondersteuningsprocessen om te anticiperen op ‘vastgelopen situaties’ bij personen met een
verstandelijke beperking en hun natuurlijk milieu. Er bestaat in Vlaanderen nog te weinig aansluiting
van de verschillende zorgvormen waardoor continuïteit in de zorg wordt geproblematiseerd (Jooren,
2008, in Claes et al., 2010). De consulentenwerking richt zich op het bundelen van expertise uit beide
sectoren om op die manier een goed uitgebouwd ambulant aanbod te voorzien voor personen met
een verstandelijke beperking; dit door het aanreiken van adviezen en expertise (Claes et al., 2010).
Volgens Claes en collega’s (2010) kan “een externe, vaak specialistische kijk en een verfijnen van de
beeldvorming van de persoon zelf en zijn context, de ‘vastgelopen situatie’ deblokkeren en de
ondersteuning terug op de sporen krijgen” (p9). In Vlaanderen bestaan er diverse provinciale
consulentenwerkingen: AMPEL West-Vlaanderen, COVER-team Oost-Vlaanderen, Consulenten-
werking Antwerpen en Consulentenwerking Vlaams-Brabant & Brussel. Outreachend werken kan
28
eveneens onder consulentenwerking gesitueerd worden, aangezien ook zij onder andere de focus
leggen op het werken met de cliënt in zijn natuurlijke omgeving en vaak zorg verstrekken in
‘vastgelopen situaties’.
� Casemanagement:
Naast de consultentenwerking bestaat in Vlaanderen ook casemanagment. Deze werking richt zich
voornamelijk op personen met een verslaving, vaak gecombineerd met een verstandelijke beperking
of een complexe sociale/psychiatrische problematiek. In Oost-Vlaanderen profileren Case
Management PopovGGZ vzw en Intensive case management (P.C. Dr. Guislain ; Kasteel Plus ; PZ Sint-
Camillus en De Pelgrim ontwenningskliniek) zich als de organisaties bij uitstek rond casemanagement.
Deze zorgvorm wil herval en (her)opname voorkomen. Daarnaast zijn zorgcontinuïteit en het
verbeteren van het maatschappelijk functioneren van de zorgvrager na te streven doelstellingen
(Provincie Oost-Vlaanderen, (n.d.)). Ook in deze werking zijn enkele kenmerken van het outreachend
werken duidelijk aanwezig.
� Psychotherapeutische behandelingen:
Een ambulante psychotherapeutische behandeling richt zich eveneens tot volwassenen met een licht
tot matig verstandelijke beperking en problemen inzake geestelijke gezondheid. De doelstellingen
voor deze zorgvorm stellen de ondersteuning van de familie en (professionele) omgeving en de
mogelijkheid tot aanvullende psychiatrische behandeling centraal.
� Dagbehandeling:
Tot slot kan binnen de GGZ dagbehandeling/activering gezien worden als mogelijke vorm van zorg
voor personen met een verstandelijke beperking en problemen inzake geestelijke gezondheid. Het
doel van deze zorgvorm is om de overgang tussen een opname en terugkeer naar het eigen milieu te
faciliteren. Bovendien wil men op die manier (her)opnames trachten te voorkomen.
De afstemming tussen de GGZ en het VAPH wordt in Oost-Vlaanderen concreet gemaakt door
intiatieven zoals het gemeenschappelijk aanknopingspunt (GAP) (De Rycke, Roelandt & De Neve,
2012). De bedoeling van het GAP is om complexe aanmeldingen samen te bekijken, adviezen te
verstrekken en gemeenschappelijk gedragen antwoorden te bieden, gedragen door het
bovengenoemde zorgcircuit en netwerk voor deze doelgroep. Het partnerschap kan als tweeledig
worden gezien: enerzijds wordt vanuit VAPH-voorzieningen verbinding gemaakt met GGZ-partners,
anderzijds wordt van de GGZ hetzelfde verwacht. Beide pijlers hebben eigen expertise en een eigen
visie op hulpverlening, die binnen het GAP als complementair worden aanschouwd (De Rycke,
Roelandt & De Neve, 2012). Vanuit de GGZ worden naast de residentiële partners, verschillende
vormen van outreach en ambulante zorgvormen voorzien. Volgende partners maken deel uit van dit
GAP: consulentenwerking COVER-team, CGG Waas & Dender, RCGG Deinze-Eeklo-Gent, CGG Zuid-
Oost-Vlaanderen, Polikliniek P.C. Dr. Guislain, P.C. Dr Guislain (afdeling De Steiger), P.C. Caritas
(afdeling de Meander), Outreach De Steiger-De Meander en een observatie-unit van het VAPH.
P.C. Caritas (De Meander) en P.C. Dr. Guislain (De Steiger/ KOS) zijn 2 Oost-Vlaamse pyschiatrische
afdelingen waar een residentiële behandeling voor cliënten met ‘challenging behavior’ kan
29
plaatsvinden. Daarnaast is er in Oost-Vlaanderen de polikliniek P.C. Dr. Guislain, die zich richt op
poliklinische diagnose, behandeling en advies. Bovendien trachten ze een ondersteunende rol te
spelen ten aanzien van familie en de professionele omgeving van de betreffende cliënt.
Als besluit kunnen we stellen dat België, ondanks de vele (nieuwe) ambulante zorgvormen gericht op
hulpverlening in het natuurlijk milieu van de zorgvrager, internationaal niet de beste leerling van de
klas is. Uit een rapport van World Health Organisation (2008) blijkt dat we nog steeds één van de
hoogste ratio’s van psychiatrische bedden per inwoners hebben (Stoop, 2012). Artikel 107 wordt
gezien als een stap in de goede richting. Toch botst ‘Artikel 107’ ook op weerstand. Van Hecke en
collega’s (2011, in Stoop, 2012) duiden dat een geslaagde reorganisatie van de geestelijke
gezondheidszorg moet leiden naar een breder bereik van mensen met een ‘ernstige psychiatrische
aandoening’ binnen de ambulante zorg. Artikel 107 voorziet hier niet meer middelen voor, enkel een
herverdeling van deze middelen. Dit lijkt onvoldoende te zijn. Dit bijvoorbeeld omdat personen die
vroeger in psychiatrische voorzieningen tewerkgesteld waren, nu outreachend aan de slag moeten
gaan. Deze manier van werken vraagt een andere invulling, waardoor er nood is aan extra scholing
en opleiding. Bovendien richt artikel 107 zich op personen die reeds in een psychiatrische instelling
verblijven, er wordt vertrokken vanuit dezelfde doelgroep. Daarnaast blijft men ook ijveren voor een
betere verbinding tussen intramurale en ambulante zorg (Stoop, 2012).
2.6 Wetenschappelijk onderzoek naar de percepties van betrokken actoren
Er zijn reeds enkele internationale studies gedaan naar de succesfactoren van het outreachend
werken, voornamelijk vanuit het standpunt van de directe omgeving van de cliënt. In een studie van
Hughes en collega’s (2011) uit het Verenigd Koninkrijk wordt aangetoond dat ongeveer 50% van de
personen met een ernstige geestesstoornis bij familie of vrienden verblijft. Zij nemen de zorg voor
deze persoon op, wat vaak gepaard gaat met een invloed op het fysisch en psychisch welbevinden
van de verzorgers. Naast de positieve ervaringen, zoals gezelschap of een luisterend oor, kaarten
heel wat families eveneens de problemen aan die de zorg voor een persoon met een geestesstoornis
met zich meebrengt (Hughes et al., 2011). Outreachteams kunnen zowel voor de cliënt als voor hun
naaste omgeving een verschil maken. Veelal wordt een outreachteam gecontacteerd bij cliënten met
complexe problematieken. De traditionele hulpverlening heeft op dat moment vaak gefaald (Hughes
et al., 2011). Dit kan er voor zorgen dat er minder vertrouwen is in de hulpverlening. De taak van de
outreachteams is dit vertrouwen te herstellen en alle actoren (opnieuw) op elkaar af te stemmen.
Volgens diezelfde studie worden de hulpverleningsrelatie en de beschikbaarheid van deze mobiele
teams daarom sterk geapprecieerd. Daarnaast voelt de naaste omgeving zich sterker en tonen ze aan
dat de cliënt meer onafhankelijk kan functioneren. Een sterkte van deze zorgvorm is bovendien dat
de hulpverleners aan huis komen, waardoor ze de familiale context beter kunnen inschatten en op
die manier zorg op maat kunnen aanbieden. Daarnaast betekent dit dat er – door het werken in het
natuurlijke milieu van de cliënt – meer ruimte is om de behoeftes duidelijk in kaart te brengen,
waardoor de verschillende actoren zich beter begrepen voelen. Flexibiliteit van de outreachwerker is
hierbij een cruciaal element (Hughes et al., 2011). Verder ondervinden families dat ze er niet langer
alleen voor staan. Er onstaat een gevoel van gedeelde verantwoordelijkheid. Echter zijn er steeds
families die minder positief staan tegenover deze vorm van zorg. Hughes et al. (2011) tonen aan dat
sommige participanten uit hun onderzoek de outreachteams als autoritair beschouwden. Ze gaven
aan dat hun keuzemogelijkheden werden beperkt, vooral wat betreft medicatie. Toch kan wat deze
30
studie betreft algemeen besloten worden dat de ervaringen met de outreachteams overwegend
postief werden ondervonden. Samengevat kan aangetoond worden dat deze zorgvorm bij de
betreffende families voor stabiliteit, onafhankelijkheid en autonomie heeft gezorgd. Kortom, de
kwaliteit van leven steeg en tegelijkertijd werd een daling vastgesteld in de draaglast bij de
familieleden (Hughes et al., 2011).
In een gelijkaardige studie van Maes, Broekman, Došen & Nauts (2003) bekijkt men eveneens de
impact van zorgen voor personen met een verstandelijke beperking en problemen inzake geestelijke
gezondheid. Een ‘dual diagnosis’ kan grotere negatieve gevolgen hebben op de familiale situatie in
vergelijking met een persoon die ‘enkel’ een diagnose verstandelijke beperking heeft gekregen (Maes
et al., 2003). Opnieuw wordt door de auteurs aangehaald dat deze doelgroep vaak tussen de mazen
van het net valt. Vaak staan ze op ellenlange wachtlijsten, verhuizen ze regelmatig van de ene
voorziening naar de andere, etc. (Maes et al., 2003). Zorg op maat vinden is geen evidentie. Net zoals
in het onderzoek van Hughes en collega’s (2011) vonden Maes en collega’s (2003) dat ouders last
hebben van stress in meerdere levensdomeinen en hebben ze het gevoel dat ze niet over de juiste
tools beschikken om op een aangepaste manier met hun kind om te gaan. De werking van outreach
probeert hier een antwoord op te bieden door een focus op de sterktes te leggen, het sociaal
netwerk uit te breiden en het gezin opnieuw positieve ervaringen te laten beleven. Daarnaast
verwachten families ondersteuning, training en advies (Maes et al., 2003).
31
3 Probleemstelling en onderzoeksvragen
In tegenstelling tot de eerder geschetste internationale studies, is er in Vlaanderen nog weinig tot
geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit van een outreachinterventie. Deze masterproef richt
zich dan ook op het in kaart brengen van hoe hulpverleners en netwerkleden de werking van een
outreachinterventie percipiëren. Hoe ervaren zij deze tussenkomst en hoe gaan zij hier nadien mee
aan de slag?
Het doel is dus om zicht te krijgen op die factoren die door hulpverleners en netwerkleden als
werkzaam worden ervaren. De centrale vraag van deze masterproef luidt dan ook als volgt:
Wat zijn de werkzame factoren van outreachinterventie, voor de doelgroep mensen met een
verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid, zoals ervaren
door verschillende betrokken actoren?
Deze centrale onderzoeksvraag kan opgedeeld worden in een twee deelvragen:
• Wat zien de betrokken netwerkleden als werkzame factoren?
• Wat zien hulpverleners als werkzame factoren?
32
4 Methodologie
“Niet alles wat bestaat, is kwantificeerbaar en niet alles wat kwantificeerbaar is, bestaat.”
(Everaert & Van Peet, 2006)
4.1 Kwalitatief onderzoek
Voor het beantwoorden van bovenstaande onderzoeksvragen werd een exploratieve kwalitatieve
studie uitgevoerd. Philipsen en Vernooij-Dassen (2004) onderkennen het belang van kwalitatief
onderzoek. Volgens hen is dit een vorm van onderzoek “geschikt om de aard en de context van
verschijnselen te bestuderen” (p.5). Bovendien stellen deze auteurs de verschijningsvorm, de context
en de perspectieven van waaruit kan gekeken worden centraal. Kwalitatief en kwantitatief onderzoek
kunnen samen voorkomen. Het één is geen alternatief voor het ander, maar ze worden eerder als
een aanvulling voor elkaar gezien. Philipsen en Vernooij-Dassen (2004) beschrijven de
evenwaardigheid van kwalitatief en kwantitatief onderzoek als volgt:
Kwalitatief onderzoek moet niet worden gezien als een soort alternatief onderzoek dat niets van
‘objectieve’ metingen zou willen weten. Elk wetenschappelijk onderzoek berust op een
methodologie: een algemeen aanvaarde weg waarlangs men tot kennis komt. Daarbij bedient
men zich van metingen: scores die een onderzoeker volgens vaste procedures aan een aspect
van een verschijnsel toekent. In kwalitatief onderzoek is de aandacht voor de kwaliteit van
waarnemingen en constateringen – gemakshalve vaak samengevat met de woorden
betrouwbaarheid en geldigheid – even sterk ontwikkeld als in kwantitatief onderzoek. (p.7)
Kwalitatief onderzoek wordt door Everaert & Van Peet (2006) gezien als een inductief proces,
“redenerend vanuit een specifieke situatie naar een algemene conclusie” (p. 16).
Binnen dit kwalitatief onderzoek gaat het er dus om de beleving van de verschillende actoren in kaart
te brengen. Hierbij is gebruik gemaakt van halfgestructureerde interviews om op die manier het
zingevingskader van de participanten te achterhalen (Philipsen en Vernooij-Dassen, 2004).
4.2 Setting
Outreach De Steiger – De Meander werd opgericht in 2009 onder de vorm van een pilootproject, in
opdracht van de Federale Overheidsdienst Volksgezondheid. Dit project is er gekomen omwille van
het toenemende belang van ambulante, outreachende modules van zorg (OGGPA, 2011) voor
personen met een verstandelijke beperking met een bijkomende gedragsstoornis, vaak ook een
ontwikkelingsstoornis (Outreach De Steiger – De Meander-activiteitenverslag 7, 2012).
� Outreach in cijfers:
Sinds de start van Outreach de Steiger – De Meander waren er 368 aanmeldingen, waarvan er 262
werden opgestart. Het afgelopen jaar, in 2013, werkte dit team aan 125 casussen. Het aantal
lopende dossiers op het einde van 2013 bedraagde 75, waarvan er zich op dat moment 5 dossiers in
de pre-interventiefase, 58 in de interventiefase en 12 dossiers in de post-interventiefase bevonden.
De pre-interventiefase gaat van start vanaf de aanmelding. Concreet gaat het hier om het in orde
brengen van de nodige administratie, het plannen van eventuele consulten, bijkomende gegevens
33
opvragen, dossierstudie, etc. Eens de eerste effectieve interventie gebeurt, spreekt men van de
interventiefase of de behandeling. Het outreachteam probeert deze fase te beperken tot maximum
drie maanden. Onder interventies wordt coaching, observaties, testing, huisbezoeken, etc. verstaan.
De nazorg of post-interventiefase houdt in dat er een tevredenheidsbevraging wordt afgenomen, dat
het eindverslag wordt overgemaakt en na een tweetal maanden wordt meestal nog een telefonische
follow-up gedaan (Outreach De Steiger – De Meander – finaal activiteitenverslag, 2011).
In 2013 registreerde outreach 1975 interventies: 140 in de pre-interventiefase, 1799 in de
behandelingfase en 36 in de post-interventiefase. Dit ligt in de lijn met cijfers van de vorige jaren. Het
grootste deel van de interventies met hulpverleners bestaat uit (advies/coaching)gesprekken en
observaties. Samen beslaan zij de helft van de interventies. De interventies die het outreachteam
doet t.a.v. de netwerkleden bestaan grotendeels uit gesprekken (met coaching) en observaties en
het bespreken van therapeutische richtlijnen. Ongeveer 80% van de behandelde cliënten heeft een
licht of matig verstandelijke beperking. Het grootste deel van de cliënten heeft een stoornis binnen
het autismespectrum of een andere ontwikkelingsstoornis (bijvoorbeeld hechtingsstoornis). De
leeftijdsgroep tot 34 jaar vormt de grootste groep, deze beslaat 64% van de casussen. (Alle
cijfergegevens zijn afkomstig uit het activiteitenverslag 8, 2014)
� Werking:
Outreach De Steiger-De Meander staat in voor een ambulante/mobiele vorm van zorgverlening, dit
in het natuurlijke leefmilieu van de cliënt. Deze mobiele interventiecel (MIC) handelt over de grenzen
van psychiatrische ziekenhuizen, sectoren en zorgvormen heen (Morisse et al., 2014). Het doel van
deze zorgverlening is de geestelijke gezondheid van de cliënt optimaliseren door het versterken van
de cliënt en zijn omgeving. Dit gebeurt door middel van kortdurende begeleiding, beeldvorming en
diagnostiek, agogisch advies en coaching (De Neve, n.d.). Via deze weg probeert de MIC om een –
voor deze cliënten vaak ingrijpende – opname te voorkomen of te verkorten en te combineren met
duurzame nazorg. Empowerment van de cliënt en zijn omgeving staan centraal, waarbij steeds
vertrokken wordt van de sterktes en de reeds ingebouwde structuren van hulpverlening en
ondersteuning. (Outreach De Steiger – De Meander activiteitenverslag 7, 2012).
Wat de interventies van deze MIC betreft, gebeurt dit steeds vraaggestuurd en sterk op maat. Een
optimale afstemming met de cliënt en zijn omgeving is hierbij cruciaal. Dit om gerichte zorg te
kunnen verstrekken (Morisse et al., 2014). Interventies van outreach kunnen op verschillende
actoren worden gericht: op de cliënt, op zijn directe omgeving, op een organisatie,... Vaak is er
sprake van een combinatie. Een kritiek punt is dat er hierdoor constant rekening moet worden
gehouden met een diversiteit aan perspectieven. Kortom kan dit pilootproject gesitueerd worden op
het snijpunt van verschillende sectoren (Morisse et al., 2014).
Belangrijk te benadrukken is dat Outreach De Steiger – De Meander niet zelf op zoek gaat naar
cliënten, cliënten worden bijna steeds door hun omgeving aangemeld. Morisse en collega’s (2014)
spreken eerder van een intermediaire manier van werken, waarbij met de actoren in de omgeving
van de cliënt aan de slag wordt gegaan. De focus bij het werken met de omgeving ligt als volgt:
Door outreachend te werken en dus naar de leefwereld en context toe te stappen, kan de cliënt
vaak in zijn/haar eigen omgeving blijven en wordt met en via de omgeving gestreefd naar een
34
ondersteuning die beter aansluit bij de concrete vragen uit die praktijk en situatie. (Morisse et
al., 2014, p. 34)
Daarom ligt de focus van Outreach De Steiger-De Meander – detectivegewijs – vooral bij het
bevragen en ondersteunen van de omgeving van personen met een verstandelijke beperking (of
het nu familieleden zijn, andere mantelzorgers of professionelen). Aansluiten bij hun leef- en
werkwereld, en het doorbreken van klassieke grenzen en evidenties van ondersteuning is daarbij
essentieel. (Morisse et al., 2014, p. 42)
4.3 Participanten
De doelgroep waar dit outreachteam zich toe richt zijn personen (vanaf 16 jaar) met een
verstandelijke beperking en problemen inzake geestelijke gezondheid, die in Oost-Vlaanderen
wonen. Het merendeel van de aanmeldingen komt uit organisaties erkend door het Vlaams
Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH). Het enige exclusiecriterium dat wordt
gehanteerd, is de afwezigheid van een verstandelijke beperking. Verder streeft outreach er naar om
af te stappen van een enge doelgroepenbenadering (Morisse et al., 2014). Deze auteurs benadrukken
dat hun doelgroep “gevormd wordt via de vragen naar ondersteuning die gesteld worden door
actoren uit de, vaak vastgelopen, situatie rond mensen met een verstandelijke beperking” (p.4).
Daarbij gaat het om een analyse van momenten waarin de cliënt goed functioneert, op die manier
zoekt men naar een “match van de emotionele behoeften van de cliënt en de sensitieve
responsitiviteit van de omgeving” (Morisse et al., 2014, p. 37).
De selectie van participanten op basis van hun stoornis of problematiek die ze hebben, leek niet
zinvol. Er werd gekozen om twee casussen te selecteren die gestart werden tijdens de
onderzoeksperiode. Daarom werden de eerste twee casussen geselecteerd die zich bij aanvang van
dit onderzoek aandienden, rond de periode van december 2013 – januari 2014. De enige voorwaarde
die zich stelde, was dat zowel het informele netwerk als de betrokken hulpverleners hun
toestemming dienden te geven voor deelname aan het onderzoek. Bovendien leek het zinvol om
casussen te selecteren waarbij meer dan één interventie/observatie diende gedaan te worden.
Bij aanvang werden casus Lien en casus Piet1 gevolgd. Omwille van onvoorziene omstandigheden
werd in samenspraak besloten om casus Piet en zijn netwerk niet langer te volgen. Een nieuwe casus
diende zich aan en alle actoren waren bereid om deel te nemen aan dit onderzoek. De definitieve
casussen die werden (op)gevolgd en geanalyseerd zijn casus Lien en casus Jeroen. Er is bewust voor
gekozen om twee casussen op te volgen. Allereerst kan dit onderzoek als verkennend worden
beschouwd. Het gaat er om een eerste zicht te krijgen op de werkzame factoren waardoor de
werking nog kan verfijnd worden. Bovendien is in het kader van deze masterproef slechts een
beperkte tijdspanne voorzien waardoor het opvolgen van meerdere casussen weinig haalbaar leek.
1 Omwille van privacyredenen zijn aan de cliënten fictieve namen toegewezen.
35
4.4 Onderzoeksopzet
Een eerste fase van het onderzoek hield in dat er op basis van eigen observaties, op basis van een
analyse van de reeds afgenomen tevredenheidsbevragen en op basis van telefonische follow-up
formulieren zes factoren naar voren werden geschoven die mogelijks een positieve invloed hebben
op het interventieproces (bijlage 1). De tevredenheidsbevragingen bestaan uit een vragenlijst voor
de cliënt, voor de familiale omgeving en voor de professionele omgeving. De impact van de
interventie(s) worden afgetoetst en de interventie(s) worden geëvalueerd. Bij de telefonische follow-
up worden vier standaardvragen gesteld:
� Denken jullie dat er door de samenwerking met outreach een ziekenhuis(her)opname
vermeden werd?
� Zijn de gedragsproblemen en/of psychische problemen bij de cliënt nog steeds significant
verminderd sinds de beëindiging van het outreach traject?
� Hebben de inzichten/handvatten, aangereikt door outreach, geleid tot een blijvende
versterking van het netwerk?
� Kunnen de inzichten/handvatten ook getransfereerd worden naar andere situaties/cliënten
binnen de eigen voorziening/dienst?
Beide instrumenten worden niet standaard afgenomen bij elke casus, waardoor het beeld op basis
van deze vragenlijsten niet adequaat is met de realiteit. Daarom werden de resultaten van deze
vragenlijsten niet verwerkt in deze masterproef.
Deze zes factoren zijn bij de start van het onderzoek voorgelegd aan een groep hulpverleners op de
‘VIP-dag voor begeleiders van personen met een verstandelijke beperking en ernstige gedrags –
en/of psychische problemen’ op 12 december 2013, georganiseerd door SEN vzw. Een van de
workshops werd gegeven door het team van Outreach De Steiger – De Meander. Hun workshop: ‘De
blik van een buitenstaander’ was een goede gelegenheid om deze zes factoren af te toetsen op hun
volledigheid. De hulpverleners werden in zes groepen verdeeld en kregen per groep een blad met
één van de zes factoren op. Het doel van deze oefening was dat zij onderling reflecteerden en
neerschreven wat zij onder deze factoren zagen en hoe zij wilden dat dit concreet werd ingevuld en
vertaald naar de praktijk. Dit was een eerste aftoetsing van de perceptie van hulpverleners op de
werking van outreach De Steiger – De Meander. De uiteindelijke bedoeling was een eerste zicht te
krijgen op wat hulpverleners als werkzaam ervaren en wat niet, en hoe zij willen ondersteund
worden in hun dagelijks handelen als team.
In een tweede fase van dit onderzoek werd aan de slag gegaan met de twee geselecteerde casussen
van Outreach De Steiger – De Meander. Zowel de ouders als de hulpverleners werden geïnformeerd
en de eerste afspraken werden gemaakt. Vooraf aan de interventies van het outreachteam werden
per casus telkens 3 interviews afgenomen als voormeting, dit tijdens de periode januari – maart.
Tijdens de interventies (voornamelijk adviesgesprekken en observaties,) werd het proces vanop
afstand opgevolgd. De nameting vond plaats in de periode van mei – juni. Dezelfde actoren werden
geïnterviewd. Telkens ging het om beide ouders (die samen werden geïnterviewd), om de
36
orthopedagoog (die in beide casussen de verwijzer is) en om een aantal persoonlijke begeleiders van
de cliënt. In totaal werden twaalf interviews afgenomen. Elk interview duurde gemiddeld 1 uur.
4.5 Instrumenten
Bij dit kwalitatief onderzoek werd als dataverzamelingsmethode gebruik gemaakt van
halfgestructureerde interviews. “In een halfgestructureerd interview liggen de vragen en
antwoorden niet van tevoren vast, maar de onderwerpen wel” (Baarda & van der Hulst, 2012, p.19).
Belangrijk bij deze interviews is dat er bij bepaalde thema’s of onderwerpen doorgevraagd wordt
(Baarda & van der Hulst, 2012). Er werd – eveneens in samenspraak met het outreachteam – een
interview leidraad opgesteld waarbij de structuur van het interview opgedeeld werd in vier thema’s:
de cliënt, het team in de organisatie, het informele netwerk en outreach. Bij elk thema werden een
aantal topics voorop gesteld. Afhankelijk van hoe vlot het gesprek liep, werden bijvragen gesteld. Op
die manier werd er naar gestreefd om de volledige context te begrijpen en als het ware een foto te
nemen van de huidige situatie. Bij de voormeting werden ook een aantal verwachtingen
uitgesproken over de evoluties die de actoren wilden doormaken en over de rol die outreach hierin
kan spelen. In de nameting werd hierop teruggekomen
4.6 Analyse
De halfgestructureerde interviews werden geanalyseerd aan de hand van een thematische analyse.
Onder een thematische analyse verstaan we een analyse van de hoofdthema’s, gevonden in
interviews en andere kwalitatieve data (Van Hove & Claes, 2011). Een thematische analyse kan een
nuttige en flexibele analytische methode zijn, indien er aan een minimaal aantal voorwaarden is
voldaan. Volgens Van Hove & Claes (2011) zijn er drie centrale processen betrokken: transcriptie, de
analystische inspanning en de identificatie van thema’s en subthema’s.
Braun & Clarck (in Van Hove & Claes, 2011) stellen dat een thematische analyse kan opgedeeld
worden in 6 fasen, waarbij er heen en weer wordt gegaan van de ene fase naar de andere:
Stap 1: vertrouwd geraken met de verzamelde data
Stap 2: initiële codering
Stap 3: zoeken naar thema’s gebaseerd op de initiële codering
Stap 4: herzien van de gekozen thema’s
Stap 5: definiëren en labelen van de thema’s
Stap 6: schrijven van het verslag
Deze thematische analyse is uitgevoerd met behulp van Nvivo10. De interviews zijn letterlijk
getranscribeerd en zijn aan de hand van een boomstructuur gecodeerd en geanalyseerd. Nvivo is een
softwarepakket ontworpen om interviews te analyseren en te organiseren (Standford University,
2011). Mortelmans (2011) geeft aan dat Nvivo snel en efficiënt is en bovendien beschikt over
doorgedreven analyse-instrumenten. Daarnaast zegt Macer (2011) dat bij Nvivo de onderzoeker nog
37
steeds centraal staat in het analyseproces en hij de interpretaties zelf moet maken. Op die manier is
er nog voldoende ruimte voor de vaardigheden en intuïtie van de onderzoeker (Macer, 2011).
De boomstructuur die gehanteerd wordt bij de analyse van de interviews afgenomen bij start van dit
onderzoek is gebaseerd op de opbouw van de interview leidraad, die gebaseerd is op 4
hoofdthema’s:
Tabel 1: boomstructuur voormeting
CLIENT TEAM - ORGANISATIE NETWERK OUTREACH
Contactname met
anderen/
communicatie
Communicatie en
beslissingname over
de cliënt
Draagkracht gezin Verwachtigen van het
team over de cliënt
Gedrag vandaag Draagkracht
teamleden
Verwerkingsproces -
verlieservaringen
Verwachtingen van
het netwerk over de
cliënt
(Huidige) aanpak Gevoelens over de
cliënt - over de situatie
Visie op en ervaringen
met het team –
organisatie
Visie op en
verwachtingen over de
werking van outreach
Medicatiegebruik/
medisch
Visie op en ervaringen
met het netwerk
Wat loopt nog goed? Teamdynamiek
Zelfredzaamheid en
hygiëne
Draagkracht cliënt
Bij elke casus wordt eerst kort een algemene voorstelling geschetst op basis van verslagen van de
voorziening/school en via gesprekken met de betrokken actoren. Daarna zijn op basis van de
thematische analyse, van de afgenomen interviews tijdens de voormeting, enkele thema’s naar
voren gekomen die belangrijk waren voor de netwerkleden en/of de hulpverleners. Wat betreft het
functioneren van de cliënt en de visie van het netwerk en het team wordt eerst een korte
situatieschets weergegeven. Deze thema’s werden bevraagd opdat er een volledig beeld van de
situatie kon worden geschetst. Op die manier kon tijdens de nameting gevraagd worden naar
veranderingen binnen elk thema en de rol die het outreachteam hierin heeft gespeeld. Na de korte
38
situatieschets worden aan de hand van een tabel de visie op en de verwachtingen over het
outreachteam geschetst. In het kader van dit onderzoek wordt de visie van de netwerkleden duidelijk
onderscheiden van de visie van de hulpverleners. Gelijkenissen en verschillen worden benadrukt en
weergegeven in een tabel. Na deze tabel worden de visies verder uitgediept door middel van citaten
opdat de perceptie van de betrokken actoren zo getrouw mogelijk wordt weergegeven.
Na een drietal maanden werden de actoren opnieuw bevraagd. De nameting gebeurde op basis van
dezelfde thema’s. Enkel bij het thema ‘outreach’ werden de vragen aangepast. De boomstructuur
voor de nameting ziet er als volgt uit:
Tabel 2: boomstructuur nameting
CLIENT TEAM - ORGANISATIE NETWERK OUTREACH
Contactname met
anderen/
communicatie
Communicatie en
beslissingname over
de cliënt
Draagkracht gezin Werkzame factoren
volgens het netwerk
Gedrag vandaag Draagkracht
teamleden
Verwerkingsproces -
verlieservaringen
Werkzame factoren
volgens hulpverleners
(Huidige) aanpak Gevoelens over de
cliënt - over de situatie
Visie op en ervaringen
met het team -
organisatie
Toekomst-
verwachtingen
Medicatiegebruik/
medisch
Visie op en ervaringen
met het netwerk
Wat loopt nog goed? Teamdynamiek
Zelfredzaamheid en
hygiëne
Draagkracht cliënt
Net zoals tijdens de interviews bij de voormeting, werden de interviews afgenomen bij de nameting
geanalyseerd via een thematische analyse. Opnieuw wordt eerst een korte situatieschets
weergegeven waar de veranderingen bij het functioneren van de cliënt en de algemene situatie
worden aangetoond. Daarna worden de werkzame factoren zoals aangegeven door de betrokken
actoren geschetst in een tweede tabel. Gelijkenissen en verschillen worden ook hier naast elkaar
gelegd en na deze tabel worden de visies opnieuw verder uitgediept door middel van citaten.
39
5 Resultaten
5.1 Casus Jeroen
5.1.1 Algemene voorstelling
Jeroen is een 16-jarige jongeman met een verstandelijke beperking en kernautisme. Hij gaat naar een
semi-internaat, verbonden aan een school voor buitengewoon onderwijs. De jongere zus van Jeroen,
Sarah, heeft eveneens een verstandelijke beperking en kernautisme. Ze gaat naar dezelfde school als
haar broer. Jeroen wordt door zijn omgeving omschreven als een lieve en gedienstige jongen. Hij
houdt van fysiek contact, maar kan zijn krachten niet steeds goed inschatten. Structuur en
duidelijkheid zijn essentiële elementen die aanwezig moeten zijn opdat Jeroen goed kan
functioneren. Voorspelbaarheid is hierbij een belangrijke factor. Bovendien is het van belang dat alles
zo goed mogelijk visueel wordt voorgesteld, zodat Jeroen begrijpt wat van hem wordt verwacht.
Ontbreekt een van deze elementen, dan geraakt hij gefrustreerd.
Jeroen praat niet, maar zijn auditieve vermogens zijn sterk ontwikkeld. Hij is heel gevoelig voor kleine
geluiden die zijn klasgenoten maken. Hij reageert hier gefrustreerd op en begint te roepen. Op die
wijze ontstaan conflicten. Als Sarah een crisis heeft, is dit voor Jeroen heel lastig. Hij kan hier niet
tegen, want Sarah gaat dan roepen, schreeuwen en slaan. Jeroen zou zijn zus fysiek aanvallen om
haar te doen stoppen, om haar te doen zwijgen. Sinds een jaar lijkt Jeroen vlugger overprikkeld. De
laatste maanden wordt hij ook sneller agressief. Terwijl het vroeger vooral om auto-agressie ging, is
dit nu tevens gericht naar anderen. Jeroen heeft nood aan motorische ontlading. Schommelen,
zwemmen en fietsen doet hij heel graag. Ook hierin kan hij zichzelf moeilijk begrenzen. Zijn veiligheid
en die van de anderen komt hierdoor in gevaar. Wanneer men hem tracht te stoppen, ontstaat er
weerstand, met agressie tot gevolg. Daarenboven stelt hij steeds meer zelfbepalend gedrag. Hij
bepaalt graag zelf wanneer hij activiteiten afrondt. Pas wanneer iets in zijn beleving ‘af’ is, kan hij
overgaan tot iets anders. Het is vooral bij overgangen of bij het afbreken van bepaalde activiteiten
die hij graag doet dat er non-verbaal, fysiek-grensoverschrijdend gedrag optreedt. Bovendien is zijn
fysieke gestalte iets waarmee hij een aantal dingen kan afdwingen van zijn omgeving.
Na een aantal incidenten op school heeft het middenkader besloten Jeroen uit de groep te halen en
hem tijdelijk in een apart regime te laten functioneren. Jeroen krijgt hier 1 op 1 begeleiding.
Activiteiten en rustmomenten wisselen elkaar af via een sterk gestructureerd dagschema. Ook
tijdens de vakanties wordt een apart programma voorzien. Deze geïndividualiseerde aanpak verloopt
vrij goed, maar is onhoudbaar op lange termijn. De orthopedagoog wil Jeroen nu opnieuw laten
functioneren in een meer geïntegreerde groep. Deze nieuwe groep is meer prikkelarm en lijkt meer
aangepast aan zijn noden. Het wordt puzzelen om Jeroen in dit geheel op te nemen. Het zal een
uitdaging zijn om een aangepast klimaat te creëren waarin mensen met uiteenlopende
ondersteuningsbehoeften elk hun plek krijgen en waar iedereen zijn spoor kan hebben. Dat wordt
volgens de school grootste uitdaging voor de toekomst. De structuur in deze groep zal moeten
worden aangepast en de begeleiders en leerkrachten zullen moeten worden voorbereid om met
Jeroen aan de slag te gaan. Om deze overgang vlot te laten verlopen en een grondige voorbereiding
te kunnen treffen, heeft de school een vraag naar ondersteuning geformuleerd van het
outreachteam De Steiger – De Meander.
40
5.1.2 Opbouw
De bedoeling van de voormeting is om een zicht te krijgen op het functioneren van de cliënt, op de
visie van het team en deze van het netwerk. Deze situatieschets wordt dus bij aanvang van de
resultaten steeds weergegeven. Op basis van deze situatieschets kan een algemeen beeld geschetst
worden en kunnen verwachtingen van de netwerkleden en de hulpverleners t.a.v. het outreachteam
worden geschetst. Tabel 3 clustert deze verwachtingen. Deze voormeting is belangrijk omdat er op
die wijze een vergelijkingsbasis ontstaat.
Bij de nameting wordt de situatie zoals ze zich dan stelt, vergeleken met de situatie van de
voormeting. Ook dan wordt een situatieschets weergegeven. Op die manier werden verschillen
blootgelegd en werd onderzocht welke rol het outreachteam heeft gespeeld bij de realisatie van
bepaalde veranderingen en evoluties. Op die wijze werd getracht de werkzame factoren van een
outreachinterventie in kaart te brengen.
5.1.3 Voormeting
Situatieschets
� Functioneren cliënt:
Volgens de ouders van Jeroen ligt zijn communicatiestoornis aan de basis van zijn vele frustraties.
Jeroen praat niet en heeft nood aan duidelijkheid. Voor hem is het belangrijk dat alles zoveel
mogelijk wordt gevisualiseerd. Bovendien is zijn prikkelbaarheid toegenomen en kan hij weinig
geluiden verdragen. Jeroen doet er alles aan om die geluiden te stoppen. Hij kan zichzelf hierin
moeilijk begrenzen. Zijn prioriteit is opnieuw rust creëren. Elke methode is daarbij effectief. Jeroen
neemt wel gemakkelijk contact en houdt vooral van fysieke contacten. Daarnaast heeft hij ontdekt
dat hij met zijn fysieke krachten een aantal dingen kan afdwingen. Het moeilijkste voor de mama van
Jeroen is echter de hoeveelheid medicatie die hij krijgt. Ze vindt dat haar zoon zichzelf niet meer kan
zijn. Ze legt de verantwoordelijkheid hiervoor vooral bij de school.
Op school geven ze aan dat het over het algemeen wel goed loopt met Jeroen. Maar wanneer hij dan
toch gefrustreerd geraakt, vertoont hij grensoverschrijdend gedrag, waardoor hij zijn eigen veiligheid
en die van zijn omgeving in het gedrang brengt. De laatste tijd gaat Jeroen door een turbulente
periode. Zijn frustraties zijn toegenomen en zijn gedrag is veranderd. Hij heeft het moeilijk om
grenzen te aanvaarden en is op school regelmatig agressief. Vooral de leerkrachten en begeleiders
stonden onder druk en vonden de situatie niet langer houdbaar. Na een aantal agressie-incidenten is
er besloten om voor een bepaalde periode over te gaan naar een 1-1 begeleiding. Het aantal
activiteiten is teruggesnoeid en hij volgt momenteel een zeer gestructureerd en geïndividualiseerd
dagprogramma.
Besluitend kan gesteld worden dat zowel de ouders als hulpverleners aangeven dat Jeroen een
aantal frustraties heeft. Hij kan hier moeilijk mee omgaan en vooral bij irritaties door geluiden kan hij
uithalen. Beide partijen maken zich vooral zorgen over het feit dat Jeroen zijn macht heeft leren
ontdekken en hiermee een aantal zaken kan afdwingen. Daarnaast wordt duidelijk dat de school
voornamelijk focust op de negatieve manier waarop Jeroen contact neemt en op de negatieve
41
gevolgen van zijn communicatiestoornis. De ouders kunnen momenteel meer de positieve
eigenschappen van hun zoon zien en kunnen zijn gedrag beter kaderen in een groter geheel. Wat de
aanpak betreft, hebben de ouders meer marge om flexibel in te gaan op de noden en behoeftes van
Jeroen. Op school hangt men meer vast een gestructureerd geheel waarin ze zo veel als mogelijk
proberen om het spoor van elke leerling te volgen. Het gaat hier om twee verschillende contexten,
dus de focus van aanpak ligt bij beide wat anders. Terwijl de school momenteel sterk het
gestructureerde dagschema naar voren schuift en een goed uitgewerkt plan hanteert, is er thuis
meer vrijheid en hoeft Jeroen geen strikt dagplan te volgen. Uiteraard zijn er wel enkele vaste
routines, maar de tijdsduur van de activiteiten is daar minder afgelijnd. De grootste verschillen in
visie zien we echter op het domein van medicatie. Terwijl de school een medicatieverhoging
noodzakelijk vond, zijn de ouders sterk gekant tegen elke vorm van medicatie. Ze vinden dat dit hun
zoon belemmert in zijn functioneren. Beide partijen zijn het wel eens dat alles algemeen vrij vlot
verloopt met Jeroen. Het is eerder op zeldzame momenten dat ze een agressieve Jeroen zien en het
zijn vooral die momenten dat je hem moeilijk kan begrenzen. Allen geven ze aan dat zolang alles
duidelijk en goed visueel wordt voorgesteld, Jeroen een lieve jongen is.
� Team-organisatie & netwerk:
De ouders praatten tijdens het interview uitgebreid over hun visie op en ervaringen met de school.
Tot op heden verliep de samenwerking vlot. Ze zijn blij dat hun kinderen hier terecht kunnen en dat
de zorg kan gedeeld worden. Sinds er aantal incidenten geweest zijn met Jeroen op school, vindt
vooral de mama dat de school in paniek is geslaan. Ze hebben te snel conclusies getrokken en zijn te
weinig creatief geweest om oplossingen te zoeken, om op die manier opnieuw rust te brengen.
Hierdoor zijn zowel de ouders als Jeroen het vertrouwen wat kwijt in het team begeleiders en
leerkrachten. Bovendien missen ze op school enige expertise over autisme, aldus de ouders.
Vanuit de school wordt er met veel respect over de ouders gepraat. Zij waarderen de inspanningen
die de ouders reeds hebben gedaan. De school erkent de draaglast van dit gezin. Tenslotte hebben zij
twee kinderen met een complexe problematiek. De ouders zijn tot veel bereid en proberen zo veel
als kan betrokken te zijn. Ze erkennen daarnaast dat de mama het moeilijk heeft met de nieuwe
aanpak. Zij heeft het gevoel dat ze haar zoon alles hebben ontnomen. Hij mag niet meer in de
klasgroep komen en het aantal activiteiten is sterk teruggeschroefd. De school weerlegt dit deels
door de complexiteit van het schoolsysteem te duiden. Zij moeten met meerdere leerlingen en met
meerdere perspectieven rekening houden en daarnaast moeten zij ten allen tijde ieders veiligheid
kunnen garanderen. Volgens de school kwam dit in het gedrang en werden ze gedwongen deze
maatregelen te treffen.
De begeleiders van Jeroen hebben de laatste periode een aantal intense momenten gekend. Voor
hen betekent de 1-1 begeleiding een adempauze. Deze turbulente periode was niet gemakkelijk voor
de meesten. Bovendien zal moeten bekeken worden welke leden van het team nog voldoende
draagkracht hebben om opnieuw met Jeroen te werken. Zij hebben daarbij nog andere leerlingen
waar ze verantwoordelijk voor zijn en ook voor hen willen zij een goed uitgebouwd traject.
Besluitend kan gesteld worden dat er doorheen de jaren een goede verstandhouding is ontstaan
tussen de ouders en de school. Toch is de visie die beide partijen over elkaar hebben, veranderd
42
omwille van de gebeurtenissen van de afgelopen tijd. Er is meer contact tussen beiden sinds er meer
incidenten zijn geweest met Jeroen op school. De mate van contactname hangt dus af van het welzijn
van Jeroen. Beide partijen erkennen dat ze een moeilijke periode achter de rug hebben. Hoewel de
situatie thuis ondertussen al enige tijd gestabiliseerd is, duiden de ouders op de moeilijke periode die
ze hebben doorgemaakt. Op school is de situatie minder gestabiliseerd en hebben de leerkrachten
nood aan een rustpauze. De nieuwe vorm van begeleiding (cfr. 1-1 begeleiding) is voor de ouders
niet gemakkelijk om te verwerken. Bovendien geven ze aan dat er op school weinig eensgezindheid is
tussen de verschillende afdelingen. Er wordt volgens hen te weinig kennis over de omgang met
Jeroen doorgegeven tussen de verschillende leerkrachten en begeleiders, kennis die doorheen de
jaren is verzameld. Ook het gebrek aan expertise over autisme is iets wat de ouders zwaar valt. De
school erkent dat de nieuwe aanpak voor de ouders moeilijk ligt. Toch vinden zij dit noodzakelijk.
Verder trachten zij veel respect te tonen voor de manier waarop dit gezin hun leven organiseert en
proberen zij zo veel als mogelijk erkenning te geven voor hun inspanningen. Concluderend kan
gesteld worden dat alle betrokken actoren vinden dat er een goede verstandhouding is en dat de
samenwerking algemeen vlot verloopt. Men blijft streven naar een gedeelde zorg.
Tabel 3: visie op en verwachtingen over outreach
Deze tabel geeft de visie van zowel de ouders van Jeroen als van de hulpverleners die met hem
werken weer. In het groen worden de gelijkenissen tussen beide percepties aangeduid. Op die
manier worden gelijkenissen en verschillen wat betreft verwachtingen over en visie op het
outreachteam en Jeroen duidelijk weergegeven.
Perceptie netwerkleden Perceptie hulpverleners
Verwachtingen over het
functioneren van de
cliënt en zijn omgeving
na de
outreachinterventie(s)
� Medicatievermindering
� De draagkracht herstellen in de
verschillende settings
� Takenpakket, activiteiten en
mogelijkheden opnieuw uitbreiden
� Integreren in een groep en/of
opnieuw meer gemeenschappelijke
activiteiten
� Opnieuw een goed spoor vinden dat
goed is voor zowel Jeroen als het
team
� Terug meer aansluiting vinden met
de klasgroep, Jeroen op een
aangepaste manier betrekken bij
klasactiviteiten
� Gestructureerde momenten van
ontlading voorzien zodat Jeroen
voldoende draagkracht heeft om
met storende prikkels om te gaan
� Jeroen in het geheel van de groep
inpassen
� Nieuwe begeleidingsstijl
� De draagkracht herstellen in de
verschillende settings
Visie op en
verwachtingen over de
werking van outreach
Visie (op basis van eerste indruk):
� Professioneel en ervaren team
� De toestand wordt meteen klaar en
helder geanalyseerd, rekening
Visie (op basis van vorige
samenwerkingen):
� Ervaren
� Oog voor detail, een goed
43
houdend met de context
� Zeer veel kennis over autisme
Verwachtingen:
� Het team hulpverleners adviseren
en begeleiden om de situatie op
school opnieuw te stabiliseren
� De kennis over autisme specifiek
vertalen naar de noden van Jeroen
observerend vermogen
� Kennis van zaken
� Outreach houdt een spiegel voor
Verwachtigen:
� Advies en tips rond aanpak en
organisatie
� Inschatting maken van de noden
van de cliënt en het team
� Beeldvorming
� Teamdynamiek onderkennen
� Bevestigen van wat reeds goed is
� Standvastigheid
� Kijken met een andere bril
Beide partijen hopen op een stabilisatie van de situatie na de interventies en streven naar een
herstel van de draagkracht in de verschillende settings. Hoewel een aantal gelijkaardige
doelstellingen worden geformuleerd, liggen de klemtonen van beiden niet volledig gelijk. Voor de
ouders is vooral belangrijk dat Jeroen opnieuw wat meer activiteiten kan opnemen en hij niet in de 1-
1 structuur hoeft te blijven. Daarbij geeft zijn mama sterk aan dat medicatieverlaging prioritair is.
“Zijn takenpakket en zijn mogelijkheden toch terug een beetje uitbreiden. Dat hij al terug
naar een groep kan, dat hij terug een activiteit samen kan doen, misschien dat dat fietsen en
dat schommelen op de één of andere manier toch kan.” (Mama)
“In hoeverre we van de medicatie wat af kunnen, dat is ook een groot item.” (Papa)
Voor de hulpverleners is het vooral belangrijk om het spoor van Jeroen goed uit te bouwen zodat hij
kan geïntegreerd worden in de nieuwe groep. Om dit te kunnen vervullen benadrukt de
orthopedagoog dat de draagkracht in de verschillende settings eerst zal moeten worden hersteld.
Het zal belangrijk zijn om goed in te schatten hoe sterk deze draagkracht is en hoe ze opnieuw kan
opgebouwd worden.
“Dan denk ik aan de draagkracht van de verschillende settings, als dat terug kan hersteld
worden, en dat het team het hier dan ook ziet zitten.” (Orthopedagoog)
“En momenten dat hij wel aankan, van hem toch een keer te betrekken bij klasactiviteiten,
op een aangepaste manier dan. Proberen die veiligheid te bieden, dat hij dan ook eens kan
ontladen, waardoor hij dan terug energie heeft om die voor hem storende prikkels de baas te
kunnen.” (Begeleider)
Het gaat er dus om te kijken hoe Jeroen opnieuw zijn plaats kan krijgen in het groter geheel, zonder
hem te overvragen.
“Hoe krijgen wij Jeroen en die andere die daar al zitten, hoe krijgen we die in een schoon
geheel gesmeed dat toch prikkelarmer is en waar dat iedereen zijn spoor kan hebben? [...]
Als wij hem hier goed geïntegreerd krijgen, denk ik dat we op een goed spoor zitten.
Misschien mits wat nieuwe leiderschapsstijl of ook begeleidingsstijl.” (Orthopedagoog)
44
Beide partijen hebben vertrouwen in het outreachteam. Vooral de professionaliteit waarmee dit
team zich profileert, wordt als belangrijk geacht. De ouders van Jeroen hadden een goed gevoel bij
het eerste contact. Het meest belangrijke voor hen was de aanwezigheid van expertise over autisme.
De ouders gaven ook aan dat de ervaring van dit outreachteam een cruciale factor kan zijn.
“Nu moet ik zeggen dat ik van de mensen van outreach onmiddellijk een zeer goed gevoel
had, dat zijn professionelen die weten waar ze mee bezig zijn. Voor mij was het echt zoiets
van: oef, die mensen weten waarover ze praten.” (Mama)
“Het voordeel was dat ze dan eigenlijk klaar en duidelijk en helder de toestand konden
analyseren [...] ook tijdsgebonden, en plaatsgebonden [...] Ik was onder de indruk van de
kennis van autisme die ze hadden. Dat was belangrijk, want dat is kennis die ik in school
zeker niet terugvond.” (Papa)
De verwachting van de ouders is vooral een stabilisatie van de situatie op school. Ze hopen dat
outreach opnieuw wat meer rust kan brengen.
“Dat zij hun core business kunnen waarmaken in dit geval. Dat zij het team kunnen adviseren
en begeleiden om deze toestand met Jeroen terug naar “normaal” te brengen.” (Papa)
De school waar Jeroen gaat, had reeds eerder contact met enkele leden van het outreachteam via
bijscholingen. Er was bij aanvang al een basisvertrouwen aanwezig omdat reeds is gebleken dat dit
team over veel expertise beschikt. Wat de verwachtingen betreft, hopen zij dat er voldoende
ondersteuning aan het team wordt geboden opdat zij het goede spoor vinden om met Jeroen te
kunnen werken.
“Maar misschien ook gewoon die bevestiging, dat is ook al goed. Het is tof dat dat dan van
een partij komt die toch wel beslagen is in die zaken. Ik ben heel content dat er zoiets
bestaat, om een keer een spiegel te krijgen. [...] Ik ben blij dat zij altijd met een stuk bril
komen die wij misschien als blinde vlek nog niet ontdekt hebben. Dat daar details zijn
waarvan we zeggen: “dat hebben we eigenlijk nooit genoeg behartigd”.” (Orthopedagoog)
“Ook wat tips, denk ik, rond aanpakken en organisatie, hoe je het leefbaar kan houden in een
groep. Hoe dat we best – want dat kan soms in kleine details liggen – hoe we Jeroen nog
beter kunnen kennen en lezen en vooraf lezen en vooruit lezen.” (Orthopedagoog)
“En dan hoop ik dat outreach wel ook de teamdynamiek genoeg onderkent, om daar iets
mee te doen. En dat ze toch als buitenpersoon een balletje kunnen opgeven. En dan denk ik
dat wij gewoon opnieuw vertrokken zijn met Jeroen.” (Orthopedagoog)
Tabel 3 geeft duidelijk weer dat de verwachtingen over het functioneren van Jeroen en zijn context
enigszins verschillen. Voor zijn ouders gaat het er om dat Jeroen opnieuw kan participeren aan
verschillende activiteiten op school. Ze hopen dat hij opnieuw meer contact kan hebben met andere
klasgenoten en dat zijn medicatie sterk vermindert. De school wil Jeroen eveneens opnieuw
integreren in een klasgroep, maar legt de klemtoon vooral op het integreren van verschillende noden
en perspectieven in eenzelfde groep. Zij vinden het daarnaast ook belangrijk dat Jeroen opnieuw kan
deelnemen aan bepaalde activiteiten, maar moeten rekening houden met een groter geheel. Hun
45
verwachtingen ten aanzien van de toekomst gaan over zowel Jeroen als over het team en de
volledige klasgroep. Het team moet opnieuw vertrouwen winnen en er moet bekeken worden op
welke manier men Jeroen zal begeleiden in de toekomst. Zowel de expertise als de professionaliteit
van het outreachteam worden door iedereen sterk gewaardeerd. Opvallend is dat de ouders weinig
verwachtingen formuleren ten aanzien van de thuiscontext. Zij hopen vooral dat de situatie op
school gestabiliseerd wordt en er concrete handvatten worden aangereikt voor de school zodat zij
Jeroen beter kunnen inschatten. Ook de school is vragende partij voor advies en tips rond aanpak. De
verwachtingen van de school kunnen breder gesitueerd dan de verwachtingen van de ouders. De
school stelt zowel verwachtingen op cliëntniveau als op teamniveau. De school hoopt eveneens dat
outreach duidelijkheid kan brengen over de manier waarop de integratie in de groep kan gebeuren
en met welke elementen ze rekening moeten houden. Daarnaast hopen zij dat dit outreachteam de
situatie vanuit een ander perspectief benadert en op die wijze openingen creëert om opnieuw met
Jeroen aan de slag te gaan.
5.1.4 Nameting
Situatieschets
� Functioneren cliënt:
De ouders geven aan dat het gedrag van Jeroen thuis weinig veranderd is de laatste maanden. Hij is
nog steeds even actief, de vaste dagstructuur wordt gevolgd en hij heeft nog steeds veel nood aan
motorische ontlading. De enige gedragsverandering die zijn ouders opmerken, is dat Jeroen ’s
morgens minder graag naar school vertrekt. Hij toont weerstand wanneer hij zich moet aankleden en
wordt soms kwaad bij het zien van zijn schoolkleren. Bovendien zijn er nog steeds momenten dat
Jeroen niet vlot van de bus komt op school. Hoewel deze momenten in frequentie verminderd zijn,
geven zijn ouders aan dat er periodes zijn dat dit moeizaam loopt. Dit komt vooral voor wanneer een
voor Jeroen minder vertrouwde begeleider hem opwacht. Jeroen heeft tijd nodig om zijn begeleiders
te vertrouwen. De grootste zorg van mama is dat Jeroen niet meer gelukkig is op school en hij op een
dag helemaal niet meer wil gaan. De ouders vinden het bovendien geen goede inschatting van de
school om iemand zonder ervaring Jeroen te laten begeleiden. Daarnaast hebben de ouders het nog
steeds enorm moeilijk met de hoeveelheid medicatie die hun zoon krijgt. Zelf geven ze minder
medicatie als Jeroen thuis is. Ze vinden dat hij zichzelf niet meer kan zijn. De mama van Jeroen is ook
nog steeds van mening dat de school te snel naar medicatie grijpt, dit omdat ze te weinig kennis en
ervaring zouden hebben over de problematiek van Jeroen.
Jeroen functioneert vrij goed op school. Ondertussen zijn ze op school vanuit het crisisregime naar
een meer geïntegreerde groep geëvolueerd. Ze hebben het gevoel dat er meer stabiliteit is en dat er
opnieuw ruimte is gecreëerd om de activiteiten van Jeroen uit te breiden, aangepast aan zijn
interesses en motivatie. Er zijn bovendien meer groepsmomenten voorzien in zijn dagschema. Doch
geven de begeleiders aan dat de agressiviteit nog niet helemaal verdwenen is. Jeroen blijft op
sommige vlakken onvoorspelbaar. Net zoals de ouders merken de begeleiders dat ze heel wat
moeten investeren in de relatie met Jeroen opdat hij hen kan vertrouwen. Door het intens
opbouwen van een vertrouwensrelatie, kunnen de begeleiders de signalen van Jeroen beter lezen,
waardoor ze bepaalde spanningsbronnen sneller opmerken. Het gevolg hiervan is dat ze beter
46
kunnen anticiperen op bepaalde situaties, waardoor opnieuw rust kan worden gecreëerd. Volgend
schooljaar zullen bij Jeroen afwisselend drie vaste begeleiders staan. Dit zal voor meer continuïteit
zorgen.
Het belangrijkste in omgang met Jeroen blijft de voorspelbaarheid en het duidelijk gestructureerde
dagschema. Jeroen moet weten wat van hem verwacht wordt. De school is op zoek gegaan naar
meer creatieve manieren op met Jeroen om te gaan. Het uiteindelijke doel is om hem meer te
integreren in de groep terwijl ze tegelijkertijd voldoende aandacht willen behouden voor zijn eigen
zelfstandige spoor – los van de groep. Door het langzaam integreren van Jeroen in deze nieuwe
groep, rekening houdend met zijn draagkracht, is er stilaan een goede dynamiek ontstaan. Wat de
aanpak van Jeroen betreft, is er op aanraden van outreach steeds een begrenzing voor en na elke
activiteit. Jeroen en zijn begeleider beginnen samen aan iets, dan laat de begeleider Jeroen een
moment alleen om de activiteit zelfstandig uit te voeren, waarna ze samen eindigen en de volgende
activiteit beginnen. De school erkent tevens dat de ouders het moeilijk hebben met de hoeveelheid
medicatie die Jeroen momenteel krijgt. Bovendien geven de begeleiders ook aan dat Jeroen
inderdaad meer passief is als hij de medicatie heeft gekregen. De school stelt dat de medicatie nog
moet worden aangepast, maar dit om een langzame afbouw vraagt. Ze volgen dit momenteel nauw
op, omdat ze weten dat dit voor de ouders heel belangrijk is.
� Team-organisatie & netwerk:
De ouders benadrukken dat ze tevreden zijn met de inspanningen die de school tot nog toe heeft
gedaan. Het is de school die outreach er bij heeft gehaald en dus het initiatief heeft genomen om de
situatie met Jeroen opnieuw te stabiliseren. Dit is iets wat voor de ouders belangrijk is geweest.
Hoewel de ouders vinden dat de aanpak van de school terug op het goede spoor zit, verwachten ze
nog meer creativiteit op bepaalde vlakken. Zij vinden dat de school nog te weinig gebruik maakt van
de mogelijkheden die Jeroen heeft. Volgens de ouders onderschatten zij hoe sterk hun zoon is. De
mama van van Jeroen vertelt dit als volgt: “Maar ik denk dat ze in de school nog nooit iemand als
Jeroen gehad hebben: iemand die niet verbaal is en die zwaar autistisch is, maar waar je veel mee
kan doen. Iemand die matig intellectueel gehandicapt is, je kan er dus iets mee bereiken. En dan nog
zijn lengte. Het is een combinatie van verschillende factoren. Ik denk dat ze dat onderschat hebben.”
Daardoor heeft het vertrouwen van de ouders een deuk gekregen. De school zou bang zijn om
nieuwe dingen uit te proberen en ze hebben nog te veel schrik van Jeroen, aldus de ouders. Toch zijn
ze al meer creatief en zijn ze op zoek gegaan naar nieuwe manieren om Jeroen opnieuw meer
activiteiten te laten doen op school. Bovendien voelen de ouders zich betrokken en appreciëren ze
het dat de begeleiders een beroep doen op hen zodat ze Jeroen beter zouden kunnen inschatten en
lezen. De communicatie met de school wordt door de ouders als open en vlot omschreven. De
ouders benadrukken tot slot dat de verstandhouding met de school nog steeds goed is, ondanks de
moeilijke periode die er geweest is.
De begeleiders die met Jeroen werken voelen zich naar eigen zeggen opnieuw veilig. Steeds meer
worden kleine successen geboekt in de omgang met Jeroen en de leuke momenten lijken terug te
keren. Dit zorgt voor meer draagkracht bij de teamleden die momenteel met hem werken. De
orthopedagoog geeft aan dat de begeleiders blijven groeien en dat ze nu sterker staan dan een
aantal maanden terug. Er is minder twijfel, meer rust en meer stabiliteit. Dit heeft als gevolg dat het
47
team wil blijven investeren in deze nieuwe geïntegreerde groep en dat ze mee willen denken op
welke wijze de integratie concreet vorm kan krijgen, opdat het spoor van elk kind in deze groep kan
gevolgd en gerespecteerd worden. De communicatie met het netwerk verloopt voornamelijk via de
mama van Jeroen. Bij aanvang van het crisisregime was het vooral de orthopedagoog die telefonisch
contact hield met haar, nu is dat meer een taak van de begeleiders. Zij telefoneren regelmatig met
haar om haar op te hoogte te brengen van evoluties en veranderingen. De begeleiders benadrukken
dat er een open communicatie is met het netwerk en ze niet het gevoel hebben dat één van beide
partijen iets verbergt of achterhoudt. De school voelt wel aan dat de afgelopen periode emotioneel
zwaar is geweest voor de ouders van Jeroen. Bovendien weet de school dat de ouders schrik hebben
dat hun zoon ongelukkig is. Volgens hen hebben de ouders het soms moeilijk met wie Jeroen is.
Bovendien voelen ze aan dat het vertrouwen van de ouders in hen wankel is. Toch is de relatie tussen
beiden steeds goed geweest. Alsook komt er volgend schooljaar een vertrouwd gezicht bij in de
groep van Jeroen. Dit is voor de ouders een belangrijke verandering en dit zorgt er volgens de
orthopedagoog voor dat de ouders opnieuw meer vertrouwen zullen krijgen in de school. De ouders
haalden dit ook aan en bevestigen het vermoeden van de school.
Tabel 4: werkzame factoren en toekomstverwachtingen over outreach
Deze tabel geeft de visie van zowel de ouders van Jeroen als van de hulpverleners die met hem
werken weer. In het groen worden de gelijkenissen tussen beide percepties aangeduid. Op die
manier worden gelijkenissen en verschillen wat betreft de manier waarop beiden de werkzame
factoren hebben ervaren geduid en krijgen we een zicht op de toekomstverwachtingen die ze stellen
t.a.v. het outreachteam.
Perceptie netwerkleden Perceptie hulpverleners
Werkzame factoren Vakmanschap:
� Expertise over autisme
� Ervaren team
� Het schetsen van een volledig beeld
over verschillende contexten heen
� Het doorgronden van
situaties/contexten � sterk
analytisch vermogen
� Het outreachteam drukt zich klaar
en helder uit
� Outreach begreep hoe Jeroen in
elkaar zat, wie Jeroen was
� Het bewaken van de realiteit
Inzetten op relaties:
� Goede verstandhouding tussen het
outreachteam en de ouders
� Zich begrepen voelen, elkaar
begrijpen
� Beschikbaar
� Toegankelijk
Vakmanschap:
� (Psychiatrische) deskundigheid
� Standvastig
� Oog voor detail
� Verduidelijkend
� Ze kunnen elke context apart zien
en analyseren
� Rijk van inhoud
� Ervaren team
� Reaching
Inzetten op relaties:
� Natuurlijk aanvoelen en begrijpen
van het team, cliënt en situatie
� Betrouwbaar, vertrouwen
Empowerment:
� Herkenbare tips
� Klankbord
� Concrete vertaling in elke situatie
48
� Een luisterend oor, je kan met hen
praten
� Vertrouwen
Empowerment:
� Klankbord
� Herkenbare visie, herkenbaar beeld
“Wij zijn goed bezig”:
� Bevestigend
Verbindend:
� Verbindingsfiguur � herstellen van
vertrouwensrelaties
Persoonlijke ervaringen met
outreachwerkers:
� Doeltreffend
� Kwaliteiten en attitudes van het duo
“Wij zijn goed bezig”:
� Bevestigend
� Bekrachtigend
Verbindend:
� Het perspectief van verschillende
actoren wordt mee in rekening
gebracht, alle betrokkenen krijgen
een stem
� Neutrale derde, tussenpersoon
� Bemiddelaar, verbindingsfiguur
De andere bril:
� Blik van de buitenstaander
� Metavisie � overzicht behouden en
reflecteren
� Humor
Toekomstverwachtingen � De nieuwe aanpak/werking
observeren bij de start van het
nieuwe schooljaar
� Het resultaat van de nieuwe
maatregelen/aanpak komen
bekijken en analyseren
� Blijven tips geven aan het team en
de ouders
� De casus van zus Sarah opstarten
� Bevestigen dat de veranderingen in
aanpak op school oké zijn, dat het
beter met Jeroen gaat (� ouders
vragen geruststelling)
� Opvolging tijdens het volgende
schooljaar
� Casus Sarah opstarten
� Evalueren van de aanpak en
werking
� Blijven een meta-perspectief bieden
� Blijven in overleg gaan
� Andere cliënten en teams van de
school begeleiden en ondersteunen
� Samen de toekomst van Jeroen
bekijken en uitstippelen (a.d.h.v.
advies)
De werkzame factoren van dit outreachteam zijn volgens de ouders te situeren op verschillende
gebieden. De ouders geven bij aanvang van de nameting allereerst aan de ze blij zijn dat het
outreachteam realistische verwachtingen schept en durft aan te tonen dat niet altijd alles zal lopen
zoals men hoopt. Er zullen nog moeilijke momenten zijn en het is belangrijk dat iedereen hier
rekening mee houdt, aldus de ouders.
“Maar dat is ook hetgene dat outreach gezegd heeft. Dat het nog fout gaat gaan. En het kan
natuurlijk nog fout gaan.” (Mama)
Daarnaast hadden de ouders een gevoel van opluchting. Ze geven aan niet verwacht te hebben dat
er nog hulpverleners waren die hun zoon zo goed aanvoelen. Ze waren vooral blij dat deze
outreachwerkers hun kennis over autisme concreet hebben vertaald naar de persoon van Jeroen.
Voor de ouders was het dus vooral belangrijk dat iemand hen begreep, dat iemand kon inschatten
hoe zij zich voelden en welke noden zij hadden ten aanzien van deze situatie. Ze gaven bovendien
aan dat ze nood hadden aan expertise over autisme. Het outreachteam heeft op dit vlak de
49
verwachtingen van de ouders overtroffen. Dit zorgde er voor dat zij dit team snel konden
vertrouwen.
“We begrepen elkaar perfect. Ik had zo direct het gevoel: “oef, eindelijk iemand die autisme
kent”. Omdat zij duidelijk Jeroen begrepen.” (Mama)
“Ze hebben altijd een luisterend oor. Ze waren steeds beschikbaar. Ik heb ook het gevoel dat
ze er wel mee bezig geweest zijn.” (Mama)
“Dus ik had niet veel hoop dat er nog iemand zou komen die iemand als Jeroen kent, versta
je? En dat was voor mij na die eerste vergadering ... ik was echt opgelucht want ik had nooit
gedacht dat er nog mensen bestonden die zo een Jeroen kennen.” (Mama)
Als aan de ouders gevraagd werd om de werking van outreach in een aantal kernwoorden te
omschrijven, haalden zij vooral termen als expertise en beschikbaarheid aan. Doch zijn het vooral de
personen van dit outreachteam die voor de ouders als het meest belangrijke worden gezien. De
dynamiek tussen de twee outreachwerkers is voor de ouders hetgeen zij als werkzaam hebben
ervaren. Daarenboven worden de analytische kwaliteiten van deze outreachwerkers hoog ingeschat.
“Expertise, doeltreffend, toegankelijk, een klankbord, je kan ze bereiken.” (Papa)
“En dan de kwaliteit van het mechanisme. En de kwaliteit van dat mechanisme is
waarschijnlijk voor 99% de kwaliteit van de mensen, van het duo. En die schatten wij zeer
hoog in. Plus, voeg daar nog aan aantal attitudes van dit duo bij, die niets met kennis en
ervaring te maken heeft. F. drukt zich heel helder en klaar uit, wat dus ook een zeer groot
voordeel is. En P. vult hem zeer goed aan, de stille waarnemer, de observator. De man die
het allemaal bijeen krabbelt. Dat gaat zeer goed samen. En F. is zeer sterk analytisch. Hij had
dus wel door toen hij zei dat ze teveel stress hadden om met Jeroen om te gaan, en dat komt
uit die angst. En ze hebben er schrik van, dat het nog een keer fout zou kunnen gaan. En dat
heeft hij gezien.“ (Papa)
“Voor mij is dat de nagel op de kop. Dat was het gevoel dat ik had. Dat vond ik heel sterk, dat
ze dat zo doorgronden.” (Mama)
Voor de hulpverleners bleek de aanwezigheid van het outreachteam eveneens een meerwaarde te
zijn. De begeleiders ervaarden dat hun stem in dit proces ook belangrijk was. Daarnaast werden
bepaalde dingen bevestigd, waardoor hun vertrouwen groeide. Het feit dat iemand van buitenaf
voor een groot deel hun visie beaamde, zorgde er voor dat zij opnieuw meer draagkracht kregen om
met Jeroen aan de slag te gaan. Bovendien wordt outreach gezien als een bemiddelingsfiguur tussen
de verschillende partijen, omdat ze vanop een afstand naar de situatie kunnen kijken en dus worden
zij meer als “neutrale derde” beschouwd.
“Wat ik wel vond voor mezelf, is dat veel dingen waar ik zelf achter stond, of waar dat ik over
dacht, dat zij het ook zeiden of verduidelijkten.” (Begeleider)
50
“Want eigenlijk zijn ze toch wel, als ze hun beeld hadden gevormd over Jeroen, echt duidelijk
afgegaan op hetgeen de begeleiders gezegd hebben. Dat kwam wel duidelijk uit hun verslag.”
(Begeleider)
“Dat je dus een aantal ideëen hebt en dat je kan zeggen: “wij denken er niet alleen zo over,
andere mensen denken er ook zo over”.” (Begeleider)
“Iedereen herkent het als hij iets zegt: “zo moeten we het eigenlijk doen”. En dan weet ik dat
zij op het juiste spoor zitten. Ik vind het goed dat je dat klankbord hebt en je dus tussen de
verschillende partijen een bemiddelaar hebt. En dat is het schone. Want dat zouden wij
vanuit onze stoel niet zomaar kunnen zeggen.” (Orthopedagoog)
De perceptie van de hulpverleners toont ook aan dat het belangrijk werd geacht dat de situaties in de
verschillende contexten helder werden gesitueerd opdat het overzicht kon worden behouden en de
gepaste maatregelen konden worden genomen naargelang de noden en behoeftes van elk. Er werd
een totaalbeeld geschetst.
“Outreach is voor mij belangrijk – en dat was nog maar eens manifest in die vergadering de
laatste keer – hoe mooi ze dat kunnen afbakenen van: ik voel dat er een weg gegaan is, we
blijven dat zien, we zien elke context apart: thuis gaan we het doen zoals we het doen, hier
gaan we iets opzetten dat goed loopt maar laten we elkaar niet besmetten.”
(Orthopedagoog)
Vertrouwen is net zoals bij het netwerk een belangrijk item. Maar dit is voor de hulpverleners niet
voldoende. Ze hebben nood aan iemand die het overzicht kan bewaren en in staat is om te
reflecteren over de situatie. De positie van de “neutrale derde” en de buitenstaander wordt hier
opnieuw als zeer belangrijk geacht.
“Met de ervaring en de deskundigheid die ze etaleren. En ze hebben vertrouwen gewonnen
door in de thuissituatie alles te gaan bevragen. Dus de ouders hebben vertrouwen in hen en
wij hebben vertrouwen in hen. En de driehoek sluit zich dan om zo alles terug op het spoor te
krijgen.” (Orthopedagoog)
“Maar het is wel belangrijk dat je een soort meta-visie krijgt van hen. Ze hebben er ervaring
in, ze overzien de situatie terwijl wij er midden in zitten en met ons ogen open in putten
lopen. Dat is de kracht van hen, zowel hun deskundigheid als hun overzicht die ze behouden
en de reflectie er over. Dus dat is eigenlijk een beetje wat outreach doet: vanop een
buitenstaanderspositie reflecteren over een situatie die eigenlijk aan het mislopen is en
overheerst is en iedereen overheerst.” (Orthopedagoog)
Tot slot werd ook aan de hulpverleners gevraagd om de werking van dit outreachteam samen te
vatten in een aantal kernwoorden. Net zoals bij de netwerkleden werden enkel positieve termen
aangehaald. Vooral humor komt sterk naar voor. Ook het natuurlijk aanvoelen van de situatie door
de outreachwerkers wordt sterk gewaardeerd. Dat daarbij de nodige kennis en inhoud aanwezig is,
wordt enkel maar als een groot pluspunt gezien.
51
“De manier waarop ze soms iets kunnen ontmijnen: iets heeft een spanning en met wat
humor wordt dat ontmijnd. Dat is zo wat rock ’n roll. Hij kan dat op een gewiekste manier, hij
voelt dat met zijn ellebogen aan hoe het zit en hij kan dat op een gewiekste manier
ombuigen. En dat maakt het voor iedereen draagbaar.” (Orthopedagoog)
“Voor mij de belangrijkste is reaching, en rich ook, rijk. Rijk van inhoud dat ze hebben en dat
ze ook iets willen bereiken. Ook searching. Searching-reaching. Het samen rond één doel en
vaste perspectieven afspreken, vond ik ook wel goed. En zo duidelijk. Dus omdat ze zo
standvastig zijn, ook in de beeldvorming, omdat zij het zeggen is dat allemaal goed, is het
aanvaardbaar en komt dat binnen. En ook deskundigheid, psychiatrische deskundigheid, dat
is ook wel belangrijk.” (Orthopedagoog)
52
5.2 Casus Lien
5.2.1 Algemene voorstelling
Lien is een 36-jarige vrouw met een verstandelijke beperking en autisme. Sinds 2007 woont en werkt
ze in een Oost-Vlaamse voorziening. Een vijftal jaren geleden heeft Lien een turbulente periode
doorgemaakt. Ze werd opgenomen in de psychiatrie naar aanleiding van een depressief beeld en op
de afdeling vertoonde zij psychotisch gedrag. Mits een duidelijk dagschema, aangepaste medicatie en
het aanbrengen van een voorspelbare structuur ging het voor een lange tijd goed met haar. Na de
opname in de psychiatrie volgde Lien structurerende therapie. In de voorziening verhuisde ze van
wooneenheid en werd een totaal nieuwe structuur rond Lien uitgedacht, die heel lang werkbaar was
voor Lien en haar begeleiders. Het gaat om weekschema’s waarin staat wanneer welke activiteiten
en taken moeten worden uitgevoerd. De laatste tijd is het moeilijker voor Lien om deze schema’s
zelfstandig op te volgen. Lien heeft sinds een aantal maanden ook een vaste vriend waar ze graag en
veel tijd mee doorbrengt.
Zowel haar ouders als de begeleiders geven aan dat Lien de laatste twee jaar stelselmatig achteruit
gaat. Ze kan haar vrije tijd niet meer zelf invullen en komt nog tot weinig actie. Ze trekt zich
voornamelijk terug op haar kamer, waar ze een geluidsbarrière creëert om op die manier het contact
met anderen te vermijden. Wat contactname betreft, zijn er meer conflictsituaties dan positieve
ervaringen. Ze lijkt voornamelijk irritaties op te wekken bij anderen. Lien houdt zich verder ook niet
meer aan de gemaakte afspraken en is sterk gefixeerd op haar vriend. Ze wil het liefst al haar tijd bij
hem doorbrengen en ze is hierin moeilijk te begrenzen. Ze toont weinig tot geen interesse en
motivatie voor andere zaken. Als ze niet bij hem is, lijkt ze lusteloos en wil ze geen activiteiten of
taken doen. Het appèl dat haar ouders of begeleiders op haar moeten doen, wordt steeds
dwingender.
Lien heeft sinds een tweetal jaren diabetes. Dit komt door een combinatie van overgewicht en het
innemen van bepaalde medicatie. De begeleiding ervaart dagelijks dat Lien niet echt beseft welke
invloed dit heeft op haar lichaam. Haar suikerspiegel staat bijna altijd te hoog, maar wordt door Lien
ook niet consequent gemeten. Bovendien heeft Lien heel wat wondjes. Bij frustraties of wanneer ze
kwaad is, krabt ze aan deze wondjes. Ook steelt Lien eten uit de koelkast en diepvriezer. Ze kent
hierin geen grenzen en eet zelfs bevroren voedsel. Haar hygiëne en zelfredzaamheid zijn eveneens
sterk achteruit gegaan. Zo droogt ze zich niet meer af na het nemen van een douche en kruipt ze nat
in haar kleren. Zelf doet ze ook geen verse kleren of ondergoed meer aan. Ze is hiervoor aangewezen
op haar begeleiders.
Alle partijen willen graag dat Lien zich minder terugtrekt. Het uiteindelijke doel voor de begeleiders –
net zoals voor de ouders – is dat er bij Lien terug wat meer levenslust en blijheid komt. Hiervoor is
een vraag naar ondersteuning en advies geformuleerd naar het outreachteam. De initiële vraag – een
heel emotionele vraag – was of Lien nog op haar plaats zat in de voorziening. Deze aanmeldingsvraag
is getransformeerd naar de vraag: hoe kunnen we haar hier houden en een zo goed mogelijke
kwaliteit van leven bieden op verschillende levensdomeinen? De begeleiders willen graag advies over
de manier van aanpak opdat ze terug meer contact met haar kunnen hebben. De ouders willen graag
een nieuwe opname vermijden.
53
5.2.2 Opbouw
De bedoeling van de voormeting is om – net zoals bij casus Jeroen – een zicht te krijgen op het
functioneren van de cliënt, op de visie van het team en deze van het netwerk. Deze situatieschets
wordt dus opnieuw bij aanvang van de resultaten weergegeven. Op basis van deze situatieschets kan
een algemeen beeld geschetst worden en kunnen verwachtingen van de netwerkleden en de
hulpverleners t.a.v. het outreachteam worden geschetst. Tabel 5 clustert deze verwachtingen. Deze
voormeting is belangrijk omdat er op die wijze een vergelijkingsbasis ontstaat.
Bij de nameting wordt de situatie zoals ze zich dan stelt, vergeleken met de situatie van de
voormeting. Ook dan wordt een situatieschets weergegeven. Op die manier werden verschillen
blootgelegd en werd onderzocht welke rol het outreachteam heeft gespeeld om deze veranderingen
te realiseren. Op die wijze werd getracht de werkzame factoren van een outreachinterventie in kaart
te brengen in tabel 6.
5.2.3 Voormeting
Situatieschets
� Functioneren cliënt:
De ouders van Lien geven voornamelijk aan dat het energiepeil en de motivatie van hun dochter
sterk gedaald is. Lien komt volgens hen tot weinig activiteit en haar leefwereld lijkt steeds kleiner te
worden. Thuis beperken haar activiteiten zich tot eten en slapen. Lien komt er dus niet meer toe haar
dagtaken te vervullen. Ook de contactname heeft zich tot een minimum beperkt en dit baart de
ouders zorgen. Ze kunnen geen gesprekje meer met haar aangaan en ze sluit zich af van haar
medebewoners. Toch zijn er nog momenten waarop Lien volgens de ouders op een positieve manier
contact met anderen kan beleven. Wanneer ze bijvoorbeeld spontaan eens langsgaan bij Lien,
kunnen ze gezellig samen zitten. Toch zijn deze momenten sporadisch en sterk verminderd over de
tijd. Lien besteedde vroeger veel aandacht aan haar uiterlijk en ze profileerde zich als een echte
dame. Ook dit is sterk achteruitgegaan. De hoeveelheid medicatie die ze neemt is gestegen. De
ouders denken dat de lusteloosheid en het tekort aan motiviatie voor een deel te wijten is aan dit
medicatiegebruik. Het grootste probleem op medisch vlak is echter de diabetes. Liens suikerspiegel
geraakt moeilijk onder controle. Voor haar ouders is het moeilijk hier mee om te gaan en haar te
begrenzen op het gebied van voeding. Ze geven aan te twijfelen over hun aanpak rond dit eetgedrag.
Wat de aanpak algemeen betreft, stelt het netwerk dat ze zich op dit gebied laten adviseren door het
team dat met Lien werkt. Bij belangrijke beslissingen vragen zij raad aan de begeleiders en stemmen
ze hun handelen hier op af. De ouders geven aan dat er ook nog aantal dingen zijn die goed lopen. Zo
is Lien gelukkig met haar relatie. Hoewel de ouders hun twijfels uiten over de invloed die haar vriend
op haar uitoefent, merken ze dat Lien toch telkens herleeft wanneer ze bij hem is.
Het team maakt zich voornamelijk zorgen over de regressie bij Lien. Komt ze toch tot een activiteit,
dan is dat wanneer de begeleiders een verplichtend karakter aan de activiteit koppelen. Ze hebben
het gevoel steeds achter haar aan te lopen om te zorgen dat ze doet wat ze moet doen. Lien trekt
zich voornamelijk terug op haar kamer. Haar leven lijkt zich volgens de begeleiders te beperken tot
liggen, slapen en eten. Ze trekt zich terug in het donker en sluit zich af van de buitenwereld. Lien kan
54
verbaal communiceren, maar praat veel minder dan vroeger. Ze zal zelf weinig mensen opzoeken en
ze heeft weinig contact met andere bewoners, aldus haar begeleiders. De weinige interacties die ze
heeft, verlopen vaak in een negatieve sfeer en gaan vooral over het uitspreken van irritaties. Het
enige waar Lien nog gemotiveerd voor lijkt, is het opzoeken van haar vriend. Ze is sterk gefixeerd op
hem en houdt zich niet aan de gemaakte afspraken wat betreft de momenten waarop ze samen
mogen zijn. Wanneer de begeleiders Lien confronteren met haar gedrag, wordt ze opstandig. Het
komt voor dat ze auto-agressie vertoont. De begeleiders investeren steeds opnieuw in een dialoog
met Lien. Voornamelijk rond het maken van afspraken blijft dit moeizaam. De hulpverleners die
dagdagelijks met Lien werken, zien ook dat er toch bepaalde dingen zijn in het leven van Lien die nog
steeds goed lopen. Ze komt nog steeds elke dag uit bed en vertrekt relatief vlot naar het werk. Ook
haar vriend kan het een en ander losweken bij haar. Hij kan haar doen lachen en tegen hem lijkt ze
veel te vertellen. De orthopedagoog geeft ook aan dat ze graag naar huis gaat.
� Team-organisatie & netwerk:
Wanneer de ouders over het team dat Lien begeleidt praten, klinkt dat overtuigend positief. Ze
geven aan zich volledig te laten sturen door het team wat betreft de aanpak in omgang met Lien. Ze
vragen gericht advies en proberen hier mee aan de slag te gaan. Bovendien geven ze aan dat het
team hen spaart opdat zij hun evenwicht tussen draagkracht en draaglast kunnen behouden. Enkel in
crisismomenten worden ze uitgenodigd voor een gesprek. Dit om de krijtlijnen voor de toekomst bij
te stellen of te (her)evalueren. Ze lijken veel te hebben aan de handvatten die het team hen aanreikt.
Beide ouders duiden op het partnerschap dat doorheen de jaren is ontstaan met de begeleiders. Ze
hebben het gevoel dat ze ruimte krijgen om hun zorgen te uiten en vertrouwen op de mening van
begeleiders. De draagkracht van dit gezin wordt momenteel onder druk gezet omwille van
veranderende dynamieken die ontstaan wanneer Lien naar huis gaat. Ze geven aan dat het steeds
moeilijker wordt om Lien naar huis te halen. Hoewel hun realistische kijk op de situatie en hun
openheid ten aanzien van hulpverlening, blijft het voor deze ouders steeds een verwerkingsproces en
worden zij geconfronteerd met een aantal verlieservaringen. De ouders hebben het er voornamelijk
moeilijk mee dat ze hun dochter niet meer gelukkig zien. Vooral de mama kampt soms met
schuldgevoelens omdat ze Lien niet steeds kunnen uitnodigen op familiefeesten. Doch heeft ze zich
mede door de steun van het team leren verzoenen met de beperkingen van haar dochter en de
gevolgen die dat meebrengt voor het gezin. De hulpverleners van Lien voelen dat ze veel vertrouwen
krijgen vanuit het netwerk. De begeleiders ervaren dat er in het gezin spanningen zijn, voornamelijk
met de zussen. Het wordt steeds moeilijker om Lien te betrekken bij familiale gelegenheden, het
zorgt voor veel stress. De ouders hebben daarom nood aan bevestiging over hun handelen. Ze willen
graag horen wat de begeleiders denken over bepaalde afspraken en vragen steun bij het doorhakken
van knopen. Net daarom vinden de begeleiders het belangrijk om erkenning te geven aan de ouders.
Ze gaan hier over met hen in dialoog. Er is volgens de orthopedagoog een wederzijdse
vertrouwensrelatie.
Het team geeft aan dat de meerderheid van de beslissingen rond Lien in teamverband worden
genomen. Op die manier proberen ze bepaalde dingen vanuit verschillende invalshoeken te
benaderen. Lien blijkt een constante factor te zijn tijdens de teamvergaderingen. De orthopedagoog
geeft aan momenteel een afwachtende houding aan te nemen en te bekijken hoe de situatie
evolueert. Het wordt voor hen steeds moeilijker om de problemen met Lien in een ruimer geheel te
55
kaderen. Het team is oprecht bezorgd, maar tegelijkertijd zijn ze bereid het onderste uit de kan te
halen opdat Lien opnieuw goed kan functioneren. Bovendien is dit volgens de orthopedagoog een
sterk team die op een constructieve manier kan omgaan met emoties en frustraties. Doch weegt het
gevoel dat ze de situatie niet meer in de hand hebben. Ze hebben het gevoel dat ze haar onderweg
zijn verloren. Ze denken net zoals de ouders dat Lien niet meer gelukkig is.
Algemeen kan gesteld worden dat de communicatie over Lien goed verloopt. De ouders hebben veel
vertrouwen in het team en durven aan te geven wanneer het thuis moeilijk is. Het team langs zijn
kant erkent dit en geeft aan dat ze zelf ook moeilijke periodes kennen. Doch geven beide partijen aan
nog voldoende draagkracht te hebben om Lien te blijven motiveren en steunen. Gedeelde zorg staat
voorop. Een gemeenschappelijk gevoel bij alle betrokkenen is een gevoel van bezorgdheid en
machteloosheid.
Tabel 5: visie op en verwachtingen over outreach
Deze tabel geeft de visie van zowel de ouders van Lien als van de hulpverleners die met haar werken
weer. In het groen worden de gelijkenissen tussen beide percepties aangeduid. Op die manier
worden gelijkenissen en verschillen wat betreft verwachtingen over en visie op het outreachteam en
Lien duidelijk weergegeven.
Perceptie netwerkleden Perceptie hulpverleners
Verwachtingen over het
functioneren van de
cliënt en zijn omgeving
na de
outreachinterventie(s)
� Stabiliteit
� Meer levenslust, motivatie, energie
� Meer contact met medebewoners
� Meer spontaniteit
� Lien moet terug kunnen lachen,
opnieuw gelukkig zijn
� Leefwereld opnieuw vergroten,
terug deelnemen aan
gezinsactiviteiten
� Meer blijheid en levenslust
� Weten op welk niveau Lien
functioneert en de aanpak hier aan
aanpassen
� Minder frustraties in haar omgeving
� Een zo goed mogelijke manier van
kwaliteit van leven te bieden.
� Groei bij Lien
� Stoppen van de regressie
� Lien trekt zich minder terug
� Minder dwingend appèl van
begeleiders
� Meer controle over de situatie
� Minder onrust bij Lien
� Slaappatroon stabiliseren
� Minder verbale agressie
� Meer contact met Lien
� Andere manier van dagbesteding
� Lien moet opnieuw gelukkig zijn
Visie op en
verwachtingen over de
werking van outreach
� Advies - handvatten in omgang
� Ondersteuning van de begeleiding
zodat zij terug beter met Lien
kunnen werken
� Methodes, methodieken
� Andere invalshoek, blik van de
neutrale derde
� Gericht advies over hoe het verder
moet � concrete zaken
� Compacte beeldvorming
� Oneliners, tips & trics
56
� Ondersteuning en expertise
� Erkenning en bevestiging
De ouders hopen dat het outreachteam er mee voor kan zorgen dat hun dochter opnieuw gelukkig is.
Ze hopen daarbij vooral op stabiliteit en rust. Opdat ze terug kan participeren aan het dagelijkse
leven, denken de ouders dat Lien vooral nood heeft aan levenslust.
“Ze kan echt aanstekelijk lachen. Maar dat is lang geleden dat we dat gehoord hebben. Ze
terugbrengen, dat kan niet. Dat weten we. Maar gewoon dat ze stabiel blijft. Maar wij weten
ook niet – omdat ze voor het moment zo weinig contact heeft met haar medebewoners, dat
ze zich weer afsluit – weten wij ook niet of ze nog echt gelukkig is. En wij weten dat ze daar
wel echt goed is, maar zo wat meer levenslust...” (Mama)
Hun grootste verwachting ten aanzien van dit outreachteam is dat outreach er mee voor kan zorgen
dat ze opnieuw een meer actieve en participerende dochter hebben. Doch hebben ze een realistisch
beeld. Ze stellen hun verwachtingen niet te hoog, maar willen vooral investeren in kleine dingen.
“Die kleine details, dat ze wat meer openbloeit. Het komt er hem op aan om ons Lien weer
gelukkig te maken.” (Papa)
De verwachtingen van het team over de komst van het outreachteam zijn vrij gelijklopend met die
van de ouders. Er is vooral een vraag naar advies over de manier van aanpakken zodat Lien terug
beter kan functioneren. Ze zijn op zoek naar andere invalshoeken en hebben nood aan een frisse blik.
“Het is dat wat wij nodig hebben. Iemand die zegt van: “we bekijken dat en we zeggen
dat”. Wij hebben dat nodig. Want af en toe haal je haar uit haar bed. Je zou dan bijna
een schuldgevoel krijgen dat je haar uit haar veilige wereldje weghaalt.” (Begeleider)
Terwijl de begeleiders nood hebben aan een kernachtige en transparante beeldvorming, verwacht de
orthopedagoog meer concrete dingen:
“Ik verwacht geen beeldvorming. Wat niet wil zeggen dat ze waarschijnlijk zullen beginnen
met een beeldvorming en dat dat niet slecht zou zijn. Maar ik verwacht dat dat een beetje
verder gaat. [...] Als het traject stopt bij een duidelijke beeldvorming en dan “voila, trek nu
maar uw plan”, dan vrees ik dat er een zekere teleurstelling zal zijn, ook bij mij.”
(Orthopedagoog)
“[...]hoe kunnen we haar beter ondersteunen hier, zijn er nog mogelijkheden, zijn er nog
handvatten? Zo ja, geef ze, kunnen we wat krijgen? Wat het zou moeten zijn, is een aantal
zeer concrete zaken. Dus niet te veel fluf en niet te veel theorie, maar zeer concrete
oneliners. En wat ook belangrijk zal zijn voor dat team, is dat zij er zelf aan de slag mee
kunnen gaan, dat zij er iets mee kunnen doen. Dus op lange termijn een paar dingen
voorkauwen. Zeer concreet, redelijk concreet. Zodanig dat het gedragen kan blijven
worden.” (Orthopedagoog)
Het team stelt een aantal minimale doelstellingen voorop. Men is wel nuchter genoeg om te
beseffen dat er altijd een appèl nodig zal zijn van anderen.
57
“Het is voor die sprankel in haar ogen nog eens te zien, dat we zeggen van ... hoe kunnen we dat
nu terug goed krijgen, waar zit dat?” (Begeleider)
“Maar mocht dat wat meer voor Lien en voor de begeleiding – op teamniveau dan – wat meer
onder controle zijn. Bijvoorbeeld doordat er een aantal zaken achter slot staan en dat Lien daar
ook een stuk rust vindt. En dat haar slaappatroon zich stabiliseert. Dat lijkt mij een zeer haalbare,
een minimale doelstelling eigenlijk. [...] Er zal altijd een appèl nodig zijn van de andere, maar dat
dat niet meer zo dwingend moet zijn en dat op de één of andere manier een nee een nee kan zijn
zonder dat er verbale agressie moet zijn. De vraag is of we dat mogen verwachten.”
(Orthopedagoog)
Zowel voor de ouders als voor het team is het prioritair dat Lien opnieuw meer levenslust kent. Beide
partijen hopen op een meer stabiele Lien die gemotiveerd is om terug deel te nemen aan het
huiselijke leven in de voorziening. Dit vooral voor het welzijn van Lien, maar tevens voor het welzijn
van haar omgeving. Daarnaast hoopt iedereen dat de contacten tussen Lien en haar medebewoners
positief evolueren, zodoende dat haar leefwereld vergroot. Ook haar gezinsleden en de begeleiders
willen graag meer en vooral een positief contact met haar. Een gemeenschappelijke doelstelling is
dat Lien minder onrust kent. Haar familie hoopt dat Lien in de toekomst terug wat meer kan
deelnemen aan gezinsactiviteiten. De begeleiding stelt de verwachtingen ten aanzien van Lien
breder. Zij willen dat de regressie stopt en dat ze een betere inschatting kunnen maken van het
niveau waarop Lien functioneert en hoe ze hun aanpak hieraan moeten aanpassen. Kortom streeft
iedereen er naar om Lien meer kwaliteit van leven te bieden op verschillende levensdomeinen.
De ouders van Lien zullen eerder onrechtstreeks in contact komen met outreach. Dit omdat Lien
weinig naar huis komt. Lien woont permanent in de voorziening en dus vinden zij dat het aan de
begeleiders is om te kijken wat werkt en niet. Zij vertrouwen er op dat het team de nodige
handvatten en tips die outreach hen geeft, zullen doorgeven. Het team verwacht naast concreet
advies en expertise ook dat outreach hen een ander perspectief biedt. Ze geven aan niet te weten
hoe het verder moet en hopen dus vooral dat outreach als “neutrale derde” hun blik kan verruimen.
De orthopedagoog benadrukt tenslotte dat erkenning en bevestiging belangrijk zullen zijn tijdens de
ondersteuning.
5.2.4 Nameting
Situatieschets
� Functioneren cliënt:
De ouders van Lien merken een aantal positieve evoluties wat betreft haar functioneren. Wanneer ze
naar huis gaat, is Lien veel actiever dan een aantal maanden geleden. Ze toont opnieuw meer
interesse voor dagdagelijkse zaken. Ze geven aan dat ze Lien als meer spontaan ervaren en zien bij
haar opnieuw meer levenslust. De aanpak van de ouders is doorheen de laatste maanden ook
veranderd. Wanneer ze haar naar huis laten komen, investeren ze in 1 op 1 momenten in een voor
haar vertrouwde omgeving. Lien lijkt dit leuk te vinden en zowel de ouders als zij zelf kunnen meer
intens van het moment genieten. Ze gaat ook al meer eens spontaan mee wandelen en lijkt over het
algemeen meer aan te kunnen. Het feit dat Lien meer open is en gelukkiger lijkt, is volgens de ouders
58
ook omwille van de medicatieverandering. Deze aanpassingen hebben een positieve invloed op haar.
De contacten met hun dochter zijn niet in frequentie vermeerderd, maar zijn volgens de ouders wel
in kwaliteit gestegen. Lien kan al eens lachen, ze blijft langer aan tafel zitten en geniet van hun
aanwezigheid. Het enige dat moeilijk blijft, is het functioneren in grote groep. Lien wordt steeds
minder betrokken bij familiebijeenkomsten omdat dit voor te veel spanningen zorgt. Op aanraden
van de begeleiders is dit sterk verminderd. Andere familieleden focussen zich te sterk op de
aanwezigheid van Lien, die op haar beurt meer dwangmatig gedrag vertoont. Ondanks deze
moeilijkheden zijn de ouders algemeen zeer postief over de veranderingen die ze bij hun dochter
merken. Ze woont graag in de voorziening en het gaat beter als ze naar huis komt. Het lijkt voor
iedereen aangenamer, aldus de ouders.
Ook volgens de hulpverleners gaat het de goede kant op met Lien. Hoewel er nog een lichte regressie
bij Lien is en ze zich af en toe nog terugtrekt, en gaat het algemeen beter met haar. Ze hebben het
gevoel dat ze opnieuw meer ‘on track’ zit en ze gelukkiger is dan een aantal maanden terug. Net
zoals de ouders merken ze dat Lien actiever is en ze scherper staat. Ze kan zich opnieuw boos maken,
ze kan opnieuw lachen en is minder apatisch. De drang naar eten blijft wel groot. Daarom wordt in
de woning nog meer voeding achter slot gezet. Lien laat zich ook meer begrenzen en gaat niet in het
verweer wanneer de begeleiders haar minder eten geven dan voorheen. Haar vriend heeft daarnaast
ook een aantal lijstjes gekregen met wat ze wel en niet mag eten en dit lijkt te werken. Op medisch
vlak blijft Lien voor een stuk onvoorspelbaar. Haar suikerspiegel wordt nu wel meer structureel
gemeten en de medicatiewijziging heeft volgens de begeleiders ook een positief effect op Lien: ze
ziet er beter uit en haar gewicht daalt. De begeleiders stellen dat ze de medische opvolging zelf meer
in handen hebben genomen en daardoor een beter zicht hebben op het functioneren van Lien. De
begeleiders stellen ook dat ze haar dagelijkse verzorging meer in handen hebben genomen. Ze geven
aan dat ze eigenlijk over het algemeen meer taken overnemen van Lien. Ze lijkt dit nodig te hebben
en lijkt van deze 1 op 1 momenten te genieten. Bovendien gebruiken ze in hun handelen nu minder
woorden. Deze minder verbale aanpak lijkt duidelijker te zijn. Er zijn minder discussies en Lien voelt
minder druk. Tot slot geven ze aan dat ze steeds meer kunnen aanvaarden wie Lien is.
� Team-organisatie & netwerk:
De ouders van Lien stellen dat alles weer vlotter gaat. Ze hebben hun verwachtingen bijgesteld en
streven nu naar kwaliteitsvolle momenten met hun dochter. Ze zien het opnieuw meer zitten om
haar regelmatig naar huis te halen, het voelt niet langer als een verplichting. Bovendien geven ze aan
dat ze de situatie zoals ze nu is goed vinden. Ze willen de lat niet te hoog leggen. Als Lien gelukkig is,
is dat voor hen voldoende. Het lijkt dat ze de beperkingen van hun dochter meer aanvaard hebben.
Ze gaan op zoek naar andere manieren om met haar om te gaan en nemen haar niet telkens mee
naar de talrijke familiebijeenkomsten. Nu gaan ze regelmatig met Lien op een korte uitstap, rekening
houdend met haar draagkracht en interesses. Er zijn nu meer individuele contacten tussen Lien en
haar ouders.
De samenwerking met het team wordt door beide ouders nog steeds als schitterend omschreven.
Het vertrouwen blijft groot en ze zien dit team als een deel van de familie. De ouders stellen dat ze
alles tegen het team kunnen zeggen en dat er een open communicatie is. Ze voelen zich
ondersteund, ervaringen worden uitgewisseld en ze krijgen advies en tips van het team. Daarbij
59
ervaren de ouders dat het team nieuwe moed heeft gekregen om andere dingen uit te proberen. Ze
denken dat het team door de komst van outreach nieuwe inzichten en nieuwe zuurstof heeft
gekregen.
Het team voelt op zijn beurt aan dat de ouders opnieuw meer positief staan t.a.v. hun dochter. Het
gaat dan ook steeds beter thuis. Lien is meer actief en dit is iets wat voor de ouders enorm belangrijk
is, aangezien zij zelf actieve mensen zijn. De begeleiders weten ook dat het thuis niet altijd even
gemakkelijk is. Als Lien alleen met haar ouders thuis is, loopt het goed. Zijn haar zussen of andere
familieleden op bezoek, dan vraagt dit enorm veel energie van Lien en voelt zij meer spanning.
Daarom geven de begeleiders aan dat ze de ouders trachten te stimuleren om meer individuele
momenten met haar in te bouwen. De begeleiders weten dat ze een belangrijke rol spelen in het
leven van dit gezin en proberen hen daarom voldoende erkenning te geven en te stimuleren om Lien
niet te overvragen.
De hulpverleners geven aan dat het niet steeds evident is om vat te krijgen op Lien. Ze hebben niet
altijd het gevoel dat ze haar ‘vast’ hebben. Soms weegt de situatie zwaar, maar ze hebben stilaan het
gevoel dat ze opnieuw in de goede richting zitten. Dit team wordt omschreven als een actiegericht
team. Ondanks alle tegenslagen en moeilijkheden blijven ze ondernemend. Ze hebben bovendien –
mede door de komst van outreach – een boost gekregen. Ze geven aan hun vechtlust terug te
hebben. Ze weten onderhand dat sommige dingen niet te veranderen zijn en aanvaarden steeds
meer wie Lien is en hoe ze functioneert.
Tabel 6: werkzame factoren en toekomstverwachtingen over outreach
Deze tabel geeft de visie van de hulpverleners weer. In dit geval worden geen gelijkenissen tussen
beide percepties aangeduid, omdat de ouders van Lien geen werkzame factoren van de
outreachinterventie kunnen aangeven.
Perceptie netwerkleden Perceptie hulpverleners
Werkzame factoren De ouders van Lien zijn niet rechtstreeks
in contact geweest met het
outreachteam. Er is nog geen
terugkoppeling geweest tussen de
voorziening, het outreachteam en de
ouders wat betreft de komst en de
interventies van het outreachteam.
Onrechstreeks hebben zij wel positieve
invloeden gemerkt van de aanwezigheid
van dit outreachteam. Het gaat weer
beter met Lien en ook het team lijkt
opnieuw meer vechtlust te tonen om
met de situatie om te gaan. Ze hebben
het gevoel dat er ademruimte gecreëerd
is.
Vakmanschap:
� Know-how
� Goed observerend vermogen
� Concrete tips (ook op basis van
observaties) � kennis wordt
specifiek toegespitst op cliënt
� Psychiatrische deskundigheid
� Focus ligt zowel op team als op
cliënt
� Gerichte observaties
Inzetten op relaties:
� Goed contact met outreachwerkers
Geruststelling en vertrouwen
60
Empowerment:
� Er wordt niets overgenomen van
het team, er wordt samen met het
team naar andere handvatten
gezocht
� Het beter begrijpen van het gedrag
van de cliënt
“Wij zijn goed bezig”:
� Bevestigend
� Erkenning, steun
� Motiverend � duw in de rug
� Horen dat je goed bezig bent
De andere bril:
� Frisse blik van de buitenstaander
� Andere kijk binnen brengen
� Iemand van buitenaf die komt
kijken
� Het vanzelfsprekende wordt in
vraag gesteld
Veranderingen binnen het team door de
komst van outreach:
� Ademruimte creëren
� Aanvaarding bij team
� De aanwezigheid van de
outreachwerker zet iets in beweging
� Openheid creëren
Toekomstverwachtingen � Een terugkoppeling van de
bevindingen van het outreachteam
� Met iedereen rond de tafel zitten
om te kijken hoe het nu met Lien
gaat
� Tips en handvatten om met Lien om
te gaan in stresserende situaties
� Een goede afronding
� Terugkoppeling van en bevindingen
over de observaties van de
outreachwerker naar het team
� Advies en tips
� Afronding en terugkoppeling met de
ouders
� “Lage pitjes traject” � 1x/jaar
opvolging
De erkenning en bevestiging die het team kreeg, waren twee essentiële elementen om deze
interventie door het outreachteam als werkzaam te kunnen beschouwen. Het team had twijfels over
hun aanpak en wist niet goed meer hoe de situatie te benaderen. Door het geven van erkenning
hebben ze een deel van hun vertrouwen terug en hebben ze opnieuw meer ruimte om creatief te
zoeken naar manieren om met Lien en haar omgeving om te gaan.
“En toen heeft ze heel veel erkenning gegeven, ze heeft dat fantastisch gedaan. Ze had ook
onmiddellijk een ingang in dat team, wat chapeau is. En het leek alsof er dan heel veel was
veranderd. Niet zo zeer dat de situatie onmiddellijk veranderde, maar wel de blik, een stukje
de kijk van: “oké, we zijn wel goed bezig”.” (Orthopedagoog)
61
“Ze heeft een stuk gerustgesteld. Druk van begeleiders weggenomen? Goh, misschien wel. Er
is wat ademruimte gekomen.” (Orthopedagoog)
“We hebben een duw in de rug gekregen, het is goed. Ik denk dat het al een boost heeft
gegeven.” (Begeleider)
Een interventie van outreach wordt volgens de orthopedagoog onderscheiden van een supervisie
omdat zij zowel met het perspectief van het team als met het perspectief van de cliënt aan de slag
gaan. Op die wijze is er meer diepgang en kan de hele situatie in zijn complexiteit gevat worden.
“De kracht van wat ze hier gedaan heeft, zit hem rond de werking met het team.”
(Orthopedagoog)
“Ik denk dat daar het verschil zit. Een heel waardevol verschil trouwens, dat het werkt vanuit
het perspectief van de cliënt, veel meer dan met het verhaal van de begeleider.”
(Orthopedagoog)
Het outreachteam wordt door de hulpverleners omschreven als positief, stimulerend en inhoudelijk
sterk. Toch is het vooral waardevol dat de kennis en expertise concreet worden toegepast op de
situatie, waardoor ze een stuk meer bruikbaar en herkenbaar wordt. Daarom schat het team de
waarde van de observaties door de outreachwerkers hoog in. Iemand van buitenaf die komt kijken, is
voor vele begeleiders belangrijk. Ze voelen zich serieus genomen en hebben het gevoel dat ze
worden gehoord.
“De buitenstaander, de frisse blik van de buitenstaander. En dan mag je die blik letterlijk
nemen. Het feit dat er iemand komt kijken, is belangrijk. Dat geeft zeer veel steun en
erkenning, ook al doet die niets. “Het is lastig, daarom kom ik kijken”. Dat is al veel. De know-
how, hoe dan ook. Want ze heeft zeer veel over autisme en vanuit autisme verteld. De know-
how, zonder dat dat boekenkennis is. Dat is ook een voordeel, ze is gaan kijken en heeft al
een aantal dingen toegespitst op Lien. Je kan vertellen over het autisme, maar ze zag het
specifiek vanuit Lien.” (Orthopedagoog)
“Ik denk dat dat er zeer belangrijke interventie is, die observaties. Ik denk ook dat het een
voorwaarde is om te mogen spreken op een team.” (Orthopedagoog)
Hoewel ze komen kijken en advies geven, nemen ze de situatie niet over. Het gaat er om de
begeleiders opnieuw voldoende vertrouwen te kunnen geven in eigen handelen.
“De efficiëntie van een actie en interventie zal niet liggen aan het feit dat ze gewoon binnen
komen en iets zeggen, maar in wat ze zeggen. En daarbij, en daar zijn ze ook mee bezig, is dat
ze teruggeven. Meestal vormen ze een beeld, maar de eigenlijke concrete acties laten ze
dikwijls aan het team over of samen met het team, maar nooit zeggen ze: “je moet dat, dat
of dat doen”. Want dat marcheert toch niet.” (Orthopedagoog)
Bovendien zorgt de komst van het outreachteam er voor dat het team verplicht wordt om de situatie
bloot te leggen en te kijken hoe de situatie is geëvolueerd over de tijd, waar mogelijke pijnpunten
liggen en welke aanpassingen nodig zijn opdat opnieuw stabiliteit kan gecreëerd worden. Daarnaast
62
werkt het volgens de hulpverleners van dit team steunend dat anderen de moeite willen nemen om
de situatie van nabij te komen bekijken.
“Het zet iets in gang. Dat er iemand van buiten zich mee komt moeien – hoe je dat draait of
keert, dat is een stukje moeien – maar daardoor wordt er iets in beweging gezet.”
(Orthopedagoog)
“Gewoon iemand van buiten die komt kijken, komt observeren – want het is meer dan kijken
– naar Lien of gelijk wie, omdat het lastig loopt, dat werkt steunend. Want je geeft veel
erkenning, je bent nabij en tegelijkertijd zet je je niet onmiddellijk in die plaats van: “ik weet
hoe het hier moet en je bent niet goed bezig”.” (Orthopedagoog)
Omdat outreachwerkers als externen – en dus vanop een bepaalde afstand – naar situaties kijken,
kunnen zij nadruk leggen op bepaalde handelingen die door hulpverleners vaak als vanzelfsprekend
worden beschouwd. Voor hen is het gedrag dat de cliënt stelt alledaags, waardoor het moeilijker
wordt om bepaald gedrag als problematisch te ervaren. De hulpverleners stellen dat ze door de
observaties van de outreachwerker bepaald gedrag beter kunnen begrijpen en daardoor een meer
totaalbeeld van Lien hebben.
“Ik denk bijvoorbeeld aan de informatie die wij gekregen hebben rond Lien haar werk, dat ze
bepaalde rituelen moet afwerken. Als je dat weet, kan je daar rekening mee houden, dat je
niet achter haar aangaat en zegt dat ze moet gaan zitten.” (Begeleider)
“Het feit dat we Lien moeten aanvaarden en dat ze op zich wel gelukkig is, dat is wel
belangrijk dat we dat weten. Het feit dat je dat weet, dat ze dan moet rusten, dat ze dat
nodig heeft en dat dat niet erg is. Op zich is dat ook wel goed om dat te horen.” (Begeleider)
63
6 Discussie
Het doel van dit onderzoek was om de percepties van hulpverleners en netwerkleden in kaart te
brengen wat betreft de werkzame factoren van een outreachinterventie. Hieronder worden de
belangrijkste conclusies getrokken betreffende dit onderzoek. Daarna worden een aantal
beperkingen beschreven en worden aanbevelingen geformuleerd voor de toekomst.
6.1 Bespreking van de belangrijkste conclusies
Werkzame factoren van een outreachinterventie, voor de doelgroep mensen met een verstandelijke
beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid, worden verschillend ervaren
afhankelijk van de percepties van de betrokken actoren. Zij kijken namelijk vanuit een ander
perspectief. Vaak is het zo dat netwerkleden sterk emotioneel betrokken zijn. Hoewel ook
hulpverleners meestal erg betrokken zijn bij het welzijn van een cliënt, gaat het voor netwerkleden
vaak om een broer, zus, dochter of zoon, waardoor ze het hele proces op een andere manier
beleven. De netwerkleden geven aan dat de goede relatie met de outreachwerkers en het
beschikken over voldoende expertise en vakmanschap door de outreachwerker als meest werkzame
factoren werden ervaren. Wat de perceptie van de hulpverleners op de werkzame factoren van een
outreachinterventie betreft, kan besloten worden dat vakmanschap en expertise voorop staan. Zij
vinden evenwel ook dat het bekrachtigende aspect een belangrijke rol speelt. De rol van de
buitenstaander wordt tot slot ook sterk beklemtoond. Het hulpverleningsproces werd in beide
casussen als een meerwaarde gezien. Hoewel de intensiteit van beide trajecten verschillend was,
geeft iedereen aan dat de aanwezigheid van de outreachwerkers er voor gezorgd heeft dat ze meer
inzicht hebben verworven in het functioneren van de cliënt, waardoor de verschillende contexten
opnieuw een betere balans tussen draagkracht en draaglast hebben verworven.
� Percepties van de netwerkleden:
In het kader van dit onderzoek werden vier netwerkleden geïnterviewd. Het ging bij elke casus
telkens om beide ouders. De ouders van Lien zijn niet rechtstreeks in contact geweest met leden van
het outreachteam. Hun visie op werkzame factoren is dus eerder ontwikkeld op basis van
onrechtstreekse invloeden en ervaringen. Deze ouders geven aan dat ze de aanwezigheid van
outreach hebben gemerkt via verschillende kanalen. Zo ondervinden zij dat wanneer hun dochter
naar huis gaat, ze opnieuw meer actief is en opnieuw meer levenslust uitstraalt. Ze is nu weer meer
geïnteresseerd in dagdagelijkse activiteiten en de kwaliteit van contacten met haar, zijn volgens de
ouders sterk gestegen. Daarnaast vinden zij dat het team opnieuw meer vechtlust toont, dat ze
opnieuw meer draagkracht hebben om met deze complexe situatie om te gaan. Hieruit kan besloten
worden dat het niet steeds noodzakelijk is om rechtstreeks in contact te staan met outreach om
onderhevig te zijn aan de invloed(en) van hun aanwezigheid. Hoewel de ouders van Lien een vraag
naar een terugkoppeling stellen, hebben zij niet het gevoel dat ze niet betrokken zijn geweest in dit
proces. Dit kan te maken hebben met de goede vertrouwensband die zij hebben met het team van
begeleiders dat dagelijks met Lien werkt. Voor de ouders zijn de begeleiders hun rots in de branding.
Bij moeilijkheden, spanningen of complexe situaties, laten zij zich quasi volledig leiden door het
advies van de begeleiders. Onrechtstreeks kregen zij hierdoor ook advies van outreach, hetzij via de
begeleiders. Belangrijk hierbij is dus de communicatie tussen de ouders en begeleiders. Mocht het
64
contact tussen beiden niet zo goed zijn als hier het geval is, zouden de ouders misschien minder de
(postieve) invloeden van de aanwezigheid van het outreachteam hebben ervaren. Door het feit dat
de begeleiders zich sterker voelen en meer bevestigd worden door de aanwezigheid van het
outreachteam, worden de ouders ook versterkt, net door de relatie die er is. Er kan dus voorzichtig
besloten worden dat in het geval van deze casus de relatie tussen de begeleiders en het netwerk als
een zeer invloedrijke factor kan worden gezien wat betreft het ervaren van de onrechtstreekse
positieve gevolgen van de outreachinterventie.
Wat de netwerkleden bij casus Jeroen betreft, kan gesteld worden dat zij – in tegenstelling tot de
ouders van Lien – nauw in contact zijn geweest met de outreachwerkers. Al van bij het eerste contact
met het outreachteam De Steiger – De Meander hadden deze ouders een goed gevoel. Ze gaven aan
zich meteen begrepen te voelen en de kennis van de outreachwerkers werd sterk gewaardeerd. Er
werd snel voldoende opening gecreëerd bij de ouders, die het gevoel hadden dat er iemand was die
hen begreep en nog meer belangrijk: dat er iemand was die hun zoon begreep. De nameting toont
aan dat de netwerkleden vooral veel aandacht hadden voor de relatie die ze hadden met de
outreachwerkers. Ze hadden sterk het gevoel dat er naar hen geluisterd werd en dat ze als
waardevolle actoren mee in rekening werden gebracht. Voor de netwerkleden lijkt het dus van groot
belang dat er een basisvertrouwen aanwezig dient te zijn. Het feit dat de ouders de outreachwerkers
als beschikbaar en toegankelijk hebben ervaren, lijkt een meerwaarde te zijn. Daarnaast was het voor
de netwerkleden cruciaal dat deze derde partij over voldoende expertise beschikte wat betreft
autisme. De ouders weten dat Jeroen een aantal beperkingen heeft, maar tegelijk vinden ze dat hij
ook over heel wat sterktes en mogelijkheden beschikt. Volgens hen heeft outreach dit goed
ingeschat en hadden zij meteen zicht op wie Jeroen was. Zij geven eveneens aan dat outreach een rol
heeft gespeeld in het herstellen van het vertrouwen in de school. Outreach heeft als het ware als
verbindingsfiguur gefungeerd. Bovendien vonden zij het sterke analytische vermogen van het
outreachteam een grote troef, omdat er hierdoor een compleet beeld werd geschetst van de huidige
situatie. Outreach werkt tevens als klankbord. Ze luisteren, observeren en analyseren, maar nemen
de regie nooit volledig in handen. De ouders gaven aan dat hen als het ware een spiegel werd
voorgehouden. Dit zorgde er voor dat ze de complexiteit van verschillende contexten beter konden
begrijpen. Wat tips en advies voor aanpak betrof, voelden de ouders zich bekrachtigd omdat de
aangereikte handvatten herkenbaar waren. Dit was belangrijk voor de ouders opdat ze hun
vertrouwen in eigen pedagogische kwaliteiten konden behouden. Een van de netwerkleden gaf ook
nog aan dat de kwaliteiten en attitudes van de outreachwerkers een sterke troef waren. Hun
onderlinge samenwerking en dynamiek werd als professioneel en vlot ervaren.
� Percepties van de hulpverleners:
Om de percepties van hulpverleners op werkzame factoren van een outreachinterventie te
achterhalen, werden zowel bij casus Jeroen als bij casus Lien de orthopedagoog en één of twee
begeleiders geïnterviewd. Uit de analyses van beide casussen blijkt dat vakmanschap als belangrijkste
element naar voren wordt geschoven. De psychiatrische deskundigheid wordt overkoepelend als een
belangrijke werkzame factor benoemd. Het goede observerende vermogen en oog voor detail
worden eveneens als waardevol aanschouwd. Ook de observaties worden als werkzame factor
aangeduid, omdat begeleiders op die manier het gevoel krijgen dat ze ernstig worden genomen. Het
feit dat iemand van buiten af komt kijken naar hoe complex de situatie is en hoe moeilijk het loopt in
65
de dagdagelijkse praktijk, wordt sterk geapprecieerd. Deze observaties vormen ook een goede basis
om advies te kunnen geven aan het team. Begeleiders ervaren het advies als bruikbaar omdat de
outreachwerker dit baseert op gerichte observaties en de kennis en expertise worden op die wijze
vertaald naar een concrete praktijk. De hulpverleners van casus Jeroen benadrukken ook de term
‘reaching’. De outreachwerker komt ter plaatste en ze stappen als het ware mee in de context van de
cliënt en gaan vanuit dit perspectief het geheel analyseren. Op die wijze worden zowel het
teamperspectief als het cliëntperspectief binnen gebracht. De hulpverleners uit beide casussen
vonden, net zoals de netwerkleden, dat de outreachwerkers alle perspectieven en contexten mee in
rekening brachten. De goede relatie met de outreachwerkers wordt eveneens door alle
hulpverleners benoemd. Bij beide gevalsstudies ligt de nadruk op het delen van informatie in een
vertrouwelijke sfeer. Zo wordt opnieuw rust gecreëerd en hierdoor stabiliseert de vastgelopen
situatie. Ook gaven beide orthopedagogen aan dat hun teams opnieuw meer vertrouwen hebben
gekregen in eigen kunnen door de komst van outreach. De spiegel die hen voorgehouden werd, heeft
als gevolg dat de hulpverleners de cliënt beter begrijpen en ze de situatie meer in handen hebben.
De rol van outreach als klankbord is dus van groot belang om het team opnieuw te motiveren en
gerust te stellen. De orthopedagoog van casus Lien vulde hier bij aan dat het belangrijk is dat
outreach niets uit handen neemt. Dit betekent dat de hulpverleners zelf de regie in handen blijven
houden en op die manier terug meer controle krijgen over de situatie. Daardoor wordt het team
versterkt en kunnen ze op een meer zelfstandige wijze omgaan met moeilijke situaties. Bekrachtiging
wordt tevens als een sterk werkzame factor gezien. Het team ziet vaak geen oplossingen meer en
gaat twijfelen aan het eigen kunnen. Wanneer iemand van buiten af bevestigd dat hetgeen je doet
goed is, geeft dit steun en erkenning. Erkenning en bekrachtiging zijn belangrijk opdat het team
gemotiveerd blijft om te investeren in de cliënt.
Wat tevens als een grote meerwaarde wordt gezien aan de werking van outreach, is dat de
outreachwerkers vaak de situatie met een andere bril gaan benaderen. Ze worden door
hulpverleners omschreven als “de neutrale derde”, als “de buitenstaander met de frisse blik”.
Hulpverleners vinden de aanwezigheid van een “neutrale derde” belangrijk omdat er op die wijze
ruimte ontstaat om in dialoog te gaan met het netwerk. Hulpverleners geven aan dat zij zelf vaak te
dicht betrokken zijn bij de cliënt en zijn netwerk om met een neutrale houding een gesprek aan te
gaan. Outreach kan op die wijze fungeren als verbindingsfiguur. Indien nodig kunnen zij ook de rol
van bemiddelaar aannemen. Bovendien kunnen outreachwerkers voldoende afstand bewaren en op
die wijze een meta-visie aannemen. Zij stimuleren hulpverleners eveneens om te blijven het
vanzelfsprekende in vraag te stellen. Vaak zitten zij vast in een bepaald patroon en gaan ze na
verloop van tijd een aantal dingen als ’normaal’ beschouwen. Outreachwerkers kijken zonder veel
vooroordelen naar de cliënt en zijn omgeving, waardoor zij andere elementen zullen benadrukken.
De rol van outreach is dus het stimuleren van hulpverleners om te kritisch te blijven reflecteren over
het eigen handelen en dit nam een stuk van hun onzekerheden weg. Tot slot werd in het geval van
casus Lien nog nadruk gelegd op de invloed die de aanwezigheid van outreach had op het team zelf.
Er werd voor dit team opnieuw ademruimte gecreëerd, wat er op zijn beurt voor zorgde dat het team
een stimulans kreeg om te blijven investeren in Lien. Daarnaast hadden ze het gevoel dat de
aanwezigheid van de outreachwerkers een beweging tot stand bracht, waardoor het team een meer
aanvaardende houding aannam wat betreft de problematiek van Lien en haar huidige manier van
functioneren. De orthopedagoog gaf in dit geval aan dat hij de indruk had dat het team meer inzicht
66
heeft verworven in de persoon die Lien vandaag is. Ze hebben het beeld die ze vroeger van haar
hadden langzaam losgelaten en kijken nu naar Lien vanuit een ander perspectief.
� Vergelijking percepties netwerkleden – hulpverleners:
Als we de percepties van hulpverleners en netwerkleden vergelijken, zien we heel wat gelijkenissen.
De grootste gemeenschappelijke werkzame factor is de aanwezigheid van kennis en expertise.
Beiden geven aan dat dit een zeer belangrijke eigenschap is waar een outreachwerker dient over te
beschikken. Het feit dat dit outreachteam zeer ervaren is met deze doelgroep en over psychiatrische
deskundigheid beschikt, wordt zeer sterk gewaardeerd. Het zorgt er voor dat er meteen een
vertrouwen is in hun kunnen, waardoor zowel hulpverleners als netwerkleden snel geneigd zijn om
over te gaan tot open dialoog. Ook de outreachwerker als klankbord wordt door allen sterk
gewaardeerd. Doch ligt het accent van beide percepties ook deels anders. Netwerkleden stellen de
vertrouwensrelatie voorop, terwijl hulpverleners de bekrachtingsfactor als belangrijke werkzame
factor naar voren schuiven. Een ander opmerkelijk verschil tussen de visie van netwerkleden en
hulpverleners wat betreft het gegeven outreach, is de rol die men ze toeschrijft. Terwijl
hulpverleners sterk de nadruk leggen op een outreachwerker als buitenstaander, als neutrale derde
en bemiddelaar, geven de netwerkleden de outreachwerker eerder de rol van de beschikbare
vertrouwensfiguur. Zij schrijven hen minder een rol als buitenstaander toe, maar zien hen meer als
verbindingsfiguur tussen alle betrokken partijen. Netwerkleden legden in dit onderzoek ook meer
nadruk op de persoonlijke kwaliteiten van de outreachwerkers, terwijl hulpverleners eerder keken
naar de invloed die de aanwezigheid van outreach had op teamniveau. Allen waarderen ze wel sterk
de focus op het cliëntperspectief, omdat dit toch een perspectief is waar soms te snel aan voorbij
wordt gegaan.
� Wetenschappelijke vergelijkingsbasis:
Er is geen vergelijkingsbasis voor perspectieven van hulpverleners gevonden in de wetenschappelijke
literatuur. Wat de percepties van netwerkleden betreft, kunnen de bevinden van dit onderzoek
vergeleken worden met de onderzoeken van Hughes et al. (2011) en Maes en collega’s (2003).
Als de factoren, aangegeven door het netwerk, vergeleken worden met het onderzoek naar
succesfactoren van het outreachend werken door Hughes et al. (2011) uit Verenigd Koninkrijk, zien
we een aantal treffende gelijkenissen. Hughes et al. (2011) besloten in hun studie dat de
hulpverleningsrelatie en de beschikbaarheid van outreachteams sterk geapprecieerd worden. Ook de
ouders die werden geïnterviewd voor deze masterproef gaven aan nood te hebben aan een goede
vertrouwensrelatie met de outreachwerker en de beschikbaarheid van deze mobiele teams speelt
hierbij een belangrijke rol. Dit vormt immers de basis van een goede samenwerking. Bovendien
vinden de netwerkleden in het onderzoek van Hughes et al. (2011) dat het de taak is van de
outreachwerker om het vertrouwen in de hulpverlening te herstellen. De ouders van Jeroen hadden
hun vertrouwen deels verloren in de werking van de school en hadden het moeilijk met de weinig
beschikbare expertise die de school te bieden had. Door de komst van outreach hebben zij opnieuw
meer vertrouwen in hen. Daarnaast vinden de ouders van Jeroen ook dat door de komst van
outreach de expertise en know-how is toegenomen op school. Dit draagt bij tot een betere relatie
tussen beide partijen, wat een verdere samenwerking in de toekomst alleen maar bevordert.
67
Daarenboven vinden de netwerkleden van dit onderzoek – net zoals de participanten uit het
onderzoek van Hughes en collega’s (2011) – dat het een pluspunt is dat de outreachwerkers over
verschillende contexten heen handelen. Dit zorgt er voor dat ze de situatie goed kunnen
doorgronden en een volledig beeld over de verschillende contexten heen kunnen schetsen. De
complexiteit van de situatie wordt daardoor in zijn geheel benaderd. De ouders van Jeroen voelen
zich ook begrepen door de outreachwerkers en hebben het gevoel dat er doorheen het traject een
goede verstandhouding is gegroeid met een wederzijds vertrouwen. Dit bevestigt eveneens de
bevindingen van het onderzoek uit het Verenigd Koninkrijk. In het onderzoek van Maes en collega’s
(2003) stellen netwerkleden dat ze ondersteuning, training en advies verwachten. Ook de ouders van
Jeroen stelden die verwachting. Een verwachting die werd ingevuld, waardoor ze met een tevreden
blik kunnen terugkijken op het reeds afgelegde traject.
Concluderend kan gesteld worden dat dit verkennend onderzoek naar de werkzame factoren volgens
de netwerkleden bij Outreach De Steiger – De Meander eerder onderzoek (Hughes et al. 2011; Maes
et al., 2003) naar de percepties van families over het outreachend werken grotendeels bevestigt.
6.2 Beperkingen van het onderzoek
Het onderzoek in het kader van deze masterproef dient als een verkennend onderzoek te worden
beschouwd. Een beperking is dat er slechts twee casussen, met een beperkt aantal participanten,
werden gevolgd. Hoewel de conclusies wat betreft de percepties van de netwerkleden sterk
aanleunen bij andere, gelijkaardige onderzoeken (Hughes et al. 2011; Maes et al., 2003), kunnen de
conclusies van deze masterproef niet veralgemeend worden naar de totale onderzoekspopulatie. Er
is bovendien geen vergelijkingsbasis gevonden in vorige onderzoeken om de bevindingen van de
hulpverleners mee te vergelijken. Een andere beperking is dat de onderzochte casussen onder
andere zijn gekozen op basis van bereidwilligheid tot medewerking. Het feit dat de participanten
vooraf reeds openstonden om deel te nemen aan dit onderzoek, kan de resultaten beïnvloed
hebben.
Deze exploratieve studie is een kwalitatief onderzoek en zoals bij andere kwalitatieve studies kan de
validiteit en betrouwbaarheid in twijfel worden getrokken (Bergsma, 2003). Doch stelt Bergsma
(2003) dat kwalitatief onderzoek even waardevol kan zijn als kwantitatief onderzoek. Het bijhorende
interpretatieve paradigma stelt dat er vele realiteiten bestaan “die ontstaan door de verschillende
ervaringen die individuen beleven” (Bergsma, 2003, p.9). Het doel van kwalitatief onderzoek is
immers het “het begrijpen en interpreteren van processen, gebeurtenissen of ontwikkelingen”
(Bergsma, 2003, p.11) en niet het streven naar algemene waarheden. De context waarin alles zich
afspeelt, wordt als zeer belangrijk geacht. Het iteratieve proces van kwalitatief onderzoek kan als een
kracht worden gezien, omdat de complexe werkelijkheid op die wijze in zijn geheel kan worden
benaderd (Plochg & van Zwieten, 2007). Een beperking van kwalitatief onderzoek is wel dat de
onderzoeker invloed kan uitoefenen op de participanten omdat hij vaak een onderdeel is van
hetgeen wordt onderzocht, hij is als het ware een “subjectieve insider” (Bergsma, 2003, p.10).
Bovendien zijn de resultaten volledig afhankelijk van de openheid van de participanten. Mogelijks
hebben zij bepaalde dingen verzwegen of zijn ze bepaalde ervaringen vergeten vermelden. Dit
betekent dat de volledigheid van de bekomen resultaten in vraag kan worden gesteld.
68
Een andere beperking is dat de boomstructuur van de thematische analyse in deze masterproef
slechts door één persoon is opgesteld. De eigenlijke analyse en resultaten zijn wel grondig nagelezen
door verschillende personen met specifieke kennis van dit onderwerp, namelijk de leden van het
outreachteam De Steiger – De Meander zelf. Wanneer deze methode in andere studies wordt
gebruikt, is het wel raadzaam om met verschillende onderzoekers en participanten in discussie te
gaan over de keuze van de thema’s (Fereday & Muir-Cochrane, 2006). Om de betrouwbaarheid en
validiteit van de resultaten enigszins te kunnen waarborgen, werd aan een ortho-agoog van het
outreachteam De Steiger – De Meander gevraagd om een 30-tal at random geselecteerde citaten te
coderen op basis van de boomstructuren, opgesteld door de onderzoeker van deze masterproef. Wat
de citaten van de voormeting betreft, is er een overeenkomst in het toekennen van de codes voor 13
van de 15 citaten. Wat de nameting betreft, gaat het eveneens om een overeenkomst van 13 op 15.
6.3 Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
De meest voor de hand liggende aanbeveling is dat dit onderzoek opnieuw wordt uitgevoerd op een
veel grotere schaal. Op die wijze kunnen de conclusies van deze masterproef getoetst worden en
kunnen ze op grotere schaal misschien veralgemeend worden. In de eerste plaats moeten meer
participanten worden geïnterviewd naar hun ervaringen met outreachwerkers. Daarnaast is het
belangrijk dat er zowel mensen bevraagd worden die open staan voor een samenwerking met
outreach als mensen die wantrouwig staan ten aanzien van deze vorm van hulpverlening. Doch zal
het niet gemakkelijk zijn deze groep mensen te overtuigen deel te nemen aan dergelijk onderzoek. Er
zal allereerst goed moeten geïnvesteerd worden in een vertrouwensrelatie opdat zij open staan voor
een samenwerking met initiatieven zoals het outreachend werken. Daarom kan geopteerd worden
om de eerste verkennende gesprekken op neutraal terrein te houden opdat de outreachwerker niet
meteen in de private sfeer van de cliënt dient te treden. Dit kan immers als bedreigend ervaren
worden. Bovendien beperkt dit onderzoek zich tot de specifieke praktijk Outreach De Steiger – De
Meander. Het lijkt raadzaam te zijn om dit uit te breiden en onderzoek te voeren bij diverse
praktijken die de methode van outreachend werken toepassen.
6.4 Aanbevelingen voor het beleid
De doelgroep personen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake
geestelijke gezondheid is en blijft een kwetsbare groep. Ondanks de vele evoluties in het
zorglandschap, blijft het moeilijk om voor hen gepaste zorg te voorzien. Dit geldt zowel voor de
Vlaamse als internationale context. We hebben in België nog steeds één van de hoogste ratio’s van
psychiatrische bedden per inwoner (Stoop, 2012) en de reorganisatie in de geestelijke
gezondheidszorg blijft een grote uitdaging. In de toekomst blijft het belangrijk om te streven naar
een breder bereik van mensen met een verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake
geestelijke gezondheid in de ambulante zorgverlening. Bovendien betekenen de evoluties naar
extramurale zorg dat er voldoende mensen zullen moeten worden geschoold opdat de ambulante
zorgverlening kwaliteitsvol kan zijn. Daarbij is het belangrijk dat er een goede samenwerking komt
tussen de intra – en extramurale zorg zodat er optimaal kan ingezet worden in een goed
uitgebouwde werking van de geestelijke gezondheidszorg.
69
Het outreachend werken situeert zich in een werkveld in beweging. Artikel 107 in de Belgische
wetgeving betekent dat steeds meer beroep zal worden gedaan op dergelijke zorgvormen. De
evoluties in het zorglandschap in Vlaanderen onder impuls van het Vlaams Agentschap voor
Personen met een Handicap (VAPH) betekenen dat steeds meer ingezet zal worden op de cliënt én
zijn netwerk. Outreach kan hier een belangrijke rol vervullen. Sinds januari 2014 werd de
persoonsvolgende fincanciering geïntroduceerd in de gehandicaptensector. In dit nieuw initiatief
wordt de context als de meest continue factor in het leven van de cliënt gezien (Vlaams Agentschap
voor Personen met een handicap, 2013; Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap, 2014).
Het nieuwe ondersteuningsbeleid legt de nadruk op een volwaardig burgerschap in een inclusieve
samenleving, het doel is immers dat zorg nog meer op maat kan worden verstrekt. In die zin
betekent het dat er ingezet wordt op vermaatschappelijking van de zorg. Men wil personen met een
beperking zo lang mogelijk in hun natuurlijk leefmilieu ondersteunen door reguliere diensten meer
toegankelijk te maken voor iedereen (Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap, 2013;
Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap, 2014). Daarnaast wil men trachten meer in te
zetten op een vrijwillige ondersteuning door het informele netwerk. Toch moet men kritisch zijn. Niet
elke cliënt wil of kan geholpen worden door dit informele netwerk en bovendien wordt de cliënt
opnieuw in een afhankelijkheidspositie geplaatst. Het outreachend werken kan hier als
verbindingsfiguur of bemiddelaar een belangrijke rol innemen.
De rechtstreeks toegankelijke hulpverlening (RTH) heeft als positief gevolg dat outreachend werken
gesubsidieerd zal worden (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, 2014). RTH heeft als
doel om hulpverlening laagdrempeliger te maken, dit omdat er voor deze zorgvorm geen erkenning
nodig is van het VAPH. Dit uitgangspunt sluit aan bij de visie van het volwaardig burgerschap in een
inclusieve samenleving en kadert perfect in de trend van de vermaatschappelijking van de zorg. Als
finaliteit streeft men er naar om tot een gedeelde vraag te komen met alle betrokken actoren, opdat
een nieuw draagvlak en engagement kan worden gecreëerd (Morisse, et al., 2014). Het zal er dus op
aankomen het aanbod van outreachend werken in Vlaanderen goed uit te bouwen opdat het
netwerk in het leven van de cliënt centraal kan komen te staan. Het pilootproject Outreach De
Steiger – De Meander handelt over de grenzen van psychiatrische ziekenhuizen, sectoren en
zorgvormen heen (Morisse et al., 2014). Dit sluit aan bij zowel het postmoderne denken als bij de
huidige evoluties van de zorg in Vlaanderen. Het postmoderne denken moet ons behoeden een te
eenzijdig beeld te willen creëren van personen met een beperking. Het gevolg van dit te eenzijdig
beeld zou zijn dat we voorbij gaan aan de sterktes die zij hebben, aan hun perceptie op een
kwaliteitsvol leven, op een maatschappelijk leven. Empowerment, self-advocacy, reflection, rights,
support, etc. zijn kernwoorden binnen de postmoderne denkwijze (Broekaert, Van Hove, Bayliss &
D’Oosterlinck, 2004). Deze denkwijze betekent dat het vanzelfsprekende moet durven in vraag
worden gesteld. Ook hier speelt outreach een belangrijke rol, omdat zij net die positie van “neutrale
derde” innemen, waardoor zij vanuit een andere invalshoek de complexiteit zullen benaderen en op
die manier een focus leggen op die elementen waar hulpverleners geen aandacht meer aan
besteden. Outreach streeft er naar om de cliënt te versterken opdat hij kan participeren in zijn
natuurlijke leefomgeving en werkt bovendien doelgroepoverschrijdend. Mensen worden hierdoor
steeds minder gereduceerd tot een stoornis of beperking, maar worden in hun totaliteit benaderd.
Hopelijk leiden deze nieuwe initiatieven tot een goed uitgebouwde zorg voor mensen met een
verstandelijke beperking en bijkomende problemen inzake geestelijke gezondheid. Zoals immers
70
reeds werd aangegeven, valt deze doelgroep nog te vaak tussen de mazen van het net. Het
outreachend werken dient gestimuleerd en uitgebreid te worden opdat het intersectoraal en
doelgroepoverschrijdend werken meer concreet vorm kan krijgen.
Tot slot kan gesteld worden dat ondanks het beperkte aantal onderzoeken die er vandaag zijn, de
nadruk steeds meer op de outcomes ligt. Hoe op zo een kort mogelijke tijd zo efficiënt en effectief
mogelijk kan gewerkt worden is een vraag die momenteel vanuit de overheid wordt gesteld. Het
huidige maatschappelijke klimaat zorgt er voor dat we ons richten op resultaten, op de uitkomsten.
Een aanbeveling hierbij is dat het belangrijk is om hiernaast ook voldoende aandacht te hebben voor
kwalitatieve onderzoeken opdat de stem van de betrokken actoren ook in rekening kan worden
gebracht. Het zijn immers zij die in de dagelijkse praktijk ondervinden in welke mate een
outreachinterventie al dan niet werkzaam is. Want vaak gaat het niet om zaken die zomaar vatbaar
zijn, het gaat soms eerder over subtiele of op het eerste zicht minder belangrijke dingen, die voor
velen toch een verschil kunnen maken.
6.5 Aanbevelingen voor de praktijk
De complexiteit van zorg bieden aan deze doelgroep vormt ook een uitdaging in de dagelijkse
praktijk. De werking met deze personen is niet steeds evident en daagt de begeleiders dagelijks uit
om creatief te werk te gaan. Extra coaching, begeleiding en ondersteuning kan voor hen een
verrijking en een vorm van erkenning zijn. Outreach kan hier een belangrijke en ondersteunende rol
in spelen. Dit onderzoek is dus van belang omdat het de werking van outreach in de dagdagelijkse
praktijk kan optimaliseren. De taak van een outreachwerker is om in het natuurlijke leefmilieu van de
cliënt te stappen en dit als uitgangspunt te nemen in hun werking. Doch is het niet steeds evident om
dit leefmilieu te betreden. Daarom is het belangrijk om te weten wat netwerkleden en hulpverleners
als werkzaam beschouwen om de de kans op slagen te vergroten.
De resultaten van dit onderzoek dienen om (toekomstige) outreachwerkers attent te maken op de
houding die ze aannemen wanneer ze met het leefmilieu van een cliënt werken. Het meest
belangrijke is immers de tijd nemen om een vertrouwensrelatie op te bouwen. Het gaat er dus om
niet te snel te willen handelen, maar eerst voldoende ruimte te nemen om een opening tot
samenwerking te creëren. Het is dus belangrijk om de gebundelde werkzame factoren van dit
exploratieve onderzoek in praktijk verder uit te testen, opdat men kan nagaan welke factoren
effectief werkzaam blijken te zijn. Bovendien kunnen op die wijze bepaalde trends worden
vastgesteld. Bijvoorbeeld kan het zijn dat bepaalde factoren – zoals fungeren als verbindingsfiguur –
minder uitgebreid moeten worden toegepast indien er reeds een goede relatie is tussen de
netwerkleden en hulpverleners onderling. Nog kan het zijn dat er bijvoorbeeld minder nood is aan
expertise indien het vooral gaat om een vertrouwenskwestie en dus meer de rol van
vertrouwensfiguur, bemiddelaar op de voorgrond treedt. Het is dus aan de outreachwerker om
creatief om te gaan met deze bevindingen en af en toe ‘out of the box’ te durven denken.
Bovendien is het belangrijk in rekening te brengen dat het outreachend werken zich situeert in een
werkveld in beweging en dus voortdurend onderhevig is aan verandering. Outreachend werken
betekent dat handelen zowel intersectoraal als doelgroepoverschrijdend gebeurt. Intersectoraal en
doelgroepoverschrijdend werken is enerzijds complex en zal er veel afstemming nodig zijn, maar
71
anderzijds kan kennis gebundeld worden en kunnen hulpverleners elkaar sterker maken. In praktijk
betekent dit dat deze holistische denkwijze een belangrijke eigenschap is voor een outreachwerker.
Het postmoderne denken verplicht hulpverleners dus om kennis te bundelen en los te komen van het
categoriedenken. Het sterkteperspectief komt centraal te staan. Het gaat er om flexibel en
ruimdenkend te zijn waardoor het ‘en-en’ verhaal op de voorgrond komt. Als outreachwerker dient
men ook attent te zijn op de rol die men hier in inneemt. De rol van “neutrale derde”,
verbindingsfiguur en bemiddelaar kan in deze denk – en handelswijze van groot belang zijn. En dit
onderzoek heeft aangetoond dat deze rol sterk geäpprecieerd kan worden. Deze houding kan gezien
worden als een verwevenheid, waarin er steeds op zoek dient gegaan worden naar een evenwicht
tussen het representeren van verschillende belangen: het gaat om een evenwicht tussen de cliënt en
zijn netwerk, een evenwicht met vele partners, een evenwicht tussen verschillende referentiekaders
en theorievorming. De hulpverleners van outreachteams moeten zich dus profileren als
bruggenbouwer. Ze kunnen op die manier het volledige netwerk rond een cliënt sterker maken. Vera
van Hove (2009) bevestigt dit door te verklaren dat de rol van bruggenbouwer steeds meer naar
voren moet worden geschoven omwille van de deïnstitutionaliseringstendens. Steeds meer cliënten
gaan in kleinere woonvoorzieningen, dorpen of steden wonen. Daardoor is het meer dan ooit
belangrijk om als hulpverlener een faciliterende rol op te nemen, “zodat de cliënt zijn burgerschap
volwaardig kan opnemen” (van Hove, 2009, p. 32). Diezelfde auteur benadrukt dat de veranderingen
in de gehandicaptensector als vereiste stellen dat hulpverleners vandaag over “een nieuw profiel met
nieuwe competenties” (p.36) dienen te beschikken (van Hove, 2009). Concreet betekent dit dat het
informele netwerk versterken en uitbreiden als een fundament van onschatbare waarde moeten
gezien worden, dit omdat zij waardevolle informatie kunnen geven vanuit de positie van
ervaringsdeskundige (van Hove, 2009). De outreachwerker speelt hierin dus een belangrijke rol
omdat hij zowel investeert in het werken met de cliënt, met het professionele netwerk én met het
informele, sociale netwerk.
Dit onderzoek kan dus een aanzet vormen om meer aandacht te hebben voor werkzame factoren in
de hulpverlening en niet enkel de focus te leggen op hetgeen niet werkt. Deze resultaten kunnen een
basis vormen om tot een goed uitgebouwd palet van vaardigheden te komen opdat de methode van
het outreachend werken in de toekomst door meerdere personen en meerdere praktijken kan
worden toegepast. Dit omdat de deïnstitutionaliseringstendens vandaag meer organisaties
stimuleert om outreachend te werken. Het wordt steeds meer als de hulpverleningsvorm bij uitstek
gezien. Daarnaast verblijven steeds meer cliënten - omwille van de enorme wachtlijsten – langer in
hun natuurlijke omgeving. Dit onderzoek kan een aanzet vormen tot het van nader bij bekijken in
welke mate deze vorm van hulpverlening voldoende gekend en beschikbaar is bij de cliënten en hun
naaste omgeving. Vooral dan voor die groep die nog weinig contacten hebben gehad met de
professionele hulpverlening in de gehandicaptensector. Dit omdat de ervaring ons leert dat het
voornamelijk de professionele omgeving is die cliënten aanmelden bij outreach wanneer er sprake is
van een vastgelopen situatie.
72
7 Bronnen
Allred, C.A., Burns, B.J., Phillips, S.D. (2005). The assertive community treatment team as a complex
dynamic system of care [Electronic version]. Administration and Policy in Mental Health, 32, 211-220.
American Association on Intellectual and Developmental Disabilities (AAID). (2013). Definition of
Intellectual Disability. Geraapdpleegd op 7 mei 2014 via http://aaidd.org/intellectual-
disability/definition#.U2owQfmSySo
American Psychiatric Association. (2013). Intellectual Disability. Geraadpleegd via
http://www.psych.org/practice/dsm/dsm5
Andersson, B. (2011). Finding ways to the hard to reach-considerations on the content and concept
of outreach word [Electronic version]. European Journal of Social work, 16(2), 171-186.
Baarda, D.B. & van der Hulst, M. (2012). Basisboek interviewen: Handleiding voor het voorbereiden en
afnemen van interviews.Groningen : Noordhoff.
Baart, A. (n.d.). Introductie in de presentietheorie. Stichting Actioma, Den Bosch; Katholieke
Theologische Universiteit te Utrecht. Geraadpleegd via
http://www.eropaf.org/lib/publicaties/Introductie_in_de_presentietheorie__prof._dr._Andries_Baar
t.pdf
Baart, A. (2011). Website Andries Baart: Presentie. Verkregen op 14 mei 2012 van
http://www.andriesbaart.nl/presentie/
Bergsma, M. (2003). Betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief georiënteerdeb operational audits.
Methoden en technieken die de betrouwbaarheid en validiteit van kwalitatief georiënteerde audits
waarborgen. Erasmus Universiteit Rotterdam, economische faculteit. EURAC BV. Verkregen op 5 juli
2014 van http://www.iia.nl/Sitefiles/PDF/betrouwbaarheiden%20Validiteit.pdf.
Broekaert, E., Van Hove, G., Bayliss, P., D’Oosterlinck, F. (2004). An Integrated Paradagm of Care
Models: The Search for an Integrated Paradigm of Care Models for People with Handicaps,
Disabilities and Behavioral Disorders at the Department of Orthopedagogy of Ghent University.
Education and Training in Developmental Disabilities 39(2), 206-216.
Brug, J., van Dale, D., Lanting, L., Kremers, S., Veenhof, C., Leurs, M., van Yperen, T., Kok, G. (2010).
Towards evidence-based, quality-controlled health promotion: the Dutch recognition system for
health promotion interventions. Health Education Research, 25(6), 1100-1106
Brugha, T.S., Taub, N., Smith, J., Morgan, Z., Hill, T., Meltzer, H., Wright, C., Burns, T., Priebe, S.,
Evans, J., Fryers, T. (2011). Predicting outcome of assertive outreach across England [Electronic
version]. Soc Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 47, 313–322.
Buntinx, W.H.E. (n.d.). Artikel 9. Duurzame zorg. Over management van continuïteit. Geraadpleegd
via
http://webcache.googleusercontent.com/search?q=cache:3CV6mdZYpqMJ:www.senvzw.be/wg/vers
73
tandelijke-beperking-amp-gedragsproblemen-algemeen/content/duurzame-zorg-over-management-
van-continuiteit/content/attachment%3FattachmentId%3D3098+&cd=5&hl=nl&ct=clnk&gl=be
Burns, T., Catty, J., Watt, H., Wright, C., Knapp, M., Henderson, J. (2002). International differences in
home treatment for mental problems. Results of a systematic review. British Journal of Psychiatry,
181, 375-382.
Campbell, F. (2012). Get in on the Act. Health and Social Care Act 2012. Geraadpleegd via
http://www.local.gov.uk/c/document_library/get_file?uuid=81914af4-5de6-4ccb-93e2-
3764523dd8b0&groupId=10171
Centrum voor consultatie en expertise. (n.d.). Waar het CCE voor staat. Geraadpleegd via
http://www.cce.nl/hoofdmenu/over_cce/agenda
Claes, L., Blontrock, L., Morisse, T., Piot, I., Vangansbeke, T., Van Hove, G. (2010).
Consulentenwerking, essentiële schakel in de geestelijke gezondheidszorg voor mensen met een
verstandelijke beperking...?!. Bijdrage voor het Vlaams tijdschrift voor Orthopedagogiek (VTVO).
Claes, L., Declercq, K., De Neve, L., Jonckhere, B., Marrecau, J., Morisse, F., Ronsse, E. & Vangansbeke,
T. (2012). Emotionele ontwikkeling bij mensen met een verstandelijke beperking. Antwerpen-
Appeldoorn: Garant
Claes, L., Roets, G., Coene, G., Van Hove, G. (2010). Recht op geestelijke gezondheidszorg voor
personen met een verstandelijke beperking: onnodig controversieel? Ethiek en maatschappij, 13(4),
79-98.
De Belie, E., Van Hove, G. (2003). Kwetsbaarheid en veerkracht van mensen met een verstandelijke
beperking. Reflecties met betrekking tot preventie van en hulpverlening bij seksueel misbruik. TOKK,
28, 2-17.
Declercq, K., Van de Ven, I., Zadeh, A.K., Vereecke, J. (2014). Consulentenwerking in Vlaanderen. SEN
vzw. Geraadpleegd via http://www.senvzw.be/wg/verstandelijke-beperking-amp-gedragsproblemen-
algemeen/content/expertiseverspreiding-via-de-consulentenwerking
De Maeyer, J., Dewaele, C., Beelen, S. (2012). Outreachend werken: Praktijkkader in ontwikkeling.
Reach Out!. Alert, 38(5), 31-39.
De Neve, L. (n.d.). Outreach Oost-Vlaanderen de Steiger – de Meander. Geraadpleegd op 25 april
2014 via http://www.senvzw.be/organisation/outreach-oost-vlaanderen-de-steiger-de-meander
De Rycke, N., Roelandt, S., De Neve, L. (2012). Workshop Intersectorale samenwerking VAPH-GGZ
volwassenen. Studiedag Vraaggestuurde zorg. Geraadpleegd via
http://www.vlaamswelzijnsverbond.be/files/page/10_studiedagen/2012_studiedagen/2012-04-
20_vraaggestuurde_zorg/WS%204%20%20%20VAPH%20-%20GGZ%20%28meerderjarigen%29_2.pdf
Dewaele, C., De Maeyer, J., Beelen, S. (2012). Outreach driedaagse vorming.Visietekst Reachout.
Geraadpleegd via
http://www.google.be/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=1&ved=0CC8QFjAA&url=http%3
74
A%2F%2Fwww.reachout.be%2Fsites%2Fdefault%2Ffiles%2FVisietekst_reachout_28aug2012_def.doc
&ei=ZkuKUYPIOLKM0wWkqYDADg&usg=AFQjCNGqbYsZteac06zPj2u4KQuE5kDM4A
Došen (2010). Psychische stoornissen, gedragsproblemen en verstandelijke handicap [Beschrijving].
Beschikbaar via http://www.vangorcum.nl/NL_toonBoek.asp?PublID=4108-0
Emerson, E., Einfeld, S.L. (2011). Challenging Behaviour. New York: Cambridge University Press.
Everaert, H., van Peet, A. (2006). Kwalitatief en kwantitatief onderzoek. Kenniskring
Gedragsproblemen in de Onderwijspraktijk 11, 1-50.
Fereday, J., Muir-Cochrane, E. (2006). Demonstrating Rigro Using Thematic Analysis: A Hybrid
Approach of Inductive and Deductive Coding and Theme Development. International Journal of
Qualitative Methods, 5(1), 80-92.
Geller, J.L. (2006). The evolution of outpatient commitment in the USA: From conundrum to
quagmire. International Journal of Law and Psychiatry. Volume 29, Issue 3, 234–248.
Huber, M.A., Kemmeren, C., van der Linde, M., Räckers, M. & van Uden, T. (2013). Outreachend
werkt! Utrecht: MOVISIE
Hughes, H., Meddings, S., Vandrevala, T., Holmes, S., Hayward, M. (2011). Carers’ experiences of
assertive outreach services: An exploratory study. Journal of Mental Health, 20(1), 70-78.
Khandaker, G.M., Gandamaneni, P.K., Dibben, C.R.M., Cherukuru, S., Cairns, P., Ray, M.R.. (2013).
Evaluating care pathways for community psychiatry in England: a qualitative study [Electronic
version]. Blackwell Publishing Ltd, Journal of Evaluation in Clinical Practice 19, 298–303
Kloppenburg, R. & Hendriks, P. (2013). Outreach approaches in the private domain: an international
study. European Journal of Social Work, 16 (5), 605 – 619.
Macer, T. (2011). Software review, Nvivo 9. Geraadpleegd via
http://www.qsrinternational.com/FileResourceHandler.ashx/RelatedDocuments/DocumentFile/818/
NVivo-9-review-Tim-Macer-Quirks-July-2011.pdf
Maes, B., Broekman, T.G., Došen, A., Nauts, J. (2003). Caregiving burden of families looking after
persons with intellectual disability and behavioural or psychiatric problems. Journal of Intellectual
Disability Research, 47 (6), 447-455.
McDondel, E., Meyer, L., Deliberty, R. (1996). Implementing State-Level Mental Health Policy Reforms
in Indiana: Closing a State-Operated Psychiatric Hospital and Passing Major Mental Health Reform
Legislation. International Journal of Law and Psychiatry.19 (34), 239-264.
Morisse, F. (2013). De Kracht van een gemeenschappelijke taal. Agora, 29 (4), 5-9.
Morisse, F., De Neve, L., Roets, G. (2014). Outreach bij personen met een verstandelijke beperking:
bemoeizorg of het betere detectivewerk? Cahier (2), 27-45.
Mortelmans, D. (2011). Kwalitatieve analyse met Nvivo. Leuven: Acco.
75
NADD. (2013). Information on dual diagnosis. Geraadpleegd via
http://thenadd.org/resources/information-on-dual-diagnosis/
NHS. (2013). A simple guide to Payment by Results. Geraadpleegd via
https://www.gov.uk/government/uploads/system/uploads/attachment_data/file/213150/PbR-
Simple-Guide-FINAL.pdf
Outreach De Steiger – De Meander. (2011). Pilootproject Dubbele diagnose. Finaal
activiteitenverslag. Provincie Oost-Vlaanderen, Gent – Melle.
Outreach De Steiger – De Meander. (2012). Pilootproject Dubbele diagnose. Activiteitenverslag 7.
Provincie Oost-Vlaanderen, Gent – Melle.
Outreach De Steiger – De Meander. (2014). Pilootproject Dubbele diagnose. Activiteitenverslag 8.
Provincie Oost-Vlaanderen, Gent – Melle.
Overlegplatform Geestelijke Gezondheidszorg Provincie Antwerpen vzw. (2011). Hoe ver reikt
Outreach? Voorstelling outreach De Steiger – De Meander (MIC). Geraadpleegd via
http://www.oggpa.be/?action=agendadetail&agenda=102&agenda_datum=145
Philipsen, H. & Vernooij-Dassen, M. (2004). Kwalitatief onderzoek: nuttig, onmisbaar en uitdagend.
Huisarts en wetenschap, 49 (4), 283-287.
Place, C., Van Vugt, M., Kroon, H., Neijmeijer, L. (2011). Modelbeschrijving Forensische (F)ACT.
Richtlijnen voor de werkwijze en het zorgaanbod van forensische ACT- en FACT-teams. Trimbos-
instituut, Utrecht, september 2011.
Plochg, T., van Zwieten, M.C.C. (2007). Kwalitatief onderzoek. In T. Plochg et al, Handboek
gezondheidszorgonderzoek (p.77-93). Nederland: Bohn Stafleu van Loghum
Provincie Oost-Vlaanderen. (n.d.). Case management & zorgcoördinatie. Geraadpleegd via
http://www.oost-
vlaanderen.be/public/welzijn_gezondheid/zorg/verslavingszorg/casemanagement/#.UWAq3FcSCwg
Räckers, M. (2011). Outreachende vernieuwing van de sociale sector, Eropaf! 3.0. Geraadpleegd via
http://www.eropaf.org/lib/publicaties/2011%20-%20Sozio%20-%20eropaf3.0.pdf
Reynolds, T., Dombeck, M. (2014). Onset and prevalence of intellectual disabilities. Geraadpleegd op
7 mei 2014 via http://sevencounties.org/poc/view_doc.php?type=doc&id=10329&cn=208
SEL. (2014). Art. 107 – Vermaatschappelijking Geestelijke Gezondheidszorg. Geraadpleegd op 26 april
2014 via http://www.selwvl.be/zwv/themas_en_projecten/projecten/17/details.aspx
Standford University. (2011). Using Nvivo for Qualitative Data Analysis. Geraadpleegd via
http://www.stanford.edu/group/ssds/cgi-bin/drupal/files/Guides/UsingNVivo9_0.pdf
Stoop, N. (2012). Van het bed naar de samenleving: een literatuurstudie naar hoe zorgmijders toch
een plek kunnen verkrijgen in onze reguliere samenleving. Masterproef neergelegd tot het behalen
76
van de graad van master in de psychologie, afstudeerrichting psychoanalyse en
raadplegingspsychologie. Geraadpleegd via http://lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/894/148/RUG01-
001894148_2012_0001_AC.pdf
Van Gemert, G. (2013, november 21). Zorgzaamheid organiseren. Centrum voor Consultatie en
Expertise. Geraadpleegd via http://www.cce.nl/kic
Van Gennep, A. (2008). Waardig leven met beperkingen. Antwerpen – Appeldoorn: Garant.
Van Hove, G., Claes, L. (2011). Qualitative Research and Educational Sciences: a Reader about Useful
Strategies and Tools. Pearson Education: Harlow.
Van Hove, V. (2009). De bruggenbouwer: nieuwe compenenties vereist voor begeleider
gehandicaptenzorg. Sozio 87, 32-36.
Veerman, J.W., Van Yperen, T.A. (2007). Degrees of freedom and degrees of certainty: A
developmental model for the establishment of evidence-based youth care. Evaluation and Program
Planning 30, 212–221.
Veerman, J.W., Van Yperen, T.A. (2008). Zicht op effectiviteit: handboek voor praktijkgestuurd
effectonderzoek in de jeugdzorg. Geraadpleegd via
http://books.google.be/books?id=tP2wHbRNeTgC&pg=PA34&lpg=PA34&dq=Van+Yperen+resultaten
+in+de+jeugdzorg:+begrippen,+maatstaven+en+methoden&source=bl&ots=MErzKCVDOZ&sig=NX8iK
7ezCqQzteznaHggnmSMS7Q&hl=en&sa=X&ei=AiqbUZ3mHqyA0AWr4oGoCg&ved=0CEoQ6AEwAg#v=
onepage&q=Van%20Yperen%20resultaten%20in%20de%20jeugdzorg%3A%20begrippen%2C%20maa
tstaven%20en%20methoden&f=false
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (December 2013). Persoonsvolgende
financiering: stand van zaken. St*rk, 8, p.3.
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (Juni 2014). Meer mensen beter helpen: een
belangrijke stap (is) gezet. St*rk, 10, p.5.
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap. (Juni 2014). Dit soort begeleiding was vroeger
onmogelijk. St*rk, 10, p.13.
Vlaams Welzijnsverbond vzw. (2012). Advies 7. Continuïteit van zorgrelaties. Geraadpleegd via
http://www.vlaamswelzijnsverbond.be/files/page/ethicom/07%20ADVIES%207%20-
%20Continuiteit%20van%20zorgrelaties%20-%20januari%202012_2.pdf
Wales, H. Hiday, V. (2006). PLC or TLC: Is outpatient commitment the/an answer? International
Journal of Law and Psychiatry 29, 451–468.
Zaal, S., Boerhave, M., Koster, M. (2009). Hechting, basisveiligheid, basisvertrouwen. Begeleiding in
behandeling. Een handreiking voor begeleiders en behandelaars. Geraadpleegd via
http://www.cordaan.nl/2637/3483/34158/boekje_hechting_2009.pdf
77
Zorgnet Vlaanderen. (2009). Groen licht voor artikel 107 van de ziekenhuiswet. Geraadpleegd op 26
maart 2014 via http://www.zorgnetvlaanderen.be/nieuws/Pages/Groenlichtvoorartikel107.aspx
78
8 Bijlages
8.1 Bijlage 1
VOORBEREIDING VIP-DAG:
FACTOREN SUBONDERDELEN
Versterkt en verstevigd om zelf verder te kunnen
(empowerment)
� Versterking:
o cliënt
o netwerk
o hulpverleners
� Zicht op de noden van de cliënt
� Breder draagvlak en gedeelde zorg
� Betrokkenheid
� Houvast bieden
� Verandering van teamdynamiek
Vakmanschap zonder wijsneuzerigheid � To the point
� Professionaliteit, professionele insteek
� Expertise over de doelgroep
� Vraaggericht
� Wisselwerking theorie en praktijk: aanreiken van
handvatten en tools
� Duidelijkheid
� Begrijpbare en verstaanbare taal, ook voor de
familie
� Outreachteam complementair aan het team van
de organisatie
Wij zijn goed bezig � Bevestiging voor het team, horen dat ze goed
bezig zijn
� Gezien en gewaardeerd worden
� Opnieuw een meer positieve kijk installeren
� Rust brengen
� Doorbreken van routine
� Inzichten
Ook op lange termijn � Blijvende versterking
� Transfereren van inzichten in andere contexten
(borging)
� Significante verbeteringen van het gedrag op lange
termijn
� Back-up voor als het minder goed gaat
� Open communicatie
79
Opnieuw verbinden en krachten bundelen � Betere verstandhouding tussen verschillende
partijen
� Neutrale derde
� Stimuleren van intersectoraal samenwerken
� Samen op weg gaan
� Gedeelde zorg
De andere bril � Andere invalshoek
� Observaties
� Buitenstaander
� Duidelijke beeldvorming
� Kader schetsen in een ruimere context
� Realistische verwachtingskader
� Heropfrissing
� Structureren
� Duwtje in de rug
80
8.2 Bijlage 2
GEÏNFORMEERDE TOESTEMMING – INFORMED CONSENT
In het kader van mijn masterproef voer ik een onderzoek uit naar de succesfactoren van een
outreach-interventie. Dit onderzoek loop tot en met mei 2014. Outreach De Steiger-De Meander is
een mobiele interventiecel – binnen de geestelijke gezondheidszorg – die instaat voor een ambulante
vorm van ondersteuning, in/met het natuurlijke leefmilieu van de cliënt. Het doel van deze
zorgverlening is de geestelijke gezondheid van de cliënt te optimaliseren door het versterken van de
cliënt en zijn omgeving. Dit gebeurt door middel van kortdurende begeleiding, beeldvorming en
diagnostiek, agogisch advies en coaching. De interventies vinden plaats in/met de natuurlijke
verblijfsomgeving van de cliënt, de outreachmedewerkers komen met andere woorden ter plaatse.
De succesfactoren zullen via verschillende methoden in kaart worden gebracht, met aandacht voor
het perspectief van de verschillende betrokkenen. Enerzijds zullen een aantal case-studies worden
uitgevoerd, waarbij de rechtstreeks betrokken cliënten, hun netwerk en de hulpverleners kunnen
aangeven hoe zij de interventie hebben ervaren, via kwalitatieve interviews en kwantitatieve
vragenlijsten die anoniem zullen worden afgenomen. Anderzijds zal de perceptie van een aantal
experten/hulpverleners in kaart worden gebracht via één of meerdere focusgroepen. Binnen de
focusgroep worden 6 overkoepelende thema’s besproken die kunnen bijdragen tot een succesvolle
interventie. Deze gekozen thema’s zijn gebaseerd op observaties, literatuur en
tevredenheidsbevragingen. Het doel is om zorgen, ervaringen, of attitudes / opvattingen gerelateerd
aan dit onderwerp na te gaan.
Dit formulier is een geïnformeerde toestemming om deel te nemen aan dit onderzoek in het kader
van mijn masterproef. Indien u bereid bent deel te nemen aan deze studie, dan zou ik u graag vragen
om deze geïnformeerde toestemming te ondertekenen. Meer specifiek slaat dit formulier op uw
deelname aan de case-studies zoals hierboven aangegeven.
Binnen het onderzoek zullen meerdere actoren op twee verschillende momenten tijdens het proces
worden geïnterviewd, namelijk voor en na de interventie. Deze interviews zullen digitaal worden
opgenomen en hierna letterlijk getranscribeerd. Deze gegevens zullen vertrouwelijk worden
verwerkt en anoniem worden gerapporteerd. Dit houdt in dat uw naam of andere herkenbare
gegevens in geen geval in het onderzoek vernoemd worden. De bevindingen die voortvloeien uit het
onderzoek kunnen enkel voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, opnieuw enkel indien
ze volledig anoniem en met inachtneming van het beroepsgeheim worden gerapporteerd.
Overeenkomstig de Wet ter Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer (8 december 1992) heeft u
het recht om ten allen tijde inzage te krijgen in de – bij u – verzamelde onderzoeksgegevens. U heeft
ook het recht om ten allen tijde, en zonder hiervoor een reden op te geven, uw deelname aan het
onderzoek stop te zetten.
U kan voor vragen over het onderzoek steeds terecht bij Anne-Sophie Lemmens via email
In elk geval danken wij u reeds hartelijk voor uw deelname,
81
Anne-Sophie Lemmens, studente 2e master Orthopedagogiek
Mede in naam van:
Prof. Dr. Stijn Vandevelde, promotor Universiteit Gent
Filip Morisse, Outreach De Steiger – De Meander
Leen De Neve, Outreach De Steiger – De Meander
Ondergetekende, Naam:…………………………………………………………………………….,
verleent zijn / haar toestemming voor deelname aan het onderzoek naar de succesfactoren van een
outreach-interventie door outreach de Steiger – De Meander, uitgevoerd in het kader van de
masterproef voor het behalen van het masterdiploma in de Pedagogische Wetenschappen,
afstudeerrichting Orthopedagogiek.
Ik verklaar hierbij dat ik,
(1) de uitleg over de inhoud en werkwijze van het onderzoek heb gekregen en dat me de
mogelijkheid werd geboden om bijkomende informatie te verkrijgen;
(2) totaal uit vrije wil deelneem aan het onderzoek;
(3) de toestemming geef om mijn resultaten op vertrouwelijke en anonieme wijze te gebruiken
voor wetenschappelijk onderzoek;
(4) de toestemming geef om de gegevens volledig geanonimiseerd op te slaan in een
gegevensbestand dat enkel zal worden gebruikt voor wetenschappelijke doeleinden;
(5) op de hoogte ben van de mogelijkheid om mijn deelname aan het onderzoek op ieder
moment stop te zetten;
Ik heb de inhoud van deze studie begrepen en ben bereid om deel te nemen aan het onderzoek:
…………………………………………………………………………(NAAM)
Voor akkoord,
Plaats en datum Naam + handtekening
............................ ................................................................................................