Opleiding: UPDATE...

254
1 Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTING aanslagjaren 2018/2019 Referent: JEF WELLENS fiscaal jurist Wolters Kluwer belastingconsulent mei - juni 2018

Transcript of Opleiding: UPDATE...

Page 1: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

1  

Opleiding:

UPDATE PERSONENBELASTING aanslagjaren 2018/2019

Referent: JEF WELLENS fiscaal jurist Wolters Kluwer belastingconsulent mei - juni 2018

Page 2: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

2  

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaandelijke toestemming van de auteur.

Copyright 2018 Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Page 3: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

3  

Aangifte Personenbelasting 2018

Jef WellensFiscaal jurist Wolters Kluwer

UITTREKSELS

Page 4: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

4  

INHOUD ALGEMEEN 7 Lichte vracht 133 Aangiftetermijnen 7 Mobiliteitsvergoeding (Car for Cash) 134 Uitbreiding voorstel vereenvoudigde aangifte 8 PC, laptop, tablet & smartphone 139 Definitieve autonomiefactor 11 Loonbonus 147 Verlaging Brusselse opcentiemen 13 Persoonlijke sociale bijdragen 147 Overzichtsartikel aangifte 2018 14 Regularisatie studiejaren pensioen 147 Beroepskosten 148VAK II – PERSOONLIJKE GEGEVENS 19 Wettelijk kostenforfait 148 Herindeling vak II 19 Bijzonder kostenforfait burgemeester 150 Belastingvrije som en toeslagen 20 Gemiddelde brandstofprijzen 150 Belastingschalen 21 Buitenlandse inkomsten 151 Belastingkrediet voor kinderen 22 Bezoldigd door internationaal tribunaal 151 Nieuwe berekening 22 Gemiddelde wisselkoersen 152 Asielzoeker 23 Verdragslanden 154 Alleenstaande ouder met laag inkomen 24 CASUS 29 VAK V - PENSIOENEN 157 Proratering federale voordelen nieuwkomers 31 Vervroegde inningen pensioensparen 158 CASUS 38 Pensioensparen & SWT 160 Personen ten laste 41 Bijkomende vermindering: pensioenval 161 Bestaansmiddelen 41 Buitenlandse pensioenen 170 Grensbedragen 41 AOW (Nederland) 170 Vrijstellingen 41 Aanvullend pensioen (Nederland) 175 Wezenrenten 42 Oorlogspensioenen 178 Student-zelfstandige 44 (Groot)ouders ten laste 51 VAK VII - ROERENDE INKOMSTEN 183 CASUS 57 Tarieven & aangiftecodes aj. 2018 184 Aanrekening op (buitenlands) inkomen 59 Activering spaargeld 187 CASUS 65 Heffing op sparen 190 Herkwalificatie intresten 191VAK III – ONROEREND INKOMEN 73 Diverse 192 Cijfers 73 Spaardeposito’s 192 Buitenlands onroerend goed 74 Franse SCI 193 Onroerende voorheffing 83 Franse dividenden: dubbele belasting 193 Verhoging tarief in Vlaams Gewest 83 Startersleningen 196 CASUS 84 Lijfrenten: belastbare grondslag 197 Portretrecht 197VAK IV - WEDDEN EN LONEN 87 Auteursrechten 198 Fiche 281.10 88 Roerend inkomen > grensbedrag 198 Aandelenopties 91 Gunstregime in vraag gesteld 199 Uitbreiding flexi-jobarbeid 92 Protocolakkoord VVJ 201 Winstpremie voor werknemers 95 Niet belastbare inkomsten 97 VAK VIII – AFTREKBARE UITGAVEN 203 Wettelijke vrijstellingen 97 Onderhoudsuitkering 203 Fiets, speed pedelec en ander rijwiel 97 Co-kinderschap 203 Startersjobs 105 Sociale voordelen 106 VAK IX - LENINGEN Eigen kosten van de werkgever 108 & LEVENSVERZEKERINGEN 205 Km-vergoeding wagen 108 Aangiftevak IX 206 Km-vergoeding fiets 109 Vlaams Gewest 206 Dagvergoeding dienstreizen in België 111 Waals Gewest 208 Dagvergoeding dienstreizen buitenland 119 Brussels Gewest 210 Vrijwilligerswerk 128 Federaal 212 Voetbalstewards 129 Schema hypotheekfiscaliteit 213 Voordelen alle aard 132 Schema eigen woning 216 Bedrijfswagen 132 Schema woonbonus 217

Page 5: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

5  

Tabel grensbedragen woonbonus 218 VAK XVI - DIVERSE INKOMSTEN 383 Berekening korf langetermijn- en bouwsparen 219 Afschaffing speculatiebelasting 383 Schema gewone vermindering intresten 220 Inkomsten uit deeleconomie 384 Tabel fiscaal aanvangsbedrag bouwsparen 220 Nieuwe inkomstenfiche 281.29 390 Tabel fiscaal aanvangsbedrag LTSparen 221 CASUS 399 Vlaamse geïntegreerde woonbonus 222 Onbelast bijverdienen (wetsontwerp) 404 Nieuwe code voor kinderen ten laste 222 Diverse 408 Overzichtsartikel 226 Wedstrijdduif 408 Tijdelijke verhoging oude woonbonus 236 Onlichamelijke roerende goederen 408 Waalse ‘Chèque Habitat’ 237 Verkoop onroerend goed 409 Nieuwe code voor leningen 2016 237 Bitcoins 410 Overzichtsartikel 240 Hervorming in Brussels Gewest 251 VAK XVII - BEDRIJFSLEIDERS 413 Gewone vermindering voor intresten 253 Aandelenopties 414 Fiscale attesten 254 Student-zelfstandige 414 CASUSSEN 255 Woon-werkverkeer of dienstverplaatsing 415 1. Meerdere leningen voor enige woning 255 Voordelen alle aard 416 2. Gedeeltelijke verhuring eigen woning 268 Woning 416 3. Leningen oud stelsel & buitenl.woning 286 Leningen: referentierentevoeten 420 4. Lening voor bouw tweede enige woning 291 Verwarming & elektriciteit 420 Circulaire Vlaamse woonfiscaliteit 297 Aandelenopties 421 1. Pandwissel met hypotheekoverdracht 315 Huurherkwalificatie 423 2. Pandwissel zonder hyp.overdracht 316 Opzeggingsvergoedingen 425 3. Instappen in lopende lening 319 Achterstallige vervangingsinkomsten 428 4. ‘Dezelfde keuze’ 325 Beroepskosten van de vennootschap 429 Wanneer automatische invulling TOW? 327 VAK XVIII & XIX – WINST & BATEN 431VAK X - BELASTINGVERMINDERINGEN 329 Student-zelfstandige 431 Regionalisering 329 Vrijstelling gewest.compensatievergoeding 432 Schema belastingverminderingen 331 Erelonen geneesheren in associatie 434 Dakisolatie 333 Vrij aanvullend pensioen (VAPZ) 438 Kinderoppaskosten 336 POZ: nieuwe pensioenovereenkomst 439 Adoptiekosten 338 Beroepskosten 447 Duaal pensioensparen 340 Wettelijk kostenforfait (winst) 447 Taxshelter: aandelen starters 344 Zelfstandige kinderopvang 450 Taxshelterbis: aandelen groeibedrijven 361 Autokosten 453 Verliezen private privak 363 Hervorming aftrekbeperking 453 Belettering 460VAK XI - BELASTINGKREDIETEN 365 Bijdragen businessclubs 462 Geldboeten 464VAK XII - VOORAFBETALINGEN 367 Investeringsaftrek 465 Vermeerderingspercentage aj. 2018 367 Tarief 465 Vermeerderingspercentage aj. 2019 367 CASUS 369 VAK XXII – WINST & BATEN VORIGE BEROEPSWERKZAAMHEID 469VAK XIV – BUITENL. REKENING, Stopzettingsmeerwaarden 470BUIT. LEVENSVERZEKERINGEN, JURIDISCHE CONSTRUCTIES & STARTERSLENINGEN 371 Aanscherping kaaimantaks 372 Nieuwe meldplicht 376 Buitenlandse rekening feitel.vereniging 376 Taks op effectenrekening 378

Page 6: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

6  

Page 7: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

7  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

AANGIFTETERMIJNEN

vrijdag 29 juni 2018 (papier)

donderdag 12 juli 2018 (TOW)

donderdag 25 oktober 2018 (TOW mandataris)

ALGEMEEN

Page 8: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

8  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

AJ 2018 Uitbreiding VOORSTEL VEREENVOUDIGDE AANGIFTE Belastingplichtigen met bezoldigingen ongeacht bedrag  aj. 2017: na aftrek forf. kosten < belastingvrije som + 800.000 VVA’s 

Op papier & elektronisch Sommige vrijstellingen vooraf ingevuld: vrijstelling woon‐werkverkeertussenkomst loonbonus (niet recurrente resultaatsgebonden voordelen) 

KB van 6 maart 2018

ALGEMEEN

Voorstel vereenvoudigde aangifte – aj. 2018 Voor aanslagjaar 2018 noteren we volgende belangrijke uitbreiding van de toepassing van het voorstel van vereenvoudigde aangifte. De groep belastingplichtigen die een vereenvoudigde aangifte ontvangt, wordt uitgebreid met personen met bezoldigingen, ongeacht het bedrag van die bezoldigingen. De maximumgrens (van de belastingvrije som) ingevoerd sinds aj. 2014, vervalt (art. 178 §2 13° KB/WIB92 zoals gewijzigd door KB dd. 06.03.2018, BS 20.03.2018). Zie ook Persbericht 02.02.2018. Bovendien worden een aantal vrijstellingen automatisch ingevuld door de belastingadministratie, zoals de vrijstelling voor reiskosten woon-werkverkeer en voor niet recurrente resultaatsgebonden voordelen (loonbonus). Die inkomsten beletten de toepassing van het voorstel van vereenvoudigde aangifte dus niet langer. Andere vrijstellingen, zoals die voor privé-PC, worden niet voorafingevuld.

monKEY.be (JW)

Page 9: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

9  

Persbericht 2 februari 2018 

Vereenvoudigde belastingaangifte voor 4 op 10 Belgen  Op voorstel van minister van Financiën, Johan Van Overtveldt en Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging Theo Francken, wordt de procedure van vereenvoudigde aangiftes uitgebreid. Binnenkort zullen 3 miljoen belastingplichtigen kunnen genieten van de vereenvoudigde aangiftes.  Een vereenvoudigde aangifte is een belastingbrief waarin de gekende fiscale gegevens van de belastingplichtige vooraf door de fiscus worden ingevuld.  Het enige dat de burger moet doen is de gegevens controleren en eventuele ontbrekende gegevens terugzenden naar de Fiscus. De voorwaarde van het maximumbedrag aan bezoldigingen wordt nu afgeschaft voor deze vereenvoudigde aangifte. De belastingplichtige ontvangt hierdoor een voorstel van vereenvoudigde aangifte, ongeacht het bedrag van bezoldigingen waarover hij/zij beschikt. Op die manier wordt de doelgroep van de vereenvoudigde aangifte dus fors uitgebreid. De voorwaarde van een maximumbedrag aan bezoldiging wordt dus afgeschaft, maar er blijven wel andere beperkingen gelden. Wanneer een belastingplichtige een lening heeft of inkomsten uit het buitenland krijgt, gaat hij/zij bijvoorbeeld nog steeds zelf een aangifte moeten indienen.  In 2018 zullen er naar schatting 3 miljoen voorstellen van vereenvoudigde aangifte worden verzonden. Dit zijn er 800.000 meer dan vorig jaar. Ongeveer 40% van de aangiftes binnen de personenbelasting zal hierdoor bestaan uit vereenvoudigde aangiftes.  Minister van Financiën Johan Van Overtveldt: “Dit is een enorme administratieve vereenvoudiging, voor de burger en de fiscus.  In 94% van de gevallen gaat de burger immers akkoord met de vereenvoudigde aangifte en dient hij/zij niets meer in te vullen of terug te zenden.  4 op 10 mensen zullen vanaf dit aangiftejaar zo’n vereenvoudigde aangifte ontvangen.”  Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging, Theo Francken: “De kerntaak van administratieve vereenvoudiging is het leven van burgers en ondernemingen vereenvoudigen. Deze maatregel is hier een toonvoorbeeld van en dringt de administratieve rompslomp die bij belastingaangiftes komt kijken fors terug en vergemakkelijkt zo het leven van vele burgers.  Leuker kunnen we de jaarlijkse belastingaangifte niet maken, maar wel eenvoudiger en gemakkelijker.”  De ministerraad keurde vandaag het ontwerp van koninklijk besluit goed. Het wordt ter advies ook voorgelegd aan de Raad van State. 

Page 10: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

10  

Art. 178 WIB92 aj. 2018 § 1 De belastingplichtigen zijn, krachtens artikel 306, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en ze ontvangen, krachtens artikel 306, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, een voorstel van vereenvoudigde aangifte voor het aanslagjaar waarvan het belastbaar tijdperk volgt op een kalenderjaar waarin ze geen andere belastbare inkomsten en elementen hebben aangegeven dan die als bedoeld in § 2, en voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3. § 2 Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld en ontvangen een door de administratie opgesteld voorstel van vereenvoudigde aangifte, wanneer ze geen andere belastbare inkomsten en elementen moeten aangeven dan: 1° wettelijke pensioenen verkregen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd en de achterstallen daarvan; 2° overlevingspensioenen en de achterstallen daarvan; 3° andere pensioenen, renten, omzettingsrenten, als renten of pensioenen geldende kapitalen, afkoopwaarden en als zodanig geldende toelagen en de achterstallen daarvan; 3°/1 uitkeringen, toelagen, renten en omzettingsrenten van kapitalen voortvloeiend uit de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten wegens blijvende ongeschiktheid en de achterstallen daarvan; 3°/2 sommen die afkomstig zijn van een in het kader van het pensioensparen geopende spaarrekening of spaarverzekering; 4° werkloosheidsuitkeringen en de achterstallen daarvan; 5° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en de achterstallen daarvan; 6° uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen; 7° uitgaven betaald voor prestaties betaald met dienstencheques; 8° bedrijfsvoorheffing en voorafbetalingen; 9° persoonlijke gegevens en gezinslasten; 10° niet ingehouden persoonlijke sociale bijdragen. 11° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten, die na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van een in België of in het buitenland gevestigde onderneming of rechtspersoon; 12° giften; 13° bezoldigingen [...]; 14° in artikel 90, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beoogde onderhoudsuitkeringen die niet hoger zijn dan de belastingvrije som wanneer de belastingplichtige een minderjarige jonger dan 16 jaar is. § 3 In afwijking van § 2 geldt de vrijstelling van aangifteplicht niet voor de belastingplichtigen die: 1° inkomsten van buitenlandse oorsprong moeten aangeven; 2° een of meer rekeningen of individuele levensverzekeringsovereenkomsten in het buitenland bezitten; 3° in de loop van het belastbare tijdperk overleden zijn. De vrijstelling geldt dan evenmin voor hun erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden die de aangifte van de overledene moeten indienen; 4° van ambtswege uit de bevolkingsregisters geschrapt zijn; 5° hun woonplaats in het buitenland hebben; 6° geen gekend adres hebben; 7° beroepsinkomsten hebben die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op hun andere inkomsten; 8° echtgenoot van een in 3° of 7° bedoelde belastingplichtige zijn; 9° een deel 2 van de aangifte hebben ingevuld of moeten invullen; 10° zelf of hun echtgenoot of wettelijk samenwonende evenals de kinderen waarover ze het ouderlijk gezag uitoefenen, hetzij een oprichter zijn van een juridische constructie zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hetzij een derde begunstigde zijn zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°/1, van hetzelfde Wetboek; 11° in artikel 21, eerste lid, 13°, van hetzelfde Wetboek bedoelde leningen hebben toegekend, waarvan de looptijd nog niet is verstreken. § 4 Voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3 blijven de belastingplichtigen die bij toepassing van de §§ 1 en 2 of van deze paragraaf voor het voorgaand aanslagjaar van aangifteplicht in de personenbelasting waren vrijgesteld en een voorstel van vereenvoudigde aangifte hadden ontvangen, en die op grond van de aangebrachte wijzigingen aan dat voorstel van vereenvoudigde aangifte in beginsel niet meer aan de voorwaarden van § 2 voldoen om voor het daaropvolgende aanslagjaar van aangifteplicht te worden vrijgesteld, voor dat aanslagjaar toch vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en blijven zij een voorstel van vereenvoudigde aangifte ontvangen op voorwaarde dat zij geen andere aan te geven belastbare inkomsten hebben dan de inkomsten als bedoeld in § 2, 1° tot 5° en 11°.

Page 11: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

11  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

AJ 2018

Definitieve autonomiefactor:  25,99 24,957

Gewestelijke PB‐opcentiemen:  35,117% 33,257%= daling gewestelijke PB (met 4%) + stijging federale PB

KB van 19 december 2017Waals decreet van 13 december 2017

ALGEMEEN

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

ALGEMEEN

• Personenbelasting Staat vóór staatshervorming = 100 EUR

• Vanaf aanslagjaar 2018Dotatie Staat omgezet in DEFINITIEVE gewestelijke OPCENTIEMEN 33,257%

Personenbelasting Staat gereduceerd met 24,957% (= DEFINITIEVEautonomiefactor): 100 – 24,957 = 75,043 EUR (= gereduceerde personenbelasting Staat)

Berekening opcentiemen:75,043 x 33,257% = 24,957 EUR (gewestelijke personenbelasting)

Page 12: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

12  

Algemeen berekeningsvoorbeeld PB aanslagjaar 2018 (Vlaams Gewest) 

 

 

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST  terug te storten: ‐ 605,68 EUR (verschil 101,95 EUR) 

   

Page 13: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

13  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

AJ 2018

Brussels Hoofdstedelijk Gewest verlaagt opcentiemenrekening houden met definitieve autonomiefactor:33,257%  32,591%

= verlaging Brusselse PB met 2% of totale PB met 0,5%

Ordonnantie van 12 december 2016 

ALGEMEEN

Verlaging Brusselse opcentiemen personenbelasting Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest profileert zich ook als pionier en wijzigt als eerste gewest het percentage van zijn gewestelijke opcentiemen (art. 31 Ordonnantie dd. 12.12.2016). Aan de hand van dit percentage wordt de Brusselse personenbelasting berekend . Het nieuwe opcentiemenpercentage dat van toepassing zal zijn vanaf aj. 2018 (inkomsten 2017), wordt berekend op basis van volgende formule: 100 / (100 – autonomiefactor] x [99,5 – (100 – autonomiefactor)] Rekening houdend met de herberekende definitieve autonomiefactor (vanaf aj. 2018) van

24,957% geeft dat volgend opcentiemenpercentage: [100 / (100 – 24,957)] x [99,5 – (100 – 24,957)] = 32,591% (in plaats van 33,257% in het Waalse en Vlaamse Gewest). Dat betekent een verlaging van de Brusselse personenbelasting vanaf aj. 2018 met 2,04%.

Eerder zette het Brussels Hoofdstedelijk Gewest ook al zijn agglomeratiebelasting (van 1%) op de

personenbelasting op nul waardoor die vanaf aj. 2017 de facto niet meer verschuldigd is (art. 2 Verordening dd. 18.12.2015, BS 30.12.205).

(*) Zie Persmededeling ministerraad dd. 07.07.2017 en KB dd. 19.12.2017 (BS 22.12.2017)

monKEY.be (JW)

Page 14: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

14  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

CODES Gewestelijke aangiftes fiscale woonplaats op 1.1.2018 ( TOW: domicilie)

VLAAMS GEWEST: 823 codes

Vlaams vak IX (woonlening): 86 codes

WAALS GEWEST: 826 codes

Waals vak IX (woonlening): 95 codes

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST: 807 codes

Brussels vak IX (woonlening): 83 codes

TOTAAL AANTAL UNIEKE CODES: 849 codes (885 codes in 2017)

Aangifte personenbelasting per gewest 

“Aangifterubrieken die enkel relevant zijn in één bepaald gewest, verzwaren de aangifte voor inwoners van de andere gewesten. Door de aangifte te regionaliseren ‐ één aangifte per gewest – zou het gebruik van verkeerde aangiftecodes kunnen worden vermeden en een boel overbodige codes kunnen worden geschrapt”, dat was vorig jaar de conclusie van het artikel ‘belastingaangifte 2017 barst uit haar voegen’. Wel, het is zover. Na de personenbelasting is nu ook de aangifte geregionaliseerd. 

Drie aangiftes  Vanaf dit jaar kennen we niet één maar drie verschillende aangiftes. Een Vlaamse, Waalse en Brusselse, in plaats van één federale aangifte. Tenminste wat deel 1 van de aangifte betreft: de vakken I tot en met XIV. Deel 2 van de aangifte (vakken XV tot en met XXIII) blijft federaal. Een Compromis à la Belge dus, maar waarom? Enkel in het eerste deel van de aangifte komen we regionale aangifterubrieken tegen die niet meer relevant zijn voor alle Belgen. Zo bijvoorbeeld in vak IX met de Vlaamse geïntegreerde woonbonus en de Waalse Chèque Habitat. Als Brusselaar heb je daar niets aan. En dat is ook zo voor de vakken X (belastingverminderingen) en XI (belastingkredieten) waar fiscale voordelen kunnen worden geclaimd die slechts van toepassing zijn in één regio, zo bijvoorbeeld het belastingkrediet voor de Vlaamse Winwinlening.   Hoe wordt bepaald welke aangifte je krijgt?  In de praktijk zal je de aangifte ontvangen (of via taxonweb indienen) van het gewest waar je dit jaar op 1 januari ingeschreven was in het rijksregister. Was je op 1 januari 2018 gedomicilieerd in het Vlaamse Gewest, dan vul je de Vlaamse aangifte in. Woonde je op dat moment echter in 

Page 15: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

15  

werkelijkheid al in het Waalse Gewest, omdat je draalde met de officiële wijziging van je domicilie, dan moet je toch de Waalse aangifte invullen. Want in dat geval is het Waalse Gewest bevoegd. Je zal de juiste fiscale woonplaats eventueel zelf moeten aantonen.  Minder codes  Ook al stond de regionalisering van de aangifte in de sterren geschreven sinds de zesde staatshervorming, toch heeft het nog drie jaar geduurd om de stap van een federale naar een Vlaamse, Waalse en Brusselse aangifte te zetten. De aangifte ook dit jaar nog federaal houden, zou echter betekenen dat er in het vak van de woonleningen alweer nieuwe codes moesten bijkomen, enkel voor het Waalse Gewest. Waarop de Vlaamse en Brusselse inwoners dan weer moesten worden gewezen via nieuwe voetnoten. Trop is uiteindelijk toch te veel. Zeker in een verkiezingsjaar waarin men de boodschap van een verder uitdijende belastingaangifte liever wil vermijden. Dan liever een gewestelijke aangifte. Die doet het aantal codes fors slinken. Zo telt de nieuwe Vlaamse aangifte, gespeend van alle overbodige Waalse en Brusselse codes (én voetnoten), nog slechts 823 codes in plaats van de 885 codes die de federale aangifte vorig jaar nog telde. De Brusselse doet nog beter met ‘slechts’ 807 codes. Het Brussels Gewest hervormde dan ook drastisch haar personenbelasting met een afschaffing van een hoop belastingverminderingen, o.a. voor nieuwe woonleningen. De Waalse aangifte blijft steken op 826 codes. In dat Gewest is de woonfiscaliteit dan ook het meest complex. Zo zijn er 95 Waalse, 86 Vlaamse en 83 Brusselse codes voor woonleningen. Het totaal aantal unieke codes over de drie aangiftes heen bedraagt 849.  De afbouw van het aantal codes heeft vooral een grote symboolwaarde. Getuige daarvan de naarstige zoektocht naar andere plekken in de aangifte waar codes konden worden geschrapt, zonder dat daar een vereenvoudiging van de fiscaliteit tegenover staat. Zo worden de belastbare inkomsten uit aandelenopties (in vak IV en vak XVII) niet meer vermeld naast aparte codes, maar zijn ze in de nieuwe aangifte opgenomen onder de algemene rubriek voor bezoldigingen. Zo staan de verschillende hoedanigheden van ‘fiscaal alleenstaande’ in vak II (ongehuwd, uit de echt gescheiden of van tafel en bed gescheiden) nu gebundeld naast één code in plaats van de vroegere vijf codes. En in vak VII (roerende inkomsten) verdwijnen er maar liefst 24 codes door de ‘verplicht aan te geven inkomsten’ (andere dan die uit spaarboekjes) te bundelen in één rubriek, terwijl er aan de spaarfiscaliteit niets wezenlijks wijzigde. Op die manier komt er, zonder dat het te veel opvalt, ruimte voor nieuwe codes die wel het gevolg zijn van nieuwe belastingmaatregelen. Want u had toch niet gedacht dat onze personenbelasting er eenvoudiger op was geworden?  

Nieuwkomers 

De belangrijkste nieuwigheden treffen we al meteen aan in het begin van de aangifte. Vak II (persoonlijke gegevens en gezinslasten) telt immers twee nieuwe rubrieken, een rubriek 5 en 6. Rubriek 6 is enkel bedoeld voor ‘nieuwkomers’, d.w.z. zij die in 2017 Belgisch inwoner werden omdat ze naar België migreerden. Het betreft dus een beperkte groep belastingplichtigen. Die rubriek is het gevolg van de ‘proratering van fiscale voordelen’, een nieuwe maatregel die vanaf aanslagjaar 2018 (= inkomsten 2017) zowat alle federale belastingverminderingen, vrijstellingen en grensbedragen beperkt tot het werkelijke duur van het inkomstenjaar waarvoor men onderworpen was aan de personenbelasting. Concreet moet elke ‘nieuwkomer’ in deze rubriek het aantal maanden van 2017 invullen dat hij in België verbleef, te tellen vanaf de dag van aankomst, waarbij een aankomst vóór de zestiende van de maand als een volle maand wordt geteld. De datum van inschrijving in het rijksregister wordt hierbij gebruikt als ‘weerlegbaar wettelijk vermoeden’. Iemand die in België arriveerde op 17 oktober 2017 vult dus naast de nieuwe code 1199, het cijfer ‘2’ (maanden) in. Kwam hij op 15 oktober aan, dan vult hij hier ‘3’ in. Dat getal vormt dan de teller van de breuk (bv. 2/12de of 3/12de) waarmee de federale fiscale voordelen worden beperkt. Zo bv. het huwelijksquotiënt, de forfaitaire beroepskosten, de belastingverminderingen voor pensioensparen, giften, kinderen, 

Page 16: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

16  

vervangingsinkomsten, enzovoort. Men stapt dus af van het eeuwenoude principe dat fiscale voordelen altijd worden toegekend voor hun jaarbedrag, ongeacht de reële duur van het (inkomsten)jaar. Wat geldt voor ‘nieuwkomers’ geldt uiteraard ook voor ‘vertrekkers’ die België definitief verlaten en zich uitschrijven. Toch wordt hier (nog) geen rekening mee gehouden. Want bij emigratie in 2017, moe(s)t er een ‘aangifte speciaal’ voor aanslagjaar 2017 worden gebruikt en de proratering van de fiscale voordelen geldt pas vanaf aanslagjaar 2018.  

De situaties waarin de fiscale voordelen worden ‘geprorateerd’, beperken zich tot immigratie en emigratie. Na overlijden blijven de fiscale voordelen wel integraal toegekend, voor het hele jaar. Ook wanneer je, net afgestudeerd, pas in de loop van 2017 voor het eerst bent beginnen werken, worden de fiscale voordelen niet beperkt (als de student al op 1 januari 2017 in België verbleef). De aanvangsdatum van een beroepsactiviteit is dus niet relevant. De fiscus zal het aantal in deze nieuwe rubriek ingevulde maanden gebruiken om de ‘proratering’, d.w.z. vermenigvuldiging van de fiscale voordelen met de breuk ‘aantal maanden/12’, automatisch toe te passen in de belastingberekening. Tenminste daar waar hij dat kan. Want vaak zal de nieuwkomer zelf de beperking moeten toepassen. Hij wordt daar dan op gewezen in de toelichting bij de aangifte of in nieuwe voetnoten, zo bv. in vak II, voor de beperking van het bedrag van de ‘toegelaten nettobestaansmiddelen’, en in vak VII, voor de bepaling van het belastingvrije bedrag van intresten van spaarboekjes. Deze nieuwe maategel maakt de aangifte dus weer wat complexer, zij het voor een kleine groep belastingbetalers.  Alleenstaande ouder 

“Eenoudergezinnen zijn de bevolkingsgroep met het grootste risico op armoede”, vindt onze wetgever. Daarom wordt de groep van ‘alleenstaande ouders’ vanaf deze aangifte fiscaal extra ondersteund, tenminste als ze een laag inkomen hebben. Een ‘alleenstaande ouder’ is iedere belastingplichtige die op 1 januari 2018 minstens één kind heeft (al dan niet in co‐ouderschap) en die niet feitelijk samenwoont met andere personen dan zijn kinderen, (groot)ouders, broers, zussen of pleegouders. De alleenstaande mag dus niet feitelijk samenwonen met iemand anders, bv. een vriend of vriendin.  

Dergelijke ‘alleenstaande ouder’ krijgt vanaf deze aangifte bovenop de reeds bestaande belastingvrije som voor ‘alleen belaste met kind’ van 1.550 euro nog een bijkomende belastingvrije som voor ‘alleenstaande ouder’ van 1.000 euro of een effectief voordeel van jaarlijks 250 à 450 euro, als ruggensteuntje. Bovendien ontvangt hij naast de huidige belastingvermindering voor kinderoppaskosten (van 45%), nog een extra vermindering (van 30%) voor diezelfde oppaskosten, in totaal dus 75%. Beide bijkomende voordelen worden, indien nodig, door de fiscus omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. 

Deze maatregel “ter versterking van de sociale cohesie” is in feite vrij revolutionair, want voor het eerst moet nu ook in de personenbelasting, binnen de groep van de belastingplichtigen die alleen worden belast (= de ongehuwden of niet wettelijk samenwonenden), het onderscheid worden gemaakt tussen zij die ongehuwd feitelijk samenwonen en zij die effectief alleenstaand zijn. De maatregel is immers enkel bedoeld voor die laatsten. Dat onderscheid wordt in de aangifte gemaakt in de nieuwe rubriek 5 van vak II. Naast de nieuwe code 1101 moet de alleenstaande ouder nu bevestigen dat hij niet feitelijk samenwoont met andere dan de ‘toegelaten personen’ en dat hij dus recht heeft op de bijkomende fiscale voordelen. Een code die dus absoluut niet over het hoofd mag worden gezien!   Om recht te hebben op de extra fiscale voordelen moet de alleenstaande ouder echter wel een beroepsinkomen hebben van minstens 3.200 euro (na aftrek beroepskosten). Werkloosheidsuitkeringen tellen niet mee. Ziekte‐ en invaliditeitsuitkeringen wel. Maar hij mag ook weer niet te veel inkomsten hebben. Geniet de alleenstaande 19.000 euro of meer belastbaar 

Page 17: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

17  

inkomen, dan verliest hij het recht op de extra voordelen volledig. Vanaf een belastbaar inkomen van 15.000 euro worden de voordelen systematisch afgebouwd. De extra voordelen gelden zo in de praktijk enkel voor wie werkt, maar niet te veel… 

De extra fiscale voordelen voor ‘alleenstaande ouder’ maken deel uit van de Wet betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie, die nog maar pas (op 30 maart) werd gepubliceerd in het Staatsblad. Het wettelijk kader is dus nog maar net vastgelegd, maar geldt wel al retroactief voor heel 2017. 

Gewestvakken 

De vakken IX (woonleningen), X (belastingverminderingen) en XI (belastingkredieten) zijn de vakken die regionaal verschillen. Ze werden daarom heringedeeld.  

In het Vlaamse vak IX noteren we nieuwe codes in het kader van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus voor de aangifte van het aantal kinderen, om voor woonbonusleningen gesloten in 2016 te bepalen of de belastingplichtige recht heeft op de verhoging van de woonbonus. Verder zijn in dat vak alle overbodige Waalse en Brusselse codes geschrapt. Hetzelfde gebeurde in de Waalse en Brusselse aangiftes. Zo vinden we in het Brusselse vak IX geen spoor meer terug van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus of de Waalse wooncheque. De rubriek ‘intresten van groene leningen’, waarmee het vak IX vroeger begon, is verhuisd naar het federale luik van vak IX. Dat is logisch, want die intresten geven recht op een federale vermindering. 

Het vak X (belastingverminderingen) bundelt zowel in de Vlaamse, Waalse als Brusselse versie, in een eerste luik de in het betreffende gewest geldende gewestelijke belastingverminderingen en in een tweede luik, dat in alle aangiftes hetzelfde is, de federale verminderingen. De Vlaamse aangifte telt (voorlopig nog) zes belastingverminderingen, de Waalse vijf en de Brusselse, dat een aantal verminderingen schrapte met haar belastinghervorming, nog slechts drie.  

In het vak XI tenslotte kan je in de Vlaamse aangifte het belastingkrediet voor Winwinleningen en in de Waalse aangifte het belastingkrediet voor ‘Coup de pouce’‐leningen aanvragen. Hoewel er geen Brusselse belastingkredieten zijn, kent de Brusselse aangifte ook een vak XI met als noot “niet van toepassing voor het Brussels Hoofdstedelijk gewest”. Dat gebeurt om praktische redenen. Zo kan de nummering van de aangiftevakken gelijk blijven lopen, ook in deel 2 van de aangifte dat federaal blijft. 

Kaaimantaks  In vak XIV van de aangifte is de omschrijving gewijzigd van de meldplicht van juridische constructies (trusts, stichtingen…) voor de heffing van de kaaimantaks. Naast de ‘oprichter’ van een juridische constructie moet iedereen die een voordeel ontving van de constructie (bv. een dividend uitgekeerd kreeg), die constructie melden in zijn aangifte. Die ‘iedereen die een voordeel ontving’ komt in de plaats van de vorig jaar afgeschafte categorie van de ‘derde‐begunstigden’ die voorheen onderworpen waren aan de meldplicht.   Deeleconomie 

De belangrijkste wijziging in deel 2 van de aangifte, vinden we in vak XVI (diverse inkomsten) waar een rubriek is toegevoegd voor de aangifte van de inkomsten uit deeleconomie (rubriek B1). Dat zijn inkomsten uit diensten die particulieren buiten hun normale beroepsactiviteit leveren aan andere particulieren via een erkend online platform. Denk bijvoorbeeld aan het bereiden van maaltijden via Flavr of het klussen via Listminut. Sinds vorig jaar bestaat er een fiscaal gunstregime voor inkomsten 

Page 18: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

18  

die men met zulke platformen verdient: een forfaitaire kostenaftrek van 50% en een voordelig belastingtarief van 20%. Dat brengt de belastingdruk op deeleconomie‐inkomsten de facto op 10%. Dat gunstregime geldt echter enkel wanneer de in 2017 behaalde bruto‐inkomsten uit deeleconomie niet hoger zijn dan 5.100 EUR. Behaalde men meer, dan is het volledige inkomen en dus niet enkel het bedrag in meer belastbaar als beroepsinkomen, tegen het normale belastingtarief. Het inkomen mag dan niet hier in vak XVI worden aangegeven.  Het internetplatform houdt bedrijfsvoorheffing in op de vergoedingen die het betaalt. Die voorheffing bedraagt in principe 10%. Maar de voorheffing is, wegens de grens van 5.100 euro en het feit dat een belastingplichtige mogelijk van verschillende platformen inkomsten verkreeg, niet bevrijdend. De inkomsten moeten dus altijd, ter controle, worden aangegeven. En dat gebeurt nu dus voor de eerste keer: het bruto‐inkomen moet men aangeven naast de nieuwe code (.)460 en de ingehouden bedrijfsvoorheffing naast de nieuwe code (.)461 van vak XVI.  En verder…  Noteren we nog volgende wijzigingen in de aangifte: ‐ de speculatiebelasting, de meerwaardebelasting bij verkoop van aandelen binnen zes maanden na aankoop, is voor die belasting goed en wel was ingevoerd, alweer afgevoerd. Daardoor verdwijnen er vier codes in vak XVI. Deze ‘belasting voor één jaar’ heeft intussen wel een opvolger, met de nieuwe ‘taks op effectenrekening’, die haar stempel zal drukken op de aangifte van volgend jaar, met een nieuwe meldplicht in vak XIV; ‐ de vervroegde inningen op pensioensparen staan in de nieuwe aangifte niet langer apart vermeld in vak V (pensioenen) maar worden mee opgenomen onder de rubriek ‘bedrijfsvoorheffing’ omdat ze net als die voorheffing nu ook terugbetaalbaar zijn. Initieel waren ze dat niet – ze waren enkel verrekenbaar – maar dat is retroactief rechtgezet; ‐ de inkomsten die studenten behaalden in het nieuwe statuut van ‘student‐zelfstandige’ zijn uitgesloten van het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten. Daarom moeten die inkomsten, naargelang van het soort activiteit, nog eens afzonderlijk worden aangegeven in de vakken XVII (bedrijfsleidersbezoldigingen), XVIII (winst), XIX (baten) of XXI (bezoldigingen meewerkende echtgenoot. 

Besluit 

De belangrijkste wijziging in de nieuwe aangifte is eerder formeel dan inhoudelijk van aard. De regionalisering van de personenbelasting werd niet meteen gevolgd door een regionalisering van de aangifte. Maar uitstel betekent geen afstel. De aangifte per gewest is een feit en dat is een goede zaak. Voor de papieren aangiftes verkleint de kans op (materiële) vergissingen enorm. Voor de taxonweb‐aangifte maakt het niet zoveel uit. Die aangifte liet sowieso al enkel het gebruik van de juiste gewestcodes toe. In ieder geval is de aangifte heel wat overzichtelijker. Nu maar hopen dat de juiste aangifte bij de juiste personen terecht komt. 

Jef Wellens  

Page 19: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

19  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II

Ongehuwd/gescheiden/van tafel en bed  gegroepeerdgehuwd/wettelijk samenwonend  gegroepeerd

Page 20: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

20  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IIBelastingvrije som en toeslagen Aj. 2018 Aj. 2019

Belastingvrije som- basissom:- verhoogde basissom:…indien belastbaar inkomen niet meer bedraagt dan:

Verhoging van de belastingvrije som- voor de gehandicapte belastingplichtige:- voor 1 kind ten laste:- voor 2 kinderen ten laste:- voor 3 kinderen ten laste:- voor 4 kinderen ten laste:- supplement per kind ten laste boven het vierde:- voor ieder kind jonger dan 3 jaar waarvoor geen kosten voor kinderoppas worden afgetrokken:- voor ascendenten, broer of zus ten laste > of = 65j:- voor iedere andere persoon ten laste (gehandicapte telt dubbel):- voor de belastingplichtige die alleen wordt belast die ofwel één of meer kinderen ten laste heeft ofwel fiscaal co-ouder is: - voor de gehuwde voor het jaar van huwelijk: wanneer zijn partner geen bestaansmiddelen heeft gehad die volgend nettobedrag overschrijden:- voor alleenstaande ouder die ofwel één of meer kinderen ten laste heeft ofwel fiscaal co-ouder is:

minimum netto-beroepsinkomen:inkomensgrenzen belastbaar inkomen:

7270,007570,00

27 030,00

1550,001550,003980,008920,00

14 420,005510,00580,00

3090,001550,00

1550,001550,003200,001000,003200,00

15 000,0019 000,00

7430,007730,00

45 750,00

1580,001580,004060,009110,00

14 730,005620,00590,00

3160,001580,00

1580,001580,003270,001020,00 3270,00

15 320,0019 410,00

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – belastingvrije basissom Taxshift ‐ aanslagjaar 2019/inkomsten 2018: grotere doelgroep voor verhoogde belastingvrije basissom (niet geïndexeerde bedragen)

Wet jobcreatie en koopkracht van 26 december 2015

Page 21: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

21  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II

inkomensschijven belasting op vorige schijven

marginaalbelastingtarief (%)

0 – 11.070 25%

11.070 – 12.720 2767,50 30%

12.720 – 21.190 3262,50 40%

21.190 – 38.830 6650,50 45%

> 38.830 14.588,50 50%

AJ 2018 – berekening BASISBELASTING

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II

inkomensschijven belasting op vorige schijven

marginaalbelastingtarief (%)

0 – 8930 25%

8930 – 12.720 2232,50 30%

12.720 – 21.190 3369,50 40%

21.190 – 38.830 6757,50 45%

> 38.830 14.695,50 50%

AJ 2018 – berekening BELASTING OP BELASTINGVRIJE SOM

Page 22: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

22  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II ‐ belastingkrediet voor kinderen Aanpassing berekening (retroactief vanaf aj. 2017)

Vóór aj. 2017: premisse = belastingvrije som > belastbaar inkomen Door nieuw belastingbarema kan ‘belastingvrije som < belastbaar inkomen’

terwijl ‘belasting op belastingvrije som > basisbelasting’

Daarom: belastingkrediet indien belasting op belastingvrije som > basisbelasting

Voorbeeld (aj. 2018): ‘alleenstaande ouder’ met 2 kinderen & belastbaar inkomen van € 14.120 Belastingvrije som = € 14.100 (vroeger GEEN belastingkrediet)Belasting (schaal1) op inkomen van € 14.120  = € 3822,50Belasting (schaal2) op belastingvrije som van € 14.100 = € 3921,50 Toekenning belastingkrediet van € 99 (3921,50 – 3822,50)

Wet van 30 juni 2017

Retroactieve wijziging berekening belastingkrediet voor kinderen (vanaf aj. 2017) De belastingvrije som moet het belastbaar inkomen overtreffen, dat is het uitgangspunt voor de toepassing van het belastingkrediet. Maar vanaf aanslagjaar 2017 is het door de taxshift mogelijk dat de belasting op de belastingvrije som, die wordt afgetrokken van de basisbelasting berekend op het belastbaar inkomen, hoger is dan die basisbelasting terwijl de belastingvrije som het belastbaar inkomen NIET overtreft. Dat komt omdat de belasting op de belastingvrije som vanaf aj. 2017 wordt berekend op basis van een ‘duurdere’ belastingschaal dan de schaal gebruikt voor de berekening van de basisbelasting op het belastbaar inkomen. Opdat de belastingplichtige ook in dat geval het belastingkrediet zou kunnen genieten, werd art. 134 §3 en §4 WIB92 gewijzigd, met ingang van aj. 2017 (Wet dd. 30.06.2017, BS 07.07.2017). De toepassing van het belastingkrediet vereist niet langer dat de belastingvrije som hoger is dan het belastbaar inkomen, maar wel dat de belasting op de belastingvrije som hoger is dan de (basis)belasting op het belastbaar inkomen. Voor zover het saldo (= verschil tussen belasting op belastingvrije som en basisbelasting) betrekking heeft op de belastingvrije toeslagen voor kinderen ten laste, inclusief de toeslag voor kind jonger dan drie jaar* (van art. 132 lid1 1° tot 6° WIB92) wordt het omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. Bij de berekening van dat saldo mag geen rekening worden gehouden met het deel van de belastingvrije som dat het belastbaar inkomen overschrijdt en dat niet bestaat uit toeslagen voor kinderen ten laste (art. 134 §3 lid2 2° WIB92).

(*) De belastingvrije som wordt geacht in volgorde te bestaan uit primo de belastingvrije basissom, secundo de belastingvrije toeslagen voor andere personen ten laste dan kinderen en tertio de belastingvrije toeslagen voor kinderen ten laste, zodat de niet aangerekende belasting op de belastingvrije som bij voorrang slaat op de toeslagen voor kinderen (art. 134 §3 lid2 WIB92).

Voorbeeld: een alleenstaande met twee kinderen ten laste heeft voor aj. 2018 een belastbaar inkomen van 13.200 EUR. De alleenstaande voldoet niet aan het minimumbedrag beroepsinkomen voor de toepassing van de extra toeslag voor ‘alleenstaande ouder met laag inkomen’. Zijn totale belastingvrije som bedraagt 13.100 EUR (7.570 EUR basisbedrag + 3.980 EUR toeslag voor twee kinderen + 1.550 EUR toeslag voor ‘alleen belaste met kind’). De belastingvrije som (13.100 EUR) is dus lager dan het belastbaar inkomen (13.200 EUR). In de oude regeling vóór aj. 2017 zou de belastingplichtige geen recht hebben gehad op het belastingkrediet, maar in de nieuwe regeling wel. De basisbelasting berekend op het belastbaar inkomen volgens de nieuwe tariefschaal bedraagt immers 3.454,50 EUR, terwijl de belasting op de belastingvrije som, berekend volgens de oude tariefschaal 3.521,50 EUR bedraagt, of 67 EUR meer. Dat saldo van 67 EUR wordt, omdat het bij voorrang betrekking heeft op 3.980 EUR toeslag voor kinderen, integraal omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet.

monKEY.be (JW)

Page 23: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

23  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – belastingkrediet voor kinderen

Asielzoeker vanaf aj. 2018 NIETmeer onderworpen aan personenbelasting (art. 4 WIB92) BNI

Enkel niet‐inwoners van categorie1 & 2 (75% van totale beroepsinkomen in België) hebben recht op belastingkrediet voor kinderen ten laste…

Wet van 25 december 2016 & Circulaire van 14 juni 2017

Asielzoekers en vluchtelingen werden tot en met aj. 2017 meestal als rijksinwoners aangemerkt, hoewel ze doorgaans niet waren ingeschreven in het Rijksregister van de natuurlijke personen, maar wel in een wachtregister. Hun feitelijke verblijfplaats was immers in België gelegen. Zij konden bijgevolg aanspraak maken op het belastingkrediet voor kinderen ten laste via het indienen van een belastingaangifte (PV 3-5440 dd. 16.06.2006, PV 160 dd. 27.01.2012, PV 314 dd. 13.03.2013, PV 547 dd. 29.08.2013, PV 490 dd. 27.07.2015, PV 557 dd. 01.10.2015 en PV 619 dd. 04.11.2015).

Vanaf inkomstenjaar 2017 komt hierin echter verandering: de ‘kerstwet’ dd. 25.12.2016 (BS 30.12.2016) sluit personen die ingeschreven zijn in het wachtregister uitdrukkelijk uit van het toepassingsgebied van de personenbelasting (art. 4 4° WIB92). Asielzoekers zijn vanaf aj. 2018 bijgevolg niet langer onderworpen aan de personenbelasting maar aan de belasting niet-inwoners en enkel de niet-inwoner van de eerste en tweede categorie (= 75% beroepsinkomsten in België behaald) komt in aanmerking voor het belastingkrediet voor kinderen (Circulaire dd. 14.06.2017, nr. 10 e.v.). De facto zijn de meeste asielzoekers, bij gebrek aan beroepsactiviteit* en beroepsinkomsten, dus uitgesloten van het belastingkrediet (zie ook memorie DOC542199/001 en PV 1260 dd. 19.10.2016). Ze moeten in de praktijk meestal ook geen aangifte in de BNI indienen (Circulaire dd. 14.06.2017, nr. 7). De uitsluiting van de PB geldt niet indien de persoon in kwestie vóór zijn inschrijving in het wachtregister reeds zijn ‘zetel van fortuin’ had gevestigd in België. Ze geldt uiteraard evenmin voor erkende vluchtelingen die ingeschreven zijn in het Rijksregister en aan de PB onderworpen blijven of voor personen die in het vreemdelingenregister zijn ingeschreven (zie ook Fiscale Actualiteit nr. 7, 2017, p. 10). De uitsluiting geldt ook niet voor asielzoekers waarvan de echtgenoot (of wettelijk samenwonende partner) onderworpen is aan de PB indien voor beiden een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd of indien de echtgenoot een internationaal ambtenaar is.

(*) één werkdag met een beroepsinkomen behaald in België volstaat om te spreken van een beroepsactiviteit

monKEY.be (JW)

Page 24: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

24  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – alleenstaande ouder met laag inkomen

Nieuwe rubriek/code voor het claimen van extra fiscale voordelen! voor ‘alleenstaande ouder met laag inkomen’:‐ extra belastingvrije toeslag van 1000 euro (bovenop 1550 euro voor ‘alleen belaste ouder’) ‐ extra belastingvermindering voor kinderoppaskosten van 30% (bovenop 45%)  vak X

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – alleenstaande ouder met laag inkomen

AJ 2018

Extra belastingvrije toeslag van € 1000 bovenop toeslag van € 1550 & extra belastingvermindering voor kinderoppaskosten van 30% bovenop 45% voor: alleenstaande ouder met belastbaar inkomen niet hoger dan € 15.000 tussen € 15.000 en € 19.000: afbouwregeling toeslag en verminderingminimum activiteitsinkomen € 3200 (Werken, maar niet te veel!)

Extra voordelen omzetbaar in belastingkrediet

Wet economische groei en sociale cohesie van 26 maart 2018

Page 25: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

25  

Alleenstaande ouder: bijkomende belastingvrije toeslag en bijkomende belastingvermindering voor kinderoppaskosten

De wet betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie van 26 maart 2018 (BS 30.03.2018) voert twee nieuwe fiscale voordelen in voor de belastingplichtige die een alleenstaande ouder is, d.w.z. die niet feitelijk samenwoont en minstens één kind heeft. Want “eenoudergezinnen zijn de bevolkingsgroep met het grootste risico op armoede”. Daarom wordt deze groep fiscaal extra ondersteund (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 213). De alleenstaande ouder krijgt vanaf aj. 2018, bovenop de reeds bestaande belastingvrije som voor ‘alleen belaste met kind’ van 1.550 EUR (bedoeld in art. 133 lid1 1° WIB92) nog een bijkomende belastingvrije som voor ‘alleenstaande met kind’. Bovendien ontvangt diezelfde belastingplichtige vanaf aj. 2018 naast de huidige belastingvermindering voor kinderoppaskosten (van 45%), nog een bijkomende vermindering (van 30%) voor diezelfde oppaskosten, in totaal dus 75%.

Deze maatregel ter versterking van de sociale cohesie is in feite vrij revolutionair, want voor het eerst moet nu ook in de personenbelasting, binnen de groep van de belastingplichtigen die individueel of alleen worden belast (= de ongehuwden en niet wettelijk samenwonenden), het onderscheid worden gemaakt tussen de ongehuwd feitelijk samenwonenden en de effectief alleenstaanden. Deze maatregel is immers enkel bedoeld voor die laatsten, de ‘effectief alleenstaanden’. Vak II van de aangifte personenbelasting is daarom uitgebreid met een nieuwe rubriek 5 om dit onderscheid te kunnen maken (zie hierna).

Effectief alleenstaand

Hieronder wordt verstaan de belastingplichtige van wie het gezin op 1 januari van het aanslagjaar niet bestaat uit andere personen dan:

kinderen;

ascendenten (= ouders en grootouders);

zijverwanten tot de tweede graad (= broers en zussen);

personen van wie de belastingplichtige als kind fiscaal ten laste is geweest (= bv. pleegouders).

De belastingplichtige moet dit bevestigen in de aangifte personenbelasting (en in de aangifte niet-inwoners). Naast de nieuwe code 1101 (rubriek 5 van vak II) moet de alleenstaande ouder bevestigen dat hij niet feitelijk samenwoont met andere dan de ‘toegelaten personen’ en dat hij dus recht heeft op de bijkomende fiscale voordelen. Een code die absoluut niet over het hoofd mag worden gezien!

De belastingplichtige komt enkel in aanmerking voor de bijkomende belastingvrije som en de bijkomende belastingvermindering voor kinderoppaskosten, als hij effectief alleenstaande is of als er gaan andere personen deel uitmaken van zijn gezin dan personen die potentieel door hem fiscaal ten laste kunnen worden genomen. De belastingplichtige mag dus niet feitelijk samenwonen met iemand die niet één van hoger genoemde personen is, bv. een vriend of vriendin (art. 133 lid2 eerste streepje WIB92). De maatregel begunstigt bijgevolg enkel de belastingplichtige die niet samenwoont met andere personen dan zijn kinderen, (groot)ouders, broers of zussen, of pleegouders (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 214).

Kind De alleenstaande moet een of meer kinderen fiscaal ten laste hebben of een kind in fiscaal co-ouderschap hebben, waarvoor de belastingvrije toeslag overeenkomstig art. 132bis WIB92 over beide co-ouders wordt verdeeld. Dus ook de alleenstaande ouder met een kind in co-ouderschap dat niet bij hem gedomicilieerd is, komt in aanmerking voor de extra fiscale voordelen (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 214). Ook pleeg-, adoptie- en stiefkinderen kwalificeren als kind (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 215). De voorwaarde ‘kind’ wordt getoetst op 1 januari van het aanslagjaar. Voorbeelden van in aanmerking komende gezinnen worden gegeven in de Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 215.

Bijkomende belastingvrije som De bijkomende belastingvrije som bedraagt in principe 1.000 EUR (art. 133 lid3 eerste streepje WIB92). De belastingbesparing bedraagt, naargelang van het aantal kinderen ten laste, zo tussen 250 EUR en 450 EUR (zonder rekening te houden met gemeentebelasting). Zie ook de berekeningsvoorbeelden in de memorie van toelichting, DOC54 2839/001, p. 216-2018.

Page 26: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

26  

Belastingkrediet Indien de belasting op de bijkomende belastingvrije som niet (volledig) kan worden aangerekend op de basisbelasting, omdat de belasting berekend op de belastingvrije sommen hoger is dan de basisbelasting, wordt het niet aangerekende deel van de belasting op de bijkomende belastingvrije som omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet, net als het niet aangerekende deel van de belasting op de gewone belastingvrije toeslagen voor kinderen (art. 134 §3 lid3 1° WIB92). De totale belastingvrije som wordt geacht in volgorde te bestaan uit primo de belastingvrije basissom, secundo de belastingvrije toeslagen voor andere personen ten laste dan kinderen, tertio de belastingvrije toeslagen voor kinderen ten laste en quarto de bijkomende belastingvrije toeslag voor ‘alleenstaande met kind’, zodat de niet aangerekende belasting op de belastingvrije som bij voorrang slaat op deze bijkomende toeslag (art. 134 §3 lid3 2° WIB92). Bovendien komt het belastingkrediet met betrekking tot de bijkomende toeslag voor ‘alleenstaande met kind’ altijd bovenop het maximumbedrag van het belastingkrediet van 440 EUR per kind (art. 134 §3 lid3 3° WIB92).

Bijkomende belastingvermindering voor kinderoppaskosten Aan belastingplichtigen die uitgaven doen voor kinderoppas wordt reeds geruime tijd een federale belastingvermindering tegen 45% van de oppaskosten toegekend. Vanaf aj. 2018 krijgt de ‘alleenstaande met kind’ bovenop die 45% nog een bijkomende belastingvermindering van in principe 30% van de fiscaal in aanmerking komende oppaskosten (d.w.z. oppaskosten beperkt tot 11,20 EUR per dag en per kind) (art. 145/35 lid8 1° WIB92). Deze bijkomende vermindering wordt enkel toegekend indien de belastingplichtige in aanmerking komt voor de hierboven beschreven bijkomende belastingvrije som voor ‘alleenstaande ouder’.

Belastingkrediet Voor zover die bijkomende vermindering voor kinderoppaskosten niet kan worden verrekend met de federale belasting of, via overflow, met de gewestelijke opcentiemen, wordt ze omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet (art. 145/35 lid10 WIB92). Enkel de bijkomende vermindering van max. 30% van de uitgaven, wordt omgezet in een belastingkrediet, niet de gewone vermindering van 45% (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/003, p. 4). De bijkomende vermindering wordt aangerekend NA de federale verminderingen die niet in een belastingkrediet kunnen worden omgezet (art. 178/1 §2 WIB92 en Memorie van Toelichting, DOC54 2839/003, p. 4).

Werken, maar niet te veel!

De alleenstaande moet tijdens het belastbaar tijdperk een nettoberoepsinkomen (na aftrek van beroepskosten) hebben genoten van ten minste 3.200 EUR (art. 133 lid2 derde streepje WIB92). Het betreft een (semi)activiteitsinkomen, want werkloosheidsuitkeringen, pensioenen en afzonderlijk belastbare* inkomsten (bv. opzeggingsvergoedingen en achterstallen) tellen niet mee. Ziekte- en invaliditeitsuitkeringen tellen dan weer wel mee voor de beoordeling van dat minimum inkomen “om werknemers en zelfstandigen die ziek worden en terugvallen op een arbeidsongeschiktheidsuitkering niet te benadelen” (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 216). Voldoet de alleenstaande niet aan die ‘minimum beroepsinkomen’-vereiste, dan komt hij niet in aanmerking voor de bijkomende belastingvrije toeslag, noch voor de bijkomende vermindering voor kinderoppaskosten.

(*) Hiermee worden bedoeld de in principe afzonderlijk belastbare inkomsten van art. 171 WIB92, ook als die niet effectief afzonderlijk worden belast. Een opzeggingsvergoeding die wordt geglobaliseerd en belast tegen het normale tarief, telt bijgevolg evenmin mee voor de beoordeling van het grensbedrag.

Maar deze maatregel beoogt enkel alleenstaande ouders met een laag inkomen want tevens is vereist dat het belastbare inkomen van de alleenstaande tijdens het belastbaar tijdperk minder bedraagt dan 19.000 EUR (art. 133 lid2 tweede streepje WIB92). Met ‘belastbare inkomen’ wordt bedoeld het gezamenlijk (= tegen progressief tarief) belaste inkomen (Memorie van Toelichting, DOC54 2839/001, p. 215). Geniet hij 19.000 EUR of meer belastbaar inkomen, dan komt hij niet in aanmerking voor enige extra belastingvrije toeslag. Die extra toeslag wordt bovendien slechts integraal toegekend als het belastbare inkomen van de alleenstaande niet hoger is dan 15.000 EUR. Boven 15.000 EUR wordt de bijkomende belastingvrije toeslag afgebouwd tot die vanaf een inkomen van 19.000 EUR tot nul wordt herleid overeenkomstig artikel 133 lid3 tweede streepje WIB92, volgens volgende formule:

Bijkomende belastingvrije toeslag = 1.000 EUR x (19.000 – belastbaar inkomen) / (19.000 – 15.000) met een maximum van 1.000 EUR

Voorbeelden:

Belastbaar inkomen = 15.000 EUR of minder. Toeslag = 1.000 EUR.

Page 27: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

27  

Belastbaar inkomen = 15.300 EUR. Toeslag = 925 EUR.

Belastbaar inkomen = 16.500 EUR. Toeslag = 625 EUR.

Belastbaar inkomen = 17.100 EUR. Toeslag = 475 EUR.

Belastbaar inkomen = 18.000 EUR. Toeslag = 250 EUR.

Belastbaar inkomen = 19.000 EUR of meer. Toeslag = nihil

Op dezelfde wijze wordt ook de bijkomende vermindering voor kinderoppaskosten van 30% afgebouwd. Geniet de belastingplichtige 19.000 EUR of meer belastbaar inkomen, dan komt hij niet in aanmerking voor enige bijkomende vermindering. De 30% vermindering wordt bovendien slechts integraal toegekend als het belastbare inkomen van de alleenstaande niet hoger is dan 15.000 EUR. Boven 15.000 EUR wordt het verminderingstarief van 30% afgebouwd tot het vanaf een inkomen van 19.000 EUR tot nul wordt herleid overeenkomstig artikel 145/35 lid8 2° WIB92, volgens volgende formule:

Bijkomende belastingvermindering voor kinderoppaskosten = 30% x (19.000 – belastbaar inkomen) / (19.000 – 15.000) met een maximum van 30%

Voorbeelden:

Belastbaar inkomen = 15.000 EUR of minder. Vermindering = 30%

Belastbaar inkomen = 15.300 EUR. Vermindering = 27,75%.

Belastbaar inkomen = 16.500 EUR. Vermindering = 18,75%.

Belastbaar inkomen = 17.100 EUR. Vermindering = 14,25%.

Belastbaar inkomen = 18.000 EUR. Vermindering = 7,50%.

Belastbaar inkomen = 19.000 EUR of meer. Vermindering = nihil

monKEY.be (JW)

Toelichting bij aangifte:

Page 28: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

28  

Persbericht 23 maart 2018 Extra fiscale voordelen voor alleenstaande ouders met beperkt beroepsinkomen Vanaf aanslagjaar 2018 krijgen alleenstaande ouders met een beperkt inkomen extra fiscale ondersteuning door een bijkomende verhoging van de belastingvrije som voor alleenstaanden met 1.000 euro. Deze wijziging maakt deel uit van het wetsvoorstel dat diverse relance-maatregelen bevat, en dat gisteren in De Kamer goedgekeurd werd. Alleenstaande ouders met een beperkt beroepsinkomen zullen kunnen genieten van een verhoogde toeslag op de belastingvrije som voor alleenstaanden. Het bedrag van de toeslag voor alleenstaanden bedraagt momenteel 1.550 euro en wordt dankzij deze maatregel verhoogd naar 2.550 euro. Om te verzekeren dat de rechthebbende effectief van deze maatregel kan genieten wordt de bijkomende toeslag wanneer zij niet kan worden aangerekend op de basisbelasting in een belastingkrediet omgezet. De alleenstaande ouder behoudt de bijkomende toeslag indien er samengewoond wordt met zijn kinderen, ouders, broers of zussen, of pleegouders. Indien het gezamenlijk belastbaar inkomen van de ouder niet meer bedraagt dan 15.000 euro bedraagt de bijkomende toeslag 1.000 euro. Wanneer dit inkomen zich tussen 15.000 en 19.000 euro bevindt, zal de bijkomende toeslag geleidelijk afgebouwd worden om zo een inkomensval te vermijden. Tot slot moet de ouder een netto-beroepsinkomen van minimum 3.200 euro verdienen. Zo wordt werken ook aantrekkelijker gemaakt voor alleenstaande ouders, de bevolkingsgroep met het grootste risico op armoede. Daarnaast wordt het percentage voor de belastingvermindering voor kinderopvang voor deze groep van alleenstaanden verhoogd van 45 naar 75% indien zij aan dezelfde voorwaarden voldoen zoals voorzien voor de bijkomende toeslag van de belastingvrije som. Minister van Financiën, Johan Van Overtveldt: “Eenoudergezinnen zijn de bevolkingsgroep met een groot risico op armoede. Daarom geven we extra ondersteuning aan alleenstaande ouders met een beperkt inkomen uit een beroepsactiviteit. De maatregel moet werken lonender maken voor alleenstaande ouders. Arbeidsparticipatie is immers een belangrijke hefboom voor armoedebestrijding."

Page 29: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

29  

CASE Alleenstaande ouder Marie is gescheiden, moeder van 2 kinderen die bij haar gedomicilieerd zijn, Steven (10 j) en Mirthe (8 j). Geen gelijkmatig verdeelde huisvesting.

Beide kinderen ontvangen ieder 6000 euro onderhoudsuitkering van hun vader. Belastbare inkomsten Marie in 2017: - € 28.000 opzeggingsvergoeding (code 308 fiche 281.10) - € 960 ziekteuitkering (code 266 fiche 281.12) - € 1100 werkloosheidsuitkering (code 260 fiche 281.13) - € 4400 loon uit uitzendarbeid (code 250 fiche 281.10) - € 10.300 onderhoudsuitkering

Marie betaalde € 1200 euro kinderoppaskosten die integraal in aanmerking komen voor belastingvermindering (= beperkt tot max. 11,20 per dag per kind)

Nieuwe fiscale voordelen voor ‘alleenstaande ouder’ Zijn Steven en Mirthe ten laste? JA

Nettobestaansmiddelen per persoon: (€ 6000 - € 3200 (vrijstelling)) x 80% = € 2240 < € 4620

Netto-beroepsinkomen minimum € 3200? JA

€ 960 + (€ 4400 - € 575,61 kostenforfait) = € 4784,39 > € 3200 Opzeggingsvergoeding en werkloosheidsuitkering komen niet in aanmerking voor beoordeling minimum beroepsinkomen

Gezamenlijk belastbaar inkomen > € 19.000 (bovengrens)? Nee € 960 + (€ 4400 - € 575,61 kostenforfait) + € 1100 + (€ 10.300 x 80%) = € 14.124,39 Opzeggingsvergoeding wordt belast tegen gemiddeld tarief (= NIET gezamenlijk belast)

€ 14.124,39 < € 15.000 (ondergrens)

Bijkomende belastingvrije toeslag van € 1000 Bijkomende belastingvermindering kinderoppaskosten van 30%

Page 30: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

30  

Belastingberekening

Belastbaar inkomen: € 14.124,39

Belastingvrije som = € 7570 + € 3980 + € 1550 + € 1000 = € 14.100 € 14.100 < € 14.124,39 vóór aj. 2017 geen belastingkrediet voor kinderen, nu wel Belasting (schaal1) op belastbaar inkomen van € 14.124,39 = € 3824,26 Belasting (schaal2) op belastingvrije som van € 14.100 = € 3921,50 Toekenning belastingkrediet van € 97,24 (3921,50 – 3824,26)

Belastingvermindering voor kinderoppaskosten: € 1200 x 45% = € 540 geen effectief voordeel! (federale belastingvermindering niet verrekenbaar met afzonderlijke belasting op opzeggingsvergoeding) € 1200 x 30% = € 360 effectief voordeel! (omgezet in belastingkrediet)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II

inkomensschijven belasting op vorige schijven

marginaalbelastingtarief (%)

0 – 11.070 25%

11.070 – 12.720 2767,50 30%

12.720 – 21.190 3262,50 40%

21.190 – 38.830 6650,50 45%

> 38.830 14.588,50 50%

AJ 2018 – berekening BASISBELASTING (schaal 1)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

inkomensschijven belasting op vorige schijven

marginaalbelastingtarief (%)

0 – 8930 25%

8930 – 12.720 2232,50 30%

12.720 – 21.190 3369,50 40%

21.190 – 38.830 6757,50 45%

> 38.830 14.695,50 50%

AJ 2018 – berekening BELASTING OP BELASTINGVRIJE SOM(schaal 2)

Page 31: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

31  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – proratering federale fiscale voordelen nieuwkomers

Idem vak VII

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – proratering federale fiscale voordelen nieuwkomers

Belastbaar tijdperk PB = GEEN volledig kalenderjaar (n.a.v. migratie)

Verhoudingsgewijze beperking van: (federale) vrijstellingen: intresten, dividenden, PC‐privé, max.horeca‐overuren, 

woon‐werkautoNIET: loonbonus, vergoeding kunstenaars, prijzen & subsidies, brandweer

(federale) belastingverminderingen: korf LTSparen, pensioensparen, werkgeversbijdragen, aandelen starters, elektrische voertuigen, aandelen ontwikkelingsfondsen, giften, huisbediende, federale woonbonus, pensioenen en vervangingsinkomsten + enkel ‘Belgisch overwerk’, enkel BK zelfstandigen voor ‘Belgisch beroepsvermogen’

NIET: energiezuinige woningen, individuele voortzetting pensioentoezegging

Programmawet van 25 december 2017 en Circulaire van 5 februari 2018

Page 32: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

32  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – proratering federale fiscale voordelen nieuwkomers

Verhoudingsgewijze beperking van: (federale) grensbedragen: auteursrechten, deeleconomie, nettobestaansmiddelen 

(incl. kosten en vrijstellingen), sporters, huwelijksquotiënt, meewerkinkomen, bezoldiging bedrijfsleider in kader ‘student‐zelfstandige’

wettelijk kostenforfait (schaal en bedrag), belastingvrije som en toeslagen, BK kinderen, BK zelfstandigen, BK lage activiteitsinkomsten en BK werkbonus

UITZONDERING = OVERLIJDEN

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – proratering federale fiscale voordelen nieuwkomers

Proratering PER MAAND…

maand waarvan 15de dag tot belastbaar tijdperk behoort inbegrepen

Belastbaar tijdperk van 1.1 t/m 20.7 = 7 maanden beperking tot 7/12

Belastbaar tijdperk van 18.10 t/m 31.12 = 2 maanden beperking tot 2/12

…op de geïndexeerde bedragen (+ specifieke afrondingsregels: op €10, €1 of €0,01)

Aj. 2018

Idem BNI (+ diverse fiscale voordelen in BNI geschrapt)

Page 33: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

33  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – proratering federale fiscale voordelen nieuwkomers

Nieuwkomer (= belastingplichtige die naar België migreerde) vult aantal maanden in dat hij in België verbleef. Aankomst vóór 16de van de maand = volle maand. Datum van inschrijving in het rijksregister = ‘weerlegbaar wettelijk vermoeden’. Bv. in België op 17 oktober 2017  2 (maanden)Bv. in België op 15 oktober 2017  3Bv. in België op 5 januari 2017 (of vóór 2017)  niets invullen= teller van de breuk (2/12de of 3/12de) waarmee federale fiscale voordelen worden beperkt 

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – proratering federale fiscale voordelen nieuwkomers

WIE?

Belastingadministratie (automatisch, voor zover ze dat kan)bv. belastingvrije som en toeslagen, huwelijksquotiënt, vermindering pensioenen…

Belastingplichtige

vast bedrag op aangifte  voetnootbv. nettobestaansmiddel echtgenoot (€ 3200) & internationaal ambtenaar (€ 10.490) (vak II), vrijstelling spaardeposito (€ 1880) (vak VII) 

vast bedrag NIET op aangifte of bedrag = toepassingsvoorwaarde toelichting bij de aangifte!bv. vrijstelling woon‐werkverkeer (€ 390), (vrijgestelde) bestaansmiddelen, overuren, forfaitaire kosten(schaal), auteursrechten, federale woonbonus, aandelen starters, ontwikkelingsfonds, elektrische voertuigen, meewerkende echtgenoot, pensioensparen

Page 34: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

34  

Beperking fiscale voordelen tot de duur van het belastbare tijdperk

De Programmawet dd. 25.12.2017 (BS 29.12.2017) voert vanaf aj. 2018 een nieuwe beperking in van federale belastingvoordelen, die best wel revolutionair te noemen is. Wanneer het belastbaar tijdperk, anders dan bij overlijden, geen volledig kalenderjaar omvat, worden de meeste fiscale vrijstellingen, belastingverminderingen en andere fiscale voordelen verhoudingsgewijs beperkt tot de werkelijke duur van het belastbare tijdperk (nieuw art. 129/1 WIB92 en art. 174/1 WIB92). Die ‘pro rata temporis’-beperking wordt ingevoerd om te vermijden dat fiscale voordelen voor een belastbaar tijdperk twee keer voor het volledige bedrag worden toegekend, zowel in de personenbelasting als in de belasting niet-inwoners, bv. wanneer een belastingplichtige zich gedurende het jaar definitief in België vestigt of België verlaat (zie ook Memorie van Toelichting DOC54 2746/001 p. 54).

De situaties waarin de fiscale voordelen in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk worden afgebouwd, beperken zich dan ook tot situaties van immigratie en emigratie gedurende het inkomstenjaar. Bij overlijden tijdens het belastbare tijdperk, blijven de fiscale voordelen integraal toegekend. In dat geval is er immers geen gevaar voor een dubbel voordeel (zie ook Memorie van Toelichting DOC54 2746/001 p. 54). Ook wanneer men, net afgestudeerd, pas in de loop van 2017 voor het eerst is beginnen werken, worden de fiscale voordelen niet beperkt (als de student al op 1 januari 2017 in België verbleef). De aanvangsdatum van de beroepsactiviteit is dus niet relevant.

De ‘pro rata temporis’-beperking geldt voor:

volgende fiscale vrijstellingen voor:

intresten bedoeld in art. 21 lid1 5° WIB92 (= 1880 EUR voor aj. 2018 of 960 EUR voor aj. 2019) en in art. 21 lid1 10° WIB92 (= 190 EUR);

dividenden bedoeld in art. 21 lid1 6° WIB92 (= 190 EUR, enkel met betrekking tot aj. 2018) en in art. 21 lid1 14° WIB92 (= 640 EUR enkel vanaf aj. 2019);

PC privé bedoeld in art. 38 §1 lid1 17 WIB92 (= vrijstelling van 860 EUR en inkomensgrens van 33.820 EUR);

maximumaantal overuren bedoeld in art. 38 §1 lid1 30° WIB92 (= 300 en 360 uren);

woon-werkverkeer met ander vervoermiddel dan openbaar vervoer of georganiseerd gemeenschappelijk vervoer. Het betreft het bedrag van 390 EUR bedoeld in art. 38 §1 lid1 9 c WIB92;

pensioenen en andere vervangingsinkomsten, de feitelijke vrijstelling (of bijkomende belastingvermindering) bedoeld in art. 154 WIB92.

volgende federale belastingverminderingen voor:

langetermijnsparen, korf bedoeld in art. 145/6 lid1 WIB92 (= 1.880 EUR en 2.260 EUR);

federale woonbonus, de maxima bedoeld in art. 539 §3 WIB92 (= 2.260 EUR basisbedrag, 750 EUR verhoging en 80 EUR verhoging voor drie kinderen);

pensioensparen, maximumbedragen bedoeld in art. 145/8 §1 lid2 WIB92 (= 940 EUR) en in art. 145/8 §1 lid3 WIB92 (= 1230 EUR aj. 2019);

werkgeversaandelen, maximumbedragen bedoeld in art. 145/7 §1 lid4 WIB92 (= 750 EUR);

aandelen in startende ondernemingen (taxshelter), maximumbedrag bedoeld in art. 145/26 §3 lid4 WIB92 (= 100.000 EUR);

elektrische voertuigen, maximumbedragen bedoeld in art. 145/28 §1 lid3 WIB92 (= 3.010 EUR en 4.940 EUR);

aandelen van ontwikkelingsfondsen, bedrag van maximumvermindering bedoeld in art. 145/32 §1 lid4 WIB92 (= 320 EUR);

giften, maximumbedrag bedoeld in art. 145/33 §1 lid4 WIB92 (= 376.350 EUR);

huisbediende, bedragen bedoeld in art. 145/34 WIB92 (= minimumbezoldiging van 3.840 EUR en maximumbedrag van 7.530 EUR);

Page 35: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

35  

pensioenen en andere vervangingsinkomsten, bedoeld in art. 147, 151 en 152 WIB92.

volgende fiscale grensbedragen voor:

auteursrechten, zowel het grensbedrag van 58.720 EUR bedoeld in art. 37 lid2 WIB92, als, op basis van art. 129/1 laatste lid WIB92, de berekeningsschaal van de forfaitaire kosten (15.660 EUR en 31.320 EUR);

deeleconomie bedoeld in art. 37bis §2 WIB92 (5.100 EUR);

nettobestaansmiddelen bedoeld in art. 136, 140 lid2 en 141 WIB92 (inclusief het kostenforfait inzake bestaansmiddelen bedoeld in art. 142 lid2 WIB92 en de als bestaansmiddel vrijgestelde bedragen bedoeld in art. 143 WIB92);

sporters, scheidsrechters en opleiders, bedoeld in art. 171 1° i en 4° j en 172 lid 3 WIB92 (= 19.260 EUR);

belasting internationaal ambtenaar als alleenstaande bedoeld in art. 126 §2 lid1 4° WIB92 (= 10.490 EUR);

huwelijksquotiënt bedoeld in art. 87 lid2 en 88 lid1 WIB92 (= 10.490 EUR);

meewerkinkomen bedoeld in art. 86 lid1 WIB92 (= 13.620 EUR);

bezoldiging bedrijfsleider in kader van de ‘student-zelfstandige’ bedoeld in art. 145 lid2 WIB92 (= 2000 EUR).

berekeningsschaal en maximumbedragen van het wettelijk kostenforfait bedoeld in art. 51 WIB92 en, op basis van art. 129/1 laatste lid WIB92, ook de bedragen inzake het bijkomend kostenforfait voor verre verplaatsing bedoeld in art. 28 KB/WIB92 (75 EUR, 125 EUR en 175 EUR);

belastingvrije som en belastingvrije toeslagen, inclusief de inkomensgrenzen, bedoeld in de art. 131, 132 en 133 WIB92;

belastingkredieten voor:

kinderen bedoeld in art. 134 §3 lid1 en §4 lid1 6° WIB92 (= maximumbedrag van 440 EUR);

aangroei eigen beroepsvermogen (zelfstandigen) bedoeld in art. 289bis §1 lid1 WIB92 (= maximumbedrag van 3750 EUR);

lage activiteitsinkomsten, alle maxima- en grensbedragen vermeld in art. 289ter WIB92 zijn aan de proratering onderworpen (wijziging art. 289ter §3 WIB92)

werkbonus, het maximumbedrag bedoeld in art. 289ter/1 lid3 WIB92 (= 660 EUR).

Voor volgende belastingvoordelen geldt geen ‘pro rata temporis’-beperking, maar een beperking naargelang van de aard van het de beroepsactiviteit waarvoor het voordeel wordt toegekend:

de belastingvermindering voor overuren, in de zin dat nog enkel vermindering wordt toegekend voor overuren met betrekking tot bezoldigingen die in België belastbaar zijn. Er wordt geen belastingvermindering meer toegekend voor overwerk met betrekking tot beroepsinkomsten van buitenlandse oorsprong die overeenkomstig art 155 of 156 WIB92 worden vrijgesteld onder progressievoorbehoud of die voor de helft worden vrijgesteld (nieuw art. 154bis lid8 WIB92). Het maximumaantal overuren waarvoor de belastingvermindering geldt (130, 180 of 360 u) moet, in tegenstelling tot het maximum aantal waarvoor de vrijstelling van overuren in de horeca geldt (300 of 360 u), niet worden geprorateerd (zie ook Circulaire dd. 21.03.2018).

het belastingkrediet voor aangroei eigen beroepsvermogen, in de zin dat nog enkel rekening wordt gehouden met het Belgisch beroepsvermogen. Voor de berekening van het belastingkrediet wordt geen rekening meer gehouden met de vaste activa en de schulden voor zover die verband houden met werkzaamheden die (buitenlandse) inkomsten opbrengen waarvoor de vrijstelling op basis van art 155 of 156 WIB92 kan worden toegepast (nieuw art. 289bis lid2 WIB92).

Worden NIET pro rata temporis beperkt maar blijven integraal toegekend voor het volledige bedrag, volgende vrijstellingen en verminderingen:

vrijstelling voor:

woon-werkverkeer met openbaar vervoer of georganiseerd gemeenschappelijk vervoer (bedoeld in art. 38 §1 lid1 9° a en b WIB92);

Page 36: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

36  

loonbonus (bedoeld in art. 38 §1 lid1 24° WIB92);

vergoeding voor kunstenaars (bedoeld in art. 38 §1 lid1 23° WIB92);

prijzen en subsidies (bedoeld in art. 90 lid1 2° WIB92);

vergoeding voor brandweerlieden (bedoeld in art. 38 §1 lid1 12° WIB92).

belastingvermindering voor:

energiezuinige woningen (bedoeld in art. 535 WIB92);

individuele voortzetting van een pensioentoezegging (bedoeld in art. 145/3 lid3 WIB92).

het maximumbedrag van de beroepskosten voor collectieve kinderopvang (bedoeld in art. 52bis 5° WIB92).

de belastingschaal voor de berekening van de basisbelasting (bedoeld in art. 130 WIB92) en de schaal voor de berekening van de belasting op de belastingvrije som en toeslagen (bedoeld in art. 134 §2 WIB92).

De proratering gebeurt per maand (en niet per dag), met inbegrip van de maand waarvan de vijftiende dag tot het belastbaar tijdperk behoort (art. 129/1 lid2 WIB92 en art. 174/1 lid2 WIB92).

Voorbeeld 1: belastbaar tijdperk van 1 januari tot en met 20 juli (datum van vertrek) = 7 maanden → beperking van de fiscale voordelen tot 7/12de

Voorbeeld 2: belastbaar tijdperk van 18 oktober (datum van aankomst) tot en met 31 december = 2 maanden → beperking van de fiscale voordelen tot 2/12de

De proratering gebeurt op het geïndexeerde bedrag en niet op het wettelijke basisbedrag. Na proratering worden de bedragen in principe afgerond op 10 EUR (art. 129/1 lid3 WIB9 en art. 174/1 lid3 WIB92). Het maximumaantal vrijgestelde overuren (zie hoger) wordt afgerond op de hogere eenheid (= op één uur) (art. 129/1 lid5 WIB92). De beperking van de vrijstelling voor dividenden van 640 EUR (zie hoger) wordt afgerond op de euro (art. 129/1 lid4 WIB92). De beperking van de basisbedragen van de belastingvermindering voor pensioenen en andere vervangingsinkomsten bedoeld in art. 147 WIB92 en het bedrag van de feitelijke vrijstelling bedoeld in art. 154 WIB92 wordt afgerond op de eurocent (art. 174/1 lid4 WIB92).

Aangifte In het vak II van de aangifte is er vanaf aj. 2018 voorzien in een nieuwe rubriek 6 (code 1199) waar de ‘nieuwkomer’ (= belastingplichtige die naar België migreerde) het aantal maanden van 2017 moet invullen dat hij in België verbleef, te tellen vanaf de dag van aankomst, waarbij een aankomst vóór de zestiende van de maand als een volle maand wordt geteld. De datum van inschrijving in het rijksregister wordt hierbij gebruikt als ‘weerlegbaar wettelijk vermoeden’. Iemand die in België arriveerde op 17 oktober 2017 vult dus naast de nieuwe code 1199, het cijfer ‘2’ (maanden) in. Kwam hij aan op 15 oktober, dan vult hij hier ‘3’ in. Dat getal vormt dan de teller van de breuk (bv. 2/12de of 3/12de) waarmee de hogergenoemde federale fiscale voordelen worden beperkt. Wat geldt voor ‘nieuwkomers’ geldt uiteraard ook voor ‘vertrekkers’ die België definitief verlaten en zich uitschrijven. Toch wordt hier in de aangifte geen rekening mee gehouden, want bij emigratie in 2017, moe(s)t er een ‘aangifte speciaal’ worden gebruikt voor aj. 2017, en dus niet de aangifte in de personenbelasting voor aj. 2018. De belastingadministratie zal het aantal in deze nieuwe rubriek ingevulde maanden gebruiken om de ‘proratering’, d.w.z. vermenigvuldiging van de fiscale voordelen met de breuk ‘aantal maanden/12’, automatisch toe te passen in de belastingberekening. Tenminste daar waar zij dat kan. Want vaak zal de nieuwkomer zelf de beperking moeten toepassen. Hij wordt daar dan op gewezen in de toelichting bij de aangifte of in nieuwe voetnoten, zo bv. in vak II, voor de beperking van het bedrag van ‘toegelaten nettobestaansmiddelen’, en in vak VII, voor de bepaling van het belastingvrije bedrag van intresten van spaarboekjes.

De proratering is voor de eerste maal van toepassing voor de berekening van de personenbelasting m.b.t. het belastbaar tijdperk 2017 (aj. 2018).

Een gelijkaardige proratering gebeurt in de belasting niet-inwoners (BNI) (als spiegelbeeld van de personenbelasting).

monKEY.be (JW)

Page 37: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

37  

Art. 129/1 WIB92 Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 21, eerste lid, 5°, 6° en 10°, 37, tweede lid, 37bis, § 2, 38, § 1, eerste lid, 9°, c, en 17°, 51, 86, eerste lid, 87, tweede lid, 88, eerste lid, en 126, § 2, eerste lid, 4°, vermelde bedragen, na toepassing van artikel 178, evenals de in artikel 38, § 1, eerste lid, 30°, vermelde aantallen uren verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden. Om de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden te bepalen, wordt elke kalendermaand waarvan de vijftiende dag tot het belastbare tijdperk behoort, als een volledige maand in aanmerking genomen. De overeenkomstig het eerste lid verminderde bedragen worden afgerond op het hogere of lagere veelvoud van 10 euro, naargelang de eenheid al dan niet 5 euro bereikt. De overeenkomstig het eerste lid verminderde aantallen uren worden afgerond op de hogere eenheid. Dit artikel is eveneens van toepassing op de bedragen die worden vermeld in de in uitvoering van de artikelen 22, § 3, en 51, vierde lid, genomen bepalingen. Art. 174/1 WIB92 Wanneer het belastbare tijdperk om een andere reden dan overlijden niet overeenstemt met een volledig kalenderjaar, worden de in de artikelen 131, 132, 133, 134, § 3, eerste lid, en § 4, eerste lid, 6°, 136, 140, tweede lid, 141, 142, tweede lid, 143, 145, tweede lid, 1456, eerste lid, eerste streepje, 1457, § 1, vierde lid, 1458, § 1, tweede lid, 14526, § 3, vierde lid, 14528, § 1, derde lid, 14532, § 1, vierde lid, 14533, § 1, vierde lid, 14534, tweede lid, 1°, en vijfde lid, 147, 151, 152, 171, 1°, i, en 4°, j, en 172, derde lid, vermelde bedragen, desgevallend na toepassing van artikel 178, evenals de in artikel 154 bedoelde maximumbedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering verminderd in verhouding tot de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden ten opzichte van 12 maanden. Om de duur van het belastbare tijdperk uitgedrukt in maanden te bepalen, wordt elke kalendermaand waarvan de vijftiende dag tot het belastbare tijdperk behoort, als een volledige maand in aanmerking genomen. De overeenkomstig het eerste lid verminderde bedragen worden afgerond op het hogere of lagere veelvoud van 10 euro, naargelang de eenheid al dan niet 5 euro bereikt. In afwijking van het derde lid, worden de in artikel 147 vermelde bedragen en de in artikel 154 bedoelde maximumbedragen van de wettelijke werkloosheidsuitkering, na overeenkomstig het eerste lid te zijn verminderd, afgerond tot de hogere of lagere cent, naargelang het cijfer van de duizendsten al dan niet 5 bereikt.

Page 38: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

38  

CASE Nieuwkomer Een Frans gehuwd koppel, Jean en Juliette, heeft zich in België gevestigd sinds 22 oktober 2017 (verhuisdatum naar België).

De dochter, Laurence, heeft in november een studentenjob uitgeoefend (met studentenarbeidsovereenkomst): € 1800.

Jean ontving, naast een werknemersbezoldiging, een loonbonus van € 2000 (rubriek 12 fiche 281.10) en een werkgeverstussenkomst woonwerkverkeer van € 1000 waarvan € 750 voor openbaar vervoer (rubriek 17 a fiche 281.10) en € 250 voor de wagen (rubriek 17 c fiche 281.10). Hij bewijst zijn beroepskosten niet.

Juliette betaalde € 900 pensioensparen.

Is Laurence fiscaal ten laste?

[€ 1800 bezoldiging – € 440 (2660 x 2/12 afgerond op € 10)] x 80%* = € 1088

*20% kostenaftrek = € 272 > minimum € 70 (minimum € 440 x 2/12 afgerond op € 10)

€ 1088 > € 530 (€ 3200 x 2/12 afgerond op € 10)

Laurence kan fiscaal NIET ten laste zijn mbt aangifte 2018

Vrijstelling loonbonus?

Vrijstelling van € 2000 (max. € 2830) kan volledig worden geclaimd in code 1244 vak IV GEEN proratering!

Vrijstelling woon-werkverkeertussenkomst?

Vrijstelling van € 750 (openbaar vervoer) kan volledig worden geclaimd in code 1255 vak IV (GEEN proratering) Vrijstelling van € 250 (ander) kan beperkt tot € 70 (390 x 2/12 afgerond op € 10) worden geclaimd in code 1255 vak IV (proratering!)

Pensioensparen?

Slechts € 160 (€ 940 x 2/12 afgerond op € 10) kan worden aangegeven in code 2361 vak X. Belastingplichtige moet zelf beperken!

Page 39: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

39  

Toelichting bij aangifte:

Page 40: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

40  

Waar wordt in de toelichting aan de belastingplichtige gevraagd om te prorateren? (voor correcte aangifte of voor correcte beoordeling criteria)

- € 10.490 internationaal ambtenaar - € 3200, € 4620 en € 5860 toegelaten nettobestaansmiddelen - € 2000 bedrijfsleidersbezoldiging ‘student-zelfstandige’ - € 3200 onderhoudsuitkering, € 2660 studentenjob en € 25.750 pensioenen

vrijgestelde bestaansmiddelen - € 440 kostenaftrek nettobestaansmiddelen - € 390 vrijstelling werkgeverstussenkomst woon-werkverkeer (andere) - € 860 vrijstelling en € 33.820 max.bezoldiging Privé-pc - € 75, € 125 en € 175 forfait voor verre verplaatsingen - € 4320 wettelijk kostenforfait werknemers en grensbedragen berekening* - € 4060 wettelijk kostenforfait baten en grensbedragen berekening* - € 4060 wettelijk kostenforfait meewerkende echtgenoten* - € 2440 wettelijk kostenforfait bedrijfsleiders* - € 58.720 auteursrechten en grensbedragen kostenforfait - € 1880 vrijstelling intresten spaardeposito - € 190 vrijstelling intresten en dividenden CV en VSO - € 2260 + € 750 + € 80 = € 3090 federale woonbonus - € 3840 minimumbezoldiging en € 7530 vermindering huisbediende - € 940 pensioensparen - € 750 werkgeversaandelen - € 100.000 taxshelter starters - € 320 aandelen erkende ontwikkelingsfondsen - € 3010 en € 4940 elektrische voertuigen - € 5100 deeleconomie - € 13.620 beroepsinkomsten meewerkende echtgenoot - € 3750 belastingkrediet voor aangroei beroepsvermogen

(*) enkel voor beoordeling of bewezen beroepskosten niet voordeliger zijn…

32 keer (!) in toelichting bij de aangifte:

Page 41: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

41  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – personen ten laste

Grensbedrag BESTAANSMIDDELEN

Aj 2018 Aj 2019

Kinderen en andere personen € 3200 € 3270

Kind ten laste van alleenstaande € 4620 € 4720

Gehandicapt kind ten laste van alleenstaande

€ 5860 € 5990

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – personen ten lasteVrijstelling BESTAANSMIDDELEN

Aj 2018 Aj 2019

Onderhoudsuitkeringen en/of wezenrenten toegekend aan kinderen € 3200 € 3270

Bezoldigingen uitStudentenovereenkomst& winst, baten, bezoldiging student-zelfstandige/leerling duaal leren

€ 2660 € 2720

Pensioenen toegekend aan ascendent, broer, zus > of = 65j. € 25 750 € 26 300

Page 42: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

42  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – wezenrenten vrijgesteld als bestaansmiddel

AJ 2018

wezenrenten betaald aan kinderen: eerste schijf van € 3200 (bruto) vrijgesteld als nettobestaansmiddel voor de beoordeling of het (wees)kind nog fiscaal ten laste kan zijn van zijn overlevende ouder of pleegouder (cf. regeling onderhoudsuitkeringen)

ook voor de in de publieke sector toegekende overlevingspensioenen betaald aan weeskinderen

Wet van 6 maart 2018

Art. 143 WIB92 Voor het vaststellen van het nettobedrag van de bestaansmiddelen komen niet in aanmerking: 1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies, evenals studiebeurzen en premies voor het voorhuwelijkssparen; 2° inkomsten verkregen door een persoon met een handicap die in beginsel recht heeft op de tegemoetkomingen bedoeld in de wet van 27 februari 1987 betreffende de tegemoetkomingen aan personen met een handicap, ten belope van het maximumbedrag waarop die persoon in uitvoering van die wet recht kan hebben; 3° pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen als bedoeld in artikel 34 die zijn verkregen door in artikel 132, eerste lid, 7°, bedoelde personen, tot beloop van 25.750 EUR (basisbedrag 14.500 EUR) per jaar; 4° bezoldigingen verkregen door in artikel 135, bedoelde gehandicapten ingevolge tewerkstelling in een erkende beschutte werkplaats; 5° uitkeringen of aanvullende uitkeringen tot onderhoud die ter uitvoering van een gerechtelijke beslissing, waarbij het bedrag ervan met terugwerkende kracht wordt vastgesteld of verhoogd, aan de belastingplichtige zijn betaald na het belastbare tijdperk waarop ze betrekking hebben; 6° de uitkeringen bedoeld in artikel 90, eerste lid, 3°, de overlevingspensioenen toegekend aan wezen in de publieke sector en de wezenrenten, die zijn toegekend aan kinderen tot beloop van 3.200 EUR (basisbedrag 1.800 EUR) per jaar; 7° bezoldigingen verkregen door studenten zoals bedoeld in titel VII van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en door leerlingen in een alternerende opleiding als bedoeld in artikel 1bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, evenals winst, baten en bezoldigingen van een bedrijfsleider behaald of verkregen door studenten-zelfstandigen zoals bedoeld in artikel 5quater van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen, tot een bedrag van 2660 EUR (basisbedrag 1500 EUR) per jaar.

Page 43: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

43  

Wezenrenten: vrijstelling als bestaansmiddel

Vanaf aj. 2018 zijn wezenrenten (net als onderhoudsuitkeringen) betaald aan kinderen, vrijgesteld als nettobestaansmiddel voor de beoordeling of het (wees)kind nog fiscaal ten laste kan zijn van zijn overlevende ouder of pleegouder (uitbreiding art. 143 6° WIB92 door de wet dd. 06.03.2018, BS 15.03.2015).

De vrijstelling wordt evenwel beperkt en geldt, net als bij onderhoudsuitkeringen, tot het grensbedrag van 3.200 EUR (geïndexeerd bedrag voor aj. 2018). Dat is een brutobedrag.

Voorbeeld Na het overlijden van zijn vader ontvangt een kind een wezenrente van 8.000 EUR per jaar. De nettobestaansmiddelen van het kind bedragen (8.000 EUR – 3.200 EUR) x 80% (20% kostenaftrek) = 3.840 EUR. 3.840 EUR < 4.620 EUR (max. bestaansmiddelen voor kind ten laste van een alleen belaste). Het kind kan dus nog fiscaal ten laste worden genomen door zijn (alleenstaande) moeder.

De vrijstelling als bestaansmiddel geldt niet enkel voor wezenrenten betaald aan kinderen maar ook voor de in de publieke sector aan wezen toegekende overlevingspensioenen die betaald zijn aan kinderen.

De vrijstelling geldt voor wezenrenten en onderhoudsuitkeringen samen. De vrijstelling voor wezenrenten kan dus niet worden gecumuleerd met die voor onderhoudsuitkeringen. Het bedrag van 3.200 EUR geldt dus gezamenlijk voor beide soorten uitkeringen.

Zie ook Memorie van Toelichting, DOC54 1488/008.

monKEY.be (JW)

Page 44: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

44  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – student‐zelfstandige

Wet van 18 december 2016

Nieuw sociaal en fiscaal statuut ‘student‐zelfstandige’ sinds 2017op aanvraag! (bij sociaal verzekeringsfonds)

Student‐zelfstandige= jongere die studies volgt (als hoofdactiviteit) + zelfstandige activiteit:‐ 18 j tot 25 j (einde academiejaar)‐ 27 studiepunten (of min 17 lesuren/week) + regelmatig lessen volgen (attest!)‐ zelfstandige activiteit onderworpen aan SSZ

Sociaal: vrijstelling (eerste schijf van € 6648,13 inkomen) 

+ gewone sociale bijdragen (21% op tweede schijf van € 6648,13 in 2017)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – student‐zelfstandige

Fiscaal 1: eerste schijf van € 2660 (aj. 2018) van inkomen van‐ student‐zelfstandige (winst, baten, bedrijfsleidersbezoldiging)‐ leerling in alternerende opleiding* (stelsel ‘duaal leren’)wordt vrijgesteld als bestaansmiddel voor beoordeling ‘kind ten laste’(cf. huidige regeling ‘jobstudent met arbeidsovereenkomst’)

(*) in kader van opleiding met werkgever verbonden met ‘overeenkomst die geen arbeidsovereenkomst is’ (= stage‐overeenkomst met stagevergoeding belastbaar als loon)

Page 45: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

45  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – student‐zelfstandige

bruto‐inkomen (na aftrek sociale bijdragen vóór kosten) verminderd met vrijstelling en vervolgens verminderd met beroepskosten (werkelijke of 20%*)= nettobestaansmiddel(*) minimum € 440 voor werknemersbezoldiging (leerling duaal leren) & baten (student‐zelfs.)

Bedrag vrijstelling geldt voor drie soorten inkomsten samen (jobstudent, leerling duaal leren en student‐ondernemer)  ‘pro rata’‐aanrekening

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – student‐zelfstandige

wettelijk principe: belastingplichtige die kind bezoldigt en voor wie bezoldigingen beroepskosten zijn, kan kind fiscaal niet ten laste nemen(= uitsluiting KTL cf. art. 145 WIB92)

Fiscaal 2: uitbreiding principe naar ‘student‐zelfstandige die bedrijfsleidersbezoldiging ontvangt die beroepskosten zijn voor vennootschap waarover belastingplichtige rechtstreeks of onrechtstreeks (bv. via managementvennootschap) controle uitoefent en waarvan belastingplichtige bedrijfsleider is (beide categorieën)’

uitsluiting als KTL enkel indien:‐ bedrijfsleidersbezoldiging > € 2000 (niet te indexeren)‐ bedrijfsleidersbezoldiging > 50% totale belastbaar inkomen student‐zelfstandige, uitgezonderd onderhoudsuitkeringen beoordeling op basis van brutobedragen 

Page 46: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

46  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – student‐zelfstandige

Page 47: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

47  

Nieuw sociaal en fiscaal statuut student-zelfstandige

De Wet van 18 december 2016 (BS 30.12.2016) voert vanaf aj. 2018 een nieuw (federaal) sociaal en fiscaal statuut in van de ‘student-zelfstandige’. De student-zelfstandige is een jongere die een zelfstandige activiteit uitoefent én studies volgt die zijn hoofdactiviteit vormen. Het nieuwe statuut houdt in dat de student-zelfstandige een vrijstelling van sociale bijdragen geniet en/of lagere sociale bijdragen betaalt en een deel van zijn inkomsten als zelfstandige fiscaal als bestaansmiddel vrijgesteld ziet zodat hij langer het statuut ‘persoon ten laste’ kan behouden. Met inkomsten worden inkomsten als zelfstandige bedoeld: winst, baten en bedrijfsleidersbezoldigingen.

Deze maatregel moet het ondernemerschap bij studerende jongeren bevorderen “opdat zij kunnen bijdragen aan de productie van rijkdom in ons land” aldus de minister van Financiën (PV 573 dd. 21 .10.2016). Vandaar dat ook wordt gesproken van het nieuwe statuut van de ‘student-ondernemer’.

Begrip ‘student-zelfstandige’

De belastingplichtige is student-zelfstandige als drie voorwaarden cumulatief vervuld zijn (art. 5quater KB nr. 38 dd. 27.07.1967 en memorie van toelichting DOC54 2143/001, p. 4):

1. de student moet minstens 18 jaar en hoogstens 25 jaar* oud zijn;

2. de student is, voor het betrokken school- of academiejaar, in hoofdzaak** ingeschreven om regelmatig*** lessen te volgen in een Belgische of buitenlandse onderwijsinstelling***, met het oog op het behalen van een diploma dat erkend wordt door een bevoegde overheid in België;

3. de student moet een zelfstandige beroepsactiviteit uitoefenen waarvoor hij onderworpen**** is aan het sociaal statuut der zelfstandigen (SSZ).

(*) 25 jaar is de leeftijdsgrens voor terugbetaling van geneeskundige verzorging als kind ten laste. Voor alle jongeren die in de loop van het jaar 25 jaar worden, wordt het tijdstip waarop zij de leeftijd van 25 jaar bereiken, geplaatst op het einde van het desbetreffende school- of academiejaar. Studenten die bijkomende studies doen na de leeftijd van 25 jaar of werknemers die tijdens hun loopbaan studies hernemen, zijn uitgesloten van het statuut ‘student-zelfstandige’. Afwijkingen op de leeftijdsgrens van 25 jaar zijn bij koninklijk besluit mogelijk (art. 5quater §3 1° KB nr. 38 dd. 27.07.2017).

(**) De begrippen ‘hoofdzaak’ en ‘regelmatig’ worden verduidelijkt in KB dd. 22.12.2016 (BS 10.01.2017). Het is niet de bedoeling om een persoon die slechts enkele uren of voor een beperkt aantal credits als student is ingeschreven in een universiteit als student-zelfstandige te beschouwen. Bij KB kunnen ook bepaalde vormen van onderwijs en opleiding worden uitgesloten (art. 5quater §3 2° KB nr. 38 dd. 27.07.2017). Volgens de minister van Middenstand betekent ‘hoofdzaak’ dat de student voor minstens 27 credits moet zijn ingeschreven in een instelling voor hoger onderwijs (= 27 uur college per week). De vereiste van minimaal 27 studiepunten wordt inderdaad gesteld in KB dd. 22.12.2016. Als de gevolgde studies niet in studiepunten worden uitgedrukt, zijn minimaal 17 lesuren per week vereist (waarbij een lestijd van 50 minuten wordt gelijkgesteld met één lesuur). ‘Regelmatig’ duidt op het feit dat de student de lessen bijwoont of de examens aflegt, ofwel dat de student in zijn ondernemersproject wordt begeleid door zijn onderwijsinstelling (Verslag DOC54 2143/002, p. 10). De student moet het feit dat hij regelmatig lessen volgt, kunnen aantonen op basis van een attest opgesteld door de onderwijsinstelling die erkent dat de student aanwezig was tijdens de lessen of dat hij heeft deelgenomen aan examens of dat hij door haar werd begeleid in zijn ondernemingsproject.

(***) de instelling moet erkend zijn door de bevoegde overheid van België of moet een instelling zijn waarvan het programma erkend is door een bevoegde buitenlandse overheid (KB dd. 22.12.2016).

(****) Het KB dd. 22.12.2016 bepaalt dat de student onderworpen is als student-zelfstandige vanaf het kwartaal waarin de aanvraag (zie onder) werd ingediend of vanaf het kwartaal vermeld in die aanvraag. De onderwerping eindigt vanaf het kwartaal waarin de wettelijke voorwaarden voor de erkenning van student-zelfstandige niet langer vervuld zijn of vanaf het vierde kwartaal van het kalenderjaar waarin de student de leeftijd van 25 jaar bereikt. De student-zelfstandige geniet enkel de regeling voor ziekte- en invaliditeitsverzekering. Meewerkende echtgenoten in het maxi-statuut kunnen het statuut van student-zelfstandige niet genieten (art. 5quater §5 KB nr. 38 dd. 27.07.2017).

De student moet zijn statuut van ‘student-zelfstandige’ uitdrukkelijk aanvragen bij zijn sociaal verzekeringsfonds. De modaliteiten van die aanvraag - hoe, wat en wanneer indienen? - worden bepaald bij KB dd. 22.12.2016 (BS 10.01.2017). De aanvraag wordt schriftelijk of elektronisch ingediend bij het sociaal verzekeringsfonds waarbij de aanvrager is aangesloten. Hij moet ook een attest van inschrijving in een onderwijsinstelling kunnen voorleggen. Dat attest moet het type van de gevolgde studies, het eventuele ondernemingsproject waarvoor hij begeleid wordt en het aantal studiepunten of lesuren per week vermelden. Bovendien moet hij verklaren regelmatig de lessen te volgen. De student-zelfstandige kan ook verzaken aan zijn specifiek statuut.

Page 48: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

48  

Sociaal statuut

De student-zelfstandige is geen sociale bijdragen verschuldigd op het deel van zijn inkomen (winst, baten of bedrijfsleidersbezoldiging) dat niet de helft van het minimuminkomen bedraagt op basis waarvan de zelfstandigen in hoofdberoep bijdragen betalen. Voor de inkomsten van 2017 bedraagt dat minimuminkomen 13.296,25 EUR (13.550,50 EUR in 2018). Het deel van het inkomen van 2017 dat bijgevolg vrijgesteld is van sociale bijdragen bedraagt 6.648,13 EUR (6.775,25 EUR in 2018). Op de tweede schijf van 6.648,13 EUR van het inkomen betaalt de student een bijdrage van 21%* (20,5% in 2018). Zodra het inkomen de grens van 13.296,25 EUR bereikt, betaalt de student echter de gewone sociale bijdragen op zijn gehele inkomen, zonder vrijstelling op de eerste schijf van 6.648,13 (art. 12bis KB nr. 38 dd. 27.07.2017).

(*) 20,5% tijdens het eerste jaar (= tot en met het laatste kwartaal van het eerste kalenderjaar dat vier kwartalen onderwerping omvat)

De student-zelfstandige zal (zoals alle andere zelfstandigen) aan zijn sociaal verzekeringsfonds een aanpassing kunnen vragen van de voorlopige sociale bijdragen, wanneer hij objectief inschat dat zijn inkomen ofwel niet het bedrag zal bereiken om bijdragen verschuldigd te zijn, ofwel de grens om verminderde bijdragen verschuldigd te zijn, niet zal overschrijden (art. 11 §3 lid6 f KB nr. 38 dd. 27.07.2017 en memorie van toelichting DOC54 2143/001, p.5).

Schema (bron: Xerius)

Student-zelfstandige

Starter (1e Jaar) Gevestigde zelfstandige

Jaarinkomen 20171

in EUR Bijdragen (op 2017)

Voorlopige bijdragen (op 2014)

Inkomensschijven

1.471,01 = FMB2 €77,69 €79,59 < 6.648,13 0 0 6.648,13 - 13.296,25 20,5 % op schijf

boven 6.648,13 21 % op schijf boven 6.648,13

>13.296,25 cf. hoofdberoep cf. hoofdberoep 1. na aftrek van kosten 2. forfaitaire minimumbijdrage, inclusief 3,05% beheerskosten

De bijdragenregeling van de student-zelfstandige opent slechts rechten op ziekte- en invaliditeitsverzekering wanneer de student verminderde sociale bijdragen betaalt. De student zelfstandige die geen bijdragen betaalt, geniet in principe verder de geneeskundige verzorging als persoon ten laste.

De student-zelfstandige kan geen vrijstelling van sociale bijdragen verkrijgen die toegekend wordt door de Commissie voor vrijstelling van bijdragen (wegens staat van behoeftigheid).

De kostprijs van het nieuwe sociaal statuut ‘student-zelfstandige’ wordt geraamd op 600.000 EUR per jaar, op basis van 3000* studenten die in principe voor het statuut in aanmerking komen (PV 573 dd. 21.10.2016).

(*) 2000 student-ondernemers die in 2016 werden gelijkgesteld met zelfstandigen in bijberoep en 1000 nieuwe student-ondernemers die worden aangetrokken door het nieuwe statuut

Fiscaal statuut

Het nieuwe fiscale statuut omvat twee maatregelen: 1. de bestaande ‘vrijstelling als bestaansmiddel’ die jobstudent-werknemers genieten voor de bezoldigingen uit een studentenovereenkomst, wordt vanaf aj. 2018 uitgebreid naar de student-zelfstandige en de leerling in alternerende opleiding. Zo kunnen ook deze studenten en leerlingen langer ten laste blijven van hun ouder(s). Zie ook memorie van toelichting DOC54 2143/001, p. 11. 2. de inkomsten van de student-zelfstandige komen vanaf aj. 2018 niet meer in aanmerking voor het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten van art. 289ter WIB92.

1.Vrijstelling als bestaansmiddel

De winst, baten of bedrijfsleidersbezoldigingen van de student-zelfstandige worden voor een bedrag van 2.660 EUR (geïndexeerd bedrag voor aj. 2018, wettelijk basisbedrag 1500 EUR)

Page 49: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

49  

vrijgesteld als bestaansmiddel om de beoordelen of de student nog in aanmerking komt als persoon ten laste (art. 143 7° WIB92 zoals gewijzigd door art. 8 Wet dd. 18.12.2016). De vrijstelling wordt ook toegepast op de bezoldigingen van de ‘leerling in alternerende opleiding’*.

(*) als bedoeld in art.1bis KB dd. 28.11.1969.

Een leerling in alternerende opleiding, ook wel stelsel ‘duaal leren’ genoemd, is in het kader van zijn opleiding met een werkgever verbonden met een overeenkomst die geen arbeidsovereenkomst is. De overeenkomst voorziet in een stagevergoeding. Die vergoeding wordt als loon beschouwd. Ze wordt betaald door de werkgever. De alternerende opleiding is verbonden aan een aantal cumulatieve voorwaarden: zie memorie van toelichting DOC54 2143/001, p. 11.

Wanneer een student zowel inkomsten als jobstudent als inkomsten ‘duaal leren’ of inkomsten als student-zelfstandige verkrijgt, geldt de vrijstelling als bestaansmiddel (van 2.660 EUR) voor alle inkomsten samen. Het bedrag van de vrijstelling wordt dan verhoudingsgewijs aangerekend op de verschillende inkomstencategorieën.

De vrijstelling wordt toegepast op het brutobedrag van de inkomsten, na aftrek van sociale bijdragen maar vóór aftrek van kosten. De kosten worden bepaald op ofwel de werkelijke kosten (pro rata beperkt tot het deel van de inkomsten die niet als bestaansmiddel zijn vrijgesteld), ofwel een forfaitair bedrag van 20%. Voor baten van student-zelfstandige en voor bezoldigingen van leerling in alternerende opleiding geldt een minimumkostenaftrek van 440 EUR.

Voorbeeld:

een student geniet in 2017 baten als student-zelfstandige van 3.000 EUR en bezoldigingen in het stelsel van duaal leren van 2.000 EUR. Zijn nettobestaansmiddelen bedragen:

De student blijft ten laste van zijn ouders: 1.872 EUR < 3.200 EUR (aj. 2018).

(*) bij gebrek aan bewezen kosten. 20% van (1404 EUR + 936 EUR) = 468 EUR (> minimum 440 EUR)

In het kielzog van de uitbreiding van de ‘vrijstelling als bestaansmiddel’ van art. 143 7° WIB92, wordt er ook nog gesleuteld aan de uitsluitingsgrond van art. 145 WIB92. Dat artikel stelt dat personen die bezoldigd worden door de belastingplichtige voor wie die bezoldigingen beroepskosten zijn, niet fiscaal ten laste kunnen zijn van die belastingplichtige. Wordt die bezoldiging echter uitbetaald door de vennootschap waarin de belastingplichtige bedrijfsleider is, dan geldt de uitsluiting als persoon ten laste niet. Dat ‘achterpoortje’ wordt nu gesloten voor de eventuele bedrijfsleidersbezoldigingen van de student-zelfstandige: indien de student-zelfstandige bedrijfsleider is van een vennootschap en die vennootschap hem bezoldigingen uitkeert die voor die vennootschap beroepskosten vormen, dan kan de andere bedrijfsleider* die de vennootschap controleert**, de student-zelfstandige niet meer als persoon ten laste nemen (nieuw art. 145 lid1 WIB92, zoals gewijzigd door art. 9 Wet dd. 18.12.2016). Opgelet: deze nieuwe uitsluitingsgrond geldt enkel voor bedrijfsleidersbezoldigingen van student-zelfstandigen. Ze geldt dus niet voor andere bezoldigingen, bv. de door een vennootschap aan een jobstudent of aan een leerling ‘duaal leren’ betaalde werknemersbezoldiging. Bovendien zal de nieuwe uitsluitingsgrond slechts gelden wanneer de betreffende bedrijfsleidersbezoldiging meer bedraagt dan 2000 EUR*** – ze moet dus enige omvang hebben – én minstens de helft bedraagt van alle belastbare inkomsten**** van de student-zelfstandige, onderhoudsuitkeringen uitgezonderd (art. 145 lid 2 WIB92).

(*) Wordt bedoeld de belastingplichtige die rechtstreeks of onrechtstreeks (bv. via managementvennootschap) bedrijfsleider in de vennootschap is. Zowel de gemandateerde bedrijfsleider (eerste categorie) als de zelfstandige met leidende functie (tweede categorie) worden beoogd. Als de belastingplichtige gemeenschappelijk wordt belast, volstaat het voor de uitsluiting ‘persoon ten laste’, dat één van beide gehuwden of wettelijk samenwonenden bedrijfsleider is of de vennootschap controleert (memorie van toelichting DOC54 2143/001, p. 16).

(**) in de zin van art. 5 W.Venn. (meerderheid van de stemrechten…)

(***) het bedrag van 2000 EUR wordt niet geïndexeerd (art. 178 §5 3°/1 WIB92). Te beoordelen op basis van het brutobedrag, vóór aftrek van kosten

(****) Te beoordelen op basis van de brutobedragen, vóór aftrek van kosten. Vanaf aj. 2018 wordt het grensbedrag van 2.000 EUR pro rata temporis’ beperkt tot de duur van het belastbare tijdperk.

Page 50: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

50  

Voorbeeld:

een student maakt op 1 januari 2018 deel uit van het gezin van zijn vader en geniet volgende belastbare inkomsten: intresten: 400 EUR

loon als jobstudent: 1500 EUR

bedrijfsleidersbezoldiging als student-zelfstandige betaald door de BVBA van zijn vader die zaakvoerder is en 80% van de aandelen bezit: 2500 EUR

De vader kan zijn zoon fiscaal niet ten laste nemen. Immers, 2500 EUR is hoger dan 2000 EUR en bedraagt meer dan de helft van 4400 EUR (400 + 1500 + 2500).

Voor andere toepassingsvoorbeelden, zie Memorie van toelichting DOC54 2143/001, p. 12.

2.Uitsluiting van het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten

Net als de winst of baten van zelfstandigen in bijberoep worden vanaf aj. 2018 ook de winst, baten en bedrijfsleidersbezoldigingen van de student-zelfstandige uitgesloten van de toepassing van het belastingkrediet voor lage activiteitsinkomsten (art. 289ter §1 lid2 5° WIB92 zoals gewijzigd door art. 11 Wet dd. 18.12.2016).

De kostprijs van het nieuwe fiscale statuut ‘student-zelfstandige’ wordt geraamd op 460.000 EUR per jaar (PV 573 dd. 21.10.2016).

Inwerkingtreding: beide fiscale maatregelen treden in werking vanaf aj. 2018 (inkomsten 2017).

monKEY.be (JW)

Page 51: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

51  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – ascendent, broer of zus 65j+ ten laste 

Administratie legt striktere toepassingsvoorwaarden opcf. interne instructie:

Ascendent, broer of zus = zorgbehoevend(hulpbehoevend, zorgafhankelijk of niet zelfredzaam)

Bewijslast belastingplichtige: ‐ afhankelijkheid ouder/broer of zus‐ de facto gezinshoofd: belastingplichtige draagt verantwoordelijkheid   en last van gezin en neemt de wezenlijke beslissingen

Maar… PV 1978 van 8 december 2017:zorgbehoevendheid/afhankelijkheid = GEEN (wettelijke) voorwaarde

Page 52: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

52  

… Het feit dat de ascendenten van de belastingplichtige eigenaar zijn van de woning die zij met hem bewonen, verhindert niet dat hij hen fiscaal ten laste kan nemen (Com.IB 136/6). Evenmin het feit dat de ascendent de woning bij leven aan de belastingplichtige heeft overgedragen met voorbehoud van bewoningsrecht (PV 480 dd. 26.07.2011). Een kind kan zijn ouders niet ten laste nemen indien het kind en de ouders binnen eenzelfde gebouw afzonderlijke wooneenheden betrekken (bv. boven- en benedenverdieping vormen aparte verblijven) (Circulaire dd. 25.10.2010, nr. 12).

Aangezien pensioenen van ascendenten of broers en zussen ouder dan 65 jaar doorgaans volledig vrijgesteld zijn als bestaansmiddel, is het niet noodzakelijk dat de belastingplichtige die dergelijke personen ten laste heeft, instaat voor hun voeding, kleding en andere verzorging (Circulaire dd. 14.12.2012).

Naast de voorwaarde dat het kind (die de ascendent ten laste neemt) en de ascendent (ouder) samen moeten leven onder één dak, wordt op basis van art. 140 WIB92 als bijkomende voorwaarde gesteld, dat het kind tevens het gezinshoofd is (Circulaire dd. 25.10.2010 en Addendum dd. 14.12.2012). Naar analogie met het administratief standpunt in het kader van ‘feitelijke samenwoners met kinderen ten laste’ (Circulaire dd. 20.11.2002), kan worden gesteld dat de belastingplichtigen onderling zelf uitmaken wie als gezinshoofd moet worden beschouwd, een keuze waarin de belastingadministratie niet tussenkomt zolang er hierover consensus bestaat tussen de belastingplichtigen. Dat principe wordt impliciet bevestigd door Rb. Hasselt dd. 22.05.2014. Zie over de problematiek van de invulling van het begrip ‘gezinshoofd’ ook PV 338 dd. 13.05.2015.

Toch stelt de belastingadministratie in een intern schrijven dat de voorwaarde ‘gezinshoofd’ een “noodzakelijke voorwaarde” is en dat de tenlasteneming van een ascendent geen automatisme is als de overige voorwaarden vervuld zijn (inwonende ascendent ouder dan 65 jaar die maximum nettobestaansmiddelen niet overschrijdt). Verwijzend naar de memorie van toelichting bij de wet stelt de administratie dat het “niet de bedoeling van de wetgever was om een fiscaal voordeel te verlenen aan inwonende afstammelingen van 65-plussers die nog in volle onafhankelijkheid aan het hoofd staan van hun gezin”. De ascendent moet dus ‘afhankelijk’ zijn, dat wil zeggen hulpbehoevend, zorgafhankelijk of niet zelfredzaam zijn. De belastingplichtige die de ascendent ten laste wenst te nemen, moet die ‘afhankelijkheid’ aantonen. Bovendien moet hij ook bewijzen dat hij de facto aan het hoofd van het gezin staat, d.w.z. de verantwoordelijkheid en de last van het gezin draagt en de wezenlijke beslissingen neemt. Volgende feitelijke elementen kunnen hierop wijzen:

een zorgafhankelijke ouder komt inwonen bij één van zijn kinderen;

een kind komt inwonen bij een ouder die niet langer zelfredzaam is;

een kind neemt de belangrijke gezinsbeslissingen en dus in feite de leiding op in het gezin, bv. omdat het beslist over de verbouwing van de ouderlijke woning, de eventuele verhuizing naar een andere woning, de aankoop van nieuwe meubelen, de wijziging van gas- of elektriciteitsleverancier, of van brandverzekering, omdat zijn ouders afhankelijk zijn geworden door ouderdom en/of ziekte, of na het overlijden van één van de ouders.

monKEY.be (JW)

Page 53: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

53  

Page 54: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

54  

Page 55: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

55  

Auteur Johan Klaps, N-VA Departement Minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude Sub-departement Financiën, Bestrijding van de fiscale fraude Titel Tenlasteneming van ascendenten van 65 jaar of ouder (MV 21743). Datum indiening 08/12/2017 Taal N Publicatie vraag B143 Publicatiedatum 29/01/2018, 20172018 Status vraag Antwoorden ontvangen Termijndatum 17/01/2018 Vraag Eén van de aanbevelingen vermeld in het jaarverslag 2016 van de Fiscale

Bemiddelingsdienst houdt verband met het fiscale voordeel verbonden aan de tenlasteneming van ascendenten van 65 jaar of ouder. In deze aanbeveling wordt naast het principe vervat in artikel 132, eerste lid, 7°, WIB 92 ook de wijze van behandeling van bezwaarschriften en taxatiedossiers uiteengezet. Deze dossiers worden op het terrein verschillend behandeld. Bij de meeste taxatiediensten stellen zich weinig problemen. Inzonderheid in het Antwerpse, wordt evenwel vastgesteld dat in een aantal gevallen het aspect "zorgbehoevendheid" niet alleen aan de wettelijk bepaalde voorwaarden wordt toegevoegd, maar ook heel eng wordt geïnterpreteerd. Door de vele en vaak diepgaande persoonlijke vragen over de feitelijke omstandigheden worden de burgers beschouwd als zouden zij misbruik willen maken van een maatregel die bedoeld is om bejaarden te kunnen opnemen in hun gezin in plaats van hen in een rusthuis te laten opnemen. De administratie baseert zich daarvoor op een passage uit de memorie van toelichting bij de wet van 6 juli 2004 tot wijziging van artikelen 132 en 143, WIB 92 inzake de tenlasteneming van bepaalde personen ouder dan 65 jaar (Kamer, DOC 51 1140/001). Alhoewel de wetgever door deze maatregel de opvang van zorgafhankelijke familieleden in het gezin wenste te stimuleren en een oplossing aanreikte voor de stijgende vraag naar opvangmogelijkheden voor hulpbehoevende bejaarden, kan het toch niet de bedoeling zijn om in ieder geval medische attesten te laten voorleggen waaruit de zorgbehoevendheid blijkt. Ook in een goede gezondheid kan men immers zorgbehoevend zijn, bijvoorbeeld door ouderdomsverschijnselen zelf geen eten meer kunnen maken of door een behoefte aan ondersteuning in het dagelijkse leven, nood aan toezicht en bewaking. In de aanbeveling van de Fiscale Bemiddelingsdienst wordt onder meer aanbevolen dat een subsidiaire beoordeling van het criterium "hoofd van het gezin" wordt toegepast volgens "objectieve" criteria conform het arrest 57/2001 van 8 mei 2001 van het Arbitragehof en de circulaire AOIF 26/2002 van 20 november 2002, dit wil zeggen dat in eerste instantie de keuze bij de belastingplichtige berust. Naar de mening van de Fiscale Bemiddelingsdienst is er immers geen rechtvaardiging te bedenken waarom de appreciatie van hetzelfde begrip anders zou zijn, al naargelang de fiscale maatregel, ondanks het feit dat de wettelijke context identiek is. Zoals aangegeven in voormeld jaarverslag zou het positieve gevolg van dergelijke stellingname inderdaad zijn dat: - kan worden vermeden dat allerlei vragen, die diep ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer, moeten gesteld worden; - het criterium "hulpbehoevendheid", waarvan momenteel wordt vastgesteld dat het door bepaalde geschildiensten als een formele wettelijke voorwaarde, quod non, wordt aangemerkt, terecht niet meer moet worden geverifieerd; - het begrip "hoofd van het gezin" voor fiscale doeleinden op een consequente wijze wordt toegepast.

1. Bent u het er mee eens dat de toevoeging van een voorwaarde van zorgbehoevendheid aan artikel 132, eerste lid, 7°, WIB 92 onwettelijk is?

Page 56: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

56  

2. Bent u er vervolgens mee akkoord dat het te ver gaat om de belastingplichtigen te verplichten doktersattesten voor te leggen om te bepalen of de betrokken ascendenten al dan niet zorgbehoevend zijn?

3. Werden in het verleden welbepaalde misbruiken vastgesteld die zouden kunnen rechtvaardigen dat de maatregel strikter dan wettelijk wordt toegepast? Zo ja welke? Is het in dat geval niet aangewezen de voorwaarde van zorgbehoevendheid op te nemen in de wet?

4. a) In hoeveel gevallen werd voor aanslagjaar 2016 het fiscaal voordeel verleend? b) In hoeveel gevallen werd het bezwaar afgewezen omdat er niet voldaan werd aan de "zorgbehoevendheid" van de betrokken ascendent(en)?

5. Acht u het aangewezen om op de aanbeveling van de Fiscale Bemiddelingsdienst in te gaan? Zo niet, om welke redenen? Zo ja, zal de administratie de opdracht daartoe krijgen?

Status 1 réponse normale - normaal antwoord - Gepubliceerd antwoord Publicatie antwoord B150 Publicatiedatum 29/03/2018, 20172018 Antwoord 1 tot 3, 5. Wat de tenlasteneming van ascendenten betreft, komt de

voorwaarde van 'zorgbehoevendheid' van de ascendent inderdaad niet als dusdanig voor in de wet. De wet bepaalt echter wel formeel dat wanneer verscheidene afzonderlijk belastbare belastingplichtigen deel uitmaken van hetzelfde gezin, de gezinsleden die voor tenlasteneming in aanmerking komen, beschouwd worden als ten laste van de belastingplichtige die in feite aan het hoofd staat van dat gezin. In de Memorie van toelichting bij de wet van 6 juli 2004 heeft de wetgever verduidelijkt wat zijn bedoeling was, namelijk de opvang van zorgafhankelijke familieleden in het gezin stimuleren om een oplossing te bieden voor de stijgende vraag naar opvangmogelijkheden voor hulpbehoevende bejaarden door het creëren van mogelijkheden om niet zelfredzame bejaarden op te vangen binnen de familiekring als alternatief voor de opname in een verzorgingsinstelling waarvan de financiële toegankelijkheid vaak vrij hoog ligt. Gelet evenwel dat het begrip zorgbehoevendheid geen objectief gegeven is, is het risico inderdaad niet denkbeeldig dat er lokale verschillen ontstaan in de interpretatie van dat begrip en dat komt de rechtszekerheid uiteraard niet ten goede. Voeg daaraan toe dat het al dan niet zorgbehoevend zijn in het dagdagelijkse leven ook snel kan wijzigen, dient geconcludeerd te worden dat het voor de tenlasteneming van ascendenten uitsluitend van belang is om na te gaan of de voorwaarden zoals vermeld in de wet zelf vervuld zijn of niet.

4. a) Voor het aanslagjaar 2016 werd er tot op heden voor 70.156 ascendenten ten laste het fiscaal voordeel verleend.

b) De administratie houdt geen statistische verslagen betreffende het voorwerp van de geschillen waarin het bezwaar werd afgewezen omdat er niet voldaan werd aan de 'zorgbehoevendheid' van de betrokken ascendent(en).

Page 57: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

57  

CASE Personen ten laste en nettobestaansmiddelen

Gert en Anja zijn gehuwd en hebben twee kinderen, Pieter en Jolien. Jolien heeft een zware handicap. Tevens zijn ze pleegouder van Ronny (die bij hen werd geplaatst). De ouders van Gert, Guust (° 05.08.1939) en Louisa (°07.02.1944), wonen bij hen in. Gert kan aantonen dat hij en niet zijn ouder ‘gezinshoofd’ is.

Bestaansmiddelen van de gezinsleden:

Pieter: - € 3300 loon uit studentenjob (met studentenarbeidsovereenkomst) - € 2800 bedrijfsleidersbezoldiging als ‘student-zelfstandige' betaald door BVBA van Gert - € 3800 studiebeurs Jolien: - € 8000 wettelijke overheidstoelage (integratietegemoetkoming) Ronny: - € 3500 wezenrente - € 158.000 geërfd kapitaal op (geblokkeerde) rekening met € 1960 rente - € 900 loon uit studentenjob (met studentenarbeidsovereenkomst) - € 1000 loon (buiten studentenarbeidsovereenkomst) Guust en Louisa: - Woning met KI € 750 in gemeenschappelijk vermogen - Gezinsrustpensioen op fiche 281.11 gesplitst: € 25.900 (Guust) en € 4100 (Louisa) - € 2700 baten uit bijverdienste Guust (€ 1300 bewezen beroepskosten) - € 450 intresten spaarboekje Louisa

Berekening nettobestaansmiddelen:

Guust - woning: € 375 (€ 750 x 50%) x 1,7491 (indexatie) = € 656 - baten: € 2700 - € 1300 = € 1400 - pensioen: (€ 25.900 - € 25.750) x 80% = € 120 Louisa - woning: € 375 (€ 750 x 50%) x 1,7491 = € 656 - intresten: € 450 x 80% = = € 360 - pensioen: (€ 4100 - € 25.750) x 80% = € 0

TOTAAL (steeds collectieve beoordeling voor ascendenten): € 3192 € 3192 < € 3200 beide ouders zijn fiscaal ten laste (65 jaar of ouder)

Opmerking: indien bestaansmiddelen tussen € 3200 en € 6400 1 ouder ten laste, naar keuze

Page 58: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

58  

Pieter: - loon studentenjob + bezoldiging ‘SZ’: (€ 3300 + € 2800 - € 2660) x 80% = € 2752 - studiebeurs is vrijgesteld als bestaansmiddel

€ 2752 < 3200 Pieter is fiscaal ten laste opmerking: € 2800 bedijfsleidersbezoldiging > grens € 2000, maar < 50% van (3300 + 2800) Jolien: - integratietegemoetkoming is vrijgesteld als bestaansmiddel Jolien is fiscaal ten laste Ronny: - wezenrente: (€ 3500 - € 3200) x 80% = € 240 - geërfd kapitaal is vrijgesteld als bestaansmiddel - geblokkeerde rente is ‘onbeschikbaar inkomen’ indien niet aanvaard door fiscus: € 1960 x 80% = (€ 1568) - loon studentenjob: € 900 - € 2660 = € 0 - loon buiten studentenjob: € 1000 x 80% (met minimum € 440 aftrek) = € 560 TOTAAL (€ 2368)

€ 2368 < 3200 Ronny is fiscaal ten laste

Belastingvrije som + toeslagen

€ 7270 (basissom)

+ € 14.420 (4 kinderen – Jolien = twee kinderen)

+ € 6180 (ouders)

= € 27.870

Page 59: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

59  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK II – aanrekening KTL (op buitenlands inkomen)

Wet diverse fiscale bepalingen III van 25 december 2017

Gehuwden/wettelijke samenwonenden (aanpassing art. 134 §4 WIB92):

GEEN vrije keuze maar wel automatische aanrekening belastingvrije toeslagen voor personen ten laste bij hoogste inkomen uitgezonderd wanneer aanrekening bij laagste inkomen leidt tot lagere ‘belasting Staat + belasting op roerende inkomstenbox’ (= NIET eindsaldo)= ALGEMENE REGEL= wettelijke ‘oplossing’ die geen oplossing is…soms verhoging belastingdruk met 1000 euro!

Inwerkingtreding: AJ. 2018

AJ 2018 Nieuwe aanrekeningregels gezinstoeslagen in gemeenschappelijke aanslag! (ongeacht bestaan van buitenlands inkomen)

Bij echtgenoten en wettelijk samenwonenden, die gemeenschappelijk worden belast in één aanslag, worden de toeslagen aangerekend bij de partner met het hoogste belastbare inkomen (art. 134 §4 2° WIB92), behalve wanneer de aanrekening bij de partner met het laagste belastbare inkomen resulteert in een voordeligere belastingberekening beoordeeld op basis van de ‘belasting Staat + belasting op roerende inkomstenbox’ (art. 134 §4 lid3 WIB92). Bij feitelijk samenwonenden, die ieder afzonderlijk een belastingaangifte indienen en individueel worden belast, worden de toeslagen aangerekend bij de partner die de personen ten laste neemt in zijn/haar aangifte.

monKEY.be (JW)

Page 60: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

60  

Art. 134 WIB92 (aj. 2018) … § 4 Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, wordt als volgt gehandeld: 1° de belastingvrije som wordt per echtgenoot vastgesteld; 2° de toeslagen vermeld in artikel 132 worden toegevoegd aan het basisbedrag van de belastingvrije som van de echtgenoot met het hoogste belastbare inkomen; 3° wanneer het belastbare inkomen van de echtgenoot bij wie de in artikel 132 bedoelde toeslagen worden toegevoegd aan het basisbedrag van de belastingvrije som bij toepassing van het 2° van dit lid of het derde lid, lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het overschot aan belastingvrije som, desgevallend beperkt tot het positieve verschil tussen het belastbare inkomen en de belastingvrije som van de andere echtgenoot, bij de belastingvrije som van de andere echtgenoot gevoegd; 4° wanneer het belastbare inkomen van de echtgenoot bij wie de in artikel 132 bedoelde toeslagen niet worden toegevoegd aan het basisbedrag van de belastingvrije som bij toepassing van het 2° van dit lid of het derde lid, lager is dan zijn belastingvrije som, wordt het volledige overschot aan belastingvrije som bij de belastingvrije som van de andere echtgenoot gevoegd; 5° de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting van elke echtgenoot wordt verminderd met de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, berekende belasting op zijn overeenkomstig het 1° tot 4° bepaalde belastingvrije som; 6° voor elke echtgenoot wordt het deel van de overeenkomstig paragraaf 2, tweede lid, berekende belasting op de belastingvrije som dat niet in mindering kan worden gebracht van de overeenkomstig artikel 130 berekende belasting, in de mate dat het betrekking heeft op de toeslagen vermeld in artikel 132, eerste lid, 1° tot 6°, omgezet in een terugbetaalbaar belastingkrediet. Dit belastingkrediet kan voor beide echtgenoten samengenomen, niet meer bedragen dan 250 EUR per kind ten laste.

Voor de toepassing van het eerste lid, 6°: 1° wordt het gedeelte van de belastingvrije som dat bij toepassing van het eerste lid, 3°, wordt overgeheveld, geacht bij voorrang te bestaan uit het in artikel 131 vermelde basisbedrag van de belastingvrije som en de in de artikelen 132, eerste lid, 7° en 8°, en 133 vermelde toeslagen; 2° wordt het maximumbedrag per kind ten laste desgevallend evenredig omgedeeld in functie van het belastingkrediet van elk van de echtgenoten ten opzichte van de som van de belastingkredieten van de beide echtgenoten. In afwijking van het eerste lid, 2°, worden de in artikel 132 bedoelde toeslagen toegevoegd aan het basisbedrag van de belastingvrije som van de echtgenoot met het laagste belastbare inkomen wanneer daardoor de belasting Staat verhoogd met de belasting op de in de artikelen 17, § 1, 1° tot 3°, en 90, eerste lid, 6° en 9°, bedoelde inkomsten en op de meerwaarden op roerende waarden en titels die op grond van artikel 90, eerste lid, 1°, belastbaar zijn, voor beide echtgenoten samen genomen, wordt verlaagd.

Page 61: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

61  

Casus grensarbeider met Nederlands beroepsinkomen: discriminatie tot 2017

X en Y zijn gehuwd. X is grensarbeider, tewerkgesteld in Nederland. Ze hebben vier kinderen ten laste. De gemeentebelasting bedraagt 8%.

Situatie 1 (aj. 2017): X heeft een Nederlands beroepsinkomen van 30.000 EUR (na aftrek van belasting verschuldigd in Nederland), Y heeft een Belgisch beroepsinkomen van 30.010 EUR. Verschuldigde Belgische personenbelasting = 2.557,04 EUR*.

Situatie 2 (aj. 2017): X heeft een Nederlands beroepsinkomen van 30.010 EUR (na aftrek van belasting verschuldigd in Nederland), Y heeft een Belgisch beroepsinkomen van 30.000 EUR. Verschuldigde Belgische personenbelasting = 7.675,67 EUR*.

Verschil: 5.118,63 EUR.

In situatie 1 worden de belastingvrije toeslagen voor kinderen ten laste, aangerekend op het Belgische (= hoogste) inkomen. In situatie 2 worden de belastingvrije toeslagen aangerekend op het Nederlandse inkomen, dat sowieso is vrijgesteld. De belastingvermindering voor kinderen gaat in dat geval grotendeels verloren. (*) Vanaf aj. 2018 is de wet gewijzigd en is de ongelijke behandeling weggewerkt. In situatie 1 is dan 2.304,84 EUR belasting verschuldigd en in situatie 2 nog slechts 2.300,49 EUR.

Belgische aanrekeningsregels in strijd met Europees recht Het Europese Hof van Justitie oordeelde dat de wijze waarop de Belgische wetgever de belastingvrije sommen voor kinderen ten laste aanrekent, strijdig is met het EU-recht (HvJ dd. 12.12.2013). Gehuwde of wettelijk samenwonende belastingplichtigen die in de situatie verkeren dat hun belastingvermindering voor personen ten laste wordt aangerekend op het hogere vrijgestelde buitenlandse inkomen in plaats van op het lagere Belgische inkomen en dus de facto verloren gaat, dienen best bezwaar in tegen hun aanslag op basis van dit arrest. Indien de bezwaartermijn verstreken zou zijn, kan de belastingplichtige steeds een verzoekschrift tot ambtshalve ontheffing indienen binnen een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de aanslag werd gevestigd waarvoor ontheffing wordt gevraagd. Het arrest van het Hof van Justitie is immers een nieuw feit in de zin van art. 376 §1 WIB92 (PV 820 dd. 20.03.2014). Het Grondwettelijk Hof zag in de automatische aanrekening van de belastingvrije toeslagen voor kinderen ten laste op het hoogste inkomen, ook al is dat een vrijgesteld inkomen, aanvankelijk geen discriminatie (GwH dd. 09.07.2013). Maar n.a.v. de veroordeling van deze aanrekening als zijnde discriminatoir door het Europese Hof van Justitie, verklaarde het Grondwettelijk Hof nadien de regeling wel ongrondwettelijk (GwH dd. 24.04.2014).

monKEY.be (JW)

Page 62: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

62  

Administratieve oplossing voor aj. 2017 en het verleden In afwachting van een wetswijzing van art. 134 §4 WIB92 past de belastingadministratie de belastingberekening aan vanaf aj. 2017 zodat die tegemoetkomt aan de bezwaren van het Hof van Justitie en het Grondwettelijk Hof (Circulaire dd. 18.05.2017 en PV 17689 dd. 10.05.2017). Voor gehuwde of wettelijk samenwonende belastingplichtigen die gemeenschappelijk worden belast, worden twee berekeningen gemaakt wanneer zij kinderen of andere personen ten laste hebben (die recht geven op een belastingvrije toeslag conform art. 132 WIB92) én wanneer minstens één van hen de in art. 155 of 156 WIB92 bedoelde belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten geniet (vermindering van 100% of 50% onder voorbehoud van progressie). In de praktijk worden er dus twee berekeningen gemaakt: een eerste berekening waarbij conform het huidige art. 134 §4 WIB92 de toeslagen voor personen ten laste worden aangerekend bij de echtgenoot of wettelijk samenwonende partner met het hoogste inkomen én een tweede simulatieberekening waarbij die toeslagen - contra legem - worden aangerekend bij de echtgenoot met het laagste inkomen. De berekening die voor de belastingplichtigen de meest voordelige is, zal uiteindelijk worden ingekohierd (zie ook PV 19208 dd. 28.06.2017 en PV 20727 dd. 03.10.2017). De beoordeling van de meest voordelige berekening gebeurt in principe op het niveau van de ‘hoofdsom’. Passen we deze administratieve oplossing toe op de hoger weergegeven casus ‘grensarbeider met Nederlands beroepsinkomen’, dan krijgen we in ‘situatie 2’ op basis van de meest voordelige simulatieberekening, waarbij de toeslagen voor kinderen worden aangerekend op het lagere Belgische inkomen van 30.000 EUR, een verschuldigde personenbelasting van nog slechts 2.552,68 EUR (in plaats van 7.675,67 EUR)! Deze administratieve oplossing - dubbele berekening en inkohiering van de meest voordelige aanslag - geldt ook voor de vorige aanslagjaren. Hoger genoemde arresten van het Hof van Justitie (dd. 12.12.2013) en het Grondwettelijk Hof (dd. 24.04.2014) vormen immers een ‘nieuw feit’ waardoor op basis van art. 376 §1 WIB92 nog door de belastingplichtige een ambtshalve ontheffing kan worden gevraagd of door de belastingadministratie automatisch een ambtshalve ontheffing kan worden verleend voor alle aanslagjaren vanaf 2014. De in het verleden verworpen bezwaarschriften die in dit kader zijn ingediend, zijn echter onherroepelijk indien er geen vordering bij de rechtbank is ingesteld. De nieuwe circulaire is tevens van toepassing op alle hangende geschillen.

monKEY.be (JW)

Circulaire 2017/C/31 van 18 mei 2017 over de aanrekening van de toeslagen op de belastingvrije som voor gezinslasten Deze circulaire bespreekt de wijziging in de berekening van de PB als de echtgenoot met het hoogste inkomen, inkomsten heeft uit het buitenland. 1. Inleiding De problematiek van de toekenning van de toeslagen op de belastingvrije som voor gezinslasten (1) als de echtgenoot met het hoogste inkomen vrijgestelde inkomsten heeft uit het buitenland, is het voorwerp geweest van heel wat arresten en beslissingen die vaak ongunstig waren voor de administratie (2). In het kader van die problematiek had de belastingadministratie een administratieve oplossing uitgewerkt waarbij er onder bepaalde voorwaarden een bijkomende belastingvermindering werd toegekend. Daarvoor wordt verwezen naar de circulaires: –Ci.RH.331/575.420 (AOIF nr. 8/2008) van 12.03.2008 –Ci.RH.331/633.468 (AAFisc nr. 27/2014) van 01.07.2014 –Ci.RH.331/634.229 (AAFisc nr. 32/2014) van 11.08.2014 –Ci.RH.331/575.420 (AOIF nr. 8/2008) van 11.09.2015 Het hof van beroep van Antwerpen heeft die administratieve oplossing op zijn beurt verworpen in een arrest van 22.09.2015. In afwachting van een wetswijziging zal de administratie haar programma voor de berekening van de belasting voor aj. 2017 dan ook wijzigen zoals hierna wordt uiteengezet. 2. Aanpassing van het programma voor de berekening van de belasting Het programma voor de berekening van de belasting zal voor aj. 2017 worden aangepast als volgt. Als er een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, zullen de in art. 132, WIB 92, bedoelde toeslagen op de belastingvrije som (5) worden aangerekend bij de echtgenoot met het hoogste inkomen behalve als de aanrekening bij de andere echtgenoot voor hen voordeliger is. In de praktijk zullen 2 berekeningen worden gemaakt:

Page 63: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

63  

–een eerste waarbij de toeslagen op de belastingvrije som worden aangerekend bij de echtgenoot met het hoogste inkomen (6) –een tweede waarbij die toeslagen worden aangerekend bij de echtgenoot met het laagste inkomen. De berekening die voor de belastingplichtigen het meest voordelig is, zal in de verdere berekening worden behouden. De beoordeling van de meest voordelige berekening gebeurt op het niveau van de “totale hoofdsom”. Dat is de som van de PB op de afzonderlijk belastbare inkomsten en de PB op de gezamenlijk belastbare inkomsten na toepassing van de belastingvrije som, de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten en de belastingvermindering voor inkomsten uit het buitenland. 3. Verdere verduidelijkingen a. Die dubbele berekening is van toepassing voor alle belastingplichtigen: –voor wie een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd en –bij wie ten minste één van beiden recht heeft op de in art. 155 of 156, WIB 92, bedoelde vermindering voor inkomsten uit het buitenland en –die recht hebben op één of meer van de in art. 132, WIB 92, bedoelde toeslagen op de belastingvrije som. b. Het heeft geen belang of de belastingplichtige een (fiscaal of ander) voordeel heeft genoten in het buitenland. c. De regels voor de aanrekening van het basisbedrag van de belastingvrije som en de verhoging voor de handicap van de belastingplichtige (9) zijn niet gewijzigd. 4. Administratieve en gerechtelijke geschillen De oplossing zoals deze voor het aanslagjaar 2017 is uitgewerkt, is ook voor de vorige aanslagjaren van toepassing wanneer de belastingplichtigen zich in dezelfde situatie bevinden (zie punt 3). Er wordt aan herinnerd dat, in de administratieve fase, de belastingplichtigen die zich in dezelfde situatie bevinden, beschikken over de gewone bezwaartermijn beoogd in artikel 371, WIB 92 en over de termijn van vijf jaar beoogd in artikel 376, § 1, WIB 92 (zie circ. AAFisc Nr. 27/2014 (nr. Ci.RH.331/633.468) van 01.07.2014). De publicatie van de arresten van 12.12.2013 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-303/12, inzake Imfeld en Garcet) en van 24.04.2014 van het Grondwettelijk Hof (nr. 68/2014), vormen immers een nieuw bewijskrachtig feit (zie circ. Ci.RH.862/536.019 van 04.05.2001, bevestigd door het arrest nr. 2006/160 van 08.12.2006 van het Grondwettelijk Hof). De toepassing van artikel 376, § 1, WIB 92, is evenwel onderworpen aan de voorwaarde dat “de aanslag niet reeds het voorwerp is geweest van een bezwaarschrift dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing nopens de grond”. De beslissingen tot verwerping van de bezwaarschriften of van vragen tot ambtshalve ontheffing die eerder werden ingediend op grond van dezelfde grief, zijn evenwel onherroepelijk bij gebreke van het instellen van een vordering in rechte bij de rechtbank van eerste aanleg binnen de termijn voorgeschreven door artikel 1385undecies, Gerechtelijk Wetboek (art. 375, § 1, 2de lid, en 376ter, 3delid, WIB 92). De nog hangende administratieve of gerechtelijke geschillen moeten het voorwerp uitmaken van, respectievelijk, beslissingen of conclusies overeenkomstig de bovenvermelde richtlijnen, met dien verstande dat de bewijslast bij de belastingplichtige ligt (zie punt 3).

(1) Bedoeld in art. 132, WIB 92. (2) Zie o.a. het arrest van 12.12.2013 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (C-303/12, inzake Imfeld en

Garcet) en het arrest van 24.04.2014 van het Grondwettelijk Hof (nr. 68/2014). (5) In voorkomend geval aangepast volgens art. 132bis, WIB 92. (6) Toepassing van art. 134, § 4, 2°, WIB 92. (9) Bedoeld in art. 131, WIB 92.

Het principe van de ‘meest voordelige aanslag’ (zie hoger) is bij arrest dd. 12.10.2017 van het Grondwettelijke Hof uitgebreid naar de belastingberekening van gemeenschappelijk belaste belastingplichtigen die onder progressievoorbehoud vrijgestelde inkomsten verkrijgen van internationale organisaties (in casu Eurocontrol).

monKEY.be (JW)

Page 64: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

64  

Wettelijke oplossing vanaf aj. 2018 Vanaf aj. 2018 is hoger genoemde administratieve oplossing dan uiteindelijk ook in de wet ingeschreven, zij het dat de beoordeling van de meest voordelige aanslag niet gebeurt op basis van de hoofdsom maar op basis van het totaal van belasting staat en belasting op roerende inkomstenbox, voor beide echtgenoten samen. De belastingvrije toeslagen voor gezinslasten worden zo vanaf aj. 2018 automatisch toegekend aan de belastingplichtige met het laagste belastbare inkomen wanneer de optelsom van de ‘belasting staat’ en de ‘belasting op de roerende inkomstenbox’ berekend voor dat gezin, lager is dan die optelsom wanneer de gezinstoeslagen worden toegekend aan de belastingplichtige met het hoogste inkomen (art. 134 §4 lid3 WIB zoals ingevoegd door art. 6 Wet diverse bepalingen III dd. 25.12.2017, BS 29.12.2017). De aanrekening op het laagste inkomen wordt, indien dat voordeliger is, vanaf aj. 2018 de algemene regel die, in tegenstelling tot de administratieve oplossing (zie hoger) niet meer als voorwaarde stelt dat minstens één van de partners een onder progressievoorbehoud vrijgesteld inkomen (van buitenlandse oorsprong) geniet (Memorie van Toelichting, DOC 2791/001 p. 12). De beoordeling van de meest voordelige belastingberekening gebeurt dus niet op basis van het eindsaldo van de berekening, maar op basis van een tussensaldo dat zich ergens in het midden van de berekening bevindt (zie schema onder). De beoordeling van de meest voordelige aanslag gebeurt m.a.w. vóór aanrekening van de meeste federale en alle gewestelijke belastingverminderingen, belastingkredieten en gemeentebelasting, en dat leidt vaak tot een (op niveau ‘belasting staat’) ogenschijnlijk voordeligere aanrekening van de toeslagen voor gezinslasten op het laagste inkomen terwijl die aanrekening de facto toch nadeliger is (op niveau ‘eindsaldo’). De ‘wettelijke oplossing’ zoals voorgesteld door de minister van Financiën, is dus niet voor iedereen een oplossing. Integendeel voor sommigen verhoogt de wetswijziging de belastingdruk aanzienlijk. Zie berekeningsvoorbeeld onder.

monKEY.be (JW)

Page 65: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

65  

Wettelijke oplossing verlaagt belastingdruk – voorbeeld aj. 2018 Gehuwd koppel. Inwoners Vlaamse Gewest. Man heeft een belastbaar beroepsinkomen van 30.000 euro. Vrouw geniet een belastbaar beroepsinkomen van buitenlandse oorsprong (Nederland) van 40.000 euro dat wordt vrijgesteld (onder progressievoorbehoud). Zij hebben twee kinderen ten laste.

Man Vrouw GBI € 30.000,00 € 40.000,00 Belastingvrije basissom € 7.270,00 € 7.270,00 I. Aanrekening toeslagen op hoogste inkomen (basisregel)

€ 3.980,00

Totale belastingvrije som € 7.270,00 € 11.250,00 Basisbelasting € 10.615,00 € 15.173,50 Belasting op belastingvrije som - € 1.817,50 - € 2.928,50 Vermindering buitenlands inkom.

- € 12.245,00

Belasting staat € 8.797,50 € 0,00 Totale belasting staat € 8.797,50 Gereduceerde belasting staat € 6.601,91 € 0,00 Gewestelijke opcentiemen € 2.195,60 € 0,00 Totale belasting € 8.797,51 € 0,00 Gemeentebelasting (8%) € 703,80 € 979,60 (*) Verschuldigde personenbelasting

€ 10.480,91

II. Aanrekening toeslagen op laagste inkomen (afwijkingsregel)

€ 3.980,00

Totale belastingvrije som € 11.250,00 € 7.270,00

Basisbelasting € 10.615,00 € 15.173,50 Belasting op belastingvrije som - € 2.928,50 - € 1.817,50 Vermindering buitenlands inkom.

- € 13.356,00

Belasting staat € 7.686,50 € 0,00 Totale belasting staat € 7.686,50 Gereduceerde belasting staat € 5.768,18 € 0,00 Gewestelijke opcentiemen € 1.918,32 € 0,00 Totale belasting € 7.686,50 € 0,00 Gemeentebelasting (8%) € 614,92 € 1.068,48 (**) Verschuldigde personenbelasting

€ 9.369,90

(*) € 12.245,50 x 8% (**) € 13.356 x 8%

Vermits de aanrekening op het laagste inkomen leidt tot een verlaging van de belasting staat (met 1.111 EUR) zal de afwijkingsregel worden toegepast conform art. 134 §4 lid3 WIB92. De wettelijke oplossing zorgt in dit geval, rekening houdend met een gemeentebelasting van 8%, voor een verlaging van de jaarlijkse belastingdruk met 1.111 EUR.

Page 66: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

66  

Wettelijke oplossing verhoogt belastingdruk – voorbeeld aj. 2018 Gehuwd koppel. Man heeft een belastbaar beroepsinkomen van 50.000 euro, waarvan 9.000 euro Nederlands inkomen dat wordt vrijgesteld (onder progressievoorbehoud). Vrouw geniet een belastbaar beroepsinkomen van 12.000 euro. Zij hebben twee kinderen ten laste. Beiden genieten de belastingvermindering voor de oude Vlaamse woonbonus (3040 EUR x marginaal tarief) en beiden doen aan pensioensparen (940 EUR).

Man Vrouw GBI € 50.000,00 € 12.000,00 Belastingvrije basissom € 7.270,00 € 7.570,00 I. Aanrekening toeslagen op hoogste inkomen (basisregel)

€ 3.980,00

Totale belastingvrije som € 11.250,00 € 7.570,00 Basisbelasting € 20.173,50 € 3.046,50 Belasting op belastingvrije som - € 2.928,50 - € 1.892,50 Vermindering buitenlands ink. - € 3.104,10 Belasting staat € 14.140,90 € 1.154,00 Totale belasting staat € 15.294,90 Gereduceerde belasting staat € 10.611,76 € 866,00 Gewestelijke opcentiemen € 3.529,15 € 288,01 Vermindering pensioensparen - € 282,00 - € 282,00 Vermindering woonbonus - € 1.520,00 - € 288,01 Overflow vermind. woonbonus - € 584,00 Niet benutte vermind. woonbonus

(€ 39,99)

Federale personenbelasting € 10.329,76 € 0,00 Gewestelijke personenbelasting € 2009,15 € 0,00 Totale belasting € 12.338,91 € 0,00 Gemeentebelasting (8%) € 1.235,44(*) € 0,00 Verschuldigde personenbelasting

€ 13.574,35

II. Aanrekening toeslagen op laagste inkomen (afwijkingsregel)

€ 3.980,00

Totale belastingvrije som € 7.270,00 € 11.550,00

Basisbelasting € 20.173,50 € 3.046,50 Belasting op belastingvrije som € 1.817,50 € 3.018,50 Vermindering buitenlands inkom.

€ 3.304,08

Belasting staat € 15.051,92 € 28,00 Totale belasting staat € 15.079,92 Gereduceerde belasting staat € 11.295,41 € 21,01 Gewestelijke opcentiemen € 3.756,51 € 6,99 Vermindering pensioensparen - € 282,00

- € 282,00

Niet benut pensioensparen

(€ 260,99)

Page 67: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

67  

Vermindering woonbonus

- € 1.520,00

- € 6,99 Niet benutte vermind. woonbonus

(€ 905,01)

Federale personenbelasting € 11.013,41

€ 0,00

Gewestelijke personenbelasting

€ 2.236,51

€ 0,00 Totale belasting € 13.249,92 € 0,00 Gemeentebelasting (8%) € 1.324,32(**) € 0,00 Verschuldigde personenbelasting

€ 14.574,24

(*) (€ 3.104,10 + € 12.338,91) x 8% (**) (€ 3.304,08 + € 13.249,92) x 8%

Vermits de aanrekening op het laagste inkomen leidt tot een verlaging van de ‘belasting staat’ (met 214,98 EUR) zal de afwijkingsregel automatisch worden toegepast conform art. 134 §4 lid3 WIB92. De wettelijke ‘oplossing’ zorgt in dit geval echter, rekening houdend met een gemeentebelasting van 8%, voor een VERHOGING van de jaarlijkse belastingdruk met maar liefst 1000 EUR. De reden? Door de verplichte aanrekening van de gezinstoeslagen bij de belastingplichtige met het laagste inkomen, gaan de belastingverminderingen voor woonbonus en pensioensparen bij deze belastingplichtige fiscaal zo goed als volledig verloren. Daarom is het aan te raden, gehuwden en wettelijk samenwonenden, net als feitelijk samenwonenden, ook steeds de vrije keuze te laten bij wie de gezinslasten worden aangerekend. Maar dat vergt een nieuw wetgevend initiatief.

monKEY.be (JW)

Page 68: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

68  

Persbericht 29 december 2017 NIEUW IN 2018: Oplossing voor fiscaal nadeel grensarbeiders Een gezin met personen ten laste, waarvan de ouders uitsluitend werken en wonen in België, krijgt een verhoging van de belastingvrije som naar gelang het aantal personen ten laste. Wanneer één van beide ouders in een ander land werkte, dan was het tot voor kort mogelijk dat geen van beide echtgenoten een verhoging kreeg. De kern van het probleem situeert zich op het vlak van de belastingvermindering voor kinderen ten laste. Deze vermindering wordt in principe immers verleend aan de partner met het hoogste inkomen. Maar als net die partner met dat hoogste inkomen in het buitenland werkt, dan is die vermindering voor kinderen ten laste in de praktijk nihil. Dat buitenlandse inkomen wordt in België immers sowieso niet belast en dus geeft de vermindering voor kinderen ten laste voor dergelijke gezinnen geen feitelijk voordeel meer. Feitelijk samenwonenden in diezelfde situatie kennen dit probleem niet aangezien zij zelf kunnen kiezen wie van beide de kinderen fiscaal ten laste neemt. Als één van beiden in het buitenland werkt, kunnen ze m.a.w. de kinderen ten laste leggen van de persoon die in België werkt om zo toch een effectieve belastingvermindering te genieten voor kinderen ten laste. Gehuwden en wettelijk samenwonenden hebben echter geen keuze. Bij hen zijn de kinderen steeds ten laste van de partner met het hoogste inkomen. Precies om deze ongelijkheid weg te werken, voorziet een wetswijziging* dat de belastingvermindering voor kinderen ten laste zal verleend worden aan de partner met het laagste inkomen, als dat voordeliger is voor het gezin. Bovendien zal de FOD Financiën voor de betrokken gezinnen steeds zelf de berekening maken om na te gaan bij wie de kinderen het beste ten laste worden genomen zodat automatisch de voordeligste berekening wordt weerhouden. Minister van Financiën Van Overtveldt: “Met deze wetswijziging zien heel wat grensarbeiders met kinderen een einde komen aan een jarenlange strijd van fiscale ongelijkheid. Het feit of men al dan niet gehuwd of wettelijk samenwonend is, mag geen gevolgen hebben voor hun belastingafrekening.” *Wet diverse fiscale bepalingen III van 25 december 2017. Wordt op korte termijn in het Staatsblad gepubliceerd.

Page 69: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

69  

Page 70: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

70  

Samengevoegde mondelinge vragen 23592 en 23734 van 21 februari 2018 van de heer Deseyn en van mevrouw Wouters dd. 21.02.2018 Integraal verslag, 2017-2018, Com 825, blz. 3-6 De nieuwe berekeningswijze van de belastingvermindering voor kinderen ten laste Roel Deseyn (CD&V) Mijnheer de minister, ik borduur voort op de eerdere vragen nrs 9331, 9498 en 9624 over deze zeer technische kwestie. U antwoordde naar aanleiding van die vragen dat er een wettelijke oplossing moest worden gevonden voor de problematiek van de grensarbeiders en de toekenning van de toeslagen voor de kinderen ten laste. Vanaf het aanslagjaar 2018 is die oplossing in de wet ingeschreven door de wet van 25 december 2017 houdende diverse bepalingen Ill. Onlangs deed een zeer interessant artikel in Trends uit de doeken hoe een en ander wordt beoordeeld. Volgens het artikel gebeurt de beoordeling van de meest voordelige aanslag niet op basis van de hoofdsom, maar op basis van het totaal van de belasting Staat en de belasting op de roerende inkomstenbox voor de beide echtgenoten samen. De belastingvrije toeslagen voor gezinslasten worden zo vanaf aanslagjaar 2018 automatisch toegekend aan de belastingplichtige met het laagste belastbare inkomen, wanneer de optelsom van de belasting Staat en de belasting op de roerende inkomstenbox berekend voor dat gezin, lager is dan de optelsom wanneer de gezinstoeslagen worden toegekend aan de belastingplichtige met het hoogste inkomen. De aanrekening op het laagste inkomen wordt, indien dat voordeliger is, vanaf aanslagjaar 2018 de algemene regel. Het is een merkwaardige vaststelling dat de beoordeling van de meest voordelige belastingberekening niet op basis van het eindsaldo van de berekening gebeurt, maar op basis van een tussensaldo. Het komt erop neer, aldus het artikel, dat de beoordeling van de meest voordelige aanslag gebeurt vóór aanrekening van de meeste federale en alle gewestelijke belastingverminderingen, belastingkredieten en de gemeentebelasting, wat dus vaak leidt tot een op het niveau van de belasting Staat ogenschijnlijk voordeligere aanrekening van de toeslagen voor gezinslasten op het laagste inkomen, terwijl die aanrekening de facto nadeliger is op het niveau van het eindsaldo. De aanpassing via de wet van 25 december 2017 blijkt dus niet voor iedereen een oplossing te bieden. Voor sommigen zou de belastingdruk hierdoor namelijk met meer dan 1 000 euro worden verhoogd. Dat komt blijkbaar door het feit dat de verplichte aanrekening van de gezinstoeslagen bij de belastingplichtige met het laagste inkomen in sommige gevallen de belastingverminderingen voor de woonbonus en het pensioensparen fiscaal vrijwel volledig verloren doet gaan. Het was nochtans de bedoeling dat de wetswijziging geen gevolgen zou hebben voor de belastingafrekening van de betrokkenen. Het is een ook zeer technisch mechanisme door de verschillende berekeningswijzen en de volgorde van de stappen. Mijnheer de minister, is de regering zich ervan bewust dat door de wetswijziging sommige belastingplichtigen voor het aanslagjaar 2018 slechter af kunnen zijn dan tot nu toe het geval was, met de gewone toepassing van de methodiek van artikel 134 WIB? Moet de wet bijgevolg niet worden gewijzigd? Hoe zult u met die problematiek omgaan? Voor de betrokkenen is het immers een bittere pil als een goedbedoelde maatregel tot een negatief eindresultaat leidt. Het is een vrij complexe materie gezien de vele parameters die hierbij in het geding zijn en gelet op onze staatsstructuur. Veerle Wouters (Vuye&Wouters) Mijnheer de minister, mijn vraag gaat dezelfde richting uit. De wet houdende diverse fiscale bepalingen III van 25 december 2017 wijzigde de wet betreffende de belastingvermindering voor kinderen ten laste. Vanaf het aanslagjaar 2018 kan de administratie de belastingvermindering voor kinderen ten laste namelijk toewijzen aan de partner met het laagste inkomen, indien dat voordeliger blijkt. De administratie zou dan voor de betrokken gezinnen zelf de berekening maken en automatisch de voordeligste methode kiezen. Op zich was dat natuurlijk een goede zaak. We hebben jarenlang moeten wachten op een wettelijke oplossing voor de fiscale discriminatie van de gehuwde grensarbeiders. Ik was eind december dan ook zeer verheugd dat er eindelijk een oplossing kwam. Ik heb hier zelf wetsvoorstellen voor ingediend, zowel in de vorige legislatuur als in deze legislatuur. Aangezien de administratie het voortaan op zich zou nemen om de beste berekening te maken, wou ik niet eisen dat de oplossing uit mijn wetsvoorstel zou worden gebruikt. Mijn voorstel was om gehuwden simpelweg de keuze te geven wie de kinderen ten laste neemt, zoals dit momenteel het geval is bij feitelijk samenwonenden. Misschien is het echter gemakkelijker als de berekening voor hen kan worden gemaakt.

Page 71: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

71  

Fiscalist Jef Wellens zei in Trends dat dit in een aantal gevallen inderdaad zo zal zijn, maar de huidige wetswijziging is blijkbaar niet voor iedereen een oplossing. Ik meen nochtans dat dit wel de bedoeling zou moeten zijn. De voordeligste berekening wordt niet bepaald op basis van het eindsaldo van die berekening, maar op basis van een tussensaldo en vóór de aanrekening van alle andere belastingverminderingen. Mijn vragen zijn de volgende, mijnheer de minister. Klopt het dat de nieuwe berekeningswijze van de belastingvermindering voor sommige belastingplichtigen zelfs een verhoging van de belastingdruk betekent? Zo ja, zult u hiervoor de nodige stappen ondernemen? Ziet u misschien toch heil in een wetswijziging, over te nemen uit mijn wetsvoorstel, met name om de keuze over te laten aan de gehuwden zelf, zodat zij zelf de berekening kunnen uitvoeren? Ten slotte, de nieuwe wet is in werking getreden vanaf aanslagjaar 2018. Voor aanslagjaar 2017 werd de regeling administratief toegepast. Hoeveel belastingplichtigen vroegen voor de voorgaande jaren ambtshalve ontheffing aan op basis van de arresten van het Grondwettelijk Hof en het Europees Hof van Justitie? Ik dank u alvast voor uw antwoord. Minister Johan Van Overtveldt Mijnheer de voorzitter, mevrouw Wouters, mijnheer Deseyn, wanneer de inschatting of een stelsel al dan niet voordeliger is, plaatsvindt in een stadium van de berekening vóór het eindsaldo, houdt dat logischerwijze in dat bij die inschatting met een aantal elementen geen rekening wordt gehouden. Men kan dus niet uitsluiten dat een stelsel voordeliger is op het niveau van de belasting Staat, maar dat niet noodzakelijk ook nog is op het niveau van het eindsaldo. Het voorgaande is evenwel het rechtstreekse gevolg van de aanpassing door de wetgever in 2014 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen. Toen werd namelijk beslist tot de invoering van de gewestelijke aanvullende belasting op de personenbelasting, zij het evenwel in die zin dat vermeden diende te worden dat de toepassing van die gewestelijke belastingregels een impact zou hebben op de belastbare grondslag en de belasting Staat. Ten gevolge daarvan is toen bij wet beslist om vanaf aanslagjaar 2015 niet langer op het niveau van het eindsaldo, maar op het niveau van de belasting Staat in te schatten of de toepassing van onder meer de huwelijkscoëfficiënt en de globalisatie van de afzonderlijk belastbare inkomsten al dan niet voordeliger is voor de belastingplichtige. Diezelfde logica werd dan ook gevolgd voor de aanrekening van de toeslagen op de belastingvrije som in geval van een gemeenschappelijke aanslag. Ik ben er mij, met andere woorden, van bewust dat die logica in een beperkt aantal gevallen niet het verhoopte resultaat geeft voor de belastingplichtigen, maar tegelijkertijd legt de zesde staatshervorming ons ook een aantal regels op die het ons niet toelaten om de zaken op een andere manier te bekijken of te berekenen. Roel Deseyn (CD&V) Mijnheer de minister, uw uiteenzetting van de historiek was zeer interessant. Het verklaart de logica van een en ander. Soms lijkt het eindresultaat absurd, maar de logica is eigen aan het staatsbestel. Het toont de behoefte aan om meer interfederale fiscale conferenties te houden. Men zal immers maar net in die groep zitten die de negatieve effecten van een goedbedoelde maatregel ondervindt. De ratio is er dus wel degelijk. Wij moesten hier een vergelijk vinden, zodat het leidt tot een positiever resultaat voor de doelgroep die in die specifieke situatie zit. Mijnheer de minister, de analyse die u maakt, is dat wij federaal niet de tools hebben om dat nu te verhelpen, in volledige volkomenheid. Het is dus een work in progress. De goede verstaander zal misschien begrijpen dat men met twee afrekeningen of met twee biljetten tot een zuiverdere situatie zal komen. Maar wij moeten nu uitleggen hoe dat sluitend kan worden geregeld. Het is niet zo dat ik op de barricade sta om grote hervormingen te bepleiten, maar het verklaart wel een en ander. De complexiteit van onze Staat heeft hier duidelijke repercussies voor de individuele belastingplichtige. Veerle Wouters (Vuye&Wouters) Mijnheer de voorzitter, natuurlijk, voor mij is de oplossing dat alles naar Vlaanderen komt, zodat wij het zelf kunnen bekijken. Mijnheer de minister, u zegt dat dit de manier is waarop het berekend wordt sinds 2015. Er was natuurlijk wel een oplossing, namelijk door de gehuwden zelf de keuze te laten hoe zij hun belastingbrief invullen en aan wie zij de kinderen ten laste toewijzen. De feitelijk samenwonenden kunnen dat op dit ogenblik wel doen. Zij kunnen dat wel en kunnen dan wel voor zichzelf hun belastingbrief optimaliseren. Er blijft nu nog een verschil tussen die feitelijk samenwonenden en die gehuwden. Wij discussiëren daarover al jaren en er zijn uitspraken gedaan dat er geen gelijkheid is tussen die twee situaties. En nu is de situatie nog altijd niet voor iedereen opgelost. Feitelijk samenwonenden kunnen zelf perfect berekenen wat voor hen fiscaal het meest optimaal is, terwijl door de berekening zoals die gebeurt sinds aanslagjaar 2015, de gehuwden – dat geldt natuurlijk niet voor alle gehuwden – nog altijd in een negatievere situatie kunnen zitten. Mijnheer de eerste minister, ik heb geen antwoord gekregen op mijn laatste vraag naar het aantal belastingplichtigen die een ambtshalve ontheffing hebben gevraagd. Kunt u mij die tabel schriftelijk bezorgen, want ik kan begrijpen dat de termijn om die cijfers op te vragen te kort was?

Page 72: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

72  

Page 73: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

73  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK III

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK III ‐ cijfers

Aj. 2017 Aj 2018 Aj 2019

Indexatie KI 71,53% 74,91% 78,63%

Revalorisatie‐coëfficiënt 4,31 4,39 ?

Forfaitaire kosten huurinkomsten (aj. 2018):KI x 2/3 x 4,39 = KI x 2,926667

Page 74: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

74  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK III – aangifte buitenlands onroerend inkomen

NIET verhuurde buitenlandse EER‐onroerende goederen (OG)

Buitenlands OG = werkelijke huurwaarde  Belgisch OG = KI schending vrij verkeer (HvJ 11.09.2014)

Circulaire van 29 juni 2016: werkelijke huurwaarde kan – geen verplichting! – worden geraamd op ‘valeur locative brute’ voor Frans OG (zie ‘avis d’imposition taxe d’habitation’)

Andere landen: raming op ‘door de buitenlandse overheid vastgestelde of goedgekeurde forfaitaire waarde’ (=geschatte brutohuur die basis is voor belastingheffing in buitenland)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Circulaire ‘alternatieve bepaling van huurwaarde’ geldt enkel voor NIET verhuurde onroerende goederen

Luik, 28 juni 2017 & HvJ, 12 april 2018: bepaling belastbare grondslag van VERHUURDE onroerende goederen gelegen in buitenland (EER) op werkelijke huuropbrengst = in strijdmet de Europese vrijheid van kapitaalverkeer als verhuring gebeurt aan particulier die het goed niet voor beroepsdoeleinden gebruikt  (quasi) identiek verschil in belastbare 

grondslag: geïndexeerd KI x 1,4 voor een Belgisch onroerend goed en jaarlijkse huuropbrengst x 60% voor een buitenlands onroerend goed

Luik: aangifte van (slechts) 22,50% van werkelijke huuropbrengst

VAK III – aangifte buitenlands onroerend inkomen

Page 75: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

75  

Aangifte buitenlandse EER-woning schendt vrij verkeer van kapitaal volgens Hof van Justitie Het inkomen van een buitenlands onroerend goed dat niet wordt verhuurd (in casu een Franse vakantiewoning) moet worden aangegeven op basis van zijn werkelijke huurwaarde. Een Belgisch onroerend goed dat niet wordt verhuurd, wordt daarentegen belast op basis van zijn kadastraal inkomen (KI). Als het belastbaar inkomen van het buitenlands goed daardoor hoger is dan dat van het Belgische en er daardoor een hoger tarief van personenbelasting verschuldigd is, is er sprake van een schending van het vrije verkeer van kapitaal (H.v.J. dd. 11.09.2014). Het belastbaar inkomen van de Franse vakantiewoning moet in casu worden bepaald op zijn buitenlands forfaitair inkomen ('valeur locative') dat vergelijkbaar is met het Belgische KI, eerder dan op zijn werkelijke huurwaarde. Het Hof zet hiermee de huurwaarde als criterium voor het bepalen van de belastbare grondslag van buitenlands (niet-verhuurd) vastgoed (gelegen in een andere EER-lidstaat) op de helling. Het Hof van Beroep te Antwerpen besliste in dezelfde zaak hoe de belastbare grondslag van de Franse vakantiewoning dan wel concreet moet bepaald worden (Antwerpen dd. 02.06.2015). Dat gebeurt zeer eenvoudig (én in overeenstemming met de interne instructie van de belastingadministratie zelf) op de (geherwaardeerde) 'valeur locative' verminderd met de in Frankrijk betaalde belastingen op het onroerend goed (de 'taxe foncière' en de 'taxe d'habitation'). De berekeningswijze van de belastbare grondslag die de administratie in deze zaak naar voor schoof, werd niet gevolgd ('valeur locative' x 0,6 x 1,4 én zonder aftrek van Franse belasting). "Mijn administratie onderzoekt dit arrest zodat zij de nodige conclusies kan trekken en zo vlug mogelijk alle nodige beslissingen ter zake kan nemen" reageerde de minister van Financiën (PV 322 dd. 29.04.2015). Die beslissingen zijn intussen genomen en de administratie publiceerde hieromtrent een circulaire. Circulaire: nieuwe invulling begrip 'werkelijke huurwaarde' Voor niet verhuurde buitenlandse onroerende goederen is de werkelijke huurwaarde niet langer de enige parameter voor de bepaling van de belastbare grondslag (Circulaire dd. 29.06.2016). De circulaire onderschrijft de berekeningswijze die het hof van Antwerpen gebruikt voor de bepaling van de 'werkelijke huurwaarde' van een niet verhuurd onroerend goed gelegen in Frankrijk. De werkelijke huurwaarde kan worden geraamd op de forfaitaire 'valeur locative brute' (= de geherwaardeerde 'valeur locative'), die als post terug te vinden is op het Franse 'avis d'imposition taxe d'habitation'*. (*) Ook het 'avis d'imposition taxe foncière' vermeldt onder de rubriek 'base d'imposition' een bedrag dat gebaseerd is op de 'valeur locative brute' na aftrek van 50% kosten (voor gebouwde onroerende goederen) of 20% kosten (voor ongebouwde onroerende goederen). Baseert men zich dus op het 'avis d'imposition taxe foncière' dan moet het bedrag van de 'base d'imposition' worden vermenigvuldigd met 2 (gebouwde OG) of 1,25 (ongebouwde OG) voor de bepaling van de 'valeur locative brute'. Voorbeeld: aan te geven bedrag (of huurwaarde) van een Franse niet verhuurde woning = 'base d'imposition' (vermeld op 'avis d'imposition taxe foncière') x 2 verminderd met de 'taxe foncière'. Luidens de circulaire dd. 29.06.2016 is de 'taxe d'habitation' niet aftrekbaar. De rechtbank van eerste aanleg te Brussel volgt de belastingadministratie hierin (Rb. Brussel dd. 24.02.2017). Het aan te geven bedrag van een in het buitenland gelegen niet verhuurd onroerend goed kan dus worden bepaald zowel op de 'werkelijke huurwaarde' dat als wettelijk criterium behouden blijft, als op de Franse 'valeur locative brute' en bij uitbreiding, wat de niet verhuurde onroerende goederen gelegen in een ander land betreft, op een door die buitenlandse overheid vastgestelde of goedgekeurde (forfaitaire) waarde. Die waarde kan bestaan uit een geschatte of forfaitaire brutohuur die in dat land als basis dient voor belastingheffing. Zo kan, wat niet verhuurde onroerende goederen gelegen in Nederland betreft, het aan te geven bedrag worden bepaald op 4% van de WOZ*-waarde van het goed (PV 14256 dd. 09.11.2016). Het gebruik van die buitenlandse geschatte of forfaitaire brutohuur is echter geen verplichting. De belastingplichtige mag altijd het wettelijk criterium van de 'werkelijke huurwaarde' hanteren. (*) WOZ = Waarde Onroerende Zaken zoals jaarlijks door de Nederlandse gemeenten vastgesteld. De belastbare grondslag voor de toepassing van de Nederlandse rendementsheffing werd tot en met 2016 bepaald op 4% van de WOZ-waarde. Vanaf 2017 wordt in Nederland echter niet meer het uniform tarief van 4% gebruikt voor de berekening van het forfaitaire rendement, maar wel een progressief tarief, gaande van 2,87% tot 5,39% naargelang van het bedrag van de WOZ. Zie verder. Voor daadwerkelijk verhuurde buitenlandse onroerende goederen moet steeds de 'werkelijke huur' worden aangegeven. In dat geval kan men niet terugvallen op een forfaitaire basis. Voor onroerende goederen die tijdens het belastbaar tijdperk deels werden verhuurd en deels niet werden verhuurd, moet de berekening pro rata gebeuren (zie voorbeeld 2 circulaire dd. 29.06.2016).

Page 76: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

76  

De FOD Financiën stelde een interne instructie op waarin de correcte forfaitaire waardering van een niet verhuurd buitenlands onroerend goed gelegen in Frankrijk, Nederland, Spanje en Italië in detail wordt beschreven. De instructie bevat ook, voor elk van die landen, de STIRInt-fiche die in het kader van de automatische gegevensuitwisseling wordt opgesteld en die de uitgewisselde gegevens betreffende het buitenlandse onroerend goed bevat.

De forfaitaire bepaling van de aan te geven grondslag (in code 1130/2130 van vak III) van een niet verhuurd buitenlands onroerend goed kan als volgt worden samengevat:

1. Frankrijk aan te geven = de ‘valeur locative brute’

= hetzij de ‘base d’imposition’ vermeld op het Franse aanslagbiljet ‘avis d’imposition taxe foncière’ vermenigvuldigd met 2 (voor gebouwen);

= hetzij de ‘base d’imposition’ vermeld op het Franse aanslagbiljet ‘avis d’imposition taxe d’habitation’ en verminderd met de ‘taxe foncière’ (‘taxe d’habitation’ niet aftrekbaar)

2. Nederland aan te geven = WOZ‐waarde (Waarde Onroerende Zaken) x percentage ‘forfaitair rendement’*

(*) Vanaf 2017 wordt niet meer het uniform tarief van 4% gebruikt voor de berekening van het forfaitaire rendement, maar wel een progressief tarief, gaande van 2,87% tot 5,39% naargelang van het bedrag van de WOZ:

Forfaitair rendement

Schijf Inkomsten 2017 Inkomsten 2018

€ 25.000 – 100.000 2,87% 2,65%

€ 100.000 – 1.000.000 4,60% 4,52%

boven € 1.000.000 5,39% 5,38%

3. Spanje aan te geven

= 2%* van de ‘valor catastral’, terug te vinden op de STIRInt-fiche en op diverse Spaanse aanslagbiljetten:

impuesto sobre los Bienes Immeubles (IBI) (= aanslagbiljet ‘Spaanse onroerende voorheffing’ = aftrekbaar)

impuesto sobre la renta de no Residentes (= belasting niet‐inwoners = NIET aftrekbaar)

Basura (= belasting op afval = NIET aftrekbaar)

(*) of 1,1% indien de ‘valor catastral’ werd vastgesteld of werd herzien in inkomstenjaar of tijdens de 10 vorige jaren

4. Italië aan te geven

= hetzij, indien gekend, de ‘rendita catastale’ (geherwaardeerd met 1,05 (voor gebouwen)) en vermenigvuldigd met 4/3

= hetzij, indien de rendita catastale niet gekend is, de waarde vermeld op de STIRInt‐fiche gedeeld door 160 en vermenigvuldigd met 4/3 en verminderd met ‘Italiaanse onroerende voorheffing’ (= IMU)

Bovenstaande administratieve regeling (alternatieve bepaling van het begrip ‘huurwaarde’) geldt enkel voor NIET verhuurde buitenlandse onroerende goederen. Toch vindt het hof van Luik én het Europese Hof van Justitie de bepaling van de belastbare grondslag van WEL verhuurde onroerende goederen gelegen in het buitenland (EER), ook strijdig met de Europese vrijheid van kapitaalverkeer als de verhuring gebeurt aan een particulier die het gehuurde goed niet voor beroepsdoeleinden gebruikt. Ook dan is er immers een (quasi) identiek verschil in belastbare grondslag: geïndexeerd KI x 1,4 voor een Belgisch onroerend goed en jaarlijkse huuropbrengst x 60% voor een buitenlands onroerend goed (Luik dd. 28.06.2017 en H.v.J. dd. 12.04.2018). In casu besliste het hof van Luik dat niet de volledige werkelijke huuropbrengst van het verhuurde buitenlandse onroerende goed moest worden aangegeven, maar slechts 22,50% van dat bedrag. De Europese Commissie kondigde op 18 juni 2015 aan dat zij België voor het Hof van Justitie heeft gedaagd omtrent de discriminerende wijze waarop het belastbaar inkomen van een buitenlands niet-

Page 77: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

77  

verhuurd onroerend goed wordt vastgesteld in vergelijking met het belastbaar inkomen van een gelijkaardig onroerend goed in België. En op 3 maart 2017 heeft de Commissie ook effectief een nieuwe zaak ingeleid voor het Hof van Justitie om België (opnieuw) te laten veroordelen (zaak C-110/17). Dat is intussen gebeurd. Zie onder.

monKEY.be (JW)

HvJ, 12 april 2018

Voorwerp arrest: zowel niet verhuurde als (aan particulieren) verhuurde onroerende goederen gelegen in andere lidstaat EER

Uittreksel arrest

Page 78: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

78  

 

Auteur(s): Jan Van Dyck

Editie: 1532 p. 1

Publicatiedatum: 06 september 2017

Rechtbank/Hof: Luik

Datum van uitspraak: 28 juni 2017

Wetboek: W.I.B. 92

Artikel: 7

 

Ook problemen bij 'verhuurd' buitenslands gelegen onroerend goed Niet enkel de manier waarop België niet verhuurde buitenslands gelegen tweede verblijven in hoofde van rijksinwoners belast, is strijdig met de Europese vrijheid van kapitaalverkeer. Dit is volgens het hof van beroep te Luik eveneens het geval bij buitenslands gelegen onroerend goed dat door een rijksinwoner wordt verhuurd aan een particulier die het gehuurde niet voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt (Luik 28 juni 2017). Niet verhuurd Het inkomen van een niet-verhuurd gebouwd onroerend goed dat in het buitenland gelegen is (en dat niet de eigen woning is), moet in de belastbare grondslag van de personenbelasting worden opgenomen op basis van de huurwaarde ervan (art. 7, § 1, 1°, b WIB 1992). Van die huurwaarde mag 40 % als kostenforfait in mindering worden gebracht (art. 13 WIB 1992). Gaat het om een onroerend goed gelegen in een verdragsland, dan is het buitenlands onroerend inkomen weliswaar in principe in België vrijgesteld. Maar krachtens de verdragen mag België toch met dat inkomen rekening houden om het progressief tarief op de andere inkomsten te bepalen. Dit noemt men het progressievoorbehoud. Met het oog op de toepassing ervan wordt het in principe van belasting vrijgestelde inkomen opgenomen in de belastbare grondslag, en wordt de belasting vervolgens verhoudingsgewijs verminderd a rato van het aandeel van het vrijgesteld gedeelte in het geheel van het belastbaar inkomen. Feit blijft, dat zelfs als het inkomen uit een buitenlandse bron vrijgesteld is 'met progressievoorbehoud', het inkomen dat in eerste instantie aan het belastbaar inkomen moet worden toegevoegd - ingeval het gaat om een niet-verhuurd tweede verblijf - bepaald wordt op de met 40 % verminderde huurwaarde. Tot voor kort hield de Administratie voor, dat de voormelde 'huurwaarde' steeds gelijk was aan de gemiddelde jaarlijkse brutohuur die men, ingeval van verhuring, gedurende het belastbaar tijdperk, volgens de gebruiken van het land en de ligging van de goederen, had kunnen verkrijgen (Com. IB 92, nr. 13/8). Het belastbaar inkomen van een in België gelegen gebouwd onroerend goed dat niet verhuurd is (en dat niet de eigen woning is), wordt daarentegen bepaald in functie van het (geïndexeerd) kadastraal inkomen. Daar wordt vervolgens 40 % bijgeteld (art. 7, § 1, 1°, a, tweede gedachtestreepje WIB 1992). Dit met 40 % verhoogd (geïndexeerd) kadastraal inkomen (voor een niet-verhuurd binnenslands gelegen tweede verblijf) is doorgaans aanzienlijk lager dan de met 40 % verminderde bruto huurwaarde (voor een niet-verhuurd buitenslands gelegen tweede verblijf). Dit vindt zijn oorzaak in het feit dat het kadastraal inkomen dat vandaag nog steeds wordt gebruikt, een afspiegeling is van de nettohuurwaarde medio de jaren zeventig van de vorige eeuw en dus meestal nauwelijks nog enig verband vertoont met de actuele werkelijke huurwaarde. De Europese Commissie berekende een vijftal jaar geleden dat het belastbaar inkomen uit een buitenlandse bron op deze manier "ongeveer 50 % van [zijn] marktwaarde" zou bedragen, terwijl dit slechts ongeveer "20 tot 25 % van de marktwaarde" zou zijn voor het belastbaar inkomen uit een Belgische bron (persbericht van 22 maart 2012). Dit verschil in vaststelling van de belastbare grondslag naargelang de woning in of buiten België is gelegen, werd een aantal jaar geleden voor het hof van beroep te Antwerpen aangekaart door een rijksinwoner die eigenaar was van een in Frankrijk gelegen niet-verhuurde vakantiewoning.

Page 79: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

79  

Vooraleer daarover uitspraak te doen, stelde het hof een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie; met name of dit verschil in behandeling niet strijdig is met de Europese vrijheid van kapitaalverkeer. Het Europese Hof antwoordde dat de vrijheid van kapitaalverkeer effectief geschonden wordt, als een in een andere lidstaat gelegen niet-verhuurd gebouw op een hogere grondslag wordt belast, dan een in België gelegen niet-verhuurd gebouw (arrest van 11 september 2014, nr. C-489/13; Fisc., nr. 1398 , p. 1). Op basis hiervan besliste het hof van beroep te Antwerpen de 'huurwaarde' als criterium voor de belastingberekening ten aanzien van de Franse (niet-verhuurde) vakantiewoning opzij te schuiven en uit te gaan van de door de Franse fiscus vastgestelde 'valeur locative' (Antwerpen 2 juni 2015; Fisc., nr. 1441 , p. 9). De Administratie heeft nadien overigens bevestigd dat - gelet op deze rechtspraak - de in aanmerking te nemen 'huurwaarde' in principe steeds vervangen mag worden door "het door een buitenlandse overheid vastgestelde of uitdrukkelijk goedgekeurde fictieve inkomen" van het betrokken (niet-verhuurd) in het buitenland gelegen onroerend goed (Fisc., nr. 1498 , p. 12). Wel verhuurd In de rechtsleer werd in het zog van het Antwerpse arrest opgemerkt dat deze rechtspraak niet enkel relevant is ten aanzien van 'niet-verhuurde' tweede verblijven, maar ook ten aanzien van de wel verhuurde gebouwen, althans voor zover het gebouw verhuurd wordt aan een particulier die het niet voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt (Fisc., nr. 1476 , p. 5). Het verschil in belasting is hier immers identiek (als bij niet-verhuurde tweede verblijven) : belasting op basis van het met 40 % verhoogde geïndexeerd kadastraal inkomen als het gebouw in België gelegen is, en belasting op basis van de met 40 % verminderde huurwaarde als het gebouw in het buitenland gelegen is. Het hof van beroep te Luik sluit zich bij deze visie aan. Het besluit derhalve op zijn beurt, de 'huurwaarde' te weren als basis voor de belasting van het inkomen uit een - in casu - in het Groot Hertogdom Luxemburg gelegen appartement dat door een rijksinwoner aan een particulier verhuurd was die het niet gebruikte voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid. De volgende vraag is dan wat er in de plaats moet komen van de 'huurwaarde' om de belastbare grondslag te berekenen (zie ook hoger). De belastingplichtige verwees hier naar het voormelde persbericht van de Europese Commissie dat de belastbare grondslag voor in België gelegen gebouwen berekende op ongeveer 20 tot 25 % van de marktwaarde. Het hof besloot de belastingplichtige te volgen waar die voorstelde daarom het gemiddelde van deze twee percentages in aanmerking te nemen : 22,5 % van het brutobedrag van de ontvangen huurgelden. Opmerkelijk is, dat de Administratie zich blijkens het arrest op dit punt uitdrukkelijk aansloot bij de visie van de belastingplichtige. Progressievoorbehoud Bij gebouwen gelegen in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten, is het belang van de geschetste problematiek relatief beperkt. De verdragen kennen de bevoegdheid om het inkomen uit onroerend goed te belasten immers toe aan het verdragsland waar het onroerend goed gelegen is. Dit wil zeggen dat de andere verdragsstaat (ex hypothesi, België) vrijstelling van belasting moet verlenen. Maar ten aanzien van natuurlijke personen geldt die vrijstelling, zoals gezegd, slechts 'met progressievoorbehoud'. Dit wil zeggen dat het buitenlandse inkomen meegeteld wordt om het progressief tarief van de personenbelasting op de overige inkomsten te bepalen. De vrijstelling wordt vervolgens verleend door het toekennen van een belastingvermindering (art. 155 WIB 1992). Volgens de wet wordt "de belasting" verminderd "naar de verhouding tussen de inkomsten die zijn vrijgesteld en het geheel van de inkomsten". Voor het hof van beroep te Luik kwam ook de vraag ter sprake hoe deze verhoudingsgewijze vermindering juist moet worden toegepast. En met name, wat onder "de belasting" moet worden verstaan. Is dat "de belasting" vóór toepassing van de overige belastingverminderingen (voor giften, pensioensparen, enz.), zoals de belastingplichtige voorhield ? Of "de belasting" nà toepassing van de overige belastingverminderingen, zoals de Administratie betoogde ? Het hof schaart zich achter de zienswijze van de Administratie : de vermindering voor bij verdrag vrijgestelde onroerende inkomsten moet volgens het hof worden berekend op basis van de belasting zoals ze overblijft nà toepassing van de overige belastingverminderingen.

Page 80: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

80  

EU-Hof bevestigt : ook problemen met 'verhuurd' buitenlands vastgoed

Vorige week heeft het Hof van Justitie België (andermaal) op de vingers getikt wat de vaststelling van het belastbaar inkomen betreft dat rijksinwoners behalen uit in het buitenland gelegen onroerende goederen. Het Europees Hof deed dit reeds eerder wat de 'niet-verhuurde' buitenlandse tweede verblijven betreft. In zijn nieuw arrest doet het Hof dit nu ook wat de buitenlandse onroerende goederen betreft die een rijksinwoner 'verhuurt' aan een particulier voor louter privégebruik, dan wel aan een (bepaalde) rechtspersoon die het goed vervolgens ter beschikking stelt van een particulier (arrest van 12 april 2018, zaaknr. C-110/17, Europese Commissie t. België). Belgisch versus buitenlands vastgoed Het belastbaar inkomen van een in België gelegen gebouw dat niet verhuurd is (en dat niet de eigen woning van de belastingplichtige is), wordt in het kader van de personenbelasting vastgesteld in functie van het (geïndexeerd) kadastraal inkomen (verhoogd met 40 %); (art. 7, § 1, 1°, a) WIB 1992). Datzelfde KI geldt ook als vertrekpunt in twee gevallen waarin het (in België gelegen) gebouw wel wordt verhuurd (er wordt dan m.a.w. geen rekening gehouden met het werkelijke huurinkomen). Dat is vooreerst het geval wanneer een gebouw wordt verhuurd aan een natuurlijke persoon die het goed "noch geheel, noch gedeeltelijk gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid". Dat is vervolgens ook het geval wanneer een gebouw wordt verhuurd aan een rechtspersoon (die geen vennootschap is, bv. een 'echte' VZW) met het oog op het ter beschikking stellen ervan aan een natuurlijke persoon "om uitsluitend als woning te worden gebruikt", dan wel "aan meerdere natuurlijke personen die ze uitsluitend gezamenlijk als woning gebruiken" (art. 7, § 1, 2°, a) en b)bis WIB 1992). Voor de in het buitenland gelegen gebouwen van rijksinwoners is de toestand anders. Het belastbaar inkomen van een niet-verhuurd gebouw (dat niet de eigen woning is) wordt in de personenbelasting vastgesteld aan de hand van de huurwaarde ervan (art. 7, § 1, 1°, b) WIB 1992). Gaat het om een wel verhuurd gebouw, dan moet steeds worden uitgegaan van het "totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen" (art. 7, § 1, 2°, d) WIB 1992). Pro memorie : bij een onroerend goed gelegen in een land waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft afgesloten, geldt in de regel de zogenaamde 'vrijstelling met progressievoorbehoud' : het onroerend inkomen is dan weliswaar vrijgesteld van belasting in België, maar het moet niettemin worden aangegeven om het toepasselijke tarief in de personenbelasting ten aanzien van de andere, niet vrijgestelde, inkomsten te bepalen. Kortom, wat de in het buitenland gelegen onroerende goederen betreft, telt ofwel het werkelijk ontvangen huurinkomen als het goed wordt verhuurd (en dat ongeacht de hoedanigheid van de huurder, dus ook al is dat bv. een natuurlijke persoon die het goed louter voor privédoeleinden gebruikt), dan wel de huurwaarde (wat de niet-verhuurde gebouwen betreft). Dat laatste omschreef de Administratie (tot voor kort, zie verder) steeds als de gemiddelde jaarlijkse brutohuur die men, in geval van verhuring, gedurende het belastbaar tijdperk, volgens de gebruiken van het land en de ligging van de goederen, had kunnen verkrijgen (Com. IB 92, nr. 13/8). Wat de in België gelegen gebouwen betreft, wordt in de drie voormelde situaties (geen verhuur, verhuur aan particulieren, verhuur aan VZW's, e.d. met het oog op terbeschikkingstelling aan één of meerdere particulieren) daarentegen steeds uitgegaan van een forfaitair inkomen : het (geïndexeerd) kadastraal inkomen (verhoogd met 40 %). Het probleem is nu dat dit KI doorgaans lager is dan de 'huurwaarde' of de 'werkelijk ontvangen huur' (wat te maken heeft met het feit dat het KI een afspiegeling is van de nettohuurwaarde medio de jaren zeventig van de vorige eeuw, en dus meestal nauwelijks nog enig verband vertoont met de actuele werkelijke huurwaarde). Eerder arrest : enkel niet-verhuurde gebouwen Dit verschil in vaststelling van de belastbare grondslag naargelang het gebouw in of buiten België is gelegen, kwam een kleine vier jaar geleden reeds ter sprake voor het Hof van Justitie. Aanleiding was toen een prejudiciële vraag van het hof van beroep te Antwerpen over een geval waarin een rijksinwoner eigenaar was van een in Frankrijk gelegen niet-verhuurde vakantiewoning. Wat concreet betekende, dat

Page 81: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

81  

er moest worden uitgegaan van de 'huurwaarde' van de woning met het oog op de toepassing van de vrijstelling met 'progressievoorbehoud' (gelet op het Belgisch-Frans dubbelbelastingverdrag). Het Hof van Justitie antwoordde toen dat het vrije kapitaalverkeer effectief is geschonden, "voor zover zou blijken dat [de toepassing van het progressievoorbehoud] een hoger [belasting]tarief [impliceert], enkel doordat de methode voor vaststelling van de inkomsten van een onroerend goed ertoe leidt dat de inkomsten van in een andere lidstaat gelegen niet-verhuurd onroerend goed worden bepaald op een hoger bedrag dan de inkomsten van een in [België] gelegen dergelijk goed" (arrest van 11 september 2014, nr. C-489/13; zie Fisc., nr. 1398 , p. 1). Gelet op dit antwoord, besliste het hof van beroep te Antwerpen vervolgens (in zijn eindarrest) de 'huurwaarde' als criterium voor de belastingberekening t.a.v. de Franse (niet-verhuurde) vakantiewoning opzij te schuiven, en uit te gaan van de door de Franse fiscus vastgestelde 'valeur locative' (Antwerpen 2 juni 2015; Fisc., nr. 1441 , p. 9; zie ook Rb. Brussel 14 augustus 2017, recentelijk gepubliceerd op Fisconetplus). Nieuw arrest : ook verhuurde gebouwen Het arrest dat het Hof van Justitie vorige week heeft geveld, is er gekomen n.a.v. een inbreukprocedure die de Europese Commissie enkele jaren geleden tegen België had ingesteld omtrent de wijze waarop het belastbaar inkomen van buitenlands vastgoed wordt geraamd. Deze procedure had niet alleen betrekking op de 'niet-verhuurde' buitenlandse tweede verblijven, maar tevens op de wel verhuurde buitenlandse gebouwen in die situaties waarin er zou worden uitgegaan van het KI, mocht het om een in België gelegen gebouw gaan : dat wil dus zeggen bij verhuur aan natuurlijke personen voor louter privégebruik of aan (bepaalde) rechtspersonen met het oog op terbeschikkingstelling aan particulieren. In al die gevallen klaagde de Europese Commissie aan dat het inkomen wordt berekend op basis van "de reële huurwaarde of de werkelijke huur voor die [gebouwen] welke in een andere lidstaat van de Unie of de EER zijn gelegen", terwijl het inkomen wordt berekend "op een forfaitaire basis voor de goederen die in België zijn gelegen", waarbij dit forfaitaire inkomen (het KI), "ondanks de indexatie ervan en de vermeerderingen en aanpassingen [...], nog steeds minder bedraagt dan de reële huurwaarde [...] en de werkelijke huur" op de Belgische huurmarkt. Het Hof bevestigt dat dit verschil het vrije kapitaalverkeer schendt, ook in de voormelde twee gevallen van verhuur (hetgeen het hof van beroep te Luik overigens reeds eerder had aanvaard in een arrest van 28 juni 2017 over een in Luxemburg gelegen appartement dat een rijksinwoner verhuurde aan een particulier voor privégebruik; zie verder). De voormelde "verschillende waardering van de inkomsten van onroerende goederen" naargelang hun liggingsstaat, heeft volgens het Hof "tot gevolg dat het inkomen van een in een andere [EU- of EER-]lidstaat [...] gelegen onroerend goed wordt overschat in vergelijking met het inkomen van een in België gelegen onroerend goed". Deze overschatting heeft "tot gevolg dat een hogere belastinggrondslag wordt toegepast dan wanneer voor de bepaling van die inkomsten een bedrag zou zijn gehanteerd dat vergelijkbaar is met de kadastrale waarde, zoals is voorzien in de litigieuze regeling met betrekking tot in België gelegen goederen". En in een geval waarin er een 'vrijstelling met progressievoorbehoud' geldt (cf. onroerend goed gelegen in een verdragsland), kan deze overschatting "ertoe leiden dat een hoger belastingtarief wordt toegepast" (randnrs. 49-54). Na afwijzing van de door België ingeroepen rechtvaardigingsgronden, veroordeelt het Hof België effectief omdat het "zijn verplichtingen krachtens [het vrij kapitaalverkeer in de zin van het VWEU en de Overeenkomst betreffende de EER] niet is nagekomen". Circulaire van 2016 De Belgische Staat had in zijn verweer o.m. gewezen op het feit dat aan de kritiek van het (eerdere) arrest van het Hof inmiddels was tegemoetgekomen via een circulaire van 29 juni 2016. Daarin aanvaardt de Belgische Administratie dat de in aanmerking te nemen 'huurwaarde' in principe steeds vervangen mag worden door "het door een buitenlandse overheid vastgestelde of uitdrukkelijk goedgekeurde fictieve inkomen" van het betrokken in het buitenland gelegen (niet-verhuurd) onroerend goed (zie Fisc., nr. 1484 , p. 9 en Fisc., nr. 1498 , p. 12). Maar het Hof van Justitie weigert in zijn nieuw arrest (over de door de Commissie ingestelde inbreukprocedure) rekening te houden met deze circulaire, aangezien "volgens vaste rechtspraak het bestaan van een inbreuk moet worden beoordeeld op basis van de litigieuze situatie aan het einde van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn" (bedoeld is het advies dat de Commissie richt aan een lidstaat in het kader van een inbreukprocedure). En die termijn is "verstreken op 26 maart 2012" (dus ruim vóór de uitvaardiging van de circulaire); (randnrs. 38 en 39). De Europese Commissie is in haar antwoord op het verweer van België wel ingegaan op de circulaire. Daaruit blijkt dat, naar haar oordeel, de circulaire alvast niet volstaat. Zo wijst de Commissie erop dat de

Page 82: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

82  

'versoepeling' "enkel niet-verhuurde goederen" betreft, dat zij uitsluitend "is opgenomen in een circulaire, die een lagere rechtskracht heeft dan het WIB 1992"; en dat "de huurwaarden die door buitenlandse autoriteiten zijn berekend voor de vaststelling van hun belastingen niet altijd lager zijn dan de op de vastgoedmarkt gehanteerde reële huurprijzen" (randnr. 25 van het arrest). Aan deze kritiek kan overigens nog worden toegevoegd dat de circulaire geen oplossing biedt voor die gevallen waar er in de liggingsstaat van het onroerend goed geen 'forfaitair inkomen' wordt gehanteerd. Pro memorie : in het voormelde arrest van 28 juni 2017 aanvaardde het Luikse hof dat het belastbaar inkomen van het (aan een particulier) verhuurde Luxemburgse appartement werd vastgesteld op 22,5 % van het brutobedrag van de ontvangen huurgelden (omdat uit een persbericht van de Europese Commissie was gebleken dat de belastbare grondslag voor in België gelegen gebouwen ongeveer 20 tot 25 % van de 'marktwaarde' bedroeg); (zie Fisc., nr. 1532 , p. 1). Conclusie Gelet op het nieuwe arrest van het EU-Hof dringt een wetsaanpassing zich op. Een oplossing waarbij - zoals in de circulaire van 2016 - de bal gelegd wordt in het kamp van de partnerstaat waar het onroerend goed gelegen is, lijkt in het licht van de rechtspraak van het EU-Hof hoe dan ook onvoldoende. België zal zelf het nodige moeten doen om de strijdigheid met het vrije kapitaalverkeer uit de wereld te helpen. Mogelijkerwijs kan het voormelde arrest van het hof van beroep te Luik daarbij voor inspiratie zorgen.

Page 83: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

83  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK III – verhoging tarief OV in Vlaamse Gewest

AJ 2018 (OV)

Basistarief:  2,5%  3,97%

Verminderd tarief:  1,6%  2,54%

Gecompenseerd met (tijdelijke) evenredige verlaging provinciale en gemeentelijke opcentiemen OV

Decreet van 18 november 2016

Verhoging Vlaams tarief OV vanaf aj. 2018 (OV) Vanaf aj. 2018 (OV) zijn de percentages van 2,5% en 1,6% in het Vlaamse Gewest verhoogd tot respectievelijk 3,97% en 2,54% (Decreet dd. 18.11.2016, BS 13.12.2016). Deze forse verhoging komt er omdat het Vlaamse Gewest vanaf 2018 een aantal (culturele en persoonsgebonden) bevoegdheden van de provincies overneemt. Met het oog op de financiering van deze nieuwe gewestelijke bevoegdheden verhoogt het Vlaamse Gewest zijn aandeel in de opbrengst van de onroerende voorheffing (art. 2.1.4.0.1 §§1 en 2 VCF). Als compensatie worden de provinciale en ook de gemeentelijke opcentiemen evenredig verlaagd. Bedoeling is een status quo in de globale opbrengst van de onroerende voorheffing, zodat de belastingplichtige door de Vlaamse tariefverhoging niet plots drastisch meer onroerende voorheffing moet betalen vanaf aj. 2018 (OV). Zo worden de provinciale opcentiemen tot en met aj. 2022 (OV) geplafonneerd op 145,33 (provincie Antwerpen), 214,52 (provincie Limburg), 148,47 (provincie Oost-Vlaanderen), 171,75 (provincie Vlaams Brabant) en 186,22 (provincie West-Vlaanderen) (art 2.1.4.0.2 §3VCF). Deze begrenzing van de provinciale opcentiemen wordt echter opgeheven vanaf aj. 2023 (art. 38 Decreet dd. 18.11.2016). De gemeentelijke opcentiemen moeten voor aj. 2018 (OV) zodanig worden verlaagd dat hun opbrengst niet hoger is dan die van aj. 2017 (OV). Als een gemeente hiervan toch wil afwijken en een hogere opbrengst OV wenst, moet ze dat uitdrukkelijk aangeven in haar beslissing en moet ze in die beslissing afzonderlijk vermelden: 1. het aantal opcentiemen om de opbrengst voor aj. 2018 (OV) in vergelijking met aj. 2017 (OV) constant te houden én 2. het aantal opcentiemen dat zij voor aj. 2018 daadwerkelijk zal toepassen (art. 2.1.4.0.2 §2 VCF). Deze verplichting geldt wel enkel met betrekking tot aj. 2018 (OV).

monKEY.be (JW)

Page 84: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

84  

Berekening onroerende voorheffing in Vlaamse Gewest

Aanslagjaar 2017 OV - inkomsten 2017 KI: 1.000 EUR; woning gelegen te Leuven geïndexeerd KI: 1.000 EUR x 1,7491 = 1.749 EUR (afgerond op de euro) opcentiemen provincies Vlaams-Brabant: 332 opcentiemen gemeente Leuven: 1.400

Aandeel gewest: Aandeel provincie: Aandeel gemeente:

1.749 EUR x 1.749 EUR x 1.749 EUR x

2,5% = 8,3% (1) = 35% (2) = 45,8%

43,73 EUR 145,18 EUR 612,22 EUR 801,13 EUR

______________________ (1) 3,32 x 2,5 = 8,30 (2) 14 x 2,5 = 35

Aanslagjaar 2018 OV - inkomsten 2018 KI: 1.000 EUR; woning gelegen te Leuven geïndexeerd KI: 1.000 EUR x 1,7863 = 1.786 EUR (afgerond op de euro) opcentiemen provincies Vlaams-Brabant: 171,75 opcentiemen gemeente Leuven: 880

Aandeel gewest: Aandeel provincie: Aandeel gemeente:

1.786 EUR x 1.786 EUR x 1.786 EUR x

3,97% = 6,81% (1) = 34,94%(2) = 45,72%

70,90 EUR 121,77 EUR 623,92 EUR 816,59 EUR

______________________ (1) 1,7175 x 3,97 = 6,81 (2) 8,8 x 3,97 = 34,94

monKEY.be (JW)

Page 85: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

85  

Page 86: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

86  

Page 87: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

87  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV

Page 88: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

88  

Page 89: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

89  

Page 90: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

90  

Page 91: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

91  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV

Geen aparte codes meer voor belastbare inkomsten uit aandelenopties

Fiche 281.10

Page 92: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

92  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – uitbreiding flexi‐jobarbeid (aj. 2019)

Flexi‐jobs (horeca) – GEEN PB/RSZ, enkel 25% werkgeversbijdrage ‐ vanaf 2018ook voor gepensioneerden (niet voor SWT) & uitbreiding naar sectoren van de handel(winkels, (groot)warenhuizen) (PC 118, 119, 201, 202, 202.01, 311, 312, 314 = voedingsnijverheid, detailhandel, kappers, bakkers…)  aangifteplicht vrijgestelde inkomsten (= NIEUW) voor gepensioneerde = ‘belastingvrij beroepsinkomen’

Programmawet van 25 december 2017 & Circulaire van 16 februari 2018

Page 93: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

93  

Flexi-jobs

De inkomsten (= bezoldigingen betaald in uitvoering van een flexi-jobarbeidsovereenkomst: flexi-loon, flexivakantiegeld en bijkomende vergoedingen die deel uitmaken van het loonbegrip) verkregen met het uitoefenen van flexi-jobs in de horeca worden vrijgesteld van personenbelasting en van persoonlijke sociale bijdragen (rsz). De werkgever betaalt wel een bijzondere bijdrage van 25%. Deze patronale bijdrage is aftrekbaar in hoofde van de werkgever (= horecazaak) (art. 52, 3° e WIB92). De vrijstelling van personenbelasting wordt ingeschreven als een nieuwe 'culturele en sociale vrijstelling' in artikel 38 §1 lid 1 29° van het WIB92. De vrijstellingen gelden ongeacht of de horecazaak werkt met een geregistreerd kassasysteem (witte kassa). Een gemengde activiteit kan ook de regeling genieten als zij valt onder PC nr. 302 op basis van haar hoofdactiviteit (FAQ nr. 1.3). Dat geldt ook voor ‘food trucks’ (bestelwagens die maaltijden aanbieden) (FAQ nr. 1.4).

De werkgever en zijn werknemers zijn onderworpen aan het paritair comité (nr. 302) van het hotelbedrijf of zijn onderworpen aan het paritair comité (nr. 322) van de uitzendarbeid op voorwaarde dat het uitzendkantoor de flexi-jobwerknemers in de horeca tewerkstelt.

De werknemer moet reeds voor 4/5de van een voltijdse job tewerkgesteld zijn door een of meerdere andere werkgever(s). Dit mag maar hoeft geen 4/5de tewerkstelling zijn in de horecasector (FAQ nr. 2.14). Flexi-jobs kunnen dus enkel worden uitgeoefend in nevenactiviteit en niet door vast personeel (van dezelfde horecazaak). De 4/5de tewerkstelling wordt beoordeeld gedurende het referentiekwartaal T-3. Daarom gebeurt een tewerkstelling in het kader van een flexi-job steeds op kwartaalbasis (FAQ nr. 2.7). Flexi-arbeid kan niet worden uitgeoefend bij de werkgever die de flexi-werknemer reeds voor 4/5de tewerkstelt, noch in de opzeggingstermijn na ontslag door die werkgever.

De flexi-job wordt uitgeoefend via een specifieke raamovereenkomst (schriftelijk) gesloten tussen werknemer en werkgever en een 'flexi-jobarbeidsovereenkomst'. Is de werknemer een uitzendkracht, dan moet de raamovereenkomst niet worden opgemaakt. De flexi-jobarbeidsovereenkomst kan schriftelijk of mondeling worden gesloten. Over beide types ‘overeenkomsten’, zie FAQ nr. 2.7 e.v. Het basisloon van het flexiloon (exclusief de bijkomende vergoedingen) bedraagt minimum 8,82 EUR per uur (te indexeren). Het flexivakantiegeld bedraagt 7,67% van het flexi-loon. Er staat geen limiet op het aantal uren gepresteerd in het kader van een flexi-job, noch op het inkomen uit die job (FAQ nr. 2.15 en 2.16).

Vanaf 1 juni 2016 bedragen de geïndexeerde minimumbedragen van het flexi-uurloon 9,00 EUR en het flexivakantiegeld 0,69 EUR per uur. In totaal dus 9,69 EUR.

Vanaf 1 juni 2017 bedragen de geïndexeerde minimumbedragen van het flexi-uurloon 9,18 EUR en het flexivakantiegeld 0,70 EUR per uur. In totaal dus 9,88 EUR.

Het begrip 'flexi-loon' omvat alle vergoedingen, premies en voordelen die in uitoefening van de flexi-job toegekend worden en die voor de sociale zekerheid als loon gekwalificeerd worden (d.w.z. waarop sociale zekerheidsbijdragen zouden verschuldigd zijn indien de prestaties werden uitgevoerd in het kader van een gewone arbeidsovereenkomst). Zie ook FAQ nr. 2.3. Vergoedingen die uitgesloten zijn van het loonbegrip, maken geen deel uit van het flexi-loon, net zomin als een bedrijfswagen (Verslag, DOC 54 1479/004, p. 3-4). Wat die bedrijfswagen betreft, was er enige contradictie tussen de wet - alle bezoldigingen, dus ook voordelen van alle aard, betaald in uitvoering van de flexi-jobarbeidsovereenkomst zijn vrijgesteld - en de memorie bij de wet (die de bedoeling van de wetgever weergeeft) - voordeel uit bedrijfswagen is niet vrijgesteld. Die bedoeling (geen vrijstelling van bedrijfswagen) wordt nog eens uitdrukkelijk bevestigd door de minister (PV 9251 dd. 02.03.2016 en PV 10402 dd. 27.04.2016). Voor de (rechts)zekerheid werd de wet in die zin aangepast, met ingang van 1 oktober 2016: de bezoldigingen betaald in uitvoering van een flexi-jobarbeidsovereenkomst kunnen enkel worden vrijgesteld op voorwaarde dat ze daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere (patronale) bijdrage van 25% (nieuw artikel 38 §1 lid1 29° WIB92 zoals gewijzigd door art. 108 Wet diverse bepalingen dd. 18.12.2016, BS 20.12.2016). Het VAA bedrijfswagen is niet onderworpen aan de bijdrage van 25% en kan dus niet worden vrijgesteld. Zo zijn verder ook nog uitgesloten van de vrijstelling: verplaatsingsvergoedingen, kledijvergoedingen, opzeggingsvergoedingen, maaltijdcheques etc. (FAQ nr. 2.4).

De vrijstelling geldt vanaf 1 december 2015. De vrijgestelde bezoldigingen worden vanaf inkomstenjaar 2016, ter informatie van de belastingadministratie, wel op de fiscale fiche 281.10 vermeld door de werkgever. Die vermelding gebeurt in de rubriek 26 f van fiche 281.10. De fiche 281.10 is met het oog hierop aangepast (Bericht BS 27.05.2016).

Page 94: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

94  

Het annulatieverzoek dat tegen de nieuwe flexi-job-regeling was ingediend bij het Grondwettelijk Hof, werd afgewezen (GwH dd. 28.09.2017).

Uitbreiding flexi-jobs vanaf aj. 2019 Vanaf 1 januari 2018 zijn flexi-jobs niet langer beperkt tot de horeca, maar worden ze uitgebreid tot andere sectoren. Bovendien komen niet enkel werknemers die voor 4/5de tewerkgesteld zijn in aanmerking voor de uitoefening van een flexi-job, maar ook gepensioneerden (art. 32 e.v. Programmawet dd. 25.12.2017, BS 29.12.2017 en Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 8-12).

Uitbreiding materieel toepassingsgebied (zie ook Circulaire dd. 16.02.2018, nr.II.2) Flexi-jobs kunnen vanaf 1.1.2018, naast in de horeca (PC 302), ook worden uitgeoefend in volgende sectoren:

handel in voedingswaren (PC 119);

zelfstandige kleinhandel (PC 201);

bedienden uit de kleinhandel in voedingswaren (PC 202);

middelgrote levensmiddelenbedrijven (PC 202.01);

grote kleinhandelshandelszaken (PC 311);

warenhuizen (PC 312);

kappersbedrijf en schoonheidszorgen (PC 314);

bakkerij en banketbakkerij voor zover de werknemer en werkgever valt onder het Waarborg- en Sociaalfonds voor de bakkerij opgericht in de schoot van PC voedingsnijverheid (PC 118);

uitzendarbeid voor zover de gebruiker valt onder bovengenoemde PC’s of Waarborgfonds.

“De gekozen sectoren zijn de sectoren die omwille van hun activiteit vaak met fluctuerende pieken geconfronteerd worden en dus effectief nood hebben om bepaalde piekmomenten met flexibele arbeidskrachten op te vangen” (Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 9). Uitbreiding personeel toepassingsgebied (zie ook Circulaire dd. 16.02.2018, nr.II.3) Flexijobs kunnen vanaf 1.1.2018 niet enkel worden uitgeoefend door werknemers die voor 4/5de tewerkgesteld zijn, maar ook door gepensioneerden. Een gepensioneerde is een persoon die een eerste-pijlerpensioen geniet dat onderworpen is aan de solidariteitsbijdrage, inclusief overlevingspensioenen maar met uitzondering van overgangsuitkeringen. Personen in SWT (vroegere brugpensioen) zijn eveneens uitgesloten. Het flexi-job-inkomen wordt voor de gepensioneerde als een ‘vrijgesteld beroepsinkomen’ beschouwd “waarmee rekening wordt gehouden voor de beoordeling van het al dan niet overschrijden van de grenzen van toegelaten cumulatie” (Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 9). Verder wordt nog bepaald dat:

de voorwaarde van 4/5de tewerkstelling in het referentiekwartaal T-3 niet van toepassing is als de werknemer in het referentiekwartaal T-2 gepensioneerd is;

de dagen die voor contractuele tijdelijke leerkrachten gedekt zijn door uitgestelde bezoldiging betaald door het departement onderwijs, of door werkloosheidsuitkeringen betaald door de RVA, gedurende de zomervakantie, worden gelijkgesteld met gewerkte dagen. Op die manier komen dergelijke tijdelijke leerkrachten bij het uitoefenen van een flexi-job niet in de problemen omdat zij voor de zomermaanden juli en augustus niet zouden voldoen aan de voorwaarde van 4/5de tewerkstelling (Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 10 en Circulaire dd. 16.02.2018, nr.II.4.);

de van belasting vrijgestelde inkomsten uit flexi-jobs moeten “worden vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de werknemer”, dit met het oog op de controle van o.a. het correcte bedrag aan bestaansmiddelen voor de eventuele toekenning van studietoelages. De vrijgestelde inkomsten moeten dus worden aangegeven (art. 38 §1 lid3 WIB92).

monKEY.be (JW)

Page 95: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

95  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV ‐ winstpremie voor werknemer (aj. 2019) 

Programmawet van 25 december 2017

Doel: eenvoudig & flexibel premie toekennen aan alle werknemers (op initiatief van WG) uit winst(!)

EXTRA premie, niet ter vervanging van loon, VAA…

(1) ‘identieke premie’ of (2) ‘gecategoriseerde premie’

(1) voor álle WN zelfde bedrag of zelfde % bezoldiging, op basis van beslissing algemene vergadering 

(2) voor álle WN variabel bedrag afhankelijk van verdeelsleutel volgens objectieve criteria (anciënniteit, graad, functie, weddeschaal, opleidingsniveau…) op basis van cao of toetredingsakte

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV ‐ winstpremie voor werknemer (aj. 2019) 

Fiscaal: 7% (i.p.v. 25% in oude regeling) bevrijdende voorheffing in te houden door WG (WIGB). Vrijgesteld van PB (WIB). GEEN aftrekbare beroepsuitgave voor WG.

Sociaal: geen patronale bijdrage, wel solidariteitsbijdrage WN van 13,07%

Maximaal 30% brutoloonmassa 

“Wordt vermeld op berekeningsnota bij aanslagbiljet” (aangifteplicht!) 

Zelfstandige bedrijfsleiders uitgesloten

In werking 1.1.2018 (maar premie mogelijk op basis van winst van boekjaar met vroegste afsluitdatum op 30.9.2017)

Page 96: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

96  

Fiscaal voordelige winstpremie voor werknemers

Art. 45 e.v. en art. 69 e.v. Programmawet dd. 25.12.2017 (BS 29.12.2017) die de wet dd. 22.05.2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers wijzigen, voeren een nieuw fiscaal gunstregime in voor de ‘winstpremie voor de werknemers’ (die de vroegere ‘werknemersparticipatie in de winst’ vervangt). Zie ook Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 12-17.

Aan de ‘werknemersparticipatie in het kapitaal (= aandelen)’ wordt niet geraakt.

De bedoeling van de hervorming is om werkgevers de mogelijkheid te geven om op een eenvoudige en flexibele manier een premie toe te kennen aan zijn werknemers. De premie wordt toegekend op initiatief van de werkgever (art. 11/1 wet dd. 22.05.2001). De winstpremie is steeds een bijkomende vergoeding en mag niet worden toegekend ter vervanging van loon of andere voordelen (art. 11/3 wet dd. 22.05.2001). De winstpremie is een collectief voordeel en moet worden toegekend aan ALLE werknemers. De premie kan dus niet individueel worden toegekend.

We onderscheiden twee soorten winstpremies:

de identieke premie: in dat geval bestaat de premie uit een bedrag dat voor álle werknemers hetzelfde is of uit een percentage van het loon dat voor alle werknemers hetzelfde is (art. 2, 7/2° wet dd. 22.05.2001). De identieke premie kan eenvoudig worden toegekend op basis van een beslissing van de (gewone of buitengewone) algemene vergadering met een gewone meerderheid van stemmen (art. 11/6 wet dd. 22.05.2001).

de gecategoriseerde premie: in dat geval bestaat de premie uit een bedrag dat voor álle werknemers varieert naargelang van een verdeelsleutel volgens objectieve criteria (art. 2, 7/3° wet dd. 22.05.2001). Die criteria kunnen zijn: anciënniteit, graad, functie, weddeschaal, opleidingsniveau, enzovoort. De gecategoriseerde premie kan enkel worden toegekend op basis van een CAO (of toetredingsakte) (art. 11/8 wet dd. 22.05.2001).

Zelfstandige bedrijfsleiders zijn uitgesloten van de mogelijkheid om een winstpremie toegekend te krijgen onder het fiscaal gunstregime van de wet dd. 22.05.2001 (art. 2, 7/1° wet dd. 22.05.2001). Dat gunstregime geldt dus enkel voor werknemers.

Fiscaal wordt de winstpremie, zowel de identieke als de gecategoriseerde, vrijgesteld van personenbelasting (art 38 §1 lid1 15° WIB92). De premie is echter wel onderworpen aan een bevrijdende voorheffing van 7% in te houden door de werkgever (art. 117 §1 derde streepje WIGB). Dat is een beduidend lager tarief dan in de oude regeling met een voorheffing van 25%. De belastbare grondslag is het bedrag uitbetaald in speciën. De winstpremie die is toegekend in het kader van een investeringsspaarplan en het voorwerp is van een niet-achtergestelde lening (aan kmo’s), blijft, zoals voorheen, onderworpen aan een voorheffing van 15% (art. 117 §1 tweede streepje WIGB).

Voor de werkgever is de winstpremie geen aftrekbare beroepsuitgave (art. 198 §1 12° WIB92).

Sociaal is de werkgever geen patronale bijdrage verschuldigd op de toegekende winstpremie, maar de werknemer betaalt wel een solidariteitsbijdrage van 13,07%.

Maximaal 30% van de totale brutoloonmassa mag, bij afsluiting van het betreffende boekjaar, als winstpremie worden toegekend (art. 11/4 wet dd. 22.05.2001).

De winstpremie moet worden “vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de werknemer”. De premie moet dus ter controle worden aangegeven (art. 304bis lid2 WIB92).

De winstpremie kan worden toegekend vanaf 1 januari 2018, met dien verstande dat winstpremies kunnen worden toegekend op basis van de winst van het boekjaar met afsluitdatum ten vroegste op 30 september 2017 (art. 54 Programmawet dd. 25.12.2017).

monKEY.be (JW)

Page 97: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

97  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Fiscale voordelen FIETS

(I) vrijgestelde kmvergoeding (€ 0,23) woon‐werkverkeer betaald door WG

(II) vrijstelling VAA bedrijfsfiets gebruikt voor woon‐werkverkeer

(III) € 0,23/km beroepskosten…

… uitgebreid naar speed pedelec (tot 45 km/u) en ‘andere rijwielen* en elektrisch aangedreven gemotoriseerde rijwielen’

Wet diverse fiscale bepalingen I van 22 oktober 2017en Circulaire van 16 januari 2018

(*) = rijwielen met pedalen. Bv. koersfietsen, mountainbikes, city bikes, bakfietsen, driewielige fietsen voor mindervaliden, plooifietsen (NIET monowheels, segways, hoverboards…)

VAK IV – wettelijke vrijstellingen

Page 98: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

98  

Woon-werkverplaatsingen met de fiets (Herstelwet): vrijstelling kilometervergoeding én bedrijfsfiets, hogere beroepskosten

Om het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer te stimuleren, werden bestaande fiscale voordelen uitgebreid en nieuwe fiscale incentives ingevoerd, die in werking traden vanaf aj. 2010 (art. 25 tot 29 Herstelwet dd. 27.03.2009, BS 07.04.2009).

Hogere belastingvrije kilometervergoeding

De kilometervergoeding die een personeelslid (werknemer of bedrijfsleider) verkrijgt voor het gebruik van de fiets voor zijn woon-werkverkeer was tot en met aj. 2009 vrijgesteld van belasting voor een bedrag van 0,15 EUR per km. Per werkelijk met de fiets afgelegde km woon-werkverkeer kon de werkgever of de onderneming dus een belastingvrije vergoeding betalen van 15 eurocent (art. 38 §1 lid 1 14° a WIB92). De vrijstelling geldt ook indien het personeelslid zijn beroepskosten bewijst.

Voor aj. 2010 en 2011 is de vrijgestelde kilometervergoeding verhoogd tot 0,20 EUR. Dat was 0,21 EUR voor aj. 2012 en aj. 2013 en was 0,22 EUR voor aj. 2014 t.e.m. aj. 2017. Vanaf aj. 2018 bedraagt de vrijgestelde kilometervergoeding 0,23 EUR (art. 38 §1 lid 1 14° a WIB92. Het wettelijk basisbedrag bedraagt 0,145 EUR en wordt geïndexeerd overeenkomstig art. 178 §2 lid 3 WIB92.

Onder woon-werktraject wordt niet noodzakelijk het kortste traject verstaan. Ook de kilometervergoeding voor een iets langer, maar veiliger traject komt in aanmerking voor de belastingvrijstelling (PV 23793 dd. 14.03.2018).

Een belastingvrije kilometervergoeding kan ook worden toegekend voor het gebruik van een bedrijfsfiets die het personeelslid ter beschikking krijgt, en waarvoor evenmin een belastbaar voordeel moet worden aangerekend (zie verder).

Situatie tot en met aj. 2017 Ook een elektrische (ondersteunde) fiets geeft recht op de belastingvrije kilometervergoeding. Maar dit geldt enkel voor pedelecs, waarvan de snelheid tot 25 km/u begrensd is. Speed pedelecs (elektrisch gemotoriseerde tweewielers met trapondersteuning) die tot 45 km/u halen, worden niet beschouwd als 'fiets' maar als 'bromfiets' en geven dus geen recht op de vrijgestelde kilometervergoeding (PV 807 dd. 16.02.2016, PV 1247 dd. 18.10.2016 en PV 14106 dd. 9.11.2016).

Uitbreiding toepassingsgebied vanaf aj. 2018 Vanaf aj. 2018 kan de belastingvrije kilometervergoeding niet enkel worden toegekend voor een fiets of pedelec (elektrische fiets begrensd tot 25 km/u) gebruikt voor woon-werkverkeer, maar ook voor een elektrisch aangedreven speed pedelec (elektrische fiets tot 45 km/u) en bij uitbreiding voor elk rijwiel en elk elektrisch aangedreven gemotoriseerd rijwiel zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (art. 38 §1 lid1 14 a WIB92 zoals gewijzigd door de Wet diverse fiscale bepalingen I dd. 22.10.2017, BS 10.11.2017, en Circulaire dd. 16.01.2018).

Onder het begrip ‘rijwiel’ moet worden verstaan “elk voertuig met twee of meer wielen dat via pedalen of handgrepen met spierkracht wordt aangedreven of uitgerust is met een elektrische hulpmotor tot 250 W die geen ondersteuning meer biedt vanaf 25 km/u of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen”. Elektrisch aangedreven klassieke fietsen, koersfietsen, mountainbikes, city bikes, bakfietsen, aangepaste driewielige fietsen voor mindervaliden en plooibare fietsen vallen hieronder. Hoverboards, rolschaatsen, skateboards, monowheels en segways zijn daarentegen niet bedoeld (Memorie van Toelichting DOC54/2639/001, p.6). Onder het begrip ‘gemotoriseerd rijwiel’ moet worden verstaan “elk twee-, drie- of vierwielig voertuig met pedalen, uitgerust met een elektrische hulpaandrijving (max. 1kW) met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een snelheid van maximum 25 km per uur (Memorie van Toelichting DOC54/2639/001, p.6). De speed pedelec tenslotte is “elk tweewielig voertuig met pedalen, andere dan de gemotoriseerde rijwielen, met een elektrische hulpaandrijving (max. 4 kW) met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een snelheid van maximum 45 km per uur (Memorie van Toelichting DOC54/2639/001, p.6).

De gemotoriseerde rijwielen en speed pedelecs komen alleen in aanmerking voor de gunstige fiscale behandeling als ze elektrisch worden aangedreven. De rijwielen mogen uitgerust zijn met een garageknop (Walk Assist of Park assist) waardoor ze beperkt autonoom kunnen bewegen, om bv. gemakkelijker een helling op te wandelen met de fiets aan de hand. Een e-bike komt in aanmerking als hij in een van de drie categorieën (rijwiel, gemotoriseerd rijwiel of speed pedelec) kan worden ingedeeld. Zie ook Circulaire dd. 16.01.2018, nr. 3.

Page 99: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

99  

Deze fiscale vrijstelling geldt, in het werknemersstelsel, ook integraal als sociale vrijstelling van RSZ-bijdragen vanaf 2017 (KB dd. 07.02.2018, BS 27.02.2018).

Belastingvrij VAA bedrijfsfiets

Het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik door een personeelslid (werknemer of bedrijfsleider) van een fiets die door de werkgever/onderneming ter beschikking is gesteld, is vanaf aj. 2010 wettelijk vrijgesteld (art. 38 §1 lid 1 14° b WIB92). De fiets moet daadwerkelijk (maar niet uitsluitend) worden gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woon- en werkplaats.

Vóór aj. 2010 was dat voordeel in principe nog belastbaar.

De vrijstelling geldt niet alleen voor het voordeel uit de terbeschikkingstelling van de fiets en toebehoren, maar ook voor de onderhouds- en stallingskosten.

De vrijstelling geldt zowel voor woon-werkverplaatsingen als voor andere privéverplaatsingen (Circulaire dd. 19.10.2011).

Aanvankelijk stelde de minister van Financiën dat de terbeschikkingstelling van een mountainbike of een koersfiets belastbaar is als voordeel van alle aard en niet wordt vrijgesteld (PV 1247 dd. 18.10.2016). Dit standpunt van de minister is omstreden en bekritiseerd. Een mountainbike of koersfiets is immers ook een ‘fiets’ zoals bedoeld in art. 38 §1 lid 1 14° b WIB92, en wat als de kortste weg tussen woon- en werkplaats over een onverharde weg loopt (bv. door een bos)? Maar enkele maanden later kwam de minister terug op zijn standpunt: een mountainbike of een koersfiets, die als bedrijfsfiets aan een werknemer ter beschikking is gesteld voor woon-werkverkeer, kan, net als een gewone fiets, ook de vrijstelling van VAA genieten (PV 1644 dd. 12.05.2017 en PV 1645 dd. 12.05.2017).

Situatie tot en met aj. 2017 Ook een elektrische (ondersteunde) fiets geeft recht op de vrijstelling van het voordeel van alle aard. Maar dit geldt enkel voor pedelecs, waarvan de snelheid tot 25 km/u begrensd is. Speed pedelecs (elektrisch gemotoriseerde tweewielers met trapondersteuning) die tot 45 km/u halen, worden niet beschouwd als ‘fiets’ maar als ‘bromfiets’ en geven dus geen recht op de vrijstelling (PV 807 dd. 16.02.2016 en PV 1247 dd. 18.10.2016).

Uitbreiding toepassingsgebied vanaf aj. 2018 Vanaf aj. 2018 geldt de vrijstelling als voordeel van alle aard niet enkel voor een fiets of pedelec (elektrische fiets begrensd tot 25 km/u) gebruikt voor woon-werkverkeer, maar ook voor een elektrisch aangedreven speed pedelec (elektrische fiets tot 45 km/u) en bij uitbreiding voor elk rijwiel en elk elektrisch aangedreven gemotoriseerd rijwiel zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (art. 38 §1 lid1 14 b WIB92 zoals gewijzigd door de Wet diverse fiscale bepalingen I dd. 22.10.2017, BS 10.11.2017, en Circulaire dd. 16.01.2018).

Deze fiscale vrijstelling geldt, in het werknemersstelsel, ook integraal als sociale vrijstelling van RSZ-bijdragen vanaf 2017 (KB dd. 07.02.2018, BS 27.02.2018).

Beroepskosten: hoger kilometerforfait in hoofde van personeelslid

Overeenkomstig artikel 66bis van het WIB92 kon de belastingplichtige die zijn woon-werkverkeer aflegt met de fiets (= anders dan met de eigen wagen) tot en met aj. 2009 per km forfaitair 0,15 EUR inbrengen als 'bewezen' beroepskosten.

Dat kostenforfait is voor aj. 2010 en 2011 verhoogd tot 0,20 EUR per km. Dat was 0,21 EUR voor aj. 2012 en aj. 2013 en is 0,22 EUR voor aj. 2014 t.e.m. aj. 2017. Vanaf aj. 2018 bedraagt het forfait 0,23 EUR per km (art. 66bis lid 3 WIB92). Het wettelijk basisbedrag bedraagt 0,145 EUR en wordt geïndexeerd overeenkomstig art. 178 §2 lid 3 WIB92. Dat hoger km-forfait geldt ook voor de pedelec (elektrisch aangedreven fiets begrensd tot 25 km/u), maar aanvankelijk niet voor de speed pedelec (tot 45 km/u), omdat die laatste fiscaal wordt gelijkgesteld met een bromfiets.

Uitbreiding toepassingsgebied vanaf aj. 2018 Vanaf aj. 2018 geldt het hogere kilometerforfait niet enkel voor een fiets of pedelec (elektrische fiets begrensd tot 25 km/u) gebruikt voor woon-werkverkeer, maar ook voor een elektrisch aangedreven speed pedelec (elektrische fiets tot 45 km/u) en bij uitbreiding voor elk rijwiel en elk elektrisch aangedreven gemotoriseerd rijwiel zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (art. 66bis lid3 WIB92 zoals gewijzigd door de Wet diverse fiscale bepalingen I dd. 22.10.2017, BS 10.11.2017, en Circulaire dd. 16.01.2018).

Beroepskosten: verhoogde aftrek in hoofde van onderneming (Com.IB 64ter/43-64ter/60)

Sinds aj. 2010 zijn een aantal kosten die specifiek zijn gedaan of gedragen om het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer aan te moedigen en die als beroepskosten worden aangemerkt, aftrekbaar tegen 120% (art. 64ter lid 1 3° WIB92). Het betreft volgende kosten:

Page 100: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

100  

kosten voor verwerving, aankoop of verbouwing van een onroerend goed (gebouwd én ongebouwd) gebruikt door de personeelsleden als fietsenstalling (tijdens de werkuren), als kleedruimte of sanitair, al dan niet met douches. Ook de zonnepanelen-installatie en laadpunten voor elektrische fietsen komen in aanmerking (Ruling 2016.388 dd. 05.07.2016).

kosten voor verwerving, onderhoud en herstelling van fietsen (en hun toebehoren) die ter beschikking worden gesteld van personeelsleden. Alle soorten fietsen komen in aanmerking. Dus ook elektrische fietsen of hybride fietsen of mountainbikes. Fietstoebehoren zijn bv. fietspomp, bel, licht, reflectoren, gereedschapskit, accu, enz., met uitzondering van kledij. Voor de definitie van 'elektrische fiets' en 'fietstoebehoren' zie Com.IB 64ter/57 en 58.

Huuruitgaven of kosten van operationele leasing komen niet in aanmerking voor de verhoogde aftrek. Kosten van financiële leasing daarentegen wel;

zijn eveneens uitgesloten: financieringskosten (intresten), onderhoudskosten en personeelskosten.

Het aftrekbare bedrag van de afschrijving van het onroerend goed of de fiets wordt verhoogd met 20%. Fietsen moeten verplicht lineair worden afgeschreven over minimum drie jaar (art. 64ter lid 3 WIB92).

Voor de bepaling van het bedrag van de latere meer- of minderwaarden moet slechts rekening worden gehouden met de normale afschrijving, dus niet met de verhoogde afschrijving van 20% (art. 64ter lid 5 WIB92).

De verhoogde aftrek geldt voor belastingplichtigen met personeelsleden. Dit zijn ondernemingen (met winst) of beoefenaars van vrije beroepen (baten).

Onder woon-werkverkeer valt ook een gedeelte van het woon-werktraject (bv. afstand tussen woonplaats en bushalte, station of opstapplaats of de afstand tussen bushalte, station en plaats van tewerkstelling).

De kosten voor het gebruik van de fiets voor andere beroepsverplaatsingen of privéverplaatsingen zijn niet aftrekbaar tegen 120%, maar tegen 100% (andere beroepsverplaatsingen) of helemaal niet aftrekbaar (privé). Zie Com.IB 64ter/47.

Maar deze zienswijze is te strikt. De minister van Financiën stelde immers uitdrukkelijk dat de kosten in hun totaliteit voor 120% als beroepskosten aftrekbaar zijn zodra vaststaat dat de kosten specifiek werden gedaan om personeelsleden aan te moedigen om de fiets te gebruiken voor woon-werkverkeer, zonder evenwel te eisen dat de fiets uitsluitend hiervoor wordt aangewend. In dat geval moet dus geen onderscheid worden gemaakt tussen kosten voor privé-, woon-werk- of beroepsverplaatsingen (PV 568 dd. 09.09.2013).

Uitbreiding toepassingsgebied vanaf aj. 2018 Vanaf aj. 2018 geldt de verhoogde aftrek tegen 120% niet enkel voor een fiets of pedelec (elektrische fiets begrensd tot 25 km/u), maar ook voor een elektrisch aangedreven speed pedelec (elektrische fiets tot 45 km/u) en bij uitbreiding voor elk rijwiel en elk elektrisch aangedreven gemotoriseerd rijwiel zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer (art. 64ter lid1 3° WIB92 zoals gewijzigd door de Wet diverse fiscale bepalingen I dd. 22.10.2017, BS 10.11.2017, en Circulaire dd. 16.01.2018).

monKEY.be (JW)

Page 101: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

101  

Circulaire 2018/C/5 van 16 januari 2018 over de gewijzigde fiscale bepalingen voor elektrische fietsen

Uitbreiding naar elektrisch aangedreven gemotoriseerde rijwielen en speed pedelecs. Woon-werkverkeer Vrijstellingen Kilometervergoeding Voordeel van alle aard Beroepskosten

1. Wat wijzigt er?

De fiscale wet voorzag reeds een aantal voordelen bij het gebruik van een fiets voor de werkelijke verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling. Door de beperkte fiscale definitie van het begrip “fiets” waren die voordelen wel van toepassing op de conventionele elektrische fietsen, maar niet op de zogenaamde snelle elektrische fietsen. Om deze laatste ook op te nemen, heeft de wetgever het begrip fiets uitgebreid naar rijwielen en elektrisch aangedreven gemotoriseerde rijwielen of speed pedelecs, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer. Voor de leesbaarheid wordt hierna de omschrijving “rijwiel of speed pedelec” gebruikt.

2. Om welke fiscale bepalingen gaat het?

Vrijstellingen

a De kilometervergoeding toegekend voor de werkelijk gedane woon-werkverplaatsingen met een rijwiel of speed pedelec is vrijgesteld voor een bedrag van maximum 0,145 euro per kilometer (te indexeren bedrag) (1) b Het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling door de werkgever of de onderneming van een rijwiel of speed pedelec en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor woon-werkverplaatsingen, is vrijgesteld (2)

Aftrekbare beroepskosten

a De beroepskosten met betrekking tot de woon-werkverplaatsingen per rijwiel of speed pedelec, zijn bij gebrek aan bewijzen forfaitair bepaald op 0,145 euro per afgelegde kilometer (te indexeren bedrag) (5) b De kosten die specifiek zijn gedaan of gedragen om het gebruik van het rijwiel of de speed pedelec door de personeelsleden voor hun woon-werkverplaatsingen aan te moedigen, zijn ten belope van 120 % aftrekbaar, in de mate dat ze zijn gedaan of gedragen: – om een onroerend goed te verwerven, te bouwen of te verbouwen dat bestemd is om rijwielen of

speed pedelecs tijdens de werkuren van de personeelsleden te stallen of om hen een kleedruimte of sanitair, al dan niet met douches, ter beschikking te stellen

– om rijwielen of speed pedelecs en hun toebehoren te verwerven, te onderhouden en te herstellen, die ter beschikking gesteld worden van de personeelsleden (6)

3. Wat wordt verstaan onder rijwielen en speed pedelecs?

De wetgever onderscheidt drie types rijwielen en speed pedelecs (9) a Het rijwiel: elk voertuig met 2 of meer wielen dat via pedalen of handgrepen met spierkracht wordt aangedreven of uitgerust is met een elektrische hulpmotor tot 250 W die geen ondersteuning meer biedt vanaf 25 km per uur, of eerder, indien de bestuurder ophoudt met trappen. Volgende types vallen hieronder: klassieke fietsen, koersfietsen, mountainbikes, stadsfietsen, bakfietsen, aangepaste fietsen voor mindervaliden (3 wielen, aandrijving via handgrepen, ...), plooibare fietsen, hybride fietsen, met of zonder elektrische aandrijving. Niet bedoeld zijn o.a.: hoverboards, rolschaatsen, skateboards, monowheels, (elektrische) segways. Dit zijn gemotoriseerde of niet gemotoriseerde voortbewegingstoestellen.

Page 102: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

102  

b Het gemotoriseerd rijwiel: elk twee-, drie- of vierwielig voertuig met pedalen, uitgerust met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 25 km per uur, met uitsluiting van de hierboven vermelde rijwielen. Het nominaal continu maximumvermogen van de elektrische motor bedraagt ten hoogste 1 kW. c De speed pedelec: elk tweewielig voertuig met pedalen, met uitsluiting van de gemotoriseerde rijwielen, met een elektrische hulpaandrijving met als hoofddoel trapondersteuning waarvan de aandrijfkracht wordt onderbroken bij een voertuigsnelheid van maximum 45 km per uur. De elektrische motor heeft een nominaal continu maximumvermogen van ten hoogste 4 kW.

Opmerkingen

De gemotoriseerde rijwielen en speed pedelecs komen alleen in aanmerking voor de gunstige fiscale bepalingen als ze elektrisch worden aangedreven. De rijwielen, gemotoriseerde rijwielen of speed pedelecs kunnen uitgerust zijn met een garageknop (ook wel Walk Assist, Park Assist, vertrekhulp, parkeerhulp, enz. genoemd), waardoor ze beperkt autonoom kunnen bewegen, om bijvoorbeeld gemakkelijker een helling te kunnen opwandelen met de fiets aan de hand. De zogenaamde e-bike kan enkel in aanmerking komen omwille van de elektrische aandrijving als die kan worden opgenomen in één van de 3 categorieën (rijwiel, gemotoriseerd rijwiel of speed pedelec) (11)

4. Vanaf wanneer?

De gewijzigde bepalingen zijn van toepassing vanaf aanslagjaar 2018.

5. Wetgeving

- Artikelen 2 tot 5 van de wet van 22.10.2017 houdende diverse fiscale bepalingen I (Belgisch Staatsblad van 10.11.2017). - Artikelen 38, § 1, eerste lid, 14°, 64ter, eerste en derde lid en 66bis, derde lid, WIB 92.

(1) Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, a), WIB 92. Geïndexeerd bedrag voor het aanslagjaar 2018: 0,23 euro. (2) Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, b), WIB 92. (5) Art. 66bis, derde lid, WIB 92. Geïndexeerd bedrag voor het aanslagjaar 2018: 0,23 euro. (6) Art. 64ter, eerste en derde lid, WIB 92. (9) Parl. St. Kamer, 2016-2017, DOC 54 2639/001 blz. 6. (11) Er bestaat geen eenduidige definitie van een “e-bike”. Het zijn fietsen waarbij een gashendel of -knop de

elektrische motor aanstuurt en de bestuurder niet meer hoeft te trappen. Hij kan ook zelf fietsen zonder de motor aan te spreken.

Voorafgaande beslissing 2017.525 dd. 19.09.2017

Personenbelasting Fiets Samenvatting Het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van de fietsen aangeboden binnen het leasefiets plan van de aanvrager, en die daadwerkelijk worden gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, is vrijgesteld van inkomstenbelastingen in hoofde van de werknemers van de aanvrager, en dit overeenkomstig het artikel 38, 14°, b) Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992.

Page 103: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

103  

Vraag 1645 van 12 mei 2017 van de heer Dedecker

Vrijstelling van het voordeel van een fiets Verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling Mountainbike Koersfiets

Vraag

Om werknemers te stimuleren om minder gebruik te maken van de (firma)wagen voor woon-werkverplaatsingen, en bijvoorbeeld de fiets te gebruiken, voorziet het fiscaal wetboek in een aantal stimuli:

– artikel 38, § 1, 14°, a) WIB 92 voorziet in een vrijgestelde kilometervergoeding voor de werkelijk met de fiets gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling voor een bedrag van maximum 0,22 euro per kilometer;

– artikel 38, § 1, 14°, b) WIB 92 voorziet in een vrijstelling van het voordeel van een fiets die ter beschikking wordt gesteld aan werknemers voor zover die fiets daadwerkelijk wordt gebruikt voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling.

Alhoewel in beide bepalingen duidelijk sprake is van een fiets wordt in een recent antwoord op een schriftelijke parlementaire vraag een onderscheid gemaakt tussen beide bepalingen. Bij de terbeschikkingstelling van een fiets (artikel 38, § 1, 14°, b) WIB 92) zou enkel een stads- of een hybride fiets in aanmerking komen. Een mountainbike of een koersfiets zouden niet in aanmerking komen voor deze vrijstelling. Volgens een artikel verschenen op de website van Trends enkele weken terug discrimineert u mountainbikes en koersfietsen en heeft deze verschillende behandeling tussen stads- en hybride fiets enerzijds en mountainbike en koersfiets anderzijds geen wettelijke basis. 1 Kan u onderbouwen op welke wettelijke basis een onderscheid wordt gemaakt tussen de verschillende soorten fietsen? 2 Bent u bereid om dit zeer bekritiseerd standpunt te herroepen?

Antwoord van de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude van 30 mei 2017

Na bijkomende ingewonnen informatie moet ik het antwoord op de parlementaire vraag waarnaar u verwijst herzien. De bedrijfsfiets die ter beschikking van de werknemer of bedrijfsleider wordt gesteld, is en blijft eigendom van de werkgever of vennootschap. Als die fiets daadwerkelijk wordt gebruikt voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling, is er sprake van een vrijgesteld voordeel bij de werknemer of bedrijfsleider. Het is daarbij niet relevant om een onderscheid te maken naargelang het type fiets. De ter beschikking gestelde fiets kan dus ook een mountainbike, een koersfiets of een elektrische fiets zijn. Het moet daarentegen wel gaan om een fiets. (…) De maatregelen aangaande de alternatieven voor de auto in het woon-werktraject maken binnen de regering momenteel deel uit van de besprekingen aangaande het mobiliteitsbudget.

Page 104: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

104  

Vraag van de heer Peter Dedecker aan de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude, over "de fietsvergoeding voor de veiligste reisweg" (nr. 23793) Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, een werkgever kan een fietsvergoeding toekennen aan zijn personeelsleden die hun woon-werkverplaatsingen geheel of gedeeltelijk met de fiets doen. Die vergoeding dient uiteraard niet alleen voor het dekken van de daadwerkelijke kosten van de fietser, maar moet vooral meer werknemers ertoe aanzetten hun fiets te gebruiken. De kilometervergoeding is vrijgesteld van belasting tot 23 cent per afgelegde kilometer. Ik heb er alle omzendbrieven en richtlijnen op nagelezen. Telkens is er sprake van 23 cent per afgelegde kilometer. Toch zijn er veel werkgevers die voor de woon-werkverplaatsing van hun personeel uitsluitend een fietsvergoeding geven voor de kortste reisweg tussen woon- en werkplaats. U bent zelf een fervent fietser. Welnu, de kortste weg is niet altijd per se de veiligste weg, laat staan de aangenaamste weg. Meestal zijn jaagpaden langs rivieren en kanalen te verkiezen boven smalle betonstrookjes langs de gewestwegen, door sommige ambtenaren zelfs moordstrookjes genoemd. Een kleine omweg kan veiliger en aangenamer zijn. Toch aarzelen een aantal werkgevers blijkbaar om ook die kleine omweg te vergoeden. In hoeverre geldt de fiscale vrijstelling voor de fietsvergoeding ook voor de volledig afgelegde reisweg, voor de volledige veiligste reisweg, dus ook indien die langer is dan de kortste reisweg. Welke zekerheden en best practices kunt u de werkgevers en werknemers bieden, teneinde meer mensen veilig op de fiets te krijgen, met evenveel nadruk op de “meer” als op de “veilig”? Minister Johan Van Overtveldt: Mijnheer Dedecker, de fiscale vrijstelling geldt voor de werkelijk gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling. In de wet staan geen voorwaarden met betrekking tot het te volgen traject. De keuze voor een traject dat veiliger is dan het kortst mogelijke traject, is dus zeker toegelaten. Het moet echter wel degelijk gaan over werk-woon- of woon-werkverplaatsingen. Extra verplaatsingen, bijvoorbeeld om de door u gesuggereerde sportieve redenen, zijn en blijven dus toch wel uitgesloten. Peter Dedecker (N-VA): Mijnheer de minister, ik heb nergens verwezen naar sportieve redenen. Ik heb het enkel gehad over kleine omwegen om veiligheidsredenen. Op dat vlak is uw antwoord volgens mij duidelijk: de veilige weg voor een woon-werkverplaatsing kan volledig vergoed worden onder de fiscale vrijstelling. Ik denk dat hiermee duidelijkheid gegeven is aan heel veel werkgevers. We zullen die boodschap doorgeven.

Page 105: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

105  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – wettelijke vrijstellingen (AJ 2019)  

AJ 2019

Arbeidsovereenkomsten gesloten vanaf 1 juli 2018:6% tot 18% lager brutoloon (< minimumloon) voor startersjobs jongeren (< 21 jaar) zonder werkervaring

Gecompenseerd met voor jongere fiscaal en sociaal vrijgestelde forfaitaire werkgeverstoeslag (volgens tabel) (art. 38 §1 lid1 32° WIB92)

Toeslag voor WG aftrekbaar van door te storten bedrijfsvoorheffing (saldo = aftrekbare beroepsuitgave) (art. 53 26° WIB92)

Wet versterking economische groei en sociale cohesie van 26 maart 2018 

Persbericht 23 maart 2018 Starterjobs voor jongeren: fiscale compensatie voor de werkgever Gisteren keurde De Kamer het wetsvoorstel goed dat verschillende relance-maatregelen bevat. Eén van de maatregelen laat werkgevers toe om jonge werknemers tewerk te stellen aan een verlaagd brutoloon. Zo ondersteunt de regering de uitbouw van starterjobs voor jongeren. Werkgevers kunnen hun werknemers immers tewerkstellen aan een verlaagd brutoloon wanneer deze werknemers aan 2 criteria voldoen: de werknemer moet jonger zijn dan 21 jaar en hij/zij mag niet beschikken over eerdere werkervaring. Het brutoloon van 18-jarigen vermindert met 18%, dat van 19-jarigen met 12% en dat 20-jarigen met 6%. Om te vermijden dat de jongere netto minder zou ontvangen, betaalt de werkgever bovenop het nettoloon een forfaitaire toeslag aan de jongere. Deze toeslag wordt fiscaal en sociaal volledig vrijgesteld. Het exacte bedrag van die toeslag zal binnenkort bij Koninklijk Besluit bepaald worden. Dit gebeurt aan de hand van een tabel, die aangeeft hoeveel nettoloon de jongere in theorie zou verliezen door de verlaging van het brutoloon. De werkgever wordt op zijn beurt fiscaal gecompenseerd doordat het totaal van de bedrijfsvoorheffing die de werkgever verschuldigd is, mag verminderd worden met het totaal van de betaalde forfaitaire toeslagen. Het deel van de forfaitaire toeslagen dat niet verrekend kan worden met de bedrijfsvoorheffing van hetzelfde kalenderjaar is fiscaal aftrekbaar voor de werkgever. Minister van Financiën, Johan Van Overtveldt: “De economische ontwikkelingen zijn gunstig. Het is belangrijk dat de gecreëerde jobs ook ingevuld geraken. De startersjobs geven daarin een specifieke impuls om jongeren aan een eerste baan te helpen.”

Page 106: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

106  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Sociale voordelen

€ 500 premie n.a.v. jubileum product/bedrijf (30 jarig bestaan)Ruling 2017.476 van 19 september 2017 & Ruling 2017.656 van 25 oktober 2017 (verworpen uitgave WG)

Kosteloze verstrekking noten en gedroogd fruitRuling 2017.428 van 22 augustus 2017 (GEEN verworpen uitgave WG)

Gratis periodiek medisch onderzoekRuling 2017.365 van 22 augustus 2017 (verworpen uitgave WG)

Opleidingsbudget in het kader van collectief ontslagRuling 2017.442 van 22 augustus 2017 (verworpen uitgave WG)

Kostprijs online platform voor bestelling maaltijden door werknemersRuling 2017.399 van 12 september 2017

VAK IV – wettelijke vrijstellingen

Voorafgaande beslissing 2017.476 dd. 19.09.2017 Sociaal voordeel Verjaardag van de onderneming Uitzonderlijke premie Samenvatting De toekenning van een eenmalige premie van 500,00 EUR door de vennootschap “X” aan al haar personeelsleden ter gelegenheid van het 30-jarig bestaan van het product “Z”, kan worden beschouwd als een sociaal voordeel in de zin van artikel 38, § 1, 11, c) van het WIB 92. Krachtens artikel 53, 14° WIB 92 zijn de sociale voordelen die worden toegekend aan werknemers, aan gewezen werknemers en aan hun rechtverkrijgenden en die overeenkomstig artikel 38, § 1, lid 1, 11°, c) WIB 92 ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld, geen aftrekbare beroepskosten. Voorafgaande beslissing 2017.656 dd. 25.10.2017 Sociaal voordeel Eénmalige toekenning premie Samenvatting De vzw A wenst naar aanleiding van haar dertigjarig bestaan een éénmalige premie aan al haar personeelsleden die minstens 1 jaar in dienst zijn, toe te kennen voor een bedrag van 500 EUR. Deze éénmalige premie kan worden aangemerkt als een vrijgesteld sociaal voordeel in de zin van artikel 38, § 1, eerste lid, 11°, c, WIB 92.

Page 107: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

107  

Voorafgaande beslissing 2017.428 dd. 22.08.2017 Sociaal voordeel Kosteloze verstrekking van noten Samenvatting De kosteloze verstrekking van noten, pitten, zaden en gedroogd fruit door de werkgever aan het personeel als tussendoortje tijdens de werkuren kan als een vrijgesteld sociaal voordeel conform artikel 38, § 1, eerste lid, 11°, WIB 92 worden beschouwd. Voorafgaande beslissing 2017.365 dd. 22.08.2017 Personenbelasting Medische controle Sociaal voordeel Samenvatting De toekenning door de aanvrager van een medisch onderzoek om de drie tot vijf jaar (met een waarde van 350 euro) aan een gedeelte van zijn personeel, kan worden aangemerkt als een sociaal voordeel in de zin van artikel 38, § 1, 1e lid, 11°, b WIB 92. Krachtens artikel 53, 14° WIB 92 zijn de sociale voordelen die worden toegekend aan werknemers die overeenkomstig artikel 38, § 1, lid 1, 11°, b, WIB 92 ten name van de verkrijgers zijn vrijgesteld, geen aftrekbare beroepskosten.

Voorafgaande beslissing 2017.442 dd. 22.08.2017 Directe belastingen Collectief ontslag Opleidingen Samenvatting De door de aanvrager betaalde beroepsgerichte opleidingen binnen een opleidingsbudget ten belope van een bepaald maximaal bedrag per werknemer, toegekend in de laatste fase van tewerkstelling, dienen te worden beschouwd als een vrijgesteld sociaal voordeel in de zin van artikel 38, § 1, eerste lid, 11° WIB 92 ten name van de werknemer. Ingevolge de bepalingen van artikel 53, 14° WIB 92 worden de kosten verbonden aan deze opleidingen dienovereenkomstig niet als aftrekbare beroepskosten aangemerkt in hoofde van de aanvrager. De werkingskosten die de aanvrager dient te betalen aan de verstrekker van het opleidingsplatform, worden niet gevat door de bepaling van artikel 53, 14° WIB 92 en kunnen worden beschouwd als aftrekbare beroepskosten overeenkomstig artikel 49 WIB 92. De hierboven vermelde kwalificaties zullen niet wijzigen indien de ontslagen werknemer het opleidingsbudget pas gebruikt gedurende de periode van 12 maanden na zijn ontslag.

Voorafgaande beslissing 2017.399 dd. 12.09.2017 Sociale Hoofdmaaltijden Vrijgestelde sociale voordeel Mess of het restaurant Samenvatting De financiële bijdrage van de werkgevers in de maaltijden besteld door hun werknemers via een platform (informaticatool dat mogelijk maakt aan de werkgevers om de bestelling van de maaltijden door hun werknemers on line te organiseren) zal een vrijgesteld sociaal voordeel uitmaken, bedoeld in artikel 38, § 1, lid 1, 11° van het WIB 92 in hoofde van genoemde werknemers, voor zover er een specifieke personeelsruimte waar de maaltijden kunnen worden geconsumeerd, te hunner beschikking wordt gesteld.

Page 108: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

108  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – eigen kosten van werkgever

km‐vergoeding voor wagen, motorfiets, bromfiets(van werknemer gebruikt voor andere beroepsverplaatsingen dan woon‐werkverkeer)

1 juli 2015 – 30 juni 2016 : € 0,3412

1 juli 2016 – 30 juni 2017 : € 0,3363

1 juli 2017 – 30 juni 2018 : € 0,3460

Omzendbrief 660 van 20 juni 2017Circulaire van 25 augustus 2017

Circulaire 2017/C/53 van 25 augustus 2017 betreffende de kilometervergoeding voor dienstverplaatsingen Kilometervergoeding die de staat aan zijn personeel toekent voor dienstverplaatsingen: aanpassing van het bedrag De vergoedingen die een werkgever aan zijn werknemers toekent voor het gebruik van een auto, motorfiets of bromfiets voor dienstreizen, zijn een niet-belastbare terugbetaling van eigen kosten van de werkgever wanneer zij niet meer bedragen dan de gelijkaardige vergoedingen die de staat aan zijn personeel toekent (1) Voor de periode van 01.07.2017 tot 30.06.2018 is het bedrag van de kilometervergoeding die de staat aan zijn personeel toekent voor dienstverplaatsingen vastgesteld op 0,3460 euro per kilometer (2) Een overzicht van deze vergoedingen vanaf 01.07.2008 bevindt zich in bijlage. Bijlage Toepassingsperiode Bedrag per kilometer van 01.07.2008 tot 30.06.2009 0,3169 euro van 01.07.2009 tot 30.06.2010 0,3026 euro van 01.07.2010 tot 30.06.2011 0,3178 euro van 01.07.2011 tot 30.06.2012 0,3352 euro van 01.07.2012 tot 30.06.2013 0,3456 euro van 01.07.2013 tot 30.06.2014 0,3461 euro van 01.07.2014 tot 30.06.2015 0,3468 euro van 01.07.2015 tot 30.06.2016 0,3412 euro van 01.07.2016 tot 30.06.2017 0,3363 euro Van 01.07.2017 tot 30.06.2018 0,3460 euro

(1) Zie de circulaire nr. Ci.RH.241/535.316 van 11.09.2000. (2) Zie omzendbrief nr. 660 van 20.06.2017 van de Federale Overheidsdienst Personeel en Organisatie

(BS 23.06.2017).

Page 109: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

109  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – eigen kosten van werkgever

km‐vergoeding voor fiets (stadsfiets, koersfiets, mountainbike, elektrische fiets werknemer gebruikt voor andere beroepsverplaatsingen dan woon‐werkverkeer)

€ 0,23

Circulaire van 22 januari 2018

Fiets Voor het personeel dat voor rekening van de werkgever beroepsverplaatsingen (andere dan woon-werkverkeer) doet met de fiets (stadsfiets, koersfiets, mountainbike, elektrische fiets…) aanvaardt de belastingadministratie een kilometervergoeding van 0,23 EUR die als ‘eigen kosten van de werkgever’ wordt vrijgesteld van belasting (Circulaire dd. 22.01.2018, nr. 12 en 13).

monKEY.be (JW)

Page 110: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

110  

Circulaire 2018/C/8 van 22 januari 2018 betreffende de vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt

B. Vergoedingen voor het gebruik van de fiets

Bepalingen van het KB van 13.07.2017

9 Er wordt een vergoeding toegekend aan het personeelslid dat een fiets gebruikt, hetzij voor de verplaatsingen van minstens één kilometer tussen de woonplaats en de werkplaats en vice versa, één keer per dag, hetzij voor de behoeften van de dienst (15)

10 Het bedrag van de vergoeding is, per afgelegde kilometer, gelijk aan het bedrag dat elk jaar voor het gebruik van de fiets van belasting kan worden vrijgesteld door de belastingadministratie (17)

Die vrijstelling bedraagt 0,145 euro per kilometer (te indexeren basisbedrag; 0,23 euro per kilometer voor aanslagjaar 2018).

11 Onder “fiets” wordt verstaan, elk voertuig met twee wielen voorzien van pedalen, aangedreven door de spierkracht van de fietser en eventueel voorzien van een bijkomend type van aandrijving met als primaire doel trapondersteuning te bieden, en waarvan de aandrijfkracht onderbroken wordt als het voertuig een maximale snelheid van 25 km per uur bereikt.

Een motorisch aangedreven of niet-motorisch aangedreven rolstoel of een ander licht, niet-motorisch aangedreven vervoermiddel wordt gelijkgesteld met het gebruik van de fiets (19)

Impact voor de privésector

12

De fietsvergoeding van 0,145 euro per kilometer (te indexeren basisbedrag; 0,23 euro per kilometer voor aanslagjaar 2018), is een ernstige norm die ook in de privésector kan worden toegepast als een werknemer dienstverplaatsingen doet met zijn fiets.

13 Gelet op hetgeen is bepaald in het KB van 13.07.2017, worden hier alle types van fietsen bedoeld (stadsfiets, koersfiets, mountainbike, elektrische fiets met trapondersteuning tot maximum 25 km per uur, ...).

Ook voor dienstverplaatsingen met een al dan niet motorisch aangedreven rolstoel of een ander licht, niet-motorisch aangedreven vervoermiddel geldt deze fietsvergoeding als ernstige norm.

14

Personeelsleden van de federale overheid krijgen slechts een fietsvergoeding voor de verplaatsingen van minstens één kilometer tussen de woonplaats en de werkplaats en vice versa en maximaal één keer per dag. Deze beperkingen moeten niet worden toegepast in de privésector.

Page 111: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

111  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – eigen kosten van werkgever

KB van 13 juli 2017 (I)MB van 15 september 2017 (IIA) en MB van 16 november 2017 (IIB)

(I)  Binnenlandse dienstreizen: hervorming systeem (vanaf 1.9.2017)

(II) Buitenlandse zakenreizen: forse dalingen & stijgingen (vanaf 1.10.2017) maar ‘oude situatie’ hersteld (vanaf 22.11.2017)

Forfaits = eigen kosten van werkgever: 100% aftrekbaar voor WG, 100% belastingvrij voor WN

Forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – eigen kosten van werkgever

Binnenlandse dienstreizen

KB van 13 juli 2017 en Circulaire van 22 januari 2018

Page 112: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

112  

Forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen in België

De belastingadministratie aanvaardt forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen in België in de mate dat de betaalde vergoedingen niet meer bedragen dan deze vastgesteld in het Koninklijk Besluit welke de forfaitaire vergoedingen vaststellen die de Staat aan haar personeel verleent voor dienstreizen in België. De vergoedingen dekken de andere kosten dan de eigenlijke verplaatsingskosten, namelijk de kosten van maaltijden en dranken ingevolge buiten de onderneming geleverde prestaties waarvan de totale duur meer dan vijf uur (zes uur vanaf 1 september 2017) per dag bedraagt. Vergoedingen door de werkgever betaald overeenkomstig de in deze bepalingen opgenomen bedragen, mogen worden vrijgesteld ten name van de werknemer en blijven niettemin volledig aftrekbaar bij de werkgever (Com.IB 53/143).

Opmerking De reis naar een plaats die op basis van de 40-dagenregel moet worden beschouwd als een vaste werkplaats, is geen dienstverplaatsing. Voor dergelijke reis kan geen vrijgestelde forfaitaire vergoeding worden toegekend (PV 290 dd. 09.02.2009 en PV 1 dd. 07.03.2013, zie ook Ruling 2014.082 dd. 13.05.2014).

Voormelde regeling geldt niet alleen voor werknemers, maar ook voor bedrijfsleiders. Zelfstandigen (met winst of baten) kunnen de forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen niet als norm gebruiken voor de bepaling van hun werkelijke beroepskosten (PV 2815 dd. 11.03.2008 en Circulaire dd. 22.01.2018, nr. 29).

Op sociaal vlak werd de cumul van een forfaitaire maaltijdvergoeding en een maaltijdcheque al langer uitdrukkelijk uitgesloten (art. 19bis, § 1 KB dd. 28.11.1969). De circulaire dd. 22.01.2018 (nr. 28) bevestigt dat cumulverbod nu ook uitdrukkelijk fiscaal: wanneer maaltijdcheques worden toegekend om maaltijdkosten tijdens binnenlandse dienstreizen te vergoeden, moet de werkgeverstussenkomst in de maaltijdcheque in mindering worden gebracht van de forfaitaire vergoeding. Bovendien zijn forfaitaire maaltijdvergoedingen en vergoedingen voor huisvesting (nachtverblijf) niet cumuleerbaar met andere gelijkaardige vergoedingen of voordelen (Circulaire dd. 22.01.2018, nr. 21 en 23).

De in de onderstaande tabellen vermelde vergoedingen zijn gebaseerd op het KB dd. 24.12.1964. De vergoedingen zijn in de periode 1964 tot en met 2016 niet meer herzien, maar worden wel jaarlijks geïndexeerd. Vanaf 1 september 2017 is het oude KB van 1964 echter vervangen door een nieuw KB dat de “toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt” vastlegt (KB dd. 13.07.2017, BS dd. 19.07.2017). Dit nieuwe KB werkt ook fiscaal door (zie verder en zie circulaire dd. 22.01.2018).

De vergoedingen worden geïndexeerd en zijn gekoppeld aan spilindex 138,01 (Basis 1981 = 100).

Verhoging vergoedingen vanaf 01.01.2014 Vanaf 01.01.2014 (aj. 2015) zijn de vergoedingen voor de meeste belastingplichtigen verhoogd én ook vereenvoudigd. Voor elke dienstreis, ongeacht de personeelscategorie van de begunstigde, kan dan immers de vergoeding voor 'directieleden' worden toegepast (zie tabel hierboven). Het hoogste bedrag dat door de federale overheid wordt toegekend als forfaitaire vergoeding geldt dan als algemene en uniforme norm (PV 387 dd. 29.04.2013). De vergoeding wordt bovendien niet langer opgehangen aan het soort maaltijd, maar aan de kwantitatieve maatstaf van de duur van de dienstreis.

Dienstreis Basisbedrag Periode 01.07.2016 t/m 30.06.2017

Periode 01.07.2017 t/m 31.08.2017

Basisbedrag Vanaf 01.09.2017

> 8 uur (*) (voorheen 'middagmaal')

11,95 EUR 19,60 EUR 19,99 EUR 10 EUR per dag

16,73 EUR (***)

5 uur - 8 uur (**) (voorheen 'ontbijt')

2,38 EUR 3,90 EUR 3,98 EUR -- --

Kosteloos logies

14,33 EUR 23,50 EUR 23,98 EUR -- --

Page 113: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

113  

(voorheen 'avondmaal + ontbijt')

Niet kosteloos logies (voorheen 'nachtverblijf')

27,22 EUR 44,65 EUR 45,55 EUR 75 EUR per nacht

125,50 EUR (***)

Dienstreis Basisbedrag Periode 01.01.2014 t/m 30.06.2016

> 8 uur (*) (voorheen 'middagmaal')

11,95 EUR 19,22 EUR

5 uur - 8 uur (**) (voorheen 'ontbijt')

2,38 EUR 3,82 EUR

Kosteloos logies (voorheen 'avondmaal + ontbijt')

14,33 EUR 23,04 EUR

Niet kosteloos logies (voorheen 'nachtverblijf')

27,22 EUR 43,79 EUR

(*) Inclusief een reis van minstens 5 uur over de middag, d.w.z. met inbegrip van het dertiende en veertiende uur van de dag. Vanaf 1.9.2017 geldt als absolute voorwaarde ‘minstens 6 uur’ in plaats van ‘minstens 8 uur’ of ‘minstens 5 uur over de middag’ (zie verder).

(**) Exclusief een reis van minstens 5 uur over de middag, d.w.z. met inbegrip van het dertiende en veertiende uur van de dag.

(***) Met het KB dd. 13.07.2017 (BS 19.07.2017) is vanaf 1 september 2017 het bedrag van 19,99 EUR vervangen door het lagere bedrag van 16,73 EUR (niet geïndexeerd 10 EUR) op voorwaarde dat de dienstverplaatsing minstens 6 uur duurt, en verder reikt dan 25 km van de standplaats. De vereiste ‘verder dan 25 km’ wordt echter fiscaal niet gesteld. Wanneer de dienstverplaatsing regelmatig gebeurt, kan een maandelijkse forfaitaire vergoeding worden toegekend van maximaal 267,68 EUR (= 16,73 EUR x max. 16 dagen). De maandelijkse forfaitaire vergoeding kan fiscaal als eigen kosten van de werkgever worden toegekend aan werknemers en bedrijfsleiders die hun beroepswerkzaamheden in vergelijkbare omstandigheden uitoefenen als de personeelsleden van de federale overheid die aanspraak maken op deze vergoedingen. Het betreft bijgevolg personeelsleden die een reizende functie uitoefenen. Voor de maandelijkse vergoeding van max. 267,68 EUR wordt de voorwaarde van ‘minstens 6 uur’ niet gesteld (Circulaire dd. 22.01.2018, nr. 22). Wanneer men n.a.v. een dienstverplaatsing buiten zijn woonplaats in België moet logeren (op eigen kosten), wordt een aanvullende vergoeding van 125,50 EUR toegekend (niet geïndexeerd 75 EUR), op voorwaarde dat de dienstverplaatsing verder reikt dan 75 km. Dat bedrag vervangt vanaf 1 september dus in feite het oude forfait van 45,55 EUR. Voor de fiscale restricties bij de toekenning van de aanvullende vergoeding van 125,50 EUR per nacht, zie circulaire dd. 22.01.2018, nr. 23. De vereiste van ‘meer dan 75 km’ wordt fiscaal echter niet gesteld. De nieuwe bedragen, en de modaliteiten waaronder ze fiscaal als vrijgestelde ‘eigen kosten van de werkgever’ kunnen worden toegekend, zijn uitdrukkelijk bevestigd door de belastingadministratie in circulaire dd. 22.01.2018.

Voor zover de forfaitaire vergoedingen de limietbedragen overschrijden of wanneer de dienstreizen niet beantwoorden aan de opgelegde minimumduur, worden zij aangemerkt als belastbare bezoldigingen (Circulaire dd. 22.01.2018, nr. 30).

De toekenning van hogere bedragen blijft echter mogelijk en blijft belastingvrij op voorwaarde dat de betaler het dubbel bewijs levert dat (1) de vergoeding kosten dekt die hem eigen zijn en (2) de vergoeding ook daadwerkelijk aan die kosten is besteed (Circulaire dd. 22.01.2018, nr. 30).

monKEY.be (JW)

Page 114: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

114  

Circulaire 2018/C/8 van 22 januari 2018 betreffende de vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt Wet van 22 juli 1993 houdende bepaalde maatregelen inzake ambtenarenzaken Vergoedingen van de personeelsleden van het federaal openbaar ambt - KB 13.07.2017 (BS 19.07.2017) – impact op de privésector. Reisvergoeding Forfaitaire vergoeding Vergoeding voor eigen kosten van de werkgever I. Inleiding 1 Het koninklijk besluit van 13.07.2017 (1) harmoniseert en vereenvoudigt de verschillende toelagen en vergoedingen van de personeelsleden van de federale overheid. Dit KB treedt in werking vanaf 01.09.2017. 2 Voormeld koninklijk besluit heeft ook gevolgen voor de privésector aangezien de forfaitaire vergoedingen die de overheid aan haar personeel toekent, als een ernstige norm gelden voor de forfaitaire niet-belastbare terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. 3 Deze circulaire bespreekt de voornaamste wijzigingen die dit koninklijk besluit heeft aangebracht aan de vergoedingen toegekend aan de personeelsleden van de federale overheid, en de impact hiervan voor de privésector. II. Bespreking van de vergoedingen toegekend aan de personeelsleden van de federale overheid – impact privésector A. Vergoedingen voor reiskosten Bepalingen van het KB van 13.07.2017 4 Het personeelslid dat zich moet verplaatsen naar aanleiding van de uitoefening van zijn functie, heeft recht op de terugbetaling van zijn reiskosten (3) Gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer 5 Wanneer gebruik wordt gemaakt van het gemeenschappelijk openbaar vervoer, worden de reiskosten terugbetaald ten belope van de prijs van een reis in tweede klas (5) Gebruik van een persoonlijk voertuig 6 Wanneer gebruik wordt gemaakt van een persoonlijk voertuig, worden de kosten forfaitair terugbetaald op basis van een kilometervergoeding, naar rato van de kilometers afgelegd voor de dienst (7) Onder “voertuig” wordt begrepen, het motorvoertuig, met inbegrip van de motorfiets en de bromfiets (8) Impact voor de privésector Gebruik van het gemeenschappelijk openbaar vervoer 7 De vergoedingen voor werkelijk gemaakte kosten die een werkgever aan zijn werknemers toekent voor het gebruik van het openbaar vervoer voor dienstreizen, zijn een niet-belastbare terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Aangezien het gaat om de terugbetaling van werkelijke kosten, is er geen reden om de terugbetalingen te beperken tot de prijs van een reis in tweede klas. Gebruik van een persoonlijk voertuig 8 De vergoedingen die een werkgever aan zijn werknemers toekent voor het gebruik van een auto, motorfiets of bromfiets voor dienstreizen, zijn een niet-belastbare terugbetaling van eigen kosten van de werkgever wanneer zij niet meer bedragen dan de gelijkaardige vergoedingen die de staat aan zijn personeel toekent. Voor de periode van 01.07.2017 tot 30.06.2018 is het bedrag van de kilometervergoeding die de staat aan zijn personeel toekent voor dienstverplaatsingen, vastgesteld op 0,3460 euro per kilometer (11)

Page 115: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

115  

Zoals is bepaald in het KB van 13.07.2017 kan deze kilometervergoeding worden toegekend voor het gebruik van een persoonlijk motorvoertuig, met inbegrip van de motorfiets en de bromfiets (12) B. Vergoedingen voor het gebruik van de fiets Bepalingen van het KB van 13.07.2017 9 Er wordt een vergoeding toegekend aan het personeelslid dat een fiets gebruikt, hetzij voor de verplaatsingen van minstens één kilometer tussen de woonplaats en de werkplaats en vice versa, één keer per dag, hetzij voor de behoeften van de dienst (15) 10 Het bedrag van de vergoeding is, per afgelegde kilometer, gelijk aan het bedrag dat elk jaar voor het gebruik van de fiets van belasting kan worden vrijgesteld door de belastingadministratie (17) Die vrijstelling bedraagt 0,145 euro per kilometer (te indexeren basisbedrag; 0,23 euro per kilometer voor aanslagjaar 2018). 11 Onder “fiets” wordt verstaan, elk voertuig met twee wielen voorzien van pedalen, aangedreven door de spierkracht van de fietser en eventueel voorzien van een bijkomend type van aandrijving met als primaire doel trapondersteuning te bieden, en waarvan de aandrijfkracht onderbroken wordt als het voertuig een maximale snelheid van 25 km per uur bereikt. Een motorisch aangedreven of niet-motorisch aangedreven rolstoel of een ander licht, niet-motorisch aangedreven vervoermiddel wordt gelijkgesteld met het gebruik van de fiets (19) Impact voor de privésector 12 De fietsvergoeding van 0,145 euro per kilometer (te indexeren basisbedrag; 0,23 euro per kilometer voor aanslagjaar 2018), is een ernstige norm die ook in de privésector kan worden toegepast als een werknemer dienstverplaatsingen doet met zijn fiets. 13 Gelet op hetgeen is bepaald in het KB van 13.07.2017, worden hier alle types van fietsen bedoeld (stadsfiets, koersfiets, mountainbike, elektrische fiets met trapondersteuning tot maximum 25 km per uur, ...). Ook voor dienstverplaatsingen met een al dan niet motorisch aangedreven rolstoel of een ander licht, niet-motorisch aangedreven vervoermiddel geldt deze fietsvergoeding als ernstige norm. 14 Personeelsleden van de federale overheid krijgen slechts een fietsvergoeding voor de verplaatsingen van minstens één kilometer tussen de woonplaats en de werkplaats en vice versa en maximaal één keer per dag. Deze beperkingen moeten niet worden toegepast in de privésector. C. Vergoedingen voor verblijfkosten C.1. Vergoeding voor verblijfkosten in België Bepalingen van het KB van 13.07.2017 15 Er wordt een dagelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten toegekend aan het personeelslid dat zich in België moet verplaatsen in het kader van de uitoefening van zijn functie (21) Deze vergoeding dekt maaltijdkosten. Zij wordt toegekend onder volgende cumulatieve voorwaarden: –de verplaatsing duurt minimaal 6 uur; –de verplaatsing is verder dan een straal van 25 km buiten de agglomeratie van de administratieve standplaats als er één bestaat, of, als er geen bestaat, verder dan een straal van 25 km buiten de gemeente van de administratieve standplaats; –de verplaatsing geeft er geen aanleiding toe dat de federale dienst of een derde de kost van de maaltijd op zich neemt; –de verplaatsing geeft geen aanleiding tot enig ander voordeel (22) om de maaltijdkosten te dekken. –het restaurantticket, waarvan een deel van de kost op zich wordt genomen door de werkgever of door een derde; –de mogelijkheid om een maaltijd te nuttigen in een Fedorest-restaurant of in een restaurant dat verbonden is aan de federale dienst. Het bedrag van de forfaitaire vergoeding bedraagt 10 euro per dag (niet-geïndexeerd basisbedrag) (23) Deze vergoeding is gekoppeld aan spilindex 138,01 (24) Zij bedraagt vanaf 01.09.2017 16,73 euro per dag. 16 Als de aard van de functie van het personeelslid regelmatige prestaties buiten de administratieve standplaats impliceert, kan een maandelijkse forfaitaire vergoeding worden toegekend die gelijkstaat met een aantal keren die hiervoor voormelde dagelijkse vergoeding van 10 euro per dag (niet-

Page 116: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

116  

geïndexeerd basisbedrag). Deze maatregel is doorgaans bestemd voor personeelsleden die een reizende functie uitoefenen. In dat geval gelden geen vereisten inzake minimumduur en afstand. De maandelijkse forfaitaire vergoeding mag nooit hoger liggen dan zestien keer de dagelijkse vergoeding voor een personeelslid met voltijdse prestaties (29) Wanneer een maandelijkse forfaitaire vergoeding wordt toegekend en de woonplaats van het personeelslid werd vastgesteld als administratieve standplaats, kan een aanvullende vergoeding voor kosten verbonden aan internettoegang en telefoongebruik worden toegekend. Het bedrag hiervan mag niet meer bedragen dan 60 euro. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd (30) 17 Wanneer een personeelslid in België buiten zijn woonplaats moet logeren naar aanleiding van zijn functie, wordt een aanvullende dagelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten toegekend (33) Deze vergoeding dekt huisvestingkosten. Zij wordt toegekend onder volgende cumulatieve voorwaarden: –de verplaatsing is verder dan een straal van 75 km buiten de agglomeratie van de administratieve standplaats als er één bestaat, of, als er geen bestaat, verder dan een straal van 75 km buiten de gemeente van de administratieve standplaats; –de verplaatsing geeft er geen aanleiding toe dat de federale dienst de kost van huisvesting op zich neemt; –de verplaatsing geeft geen aanleiding tot enig ander voordeel van dezelfde aard (34) Het bedrag van de forfaitaire vergoeding voor huisvestingskosten bedraagt 75 euro per nacht (niet-geïndexeerd basisbedrag). Deze vergoeding is gekoppeld aan spilindex 138,01. Zij bedraagt vanaf 01.09.2017 125,50 euro per nacht. Impact voor de privésector 18 In antwoord op de parlementaire vraag nr. 387 van 29.04.2013, gesteld door mevr. Veerle Wouters werd gesteld dat forfaitaire verblijfsvergoedingen die ondernemingen toekennen aan hun personeelsleden voor dienstreizen in België als terugbetaling van kosten die hun eigen zijn, geen belastbaar gedeelte bevatten wanneer: –het bedrag van die vergoedingen wordt vastgesteld *met inachtneming van het werkelijk aantal verplaatsingen *en rekening houdend met de opgelegde minimumvereisten inzake de duurtijd van de gedane verplaatsing die gelden voor federale ambtenaren; –dit bedrag niet hoger is dan de vergoedingen die de staat aan zijn personeel van klasse A4 en A5 verleent op grond van het koninklijk besluit van 24.12.1964 (37) 19 Vanaf 01.09.2017 is het KB van 13.07.2017 van toepassing (39) zodat de daarin opgenomen bepalingen gelden als ernstige norm voor de privésector. Dit betekent dat de verblijfsvergoedingen toegekend voor dienstreizen in België geen belastbaar gedeelte bevatten wanneer: –het bedrag van die vergoedingen wordt vastgesteld *met inachtneming van het werkelijk aantal verplaatsingen *en rekening houdend met de opgelegde minimumvereiste inzake de duurtijd van de gedane verplaatsing die gelden voor personeelsleden van de federale overheid; –dit bedrag niet hoger is dan de vergoedingen die de staat aan zijn personeel toekent op grond van het koninklijk besluit van 13.07.2017. 20 De in onderstaande tabel opgenomen maximumbedragen vormen in dit kader een niet-belastbare terugbetaling van kosten eigen aan de werkgever of vennootschap, voor zover uiteraard aan de overige voorwaarden is voldaan. Basisbedrag Geïndexeerd bedrag

(vanaf 01.09.2017) Dagelijkse forfaitaire vergoeding (maaltijdkosten)

10 euro/dag 16,73 euro/dag

Maandelijkse forfaitaire vergoeding

Max. 16 x 10 euro/maand (voltijdse prestaties)

Max. 16 x 16,73 euro/maand

Maandelijkse forfaitaire vergoeding voor internettoegang en telefoonkosten

Max. 60 euro/maand (voltijdse prestaties)

Wordt niet geïndexeerd

Aanvullende dagelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten (huisvestingskosten)

75 euro/nacht 125,50 euro/nacht

Page 117: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

117  

21 Wat de dagelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten (maaltijden) betreft, moeten volgende voorwaarden zijn vervuld: –de verplaatsing duurt minimaal 6 uur; –de verplaatsing geeft er geen aanleiding toe dat de werkgever of een derde de kost van de maaltijd op zich neemt; –de verplaatsing geeft geen aanleiding tot enig ander voordeel om maaltijdkosten te dekken. 22 De maandelijkse forfaitaire vergoeding en de forfaitaire vergoeding voor internettoegang en telefoonkosten, kan worden toegekend aan werknemers en bedrijfsleiders die hun beroepswerkzaamheden in vergelijkbare omstandigheden uitoefenen als de personeelsleden van de federale overheid die aanspraak kunnen maken op deze vergoedingen. Het betreft doorgaans personeelsleden die een reizende functie uitoefenen. Wat de maandelijkse forfaitaire vergoeding betreft, wordt de voorwaarde dat de verplaatsing minimaal 6u duurt, niet opgelegd. De verplaatsing mag er evenwel geen aanleiding toe geven dat de werkgever of een derde de kost van de maaltijd op zich neemt en de verplaatsing mag evenmin aanleiding geven tot enig ander voordeel om de maaltijdkosten te dekken. 23 Wat de aanvullende dagelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten (huisvesting) betreft, moeten volgende voorwaarden zijn vervuld: –de verplaatsing geeft er geen aanleiding toe dat de werkgever of een derde de kost van huisvesting op zich neemt; –de verplaatsing geeft geen aanleiding tot enig ander voordeel van dezelfde aard. 24 De duur van de dienstreis wordt berekend vanaf het vertrek op de plaats van tewerkstelling tot de terugkeer op de plaats van tewerkstelling, tenzij rechtstreeks vanuit de woonplaats op dienstreis wordt vertrokken of rechtstreeks naar de woonplaats wordt teruggekeerd. 25 Wanneer in het kader van een dienstopdracht een gratis maaltijd door bijvoorbeeld een klant, leverancier, enz. wordt aangeboden, kan de werknemer of bedrijfsleider geen aanspraak maken op de vergoeding voor verblijfkosten. Deze regel is eveneens van toepassing wanneer de werknemer of bedrijfsleider tijdens zijn arbeidstijd wordt aangeduid om buiten zijn woonplaats of plaats van tewerkstelling een cursus, een seminarie, een werkgroep, enz. te volgen waarbij de prijs van de maaltijd begrepen is in het inschrijvingsrecht dat de werkgever of vennootschap betaalt of wanneer door de inrichter van de cursus, het seminarie, de werkgroep, enz. een gratis maaltijd wordt aangeboden. De werknemer of bedrijfsleider kan evenmin aanspraak maken op de vergoeding voor verblijfkosten als hij toegang heeft tot een bedrijfsrestaurant van zijn werkgever of vennootschap op de plaats waar de dienstopdracht wordt uitgeoefend. Voorbeeld: een bedrijf heeft vestigingen in Oostende en Namen. In beide vestigingen is er een bedrijfsrestaurant. Een werknemer die tewerkgesteld is in Oostende moet op dienstopdracht naar de vestiging in Namen. Als hij toegang heeft tot het bedrijfsrestaurant in de vestiging in Namen, is er geen reden om een vergoeding voor verblijfkosten toe te kennen. 26 De aanvullende dagelijkse forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten (huisvesting) kan niet worden toegekend als de werknemer of bedrijfsleider ter plaatse over gratis huisvesting beschikt. 27 De toekenning van voormelde forfaitaire verblijfsvergoedingen kan niet tezelfdertijd worden gecombineerd met de terugbetaling van maaltijdkosten en overnachtingskosten op basis van bewijsstukken. Dit is ook het geval voor een bedrijfsleider die een mandaat heeft in twee verschillende vennootschappen X en Y en voor beide vennootschappen een gecombineerde dienstverplaatsing uitvoert. Er kan niet worden aanvaard dat zowel de toekenning van de forfaitaire verblijfsvergoeding door vennootschap X als de terugbetaling van de werkelijke maaltijdkosten en overnachtingskosten door vennootschap Y bij de betrokken bedrijfsleider worden aangemerkt als een niet-belastbare terugbetaling van de eigen kosten van elke vennootschap. Aangezien er in dit geval reeds sprake is van een terugbetaling van de werkelijke kosten door vennootschap Y op basis van bewijsstukken, vormt de toekenning van de forfaitaire verblijfsvergoedingen door vennootschap X een belastbare bezoldiging voor de betrokken bedrijfsleider. In dezelfde gedachtegang kan een combinatie van twee forfaitaire verblijfsvergoedingen voor een hiervoor beoogde gecombineerde dienstverplaatsing niet worden aanvaard. Eén van beide vergoedingen is in een dergelijk geval een belastbare vergoeding voor de betrokken bedrijfsleider. 28 Wanneer maaltijdcheques worden toegekend om de maaltijdkosten gedurende binnenlandse dienstreizen te vergoeden, moet de werkgeverstussenkomst in de maaltijdcheque in mindering worden gebracht van de forfaitaire vergoeding. 29 Voormelde forfaitaire verblijfsvergoedingen voor een dienstreis in België in opdracht van de werkgever of vennootschap dienen niet als norm voor zelfstandigen die winst of baten behalen zoals

Page 118: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

118  

bedoeld in artikel 24 en 27, WIB 92. Zelfstandigen die in het kader van hun beroepswerkzaamheid een gelijkaardige “dienstreis” zouden maken, moeten de echtheid en het bedrag van de in dit kader gemaakte kosten verantwoorden door middel van bewijsstukken of, indien dit niet mogelijk is, door alle andere door het gemeen recht toegelaten bewijsmiddelen, met uitzondering van de eed. 30 In de mate dat de toegekende vergoedingen de voormelde maximumbedragen overschrijden, vormen zij in principe belastbare bezoldigingen. Wanneer de dienstverplaatsingen niet beantwoorden aan de ter zake opgelegde minimumduur, vormen zij in principe eveneens een belastbare bezoldiging. De toekenning van een hogere niet-belastbare verblijfsvergoeding blijft evenwel mogelijk onder de voorwaarde dat de werkgever of vennootschap het dubbel bewijs levert dat: –de vergoeding bestemd is tot het dekken van kosten die hem eigen zijn; –dat die vergoeding ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten is besteed. Hetzelfde geldt voor vergoedingen die worden toegekend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever of vennootschap voor dienstverplaatsingen van minder dan 6 uur. C.2. Vergoeding voor verblijfkosten in het buitenland Bepalingen van het KB van 13.07.2017 31 Er wordt een forfaitaire vergoeding voor verblijfkosten toegekend aan het personeelslid dat belast is met een dienstopdracht in het buitenland of dat in internationale commissies zetelt (41) 32 Het personeelslid ontvangt dezelfde dagelijkse forfaitaire verblijfsvergoeding als die toegekend aan de afgevaardigden en ambtenaren die afhangen van de FOD Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. De dagelijkse vergoeding is die van categorie 1 (43) Impact voor de privésector 33 De circulaires nr. Ci.RH.241/534.514 (AOIF 17/2006) van 11.05.2006 en Ci.RH.241/598.417 (AAFisc nr. 23/2011) van 15.04.2011 betreffende de forfaitaire vergoedingen voor dienstreizen in het buitenland zijn in overeenstemming met de bepalingen van het KB van 13.07.2017 en blijven dus van toepassing. D. Vergoeding voor telewerkkosten Bepalingen van het KB van 13.07.2017 34 Er wordt een vergoeding toegekend aan het personeelslid dat telewerk verricht. De vergoeding voor telewerkkosten dekt kosten van verbindingen en communicaties. Ze mag in haar geheel niet meer bedragen dan 20 euro per maand. Dit bedrag wordt niet geïndexeerd (45) Impact voor de privésector 35 De circulaire nr. Ci.RH.241/616.975 (AAFisc 2/2014) van 16.01.2014 inzake telewerk is in overeenstemming met de bepalingen van het KB van 13.07.2017 en blijft dus van toepassing. III. Inwerkingtreding 36 Het koninklijk besluit van 13.07.2017 treedt in werking op 01.09.2017 met uitzondering van art. 86 (47) dat voor de rondreizende functies in inspectiediensten, uitwerking heeft op 01.07.2017

Page 119: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

119  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – eigen kosten van werkgeverBuitenlandse dienstreizen

MB van 15 september 2017 vervangen door MB van 16 november 2017Circulaires van 12 & 13 december 2017

Page 120: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

120  

Forfaitaire vergoedingen voor buitenlandse dienstreizen

Voor het personeel dat beroepshalve in het buitenland verblijft, aanvaardt de belastingadministratie dat forfaitaire dagvergoedingen worden toegekend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever voor buitenlandse dienstreizen, zonder dat enig gedetailleerd bewijsstuk moet worden voorgelegd.

Komen in aanmerking voor de forfaitaire vergoedingsregeling: werknemers en bedrijfsleiders die (in België) een hoofdzakelijk sedentaire beroepsactiviteit uitoefenen en in dat kader een dienstreis naar het buitenland maken. Grensarbeiders zijn bijgevolg uitgesloten (Circulaire dd. 15.04.2011 en dd. 28.06.2011).

Het moet gaan om een buitenlandse dienstreis. Een dienstreis is een opdracht van korte duur (maximum 30 kalenderdagen) in effectieve dienst of in opdracht van de werkgever. De door de werknemer vrijwillig gemaakte reisverlenging is geen dienstreis (meer).

Duurde de reis langer dan 30 dagen, dan konden tot publicatie van de circulaire dd. 10.10.2013 enkel de kosten terugbetaald op basis van bewijsstukken als eigen kosten van de werkgever worden aangemerkt.

De '30 dagen'-grens moet worden beoordeeld per buitenlandse dienstreis. De forfaitaire dagvergoedingen kunnen als eigen kosten van de werkgever worden betaald voor opeenvolgende dienstreizen die gezamenlijk mogelijk langer duren dan 30 dagen, maar elk afzonderlijk aan de maximumduur van 30 dagen beantwoorden. Er geldt geen minimumverblijfsduur in België tussen twee opeenvolgende dienstreizen. Er is evenmin een beperking van het totale aantal dienstreizen per jaar. Uiteraard geldt de regeling niet voor werknemers van wie de vaste plaats van tewerkstelling in het buitenland gelegen is en die telkens binnen de periode van 30 dagen naar België zouden terugkeren (PV 12342 dd. 19.09.2006).

Onder bepaalde voorwaarden aanvaardt de Dienst Voorafgaande Beslissingen dat forfaitaire dagvergoedingen ook als eigen kosten van de werkgever worden beschouwd indien de dienstreis een duur heeft van meer dan 30 dagen. In dat geval moeten de forfaits voor "buitenlands personeel" (= categorie 2 vanaf 01.04.2009) worden gebruikt (zie onder) (Rulings 800.109 dd. 20.05.2008, 800.149 dd. 03.06.2008, 900.058 dd. 10.03.2009, 900.315 dd. 29.09.2009, 2011.255 dd. 13.09.2011, 2011.482 dd. 20.12.2011 en 2013.240 dd. 09.07.2013). Om tegemoet te komen aan de vraag voor een uniforme en praktische regeling voor buitenlandse dienstreizen langer dan 30 dagen, kondigde de administratie aan een circulaire voor te bereiden (PV 12 dd. 14.12.2011). Die kwam er met de circulaire dd. 10.10.2013 die de toepassing van forfaitaire dagvergoedingen voor dienstreizen langer dan 30 dagen nu ook officieel aanvaardt (in navolging van de bestaande rulingpraktijk). De dienstreis (voor eenzelfde opdracht) mag wel niet langer duren dan 24 maanden en bij definitieve vestiging in het buitenland moet de forfaitaire vergoeding worden stopgezet.

De dagvergoedingen dekken de uitgaven die tijdens een dienstreis in het buitenland gemaakt worden voor eten, drank en andere kleine uitgaven (lokaal vervoer met tram, metro, bus, taxi, versnaperingen, telefoon en fooien). Hotel- en reiskosten (tenzij vervoer ter plaatse) zijn er niet in begrepen. Daarvoor zijn bewijsstukken nodig en gelden geen forfaits.

Samenloop van vergoedingen: indien de werkgever, zoals gebruikelijk is, de hotelrekening terugbetaalt en die rekening ook maaltijden en/of kleine uitgaven omvat, dan moet de forfaitaire dagvergoeding worden verminderd met:

15% voor het ontbijt;

35% voor het middagmaal;

45% voor het avondmaal;

5% voor de kleine uitgaven.

M.a.w. indien de hotelfactuur ook alle maaltijdkosten omvat (ontbijt, middag- en avondmaal), kan slechts 5% van de forfaitaire dagvergoeding als eigen kosten van de werkgever worden betaald.

Samenloop met maaltijdcheques Als er ook maaltijdcheques worden toegekend tijdens de buitenlandse verblijven, moet de werkgeverstussenkomst in de cheques in mindering worden gebracht van de forfaitaire dagvergoedingen.

De dagvergoedingen zijn uitgedrukt in lokale munt (of dollar) en/of in euro. De bedragen worden in principe halfjaarlijks aangepast.

Page 121: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

121  

Indien de dagvergoeding lager is, mag een bedrag van 37,18 EUR als minimumdagvergoeding worden gehanteerd. Dat minimum geldt ook voor dienstreizen langer dan 30 dagen.

Vroeger maakten de lijsten met de vergoedingen een onderscheid tussen het prijsniveau in de hoofdstad, in de andere belangrijke steden en in de rest van elk land. Als meerdere daarvan van toepassing zijn, bepaalt de stad van overnachting het tarief voor de volgende dag. De tarieven gelden voor alle ambtenaren, ongeacht de rang.

Voor de schaal die van toepassing is sinds 01.09.2001 maakt de lijst een onderscheid tussen "buitenlands personeel" (= categorie 2 vanaf 01.04.2009) en "personeel Hoofdbestuur" (= categorie 1 vanaf 01.04.2009). De eerste in de databank opgenomen tabel vermeldt de bedragen van de categorie "personeel Hoofdbestuur" (categorie 1), die dus de fiscaal relevante zijn voor dienstreizen < 30 dagen. De Dienst Voorafgaande Beslissingen verklaart de vergoedingen geldend voor categorie 2 voor dienstreizen langer dan 30 dagen echter ook fiscaal van toepassing (zie hoger). De vergoedingen voor categorie 2 bedragen steeds 60% van de vergoedingen voor categorie 1 en worden eveneens in de databank opgenomen vanaf 1 april 2010 (tweede tabel). De circulaire dd. 10.10.2013 aanvaardt deze forfaits nu ook officieel, voor dienstreizen langer dan 30 dagen.

De meest recente lijst van dagvergoedingen is verschenen in het Belgisch Staatsblad van 22.11.2017 (MB dd. 16.11.2017) en geldt met ingang van 22 november 2017.

Een volledige dagvergoeding wordt door Buitenlandse Zaken slechts betaald als de afwezigheid (i.g.v. vertrek en terugkeer binnen hetzelfde etmaal) minstens 10 uren bedraagt.

Een volledige belastingvrije dagvergoeding (100%) mag bijgevolg worden toegekend voor:

iedere volle dag van afwezigheid (= dag tussen twee overnachtingen op dienstreis);

een dienstreis met vertrek en terugkeer binnen hetzelfde etmaal met een afwezigheid van minstens 10 uren (afwezigheid = tijdsspanne tussen vertrek van en terugkeer op de werkplaats).

Bedraagt de afwezigheid minder dan 10 uren, dan kan enkel aanspraak worden gemaakt op de belastingvrije vergoedingen voor binnenlandse dienstreizen (PV 700 dd. 15.03.2005).

Een halve belastingvrije dagvergoeding (50%) mag (in geval van dienstreizen langer dan een etmaal) worden toegekend voor:

de dag van vertrek;

de dag van terugkeer.

Als de dienstreis betrekking heeft op verschillende landen is de dagvergoeding gekoppeld aan het land van de laatste overnachting bepalend voor het eerstvolgende etmaal.

De forfaitaire dagvergoedingen kunnen voor de hele dienstreis in het buitenland worden toegekend, zelfs als die reis verschillende ziektedagen telt (Ruling 2014.151 dd. 29.07.2014).

De minister van Financiën heeft bevestigd dat de forfaitaire dagvergoedingen voor ambtenaren van Buitenlandse Zaken wel degelijk onvoorwaardelijk aanvaard worden door de fiscus als overeenstemmend met werkelijke eigen kosten van de werkgever (PV 295 dd. 29.03.2000).

Bovendien zijn de forfaitaire dagvergoedingen in hoofde van de werkgever voor 100 % aftrekbaar als beroepskosten. De aftrekbeperking voor restaurantkosten (tot 69 %) is bijgevolg NIET van toepassing (PV 819 dd. 06.06.2005, Ruling 800.149 dd. 03.06.2008 en 900.058 dd. 10.03.2009).

Voor toepassingsvoorbeelden verwijzen we naar Circulaire dd. 11.05.2006, nr. 26 e.v. en Circulaire dd. 10.10.2013, nr. 25 e.v.

Voormelde regeling geldt niet alleen voor werknemers, maar ook voor bedrijfsleiders. Zelfstandigen (met winst of baten) kunnen de forfaitaire dagvergoeding niet als norm gebruiken voor de bepaling van hun werkelijke beroepskosten. Zij moeten de kosten, ook de kleine uitgaven, van buitenlandse zakenreizen steeds bewijzen (PV 705 dd. 22.03.2005).

monKEY.be (JW)

Page 122: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

122  

Schalen per land sinds 22.11.2017

Onderstaande forfaitaire dagvergoedingen mogen indien ze voordeliger zijn, ook worden toegekend voor dienstreizen in de periode van 1 oktober 2017 tot 22 november 2017 waarvoor op 22 november 2017 nog geen enkele forfaitaire dagvergoeding, noch hotelkostenvergoeding was toegekend (Art. 2 MB 16.11.2017, BS 22.11.2017).

Dienstreizen ≤ 30 dagen (categorie 1)

Landen Dagelijkse forfaitaire vergoeding

AFGHANISTAN 72 EUR

ALBANIA 96 EUR

ALGERIA 105 EUR

AMERICAN SAMOA 37 EUR

ANDORRA 93 EUR

ANGOLA 105 EUR

ANGUILLA 105 EUR

ANTIGUA 100 EUR

ARGENTINA 99 EUR

ARMENIA 71 EUR

ARUBA 86 EUR

AUSTRALIA 105 EUR

AUSTRIA 95 EUR

AZERBAIJAN 105 EUR

BAHAMAS 86 EUR

BAHRAIN 89 EUR

BANGLADESH 79 EUR

BARBADOS 83 EUR

BARBUDA 41 EUR

BELARUS 90 EUR

BELIZE 55 EUR

BENIN 94 EUR

BERMUDA 66 EUR

BHUTAN 38 EUR

BOLIVIA 43 EUR

BOSNIA- HERZEGOVINA 48 EUR

BOTSWANA 41 EUR

BRAZIL 53 EUR

BRITISCH VIRGIN ISLANDS 94 EUR

BRUNEI 70 EUR

BULGARIA 58 EUR

BURKINA FASO 80 EUR

BURUNDI 58 EUR

CAMBODIA 58 EUR

CAMEROON 92 EUR

CANADA 105 EUR

CANARY ISLANDS 90 EUR

Page 123: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

123  

CAPE VERDE 105 EUR

CAYMAN ISLANDS 86 EUR

CENTRAL AFRICAN REPUBLIC 68 EUR

CHAD 88 EUR

CHILE 68 EUR

CHINA 83 EUR

CHINA, HONG KONG 101 EUR

CHINA, MACAU 72 EUR

COLOMBIA 63 EUR

COMOROS 53 EUR

CONGO 105 EUR

CONGO, DEMOCRATIC REBUBLIC 105 EUR

COOK ISLANDS 50 EUR

COSTA RICA 73 EUR

COTE D'IVOIRE 105 EUR

CROATIA 105 EUR

CUBA 60 EUR

CYPRUS 93 EUR

CZECH REPUBLIC 75 EUR

DENMARK 105 EUR

DJIBOUTI 105 EUR

DOMINICA 86 EUR

DOMINICAN REPUBLIC 60 EUR

ECUADOR 79 EUR

EGYPT 86 EUR

EL SALVADOR 73 EUR

EQUATORIAL GUINEA 78 EUR

ERITREA 68 EUR

ESTONIA 71 EUR

ETHIOPIA 90 EUR

FIJI 74 EUR

FINLAND 104 EUR

FRANCE 95 EUR

FRENCH GUIANA 105 EUR

FRENCH POLYNESIA 105 EUR

GABON 105 EUR

GAMBIA 74 EUR

GEORGIA 105 EUR

GERMANY 93 EUR

GHANA 64 EUR

GIBRALTAR 90 EUR

GREECE 82 EUR

GREENLAND 105 EUR

GRENADA 105 EUR

GUADELOUPE 99 EUR

Page 124: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

124  

GUAM 56 EUR

GUATEMALA 73 EUR

GUINEA 73 EUR

GUINEA-BISSAU 78 EUR

GUYANA 86 EUR

HAITI 96 EUR

HONDURAS 53 EUR

HUNGARY 72 EUR

ICELAND 81 EUR

INDIA 105 EUR

INDONESIA 53 EUR

IRAN 56 EUR

IRAQ 48 EUR

IRELAND 104 EUR

ISRAEL 105 EUR

ITALY 95 EUR

JAMAICA 61 EUR

JAPAN 105 EUR

JORDAN 82 EUR

KAZAKHSTAN 105 EUR

KENYA 88 EUR

KIRIBATI 71 EUR

KOREA, DEMOCRATIC REPUBLIC (NORTH)

64 EUR

KOREA, REPUBLIC OF (SOUTH) 105 EUR

KOSOVO 72 EUR

KUWAIT 101 EUR

KYRGYZSTAN 105 EUR

LAOS 43 EUR

LATVIA 66 EUR

LEBANON 85 EUR

LESOTHO 35 EUR

LIBERIA 88 EUR

LIBYA 64 EUR

LIECHTENSTEIN 105 EUR

LITHUANIA 68 EUR

LUXEMBOURG 92 EUR

MACEDONIA 59 EUR

MADAGASCAR 84 EUR

MALAWI 68 EUR

MALAYSIA 56 EUR

MALDIVES 38 EUR

MALI 105 EUR

MALTA 90 EUR

MARSHALL ISLANDS 74 EUR

MARTINIQUE 99 EUR

Page 125: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

125  

MAURITANIE 70 EUR

MAURITIUS 74 EUR

MEXICO 105 EUR

MICRONESIA, FEDERATED STATES OF

80 EUR

MOLDOVA 79 EUR

MONACO 105 EUR

MONGOLIA 51 EUR

MONTENEGRO 64 EUR

MONTSERRAT 74 EUR

MOROCCO 105 EUR

MOZAMBIQUE 70 EUR

MYANMAR 31 EUR

NAMIBIA 56 EUR

NAURU 53 EUR

NEPAL 38 EUR

NETHERLANDS 93 EUR

NETHERLANDS ANTILLES 95 EUR

NEW CALEDONIA 105 EUR

NEW ZEALAND 75 EUR

NICARAGUA 50 EUR

NIGER 70 EUR

NIGERIA 105 EUR

NIUE 41 EUR

NORTHERN MARIANA ISLANDS 53 EUR

NORWAY 99 EUR

OMAN 105 EUR

PAKISTAN 52 EUR

PALAU 88 EUR

PANAMA 73 EUR

PAPUA NEW GUINEA 67 EUR

PARAGUAY 57 EUR

PERU 86 EUR

PHILIPPINES 67 EUR

POLAND 72 EUR

PORTUGAL 84 EUR

PUERTO RICO 105 EUR

QATAR 105 EUR

REUNION 99 EUR

ROMANIA 52 EUR

RUSSIAN FEDERATION 105 EUR

RWANDA 59 EUR

SAMOA 59 EUR

SAN MARINO 99 EUR

SAO TOME AND PRINCIPE 53 EUR

SAUDI ARABIA 90 EUR

Page 126: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

126  

SENEGAL 85 EUR

SERBIA 105 EUR

SEYCHELLES 80 EUR

SIERRA LEONE 88 EUR

SINGAPORE 105 EUR

SLOVAK REPUBLIC 80 EUR

SLOVENIA 70 EUR

SOLOMON ISLANDS 58 EUR

SOMALIA 22 EUR

SOUTH AFRICA 43 EUR

SOUTH SUDAN 96 EUR

SPAIN 87 EUR

SRI LANKA 38 EUR

ST. KITTS AND NEVIS 98 EUR

ST. LUCIA 93 EUR

ST. VINCENT AND THE GRENADINES

105 EUR

SUDAN 96 EUR

SURINAME 48 EUR

SWAZILAND 53 EUR

SWEDEN 97 EUR

SWITZERLAND 105 EUR

SYRIA 105 EUR

TAIWAN 105 EUR

TAJIKISTAN 53 EUR

TANZANIA 62 EUR

THAILAND 90 EUR

TIMOR-LESTE 38 EUR

TOGO 90 EUR

TOKELAU 20 EUR

TONGA 72 EUR

TRINIDAD AND TOBAGO 96 EUR

TUNISIA 67 EUR

TURKEY 75 EUR

TURKMENISTAN 96 EUR

TURKS AND CAICOS ISLANDS 75 EUR

TUVALU 44 EUR

UGANDA 69 EUR

UKRAINE 105 EUR

UNITED ARAB EMIRATES 105 EUR

UNITED KINGDOM 101 EUR

URUGUAY 59 EUR

U.S.A. 105 EUR

UZBEKISTAN 90 EUR

VANUATU 105 EUR

VENEZUELA 96 EUR

Page 127: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

127  

VIETNAM 49 EUR

VIRGIN ISLANDS (U.S.A.) 97 EUR

WALLIS AND FUTUNA 89 EUR

WEST BANK AND GAZA STRIP 54 EUR

YEMEN 67 EUR

ZAMBIA 56 EUR

ZIMBABWE 96 EUR

Dienstreizen > 30 dagen (categorie 2) 60% van bovenstaande bedragen (afgerond op de euro)

Page 128: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

128  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – eigen kosten van werkgever

Vrijwilligerswerk

Aanslagjaar Dagvergoeding Jaarvergoeding

2019 € 34,03 € 1.361,23

2018 € 33,36 € 1.334,55

2014‐2017 € 32,71 € 1.308,38

2013 € 31,44 € 1.257,51

Circulaire van 16 februari 2018

Circulaire 2018/C/22 van 16 februari 2018 over het belastingstelsel van de vergoedingen voor vrijwilligerswerk – 17de addendum bij de circulaire nr. Ci.RH.241/509.803 d.d. 05.03.1999. Vrijwilliger

Vergoeding voor vrijwilligerswerk Belastingstelsel De grensbedragen van de niet-belastbare vergoedingen voor vrijwilligers bedragen voor het aanslagjaar 2019 (vergoedingen vanaf 01.01.2018) 34,03 euro per dag en 1.361,23 euro per jaar. Clubs, federaties, verenigingen, instellingen of de overheid kunnen in het kader van hun sportieve, sociale of culturele doeleinden aan hun onbezoldigde vrijwilligers vergoedingen als forfaitaire terugbetalingen van kosten toekennen. Wanneer die vergoedingen de hiervoor vermelde grensbedragen niet overschrijden, mag worden aangenomen dat zij werkelijke kosten dekken. In dat geval zijn zij niet belastbaar (1) (1) Zie de gecoördineerde richtlijnen opgenomen in het dertiende addendum van 14.05.2014 bij de circulaire

nr. Ci.RH.241/509.803 van 05.03.1999.

Page 129: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

129  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Voetbalstewards

AJ 2018: € 25 per wedstrijd

AJ 2019: 

steward verplicht ‐ (inter)nationale wedstrijden: € 34,03 (geïndexeerd) per wedstrijd

steward facultatief – andere voetbalevenementen (oefen‐, dames‐ of jeugdwedstrijd, titelviering…): € 34,03 (geïndexeerd) per dag

Circulaire van 7 maart 2018

VAK IV – eigen kosten van werkgever (aj. 2019)

Vergoeding in amateur(voetbal)sport

… Verder gelden nog specifieke vrijstellingen als ‘eigen kosten van de werkgever’ voor bepaalde medewerkers:

voetbalstewards: 25,00 EUR per wedstrijd;

Vanaf aj. 2019 wordt dat bedrag verhoogd tot 34,03 EUR per wedstrijd (basisbedrag van 24,79 EUR dat op dezelfde wijze als de vergoeding voor vrijwilligerswerk wordt geïndexeerd) (Circulaire dd. 07.03.2018). Wanneer het inzetten van stewards verplicht is (= bij nationale of internationale voetbalwedstrijden) geldt dit bedrag per wedstrijd (niet per dag!) en geldt er geen maximumvergoeding per jaar. De vrijstelling geldt ook voor vergoedingen betaald voor andere voetbalevenementen verbonden aan een nationale of internationale wedstrijd waarvoor de aanwezigheid van stewards facultatief is. Zo bijvoorbeeld voor oefenwedstrijden, wedstrijden voor dames of de jeugd, uitzendingen op groot scherm in thuisbasis of in voetbalstadion (van beslissende wedstrijden, titelvieringen, tijdens Europees of wereldkampioenschap). Maar in dat geval geldt de vergoeding van 34,03 EUR per dag (zonder maximumbedrag per jaar).

controleurs: 12,50 EUR per wedstrijd;

kassiers: 20,00 EUR per wedstrijd;

verantwoordelijken voor controleurs en kassiers: 25,00 EUR per wedstrijd.

monKEY.be (JW)

Page 130: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

130  

Circulaire 2018/C/29 van 7 maart 2018 over stewards bij voetbalclubs

Steward bij een voetbalclub

I. Algemeen

1 De laatste jaren is het aantal stewards dat tijdens voetbalwedstrijden wordt ingezet sterk verhoogd, omwille van de specifieke veiligheidscontext en om de veiligheid van de toeschouwers te waarborgen en hulp aan de politiediensten te bieden. Daarom heeft de FOD Binnenlandse Zaken beslist om het systeem van onkostenvergoedingen van stewards te herbekijken. Deze FOD heeft aan de AAFisc gevraagd om de fiscale regeling, voorzien met de circulaire van 12.08.1996 (nr. Ci.RH.241/463.482 van 12.08.1996), aan te passen. Die regeling voorziet in de terugbetaling van eigen kosten van de werkgever voor een bedrag van 25,00 euro per wedstrijd.

2 Het systeem van stewards, ingesteld vanaf 06.03.1994 bij 5 clubs van de eerste nationale voetbalafdeling die bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) zijn aangesloten, werd ingevoerd om op doeltreffende wijze de uitbarstingen van het hooliganisme te bestrijden. Met ingang van het seizoen 1994-1995 is het in alle clubs van de eerste nationale afdeling verplicht geworden.

II. Wettelijke context van de notie steward

3 Het statuut van de stewards wordt bepaald door de wet van 21.12.1998 betreffende de veiligheid bij voetbalwedstrijden (hierna “Voetbalwet”, BS 03.02.1999), zoals gewijzigd door de wetten van 10.03.2003, 27.12.2004, 25.04.2007, 14.04.2011, 27.06.2016 en 21.07.2016.

4 De voorwaarden voor hun indienstneming werden vastgelegd door het koninklijk besluit van 25.05.1999 (BS 16.06.1999), zoals gewijzigd door de koninklijke besluiten van 29.01.2002 en 26.03.2003.

5 Stewards moeten zo een volledige opleiding hebben gevolgd en een steward-identificatiekaart hebben verkregen, zoals voorzien in het voormelde koninklijk besluit van 25.05.1999 (art. 9 tot 11 van het KB).

6 Op basis van art. 7 van de “Voetbalwet” is het heden verplicht om bij nationale en internationale voetbalwedstrijden stewards in te zetten.

III. Definities

7 Onder “voetbalwedstrijd” (art. 2, 1°, “Voetbalwet”) wordt verstaan, “de variant van het voetbalspel die met twee ploegen van elf spelers op een grasveld of op een veld in synthetisch materiaal wordt gespeeld, met uitzondering van een damescategorie of een bepaalde leeftijdscategorie”.

- Onder “nationale voetbalwedstrijd” (art. 2, 2°, “Voetbalwet”) wordt verstaan, “de voetbalwedstrijd (...) waaraan ten minste één club uit een van de eerste twee nationale afdelingen deelneemt” (Afdelingen 1A en 1B sinds het seizoen 2016-2017). - Onder “internationale voetbalwedstrijd” (art. 2, 3°, “Voetbalwet”) wordt verstaan, “de voetbalwedstrijd (...) waaraan ten minste één niet-Belgische ploeg deelneemt en die deelneemt aan een buitenlands kampioenschap of representatief is voor een vreemde natie”.

8 Onder “organisator” (art. 2, 4°, “Voetbalwet”) wordt verstaan, “de natuurlijke persoon of rechtspersoon die een nationale voetbalwedstrijd of een internationale voetbalwedstrijd geheel of ten dele organiseert of laat organiseren, op eigen initiatief of op initiatief van een derde”.

9 Onder “steward” (art. 2, 5°, “Voetbalwet”) wordt verstaan, “een natuurlijke persoon, aangeworven door de organisator (...) om de toeschouwers te ontvangen en te begeleiden bij een nationale voetbalwedstrijd, een internationale voetbalwedstrijd of bij elk voetbalevenement (...) teneinde het goede verloop van de wedstrijd of van het voetbalevenement met het oog op de veiligheid van de toeschouwers te waarborgen”.

10 Onder “voetbalevenement” (art. 2, 10°, “Voetbalwet”) wordt verstaan, “elke wedstrijd of training op gras, synthetische ondergrond of in zaal waaraan voetbalspelers deelnemen”.

IV. Aanpassing van het niet-belastbaar bedrag

Page 131: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

131  

11 Gelet op de huidige situatie werd beslist om het niet-belastbare bedrag als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever, voorzien in de voormelde circulaire van 12.08.1996, te verhogen. Dit bedrag was vastgesteld op 25,00 euro per wedstrijd.

12 Daarnaast voorzag die circulaire van 12.08.1996 geen enkele indexatie, in tegenstelling tot de bestaande regeling voor het vrijwilligerswerk (circulaire Ci.RH.241/509.803 van 05.03.1999 en zijn addenda). Bijgevolg wordt, omwille van praktische redenen en het streven naar uniformiteit, een nieuwe fiscale regeling ingesteld die is gebaseerd op deze van de vrijwilligers.

13 In die zin vormen de vergoedingen die de “organisatoren” (zie nr. 8) toekennen aan stewards die meewerken aan de veiligheid in het stadion, tot een bedrag van 24,79 euro per wedstrijd, vergoedingen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever beoogd in art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92, die niet belastbaar zijn bij de verkrijgers (dit bedrag zal jaarlijks worden geïndexeerd).

Het eventuele excedent zal worden beschouwd als een belastbare bezoldiging van werknemers en moet worden vermeld op een loonfiche op te stellen door de schuldenaar van de inkomsten.

14 Dit bedrag zal jaarlijks worden geïndexeerd volgens het mechanisme dat is voorzien in de sociale wetgeving en dat reeds van toepassing is op de vergoedingen in het kader van vrijwilligerswerk. Dit betekent dat het fiscaal aanvaarde bedrag in de toekomst automatisch zal worden afgestemd op het geïndexeerde bedrag dat door de sociale wetgeving wordt vastgesteld voor het vrijwilligerswerk. Voor aanslagjaar 2019 (vergoedingen vanaf 01.01.2018) is dit 34,03 euro.

15 Dit bedrag moet, wanneer het inzetten van stewards verplicht is, bekeken worden per wedstrijd (nationaal of internationaal) en er is geen jaarlijks grensbedrag.

Voorbeeld 1: In toepassing van art. 7 van de “Voetbalwet” is de aanwezigheid van een steward verplicht om de veiligheid te waarborgen tijdens twee nationale voetbalwedstrijden die allebei op 28.01.2018 plaatsvinden. Die steward heeft recht op een niet-belastbare vergoeding van 68,06 euro (zijnde 2 x 34,03 euro) als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever.

V. Uitbreiding van het toepassingsgebied van de fiscale regeling

16 Deze fiscale regeling wordt ook uitgebreid naar de “voetbalevenementen” (zie nr. 10) in een voetbalstadion voor zover de organisator beantwoordt aan de definitie opgenomen in art. 2, 4°, “Voetbalwet” (zie nr. 8) en waarvoor de aanwezigheid van stewards facultatief is. Het moet daarom gaan om een “voetbalevenement” verbonden aan een nationale of internationale wedstrijd georganiseerd door een voetbalclub van afdeling 1A of 1B of door een organisator van internationale wedstrijden. Worden onder meer beoogd (niet-limitatieve lijst):

–oefenwedstrijden; –wedstrijden van dames of jeugd; –het uitzenden op een groot scherm, op de thuisbasis van de club, van een beslissende wedstrijd die op verplaatsing wordt gespeeld, of een titelviering; –het uitzenden in een voetbalstadion van voetbalwedstrijden van het Europees kampioenschap of het wereldkampioenschap, afwisselend elke twee jaar, gedurende een periode van maximaal 1 maand.

17 Om elke discussie te vermijden over de afbakening van voetbalevenementen waarvoor de inzet van stewards facultatief is, zal de vergoeding aangepast volgens het principe uitgewerkt onder nr. 13 van deze circulaire, worden toegekend per dag waarop dergelijke evenementen worden georganiseerd en eveneens zonder een jaarlijks grensbedrag.

Voorbeeld 2: De aanwezigheid van een steward wordt facultatief gevraagd om de veiligheid te waarborgen gedurende twee “voetbalevenementen” die plaatsvinden op 26.08.2018, nl. een jeugdmatch gevolgd door een wedstrijd van dames. Deze steward zal enkel recht hebben op een niet-belastbare vergoeding van 34,03 euro als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Voorbeeld 3: De aanwezigheid van een steward is verplicht om de veiligheid te waarborgen tijdens een “voetbalwedstrijd” en wordt facultatief gevraagd voor twee “voetbalevenementen” De wedstrijd en de evenementen vinden alle drie plaats op 26.08.2018. Deze steward zal recht hebben op een niet-belastbare vergoeding van 68,06 euro als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever (zijnde 34,03 euro voor de wedstrijd en 34,03 euro voor de dag verbonden aan de voetbalevenementen).

VI. Inwerkingtreding

18 De wijzigingen besproken in deze circulaire zijn van toepassing op de vergoedingen betaald vanaf 01.01.2018.

Page 132: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

132  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – voordelen van alle aard bedrijfswagen

Referentie‐CO2‐uitstoot voor 2017

Diesel     =   87Benzine = 105 

Minimumvoordeel = € 1280

Formule = CATALOGUSWAARDE  x [5,5 + 0,1 x (CO2uitstoot – 87 diesel of 105 benzine)]/100 x 6/7 = VAA

CO2‐coëfficiënt= max. 18= min.   4

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – voordelen van alle aard bedrijfswagen

KB van 13 december 2017

Nieuwe referentie‐CO2‐uitstoot voor 2018 (= ‘indexatie’ VAA)

Diesel     =   86Benzine = 105 

Minimumvoordeel = € 1310

Formule = CATALOGUSWAARDE  x [5,5 + 0,1 x (CO2uitstoot – 86 diesel of 105 benzine)]/100 x 6/7 = VAA

Stijging VAA voor dieselwagen met enkele procentpunten

GEEN stijging VAA indien CO2‐uitstoot > 212 (diesel) 

Page 133: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

133  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – voordelen van alle aard bedrijfswagen

VAA ‘lichte vracht’ = werkelijke waarde

“In gegeven omstandigheden” (enkel woon‐werkverkeer): € 1280 = minimumbedrag VAA personenwagen (niet geïndexeerd € 820)

Ruling 2017.300 van 6 juli 2017

Toepassingsgebied forfaitaire waardering VAA bedrijfswagen

De forfaitaire bepaling van het voordeel volgens de berekeningsformule geldt voor alle voertuigen bedoeld in artikel 65 WIB92. Dat zijn de personenwagens (en hiermee gelijkgestelde lichte vrachtwagens), de auto's voor dubbel gebruik en de minibussen (art. 36 §2 lid 1 WIB92 en PV 215 dd. 07.03.2013). De eigenlijke lichte vrachtauto valt niet onder de forfaitaire regeling, motorfietsen evenmin. Hun voordeel van alle aard moet, net als vroeger, worden bepaald op basis van de werkelijke waarde van het voordeel (art. 36 §1 WIB92). Zie FAQ FOD Financiën nr. 9 en 12.

Niettegenstaande de Dienst Voorafgaande Beslissingen de waardering op de ‘werkelijke waarde’ bevestigt, laat ze in bepaalde omstandigheden echter toe dat het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een door de werkgever ter beschikking gestelde bestelwagen (= lichte vracht), wordt bepaald op het minimumbedrag van het voordeel van alle aard voor personenwagens (niet geïndexeerd 820 EUR). Het persoonlijk gebruik beperkte zich in de beschreven situatie tot louter woon-werkverkeer. Met de bestelwagen werden geen andere privéverplaatsingen gedaan, zodat er geen stoffelijk voordeel ontstond voor de belastingplichtige. Voor de eigenlijke privéverplaatsingen moet hij nog steeds in een eigen wagen voorzien (Ruling 2017.300 dd. 06.07.2017).

monKEY.be (JW)

Voorafgaande beslissing 2017.300 dd. 06.07.2017 Voordeel van alle aard Samenvatting De terbeschikkingstelling van lichte vrachtwagens door de aanvrager geeft voor bepaalde van haar werknemers geen aanleiding tot het belasten van een voordeel van alle aard overeenkomstig artikel 31, tweede lid, 2° en artikel 36 WIB 92. Voor anderen, gelet op het persoonlijk gebruik ervan wegens verplaatsingen afgelegd met het voertuig tussen de vaste plaats van tewerkstelling en hun woonplaats, is er wel sprake van een belastbaar voordeel. Dit voordeel van alle aard kan geraamd worden op 820,00 EUR per jaar (te indexeren), zijnde het minimumbedrag vervat in artikel 36, § 2 WIB 92, ter bepaling van de werkelijke waarde van dit voordeel in hoofde van de verkrijger conform artikel 36, § 1 WIB 92. Het uitzonderlijke gebruik van een voertuig voor verplaatsingen tussen de woonplaats en een werkgerelateerde opdracht die buiten de werkuren en op vrijwillige basis wordt uitgevoerd, kan aangemerkt worden als een vrijgesteld sociaal voordeel in de zin van artikel 38, § 1, eerste lid, 11° WIB 92.

Page 134: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

134  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Wet van 30 maart 2018 betreffende de invoering van een mobiliteitsvergoeding

Vanaf 2018 

Principe: inlevering bedrijfswagen in ruil voor cash‐vergoeding = onderworpen aan fiscaal (en sociaal) gunstregime DOEL: contingent van 550.000 bedrijfswagens afbouwen

Voor personen die arbeid verrichten onder gezag (werknemers, ambtenaren). Zelfstandig bedrijfsleider = uitgesloten

Dubbele keuzevrijheid: ‐ initiatief WG (ook selectief, bv. enkel voor niet‐baanpersoneel)‐ keuze WN (aanvraag per mail = sociaal document)

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

CARENSPERIODE:

WG: minimum drie jaar (ononderbroken) bedrijfswagen ter beschikking gesteld (uitz: starters < drie jaar, startdatum cf. oprichtingsakte/KBO)

WN: minimum 1 jaar bedrijfswagen in drie jaar voorafgaand aan aanvraag+ op ogenblik aanvraag minstens drie maanden bedrijfswagen

Bij wijziging WG: continuïteitsprincipe (gegevensuitwisseling oude  nieuwe WG)

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Page 135: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

135  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Inlevering volledig voordeel bedrijfswagen (ook tankkaart, winterbanden…)(zoniet: mobiliteitsvergoeding belast als loon)

Mobiliteitsvergoeding “bij voorrang aangewend voor kosten woon‐werkverkeer”WG niet meer verplicht tot tussenkomst in woon‐werkverkeer indien toch WGtussenkomst (bv. abo trein, fietsvergoeding, bedrijfsfiets) 

= belast als gewone bezoldiging (+ vrijstelling € 390)

Uitzondering: ‘meerdere voordelen’ (bedrijfswagen + abo + fietsvergoeding)

Recht op mobiliteitsvergoeding zolang geen nieuwe bedrijfswagen (mobiliteitsvergoeding + gebruik poolwagen voor dienstverplaatsing blijft mogelijk) 

‘Bedrijfswagen ter vervanging van loon’  geen recht op mobiliteitsvergoeding

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

HOEVEEL?

Waarde op jaarbasis van gebruiksvoordeel bedrijfswagen= 6/7 cataloguswaarde* x 0,20 (*) van wagen waarover men tijdens jaar langst beschikte, cf formule VAA, jaarlijkse indexatie

Waarde op jaarbasis van gebruiksvoordeel bedrijfswagen + tankkaart= (6/7 cataloguswaarde x 0,20) x 1,20

Verminderd met op jaarbasis geprorateerde eigen bijdrage

Vastgeklikt (geen wijziging door promotie/demotie)(maar bij ‘nieuwe functie zonder wagen’  verlies mobiliteitsvergoeding)

Sociaal statuut mobiliteitsvergoeding cf. bedrijfswagen (solidariteitsbijdrage)

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Page 136: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

136  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

FISCAAL STATUUT

Bij werknemer (WN): mobiliteitsvergoeding =belastbaar voordeel alle aard

Niet voor werkelijke bedrag, maar cf. formule* VAA bedrijfswagen op ogenblik inlevering** (+ aftrek eigen bijdrage & jaarlijkse indexatie)* uniforme berekening voor alle wagens: cataloguswaarde x 100% x 6/7 x 4% **indien meerdere wagens tijdens 12 maanden vóór inlevering, cataloguswaarde wagen waarover men langst beschikte in die periode

Aftrek beroepskosten woon‐werkverkeer met (eigen) wagen (€ 0,15/km) beperkt tot belastbaar VAA mobiliteitsvergoeding …met (motor)fiets of openbaar vervoer: geen beperking, maar verlies vrijstelling € 390

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

FISCAAL STATUUT

Bij werkgever (WG):‐ 75% aftrek mobiliteitsvergoeding met overgangsregeling bij inlevering wagen met max. uitstoot 60gr/km: eerste kalenderjaar 95%‐aftrek, tweede kalenderjaar 85%‐aftrek, derde 75%. Andere schone wagens: 90%/80%/75% of 80%/75%...‐ 100% aftrek solidariteitsbijdrage ‐ 17% of 40% VAA mobiliteitsvergoeding = verworpen uitgave

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Page 137: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

137  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VOORBEELD 

Bedrijfswagen (diesel) met cataloguswaarde € 31.000, CO2‐uitstoot 108 gr/km + tankkaart (geen eigen bijdrage). Acht maanden ter beschikking.

Mobiliteitsvergoeding = € 6377,14    (31.000 x 6/7 x 0,20 x 1,20)= € 531,43 per maand

Solidariteitsbijdrage WG = € 38,71    [((108 x 9) – 600) x 1,2488/12]

Belastbaar VAA mobiliteitsvergoeding per maand= 31.000 x 6/7 x 4% / 12 = € 1062,86 /12 = € 88,57** werkelijk VAA bedrijfswagen = € 170,50

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VOORBEELD 

Bedrijfswagen (diesel) met cataloguswaarde € 46.000, CO2‐uitstoot 129 gr/km+ tankkaart (geen eigen bijdrage). Acht maanden ter beschikking.

Mobiliteitsvergoeding = € 9462,86    (46.000 x 6/7 x 0,20 x 1,20)= € 788,57 per maand

Belastbaar VAA mobiliteitsvergoeding per maand= 46.000 x 6/7 x 4% / 12 = € 1577,14 /12 = € 131,43** werkelijk VAA bedrijfswagen = € 322

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Page 138: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

138  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Meerdere bedrijfswagens tegelijkertijd ter beschikking Slechts één mobiliteitsvergoeding (ook indien alle wagens ingeleverd) Combinatiemobiliteitsvergoeding + bedrijfswagen 

= mogelijk indien één wagen ingeleverd, andere behouden… Keuzevrijheid WN in te leveren wagen Bij inlevering meerdere wagens kiest WN op basis van welke wagen 

mobiliteitsvergoeding wordt berekend

Advies Raad van State: kritiek op principe ‘loon belast als VAA’ + schending gelijkheidsbeginsel (discriminatie WN zonder bedrijfswagen) + geen garantie ‘kleiner wagenpark’ ‘gepareerd’ door regering, geen inhoudelijke aanpassingen

VAK IV – mobiliteitsvergoeding ‘car for cash’ (AJ 2019)

Page 139: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

139  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – voordelen van alle aard PC, laptop, tablet, smartphone, …

Tot 31.12.2017 Vanaf 1.1.2018

PC/laptop (per toestel)

€ 180/jaar € 72/jaar

Tablet, gsm, smartphone(per toestel)

‘werkelijke waarde’+ diverse forfaits via ruling/akkoord(o.a. Ruling 2017.602 van 3.10.2017)

€ 36/jaar

Telefoonabonnement ‘werkelijke waarde+ diverse forfaits via ruling/akkoord

€ 48/jaar

Internet (vast of mobiel) € 60/jaar € 60/jaar

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

PC (vast of mobiel)= € 72 (€ 6/maand)

Tablet, gsm of smartphone = € 36 (€ 3/maand)

(vast of mobiel) telefoonabonnement = € 48 (€ 4/maand)

Internetabonnement (ongeacht aantal toestellen) = € 60 (€ 5/m)

Smartphone + tel en data abo = € 144 (36 + 48 + 60) = € 12/maandGSM + tel abo = € 84 (36 + 48) = € 7/maand

KB van 2 november 2017 & Circulaire van 13 december 2017PV 23291 van 6 februari 2018 (‘split billing’)

VAK IV – voordelen van alle aard (AJ 2019) PC, laptop, tablet, smartphone, …

Page 140: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

140  

De beschikking over een computer en internet

Wanneer een belastingplichtige voor persoonlijk gebruik kosteloos een PC ter beschikking krijgt uit hoofde van of naar aanleiding van zijn beroepswerkzaamheid, wordt hij belast op een voordeel van alle aard.

Tot en met inkomstenjaar 2002 werd de belastingplichtige belast op de werkelijke waarde (verkoopswaarde) van de PC, te spreiden over de afschrijvingstermijn.

Sinds inkomstenjaar 2003 (aj. 2004) is het belastbaar voordeel niet langer de werkelijke waarde van de PC, maar wordt het voordeel wettelijk bepaald op een forfaitair bedrag, en dit ook voor een PC die reeds vóór 2003 ter beschikking werd gesteld (art. 18, § 3, 10. KB/WIB):

180 EUR per jaar voor een gratis ter beschikking gestelde PC (inclusief randapparatuur en software);

Opmerking: vanaf aj. 2019 wordt het bedrag van het belastbaar voordeel verlaagd tot 72 EUR per jaar (KB dd. 02.11.2017, BS 13.11.2017). Voor toepassingsvoorbeelden, zie Circulaire dd. 13.12.2017.

60 EUR per jaar voor gratis internetaansluiting en -abonnement (ongeacht het aantal toestellen dat er gebruik van kan maken en ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen).

Het belastbaar voordeel voor een PC met gratis internet bedraagt bijgevolg 240 EUR per jaar (tot en met aj. 2018).

Ondanks de prijsdalingen van PC en internet op de markt gedurende de laatste 10 jaar, hield de belastingadministratie aanvankelijk vast aan deze forfaits (PV 792 dd. 25.02.2014), maar vanaf aj. 2019 is het forfait voor vaste PC en laptop dan toch verlaagd (zie hoger).

Deze forfaitaire bepaling van het voordeel geldt voor alle belastingplichtigen (werknemers, bedrijfsleiders, zelfstandigen met winst of baten, enz.).

De forfaitaire raming van het belastbaar voordeel geldt bijgevolg ook voor de PC's en internetaansluiting die het gemeentebestuur ter beschikking stelt van de leden van het college van burgemeester en schepenen en van de gemeenteraad (Circulaire dd. 08.03.2004).

Het forfaitair bedrag van 180 EUR geldt enkel voor een computerinstallatie die HOOGSTENS is samengesteld uit een PC (laptop of desktop), scherm, klavier, muis, printer, scanner, luidsprekers en software.

Een gps, ipod of digitale camera vormen geen onderdeel van de ter beschikking gestelde computerinstallatie. Voor dergelijke extra apparatuur moet een afzonderlijk belastbaar voordeel worden aangerekend tegen de werkelijke waarde (PV 187 dd. 07.03.2013).

Het voordeel mag worden verminderd met de persoonlijke tussenkomst van de belastingplichtige (art. 18, § 4 KB/WIB 92 zoals gewijzigd door het KB dd. 11.12.2006, B.S. 18.12.2006). Bovendien geldt een pro rata temporis vermindering wanneer de PC slechts voor een gedeelte van het jaar ter beschikking werd gesteld.

De werkelijke uitgaven voor de PC blijven voor de werkgever/vennootschap/leverancier aftrekbaar als beroepskosten. Het bedrag van het voordeel moet worden vermeld op de fiches 281.10, 281.20 en 281.50, met vermelding "PC2".

Er is maar sprake van een belastbaar voordeel wanneer de belastingplichtige persoonlijk gebruik maakt van de hem ter beschikking gestelde PC. Onder 'persoonlijk gebruik' verstaat men: (gedeeltelijk) privé en familiaal gebruik. Als de belastingplichtige de PC uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruikt of de PC aan hem ter beschikking wordt gesteld in de beroepslokalen van de werkgever, geniet hij geen belastbaar voordeel. Zo wordt een belastingplichtige die een aan hem ter beschikking gestelde laptop uitsluitend voor beroepsdoeleinden gebruikt, zoals dat ook schriftelijk overeengekomen is met zijn werkgever, niet belast op een voordeel van alle aard (Ruling 2011.502 dd. 20.12.2011 en 2014.648 dd. 24.02.2015).

Dezelfde regeling geldt voor PC's en internet die door de werkgever ter beschikking worden gesteld in het kader van telewerk of thuiswerk. Het exclusieve beroepsgebruik wordt door de belastingadministratie aanvaard als het privégebruik verboden is op basis van een schriftelijke overeenkomst, de werknemer er zich toe verbindt dat verbod na te leven én de PC technisch uitgerust wordt om het privégebruik zoveel mogelijk te beperken (Circulaire dd. 16.01.2014 en dd. 13.12.2017).

Page 141: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

141  

De forfaitaire raming van het belastbaar voordeel geldt enkel voor ter beschikking gestelde PC's en niet voor in eigendom verkregen PC's (bv. na schenking door werkgever).

Sociaal: Voor de heffing van de RSZ-bijdragen gelden dezelfde forfaitaire bedragen van 180 EUR en 60 EUR (KB 27.04.2004, BS 30.04.2004).

Is een tablet-PC een PC? Een tablet-PC (bv. iPad) wordt door de belastingadministratie niet aangemerkt als een desktop- of laptop-PC (PV 6837 dd. 22.11.2011). Voor de bepaling van het voordeel van alle aard van een ter beschikking gestelde iPad kan bijgevolg geen gebruik worden gemaakt van het forfait van 180 EUR (sociaal wordt dit forfait wel gehanteerd). Het voordeel van alle aard moet worden bepaald op het bedrag dat de belastingplichtige in normale omstandigheden zou moeten besteden om dergelijk voordeel te verkrijgen: de werkelijke waarde (art. 35 lid 1 WIB92, Ruling 2013.569 dd. 18.02.2014, 2014.027 dd. 11.03.2014 en 2015.610 dd. 01.12.2015). Voorbeeld: een iPad met een kostprijs van 500 EUR wordt voor een periode van drie jaar gratis ter beschikking gesteld aan een werknemer die er ook persoonlijk gebruik (50%) van maakt. Belastbaar voordeel = 500 EUR/3 x 50% = 83,33 EUR. Deze berekeningswijze wordt bevestigd in Ruling 2013.569 dd. 18.02.2014 en 2014.027 dd. 11.03.2014 (met 20% privégebruik). Zie ook Ruling 2017.602 dd. 03.10.2017: 300 EUR (kostprijs tablet) / 5 (gebruiksduur in jaren) x 50% (privé-gebruik) = 30 EUR belastbaar voordeel. Ook hier geldt het principe dat er slechts sprake is van een belastbaar voordeel als de tablet-PC wordt gebruikt voor persoonlijke doeleinden. Wordt die uitsluitend beroepsmatig gebruikt en wordt het privégebruik bovendien verboden door de werkgever (in de IT-policy), dan moet geen voordeel van alle aard worden aangerekend (Ruling 2013.633 dd. 04.02.2014 en Ruling 2017.698 dd. 21.11.2017).

OPGELET: vanaf aj. 2019 wordt het voordeel van alle aard voor een tablet (bv. iPad) ook forfaitair bepaald en wel op 36 EUR per jaar (art. 18 §3 10 KB/WIB92 zoals gewijzigd door het KB dd. 2.11.2017, BS 13.11.2017). Voor toepassingsvoorbeelden, zie Circulaire dd. 13.12.2017. Diezelfde forfaitaire waardering geldt vanaf 2018, in het werknemersstelsel, ook sociaal (KB dd. 07.02.2018, BS 27.02.2018).

monKEY.be (JW)

Page 142: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

142  

De beschikking over een gsm, blackberry of smartphone

Wanneer de werkgever/onderneming aan zijn werknemer/bedrijfsleider een gsm, blackberry of smartphone ter beschikking stelt die ook voor persoonlijke doeleinden wordt gebruikt, leidt dit gebruik in hoofde van de werknemer/bedrijfsleider tot een belastbaar voordeel.

Het belastbaar voordeel wordt tot en met aj. 2018 niet forfaitair geraamd (overeenkomstig art. 18 KB/WIB 92). Het voordeel moet voor die periode overeenkomstig art. 36, eerste lid, WIB 92 voor de werkelijke waarde worden aangerekend (zie o.a. PV 324 dd. 30.04.2015).

Die waarde komt overeen met het bedrag dat de belastingplichtige in normale omstandigheden zou moeten besteden om een dergelijk voordeel te verkrijgen. De kostprijs voor de werkgever/onderneming is hierbij van ondergeschikt belang.

De waarde van het voordeel zal worden bepaald rekening houdend met de aankoopprijs, de waarde van het abonnement, de facturen van de operator en het akkoord tussen werkgever en werknemer wat het gebruik van de gsm betreft (FAQ belastingadministratie).

De waarde van het jaarlijks belastbaar voordeel van het ter beschikking gestelde toestel (gsm of smartphone) kan worden bepaald op de kostprijs van het toestel x 1/3 (afschrijving) x % privégebruik (in casu 20%). Voor het privégebruik van het abonnement verbonden aan die gsm of smartphone wordt een belastbaar voordeel van 9 EUR per maand aangerekend (Ruling dd. 2014.027 dd. 11.03.2014). Zie ook Ruling 2015.610 dd. 01.12.2015.

Het belastbare bedrag van het voordeel wordt verminderd met de eventuele persoonlijke bijdrage van de belastingplichtige.

Om praktische redenen aanvaardt de Dienst Voorafgaande Beslissingen (in bepaalde omstandigheden) een forfaitaire bepaling van het belastbare voordeel, op 150 EUR per jaar (Ruling 2011.502 dd. 20.12.2011 en 2015.377 dd. 19.01.2016). Mogelijk kan het belastbaar voordeel van het abonnement of van het toestel zelfs tot nul worden herleid, bv. omdat een 'split-bill' wordt toegepast (communicatiekosten boven bepaald grensbedrag worden sowieso als privékosten doorgerekend aan de werknemer) én omdat het een eenvoudig basistoestel en geen smartphone betreft (Ruling 2013.617 dd. 21.01.2014). Zie ook Ruling 2014.337 dd. 19.08.2014, 2014.239 dd. 10.06.2014 en 2014.648 dd. 24.02.2015.

Nieuw fiscaal regime vanaf aj. 2019 Vanaf inkomstenjaar 2018 wordt het voordeel van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een door de werkgever gratis ter beschikking gestelde mobiele telefoon (gsm of smartphone) forfaitair bepaald op 36 EUR per jaar (per toestel) (art. 18 §3 10 KB/WIB92 zoals gewijzigd door KB dd. 2.11.2017, BS 13.11.2017). Indien er ook kosteloos een (vast of mobiel) telefoonabonnement ter beschikking wordt gesteld voor persoonlijk gebruik, moet hiervoor jaarlijks een voordeel worden aangerekend van 48 EUR. En voor een gratis mobiel internetabonnement geldt een forfait van 60 EUR, ongeacht het aantal toestellen dat gebruik kan maken van de internetaansluiting. Blijkens het verslag bij het KB dd. 2.11.2017 bedraagt het totale voordeel van alle aard voor een gratis ‘smartphone met abonnement’ zo 144 EUR per jaar (36 + 48 + 60 EUR) of 12 EUR per maand en voor een gratis ‘gsm met abonnement’ 84 EUR per jaar (36 + 48 EUR) of 7 EUR per maand. Voor andere toepassingsvoorbeelden, zie Circulaire dd. 13.12.2017. Dezelfde forfaitaire waarderingen gelden vanaf 2018, in het werknemersstelsel, ook sociaal (KB dd. 07.02.2018, BS 27.02.2018).

In antwoord op een parlementaire vraag en in navolging van de hierboven geciteerde rulings i.v.m. split billing bevestigt de minister van Financiën dat er ook in de nieuwe regeling zoals die geldt vanaf aj. 2019, GEEN voordeel van alle aard moet worden aangerekend wanneer het persoonlijk gebruik van het telefoon- en internetabonnement ook al wordt dat forfaitair maar realistisch* geraamd, rechtstreeks door de provider aan de gebruiker (= werknemer of bedrijfsleider) wordt gefactureerd (via split billing). In dat geval wordt er immers geen privégebruik meer ten laste genomen door de verstrekker van het voordeel (= de werkgever of de onderneming) (PV 23291 dd. 06.02.2018). In dat geval moet er evenmin een voordeel van alle aard worden aangerekend voor het toestel zelf. Dat is merkwaardig aangezien de gsm of smartphone wel degelijk ook privé wordt gebruikt en de werkgever/onderneming dat privégebruik van het toestel ten laste neemt. De werknemer/bedrijfsleider verrijkt zich immers in die zin dat hij voor zijn persoonlijk gebruik zelf geen toestel moet aanschaffen. Het lijkt daarom logisch dat voor het toestel het forfait zou worden aangerekend. Maar volgens de minister moet dat dus niet. Hij benadrukt wel dat deze regeling (tolerantie) alleen geldt voor gsm’s en smartphones en niet kan worden uitgebreid naar andere voordelen.

(*) Het grensbedrag waarboven het verbruik van internet- en telefoonabonnement wordt geacht privégebruik te zijn, moet vastgesteld zijn overeenkomstig ernstige normen en criteria en moet overeenstemmen met de werkelijkheid.

monKEY.be (JW)

Page 143: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

143  

Circulaire 2017/C/82 van 13 december 2017 betreffende de voordelen van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement Deze circulaire deelt de nieuwe forfaitaire bedragen mee van de voordelen van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC, tablet, internetaansluiting of mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement. Voordeel van alle aard; Forfaitaire raming van de voordelen van alle aard; Kosteloze beschikking over een PC; Kosteloze beschikking over een internetaansluiting I. Inleiding Het koninklijk besluit van 02.11.2017 (1) strekt ertoe de forfaitaire bepaling van de voordelen van alle aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement te moderniseren. Enerzijds voorziet het voormeld koninklijk besluit in een aantal nieuwe gevallen die niet voorkomen in de momenteel van kracht zijnde regelgeving (2) zoals het gebruik van een tablet, een mobiele telefoon of een vast of mobiel telefoonabonnement. Anderzijds worden de van toepassing zijnde bedragen voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC of internetaansluiting herzien om beter tegemoet te komen aan de vermindering van de kosten voor deze technologie. II. Koninklijk besluit van 02.11.2017 Artikel 1 Artikel 18, § 3, 10, KB/WIB 92, ingevoerd bij koninklijk besluit van 25 maart 2003 wordt vervangen als volgt: “10. Persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement: Het voordeel wordt forfaitair vastgesteld op:

– 72 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gestelde vaste of mobiele PC; – 36 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gesteld tablet of een mobiele telefoon; – 60 EUR per jaar voor de kosteloos ter beschikking gestelde internetaansluiting, ongeacht of het

vaste aansluiting is of een mobiele en ongeacht het aantal toestellen dat gebruik kan maken van die internetaansluiting;

– 48 EUR per jaar voor een kosteloos ter beschikking gesteld vast of mobiel telefoonabonnement.” Artikel 2 Dit besluit is van toepassing op de voordelen waarover een belastingplichtige vanaf 1 januari 2018 beschikt. III. Commentaar Bedoelde belastingplichtigen Worden bedoeld, alle belastingplichtigen die in de privésfeer gebruik maken van een PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement die hen kosteloos (of tegen een voordelig tarief) ter beschikking worden gesteld uit hoofde of naar aanleiding van hun beroepswerkzaamheid. Het betreft inzonderheid een terbeschikkingstelling: –door een werkgever aan een werknemer; –door een vennootschap aan zijn bedrijfsleider; –door een leverancier aan een ondernemer; –enz. Daar het hier een terbeschikkingstelling van een PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement betreft, kan de verkrijger van het voordeel niet de eigenaar zijn van het materiaal, noch titularis zijn van het internetabonnement, en evenmin schuldenaar zijn van de telefoonfacturen. Deze gevallen worden dus niet bedoeld. Worden hier eveneens niet bedoeld, de PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement in de beroepslokalen van de werkgever, die een werknemer occasioneel voor privédoeleinden mag gebruiken. Wanneer het ter beschikking gestelde materiaal uitsluitend voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt, moet bij de verkrijger evenmin een voordeel van alle aard worden belast.

Page 144: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

144  

Voorbeeld In de praktijk zal voor een ter beschikking gestelde PC geen enkel voordeel van alle aard worden belast wanneer de volgende voorwaarden zijn voldaan: –het privégebruik door de werknemer van de hem ter beschikking gestelde PC is formeel verboden op grond van schriftelijke, reglementaire of contractuele bepalingen; –de werknemer verbindt zich schriftelijk tot het naleven van dit verbod tot privégebruik; –de werkgever treft de nodige technische maatregelen om het privégebruik van de PC zoveel mogelijk te beperken. Aard van het inkomen Het voordeel van alle aard dat voortvloeit uit deze terbeschikkingstelling is naar gelang van het geval aan te merken als: –een bezoldiging van werknemers (5) –een bezoldiging van bedrijfsleiders (6) –een winst (7) –een baat (8) Bedoeld materiaal Worden hier bedoeld: –PC; –tablet; –internetaansluiting; –mobiele telefoon; –vast of mobiel telefoonabonnement. Onder PC wordt verstaan, al de computerinstallaties die hoogstens zijn samengesteld uit: –een PC, zowel de vaste (desktop) als de draagbare (laptop) PC's; –een scherm; –een klavier; –een muis; –een printer; –een scanner; –luidsprekers; –software; en dit ongeacht de categorie, het merk, het type, de prijs, enz. Onder “internetaansluiting” wordt verstaan, alle apparatuur die verband houdt met de aansluiting van de PC, tablet en smartphone op het internet, ongeacht het gebruikte systeem, alsook het internetabonnement, namelijk de verstrekking door een provider of verstrekker van toegang tot het internet. Bedrag van het voordeel van alle aard Het voordeel dat voortvloeit uit het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC wordt voortaan gewaardeerd op 72 euro per jaar in plaats van de huidige 180 euro. Hetzelfde bedrag is van toepassing voor de kosteloze terbeschikkingstelling van een laptop. De gratis terbeschikkingstelling van een tablet of mobiele telefoon wordt vastgesteld op 36 euro per jaar. Deze twee forfaitaire bedragen (72 en 36 euro) zijn van toepassing per ter beschikking gesteld toestel en moeten in voorkomend geval worden opgeteld. Het bedrag van een kosteloos ter beschikking gestelde internetverbinding blijft behouden op 60 euro per jaar en wordt uitgebreid ingeval van een mobiele internetverbinding. Dit bedrag is vaststaand en dus ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen en het aantal toestellen dat gebruik kan maken van de verbinding. Wanneer de werkgever bijvoorbeeld zowel een vaste als mobiele internetaansluiting kosteloos ter beschikking stelt, zal in dat geval slechts één voordeel van alle aard worden belast. Tenslotte geldt voor het kosteloos ter beschikking gestelde telefoonabonnement voor vaste of mobiele telefonie een nieuwe forfaitaire waardering, vastgesteld op 48 euro per jaar, per abonnement. In voorkomend geval worden de verschillende bedragen samengeteld. Hierna volgen een aantal voorbeelden die dit illustreren. Voorbeeld 1 Een werknemer heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een vaste PC (desktop) en een vaste internetaansluiting thuis. In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 132 euro, namelijk: 72 euro voor de PC en 60 euro voor de vaste internetaansluiting.

Page 145: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

145  

Voorbeeld 2 Een bedrijfsleider heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een laptop en een vaste internetaansluiting thuis. In zijn tweede woonst heeft hij eveneens gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een vaste internetaansluiting. In dat geval bedraagt het belastbare voordeel 132 euro, namelijk: 72 euro voor de laptop en 60 euro voor de twee internetaansluitingen. Het voordeel voor de terbeschikkingstelling van een internetaansluiting wordt immers forfaitair geraamd op 60 euro per jaar, ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen. Voorbeeld 3 Een werknemer heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een gsm (toestel en abonnement). In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 84 euro, namelijk: 36 euro voor de mobiele telefoon en 48 euro voor het mobiele telefoonabonnement. Voorbeeld 4 Een bedrijfsleider heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een smartphone (toestel en abonnement met mobiel internet). In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 144 euro, namelijk: 36 euro voor de mobiele telefoon, 48 euro voor het mobiele telefoonabonnement en 60 euro voor de mobiele internetaansluiting. Voorbeeld 5 Een werknemer heeft zijn eigen smartphone. De werkgever stelt hem een abonnement met mobiel internet ter beschikking voor zijn smartphone, en dit gedurende het volledige belastbare tijdperk. In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 108 euro, namelijk: 48 euro voor het mobiel telefoonabonnement en 60 euro voor de mobiele internetaansluiting. Voorbeeld 6 Een bedrijfsleider heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een smartphone (toestel en abonnement met mobiel internet) en een tablet (zonder gsm-module en met mobiel internet). In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 180 euro, namelijk: 36 euro voor de mobiele telefoon, 48 euro voor het mobiele telefoonabonnement, 36 euro voor de tablet en 60 euro voor de internetaansluiting. Het voordeel voor de terbeschikkingstelling van een internetaansluiting wordt immers forfaitair geraamd op 60 euro per jaar, ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen. Voorbeeld 7 Een werknemer heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over een laptop en een vaste internetaansluiting thuis. Daarnaast heeft hij ook de beschikking over een smartphone (toestel en abonnement met mobiel internet). In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 216 euro, namelijk: 72 euro voor de laptop, 36 euro voor de mobiele telefoon, 48 euro voor het mobiel telefoonabonnement en 60 euro voor de internetaansluiting. Het voordeel voor de terbeschikkingstelling van een internetaansluiting wordt immers forfaitair geraamd op 60 euro per jaar, ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen. Voorbeeld 8 Een bedrijfsleider heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de beschikking over een smartphone (toestel en abonnement met mobiel internet) en een tablet (met gsm-module en abonnement met mobiel internet). In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 228 euro, namelijk 36 euro voor de mobiele telefoon, 36 euro voor de tablet 96 euro (2 X 48 euro) voor de twee mobiele telefoonabonnementen en 60 euro voor de internetaansluiting. Het voordeel voor de terbeschikkingstelling van een internetaansluiting wordt immers forfaitair geraamd op 60 euro per jaar, ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen. Voorbeeld 9 Een werknemer heeft zijn eigen gsm, maar kan gedurende het volledige belastbare tijdperk kosteloos beschikken over een abonnement voor zijn gsm-toestel. In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 48 euro voor het mobiele telefoonabonnement. Voorbeeld 10 Een werknemer heeft gedurende het volledige belastbare tijdperk de kosteloze beschikking over zowel een vaste PC (desktop) als een mobiele PC (laptop), alsook over een vaste internetaansluiting thuis en een mobiele internetaansluiting. In dat geval bedraagt het belastbare voordeel van alle aard 204 euro, namelijk: 144 euro (2 X 72 euro) voor de twee PC's (het voordeel geldt immers per ter beschikking gesteld toestel), en 60 euro voor de internetaansluiting. Het voordeel voor de terbeschikkingstelling van een internetaansluiting wordt immers forfaitair geraamd op 60 euro per jaar, ongeacht het aantal ter beschikking gestelde internetverbindingen.

Page 146: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

146  

Wanneer het voordeel niet kosteloos wordt verleend, moet het in aanmerking te nemen voordeel worden verminderd met de bijdrage van de verkrijger van het voordeel (13) Deze bedragen hebben betrekking op een volledig jaar. Ze moeten pro rata temporis worden verminderd in geval van een terbeschikkingstelling gedurende een gedeelte van het belastbaar tijdperk. IV. Inwerkingtreding De nieuwe regels aangaande de forfaitaire bepalingen van deze voordelen zijn van toepassing op de voordelen waarover een belastingplichtige vanaf 01.01.2018 beschikt.

(1) Het koninklijk besluit van 02.11.2017 tot wijziging van het KB/WIB 92, op het stuk van de voordelen van alle

aard voor het persoonlijk gebruik van een kosteloos ter beschikking gestelde PC, tablet, internetaansluiting, mobiele telefoon of vast of mobiel telefoonabonnement (BS van 13.11.2017).

(2) Toepassing artikel 18, § 3, 10 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92).

(5) Als bedoeld in artikel 31, tweede lid, 2° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92). (6) Als bedoeld in artikel 32, tweede lid, 2°, WIB 92. (7) Als bedoeld in artikel 25, 2°, WIB 92. (8) Als bedoeld in artikel 27, tweede lid, 2°, WIB 92. (13) Toepassing artikel 18, § 4, KB/WIB 92.

Mondelinge vraag 23291 van 6 februari 2018 van de heer Klaps Split-bill en voordelen van alle aard

Johan Klaps (N-VA)

De regelgeving over de voordelen van alle aard is duidelijk voor medewerkers die een smartphone met een abonnement voor telefonie en data voor onbeperkt gebruik ter beschikking krijgen van hun werkgever. Maar de regelgeving tot bepaling van het voordeel zorgt echter voor onduidelijkheid, wanneer een abonnement niet onbeperkt ten laste van een werkgever valt, dus wanneer het privégebruik via een afzonderlijke en rechtstreekse facturatie ten laste is van de werknemer. Dit wordt in de praktijk de split bill genoemd. Dit betekent dat alle bijkomende telefonie- en internetgebruik boven op een realistische gemiddelde inschatting van het werkelijke professionele gebruik ten laste is van de werknemer zelf. Over de concrete toepassing van de nieuwe forfaitaire voordelen van alle aard is er echter volop onduidelijkheid. Vindt de minister dat de wet bij een privévoordeel ten laste van de werkgever eigenlijk de tarifering van een voordeel in natura wil toepassen? Bij een rechtstreekse facturatie van het privégebruik aan de werknemer is er dus geen belastbaar voordeel? Vindt hij dat in dat geval geen belastbaar voordeel voor het toestel moet gelden? Hoe moet de grens worden bepaald waarboven er sprake is van privégebruik?

Minister Johan Van Overtveldt (Nederlands)

Voor de voordelen van alle aard voor smartphones zijn er regels om die te ramen op een vast bedrag, met een afzonderlijke forfaitaire waardering voor het toestel, het abonnement en de internetaansluiting. Die regels zijn van toepassing zodra een toestel ter beschikking wordt gesteld dat ook voor privédoeleinden zal worden gebruikt. Wordt het privégebruik rechtstreeks door de provider aan de gebruiker gefactureerd, dan is er geen reden om nog een voordeel van alle aard te belasten, maar dan wel op voorwaarde dat het grensbedrag waarboven er sprake is van privégebruik, ernstig en realistisch wordt vastgesteld. Bovendien kan deze regeling enkel gelden voor gsm's en smartphones.

Johan Klaps (N-VA)

Ik ben blij dat de geest van de wet wordt toegepast en dat mensen niet zullen worden belast op wat ze al zelf betalen.

Page 147: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

147  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Loonbonus*:

Aj. 2018: € 3255 (sociaal) / € 2830 (fiscaal)

Aj. 2019: € 3313 (sociaal) / € 2880 (fiscaal)*niet recurrente resultaatsgebonden voordelen

Programmawet van 25 december 2017: werkgevers die overgaan tot procedure ‘collectief ontslag’ zijn vanaf 2018 uitgesloten van mogelijkheid om aan niet ontslagen werknemers loonbonus toe te kennen

VAK IV – loonbonus

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

Wet van 2 oktober 2017

harmonisering ‘regularisatie studieperiode voor pensioenberekening’

Werknemer: € 1500 per jaar (te indexeren) indien aanvraag vóór 1.12.2020 of aanvraag < 10 jaar na studies. Vanaf 11de jaar: actuariële bijdrage

Aftrekbare sociale bijdrage (art. 52 7° WIB92)

Fiscaal attest pensioendienst

Idem zelfstandigen. Ambtenaren (licht) afwijkende regeling.

VAK IV – persoonlijke sociale bijdragen

Page 148: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

148  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – beroepskosten werknemers

BeroepsinkomenAJ 2018

Forfait op vorige schijven

% op deze schijf

0 – 8.620 30

8.620 – 20.360 2.586,00 11

> 20.360 3.877,40 3

Absoluut Maximum = € 4.320

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – beroepskosten werknemers

In 2017 kon een werknemer € 10.345,84 belastingvrij verdienen:

€ 10.345,84 – € 2775,84(*) (forfaitaire kosten) = € 7570

belastingvrije som = € 7570 

(*) (10.345,84 – 8620) x 11% + 2586

Page 149: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

149  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – beroepskosten werknemers

BeroepsinkomenAJ 2019

Forfait op vorige schijven

% op deze schijf

0 – 15.733,33 30

Absoluut Maximum = € 4.720

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – beroepskosten werknemers

In 2018 kan een werknemer € 11.042,86 belastingvrij verdienen:

€ 11.042,86 – € 3312,86(*) (forfaitaire kosten) = € 7730

belastingvrije som = € 7730 

(*) 11.042,86 x 30% = 3312,86

Page 150: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

150  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – beroepskosten

BIJZONDER KOSTENFORFAIT BURGEMEESTER, SCHEPEN…

Burgemeester SchepenOCMW‐voorzitter

Aj. 2019 € 6951,98 € 4171,19

Aj. 2018 € 6815,71 € 4089,43

Aj. 2014 ‐ 2017 € 6681,94 € 4009,16

Circulaire van 21 april 2017Circulaire van 21 maart 2018

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – beroepskosten

GEMIDDELDE BRANDSTOFPRIJZEN 2017 (AJ 2018) incl. btw

Voor de hervorming van de aftrekbeperking autokosten zie bespreking vakken XVIII (winst) en XIX (baten)

LPG € 0,4907 per liter

Diesel (10 S) € 1,3277 per liter

Super 98 oct E10 € 1,4946 per liter

Super 95 oct E10 € 1,4244 per liter

Page 151: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

151  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IV – buitenlandse inkomsten

• tot aangifte 2017: “die bij overeenkomst zijn vrijgesteld”

• Vanaf aj. 2018 worden ook vrijgesteld onder progressievoorbehoud: bezoldigingen betaald door internationale tribunalen (= GEEN overeenkomst)

• Wet diverse fiscale bepalingen IV van 25 december 2017& Circulaire van 30 januari 2018

De vrijstelling onder progressievoorbehoud geldt vanaf aj. 2018 eveneens voor bezoldigingen betaald door internationale tribunalen, d.w.z. bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 1 januari 2017 door een buitenlandse of internationale gerecht of instantie met gerechtelijk karakter zoals bedoeld in de wet van 29 maart 2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen (art. 155, tweede lid, derde streepje WIB92, zoals ingevoegd door art. 7 Wet diverse fiscale bepalingen IV dd. 25.12.2017, BS 29.12.217). Zie ook circulaire dd. 30.01.2018.

monKEY.be (JW)

Circulaire 2018/C/13 van 30 januari 2018 betreffende de bezoldigingen betaald door een internationaal tribunaal Vrijgestelde buitenlandse inkomsten Progressievoorbehoud 1 Wat verandert er? Bezoldigingen betaald of toegekend door internationale tribunalen zijn uitdrukkelijk vrijgesteld van Belgische belastingen. 2 Voor wie? De nieuwe maatregel heeft enkel betrekking op de bezoldigingen van rijksinwoners betaald of toegekend door: –een internationale strafrechtbank –een andere internationale of buitenlandse gerechtelijke instantie zoals bedoeld in de wet van 29.03.2004 betreffende de samenwerking met het Internationaal Strafgerechtshof en de internationale straftribunalen. Het Libanontribunaal, waarvan de zetel gelegen is in Nederland, is dus bedoeld door deze maatregel. 3 Fiscaal stelsel van toepassing in België? Deze belastingvrijstelling wordt voorzien onder de vorm van een belastingvermindering voor buitenlandse inkomsten. De betrokken inkomsten komen in aanmerking voor het bepalen van de belasting maar die belasting wordt verminderd naar de verhouding tussen die vrijgestelde inkomsten en het geheel van de inkomsten. Het principe van de progressiviteit van de belastingen blijft dus behouden wanneer de belastingplichtige eveneens andere gezamenlijke belastbare inkomsten ontvangt. 4 Vanaf wanneer? Deze maatregel treedt in werking op 29.12.2017 en is van toepassing op de bezoldigingen betaald of toegekend vanaf 01.01.2017.

Page 152: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

152  

Tabel gemiddelde wisselkoersen

WISSELKOERSEN VAN DE NATIONALE MUNTEENHEDEN IN EURO

2012 2013 2014 2015 2016 2017

EUR EUR EUR EUR EUR EUR

Amerikaanse dollar - USD 0,7783 0,7530 0,7527 0,9013 0,9034 0,8852

Duitse mark 0,5114 0,5114 0,5114 0,5114 0,5114 0,5114

Japanse Yen (100) - JPY 0,9757 0,7712 0,7127 0,7445 0,8319 0,7892

Franse frank 0,1525 0,1525 0,1525 0,1525 0,1525 0,1525

Britse pound sterling - GBP 1,2332 1,1775 1,2405 1,3776 1,2203 1,1407

Ierse pond 1,2697 1,2697 1,2697 1,2697 1,2697 1,2697

Italiaanse lira (100) 0,0516 0,0516 0,0516 0,0516 0,0516 0,0516

Canadese dollar - CAD 0,7787 0,7308 0,6821 0,7048 0,6822 0,6827

Nederlandse gulden 0,4539 0,4539 0,4539 0,4539 0,4539 0,4539

Zweedse kroon - SEK 0,1149 0,1156 0,1099 0,1069 0,1056 0,1038

Zwitserse frank - CHF 0,8297 0,8123 0,8233 0,9363 0,9173 0,8995

Spaanse Peseta (100) 0,6009 0,6009 0,6009 0,6009 0,6009 0,6009

Deense kroon - DKK 0,1343 0,1341 0,1341 0,1341 0,1343 0,1344

Oostenrijkse schilling 0,0726 0,0726 0,0726 0,0726 0,0726 0,0726

Noorse kroon - NOK 0,1338 0,1281 0,1197 0,1117 0,1076 0,1072

Finse markka 0,1681 0,1681 0,1681 0,1681 0,1681 0,1681

Portugese escudo (100) 0,4988 0,4988 0,4988 0,4988 0,4988 0,4988

Griekse drachme (100) 0,2970 0,2970 0,2970 0,2970 0,2970 0,2970

Australische dollar - AUD 0,8060 0,7258 0,6794 0,6767 0,6719 0,6788

Nieuw-Zeelandse dollar - NZD 0,6302 0,6171 0,6252 0,6277 0,6295 0,6290

Tsjechische kroon - CZK 0,0398 0,0385 0,0363 0,0367 0,0370 0,0380

Cyprisch pond 1,7086 1,7086 1,7086 1,7086 1,7086 1,7086

Hongaarse forint (100) - HUF 0,3457 0,3368 0,3239 0,3226 0,3211 0,3234

Poolse zloty - PLN 0,2390 0,2382 0,2390 0,2390 0,2292 0,2349

Sloveense tolar (100) 0,4173 0,4173 0,4173 0,4173 0,4173 0,4173

Zuid-Afrikaanse rand - ZAR 0,0948 0,0779 0,0694 0,0705 0,0615 0,0664

Bulgaarse lev - BGN 0,5113 0,5113 0,5113 0,5113 0,5113 0,5113

Hongkongse dollar - HKD 0,1003 0,0971 0,0971 0,1163 0,1164 0,1136

Zuid-Koreaanse won (100) - KRW 0,0691 0,0688 0,0715 0,0796 0,0779 0,0783

Litouwse litas - LTL 0,2896 0,2896 0,2896 0,2896 0,2896 0,2896

Letse lat - LVL 1,4341 1,4255 1,4255(*) 1,4255(*) 1,4255(*) 1,4255(*)

Maltese lire 2,3294 2,3294 2,3294 2,3294 2,3294 2,3294

Roemeense leu - RON 0,2243 0,2263 0,2250 0,2250 0,2227 0,2189

Singaporese dollar - SGD 0,6229 0,6017 0,5944 0,6554 0,6547 0,6415

Slovaakse kroon 0,0320 0,0320 0,0320 0,0320 0,0320 0,0320

Turkse lira - TRY 0,4322 0,3947 0,3441 0,3304 0,2991 0,2427

Kroatische kuna - HRK 0,1329 0,1320 0,1310 0,1313 0,1327 0,1340

Russische roebel - RUB 0,0250 0,0236 0,0196 0,0147 0,0135 0,0152

Page 153: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

153  

Chinese Yuan Renminbi - CNY 0,1234 0,1225 0,1222 0,1434 0,1360 0,1311

Indonesische rupiah (1.000) - IDR 0,0830 0,0722 0,0635 0,0672 0,0679 0,0661

Maleisische ringgit - MYR 0,2521 0,2389 0,2302 0,2305 0,2182 0,2061

Filipijnse peso - PHP 0,0184 0,0177 0,0170 0,0198 0,0190 0,0176

Thaise baht - THB 0,0250 0,0245 0,0232 0,0263 0,0256 0,0261

Mexicaanse pesos - MXN 0,0592 0,0589 0,0566 0,0568 0,0484 0,0469

Braziliaanse real - BRL 0,3987 0,3486 0,3204 0,2701 0,2593 0,2774

Indiase rupee - INR 0,0146 0,0128 0,0123 0,0140 0,0134 0,0136

Israëlische sjekel - ILS 0,2019 0,2086 0,2108 0,2319 0,2354 0,2462

Landen ‘cursief’ weergegeven = eurozone (*) per 01.01.2014 euro-land

monKEY.be (JW)

Page 154: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

154  

Lijst van landen waarmee België een dubbelbelastingverdrag heeft gesloten

Albanië (5) Algerije (1) Argentinië Armenië (5) Australië (22) Azerbeidzjan (9) Bahrein (25) Bangladesh Bosnië-Herzegovina Brazilië Bulgarije Canada (7) Chili (15) China (20) Congo (16) Cyprus Denemarken (18) Duitsland Ecuador (5) Egypte Estland (1) Filippijnen Finland Frankrijk Gabon (6) Georgië (5) Ghana (12) Griekenland (7) Hongarije Hong Kong (1) Ierland IJsland (28) India Indonesië Israël Italië Ivoorkust Japan (19) Kazachstan Kirgizië (2) Koeweit Kosovo Korea (Zuid) (24) Kroatië (5) Letland (1) Litouwen (1) Luxemburg

Macedonië (3) Maleisië Malta Marokko (14) Mauritius Mexico Moldavië (2) Mongolië Montenegro Nederland Nieuw-Zeeland Nigeria Noorwegen (21) Oekraine Oezbekistan Oostenrijk (26) Pakistan Polen (6) Portugal Roemenië Russische Federatie Rwanda (15) San Marino (10) Senegal Servië Seychellen (29) (30) Singapore (13) Slovenië Slowakije Spanje Sri Lanka Tadzjikistan (2) Taiwan (8) Thailand Tsjechië (23) Tunesië (14) Turkije Turkmenistan (2) Uruguay (27) Venezuela Verenigd Koninkrijk (17) Verenigde Arabische Emiraten (4) Verenigde Staten (11) Vietnam Wit-Rusland Zuid-Afrika Zweden Zwitserland

VOETNOTEN

(1) Van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2004.

(2) De overeenkomst met de ex-USSR is voorlopig van toepassing.

(3) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2018 (inwerkingtreding: 17.07.2017).

Page 155: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

155  

(4) Inwerkingtreding op 06.01.2004, van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 1995.

(5) Van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2005.

(6) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2005.

(7) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2004.

(8) Van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2006.

(9) Van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2007.

(10) Verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2008. Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 18.07.2013) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2014.

(11) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2008.

(12) Van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2009.

(13) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2009. Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 20.09.2013) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2014.

(14) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2010.

(15) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2011.

(16) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2012.

(17) Protocol dat verdrag wijzigt, van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2013.

(18) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 18.07.2013) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2010.

(19) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 27.12.2013) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2014.

(20) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2014 (inwerkingtreding: 29.12.2013).

(21) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 19.07.2013) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2014.

(22) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 12.05.2014) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2010.

(23) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 13.01.2015) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2016.

(24) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 01.12.2015) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2016.

(25) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2015 (inwerkingtreding: 11.12.2014).

(26) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 01.03.2016) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2017.

(27) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2018 (inwerkingtreding: 04.08.2017).

(28) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 14.04.2015) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2016.

(29) Nieuw verdrag van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2016 (inwerkingtreding: 10.09.2015).

(30) Protocol dat verdrag wijzigt (in werking op 22.06.2016) van toepassing op de inkomsten behaald vanaf 2016.

monKEY.be (JW)

Page 156: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

156  

Page 157: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

157  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V

Page 158: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

158  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V – vervroegde inningen pensioensparen

‘vervroegde inningen’ pensioensparen = terugbetaalbare voorheffing (cf. bedrijfsvoorheffing)(retroactief vanaf aj. 2016!)

Wet van 30 juni 2017            & Circulaire van 21 december 2017

Vervroegde inningen pensioensparen = bedrijfsvoorheffing

Sinds aj. 2016 moeten hier ook de vervroegde heffingen (van 1%) worden vermeld die in de periode 2015 tot 2019 jaarlijks worden ingehouden op de spaartegoeden zoals die bestonden op datum van 31.12.2014, voor zover die vervroegde heffingen opgenomen zijn op de pensioenspaarfiche 281.15 omdat het spaarkapitaal belastbaar is via de aangifte in de personenbelasting en niet onderworpen is aan de taks op het langetermijnsparen (uitkeringen of afkoop vóór 60 j.). Oorspronkelijk was bepaald dat, in tegenstelling tot de eenmalige taks (van 6,5%) en de gewone bedrijfsvoorheffing, de vervroegde heffingen (van 1%) enkel verrekenbaar waren met de verschuldigde belasting, maar niet terugbetaalbaar waren. Om die reden werd de vervroegde heffing tot en met aj. 2017 nog vermeld naast een aparte code (.)425. Maar met de Wet dd. 30.06.2017 (BS 07.07.2017) is dat principe retroactief (vanaf aj. 2016) gewijzigd (aanpassing art. 276 lid 3 WIB92). De vervroegde inningen zijn dus zowel een verrekenbaar als een terugbetaalbaar bestanddeel (aan te geven naast code (.)225). Zie ook circulaire dd. 21.12.2017.

monKEY.be (JW)

Page 159: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

159  

Circulaire 2017/C/88 van 21 december 2017 betreffende de verrekening van de vervroegde inning van de taks op het lange termijnsparen

Belastingstelsel van het pensioensparen; Taks op het lange termijnsparen; Bedrijfsvoorheffing

I. Inleiding

Wanneer een uitkering in het kader van het pensioensparen in de inkomstenbelastingen belastbaar is, was de vervroegde inning van de taks op het lange termijnsparen voorheen verrekenbaar met de verschuldigde belasting, maar niet terugbetaalbaar. Overeenkomstig de bepalingen van de wet van 30.06.2017 is die vervroegde inning voortaan wel terugbetaalbaar.

II. Wet van 30.06.2017

Artikel 2

In artikel 276, derde lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, ingevoegd bij de programmawet van 19 december 2014, wordt de zin die begint met de woorden “Evenwel zal” en eindigt met de woorden “aan de belastingplichtige.” opgeheven.

Artikel 3

Deze wet heeft uitwerking vanaf aanslagjaar 2016.

III. Commentaar

De programmawet van 19.12.2014 heeft een vervroegde inning ingevoerd van de taks op het lange termijnsparen. Gedurende de jaren 2015 tot 2019 wordt elk jaar een vervroegde inning van de taks op het lange termijnsparen uitgevoerd van telkens 1 % op de tot 31.12.2014 opgebouwde spaartegoeden of reserves in het kader van het pensioensparen. Het bedrag van de 1 tot 5 vervroegde inningen van de taks op het lange termijnsparen toegepast in de loop van de jaren 2015 tot 2019, wordt bij een belastingheffing in de inkomstenbelastingen in beginsel behandeld als een ingehouden bedrijfsvoorheffing. Een overschot aan vervroegde inning kon voorheen echter niet worden terugbetaald aan de belastingplichtige. De wetgever heeft evenwel beslist de bepaling over de niet-terugbetaalbaarheid te schrappen in het artikel 276, derde lid, WIB 92:

– omdat de budgettaire opbrengst van de niet-terugbetaalbaarheid van de vervroegde inning bij de vestiging van een aanslag in de personenbelasting of de belasting van niet-inwoners te verwaarlozen is;

– om een bijkomende complexiteit in de berekening van die aanslagen te vermijden. De vervroegde inning moet dus voortaan worden behandeld als een ingehouden bedrijfsvoorheffing die niet alleen verrekenbaar is met de verschuldigde belasting, maar voor het saldo ook terugbetaalbaar is.

IV. Inwerkingtreding

De vervroegde inning is vanaf aanslagjaar 2016 verrekenbaar en terugbetaalbaar in de personenbelasting en de belasting van niet-inwoners.

Page 160: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

160  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V – pensioensparen

Toetreding tot SWT (vroeger brugpensioen) vanaf aj. 2018 geen fiscaal gunstig moment meer voor uitkering pensioenkapitaal

Programmawet van 19 december 2014           

Page 161: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

161  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V –‘feitelijke vrijstelling’ pensioenen en vervangingsinkomsten

Grensbedragen aj. 2018(indexatiestop aj. 2015 – 2018*)

Pensioenen en vervangingsinkomsten € 15.568,12

Werkloosheidsuitkeringen € 17.631,14

Ziekte‐ en invaliditeitsuitkeringen € 17.297,91

(*) berekend op basis van werkelijk aantal dagen werkloosheid

Circulaire van 22 januari 2018

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V ‐ pensioenval

Wet diverse fiscale bepalingen I van 22 oktober 2017 & Circulaire 20 december 2017

2 soorten pensioenvallen (I) & (II)

(I)meer brutopensioen, minder nettopensioen (aj. 2017):€ 15.700 pensioen = netto na belasting € 15.610€ 16.500 pensioen = netto na belasting € 15.491 (of € 119 minder)

(II) meer belasting dan bijkomend inkomen€ 15.500 pensioen = GEEN belasting€ 15.500 pensioen + € 10 KI grond = € 585 belasting

Pensioenval (I) opgelost via reparatie (vanaf aj. 2018)Hoger brutopensioen (of ziekte‐uitkering) leidt niet meer tot lager nettopensioen. Pensioenval (II) bij combinatie pensioen en ander inkomen blijft!

Page 162: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

162  

Bron: De TIJD 13.12.2017 (+ eigen bewerking)

Page 163: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

163  

Bijkomende belastingvermindering (feitelijke vrijstelling) pensioenen en vervangingsinkomsten & pensioenval

Vervangingsinkomsten worden volledig van belasting vrijgesteld als het totale netto-inkomen van het gezin uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, die niet hoger zijn dan de maximumbedragen van de respectievelijke pensioenen en vervangingsinkomsten. Tot en met aj. 2007 gebeurde dit in de vorm van een 'feitelijke vrijstelling' (art. 154 WIB92), vanaf aj. 2008 in de vorm van een 'bijkomende vermindering' (art. 154 WIB92).

Onder netto-inkomen wordt verstaan het inkomen vóór toepassing van de aftrek van onderhoudsuitkeringen.

Het belastingvrije maximumbedrag van de wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen bedraagt 10/9 van het vrijgestelde maximumbedrag dat geldt voor pensioenen. Een volledige belastingvrijstelling geldt bij volgende maximumbedragen:

Totaal netto-inkomen van het gezin

Aanslagjaar 2013

Aanslagjaar 2014

Aanslagjaar 2015 - 2016

Aanslagjaar 2017 - 2018

Wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen

16.571,90 EUR 17.158,98 EUR 17.242,82 EUR 17.297,91 EUR

Pensioenen en andere vervangingsinkomsten (werkloosheid met bedrijfstoeslag (het vroegere brugpensioen) en aanvullende vergoedingen inbegrepen)

14.914,71 EUR 15.443,08 EUR 15.518,54 EUR 15.568,12 EUR

Werkloosheidsuitkeringen 16.538,89 EUR 17.477,08 EUR 17.569,48 EUR 17.631,14 EUR

Sinds aj. 2008 komen 'aanvullende vergoedingen van de derde categorie' niet meer in aanmerking voor de bijkomende vermindering (feitelijke vrijstelling) van art. 154 WIB92. De grensbedragen worden in de periode aj. 2016 t.e.m. aj. 2018 bevroren op het niveau van aj. 2015. Toch kunnen de grensbedragen in die periode verschillen omdat ze zijn berekend op basis van het werkelijk aantal uitbetalingsdagen ‘werkloosheid’ en 2016 was een schrikkeljaar…

Vanaf aj. 2018 worden de vrijgestelde grensbedragen ‘pro rata temporis’ beperkt tot de duur van het belastbare tijdperk.

Wanneer de belastingplichtige meerdere inkomsten uit verschillende categorieën geniet (bv. pensioen en ziekte-uitkering of ziekte-uitkering in combinatie met werkloosheidsuitkering), bedraagt de grens 15.568,12 EUR.

Belastinghervorming 2001: deze vrijstellingsregeling werd niet gewijzigd door de belastinghervorming. Voor de beoordeling van de maximumbedragen blijven de totale netto-inkomsten van beide echtgenoten (of wettelijk samenwonenden) samengeteld (cumul). In de praktijk heeft deze vrijstellingsregeling dan ook enkel belang voor fiscaal alleenstaanden. Bij een gemeenschappelijke aanslag leiden de gewone belastingverminderingen voor belastingvrije sommen reeds tot een feitelijke vrijstelling.

Fiscale inkomensval

Overschreden de hoger genoemde inkomsten de maximumbedragen of bestond het totale inkomen (van het gezin) niet uitsluitend uit vervangingsinkomsten of pensioenen, dan gold niet de belastingvrijstelling maar wel de gewone belastingvermindering overeenkomstig art. 147 t/m 153 WIB92. En hier wrong het schoentje. De vermindering sloot immers niet naadloos aan bij de vrijstelling. De overgang van vrijstelling naar vermindering verliep niet geleidelijk, maar bruusk. De gevolgen waren soms pijnlijk absurd.

1. Tot aj. 2007: een belastingplichtige met een pensioen van 12.618 EUR in 2006 betaalde geen belasting. Genoot hij een pensioen van 12.619 EUR, dan was hij 472 EUR belasting verschuldigd en hield hij netto slechts 12.147 EUR over. Eén euro extra kostte hem dus bijna 500 EUR!

Fiscaal zou de gepensioneerde in dat geval best aan zijn laatste pensioeneuro verzaken. Maar dat biedt geen oplossing. De minister van Pensioenen stelt immers onomwonden dat men om louter fiscale redenen niet gedeeltelijk kan verzaken aan zijn pensioen (PV 141 dd. 13.07.2004).

2. Een belastingplichtige met een pensioen van 15.500 EUR in 2017 is geen belasting verschuldigd. Logisch, dit pensioen blijft ruim onder het grensbedrag. Indien hij echter

Page 164: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

164  

bijkomend een bescheiden onderhoudsuitkering ontving van 150 EUR, betaalt hij maar liefst 643 EUR belastingen.

3. Een werkloze met een uitkering van 17.000 EUR volgde op vraag van de VDAB een beroepsopleiding. Hiervoor ontving hij een belastbare vergoeding van 50 EUR. Zonder de beroepsopleiding betaalt hij geen belasting, met de opleiding maar liefst 1.243 EUR. De 'gratis' opleiding kost hem dus meer dan 1.200 EUR!

4. Tot aj. 2007: een oudere werkloze (ouder dan 50 jaar) was enkele dagen ziek en ontving een ziekte-uitkering. Mogelijk was hij meer belasting verschuldigd dan wanneer hij niet zou ziek geworden zijn. Op een werkloosheidsuitkering van 13.700 EUR betaalde de werkloze geen belasting. Ontving hij een werkloosheidsuitkering van 13.500 EUR en een ziekte-uitkering van 200 EUR, dan betaalde hij 590 EUR belasting, voor hetzelfde totaalbedrag aan inkomsten.

5. Een weduwe met een pensioen van 15.500 EUR in 2017 betaalt geen belasting. Maar als zij nog over een perceeltje grond beschikt met een KI van 10 EUR, betaalt ze plots 585 EUR belasting.

Toen de minister van Financiën destijds met deze problematiek werd geconfronteerd, antwoordde hij aanvankelijk eerder gelaten dat dit nu eenmaal eigen is aan de belastingberekening (PV 1443 dd. 24.02.1995) maar vervolgens dat hij bereid was naar een oplossing te zoeken. De belastinghervorming lost het probleem immers niet op (PV 6374 dd. 19.02.2002). Daarom gaf hij zijn administratie de opdracht "voorstellen op te maken die toelaten een brutale verhoging van de belasting te vermijden bij overschrijding van de bedoelde inkomensgrens" (PV 435 dd. 13.07.2004). Eén en ander mondde uit in de Wet houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord dd. 17.05.2007 (BS 19.06.2007) die de problematiek van de inkomensval gedeeltelijk oplost.

Wijzigingen vanaf aj. 2008

Art. 38 Wet houdende uitvoering van het interprofessioneel akkoord dd. 17.05.2007 herschrijft art. 154 WIB92 volledig. We geven de krachtlijnen weer en gaan na voor welke van de vier hierboven beschreven cases de inkomensval werd weggewerkt.

De 'volledige belastingvrijstelling' wordt vervangen door een systeem van 'bijkomende belastingverminderingen' die aansluiten op de gewone belastingvermindering van art. 147 tot 153 WIB92 (art. 154, §1 WIB92).

Een eerste bijkomende vermindering (1) is gelijk aan de belasting die overblijft na toepassing van de gewone vermindering bedoeld in art. 147 tot 153 WIB92, wanneer het totale netto-inkomen van het gezin uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten die niet hoger zijn dan de maximumbedragen (zie tabel supra) van de respectievelijke pensioenen en vervangingsinkomsten (art. 154, §2 WIB92). In gelijkaardige omstandigheden leidt het nieuwe systeem de facto dus nog tot de vroegere volledige belastingvrijstelling.

Waar de 'volledige belastingvrijstelling' stopt, gaat de 'bijkomende vermindering' echter nog een stapje verder…

Een tweede bijkomende vermindering (2) wordt sinds aj. 2008 ook verleend wanneer de maximumbedragen (zie tabel supra) van de pensioenen of vervangingsinkomsten worden overschreden. Voorwaarde blijft dat het netto-inkomen van het gezin uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten. De bijkomende vermindering is in dat geval gelijk aan het positieve verschil tussen het bedrag van de belasting (van het gezin) die overblijft na toepassing van de gewone vermindering van art. 147 tot 153 WIB92 én het bedrag waarmee de maximumbedragen van de pensioenen of vervangingsinkomsten worden overschreden (art. 154, §3 en §3/1 WIB92). Op die manier wordt vermeden dat door een loutere overschrijding van het maximumbedrag, de belastingplichtige meer belasting betaalt dan het bedrag van de overschrijding. M.a.w. indien het pensioen 15.600 EUR (aj. 2018) bedraagt, kan de belasting Staat, exclusief gemeentelijke opcentiemen, niet meer bedragen dan 31,88 EUR (15.600 EUR - 15.568,12 EUR). Eenzelfde werkwijze wordt gevolgd voor werkloosheidsuitkeringen en voor ziekte- en invaliditeitsuitkeringen, waarvoor hogere maximumbedragen gelden.

Voor de beoordeling van de maximumbedragen blijven de totale netto-inkomsten van beide gemeenschappelijk belaste belastingplichtigen (echtgenoten en wettelijk samenwonenden) samengeteld. Ook het bedrag van de overblijvende belasting wordt samengeteld per gezin (art. 154, §3, lid 2 en § 3/1 lid 3 WIB92). Op dit vlak geen decumul! …

Page 165: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

165  

Inkomensval blijft

Aangezien de bijkomende verminderingen slechts worden verleend als het totale netto-inkomen van het gezin uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, blijft de inkomensval, helaas, nog even actueel als voorheen in de situaties waarin een pensioen of vervangingsinkomen wordt gecombineerd met een ander inkomen, bv. een pensioen + onderhoudsuitkering (zie casus 2 supra), een werkloosheidsuitkering + loon (zie casus 3 supra) of een pensioen + onroerend inkomen (zie casus 5 supra).

Ook indien een gepensioneerde, naast zijn pensioen, nog een activiteitsinkomen geniet, bv. uit toegelaten arbeid, kan overeenkomstig art. 154 WIB92 geen bijkomende vermindering worden verleend. Het begrip 'netto-inkomen' vermeld in art. 154 WIB92 omvat immers ook de activiteitsinkomsten, aangezien die niet uitdrukkelijk van het netto-inkomen worden uitgesloten, zoals wel het geval is in art. 147, eerste lid, 2°, b WIB92. Een gepensioneerde met een bijkomend activiteitsinkomen valt bijgevolg terug op de gewone vermindering, waarvan weliswaar het basisbedrag sinds aj. 2008 overeenkomstig art. 147, eerste lid, 2°, b WIB92 wordt bepaald zonder rekening te houden met enig activiteitsinkomen.

Enkel in de situaties waar het maximumbedrag (zie tabel supra) van pensioenen en vervangingsinkomsten wordt overschreden en het inkomen van het gezin uitsluitend bestaat uit pensioenen en vervangingsinkomsten, is de inkomensval sinds aj. 2008 weggewerkt. Dit is zo voor casus 1 en 4 (supra). De overschrijding van het maximumbedrag voor pensioenen met één euro zal niet meer leiden tot een extra belasting van honderden euro's, maar tot een extra belasting van slechts één euro. De problematiek van de inkomensval is bijgevolg in principe (zie verder) niet meer aan de orde wanneer het pensioen door de welvaartsaanpassing het maximumbedrag van 15.568,12 (aj. 2018) zou overschrijden. …

Wijzigingen vanaf aj. 2016 tot en met aj. 2017 m.b.t. pensioenen, ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en andere vervangingsinkomsten (uitgezonderd werkloosheidsuitkeringen)

Belastingplichtigen met uitsluitend pensioenen en vervangingsinkomsten kunnen dus sinds aj. 2008 nooit meer belasting betalen dan het bedrag waarmee zij het fiscale grensbedrag (zie hoger) overschrijden. Dat is de theorie, maar niet de praktijk. De verschuldigde belasting wordt immers nog verhoogd met gemeentebelasting. Hierdoor houdt een gepensioneerde met een pensioen hoger dan 15.568,12 netto mogelijk minder over dan dat grensbedrag.

Artikel 94 van de Programmawet dd. 10.08.2015 (opgeheven door de Wet fiscale en diverse bepalingen dd. 18.12.2015, BS 28.12.2015 en opnieuw ingevoerd door artikel 44 van diezelfde wet) zou een oplossing moeten bieden voor deze (kleine) pensioenval waarmee een beperkte groep gepensioneerden geconfronteerd wordt, die door de welvaartsaanpassing hun pensioen of hun vakantiegeld zien stijgen.

Belastingplichtigen met een pensioen van maximum 15.568,12 EUR genieten naast de gewone vermindering voor pensioenen (art. 147-153 WIB92), nog een bijkomende vermindering (art. 154 §2 WIB92), die de resterende belasting neutraliseert. Gepensioneerden die uitsluitend pensioenen hebben niet hoger dan 15.568,12 EUR, betalen zo geen belasting op hun pensioen (zie hoger).

Wordt dat grensbedrag overschreden, dan wordt de bijkomende vermindering op een andere wijze berekend (art. 154 §3 en §3/1 WIB92). De bijkomende vermindering wordt dan zodanig bepaald dat de belasting die effectief verschuldigd is, evenveel bedraagt als het bedrag waarmee het grensbedrag van 15.568,12 EUR overschreden wordt. M.a.w. geniet iemand een pensioen van 16.000 EUR, dan bedraagt de belasting, na toepassing van de bijkomende vermindering, nog 431,88 EUR. Evenveel dus als het verschil tussen het pensioen en het fiscale grensbedrag. Iemand die zijn pensioen ziet stijgen van 15.568,12 tot 16.000 EUR kan niet meer belasting betalen dan het bedrag waarmee zijn pensioen steeg (431,88 EUR) (zie hoger).

Detailberekening aj. 2017 (situatie vóór wetswijziging door Programmawet dd. 10.08.2015):

om te slane belasting op pensioen van 16.000 EUR = 2.755,00 EUR

gewone vermindering = 1.951,62 EUR

bijkomende vermindering = (2.755,00 - 1.951,62) - (16.000 - 15.568,12) = 371,50 EUR

totale belastingvermindering = 1.951,62 + 371,50 = 2.323,12 EUR

belasting = 431,88 EUR

belasting + gemeentebelasting = 470,75 EUR (indien gemeentelijke opcentiemen = 9%)

Page 166: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

166  

Probleem: in het voorbeeld bedraagt de reële belasting echter geen 431,88 EUR, maar wel 470,75 EUR. De overblijvende belasting wordt immers nog verhoogd met gemeentelijke opcentiemen (maximaal 9%). Iemand met een pensioen van 15.568,12 EUR ziet, na zijn pensioenopslag met 431,88 EUR, zijn nettopensioen dalen van 15.568 EUR tot 15.529 of 39 EUR minder (= bedrag van de gemeentebelasting 9%). De verhoging met 431,88 EUR kost hem dus 39 EUR. Dat is de pensioenval. Net dat nadelige effect van de gemeentebelasting heeft men willen wegwerken met art. 94 van de Programmawet dd. 10.08.2015*. "Het tarief van 9% wordt vastgelegd met de bedoeling alle tarieven van de gemeentelijke opcentiemen te omvatten" (Memorie van toelichting bij amendement DOC54 1125/017).

(*) Opgeheven door de Wet fiscale en diverse bepalingen dd. 18.12.2015, BS 28.12.2015 en opnieuw ingevoerd door artikel 44 van diezelfde wet.

Maar in de berekeningstechnische uitwerking van het aangepaste art. 154 §3/1 WIB92 is een denkfout geslopen, als het wegwerken van het nadeel van de gemeentelijke opcentiemen het beoogde doel van de wet was. In realiteit is het, zoals reeds gezegd, het bedrag van 431,88 EUR waarmee het grensbedrag overschreden wordt (= bedrag van de belasting die overblijft na toepassing van de bijkomende vermindering) dat wordt verhoogd met de gemeentebelasting (431,88 x 9% = 38,87 EUR). Maar in het aangepaste artikel 154 §3/1 WIB92 wordt eigenaardig genoeg niet het bedrag waarmee het grensbedrag overschreden wordt, verlaagd met de gemeentebelasting (gedeeld door 1,09), maar wordt de bijkomende vermindering zelf verhoogd met 9%.

Uittreksel nieuw art. 154 WIB92 zoals gewijzigd door art. 94 Programmawet dd. 10.08.2015 (en nadien door art. 44 Wet dd. 18.12.2015):

"§3/1. In de andere dan in §§2 en 3 bedoelde gevallen en wanneer het totale netto-inkomen uitsluitend bestaat uit pensioenen of vervangingsinkomsten, is de bijkomende vermindering gelijk aan 109 pct. van het positieve verschil tussen: 1° het bedrag van de belasting dat nog overblijft na toepassing van de artikelen 147 tot 153, en 2° het verschil tussen die pensioenen en vervangingsinkomsten en het maximumbedrag dat overeenkomstig §2, eerste lid, 1°, van toepassing is."

…waarbij in de veronderstelling dat het pensioen 16.000 EUR bedraagt, (1°) de eerste term van de berekening van de bijkomende vermindering is: (2.755,00 - 1.951,62) en (2°) de tweede term is: (16.000 - 15.568,12). De bijkomende vermindering van 371,50 EUR wordt zo verhoogd met 9%. De uiteindelijke berekening ziet er dan als volgt uit:

Detailberekening na wetswijziging:

om te slane belasting op pensioen van 16.000 = 2.755,00 EUR

gewone vermindering = 1.951,62 EUR

bijkomende vermindering = [(2.755,00 - 1.951,62) - (16.000 - 15.568,12) = 371,50 EUR] x 1,09 = 404,94 EUR

totale belastingvermindering = 1.951,62 + 404,94 = 2.356,56 EUR

belasting: = 398,44 EUR

gemeentebelasting 9% = 35,86 EUR

totaal = 434,30 EUR, terwijl dit in feite 431,88 EUR zou moeten zijn.

Dat resultaat zou wel worden verkregen indien de tweede term (2°) (16.000 - 15.568,12) zou worden gedeeld door 1,09. Dan bedraagt de bijkomende vermindering: (2.755,00 - 1.951,62) - (16.000 - 15.568,12)/1,09 = 407,16 EUR en de totale belastingvermindering 1.951,62 + 407,16 = 2.358,78 EUR

en de uiteindelijke belasting (2.755,00 – 2.358,78) + gemeentebelasting (9%) exact 431,88 EUR. Om het nadelige effect van de gemeentebelasting te neutraliseren, moet dus niet het bedrag van de bijkomende vermindering worden verhoogd met de gemeentebelasting van 9%, maar moet de correctie worden toegepast op het bedrag waarmee het grensbedrag wordt overschreden (de tweede term). In het voorbeeld van een pensioen van 16.000 EUR is het verschil in belastingdruk miniem (2,42 EUR), maar als je dit bekijkt voor andere pensioenbedragen, merk je dat de verschillen tussen de bedragen hoog kunnen oplopen en dat er een grote discrepantie is tussen hetgeen beoogd wordt met de wetswijziging en het uiteindelijke berekeningstechnische resultaat.

Bij kleine overschrijdingen van het grensbedrag van 15.568,12 EUR, wordt er een extra belastingvermindering toegekend die veel meer bedraagt dan het nadeel van de gemeentebelasting. Bij hoge overschrijdingen doet zich het omgekeerde voor: het nadeel van de gemeentebelasting wordt nog amper gecompenseerd waardoor de pensioenval voor dergelijke

Page 167: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

167  

gepensioneerden gewoon blijft bestaan. D.w.z. na verhoging van het pensioen houdt men netto beduidend minder over dan zonder de verhoging.

We illustreren beide situaties met een cijfervoorbeeld (simulatie op basis van aj. 2017), telkens berekend volgens programmawet (A) en volgens het principe dat m.i. logischer is, de alternatieve berekening (B).

I. Alleenstaande met pensioen van 15.700 EUR (131,88 EUR overschrijding grensbedrag) Verschuldigde belasting vóór wetswijziging = 143,75 EUR Nadelige effect gemeentebelasting = 131,88 (15.700 - 15.568,12) x max. 9% = 11,87 EUR

A. Na wetswijziging:

om te slane belasting op pensioen van 15.700 EUR = 2.635,00 EUR

gewone vermindering = 1.951,62 EUR

bijkomende vermindering = [(2.635,00 - 1.951,62) - (15.700 - 15.568,12) = 551,50 EUR] x 1,09 = 601,14 EUR

belasting = 82,24 EUR

belasting + gemeentebelasting 9% = 89,64 EUR

→ Extra belastingvermindering en verlaging belastingdruk met 54,11 EUR ( > 11,87 EUR)

B. Alternatieve berekening:

om te slane belasting op pensioen van 15.700 EUR = 2.635,00 EUR

gewone vermindering = 1.951,62 EUR

bijkomende vermindering = [(2.635,00 - 1.951,62) - (15.700 - 15.568,12)/1,09 = 562,39 EUR

belasting = 120,99 EUR

belasting + gemeentebelasting 9% = 131,88 EUR

→ Extra belastingvermindering en verlaging belastingdruk met exact 11,87 EUR

II. Alleenstaande met pensioen van 16.500 EUR (931,88 EUR overschrijding grensbedrag) Verschuldigde belasting vóór wetswijziging = 1.015,75 EUR Nadelige effect gemeentebelasting = 931,88 (16.500 - 15.568,12) x max. 9% = 83,87 EUR

A. Na wetswijziging:

om te slane belasting op pensioen van 16.500 EUR = 2.955,00 EUR

gewone vermindering = 1.951,62 EUR

bijkomende vermindering = [(2.955,00 - 1.951,62) - (16.500 - 15.568,12) = 71,50 EUR] x 1,09 = 77,94 EUR

belasting = 925,44 EUR

belasting + gemeentebelasting 9% = 1.008,73 EUR

→ Extra belastingvermindering en verlaging belastingdruk met slechts 7,02 EUR ( < 83,87 EUR) !

→ Pensioenval niet opgelost: een gepensioneerde met een pensioen van 16.500 EUR houdt netto 76,73 EUR minder over dan een gepensioneerde met een pensioen van 15.568 EUR. En een gepensioneerde met een pensioen van 16.500 houdt netto 119,09 EUR (!) minder over dan een gepensioneerde met een pensioen van 15.700 EUR!

B Alternatieve berekening:

om te slane belasting op pensioen van 16.500 EUR = 2.955,00 EUR

gewone vermindering = 1.951,62 EUR

bijkomende vermindering = [(2.955,00 - 1.951,62) - (16.500 - 15.568,12)/1,09 = 148,44 EUR

belasting = 854,94 EUR

belasting + gemeentebelasting 9% = 931,88 EUR

Page 168: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

168  

verlaging belastingdruk met 83,87 EUR

→ pensioenval opgelost

Naar schatting zijn ongeveer 94.500 gepensioneerden het ‘slachtoffer’ van de mogelijke pensioenval (PV 16313 dd. 01.02.2017).

Art. 44 van de Wet fiscale en diverse bepalingen dd. 18.12.2015 (BS 28.12.2015) breidt dezelfde 'oplossing' uit naar ziekte en invaliditeitsuitkeringen (art. 154 §3/1 WIB92 en Verslag DOC54 1505/002, p.5). Net zomin als de pensioenval opgelost is (zie hoger) is de inkomensval m.b.t. de ziekte- en invaliditeitsuitkeringen hiermee opgelost ... Wanneer er zowel werkloosheidsuitkeringen als pensioenen of ziekte-uitkeringen zijn, wordt de verhoging met 9% ook toegepast (art. 154 §3/1 WIB92).

Reparatie vanaf aj. 2018

De hierboven beschreven rekenkundige beoordelingsfout (gemaakt bij de invoering van de Programmawet dd. 10.08.2015, zie hoger) werd gerepareerd. Echter niet retroactief vanaf aj. 2016, maar pas vanaf aj. 2018 (aanpassing art. 154 §3/1 lid1 WIB92 zoals gewijzigd door art. 10 Wet diverse fiscale bepalingen I dd. 22.10.2017, BS 10.11.2017). Zie ook Circulaire dd. 20.12.2017.

De reparatie ligt in de lijn van de hierboven aangereikte oplossing. In plaats van de bijkomende vermindering (= verschil tussen de eerste en de tweede term in de berekening) te verhogen met 9%, wordt enkel de tweede term gecorrigeerd. Die wordt echter niet gedeeld door 1,09 zoals hierboven voorgesteld, maar wel vermenigvuldigd met 0,9, wat neerkomt op een deling door ongeveer 1,11. Op die manier wordt de pensioenval voor belastingplichtigen met louter pensioenen en andere vervangingsinkomsten dan werkloosheidsuitkeringen, opgelost in alle gevallen waar de gemeentebelasting zich beperkt tot maximaal 11% (in plaats van 9% in de oude regeling).

We vergelijken de berekening van de belastingvermindering in geval van overschrijding van het grensbedrag, vóór en na de reparatie, voor een alleenstaande met een pensioen van 16.500 EUR (= overschrijding van het grensbedrag met 931,88 EUR). We maken de simulatie op basis van index aj. 2018:

I. Berekening vóór reparatie Om te slane belasting op pensioen van 16.500 EUR = 2.882,00 EUR. Gewone vermindering = 1.949,12 EUR Bijkomende vermindering = [(2.882,00 - 1.949,12) - (16.500 - 15.568,12 grensbedrag)] x 1,09 = 1,09 EUR Belasting = 931,79 EUR Belasting + gemeentebelasting (bv. 9%) = 1.015,65 EUR In vergelijking met gepensioneerde met pensioen van 15.568 EUR (= netto 15.568 EUR) houdt gepensioneerde met pensioen van 16.500 EUR (= netto 15.484,35 EUR) netto 83,65 EUR MINDER over. Pensioenval niet opgelost!

II. Berekening na reparatie door wet dd. 22.10.2017 Om te slane belasting op pensioen van 16.500 EUR = 2.882,00 EUR. Gewone vermindering = 1.949,12 EUR Bijkomende vermindering = [(2.882,00 - 1.949,12) - (16.500 - 15.568,12) x 0,9 = 94,19 EUR Belasting = 838,69 EUR Belasting + gemeentebelasting (bv. 9%) = 914,17 EUR In vergelijking met gepensioneerde met pensioen van 15.568 EUR (= netto 15.568 EUR) houdt gepensioneerde met pensioen van 16.500 EUR (= netto 15.585,83 EUR) nu netto 17,83 EUR MEER over. Pensioenval opgelost!

Voor overige berekeningssimulaties zie Memorie van Toelichting DOC54 2639/001, p. 12 e.v., Circulaire dd. 20.12.2017 en zie ook FA nr. 2017/40 p. 13.

Dat die andere pensioenval die optreedt wanneer een pensioen met een ander soort inkomen wordt gecombineerd, na deze wetswijziging en reparatie NIET opgelost is, beseft ook de minister van Financiën en hij kondigde aan te werken aan een structurele(re) oplossing (PV 370 dd. 29.05.2015, PV 18281 dd. 10.05.2017 en PV 18427 dd. 16.05.2017).

monKEY.be (JW)

Page 169: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

169  

Wet diverse bepalingen pakt pensioenval aan

Fiscale Actualiteit nr. 2017/40, pag. 13, 23 - 29 november 2017 Koen Janssens

De berekening van de ‘‘bijkomende vermindering’’ voor pensioenen en vervangingsinkomsten (art. 154 WIB 92) werd in 2015 al twee maal gewijzigd. Door de toepassing van de gemeentelijke opcentiemen kon een verhoging van het pensioen of van de wettelijke ziekte-uitkering immers nog steeds leiden tot een lager netto-inkomen na belasting, ondanks eerdere pogingen om komaf te maken met die ‘inkomensval’ (zij het alleen voor belastingplichtigen met uitsluitend vervangingsinkomsten). De wetsaanpassing moest dat effect vermijden, en wijzigde de berekening voor belastingplichtigen met een inkomen dat boven de inkomensgrens uitkomt (zie Fisc. Act. 2015, 28/14 en 2016, 4/10). Maar sindsdien is gebleken dat dat niet helemaal gelukt is. Daarom komt er, vanaf aanslagjaar 2018, opnieuw een aanpassing van de berekening van de bijkomende vermindering voor die categorie (art. 154 § 3/1 WIB 92) (art. 10 wet).

Voor aanslagjaren 2016 en 2017 was de vermindering gelijk aan 109 % van het positieve verschil tussen het bedrag aan inkomstenbelasting dat nog overblijft na toepassing van de gewone belastingvermindering voor vervangingsinkomsten (a), en het bedrag waarmee het netto-inkomen van de belastingplichtige (b) de inkomensgrens voor de vrijstelling (c) overschrijdt. Dus: (a -- (b -- c)) × 1,09. Bedoeling was dus dat de belasting niet hoger kan zijn dan het bedrag waarmee het inkomen de inkomensgrens overschrijdt. De verhoging van de vermindering met 9 % (tot 109 %) moest alle gevallen afdekken: de gemeentelijke opcentiemen zijn in de praktijk niet hoger dan 9 % (Parl. St. Kamer 2014-15, nr. 1125/17, 5).

Maar het was niet logisch om de correctie toe te passen na aftrek van het inkomen dat de drempel overschrijdt. Want bij aftrek van een hoog inkomen houdt men slechts een klein bedrag over en heeft de vermenigvuldiging met 1,09 dus nauwelijks nog enig effect (bij een zeer laag overschrijdend inkomen is het effect van de correctie dan weer heel groot). Bij een grote overschrijding van het drempelbedrag bleek de belastingvermindering dus lang niet hoog genoeg om de inkomensval ongedaan te maken. Het is logischer om de correctie niet toe te passen op het resultaat van de aftrekking maar -- vóór de aftrekking -- op het bedrag van het inkomen dat de grens overschrijdt (zie J. Wellens, www.monkey.be - Personenbelasting aj. 2017 - Topics - Belastinghervorming 2001 – Toelichting - Decumul vermindering voor vervangingsinkomsten en pensioenen). Die oplossing wordt nu in de wet ingeschreven.

Vanaf aanslagjaar 2018 is de vermindering gelijk aan het positieve verschil tussen het bedrag aan inkomstenbelasting dat nog overblijft na toepassing van de gewone belastingvermindering voor vervangingsinkomsten (a) en 90 % van het bedrag waarmee het netto-inkomen van de belastingplichtige (b) de inkomensgrens voor de vrijstelling (c) overschrijdt. Dus: a -- ((b -- c) × 0,90) i.p.v. (a -- (b -- c)) × 1,09 (zie Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 2639/1, 12-14 voor cijfervoorbeelden).

De 90 % komt overeen met een correctie van 1,11 in het oude systeem, dus een iets hogere correctie dan de vroegere 1,09. Blijkbaar wil de regering een veiligheidsmarge inbouwen en rekening houden met een gemeentebelasting die kan oplopen tot 11 %.

In de memorie van toelichting wordt benadrukt dat het slechts om een voorlopige regeling gaat. De regering neemt zich immers voor om een grondigere oplossing voor de belastingvermindering voor pensioenen en vervangingsinkomsten uit te werken. In veel gevallen blijft de ‘pensioenval’ immers bestaan (zie ook Parl. St. Kamer 2016-17, nr. 2639/3, 11-12 en Fisc. Act. 2011, 16/6).

Page 170: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

170  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V – Nederlandse AOW

Wet diverse fiscale bepalingen III van 25 december 2017& Circulaire van 8 maart 2018

AJ 2018

Absolute belastbaarheid AOW‐pensioen (en gelijkaardige pensioenen, bv. NL Nabestaandenwet) 

aanpassing art. 34 WIB92: “pensioen toegekend in kader van wettelijke sociale beschermingsregeling”

Art. 34 WIB92 (vanaf aj. 2018) § 1 Pensioenen, renten en als zodanig geldende toelagen omvatten, ongeacht de schuldenaar, de verkrijger of de benaming ervan en de wijze waarop ze worden vastgesteld en toegekend: 1° pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling of rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid (…)

Page 171: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

171  

AOW (Algemene Ouderdomswet)

Tot en met aj. 2017 Een Nederlands AOW-pensioen is geen pensioen, en dus niet belastbaar als beroepsinkomen in hoofde van een "nooit-beroepsactieve". Aangezien iedere Nederlandse onderdaan recht heeft op een AOW-uitkering, ongeacht of hij ooit een beroepsactiviteit uitoefende, is die uitkering een sociale maatregel die geen verband houdt met de beroepsactiviteit (Antwerpen dd. 27.11.2007). Dit arrest werd echter door Cassatie verbroken op grond van de "verkeerde uitlegging" die het hof van Antwerpen van de Nederlandse sociale wetgeving gaf. Over het argument dat een AOW-uitkering een sociale maatregel is die geen verband houdt met een beroep doet het Hof geen uitspraak (Cassatie dd. 12.11.2009). Het hof van Antwerpen bevestigde de niet-belastbaarheid van het AOW-pensioen: aangezien een Nederlandse ingezetene een AOW-uitkering kan genieten zonder er enige beroepswerkzaamheid te hebben verricht, is er geen band met de beroepswerkzaamheid zoals vereist door art. 34, § 1, 1° WIB92 (Antwerpen dd. 17.03.2009). Dit arrest werd echter verbroken door het Hof van Cassatie (Cassatie dd. 15.03.2013). Zie verder. De belastingvrijstelling gaat echter enkel op voor AOW-genieters die effectief nooit of in zeer geringe mate beroepsactief waren in Nederland en hun AOW-rechten de facto hebben opgebouwd louter op basis van hun inwonerschap in Nederland (zoals bv. in casu Rb. Antwerpen dd. 13.01.2012, Antwerpen dd. 04.12.2012 en Rb. Brugge dd. 08.12.2014). Voor belastingplichtigen die in Nederland hebben gewoond én gewerkt (in casu een volledige loopbaan) blijft de AOW-uitkering een in België belastbaar rustpensioen (Antwerpen dd. 29.03.2011). Er zijn dus twee factoren die recht geven op een AOW-pensioen: de woonplaats in Nederland en het feit dat men er werkt. De factor 'werken' domineert echter, want wie in Nederland woont, maar een korte tijd in het buitenland werkt, verliest het recht op AOW. Wegens die sterkere band met de beroepswerkzaamheid is de AOW-uitkering een belastbaar pensioen (Antwerpen dd. 31.05.2011, dd. 28.06.2011 en Rb. Antwerpen dd. 05.03.2012 en dd. 06.06.2012). In lijn hiermee oordeelt het hof van beroep te Gent, waarnaar Cassatie (na verbreking van het arrest van Antwerpen dd. 27.11.2007) de zaak had doorverwezen, ook dat de AOW-uitkering belastbaar is als pensioen (Gent dd. 29.11.2011). Aangezien de AOW-uitkeringsgerechtigde tot zijn pensioen in Nederland heeft gewerkt, staat de AOW-uitkering immers in rechtstreeks verband met de beroepsactiviteit (zie ook Rb. Luik dd. 26.06.2013). Het feit dat Nederlandse inwoners die nooit een beroepsactiviteit hebben uitgeoefend, recht hebben op een AOW-uitkering, heeft niet tot gevolg dat die uitkering voor hen die in Nederland wel een beroepsactiviteit hebben uitgeoefend, belastingvrij is (Cassatie dd. 15.03.2013, arrest F.11.0145.N en arrest F.11.0146.N en Luik dd. 21.12.2015). Maar anderzijds is een AOW-uitkering slechts belastbaar als ze een band met de beroepswerkzaamheid vertoont (Cassatie dd. 04.02.2016). In casu had de belastingplichtige gedurende 10 jaar AOW-rechten opgebouwd als Nederlands ingezetene zonder er te werken. Gedurende de volgende 10 jaar woonde en werkte hij in Nederland, waarna hij 30 jaar lang niet meer woonde, noch werkte in Nederland. Het hof van Gent, waarnaar de zaak door cassatie was doorverwezen, oordeelde dat de AOW-uitkering in die omstandigheden voor 4/5 belastingvrij is wegens het gebrek aan enige band met een beroepswerkzaamheid (Gent dd. 17.02.2015). Het hof van Gent past zo niet langer een ‘alles of niets’-belasting toe, maar wel de ‘pro rata’-benadering. Dit arrest (en haar ‘pro rata’-benadering) werd bevestigd in Cassatie (arrest dd. 05.05.2017): art. 34 §1 1° WIB92 vereist een noodzakelijke band met de beroepswerkzaamheid opdat een pensioenuitkering belastbaar zou zijn. Het financieren van de AOW tijdens een bepaalde periode door middel van een op het loon ingehouden premie heeft niet automatisch tot gevolg dat die AOW-uitkering in haar geheel belastbaar is. Zie ook Circulaire dd. 08.03.2018.

Vanaf aj. 2018 Om te vermijden dat AOW-uitkeringen zo geheel of gedeeltelijk van belasting zouden worden vrijgesteld (zie hoger), werd de wet gewijzigd: vanaf aj. 2018 wordt ook elk pensioen dat toegekend is in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling integraal belast en dus niet enkel pensioenen voor zover die betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid (art. 34 §1 1° en art. 23 §1 WIB92 zoals gewijzigd door de Wet diverse fiscale bepalingen III dd. 25.12.2017, BS 29.12.2017). Aangezien een AOW-uitkering wordt toegekend op basis van een ‘wettelijke sociale beschermingsregeling’ is die uitkering vanaf aj. 2018 in alle omstandigheden belastbaar, dus ook wanneer die uitkering werd gefinancierd met eigen bijdragen. De absolute belastbaarheid geldt niet enkel voor AOW-uitkeringen, maar voor alle uitkeringen in het kader van een wettelijke beschermingsregeling, zoals bv. ook de uitkeringen aan nabestaanden in het kader van de Nederlandse Nabestaandenwet. Zie ook Circulaire dd. 08.03.2018.

monKEY.be (JW)

Page 172: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

172  

Circulaire 2018/C/34 van 8 maart 2018 over het belastingstelsel van Nederlandse AOW-uitkeringen Pensioen van buitenlandse oorsprong Nederland Belastingstelsel I. Algemeen 1 Het Belgische stelsel van sociale zekerheid behoort tot het zogenaamde Bismarckiaanse type: het zijn in hoofdzaak sociale verzekeringen die georganiseerd zijn per beroepscategorie, aansluitend bij de arbeidssituatie. De wettelijke pensioenen voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren zijn hier een voorbeeld van. 2 Dit heeft ook een weerslag in het Wetboek van de Inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), waar pensioenen als? beroepsinkomsten? worden aangemerkt en de wettelijke pensioenen worden omschreven als? pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen, die rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid? 3 In andere landen behoort het stelsel van sociale zekerheid eerder tot het Beveridgeaanse type en gaat het om volksverzekeringen. De Nederlandse wettelijke pensioenen die worden uitgekeerd op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW), zijn hier een voorbeeld van. 4 Elke inwoner van Nederland is in principe automatisch verzekerd en bouwt rechten op ongeacht of hij al dan niet een beroepsactiviteit uitoefent of premies betaalt, en ongeacht zijn nationaliteit. Het stelsel wordt wel in hoofdzaak gefinancierd op basis van premies volksverzekeringen die worden berekend op het inkomen uit wonen en werk van de verzekerde. Ook personen die niet in Nederland wonen, maar er wel werken zijn in beginsel verzekerd. 5 Het recht op een AOW-uitkering wordt dus in principe opgebouwd: –omwille van het inwonerschap van Nederland –of omwille van een in Nederland uitgeoefende beroepswerkzaamheid. II. Verdragsrechtelijk regime 6 De AOW-uitkering kan ook worden uitbetaald aan personen die buiten Nederland verblijven, maar destijds in Nederland hebben gewoond of gewerkt en aldus rechten hebben opgebouwd. 7 Het verdrag tot het vermijden van dubbele belasting dat België met Nederland heeft gesloten, wijst de heffingsbevoegdheid over uit Nederland afkomstige AOW-pensioenen aan inwoners van België, toe aan België III. Huidige fiscale behandeling AOW-uitkeringen 8 Zoals hiervoor reeds is aangehaald, kan het recht op een AOW-uitkering niet enkel worden opgebouwd omwille van het inwonerschap van Nederland, maar ook omwille van een in Nederland uitgeoefende beroepswerkzaamheid. 9 Dat Nederlandse ingezetenen die nooit een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend, aanspraak kunnen maken op een AOW-uitkering, heeft niet tot gevolg dat er voor hen die wel een beroepswerkzaamheid in Nederland hebben uitgeoefend geen verband zou bestaan tussen die beroepswerkzaamheid en de AOW-uitkering. Dit blijkt uit vroegere Cassatierechtspraak 10 Van zodra er een beroepswerkzaamheid is geweest naar aanleiding waarvan premies werden afgedragen ter financiering van het AOW-stelsel, bestaat er een voldoende band tussen de AOW-uitkeringen en de beroepswerkzaamheid om die volledige uitkeringen internrechtelijk als een pensioen te belasten. 11 Wanneer die AOW-uitkeringen evenwel geen beloning uitmaken ter zake van een vroegere dienstbetrekking (m.a.w. als de verkrijger premies heeft betaald die niet via een beroepsinkomen zijn afgedragen of nooit premies heeft betaald), is niet aan de in artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, gestelde voorwaarden voldaan, en zijn zij niet belastbaar als pensioen.

Page 173: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

173  

IV. Evolutie in de rechtspraak 12 Tot voor kort werd in de rechtspraak nog algemeen aanvaard dat, van zodra er een beroepswerkzaamheid is geweest naar aanleiding waarvan premies werden afgedragen ter financiering van het AOW-stelsel, er een voldoende band bestond tussen de AOW-uitkeringen en de beroepswerkzaamheid om het geheel van die uitkeringen internrechtelijk als een pensioen te kunnen belasten. 13 Zowel het arrest van het Hof van Cassatie van 05.05.2017 als het arrest van het hof van beroep van Antwerpen van 16.05.2017 beperken echter die volledige belastbaarheid van AOW-uitkeringen. Beide arresten stellen immers dat een AOW-uitkering slechts kan worden belast op grond van artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, indien en in de mate dat er in de periode van opbouw van de AOW een beroepswerkzaamheid was naar aanleiding waarvan premies werden afgedragen ter financiering van het AOW-stelsel. 14 Volgens deze arresten moet m.a.w. steeds worden nagegaan of de AOW-uitkeringen al dan niet moeten worden opgedeeld in: –enerzijds een niet-belastbaar gedeelte, namelijk het gedeelte dat werd opgebouwd tijdens periode van inwonerschap van Nederland waarin er geen beroepswerkzaamheid werd uitgeoefend of tijdens een periode van vrijwillige verzekering, –en anderzijds een belastbaar gedeelte, namelijk het gedeelte dat werd opgebouwd tijdens een periode waarin er wel een beroepswerkzaamheid werd uitgeoefend naar aanleiding waarvan premies werden afgedragen ter financiering van het AOW-stelsel. 15 Deze beslissing leidt er dus toe dat in beginsel geen enkele AOW-uitkering nog in haar geheel belastbaar is als pensioen. Immers, gedurende de opbouw zal er doorgaans steeds een periode zijn waarin er geen beroepswerkzaamheid is geweest, namelijk minimum de periode vóór het begin van de beroepsloopbaan V. Wet van 25.12.2017 houdende diverse fiscale bepalingen III Wettekst 16 Art. 8. In artikel 23, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, worden in de inleidende zin de woorden “en de daarmee gelijkgestelde inkomsten” ingevoegd tussen de woorden “van alle aard” en de woorden “, met name”. Art. 9. In artikel 34, § 1, 1°, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 19 juli 2000, worden de woorden “worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling of” ingevoegd tussen het woord “die” en het woord “rechtstreeks”. Art. 11. De artikelen 8 en 9 zijn van toepassing op de inkomsten die worden betaald of toegekend vanaf 1 januari 2017. Commentaar 17 Voortaan zijn overeenkomstig artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, onbetwistbaar belastbaar als pensioen: de pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling of rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid. 18 De wetgever heeft dus de omschrijving van de inkomsten die als pensioen belastbaar zijn in de inkomstenbelastingen aangepast, en een onbetwistbare rechtsgrond gecreëerd door in artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, meer in het algemeen pensioenen die kaderen in een wettelijke sociale beschermingsregeling expliciet als pensioen aan te merken. 19 Op basis daarvan kan België zijn heffingsbevoegdheid over Nederlandse AOW-uitkeringen (29) in alle gevallen uitoefenen, ongeacht of er al dan niet een beroepswerkzaamheid werd uitgeoefend naar aanleiding waarvan premies werden afgedragen ter financiering van het AOW-stelsel. Dus ook de AOW-uitkeringen toegekend aan belastingplichtigen die nooit een beroepswerkzaamheid hebben uitgeoefend, zijn voortaan onbetwistbaar belastbaar in België. 20 De aanpassing van artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, heeft uiteraard niet enkel en alleen betrekking op AOW-uitkeringen, maar ook op alle andere pensioenen en lijfrenten of tijdelijke renten, alsmede als zodanig geldende toelagen die worden toegekend in het kader van een wettelijke sociale beschermingsregeling.

Page 174: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

174  

21 Het feit dat het pensioen wordt toegekend op grond van een wettelijke sociale beschermingsregeling volstaat. Het is hierbij niet relevant of de belastingplichtige er al dan niet ooit bijdragen of premies voor heeft betaald. 22 De notie ‘sociale beschermingsregeling’ moet heel ruim worden ingevuld, ruimer dan enkel de pure sociale zekerheidsregelingen. 23 Ingevolge voormelde wijziging van artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, moet ook de inleidende zin van artikel 23, § 1, WIB 92, worden aangepast. Die zin stelt immers nog dat beroepsinkomsten inkomsten zijn die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit werkzaamheden van alle aard. Daarom wordt de inleidende zin als volgt aangepast: “beroepsinkomsten zijn inkomsten die rechtstreeks of onrechtstreeks voortkomen uit werkzaamheden van alle aard en de daarmee gelijkgestelde inkomsten”. Inwerkingtreding 24 Deze wijzigingen gelden voor de inkomsten die worden betaald of toegekend vanaf 01.01.2017. VI. Besluit 25 Voor het belastingstelsel van AOW-uitkeringen moet het volgende onderscheid worden gemaakt. AOW-uitkeringen betaald of toegekend vanaf 01.01.2017 26 AOW-uitkeringen betaald of toegekend vanaf 01.01.2017 zijn op grond van artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, in alle gevallen belastbaar als pensioen. AOW-uitkeringen betaald of toegekend tot en met 31.12.2016 27 Voor AOW-uitkeringen betaald of toegekend tot en met 31.12.2016 zal de administratie het arrest van het Hof van Cassatie van 05.05.2017 volgen en dit in alle stadia van de procedure. Deze uitkeringen zijn bijgevolg slechts belastbaar als pensioen op grond van artikel 34, § 1, 1°, WIB 92, indien en in de mate dat er in de periode van opbouw van de AOW een beroepswerkzaamheid was naar aanleiding waarvan premies werden afgedragen ter financiering van het AOW-stelsel.

Page 175: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

175  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V – Nederlands aanvullend pensioen

Tijdelijk maar prangend probleem van dubbele belasting

PV 24098 van 28 maart 2018

Overeenkomst met betrekking tot de toepassing van artikel 18 DBV van 5 maart 2018 (BS 23.03.2018)

Vraag (nr. 24098) van de heer Peter Vanvelthoven van 28 maart 2018

Peter Vanvelthoven (sp.a): Mijnheer de minister, in december 2017 kregen heel wat belastingplichtigen die in Nederland hebben gewerkt, een brief van de Nederlandse fiscale administratie. Vanaf 2018 wordt er loonbelasting met betrekking tot hun aanvullend pensioen ingehouden. Bovendien zullen zij in België nogmaals worden belast. Tot nu toe werd in Nederland van die inhouding afgezien. Hoeveel gepensioneerden in België vallen onder de toepassing van de omkeerregeling in het dubbelbelastingverdrag? Hoeveel zogenaamde Nederbelgen hebben sinds 2013 de Belgische belasting op het aanvullend pensioen betwist? Hoeveel van hen hebben voor het hof van beroep gelijk gekregen? Mijnheer de minister, kunnen wij van u een wetgevend initiatief verwachten om die dubbele belasting structureel op te lossen? 13.02 Minister Johan Van Overtveldt: Mijnheer Vanvelthoven, voorafgaandelijk laat ik opmerken dat de administratie geen vaste eigen cijfergegevens heeft. Het is op basis van de inlichtingen van de Nederlandse administratie dat de Belgische administratie toch een overzicht van de betrokken gepensioneerden heeft. Op basis van de gegevens waarover de administratie thans beschikt, betreft het een groep van ongeveer 1 500 personen. Dat cijfer evolueert echter. Ingevolge internationale wetgeving en overeenkomsten in internationale werkgroepen zijn cijfergegevens over de uitwisseling van inlichtingen die uit het buitenland werden verkregen, al dan niet met verwijzing naar specifieke landen vertrouwelijk en mogen ze niet publiekelijk worden gecommuniceerd. Er worden geen specifieke statistieken bijgehouden van het aantal betwistingen met betrekking tot het aanvullend pensioen van de zogenaamde Nederbelgen. Voorts heb ik mijn administratie de opdracht gegeven na te gaan op welke manier het Wetboek van de Inkomstenbelastingen het beste kan worden aangepast, zodat niet langer kan worden betwist dat Nederlandse bedrijfspensioenen als pensioen in de personenbelasting in België belastbaar zijn en derhalve in Nederland niet belastbaar zijn. Ik zal het resultaat van de opdracht zo snel mogelijk aan de regering voorleggen. Om dubbele belasting van dergelijke aanvullende pensioenen te vermijden, heb ik inmiddels wel een akkoord met de Nederlandse staatssecretaris voor Financiën gesloten, waarin is overeengekomen dat de Belgische en de Nederlandse belastingadministratie de nodige inlichtingen zullen uitwisselen, zodat van een belasting van het aanvullend pensioen in beide landen geen sprake meer kan zijn. 13.03 Peter Vanvelthoven (sp.a): Mijnheer de minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik woon in de grensstreek, dus u begrijpt dat ik daarmee geregeld word geconfronteerd. Ik wacht het wetgevend initiatief af, dat uw administratie desgevallend zal voorstellen. Kunt u ons het akkoord met staatssecretaris Snel bezorgen? 13.04 Minister Johan Van Overtveldt: Ja.

Page 176: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

176  

Overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van België en Nederland met betrekking tot de toepassing van artikel 18 van het Verdrag (BS 23.03.2018) 1. Inleiding Op grond van artikel 28, paragraaf 3, van het op 5 juni 2001 te Luxemburg tot stand gekomen bilaterale belastingverdrag (Trb. 2001,136) (BS, 20 december 2002) (hierna: het Verdrag) kunnen de bevoegde autoriteiten van Nederland en België overleg voeren om moeilijkheden of twijfelpunten over de uitleg of de toepassing van het Verdrag op te lossen. Nederland en België hebben in dit kader overeenstemming bereikt over de toepassing van artikel 18 van het Verdrag over uit Nederland afkomstige aanvullende pensioenen van inwoners van België. 2. Artikel 18 van het Verdrag In artikel 18 van het Verdrag is de verdeling van heffingsrechten over pensioenen, lijfrenten en sociale zekerheidsuitkeringen vastgelegd. Op grond van paragraaf 1 van dat artikel is het heffingsrecht over die inkomstenbestanddelen toegewezen aan de woonstaat van een belastingplichtige. Paragraaf 2 bepaalt vervolgens onder welke omstandigheden het heffingsrecht over die inkomstenbestanddelen ook aan de bronstaat toekomt. Aanvullende pensioenen (1) die in het verleden in de bronstaat, kort gezegd, voor fiscale faciliëring in aanmerking zijn gekomen en die in de woonstaat niet tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige arbeid worden belast, dan wel het brutobedrag van het pensioen voor minder dan 90 % in de heffing worden betrokken, mogen op grond van die bepaling ook in de bronstaat worden belast. Dit geldt alleen indien het totale brutobedrag van de uit de bronstaat afkomstige inkomensbestanddelen, die op grond van voornoemde voorwaarden in de bronstaat zouden mogen worden belast, in een kalenderjaar hoger is dan € 25 000. Indien het heffingsrecht op grond van het voorgaande ook aan de bronstaat toekomt, verleent de woonstaat ter voorkoming van dubbele belasting een vrijstelling met progressievoorbehoud. Naar aanleiding van een aantal uitspraken van Belgische rechters is onduidelijkheid ontstaan over de vraag of uit Nederland afkomstige aanvullende pensioenen betaald aan inwoners van België wel tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief kunnen worden belast in België. Daarnaast zijn er indicaties dat er inwoners van België zijn met een uit Nederland afkomstig aanvullend pensioen die in de afgelopen jaren in geen van beide landen belasting hebben betaald. Naar aanleiding hiervan zijn België en Nederland overeengekomen in welke gevallen bij uit Nederland afkomstige aanvullende pensioenen al dan niet aan de voorwaarde van artikel 18, paragraaf 2, subparagraaf b van het Verdrag is voldaan. Daarbij moet worden vastgesteld of er in België feitelijk volledig belasting is geheven (2). Nederland treedt terug als in België feitelijk volledig belasting is geheven over het uit Nederland afkomstige aanvullende pensioen. Mocht later blijken dat deze belastingheffing in België niet definitief tot stand zal komen, kan Nederland alsnog overgaan tot belastingheffing. In ieder geval kan Nederland indien een beroepsprocedure in België aanhangig wordt gemaakt alsnog overgaan tot belastingheffing. Nederland treedt definitief terug als in België onherroepelijk vaststaat dat feitelijk volledig belasting is geheven over het uit Nederland afkomstige aanvullende pensioen. Bij de beoordeling van de vraag of het uit een bronstaat afkomstige aanvullende pensioen voor zover die in de bronstaat voor fiscale faciliëring in aanmerking zijn gekomen, volledig belast werd, wordt gekeken naar het totale bruto aanvullende pensioen in een kalenderjaar. Indien het totale bruto aanvullende pensioen niet tegen het progressieve tarief belast wordt, dan wel het brutobedrag voor minder dan 90 % in de belastingheffing wordt betrokken in de woonstaat, mag de bronstaat over het totale brutobedrag heffen. 3. Informatie-uitwisseling Artikel 29 van het Verdrag bevat bepalingen over de uitwisseling van informatie die relevant kan zijn voor de uitvoering van de bepalingen in het Verdrag of de tenuitvoerlegging van de nationale belastingwetgeving die niet in strijd is met het Verdrag. Nederland en België hebben specifieke afspraken over informatie-uitwisseling gemaakt om uitvoering te kunnen geven aan het onder punt 2 genoemde. Voor inwoners van België die in het inkomstenjaar (Nederland: belastingjaar) 2016 een aanvullend pensioen hebben ontvangen als bedoeld in artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf a, uit Nederland dat meer bedraagt dan bruto € 25.000 in een kalenderjaar, levert België informatie aan over het feit of het aanvullende pensioen van deze inwoners al dan niet volledig belast werd in België. Deze informatie over het inkomstenjaar 2016 (Nederland: belastingjaar) wordt door België op uiterlijk 1 juli 2018 aan Nederland geleverd. België geeft daarbij voorrang aan de groep inwoners waarvoor in Nederland in 2018 loonbelasting wordt ingehouden en die informatie werd bij ondertekening van deze overeenkomst al aangeleverd. Vanaf het inkomstenjaar (Nederland: belastingjaar) 2017 bezorgt België over ieder inkomstenjaar (Nederland: belastingjaar) aan Nederland informatie over het feit of het aanvullende pensioen van inwoners van België, hoger dan € 25.000 en afkomstig uit Nederland al dan niet volledig belast werd in België. Daartoe levert Nederland jaarlijks een lijst aan van inwoners van België met een uit Nederland afkomstig aanvullend pensioen hoger dan bruto € 25.000. België levert de informatie over een inkomstenjaar (Nederland: belastingjaar) uiterlijk binnen anderhalf jaar na afloop van dat inkomstenjaar (Nederland: belastingjaar) aan. België zal elk inkomstenjaar een overzicht geven van inwoners van België die hun zaak betreffende een

Page 177: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

177  

aanvullend pensioen afkomstig uit Nederland voor de rechtbank aanhangig hebben gemaakt. Verder zal België Nederland spontaan informeren over gevallen waarin een eerder gerapporteerde heffing geheel of gedeeltelijk ongedaan wordt gemaakt. 4. Opzegging Iedere bevoegde autoriteit kan deze in onderling overleg vastgestelde regeling schriftelijk opzeggen. Deze opzegging wordt van kracht op de laatste dag van het kalenderjaar waarin de schriftelijke opzegging is gedaan. Te Brussel, 5 maart 2018. Voor Nederland: M. SNEL, Staatssecretaris van Financiën. Voor België: J. VAN OVERTVELDT, Minister van Financiën. (1) Pensioenen als bedoeld in artikel 18, paragraaf 1, subparagraaf a, van het Verdrag. (2) Met "volledig belasting is geheven" wordt in deze overeenkomst bedoeld dat de aanvullende pensioenen tegen het algemeen van toepassing zijnde belastingtarief voor inkomsten verkregen uit niet zelfstandige arbeid (zijnde het progressief tarief), dan wel het brutobedrag van het pensioen voor tenminste 90 % in de heffing wordt betrokken in België en daarmee dus niet voldaan wordt aan de voorwaarde van artikel 18, paragraaf 2, subparagraaf b.

Page 178: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

178  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK V – oorlogspensioenen

Wet diverse fiscale bepalingen III van 25 december 2017& Circulaire van 8 maart 2018

AJ 2017

Absolute vrijstelling oorlogspensioenen (betaald door NL en D) bv. ‘D. pensioen dwangarbeiders’ & ‘NL. WUV en WUBO’= vrijstelling zonder progressievoorbehoud

Art. 38 WIB92 (vanaf aj. 2017)

§ 1 Vrijgesteld zijn: 1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies; 2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen; 2°/1 pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden; (…)

Page 179: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

179  

Oorlogspensioenen Voor de problematiek van de vrijstelling van Duitse belasting op Duitse pensioenen van voormalige dwangarbeiders, zie Persberichten dd. 09.01.2012, dd. 07.05.2012 en dd. 13.03.2013 en PV 5-310 dd. 24.11.2011, PV 5-5096 dd. 30.12.2011, PV 8646 dd. 24.01.2012, PV 9359 dd. 20.03.2012 en PV 13348 dd. 20.11.2012. Deze pensioenen zijn vrijgesteld in België, maar de vrijstelling gold tot en met aj. 2016 nog onder progressievoorbehoud. D.w.z. de Belgische fiscus houdt rekening met het bedrag van de pensioenen voor de bepaling van het belastingtarief dat van toepassing is op de andere Belgische inkomsten (circulaire dd. 17.02.1994, PV 327 dd. 17.04.2012 en PV 14237 dd. 11.12.2012). Ook rond de Belgische belasting van pensioenen van Nederlandse oorlogsslachtoffers die in België verblijven (WUV- en WUBO-uitkeringen), bestond er, tot en met aj. 2016, enige polemiek. Daarom worden deze pensioenen, retroactief vanaf aj. 2017, met een wetswijziging vrijgesteld van belasting. Die vrijstelling geldt absoluut zonder progressievoorbehoud, d.w.z. de pensioenen moeten niet meer worden aangegeven. De vrijstelling geldt voor alle pensioenen (en renten) “toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden” (nieuw art. 38 §1 lid1 2°/1 WIB92 zoals ingevoerd door art. 10 Wet diverse fiscale bepalingen III dd. 25.12.2017, BS 29.12.2017). De vrijstelling wordt tevens toegepast op alle hangende geschillen (PV 1782 dd. 16.08.2017). De circulaire dd. 08.03.2018 geeft een overzicht van de vrijgestelde buitenlandse ‘oorlogspensioenen’.

monKEY.be (JW)

WUV (Wet Uitkeringen Vervolgingsslachtoffers) Een uitkering ontvangen op grond van de Nederlandse wet uitkering vervolgingsslachtoffers 1940-1945 is niet belastbaar als pensioen aangezien de uitkering noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een band vertoont met een beroepsactiviteit, noch het herstel van een bestendige derving van beroepsinkomsten uitmaakt (Ruling 2010.155 dd. 22.06.2010 en Rb. Antwerpen dd. 21.02.2007). Vanaf aj. 2017 is de belastingvrijstelling van buitenlandse ‘oorlogspensioenen’ (pensioenen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden) trouwens uitdrukkelijk in de wet ingeschreven (art. 38 §1 lid1 2°/1 WIB92). De vrijstelling is tevens van toepassing op Nederlandse WUBO-uitkeringen (Wet Uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945). Zie ook Circulaire dd. 08.03.2018.

monKEY.be (JW)

Page 180: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

180  

Circulaire 2018/C/33 van 8 maart 2018 over pensioenen betaald door buitenlandse overheden aan slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog Pensioen van buitenlandse oorsprong Oorlogspensioen Vrijstelling I. Inleiding 1 De wet van 25.12.2017 houdende diverse fiscale bepalingen III (BS 29.12.2017) voert, onder meer, een belastingvrijstelling in voor pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden. II. Wet van 25.12.2017 houdende diverse fiscale bepalingen III Artikel 10 2 In artikel 38, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, laatstelijk gewijzigd bij wet van 22 oktober 2017, wordt een bepaling onder 2°/1 ingevoegd, luidende: “2°/1 pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden;”. Artikel 11, tweede lid 3 Artikel 10 is van toepassing op de inkomsten die vanaf 1 januari 2016 worden betaald of toegekend. III. Commentaar Bestaande regeling 4 Pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen, zijn volgens de bestaande bepalingen reeds van belasting vrijgesteld. 5 Deze vrijstelling geldt niet voor dergelijke pensioenen, toegekend door buitenlandse overheden. Immers, die pensioenen zijn niet ten laste van de Belgische Schatkist. Aangepaste regeling 6 Voortaan zijn ook van belasting vrijgesteld: –pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen –toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid –aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden. 7 Voormelde inkomsten worden dus uitdrukkelijk vrijgesteld van inkomstenbelastingen. Deze vrijstelling houdt eveneens in dat België niet langer het recht heeft om met deze inkomsten rekening te houden om het tarief te bepalen van de personenbelasting op de eventuele andere inkomsten, wanneer de heffingsbevoegdheid over die inkomsten volgens het van toepassing zijnde dubbelbelastingverdrag toekomt aan de andere overeenkomstsluitende staat. 8 Zo bepaalt het dubbelbelastingverdrag gesloten tussen België en Duitsland dat de heffingsbevoegdheid over: –de door Duitsland toegekende geldbedragen –die in de vorm van pensioenen, lijfrenten en andere al dan niet periodieke uitwerkingen –als vergoeding van een schade, die als gevolg van oorlogshandelingen of politieke vervolging is ontstaan toekomt aan Duitsland. 9 Deze inkomsten worden in principe overeenkomstig het Duits intern recht vrijgesteld in Duitsland en ondergaan geen progressievoorbehoud bij de berekening van de belasting in België. 10 Om elke juridische onzekerheid uit te sluiten, zullen de personen die momenteel genieten van de vrijstelling van elke Belgische belasting overeenkomstig de voornoemde bepalingen in het huidig dubbelbelastingverdrag gesloten tussen België en Duitsland, blijven genieten van diezelfde voordelen via de toepassing van de hierboven vermelde aangepaste regeling.

Page 181: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

181  

Beoogde pensioenen 11 De nieuwe regeling beoogt de pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden. Inzonderheid gaat het om de volgende pensioenen: a.Pensioenen toegekend door de Duitse autoriteiten aan “slachtoffers van de nationaal-socialistische vervolging” zoals bedoeld in § 1 van de “Bundesentschädigungsgesetz” (BEG) of aan hun rechthebbenden. b.Duitse pensioenen of renten die worden toegekend krachtens een stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog 1940-1945 of aan hun rechthebbenden. Dit zijn inzonderheid de personen die in België een statuut van nationale erkentelijkheid gekregen hebben en opgenomen zijn in één van de volgende lijsten: –de lijst van de door België erkende gedeporteerden in de zin van de wet van 07.07.1953 houdende inrichting van het statuut der gedeporteerden tot de verplichte tewerkstelling van de oorlog 1940-1945 en intrekking van de besluitwet van 24.12.1946 –de lijst van de verplicht ingelijfden in de Wehrmacht die erkend zijn overeenkomstig de wet van 21.11.1974 houdende statuut van de verplicht ingelijfde bij het Duitse leger en zijn rechthebbenden. c.Duitse pensioenen of renten toegekend aan personen die in België een statuut van nationale erkentelijkheid gekregen hebben en opgenomen zijn in: –de lijst van de politieke gevangenen in de zin van de wetten met betrekking tot het statuut van politieke gevangenen en hun rechthebbenden, samengeordend op 16.10.1954 –de lijst van de krijgsgevangenen bedoeld door de wetten betreffende militaire pensioenen –de lijst van de buitenlandse joodse gedeporteerden en zigeuners bedoeld door de artikelen 12 en volgende van de wet van 11.04.2003. De joodse gedeporteerden en zigeuners van Belgische nationaliteit zijn begrepen in de lijst van politieke gevangenen alsook de vergoedingen bedoeld in artikel 19, § 4, van het dubbelbelastingverdrag met Duitsland van 11.04.1967, namelijk geldbedragen die in de vorm van pensioenen, lijfrenten en andere al dan niet periodieke uitwerkingen als vergoeding van een schade, die als gevolg van oorlogshandelingen of politieke vervolging is ontstaan. d.Pensioenen die door Duitsland worden toegekend aan de oorlogsslachtoffers van 1940-1945, inwoners van België, en die ofwel genieten van het statuut van Duitse slachtoffers van de nationaal-socialistische vervolging, ofwel van een statuut gelijkaardig aan de statuten van Belgische nationale erkentelijkheid dat van kracht is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER), voor zover hun pensioen eveneens wordt vrijgesteld in Duitsland. e.Pensioenen die onder dezelfde voorwaarden worden betaald door andere buitenlandse overheden. Dat is onder meer het geval voor de zogenaamde WUV-uitkeringen (wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945) en de zogenaamde WUBO-uitkeringen (wet uitkeringen burgeroorlogsslachtoffers 1940-1945), betaald door de Nederlandse overheid. 12 Het spreekt voor zich dat enkel renten, pensioenen of vergoedingen die in verband staan met gebeurtenissen van de oorlog 1940-1945 kunnen genieten van de vrijstelling. In voorkomend geval moet rekening worden gehouden met de datum van het begin van de Duitse bezetting die voor sommige Europese staten vóór 1940 kan vallen. Niet-beoogde pensioenen 13 Enkel de oorlogsslachtoffers van 1940–1945 worden beoogd door de bepalingen van artikel 38, § 1, eerste lid, 2°/1, WIB 92. Personen die vrijwillig in dienst zijn getreden van het Derde Rijk worden hier niet beoogd. Zo worden onder meer de vergoedingen die Duitsland uitbetaalt aan gewezen militaire collaborateurs niet beoogd door voormelde bepaling. 14 Ook de Duitse pensioenen die worden betaald uit hoofde van een vroegere beroepsactiviteit die voor of na de oorlog in Duitsland werd uitgeoefend, worden niet bedoeld door deze maatregel. IV. Inwerkingtreding 15 De in artikel 38, § 1, eerste lid, 2°/1, WIB 92, beoogde vrijstelling is van toepassing op de pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden, die vanaf 01.01.2016 worden betaald of toegekend. 16 Deze terugwerkende kracht vormt op zich geen juridisch probleem aangezien de regeling gunstig is voor de belastingplichtigen. 17 Bovendien heeft de minister beslist dat, om redenen van redelijkheid en gelijkheid, deze belastingvrijstelling ook in alle hangende geschillen moet worden toegepast.

Page 182: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

182  

Page 183: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

183  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII 

Page 184: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

184  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII 

AJ 2018: verhoging tarief van 27% tot 30%

Groepering ‘verplicht aan te geven inkomsten’ (‐ 24 codes): dividenden CV + dividenden en intresten VSO + buitenlandse inkomsten +…

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – roerende inkomsten 

AJ 2018: basistarief PB/RV = 30% (27% + 3%)

behoud 15%‐inkomsten: spaarboekje (> €1880), letermebon, auteursrechten (> € 58.720: RV = 30%), VV/PRbis‐aandelen: dividend winst vanaf 3de boekjaar (2de boekjaar: 20%)

dividenden bevaks en GVV’s met 60% vastgoed ‘woon‐ en gezondheidszorg’: opnieuw (27% ) 15%

dividenden vermindering geïncorporeerde reserves binnen 2 jaar (kmo) of 4 jaar (niet kmo) blijft 17% (kmo: vermindering 3de jaar 10%, 4de jaar 5%) maar vermindering ‘vanaf aj. 2018 aangelegde liquidatiereserve’ binnen vijf jaar na aanleg: 20% (17% + 3%) (na vijf jaar: 5%)

Page 185: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

185  

Hervorming(quater) belasting op roerende inkomsten: toestand aj. 2018

De Programmawet van 25 december 2016 (BS 29.12.2016) verhoogt vanaf aanslagjaar 2018 het basisbelastingtarief op roerende inkomsten met 3 procentpunten van 27% tot 30%. Het nieuwe tarief geldt voor de inkomsten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2017.

De roerende inkomsten die tot en met aj. 2017 belast werden tegen 27%, worden vanaf aj. 2018 belast tegen 30% (art. 171 3° WIB92). Ook het basistarief van de roerende voorheffing verhoogt tot 30% (art. 269 §1 1° WIB92).

Sommige roerende inkomsten die vóór aj. 2017 het voordeeltarief genoten van 15% en m.b.t. aj. 2017 belast werden tegen het normale tarief van 27%, genieten vanaf aj. 2018 opnieuw het voordeeltarief van 15%. Het betreft de dividenden van sommige BEVAK’s en (sociale en andere) gereglementeerde vastgoedvennootschappen (GVV’s) die voor minstens 60% van hun vastgoed investeren in onroerende goederen die in de EER gelegen zijn en die uitsluitend of hoofdzakelijk worden gebruikt voor woon- en gezondheidszorg (art. 171 3°quater WIB92 en art. 269 §1 3° WIB92 zoals gewijzigd door art. 89 en 90 Wet diverse bepalingen dd. 18.12.2016, BS 20.12.2016). Wanneer het vastgoed niet uitsluitend voor woonzorg of gezondheidszorg wordt aangewend, of slechts gedurende een deel van het jaar, wordt enkel de verhouding van de periode en de oppervlakte die werkelijk hiervoor wordt aangewend in aanmerking genomen voor de toepassing van het voordeeltarief van 15%.

Volgende roerende inkomsten blijven belast tegen 15% PB en RV:

de interesten van gereglementeerde spaardeposito's (art 171 3°quinquies en art. 269 §1 2° WIB92);

de interesten van de Leterme-staatsbon (art 534 WIB92);

de auteursrechten (art 171 2°bis en art. 269 §1 4° WIB92). Boven het grensbedrag van 58.720 EUR bedraagt het tarief van de roerende voorheffing echter ook 30%;

de dividenden van VV/PRbis-aandelen (uitgegeven n.a.v. kapitaalinbreng in kmo na juni 2013) voor zover die dividenden zijn toegekend uit de winstverdeling van het derde of volgende boekjaar na de kapitaalinbreng (art 171 3°sexies en art. 269 §2 WIB92). De dividenden uit de winstverdeling van het tweede boekjaar blijven belast tegen 20%;

De dividenden uit de vermindering van de liquidatiereserves aangelegd in het kader van art 184quater WIB92 blijft 5% indien de vermindering gebeurt meer dan vijf jaar na het jaar van de aanleg van de reserve. Zo niet wordt het belastingtarief eveneens met 3 procentpunten opgetrokken, van 17% tot 20%, maar enkel indien de liquidatiereserve is aangelegd vanaf aj. 2018 (art 171 3°septies en art. 269 §1 8° WIB92).

De dividenden uit de kapitaalvermindering van geïncorporeerde reserves in het kader van art. 537 WIB92 (eerste overgangsregeling liquidatiebelasting) blijven belast tegen 10% of 5%, naargelang van het tijdstip van de kapitaalvermindering. Worden de dividenden te vroeg toegekend, dan blijft het belastingtarief echter 17% (!), en wordt het dus niet verhoogd tot 20% (art. 537 lid6 WIB92).

Kapitaalvermindering in jaar X na

incorporatie reserves X =

KMO (art. 15 W.Venn.)

andere vennootschap

Jaar* 1 17% 17% 2 17% 17% 3 10% 17%

4 5% 17% 5 -- 10% 6 -- 10% 7 -- 5% 8 -- 5%

9 en volgende -- --

* kalenderjaar (van dag tot dag)

Page 186: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

186  

Overzicht tarieven roerende voorheffing (RV) aanslagjaar 2018

5%

voor de dividenden uit kapitaalvermindering in het zevende of achtste jaar (in het vierde jaar voor KMO's) na incorporatie reserves in het kader van art. 537 WIB92 (overgangsbepaling vastgeklikte reserves);

voor de dividenden uit vermindering liquidatiereserve indien vijf jaar of meer verstreken zijn na aanleg van die reserve in het kader van art. 184quater WIB92 (uitgezonderd bij liquidatie vennootschap: 0%)

10%

voor de dividenden uit kapitaalvermindering in het vijfde of zesde jaar (derde jaar voor KMO's) na incorporatie reserves in het kader van art. 537 WIB92 (overgangsbepaling vastgeklikte reserves)

15%

voor de inkomsten van de zogenaamde Leterme-staatsbon waarop is ingeschreven in de periode van 24.11.2011-02.12.2011;

voor de belastbare interesten van gereglementeerde spaardeposito's;

voor de inkomsten uit cessie of concessie van auteursrechten, naburige rechten en wettelijke licenties (tot het fiscaal grensbedrag van 58.720 EUR aj. 2018) - PB tarief blijft 15% ook boven het grensbedrag;

voor de dividenden van BEVAK’s en GVV’s die voor minstens 60% investeren in EER-vastgoed hoofdzakelijk gebruikt voor woon- en gezondheidszorg;

voor de dividenden van de winstverdeling van het derde of volgende boekjaar na de kapitaalinbreng na juni 2013 in een KMO in het kader van art. 269 §2 WIB92 (VV/PRbis-aandelen).

17%

voor de dividenden uit kapitaalvermindering binnen eerste vier jaar (of eerste twee jaar voor KMO's) na incorporatie reserves in het kader van art. 537 WIB92 (overgangsbepaling vastgeklikte reserves);

voor de dividenden uit de vermindering liquidatiereserve binnen vijf jaar na aanleg van die reserve in het kader van art. 184quater WIB92, indien die liquidatiereserve is aangelegd tot en met aj. 2017.

20%

voor de dividenden uit vermindering liquidatiereserve binnen vijf jaar na aanleg van die reserve in het kader van art. 184quater WIB92, indien die liquidatiereserve is aangelegd vanaf aj. 2018.

voor de dividenden van de winstverdeling van het tweede boekjaar na de kapitaalinbreng na juni 2013 in een KMO in het kader van art. 269 §2 WIB92 (VV/PRbis-aandelen).

30%

voor interesten (andere dan van gereglementeerde spaardeposito's), bv. kasbon, termijnrekening, obligaties, ook de interesten van de Thematische Volkslening;

voor de dividenden en daarmee gelijkgestelde inkoopboni;

voor de loten van effecten van leningen en de opbrengsten uit de verhuring van jacht-, vis- en vogelvangstrechten;

voor de inkomsten begrepen in lijfrenten en tijdelijke renten;

voor de inkomsten uit verhuring van roerende goederen en uit onderverhuring van al dan niet gemeubileerde onroerende goederen of uit de concessie van het recht om plakbrieven of andere reclamedragers te plaatsen;

voor de inkomsten uit cessie of concessie van auteursrechten, naburige rechten en wettelijke licenties boven het fiscaal grensbedrag van 58.720 EUR aj. 2018) - PB 15%;

voor de dividenduitkeringen ter gelegenheid van de vereffening van een Belgische of buitenlandse vennootschap: liquidatieboni;

voor de dividenden van de winstverdeling van het eerste boekjaar na de kapitaalinbreng na juni 2013 in een KMO in het kader van art. 269 §2 WIB92 (VV/PRbis-aandelen).

monKEY.be (JW)

Page 187: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

187  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – activering spaargeld (AJ 2019) 

Programmawet van 25 december 2017

Bestaande vrijstelling intresten gereglementeerde spaardeposito’s gehalveerd: € 1920  € 960 (niet geïndexeerd € 1250  € 625)

Nieuwe vrijstelling dividenden van aandelen: € 640* (niet geïndexeerd € 416,5)*op basis van indexatie aj. 2019 (afronding op 1 euro), per belastingplichtige. Mogelijk verdere verhoging in de toekomst.

alle dividenden (ook buitenlandse), uitgezonderd: ‘geherkwalificeerde intresten’, dividenden van ICB’s, gemeenschappelijke beleggingsfondsen en juridische constructies

Schrapping bestaande vrijstelling dividenden erkende CV’s en vennootschappen met sociaal oogmerk (€ 190)

Inwerkingtreding: inkomsten betaald vanaf 1 januari 2018

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – activering spaargeld (AJ 2019) 

Vrijstelling dividenden via belastingaangifte!= Vrijstelling in PB, NIET in RV (nieuwe codes in vak VII aangifte 2019)Verrekening/terugbetaling RV vragen in aangifte (of dividend niet aangeven indien vrijstelling gevraagd voor dividend uit buitenland)

Aanrekening vrijstelling = keuzevrijheid belastingplichtige= belangrijk indien dividenden onderworpen @ verschillende belastingtarieven

Bewijs (ingehouden RV) ter beschikking houden

Ook in BNI: ofwel via aangifte, ofwel indien niet aangifteplichtig via specifieke procedure

Page 188: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

188  

Activering van spaargelden: nieuwe belastingvrijstelling voor dividenden

De regering wil slapend geld op spaardeposito’s actief laten investeren in bedrijven. Daarom neemt ze twee fiscale maatregelen (art. 104-116 Programmawet dd. 25.12.2017, BS 29.12.2017). Enerzijds halveert ze het bedrag van de vrijstelling die geldt voor intresten van spaarrekeningen. Anderzijds voert zij een nieuwe (beperkte) belastingvrijstelling in voor dividenden van aandelen. Zie ook Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 46 e.v.

Halvering vrijstelling intresten spaardeposito’s Vanaf aj. 2019 wordt het vrijstellingsbedrag dat geldt voor intresten van gereglementeerde spaardeposito’s gehalveerd van 1250 EUR (1920 EUR geïndexeerd voor aj. 2019) tot 625 EUR (960 EUR geïndexeerd voor aj. 2019) (aanpassing art. 21 lid1 5° WIB92). Deze maatregel is van toepassing op de intresten betaald of toegekend vanaf 1 januari 2018. De eerste schijf van 960 EUR intresten zijn vrijgesteld, de intresten boven die grens worden onderworpen aan het belastingtarief van 15%.

Nieuwe belastingvrijstelling voor dividenden Vanaf aj. 2019 geldt een nieuwe belastingvrijstelling voor dividenden. De eerste schijf van 416,50 EUR (640 EUR geïndexeerd* voor aj. 2019) dividenden die betaald of toegekend zijn vanaf 1 januari 2018, wordt vrijgesteld van belasting (nieuw art. 21 lid1 14° WIB92). Dividenden zijn de inkomsten bedoeld in art. 18 lid1 1° WIB92, met name “alle voordelen toegekend door een vennootschap verbonden aan aandelen en winstbewijzen hoe ook genaamd, uit welken hoofde en op welke wijze ook verkregen”. De vrijstelling geldt zowel voor binnenlandse als buitenlandse dividenden. De vrijstelling geldt per belastingplichtige.

(*) het bedrag wordt na indexatie afgerond op de hogere of lagere euro, en niet volgens de algemene regel afgerond op tien euro (art. 178 §2 lid3 WIB92).

Volgende dividenden zijn mede “gelet op het feit dat de regering rechtstreekse investeringen in bedrijven wil aanmoedigen” (Memorie van Toelichting DOC54 2746/001, p. 47), uitgesloten van de vrijstelling:

dividenden uitgekeerd door juridische constructies of verkregen door tussenkomst van juridische constructies;

dividenden van instellingen voor collectieve belegging (ICB’s);

dividenden verkregen door tussenkomst van gemeenschappelijke beleggingsfondsen;

intresten die op basis van art. 18 lid1 4° WIB92 worden geherkwalificeerd als dividenden;

inkoop- en liquidatieboni.

Als compensatie wordt de bestaande vrijstelling (van 190 EUR) voor dividenden van coöperatieve vennootschappen en voor dividenden van vennootschappen met een sociaal oogmerk afgeschaft*. Die vrijstellingen gaan op in de nieuwe algemene vrijstelling voor dividenden (opheffing art. 21 lid1 6° WIB92 en aanpassing art. 21 lid1 10° WIB92). De vrijstelling van 190 EUR voor intresten van vennootschappen met een sociaal oogmerk blijft wel behouden. De nieuwe vrijstelling is cumuleerbaar met andere vrijstellingen, zoals bv. de vrijstelling van liquidatiereserves.

(*) het gedeelte van de aan natuurlijke personen toegekende dividenden van door de Nationale Raad van Coöperatie erkende coöperatieve vennootschappen dat niet meer bedraagt dan 190 EUR per persoon, moet niet worden opgenomen in de belastbare basis van deze vennootschappen (wijziging art. 185 §1 WIB92).

Vrijstelling in de personenbelasting, niet in de roerende voorheffing De vrijstelling voor dividenden wordt echter niet automatisch toegepast door de schuldenaar bij de inhouding van de roerende voorheffing. De dividenden blijven immers integraal onderworpen aan de roerende voorheffing (art. 261 lid1 1° en 2° WIB92). De belastingplichtige moet de vrijstelling zelf toepassen in zijn aangifte in de personenbelasting door uitdrukkelijk de verrekening en eventueel de terugbetaling van de roerende voorheffing die werd ingehouden op de eerste schijf van 640 EUR dividenden, in de aangifte te vragen (art. 307 §1/1 lid3 WIB92). Die aanvraag moet worden gestaafd met ‘bewijsstukken’ (nog vast te leggen bij KB). De bewijsstukken moeten ter beschikking worden gehouden van de belastingadministratie. De vrijstelling op buitenlandse dividenden (die niet zijn onderworpen aan RV) kan eenvoudig worden verkregen door die dividenden tot het grensbedrag niet in de aangifte op te nemen.

De belastingplichtige bepaalt zelf voor welke dividenden de vrijstelling moet worden verleend. Dit is van belang als hij dividenden geniet die belastbaar zijn tegen verschillende belastingtarieven. In dat geval wordt de vrijstelling bij voorkeur toegepast op dividenden die belastbaar zijn tegen het tarief van 30%, eerder dan op dividenden die belast worden tegen een lager voordeeltarief.

Page 189: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

189  

Ook niet-inwoners moeten zelf de vrijstelling toepassen en vragen ofwel via de belastingaangifte als de niet-inwoner te regulariseren inkomsten heeft (art. 307 §1/5 WIB92) ofwel, als hij geen te regulariseren inkomsten geniet, via een verzoekschrift gericht aan de door de Koning aangewezen ambtenaar uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op het inkomstenjaar waarin de dividenden zijn verkregen (art. 376/1 WIB92).

Vanaf aj. 2018 worden de vrijstellingen (op intresten spaardeposito’s en op dividenden) ‘pro rata temporis’ beperkt tot de duur van het belastbare tijdperk.

monKEY.be (JW)

Uit hervorming vennootschapsbelasting (vanaf aj. 2019):

Kapitaalverminderingen zijn in principe belastingvrij voor de aandeelhouder (natuurlijke persoon) op basis van art. 18 lid1 2° en 2°bis WIB92. Maar voor kapitaalverminderingen die door de algemene vergadering zijn beslist vanaf 1.1.2018, wordt de vermindering, als het eigen vermogen niet enkel uit kapitaal, maar ook uit reserves bestaat, verplicht verhoudingsgewijs aangerekend op het kapitaal en die reserves*. De aanrekening op de reserves is dan belastbaar als dividend (art. 18 lid1 2° en 2°bis WIB92 zoals gewijzigd door art. 4 Wet hervorming vennootschapsbelasting dd. 25.12.2017, BS 29.12.2017).

(*) de aanrekening gebeurt eerst op de in het kapitaal geïncorporeerde belaste reserves, vervolgens op de niet in het kapitaal geïncorporeerde belast reserves en tenslotte op de in het kapitaal geïncorporeerde vrijgestelde reserves.

monKEY.be (JW)

Page 190: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

190  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – heffing op sparen (AJ 2019) 

Programmawet van 25 december 2017

ICB’s

2006: fondsen die voor meer dan 40% in vastrentende effecten beleggen onderworpen aan RV (15%)2012: fondsen die voor meer dan 25% in vastrentende effecten beleggen onderworpen aan RV (21%)2018: fondsen die voor meer dan 10% in vastrentende effecten beleggen onderworpen aan RV (30%)

Inwerkingtreding:  inkomsten van fondsen verworven vanaf 1 januari 2018

Page 191: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

191  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – herkwalificatie intresten (aj. 2021) 

Wet hervorming vennootschapsbelasting van 25 december 2017 

Herkwalificatie intresten in dividenden (art. 18 lid 1 4° WIB92) vanaf aj. 2021:  voorschot = geldlening oude definitie: voorschot = vordering (= R/C) Begrip ‘marktrente’ (art. 55 WIB92) = rentevoet die overeenkomt met de door 

de Nationale Bank gepubliceerde MFI‐rente die wordt aangerekend voor leningen (gesloten in november van voorgaande jaar (= 2019)) aan niet financiële instellingen, met variabele rente op één jaar, van minder dan 1.000.000 euro, verhoogd met 2,5 pct.

Voor 2020 (het jaar waarvoor de nieuwe regeling het eerst van toepassing is), moet MFI‐rente worden genomen van november 2019 verhoogd met 2,5%,(in november 2017 bedroeg MFI‐rente 1,64%: referentievoet = 1,64 + 2,5 = 4,14%)

IDEM aftrekbeperking intresten als beroepskosten (art. 55 WIB92)

Herkwalificatie intresten in dividenden – belangrijke wijziging vanaf aj. 2021 De art. 3 en 9 Wet hervorming vennootschapsbelasting dd. 25.12.2017 (BS 29.12.2017) wijzigen

het stelsel van de herkwalificatie voor intresten die betrekking hebben op periodes na 31 december 2019.

In de eerste plaats wordt teruggekeerd naar de oude definitie van het begrip ‘voorschot’, zijnde elke ‘vordering’ of schuldvordering van een natuurlijk persoon op de vennootschap. Zo wordt de discussie over de draagwijdte van het begrip ‘geldlening’ definitief beslecht in het voordeel van de belastingadministratie die er doorgaans een ruimere interpretatie aan gaf dan de belastingplichtige (zie hoger en Memorie van Toelichting DOC54 2839/001 p.32). De creditering van een lopende rekening (R/C) valt mogelijk niet onder het begrip ‘geldlening’, maar zeker wel onder het begrip ‘vordering’ (van de bedrijfsleider op de vennootschap).

Vervolgens wordt de begrenzing van de intresten op de eerder subjectieve ‘marktrente’ geobjectiveerd, door een wijziging van art. 55 WIB92 (door art. 9 Wet hervorming vennootschapsbelasting dd. 25.12.2017). Het begrip ‘marktrente’ wordt in art. 55 voor intresten van niet-hypothecaire leningen, zoals de hier bedoelde schuldvorderingen, vervangen door “de door de Nationale Bank bekendgemaakte MFI-rentevoet voor leningen tot 1 miljoen euro, met variabele rente tot één jaar, die worden verstrekt aan niet-financiële vennootschappen en die gesloten zijn in de maand november van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de intresten betrekking hebben”. Die MFI-rente wordt verhoogd met 2,5% (art. 18 lid1 4° WIB92). Voor de begrenzing van de intresten die betrekking hebben op 2020 (het jaar waarvoor de nieuwe regeling het eerst van toepassing is), moet dus de MFI-rente worden genomen van november 2019 verhoogd met 2,5%. Ter info, voor november 2017 bedroeg deze MFI-rente 1,64%.

monKEY.be (JW)

Page 192: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

192  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – diverse  Vrijstellingsregeling spaarboekjes opnieuw onder vuur

Hof van Justitie, 8 juni 2017

Inkomsten uit Franse SCI translucide = dividenden (geen OI)Cassatie, 21 september 2017

Dividenden uit Frankrijk: teruggave dubbele belasting?Cassatie, 16 juni 2017

Attest vrijgestelde intresten starterslening (leningsschijf van € 15.000): Circulaire van 4 april 2017 & Circulaire van 19 februari 2018

Belastbare grondslag lijfrente: altijd minimum 3% kapitaal? Rb. Antwerpen, 17 maart 2017

Inkomsten uit portretrecht voetballer belast als beroepsinkomen (GEEN RI) Rb. Gent, 7 februari 2017

Fiscaal stelsel spaardeposito’s opnieuw onder (Europees) vuur … De Bankenwet (Wet diverse bepalingen dd. 25.04.2014) breidt de vrijstelling én het verlaagd tarief van 15%, nadat dat tarief na vernietiging door het Grondwettelijk Hof, opnieuw werd ingevoerd, uit tot spaardeposito's aangeboden door instellingen gevestigd in andere EER-lidstaten, en dit retroactief sinds aj. 2013 (nieuw artikel 21 5° WIB92, art. 171 3°quinquies WIB92). De wet eist wel dat de buitenlandse EER-deposito's "aan analoge vereisten" voldoen als deze gesteld in art. 2 KB/WIB92 (o.a. de toekenning van een basisrente en een getrouwheidspremie) en dat ze gereglementeerd zijn door de bevoegde autoriteiten van de betrokken EER-lidstaat (Circulaire dd. 12.06.2014 en dd. 27.02.2015). Zo lijkt de toepassing van de vrijstelling en het voordeeltarief van 15% op buitenlandse spaardeposito's in de praktijk eerder uitzonderlijk, zo niet uitgesloten (PV 2474 dd. 25.02.2015 en PV 231 dd. 16.03.2015). Die de facto uitsluiting van buitenlandse spaardeposito’s van de fiscale gunstregeling doet het Hof van Justitie in een nieuw arrest besluiten dat de vrijstellingsregeling van art. 21 5° WIB92 het Europees recht schendt voor zover die regeling de toegang van in andere lidstaten gevestigde dienstverrichters tot de Belgische bankenmarkt aan voorwaarden onderwerpt die eigen zijn aan de Belgische markt en waaraan door buitenlandse banken gewoon niet kan worden voldaan. Zo bijvoorbeeld de voorwaarde dat de vergoeding van spaardeposito’s verplicht en uitsluitend moet bestaan uit een basisrente en een getrouwheidspremie (HvJ dd. 08.06.2017, zaak C-580/15).

monKEY.be (JW)

Page 193: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

193  

Rechten in Franse SCI (translucide) geen onroerend goed

de inkomsten die een inwoner van België ontvangt als vergoeding van een participatie in een Franse société civile immobilière (SCI) zijn volgens de belastingadministratie steeds in België belastbaar als dividenden. Ze worden bijgevolg niet vrijgesteld als onroerende inkomsten.

Rechtspraak: Rb. Brugge dd. 17.04.2012 bevestigt de kwalificatie als dividenden. Arresten contra kwalificatie als dividenden: Brussel dd. 10.09.2013 en Gent dd. 29.04.2014 (in casu betrof het telkens de SCI translucide, zie onder): de uit de SCI ontvangen inkomsten zijn niet belastbaar als buitenlandse dividenden (zonder roerende voorheffing), maar zijn belastbaar als onroerende inkomsten, die belast worden in de bronstaat Frankrijk en vrijgesteld zijn onder progressievoorbehoud in de woonstaat België. Beide arresten werden echter verbroken in cassatie. Het arrest van Brussel dd. 10.09.2013 is verbroken door Cassatie dd. 29.09.2016 en het arrest van Gent dd. 29.04.2014 werd verbroken door Cassatie dd. 21.09.2017: de inkomsten uit de SCI translucide kunnen, volgens het Hof, niet kwalificeren als onroerende inkomsten.

In PV 547 dd. 23.09.2015 maakt de minister van Financiën een onderscheid tussen de SCI transparante en de SCI translucide. De aandeelhouders van de SCI transparante worden in Frankrijk belast op inkomsten uit onroerende goederen (in verhouding tot hun aandeel in de SCI). De SCI translucide beschikt in tegenstelling tot de SCI transparante over een afgescheiden rechtspersoonlijkheid. De inkomsten die een SCI translucide aan haar aandeelhouders uitkeert vormen inkomsten uit het maatschappelijk kapitaal en zijn in België belastbaar als dividenden (op basis van het restartikel 18 DBV Frankrijk). In Frankrijk wordt de winst van de SCI translucide belast in hoofde van de SCI. De uitkeringen uit de maatschappelijke delen en de winst van de SCI vormen twee verschillende inkomsten (belast in hoofde van twee van elkaar onderscheiden belastingplichtigen) waardoor er geen sprake is van dubbele belasting.

monKEY.be (JW)

Franse dividenden

een dubbele belasting - in het buitenland en in België - op dividenden van aandelen van buitenlandse vennootschappen is niet strijdig met het Europees recht. In casu werd de belasting, verschuldigd in België, niet verminderd met de inhouding op de dividenden in Frankrijk (H.v.J. dd. 14.11.2006 en H.v.J. dd. 16.07.2009 zie ook: PV 13374 dd. 12.12.2006, PV 13164 dd. 29.11.2006, PV 604 dd. 29.07.2009 en PV 546 dd. 23.09.2015). Dergelijke 'dubbele belasting' is evenmin ongrondwettelijk (GwH dd. 30.06.2011). Toch stelt het Hof van Cassatie dat de Franse bronbelasting (in casu 15%) op zijn minst gedeeltelijk moet worden verrekend met de Belgische personenbelasting. Het dubbelbelastingverdrag primeert op een interne rechtsbepaling. Aangezien het dubbelbelastingverdrag (gesloten met Frankrijk) België verplicht tot het verlenen van een minimum verrekenbaar bedrag aan forfaitaire buitenlandse belasting (FBB*), kan er geen gevolg worden gegeven aan interne Belgische regels** die deze verrekening aan bijkomende voorwaarden onderwerpen (Cassatie dd. 16.06.2017). Op basis van dit arrest kunnen belastingplichtigen de toepassing van een FBB vragen m.b.t. hun dividenden van Franse oorsprong (via bezwaarschrift in te dienen bij het centrum voor particulieren van de FOD Financiën). Maar de FOD Financiën is (voorlopig) niet van plan om in te gaan op de verzoeken tot verrekening van de Franse bronbelasting en wacht tot nader order de uitspraak ten gronde af van het hof van Antwerpen waarnaar de zaak door Cassatie is doorverwezen. (*) FBB ten belope van ten minste 15% van het nettodividend (= brutodividend na aftrek van 15% Franse bronbelasting), zijnde 12,75% van het brutodividend. In bepaalde rechtsleer wordt echter geopperd dat de volledige Franse bronbelasting (15% van het brutodividend) moet worden verrekend (FA, nr. 28, 20 juli 2017, p. 3). (**) o.a. de wet van 7 december 1988 die het FBB-stelsel schrapte voor privébeleggingen van particulieren, door de invoering van een ‘beroepsmatigheidsclausule’. Waarna vervolgens, in 1992, ook voor beroepsbeleggers de verrekening van de FBB op buitenlandse dividenden werd afgeschaft, behalve voor bepaalde inkomsten uit beleggingsvennootschappen

monKEY.be (JW)

Page 194: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

194  

De strijd rond het FBB op Franse dividenden : einde niet in zicht

Alhoewel het Hof van Cassatie midden vorig jaar heeft geoordeeld, dat België ook aan particuliere beleggers een belastingkrediet moet toestaan van 15 % ten aanzien van 'Franse' dividenden, lijkt de Administratie het teveel aan betaalde belasting niet zonder slag of stoot te zullen terugbetalen. Een stand van zaken. Wat is het probleem ? Op dividenden die in België residerende particulieren ontvangen vanuit een Franse bron, wordt in principe een Franse bronheffing ingehouden van 15 %. Op het saldo wordt vervolgens ook nog eens Belgische roerende voorheffing ingehouden van (vandaag) 30 %. Door deze dubbele belasting schiet er van een brutodividend van 100 geen 60 over. Tot dertig jaar geleden kon deze dubbele belasting verholpen worden door de verrekening van het zogenaamde 'forfaitair gedeelte van de buitenlandse belasting' (het FBB). Maar in 1988 besloot de Belgische wetgever de verrekening van het FBB te beperken tot het geval waarin de aandelen beroepsmatig worden gebruikt (art. 285, lid 1 WIB 1992). Particuliere beleggers zagen het FBB daardoor aan hun neus voorbijgaan, en ondergingen sindsdien volop de dubbele belasting. Alle pogingen om rechtbanken en hoven van beroep ertoe te bewegen aan deze dubbele belasting een einde te stellen, liepen op een sisser af (op één arrest van de Franse Conseil d'Etat na; voor een overzicht, zie Fisc., nr. 1529 , p. 5). Die dubbele belasting is, (o.m.) wat Franse dividenden betreft, nochtans geen evidentie. Het Frans-Belgisch dubbelbelastingverdrag bevat immers een bepaling die uitdrukkelijk in de verrekening van een 'FBB' voorziet. Weliswaar zegt het verdrag dat dit FBB slechts "onder de door de Belgische wetgeving vastgestelde voorwaarden aftrekbaar is"; maar het voegt er tegelijk aan toe, dat het "bedoeld" gedeelte (het FBB dus), nooit "minder dan 15 %" mag belopen van het nettobedrag van het Franse dividend (na aftrek van de Franse bronheffing); (art. 19.A.1., lid 2 van het verdrag). Het Hof van Cassatie heeft zich vorig jaar uitdrukkelijk op deze laatste bepaling uit het verdrag gebaseerd om te oordelen dat ook een particuliere belegger recht heeft op de verrekening van 15 % FBB op de dividenden die hij uit Franse bron verkrijgt (Cass. 16 juni 2017, Fisc., nr. 1529 , p. 5). Op basis van dit arrest moet dus een krediet van 15 % van het netto uit Franse bron verkregen dividend verrekend kunnen worden met de 30 % Belgische belasting op dat dividend. Het resultaat is dus, dat de Belgische belasting (tegen de huidige tarieven) uiteindelijk beperkt blijft tot (30 % - 15 % =) 15 %. Wat met de bezwaarschriften ? Dit voor particuliere beleggers bijzonder gunstig arrest van het Hof van Cassatie blijkt menig belastingplichtige ertoe aangezet te hebben alsnog een bezwaarschrift in te dienen, om het teveel aan Belgische belasting (15 % van het netto uit Franse bron ontvangen dividend na aftrek van de Franse bronheffing) terug te vorderen. Maar signalen uit de praktijk wijzen uit, dat die terugvordering niet van een leien dakje verloopt. Om te beginnen zijn er een aantal gewestelijke directies die, naar verluidt, besloten hebben de kat uit de boom te kijken, en te wachten met een beslissing tot wanneer het hof van beroep te Antwerpen zijn werk heeft gedaan. Met zijn voormeld arrest heeft het Hof van Cassatie immers een arrest verbroken van het hof van beroep te Gent dat geweigerd had de verrekening van het FBB toe te staan; en in zijn verbrekingsarrest besloot het Hof van Cassatie de zaak voor verder gevolg te verwijzen naar het hof van beroep te Antwerpen; daar is het dossier op dit ogenblik nog hangende. De vraag is evenwel of het veel zin heeft om het verdict van het Antwerpse hof af te wachten. Sinds 3 augustus 2017 geldt immers een nieuwe regeling voor het geval het Hof van Cassatie een arrest verbreekt. Het beroepshof naar waar de zaak verwezen wordt, is in die nieuwe regeling immers - anders dan voorheen het geval was - nu "ab initio gebonden door het arrest van het Hof van Cassatie wat het door het Hof beslechte rechtspunt" betreft (Fisc., nr. 1538 , p. 14). Dit betekent, dat het Antwerpse hof

Page 195: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

195  

van beroep zo goed als aan handen en voeten gebonden is, wat het toestaan van het FBB betreft, aangezien het verplicht is op dit punt de zienswijze van het Hof van Cassatie te volgen. Geen aangifte gedaan In West-Vlaanderen blijkt de Administratie al- vast niet te wachten op het oordeel van de Antwerpse raadsheren, en worden de bezwaren naar verluidt systematisch afgewezen, althans in die gevallen waarin de belastingplichtige zijn Franse dividenden onder toepassing van de bevrijdende roerende voorheffing niet op het aangifteformulier heeft vermeld. Uit een beslissing die de redactie kon inkijken, blijkt de Administratie zich voor deze afwijzing (onder meer) te baseren op vaste rechtspraak van het Hof van Cassatie volgens dewelke de keuze om roerende inkomsten in het kader van de bevrijdende roerende voorheffing niet op het aangifteformulier te vermelden, onherroepelijk is; dat de belastingplichtige alle gevolgen van die keuze moet dragen; en dat er geen mogelijkheid is om deze keuze nadien nog te wijzigen. Maar wat de voormelde beslissing niet vermeldt, is dat het Hof van Cassatie zijn op dit punt strenge rechtspraak twee jaar geleden toch een ietsje versoepeld heeft (Cass. 14 januari 2016, Fisc., nr. 1464 , p. 6). Het ging daarbij om dividenden waarop een verkeerd tarief van de roerende voorheffing was toegepast (25 % i.p.v. 15 %). De belastingplichtige had de dividenden ook hier in het kader van de bevrijdende roerende voorheffing niet op zijn aangifteformulier vermeld. Achteraf vroeg hij via een bezwaarschrift alsnog de te veel betaalde roerende voorheffing terug. Dat werd hem door de Administratie onder verwijzing naar de voormelde cassatierechtspraak geweigerd. Maar het Hof van Cassatie oordeelde in casu, dat het stelsel van de bevrijdende roerende voorheffing niet verhindert "dat de belastingplichtige die ervoor heeft geopteerd om de roerende inkomsten niet aan te geven, terugbetaling vordert van de [RV] die geheel of gedeeltelijk ten onrechte werd ingehouden en doorgestort aan de Schatkist". Anders gezegd, de belasting die in het kader van de bevrijdende roerende voorheffing - bij niet-aangifte - definitief door de Schatkist verworven is, kan niet hoger zijn, dan de belasting die krachtens de wet verschuldigd is. Als toepassing gemaakt werd van een te hoog tarief, moet het verschil wel kunnen worden teruggevraagd. Vertaald naar de situatie van de Franse dividenden zou men naar analogie kunnen stellen, dat particuliere beleggers die deze dividenden niet op het aangifteformulier hebben vermeld (omdat hen voorgehouden was dat er toch geen verrekening van het FBB kon plaatsvinden), hoe dan ook meer belasting hebben betaald, dan wettelijk verschuldigd is (nu blijkt dat zij bij aangifte wel recht gehad zouden hebben op verrekening van het FBB). Zo bekeken is het niet uitgesloten dat ook in dit geval een terugvordering van het te veel betaalde mogelijk moet zijn. Maar wellicht zal daarvoor een tussenkomst van de rechter nodig zijn. Want de kans dat de Administratie zonder slag of stoot meegaat in deze redenering is zo goed als onbestaande.

Page 196: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

196  

Startersleningen Circulaire 2018/C/24 van 19 februari 2018 betreffende de vrijstelling van interesten van bepaalde leningen afgesloten via een crowdfundingplatform Vrijstelling van de interesten van bepaalde leningen Crowdfunding Bewijs 1 Deze circulaire vult de circ. van 04.04.2017 (ref. 2017/C/17) aan, rekening houdend met de maatregelen die, inzake het bewijs dat voldaan is aan de voorwaarden zoals vermeld in art. 21, eerste lid, 13°, WIB 92, werden genomen. In dat verband heeft het KB 28.04.2017 het KB/WIB 92 gewijzigd met het oog op de uitvoering van de huidige bepalingen van art. 21, derde lid, WIB 92 waarin wordt bepaald dat de Koning de wijze bepaalt waarop het bewijs moet worden geleverd. Bewijs dat voldaan is aan de vrijstellingsvoorwaarden 1. Verplichtingen ten name van de kredietnemer 2 De ondernemingen zoals bedoeld in art. 21, eerste lid, 13°, WIB 92, moeten vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de beoogde lening werd afgesloten, jaarlijks vóór 31 maart een document opstellen dat: a. het bedrag vermeldt van de gedurende het vorige jaar betaalde interesten; b. bevestigt of de onderneming al dan niet gedurende het volledige voorafgaande jaar of, indien de lening in de loop van het voorafgaande jaar werd afgesloten, gedurende het volledige gedeelte van dat jaar vanaf de datum waarop de lening werd afgesloten, voldeed aan de voorwaarden opgenomen in art. 21, eerste lid, 13°, WIB 92. In dat document zullen eveneens het bedrag en de datum van afsluiting van de beoogde lening worden opgenomen. 3 Binnen dezelfde termijn, m.a.w. vóór 31 maart van elk jaar vanaf het jaar dat volgt op het jaar waarin de beoogde lening werd afgesloten, is de kredietnemer ertoe gehouden: 1. dat document te overhandigen aan de kredietgever; 2. een afschrift ervan te bezorgen aan de administratie. 4 Een afschrift van het bedoelde document moet worden overgemaakt aan de taxatiedienst waarvan de kredietnemer afhangt. De coördinaten van de bevoegde taxatiedienst kunnen worden verkregen door de kantorengids van de FOD Financiën te raadplegen via de website http://ccff02.minfin.fgov.be/annucomp/main.do, waar als volgt te werk moet worden gegaan: –in het menu “Professioneel”, klik op het tabblad “Aangifte”; –in het menu “Bevoegdheid”, kies “Aangifte vennootschapsbelasting”; –vervolgens, in het menu “Categorie”, kies “Kleine en Middelgrote onderneming (KMO)”; –klik op “ZOEKEN”; –ten slotte, voer in de rubriek “Gemeente”, het postnummer of de naam van de gemeente in waar de kredietnemer is gevestigd. 2. Verplichting ten name van de kredietgever 5 De kredietgever moet zijn exemplaar van de bedoelde documenten ter beschikking houden van de administratie en, in voorkomend geval, voorleggen. Daarnaast moet hij in zijn jaarlijkse aangifte in de personenbelasting het aantal leningen vermelden zoals bedoeld in art. 21, eerste lid, 13°, WIB 92, die hij heeft afgesloten

VAK XIV

Page 197: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

197  

Lijfrenten: belastbare grondslag altijd 3% van afgestane kapitaal? … Er bestaan twee systemen:

Lijfrenten of tijdelijke renten zonder prijsgave van het kapitaal: rente is volledig aan te geven als roerend inkomen.

Lijfrenten of tijdelijke renten met prijsgave van het kapitaal:

het roerend inkomen is gelijk aan 3% van het afgestane kapitaal of van de waarde van het afgestane onroerend goed waarop registratierechten werden geheven;

voorbeeld:

de renten van individuele levensverzekeringen waarvan de premies nooit werden afgetrokken of die nooit de belastingvermindering hebben genoten;

de lijfrente als tegenprestatie voor de eigendom of het vruchtgebruik van het onroerend goed;

de renten in het kader van pensioensparen waarvan de premies nooit werden afgetrokken of nooit een belastingvermindering hebben gekend.

… Het forfaitair bepaalde belastbaar roerend inkomen (3% van het afgestane kapitaal) geldt volgens de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen ook als de werkelijk ontvangen lijfrente lager is dan die 3% (Rb. Antwerpen dd. 17.03.2017). Dit standpunt is bekritiseerbaar aangezien de wet – “inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten” (art. 17 §1 4° WIB92) en “belastbare bedrag beperkt tot 3% van dat kapitaal” (art. 20 WIB92) laat uitschijnen dat de belastbare inkomsten nooit hoger kunnen zijn dan de werkelijk ontvangen (lijf)rente.

monKEY.be (JW)

Portretrecht

Rb. Gent, 7 februari 2017 Een beroepsvoetballer, niet-inwoner, ontvangt een éénmalige vergoeding voor de tijdelijke exploitatie van zijn portretrecht. Uit de overeenkomst blijkt dat het voorwerp wordt gelinkt met en beperkt tot de uitoefening van zijn beroepsactiviteiten. Het portretrecht heeft enkel een waarde omwille van de activiteiten van belastingplichtige als beroepsvoetballer. Overeenkomstig artikel 37 WIB 92 worden de inkomsten voortvloeiend uit dit portretrecht dan ook terecht aangemerkt als beroepsinkomsten onder Belgisch intern recht. De vergoeding wordt terecht als een baat beschouwd overeenkomstig artikel 27 WIB 92 aangezien zij werd betaald voor de tijdelijke overdracht van het portretrecht. Gelet op de professionele werkzaamheden van belastingplichtige in de betrokken periode en gelet op het feit dat de vergoeding gekoppeld is aan de werkzaamheden als beroepsvoetballer, oordeelt de rechtbank dat de vergoeding voortkomt uit een in België uitgeoefende beroepswerkzaamheid en derhalve belastbaar is in België krachtens artikel 228, § 2, 4°, WIB 92 onder voorbehoud van toepassing van het dubbelbelastingverdrag. Gelet op zijn erkenning als beroepssporter, zijn nationaliteit en het feit dat op datum van het afsluiten van de overeenkomst belastingplichtige zijn domicilie had in Kroatië gaat de rechtbank ervan uit dat het dubbelbelastingverdrag tussen België en Kroatië van 31 oktober 2001 van toepassing is. De vergoeding werd verkregen door belastingplichtige in de uitoefening van werkzaamheden van zelfstandige aard in België. De rechtbank is van oordeel dat belastingplichtige over een vaste basis in België beschikte waaraan de vergoeding kan worden toegerekend aangezien hij in de betrokken periode zijn professionele activiteiten in dienstverband uitoefende voor een Belgische voetbalclub en op de plaatsen die door de club werden aangeduid (o.a. het voetbalstadium). Enig exclusief genotsrecht is niet vereist. Aangezien de belastingplichtige voor het ganse jaar 2007 voor de Belgische club heeft gespeeld had deze toegewezen plaats een voldoende bestendig karakter. Zelfs indien het voetbalstadium niet als een vaste basis zou kunnen worden beschouwd, dan is de verblijfplaats in België waarover belastingplichtige in 2007 beschikte te beschouwen als een vaste basis. De administratie heeft aldus terecht de vergoeding die werd betaald voor de overdracht van het portretrecht in 2007 belast in België.

Page 198: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

198  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – auteursrechten 

Auteursrechten: 15% PB (> bruto € 58.720: RV 30% ‐ aj. 2018)

ROEREND INKOMENTot € 58.720: onweerlegbaar wettelijk vermoeden ‘ROEREND inkomen’ Boven € 58.720:  weerlegbaar wettelijk vermoeden roerend inkomen (bewijs ‘beroepsinkomen’ door administratie cf. art. 37 WIB92)

Gul kostenforfait (max € 11.745 bij € 31.320 inkomen)

PV 1494 van 14 februari 2017: ‐ aftrek RSZ‐bijdragen (auteursrechten WN onderworpen aan RSZ)‐ roerend inkomen “ongeacht bedrag”

Vraag 1494 van 14 februari 2017 van de heer Van den Bergh

Vraag De vergoedingen voor de overdracht van auteursrechten worden tot een bedrag van (niet-geïndexeerd) 37.500 euro (geïndexeerd voor inkomstenjaar 2017: 57.270 euro) gekwalificeerd als een roerend inkomen. Indien de auteursrechten worden toegekend aan een werknemer in het kader van de arbeidsrelatie, is de vergoeding voor de overdracht in principe onderworpen aan sociale zekerheidsbijdragen (RSZ-bijdragen). Dit principe wordt bevestigd door een Cassatiearrest van 15 september 2014 (S.12.006.N).In de praktijk heerst er onduidelijkheid over de gevolgen van deze RSZ-onderwerping op de fiscale berekeningsbasis. 1 Zijn de RSZ-werknemersbijdragen aftrekbaar van de fiscale berekeningsbasis vóór de berekening van de forfaitaire beroepskosten en roerende voorheffing/personenbelasting? 2 Indien het antwoord op de eerste vraag negatief is, zijn deze bijdragen dan: a) aftrekbaar van de overige beroepsinkomsten verdiend bij de werkgever; b) aftrekbaar als werkelijke beroepskost indien de werknemer niet opteert voor de forfaitaire beroepskosten in zijn aangifte? Antwoord van de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude van 12 september 2017

Ik wens vooreerst nog eens te benadrukken dat, in tegenstelling tot wat in de aanhef van de vraag wordt vermeld, uit de huidige wettelijke bepalingen volgt dat de inkomsten uit de cessie of de concessie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties, inkomsten zijn van roerende goederen en dat ongeacht hun bedrag. Die inkomsten hebben meer bepaald de bijzonderheid dat ze definitief belastbaar zijn als inkomsten van roerende goederen ten belope van een brutobedrag dat gelijk is aan 37.500 euro (te indexeren), niettegenstaande het feit dat de rechten waarop die inkomsten betrekking hebben eventueel voor de beroepswerkzaamheid worden gebruikt (zie het antwoord van 9 mei 2016 op de vraag nr. 6-897 van 23 maart 2016 van senator Lode Vereeck, Senaat, Bulletin van Vragen en Antwoorden). Voor het aanslagjaar 2018 bedraagt dat brutobedrag evenwel 58.720 euro. Wanneer de vergoedingen voor de overdracht van de auteursrechten worden gestort door de werkgever op basis van een arbeidsovereenkomst en onderworpen zijn aan een inhouding van sociale bijdragen, moeten die bijdragen niet begrepen worden in de belastbare grondslag van die roerende inkomsten. Met andere woorden het brutobedrag van de inkomsten uit auteursrechten is het bedrag na aftrek van de sociale bijdragen. Om het nettobedrag van die inkomsten te bepalen, worden de forfaitaire kosten, zoals bedoeld in artikel 4 van het koninklijk besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, berekend op het bedrag van de inkomsten na aftrek van die sociale bijdragen. Op dat nettobedrag is in principe de roerende voorheffing verschuldigd.

Page 199: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

199  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – auteursrechtenMinister van Financiën:“Ben mij ervan bewust dat in belangrijke mate steeds meer gebruik wordt gemaakt van de fiscale wetgeving die de belastbaarheid regelt van auteursrechten die worden verkregen in het kader van een beroepsactiviteit om de belastingdruk op het vlak van de personenbelasting te verlagen”.“Hoewel die wetgeving bedoeld was om tegemoet te komen aan bepaalde gewrongen effecten van het vergoedingssysteem van auteurs en kunstenaars, laten de bewoordingen ervan niet toe dat de toepassing ervan opzij wordt geschoven in geval van andere beroepsactiviteiten”.“De bedoelde wetgeving leidt tot een discriminatie tussen verkrijgers van beroepsinkomsten, al naargelang hun verloning al dan niet betrekking heeft op auteursrechten”Minister vraagt daarom aan zijn administratie een analyse te maken van de problematiek hoewel er geen concrete plannen zijn om de regelgeving aan te passen (PV 1788 van 16 augustus 2017).

Vraag 1788 van 16 augustus 2017 van de heer Vanvelthoven

Auteursrechten

Vraag

Het risico bestaat dat het regime van de auteursrechten steeds meer gebruikt wordt in optimalisatieschema's waarbij beroepsinkomsten maximaal omgezet worden in auteursrechten. 1 Bent u zich bewust van dit risico? 2 Wat doet de administratie om dit risico in te dijken? 3 Heeft u plannen ter zake? 4 Hoeveel rulings die betrekking hebben op auteursrechten werden de afgelopen jaren toegekend? Graag een overzicht voor de jaren 2011 tot en met 2016. 5 Kan u voor elk van de aanslagjaren 2011 tot en met 2016 te kennen geven welk bedrag aan roerende voorheffing werd ingehouden door opdrachtgevers (code 1119-45 of 2119-15), hoeveel het totaalbedrag aan ter zake aangegeven inkomsten bedraagt (code 1117-47 of 2117-17) en wat het totaalbedrag aan kosten bedraagt (code 1118-46 of 2118-16)?

Antwoord van de minister van Financiën, belast met Bestrijding van de fiscale fraude van 17 augustus 2017

Ik weet dat er in belangrijke mate steeds meer gebruik wordt gemaakt van de fiscale wetgeving die de belastbaarheid regelt van auteursrechten die worden verkregen in het kader van een beroepsactiviteit om de belastingdruk op het vlak van de personenbelasting te verlagen. Hoewel die wetgeving bedoeld was om tegemoet te komen aan bepaalde gewrongen effecten van het vergoedingssysteem van auteurs en kunstenaars, laten de bewoordingen ervan niet toe dat de toepassing ervan opzij wordt geschoven in geval van andere beroepsactiviteiten. Ik ben er mij dan ook van bewust dat de bedoelde wetgeving leidt tot een discriminatie tussen verkrijgers van beroepsinkomsten, al naargelang hun verloning al dan niet betrekking heeft op auteursrechten.

Page 200: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

200  

Ik zal aan mijn administratie vragen om een analyse te maken van de verschillende gevallen, evenals van de voorafgaande beslissingen, met betrekking tot die problematiek. Momenteel liggen er geen concrete plannen of voorstellen die een wijziging van de regelgeving inzake auteursrechten inhouden. Indien er voorstellen in die zin worden gedaan zal ik niet nalaten mijn administratie eveneens de opdracht te geven deze voorstellen ten gronde te onderzoeken. Bij de verdeling op basis van onderwerp worden rulings inzake auteursrechten maar vanaf 2016 afzonderlijk bijgehouden in de statistieken. Uit het jaarverslag 2016 blijkt dat in 2016 in totaal 38 dossiers inzake auteursrechten werden ingediend waarvan er 27 werden beslist. Er werden ook 107 prefilings ingediend inzake auteursrechten waarvan er 35 werden afgewerkt. In het jaarverslag 2015 en de vorige jaren zijn dossiers inzake auteursrechten opgenomen onder “directe belastingen-overige”. Gezien het korte tijdsbestek voor het beantwoorden van uw vraag kan enkel voor 2014 en 2015 het aantal beslissingen inzake auteursrechten worden gegeven. In 2014 waren er 11 beslissingen en in 2015 waren dat er 7. Binnen de rulingdienst zien we inderdaad een belangrijke toename van het aantal dossiers auteursrechten. Een tendens die zich ook in 2017 voortzet. Vooreerst dringen zich volgende kanttekeningen op. De belasting van de geviseerde inkomsten bedoeld in artikel 17, § 1e, 5° WIB wordt uitgevoerd door toepassing van de roerende voorheffing. Deze is niet meer bevrijdend sinds aanslagjaar 2013 en is geplafonneerd tot een bedrag van 37.500,00 euro (basisbedrag), dat elk jaar geïndexeerd wordt, als roerende inkomsten (artikel 269, 1e, 1° en 4°WIB). Op het deel van de inkomsten die dit plafond van 37.500,00 euro overstijgt, wordt een roerende voorheffing van 27 % geheven voor het aanslagjaar 2017. Dit tarief verhoogt naar 30 % vanaf 1 januari 2017 (aanslagjaar 2018), dit in het kader van de bijdrage van de inkomsten uit vermogen voor de financiering van de taxshift. De inkomsten geviseerd in artikel 17, § 1e, 5° WIB behouden hun kwalificatie van roerende inkomsten, behalve in het geval dat ze de 37.500,00 euro overschrijden. In dit geval dient bepaald of dit gaat over roerende, diverse of professionele inkomsten (artikel 37 WIB 92). De door u geciteerde codes komen enkel voor in het kader van de aangifte van de personenbelasting, meer bepaald de inkomsten uit kapitalen en roerende goederen. Rekening houdend met voorgaande elementen, dient opgemerkt dat er een verschil is tussen de resultaten op vlak van auteursrechten die vermeld zijn in de aangifte van de personenbelasting en de resultaten in dat verband vermeld in de aangifte van de roerende voorheffing. Die opmerkingen in acht genomen deel ik u vervolgens een aantal van de door u gevraagde resultaten mee voor de aanslagjaren 2011-2016. Wat aanslagjaar 2011 betreft, werd een totaalbedrag aan inkomsten op vlak van auteursrechten aangegeven van 28.757.602 euro en een totaal aan kosten van 11.419.448 euro. Het aangegeven bedrag aan roerende voorheffing in de aangifte personenbelasting bedroeg 2.874.887 euro. Voor aanslagjaar 2012 werd een totaalbedrag aan inkomsten op vlak van auteursrechten aangegeven van 33.460.301 euro en 12.673.266 euro aan kosten. De aangegeven roerende voorheffing in de aangifte personenbelasting bedroeg 3.379.203 euro. Voor aanslagjaar 2013 werd een totaal aan inkomsten gerealiseerd van 107.917.338 euro en de kosten beliepen 41.360.865 euro. De aangegeven roerende voorheffing in de aangifte personenbelasting bedroeg 8.623.497 euro en dit terwijl in de aangifte roerende voorheffing toch een bedrag was opgegeven van 13.271.272 euro. Het verschil heb ik in het begin van mijn antwoord toegelicht. De volgende aanslagjaren gaan de aangegeven bedragen nog steeds crescendo. Inderdaad, voor aanslagjaar 2014 belopen de inkomsten 129.067.440 euro en de kosten 49.666.158 euro. De aangegeven roerende voorheffing in de aangifte personenbelasting bedroeg 10.296.216 euro terwijl in de aangifte roerende voorheffing toch een bedrag was opgegeven van 14.177.101 euro. Wat het aanslagjaar 2015 betreft, is een bedrag van 156.376.587 euro aan inkomsten weerhouden in de aangifte en 59.181.944 euro aan kosten De aangegeven roerende voorheffing in de aangifte personenbelasting beliep 12.838.740 euro. In de aangifte roerende voorheffing is een bedrag betaald van 17.068.113 euro. Wat aanslagjaar 2016 aangaat, bedragen de inkomsten 180.294.882 euro en de kosten 67.297.127 euro. kosten De aangegeven roerende voorheffing in de aangifte personenbelasting bedroeg 14.979.936 euro terwijl in de aangifte roerende voorheffing een bedrag van 23.490.747 euro is opgenomen.

Page 201: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

201  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VII – auteursrechten: protocolakkoord VVJ 

Ruling 2017.154 van 4 april 2017

Bindend voor sector van Vlaamse persuitgevers: VVJ, Belga, Mediafin, Mediahuis, de Persgroep & Roularta (toepassing vanaf 1 juli 2017)

Vergoeding betaald aan zelfstandige journalisten en persfotografen voor overdracht vermogensrechten op artikels en foto’s

50% = auteursrechten (roerend inkomen)

50% = baten (beroepsinkomen)

Zowel hoofd‐ als bijberoep 

Btw: via ‘contract van uitgave’ kan volledige vergoeding @ journalist vrijgesteld blijven

Protocolakkoord met Vlaamse Vereniging van Journalisten Ten einde meer duidelijkheid en rechtszekerheid te verkrijgen betreffende de kwalificatie van vergoedingen als auteursrechten, stuurden de VVJ (Vlaamse Vereniging van Journalisten) en de VDP (Vlaamse dagbladuitgevers) reeds lang aan op een collectief akkoord met de fiscus (zie PV 5344 dd. 06.07.2011, PV 15831 dd. 19.02.2013 en PV 16865 dd. 17.04.2013). Het feit dat vergoedingen betaald aan zelfstandige journalisten (in hoofdberoep) worden belast hetzij volledig als beroepsinkomen, hetzij gedeeltelijk (30% of 50%) als roerend inkomen, hetzij volledig als roerend inkomen en dit naargelang van het fiscale controlekantoor waaronder de journalist ressorteert, is een pijnpunt en ruikt naar willekeur (PV 377 dd. 22.04.2013 en PV 418 dd. 30.05.2013). Voor meer rechtszekerheid was een collectief akkoord dus noodzakelijk. Dat ‘protocolakkoord’ is er uiteindelijk gekomen in de vorm van een voorafgaande beslissing (Ruling 2017.154 dd. 04.04.2017) die in principe bindend is voor de sector van de Vlaamse Vereniging van Journalisten (VVJ) en de belangrijkste Vlaamse persuitgevers (Belga, Mediafin, Mediahuis, de Persgroep en Roularta). De krachtlijnen van het akkoord zijn:

de vergoeding die aan zelfstandige journalisten en persfotografen wordt toegekend voor de cessie of concessie van de vermogensrechten op hun journalistieke bijdragen en foto’s zijn ten belope van de helft van die vergoeding belastbaar als auteursrechten (roerend inkomen belastbaar tegen 15%), en dit ongeacht of de belastingplichtige zelfstandige in hoofdberoep dan wel in bijberoep is. Merk op dat de ruling zich enkel uitspreekt over belastingplichtigen met het statuut van zelfstandige;

de andere helft van de vergoeding wordt beschouwd als vergoeding voor ‘werk in opdracht’ (maakloon) en is belastbaar als baten (beroepsinkomen belastbaar tegen het progressieve tarief);

deze verdeelsleutel heeft enkel betrekking op de personenbelasting en doet geen afbreuk aan de bestaande btw-vrijstelling voor uitgavencontracten op grond van art. 44 §3 3° W.BTW. De volledige vergoeding verkregen door freelancejournalisten voor de overdracht van de vermogensrechten op hun auteursrechtelijk beschermd werk, zowel het gedeelte (50%) belastbaar als roerende inkomen, als het gedeelte (50%) belastbaar als beroepsinkomen, blijft vallen onder de btw-vrijstelling voor contract van uitgave. Deze vrijstelling speelt echter niet voor persfotografen omdat die in principe nooit de garantie hebben dat de door hen aangeboden foto’s ook effectief worden gepubliceerd.

Het akkoord met de nieuwe 50/50-verdeelsleutel wordt door de sector toegepast vanaf 1 juli 2017. Voor meer details zie de website van de Vlaamse Vereniging van Journalisten.

monKEY.be (JW)

Page 202: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

202  

Voorafgaande beslissing 2017.154 dd. 04.04.2017

Roerend inkomen Auteursrechten Uitgavecontracten Artikel 44, § 3, 3°, van het Btw-Wetboek Samenvatting 50 % van de financiële enveloppe die aan zelfstandige journalisten en fotografen wordt toegekend voor de creatie van journalistieke bijdragen en foto's kan als een roerend inkomen in de zin van artikel 17, § 1, 5°, WIB 92 worden aangemerkt en is in principe afzonderlijk belastbaar aan 15 % roerende voorheffing. Deze verdeelsleutel voor doeleinden van de inkomstenbelastingen doet geen afbreuk aan de toepassing van de btw-vrijstelling voor uitgavecontracten op grond van artikel 44, § 3, 3°, van het Btw-Wetboek op het geheel van de relevante vergoeding onder de overeenkomst die kwalificeert als uitgavecontract.

Page 203: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

203  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VIII 

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK VIII – onderhoudsuitkering 

Co‐kinderschap

de gescheiden ouders verhuizen wekelijks én om beurt naar de gezinswoning waarin de kinderen ingeschreven zijn en blijven wonen

de door de ene ouder aan de andere ouder betaalde onderhoudsuitkeringen voor de kinderen = NIET aftrekbaar

De kinderen blijven immers nog deel uitmaken van het gezin van de betaler van de onderhoudsuitkering die zich telkens slechts tijdelijk (één week) verwijdert uit het gezin 

Rb. Antwerpen, 30 januari 2017

Page 204: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

204  

Page 205: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

205  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX  Vlaams / Waals / Brussels Gewest

Intrest groene lening in luik II:federaal

Page 206: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

206  

VLAAMS GEWEST – 86 codes

Page 207: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

207  

Page 208: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

208  

WAALS GEWEST – 95 codes

Page 209: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

209  

Page 210: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

210  

BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST – 83 codes

Page 211: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

211  

Page 212: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

212  

FEDERAAL

Page 213: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

213  

Page 214: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

214  

Page 215: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

215  

Page 216: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

216  

Eigen of niet-eigen woning?

WONING in eigendom, vruchtgebruik, erfpacht of opstal

EIGEN NIET-EIGEN

1 Zelf betrokken X

2 Wegens sociale redenen of beroepsredenen niet zelf betrokken X

3 Wegens wettelijke of contractuele belemmeringen of wegens (ver)bouwwerkzaamheden niet zelf betrokken

X

4 Woning verhuurd aan derden of deel woning verhuurd aan derden (indien ander deel zelf betrokken)

X

5 Wegens sociale redenen of beroepsredenen volledig niet zelf betrokken en (deel) woning verhuurd aan derden*

X

6 Wegens wettelijke of contractuele belemmeringen of wegens (ver)bouwwerkzaamheden volledig niet zelf betrokken en (deel) woning verhuurd aan derden

X

7 Beroepsmatig gebruikt deel van de woning X

8 Meerdere woningen (A en B) zelf betrokken & domicilie in A A B

9 Woning A zelf betrokken & woning B niet zelf betrokken wegens een reden vermeld in 2 of 3

A B

10

Meerdere woningen (A en B) niet zelf betrokken wegens een reden vermeld in 2 of 3

A of B B of A

KEUZE

11 Niet zelf betrokken wegens een andere reden dan vermeld in 2 of 3

X

(*) Op basis van een tolerantie van de belastingadministratie wordt dergelijke woning toch als eigen beschouwd.

monKEY.be (JW)

Luik, 11 september 2017

Fisconet http://www.fisconet.be Kadastraal inkomen - eigen woning - Vrijstelling - Voorwaarde - Persoonlijke bewoning

Uit de bewoordingen van artikel 12, § 3 WIB 92 (betreffende de vrijstelling van het kadastraal inkomen van de woning van de belastingplichtige) volgt dat deze bepaling beoogt dat de belastingplichtige persoonlijk het onroerend goed betrekt, eventueel samen met de leden van zijn gezin. De bewoning enkel door de leden van het gezin worden hier niet bedoeld.

Het feit dat de belastingplichtige af en toe een bezoek brengt aan zijn kinderen die in een appartement wonen dat door hem aan hen ter beschikking wordt gesteld, volstaat niet om beschouwd te kunnen worden als persoonlijke bewoning door de belastingplichtige van de woning (zoals bepaald in artikel 12, § 3 WIB 92).

Page 217: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

217  

Welke WOONBONUS passen de verschillende overheden toe?

EIGEN WONING NIET-EIGEN WONING

VLAAMS Gewest WAALS Gewest BRUSSELS HS Gewest FEDERALE overheid

Aj. 2015

hypothecaire lening gesloten vóór 2014

€ 2.280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50% indexatiestop (1)

€ 2.280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50% GEEN indexatiestop

€ 2.260 (2) (+ € 750 + € 80) (3) vermindering = 30-50% indexatiestop (4)

hypothecaire lening gesloten in 2014

€ 2.280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50% indexatiestop (1) oud stelsel = optie

€ 2.280 + € 760 + € 80 vermindering = 30-50% GEEN indexatiestop oud stelsel = optie

NIET VAN TOEPASSING (5)

Aj. 2016

hypothecaire lening gesloten in 2015

€ 1.520 + € 760 + € 80 vermindering = 40% indexatiestop (1) oud stelsel=GEEN optie

€ 2.290 + € 760 + € 80 vermindering = 40% indexatiestop (1) oud stelsel = optie

€ 2.290 + € 760 + € 80 vermindering = 45% GEEN indexatiestop oud stelsel = optie

NIET VAN TOEPASSING (5)

Aj. 2017

hypothecaire lening gesloten in 2016

€ 1.520 + € 760 + € 80 vermindering = 40% indexatiestop (1) oud stelsel=GEEN optie Ook basisbedrag € 1.520 voor niet enige woning GEEN samenloop met VL stelsels van vóór 2016!

Woonbonus in principe vervangen door "cheque habitat"

€ 2.300 + € 770 + € 80 vermindering = 45% GEEN indexatiestop oud stelsel = optie

NIET VAN TOEPASSING (5)

Aj. 2018 of 2019

hypothecaire lening gesloten in 2017 of 2018

€ 1.520 + € 760 + € 80 vermindering = 40% indexatiestop (1) oud stelsel=GEEN optie Ook basisbedrag € 1.520 voor niet enige woning. GEEN samenloop met VL stelsels van vóór 2016!

Woonbonus in principe vervangen door "cheque habitat"

GEEN fiscaal voordeel meer!

NIET VAN TOEPASSING (5)

(1) permanent (2) lening in de periode 2005-2013 voor eigen en enige woning maar in 2014 niet langer de eigen woning (3) verhoging enkel mogelijk indien woning nog steeds enige woning is (bv. eigen woning = huurwoning) (4) periode aj. 2015 - aj. 2018 (5) Geen federale woonbonus, mogelijk wel federale belastingvermindering voor langetermijnsparen voor kapitaalaflossingen en de gewone interestaftrek.

monKEY.be (JW)

Page 218: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

218  

Evolutie van de grensbedragen woonbonus

Aanslagjaar Basisbedrag Verhoging (10j) Verhoging min. 3 KTL (10j)

Totaal

2019 2.400 EUR** (Bru) 2.290 EUR* (Wal) 2.280 EUR (Vla - lening vóór 2015) 1.520 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 2.310 EUR (Fed)***

800 EUR** (Bru) 760 EUR* (Wal) 760 EUR (Vla) 770 EUR (Fed)

80 EUR 3.280 EUR (Bru) 3.130 EUR* (Wal) 3.120 EUR (Vla - lening vóór 2015) 2.360 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 3.160 EUR (Fed)

2018 2.350 EUR** (Bru) 2.290 EUR* (Wal) 2.280 EUR (Vla - lening vóór 2015) 1.520 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 2.260 EUR (Fed)***

780 EUR** (Bru) 760 EUR* (Wal) 760 EUR (Vla) 750 EUR (Fed)

80 EUR 3.210 EUR (Bru) 3.130 EUR* (Wal) 3.120 EUR (Vla - lening vóór 2015) 2.360 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 3.090 EUR (Fed)

2017 2.300 EUR (Bru) 2.290 EUR* (Wal) 2.280 EUR (Vla - lening vóór 2015) 1.520 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 2.260 EUR (Fed)

770 EUR (Bru) 760 EUR* (Wal) 760 EUR (Vla) 750 EUR (Fed)

80 EUR 3.150 EUR (Bru) 3.130 EUR* (Wal) 3.120 EUR (Vla - lening vóór 2015) 2.360 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 3.090 EUR (Fed)

2016 2.290 EUR (Bru) 2.290 EUR (Wal) 2.280 EUR (Vla - lening vóór 2015) 1.520 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 2.260 EUR (Fed)

760 EUR (Bru) 760 EUR (Wal) 760 EUR (Vla) 750 EUR (Fed)

80 EUR 3.130 EUR (Bru) 3.130 EUR (Wal) 3.120 EUR (Vla - lening vóór 2015) 2.360 EUR (Vla - lening vanaf 2015) 3.090 EUR (Fed)

2015 2.280 EUR (Gewest) 2.260 EUR (Federaal)

760 EUR (Gew) 750 EUR (Fed)

80 EUR 3.120 EUR (Gew) 3.090 EUR (Fed)

2014 2.260 EUR 750 EUR 80 EUR 3.090 EUR

2013 2.200 EUR 730 EUR 70 EUR 3.000 EUR

2012 2.120 EUR 710 EUR 70 EUR 2.900 EUR

2010/2011 2.080 EUR 690 EUR 70 EUR 2.840 EUR

2009 1.990 EUR 660 EUR 70 EUR 2.720 EUR

2008 1.950 EUR 650 EUR 70 EUR 2.670 EUR

2007 1.920 EUR 640 EUR 60 EUR 2.620 EUR

2006 1.870 EUR 620 EUR 60 EUR 2.550 EUR

(*) Waalse woonbonus in principe (= tenzij in overgangsregeling) afgeschaft voor lening gesloten vanaf 2016. (**) Brusselse woonbonus afgeschaft voor lening gesloten vanaf 2017. Opmerking: de federale woonbonus wordt tijdelijk niet geïndexeerd maar blijft tot en met aj. 2018 op het niveau van aj. 2014. Vanaf aj. 2019 wordt de federale woonbonus opnieuw geïndexeerd. De Vlaamse woonbonus wordt vanaf aj. 2016 definitief niet meer geïndexeerd. De Waalse woonbonus wordt definitief niet meer geïndexeerd vanaf aj. 2017. (***) Vanaf aj. 2018 wordt het bedrag van de federale woonbonus beperkt tot de duur van het belastbare tijdperk.

monKEY.be (JW)

Page 219: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

219  

KORF LANGETERMUJNSPAREN EN BOUWSPAREN

Het bedrag van kapitaalaflossingen en levensverzekeringspremies dat recht geeft op belastingvermindering (fiscale korf) wordt voor elke belastingplichtige voor aj. 2018 beperkt tot:

Wat de Brusselse vermindering betreft

15% op de eerste schijf van 1.960 EUR van het nettoberoepsinkomen;

6% op het saldo;

met een maximum van 2.350 EUR;

verkorte formule: 6% nettoberoepsinkomen + 176,40 EUR.

Wat de Waalse vermindering betreft:

15% op de eerste schijf van 1.910 EUR van het nettoberoepsinkomen;

6% op het saldo;

met een maximum van 2.290 EUR;

verkorte formule: 6% nettoberoepsinkomen + 171,90 EUR.

Wat de Vlaamse vermindering betreft:

15% op de eerste schijf van 1.900 EUR van het nettoberoepsinkomen;

6% op het saldo;

met een maximum van 2.280 EUR;

verkorte formule: 6% nettoberoepsinkomen + 171,00 EUR.

Wat de federale vermindering betreft:

15% op de eerste schijf van 1.880 EUR van het nettoberoepsinkomen;

6% op het saldo;

met een maximum van 2.260 EUR;

verkorte formule: 6% nettoberoepsinkomen + 169,20 EUR.

Deze begrenzing geldt voor kapitaalaflossingen en levensverzekeringspremies samen.

Federaal geldt er vier jaar lang een indexatiestop tot en met aj. 2018. Federaal wordt het grensbedrag (of fiscale korf) vanaf aj. 2018 bovendien nog beperkt tot de duur van het belastbare tijdperk.

monKEY.be (JW)

Page 220: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

220  

Gewestelijke gewone vermindering voor intresten

code 3150(!) → Vlaams gewest (Lening 2015): vermindering tegen 40% en/of 12,5% → Brussels gewest (Lening 2015/2016) & Waals gewest (Lvanaf 2015): vermindering tegen 12,5% code 3146 → alle gewesten (Lening vóór 2015): vermindering tegen marginaal tarief en/of 12,5% code 3151 → enkel Vlaams gewest (Lening 2015): vermindering tegen 40% code 3152 → alle gewesten (Lening vóór 2015): vermindering tegen marginaal tarief

Fiscaal aanvangsbedrag lening - bouwsparen

Jaar van sluiting van de lening

In aanmerking te nemen aanvangsbedrag van de lening naargelang van het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het jaar na het jaar van de sluiting van de lening

0 1 2 3 meer dan 3

2004 60.910,00 63.960,00 67.000,00 73.090,00 79.180,00

2003 59.960,00 62.950,00 65.950,00 71.950,00 77.940,00

2002 58.990,00 61.930,00 64.880,00 70.780,00 76.680,00

2001 57.570,00 60.440,00 63.320,00 69.080,00 74.830,00

2000 55.652,10 58.453,29 61.229,70 66.782,52 72.360,12

1999 55.057,15 57.808,77 60.560,39 66.063,62 71.566,86

1992-1998 54.536,58 57.263,40 59.990,23 65.443,89 70.872,76

1991 52.875,69 55.528,15 58.180,61 63.460,74 68.740,87

1990 51.115,64 53.668,95 56.222,25 61.353,65 66.460,25

1989 49.578,70 52.057,64 54.536,58 59.494,45 64.452,32

Page 221: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

221  

Fiscaal aanvangsbedrag lening - langetermijnsparen

Jaar van sluiten van de lening

In aanmerking te nemen aanvangsbedrag van de lening

Federaal (*) Vlaams Gewest Brussels Gewest Waals Gewest

2018 76.860,00 -- (**) -- (****) aanvangsbedrag bestaande lening(***)

2017 75.270,00 -- (**) -- (****) aanvangsbedrag bestaande lening(***)

2016 75.270,00 -- (**) 76.780,00 aanvangsbedrag bestaande lening(***)

2015 75.270,00 76.110,00 76.360,00 76.360,00

2014 75.270,00 76.110,00 76.110,00 76.110,00

2013 75.270,00 75.270,00 75.270,00 75.270,00

2012 73.190,00 73.190,00 73.190,00 73.190,00

2011 70.700,00 70.700,00 70.700,00 70.700,00

2009 en 2010 69.220,00 69.220,00 69.220,00 69.220,00

2008 66.240,00 66.240,00 66.240,00 66.240,00

2007 65.060,00 65.060,00 65.060,00 65.060,00

2006 63.920,00 63.920,00 63.920,00 63.920,00

2005 62.190,00 62.190,00 62.190,00 62.190,00

2004 60.910,00 60.910,00 60.910,00 60.910,00

2003 59.960,00 59.960,00 59.960,00 59.960,00

2002 58.990,00 58.990,00 58.990,00 58.990,00

2001 57.570,00 57.570,00 57.570,00 57.570,00

2000 55.652,10 55.652,10 55.652,10 55.652,10

1999 55.057,15 55.057,15 55.057,15 55.057,15

1992-1998 54.536,58 54.536,58 54.536,58 54.536,58

1991 52.875,69 52.875,69 52.875,69 52.875,69

1990 51.115,64 51.115,64 51.115,64 51.115,64

1989 49.978,70 49.978,70 49.978,70 49.978,70

(*) Federaal wordt de indexatie vier jaar lang niet toegepast maar blijft het grensbedrag op niveau van 2013: 75.270 EUR (zie 'indexterugsprong'). Vanaf aj. 2019 (leningen 2018) wordt het grensbedrag opnieuw geïndexeerd. (**) Het Vlaams Gewest past een permanente indexatiestop toe vanaf aj. 2015. Voor leningen gesloten vanaf 2016 is de vermindering voor langetermijnsparen afgeschaft en vervangen door de geïntegreerde woonbonus. (***) Ook het Waalse Gewest past een permanente indexatiestop toe vanaf aj. 2016. De vermindering voor langetermijnsparen is nog enkel mogelijk in een beperkte overgangsregeling en steeds beperkt tot het aanvangsbedrag van de bestaande lening gesloten vóór 2016 (****) Voor leningen gesloten vanaf 2017 is de vermindering voor langetermijnsparen afgeschaft in het Brussels Gewest.

Page 222: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

222  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Vlaamse geïntegreerde woonbonus 

Nieuwe code *330  tijdelijke verhoging woonbonus met € 80 voor min. 3 KTLvoor leningen gesloten in 2016

Samenloop leningen 2016 & 2017 mogelijk!

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Vlaamse geïntegreerde woonbonus  

VLAAMS GEWEST = bevoegd indien op 1.1.aj. domicilie in VL

lening gesloten vanaf 2016 voor eigen woning (enige & niet‐enige woning) 

Eigen karakter beoordeeld bij betaling leningsuitgaven (NIET op 31.12.leningsjaar!) + GEEN limiet 2 jaar voor betrekken woning

AANGIFTE: uitgaven (verdeling cf. eigendom) beperken tot max. € 2280* (enige woning) of € 1520 (niet enige woning) per persoon(*) eventueel te verhogen met € 80 voor 3KTL (code (.)330)

echtgenoten en wettelijk samenwonenden  vrije verdeling

Belastingvermindering = 40%

OPGELET: Vlaamse verminderingen voor leningen van vóór 2016 gaan definitief verloren (wel cumul met federale fiscale voordelen)  (uitgestelde) KEUZE

Page 223: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

223  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Vlaamse geïntegreerde woonbonus  

GEEN CUMUL Vlaamse geïntegreerde woonbonus lening vanaf 2016 met Vlaams fiscaal voordeel lening vóór 2016  KEUZE! keuze voor geïntegreerde woonbonus kan worden uitgesteld...

WEL CUMUL Vlaamse geïntegreerde woonbonus (€ 2280 x 40%) met federale korf LTsparen (€ 2260 x 30%) (zeker in aangifte 2017 en 2018)voorbeelden:‐ geïntegreerde woonbonus + korf premie levensverzekering aanvullend pensioen‐ geïntegreerde woonbonus + korf KA lening voor tweede woning‐ geïntegreerde woonbonus + korf KA lening voor beroepsgedeelte/verhuurd deel woning

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Vlaamse geïntegreerde woonbonus  

Voorbeeld keuze

Aankoop eigen en enige gezinswoningmet hypothecaire lening 2010 oude woonbonus € 2280 + € 760 = € 3040

In 2010 aankoop appartement

Verbouwing gezinswoning met wederopname hypotheek in 2017 geïntegreerde woonbonus € 1520 (niet enige woning)

Verplichte (mogelijk uitgestelde) KEUZE tussen oude woonbonus en geïntegreerdewoonbonusopmerking: echtgenoten zelfde keuze indien beiden keuzemogelijkheid hebben

Page 224: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

224  

Toelichting bij de aangifte

Page 225: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

225  

Page 226: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

226  

Interesten, kapitaalaflossingen van vanaf 2016 gesloten hypothecaire leningen en premies van levensverzekeringen die in aanmerking komen voor de Vlaamse geïntegreerde woonbonus

Code (.)334, (.)335, (.)336, (.)337 en (.)330

Aangifte Vlaamse geïntegreerde woonbonus

Sinds aj. 2017 voorziet de aangifte in een nieuwe rubriek (I.1 van vak IX) voor de aangifte van de leningsuitgaven met betrekking tot de eigen woning die recht geven op de Vlaamse geïntegreerde woonbonus. Het betreft een hypothecaire lening (die geen herfinanciering* is) voor de bouw, koop of verbouwing van een eigen woning, die gesloten is vanaf 2016 door een inwoner van het Vlaamse Gewest. De Vlaamse geïntegreerde woonbonus is geënt op de woonbonusregeling zoals die bestond vóór 2016. Voor de algemene toepassingsvoorwaarden verwijzen we dan ook naar die regeling. De specifieke kenmerken van de nieuwe geïntegreerde woonbonus worden hieronder toegelicht. Belangrijkste kenmerk is dat de geïntegreerde woonbonus ook wordt toegekend indien de eigen woning niet de enige woning is, zij het dan enkel voor het basisbedrag van 1520 EUR (zie verder).

(*) Herfinancieringsleningen continueren het fiscaal regime van de hypothecaire lening die ze vervangen en voor zover ze die vervangen. Een lening gesloten in 2017 die een lening gesloten in 2010 vervangt, komt niet in aanmerking voor de geïntegreerde woonbonus, maar wel nog voor de oude Vlaamse woonbonus zoals die van toepassing is op leningen gesloten vóór 2015.

Naast code (.)334 worden de intresten en kapitaalaflossingen aangegeven, naast code (.)335 de premies van de levensverzekering die de lening gesloten vanaf 2016 waarborgt*. De uitgaven moeten door de belastingplichtige zelf worden beperkt tot 2.280 EUR (1520 EUR + 760 EUR) per kredietnemer, eventueel verhoogd met 80 EUR indien er minstens drie kinderen ten laste zijn op 1 januari van het jaar volgend op het leningsjaar. Indien de belastingplichtigen gemeenschappelijk worden belast - gehuwden of wettelijk samenwonenden - genieten beiden de verhoging met 80 EUR.

(*) Het is fiscaal niet relevant wanneer het levensverzekeringscontract zelf is gesloten. De geïntegreerde woonbonus is ook van toepassing op premies van levensverzekeringscontracten gesloten vóór 2016 die een hypothecaire lening waarborgen gesloten vanaf 2016.

De intresten en kapitaalaflossingen worden, wanneer er meerdere kredietnemers zijn, in principe aangegeven in verhouding tot ieders eigendomsaandeel in de woning. De levensverzekeringspremie is individueel en wordt aangegeven door de verzekeringnemer. Voor gehuwden en wettelijk samenwonenden die gemeenschappelijk worden belast, speelt wel het principe van de vrije verdeling. Hoe de leningsuitgaven en verzekeringspremies moeten worden beperkt en kunnen worden verdeeld, wordt verduidelijkt in de toelichting bij de aangifte, zie ‘in uw aangifte te vermelden bedrag’.

Omdat het maximumbedrag van de geïntegreerde woonbonus verschilt naargelang het al dan niet de enige woning betreft op 31.12 van het leningsjaar - max. 2280 EUR (+ 80 EUR) voor de enige woning of max. 1520 EUR voor de niet enige woning - moet de belastingplichtige naast de codes (.)336 of (.)337 kenbaar maken of de woning al dan niet de enige woning was op 31.12.2017. Indien het de enige woning was, heeft elke kredietnemer recht op een woonbonus van maximaal 2280 EUR (+ 80 EUR). Als de woning in een later jaar het statuut van enige woning verliest, valt de woonbonus terug op een maximumbedrag van 1520 EUR. Vanaf aj. 2018 moet de belastingplichtige het aantal kinderen ten laste op 1 januari volgend op het leningsjaar aangeven naast de code (.)330, voor de toekenning van de tijdelijke verhoging van 80 EUR indien dat aantal minstens drie bedraagt. Die nieuwe code is noodzakelijk voor de woonbonusleningen gesloten in 2016 omdat het aantal kinderen voor dergelijke leningen niet meer uit het vak II kan worden afgeleid, zoals wel kan voor leningen gesloten in 2017.

De belastingvermindering bedraagt 40% van het aangegeven en eventueel tot het maximum beperkte woonbonusbedrag.

OPMERKING: indien u in deze rubriek leningsuitgaven aangeeft, gaan alle leningsuitgaven (ongeacht op welke woning die betrekking hebben) die recht geven op een Vlaamse belastingvermindering aangegeven in de rubrieken I.2 tot en met I.5 fiscaal verloren! (zie verder).

De Vlaamse geïntegreerde woonbonus wordt toegekend op basis van een fiscaal attest uitgereikt door de kredietgever en/of de verzekeraar, dat de belastingplichtige ter beschikking houdt van de belastingadministratie (art. 145/38/2 §4 WIB92 Vlaams Gewest). Vanaf aj. 2019 is het gebruik van de federale attestmodellen wettelijk afdwingbaar gemaakt (art. 63/18/10/1 KB/WIB92 zoals gewijzigd door KB dd. 06.03.2018, BS 20.03.2018). Vanaf aj. 2019 zullen nieuwe attestmodellen gelden die nog worden gepubliceerd (Verslag bij KB dd. 06.03.2018).

Page 227: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

227  

Ook woonbonus voor tweede eigen woning

Na de wijziging voor leningen gesloten in 2015, wijzigde Vlaanderen haar woonbonus opnieuw voor leningen gesloten vanaf 2016 (art. 81 tot 88 Decreet van 18 december 2015, BS 29.12.2015 gerepareerd door Decreet van 23 december 2016, BS 30.12.2016). Het betreft uitsluitend leningen voor de eigen woning, die de kredietnemer in principe zelf betrekt. Enkel voor die woning is het Vlaamse Gewest bevoegd, op voorwaarde dat de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar inwoner is van het Vlaamse gewest. Voor leningen gesloten vóór 2016 wordt de Vlaamse woonbonus enkel toegekend voor de eigen én enige woning. Die voorwaarden worden beoordeeld op 31 december van het leningsjaar. Maar voor leningen gesloten vanaf 2016 vervalt de voorwaarde van 'enige woning'.

Drie Vlaamse woonbonusstelsels

We hebben zo, voor de eigen woning, drie Vlaamse woonbonusregimes die naast elkaar bestaan:

de oude Vlaamse woonbonus voor leningen gesloten in de periode 2005 t/m 2014 die na de zesde staatshervorming werd geërfd van de federale overheid. Die woonbonus bedraagt maximaal 3.120 EUR (2.280 EUR basisbedrag + gedurende de eerste tien leningsjaren: 760 EUR + indien er drie kinderen zijn, 80 EUR). De verhogingen van 760 en 80 EUR worden toegekend zolang de woning de enige woning blijft. De woonbonus levert een belastingvermindering op tegen het zogenaamde marginaal belastingtarief. Dat tarief is afhankelijk van het inkomen van de kredietnemer en bedraagt minstens 30% en maximaal 50%. De belastingbesparing bedraagt dus maximaal 1.560 EUR per kredietnemer (3.120 EUR x 50%);

de nieuwe Vlaamse woonbonus van de eerste generatie voor leningen gesloten in 2015. Die verlaagde woonbonus bedraagt maximaal 2.360 EUR (1.520 EUR basisbedrag + gedurende de eerste tien leningsjaren: 760 EUR + indien er drie kinderen zijn, 80 EUR). De verhogingen van 760 en 80 EUR worden toegekend zolang de woning de enige woning blijft. De woonbonus levert een belastingvermindering op tegen 40%. De belastingbesparing bedraagt dus maximaal 944 EUR per kredietnemer (2.360 x 40%);

de nieuwe Vlaamse woonbonus van de tweede generatie voor leningen gesloten vanaf 2016. Die woonbonus wordt toegekend ten belope van dezelfde grensbedragen (1.520 + 760 + 80 EUR) en tegen hetzelfde percentage belastingvermindering (40%) als de nieuwe woonbonus van de eerste categorie (voor leningen gesloten in 2015). Het bedrag en het voordeel van de woonbonus wijzigen dus niet en zijn identiek aan die waarop leningen gesloten in 2015 recht geven.

Waarom dan nieuwe woonbonus vanaf 2016?

Omdat voor leningen gesloten vanaf 2016 de toekenningsvoorwaarden van de Vlaamse woonbonus grondig wijzigen. De belangrijkste nieuwigheid is dat de Vlaamse regering voor de toekenning van het basisbedrag van de woonbonus (1.520 EUR) afstapt van het principe dat de woning de enige woning van de kredietnemer moet zijn. Met andere woorden, het toepassingsgebied van de woonbonus wordt verruimd tot elke eigen woning, ongeacht of het een eerste, tweede of derde woning betreft. Zolang de woning maar wordt betrokken door de kredietnemer bij de betaling van de leningsuitgaven. Het hoeft dus niet meer noodzakelijk de enige woning te zijn.

Waarom de uitbreiding tot niet enige woning?

Die uitbreiding komt er als antwoord op een bizar neveneffect van de Vlaamse woonfiscaliteit dat eerder werd aangekaart op monKEY.be 'Meer fiscaal voordeel voor tweede dan voor eerste woning'. Leende u als Vlaams inwoner in 2015 voor een eerste en enige woning die u zelf betrekt, dan geniet u de Vlaamse woonbonus die, als we abstractie maken van eventuele kinderen, jaarlijks maximaal 912 EUR (2.280 EUR x 40%) belastingvermindering oplevert. Wordt u na 2015 eigenaar van een tweede woning, dan vervalt de verhoging van de woonbonus en levert die, gedurende de rest van de looptijd, nog slechts 608 EUR op (1.520 EUR x 40%). Was u daarentegen al eigenaar van een woning en leende u in 2015 voor een tweede woning om die te betrekken, dan krijgt u de Vlaamse woonbonus niet - de woning is niet de enige – maar geniet u nog de Vlaamse belastingvermindering voor langetermijnsparen (tegen 30%) voor de kapitaalaflossingen en de Vlaamse gewone vermindering voor interesten (tegen 40%). Omdat het bedrag dat recht geeft op de vermindering langetermijnsparen hoger kan zijn dan het bedrag van de woonbonus en omdat Vlaanderen als enige gewest bovendien nog een voordeel toekent voor de interesten van leningen gesloten in 2015, kan het Vlaamse fiscale voordeel voor leningen gesloten in 2015 voor een tweede woning beduidend hoger liggen dan voor een eerste woning.

Hieraan is met het decreet dd. 18.12.2015 paal en perk gesteld. Voor leningen gesloten vanaf 2016 kan het Vlaamse fiscale voordeel voor een tweede (eigen) woning nooit meer hoger zijn dan het voordeel voor de eerste woning. Die aanpassing gebeurt:

Page 228: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

228  

enerzijds door de Vlaamse belastingvermindering voor langetermijnsparen niet meer toe te kennen voor leningen gesloten vanaf 2016. De Vlaamse vermindering voor langetermijnsparen blijft enkel behouden voor leningen (en levensverzekeringen) die gesloten zijn uiterlijk 31 december 2015 en verdwijnt dus voor nieuwe leningen (aanpassing art. 145/39 1° en 145/40 §2 1° WIB92 Vlaams Gewest), en

anderzijds door de Vlaamse gewone vermindering voor interesten tegen 40% (en 12,5%) evenmin nog toe te kennen voor leningen gesloten vanaf 2016. Ook dat fiscaal voordeel blijft enkel behouden voor leningen gesloten vóór 2016 en verdwijnt dus voor nieuwe leningen, in navolging van de andere twee gewesten, die dat voordeel al voor leningen vanaf 2015 afschaften (aanpassing art. 145/43 1° WIB92 Vlaams Gewest).

Komt een lening voor een tweede (of derde, vierde…) woning (die men als hoofdverblijfplaats gebruikt) dan helemaal niet meer in aanmerking voor enig Vlaams fiscaal voordeel? Toch wel, dat voordeel wordt nu gewoon de woonbonus, niet meer niet minder, zij het dat die slechts voor het basisbedrag wordt toegekend. Aan de toekenning van de nieuwste Vlaamse woonbonus wordt dus niet langer de voorwaarde 'enige woning' gekoppeld, maar nog enkel de voorwaarde 'eigen woning' (nieuw art. 145/38/2 WIB92 Vlaams Gewest).

Een lening gesloten vanaf 2016 voor een eigen woning komt zo nog enkel in aanmerking voor de woonbonus. Is die woning toevallig ook de enige woning op 31 december van het leningsjaar, dan is dat de woonbonus inclusief de verhogingen en bedraagt de woonbonus maximaal 2.360 EUR (1520 + 760 + 80 EUR) (art. 145/38/2 §2 lid 2 en 3 WIB92 Vlaams Gewest). De verhogingen blijven toegekend zolang de woning de enige woning blijft. Aan dit principe en aan de uitzonderingen op het principe van de enige woning, verandert er niets en blijft de bestaande oude regeling gewoon behouden (art. 145/38/2 §2 lid 5 en 6 WIB92 Vlaams gewest). Is de woning echter niet de enige woning op 31 december van het leningsjaar, maar bijvoorbeeld een tweede woning waarnaar de kredietnemer verhuist, dan geldt enkel het basisbedrag van de woonbonus van 1.520 EUR (art. 145/38/2 §2 lid 1 WIB92 Vlaams Gewest). Vandaar dat voor leningen gesloten vanaf 2016 een nieuwe woonbonus van de tweede generatie wordt ingevoerd: de 'geïntegreerde woonbonus' zoals de memorie van toelichting bij het decreet het zelf noemt (memorie stuk 544, nr. 1, p. 29 e.v.). 'Geïntegreerd' omdat de nieuwste woonbonus voor élke eigen woning geldt, ongeacht of het de enige of niet de enige woning is, en 'geïntegreerd' omdat het decreet de Vlaamse woonbonus van de eerste generatie, de Vlaamse vermindering voor langetermijnsparen en de Vlaamse gewone vermindering voor interesten afschaft en integreert in één nieuwe Vlaamse woonbonus van de tweede generatie. Voor leningen gesloten vóór 2016 blijven echter de vroegere fiscale stelsels verder bestaan: het oude fiscale stelsel 'Vlaams bouwsparen' (leningen vóór 2005), de oude Vlaamse woonbonus (leningen vóór 2015) en de nieuwe Vlaamse woonbonus van de eerste generatie (leningen gesloten in 2015).

Absoluut cumulverbod van Vlaamse geïntegreerde woonbonus (lening vanaf 2016) met Vlaamse fiscale voordelen voor leningen gesloten vóór 2016

Is voor de eigen woning zowel een lening vóór 2016 gesloten als een lening vanaf 2016 (bijvoorbeeld een wederopname van de hypotheek voor een verbouwing of voor de installatie van zonnepanelen), dan kunnen niet langer beide voordelen worden geclaimd, zoals dat nu wel nog kan voor de oude Vlaamse woonbonus (lening vóór 2015) en de nieuwe woonbonus van de eerste generatie (lening in 2015). De kredietnemer moet, wanneer hij vanaf 2016 een lening sluit, kiezen welke lening hij fiscaal inbrengt: ofwel de oude lening(en) gesloten vóór 2016, dan kan hij (minstens voorlopig) geen geïntegreerde woonbonus verkrijgen voor zijn lening gesloten vanaf 2016. Ofwel kiest hij voor de woonbonusvermindering van zijn nieuwe lening, en dan kan hij zijn oude lening(en) niet meer fiscaal inbrengen (art. 145/46 §2/1 WIB92 Vlaams Gewest). Zodra hij de geïntegreerde woonbonus claimt voor zijn nieuwe lening gesloten vanaf 2016 – dat hoeft niet noodzakelijk te gebeuren vanaf het jaar waarin die nieuwe lening werd gesloten – is die keuze definitief en verliest hij elk Vlaams fiscaal voordeel voor zijn oude leningen gesloten vóór 2016. Een kredietnemer die zijn nieuwe lening gesloten in 2017 pas inbrengt in zijn belastingaangifte van 2020, kan dus nog tot 2020 het fiscaal voordeel blijven genieten voor zijn oude lening van vóór 2016. De gemaakte keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de toekomst. Echtgenoten en wettelijk samenwonenden, die gemeenschappelijk worden belast moeten beiden dezelfde keuze maken (art. 145/46 §3 WIB92). Dat principe – beiden dezelfde keuze – speelt echter maar indien beide echtgenoten of wettelijk samenwonenden ook effectief de keuzemogelijkheid hebben.

De onverenigbaarheid van de tweede generatie nieuwe Vlaamse woonbonus (lening vanaf 2016) met het Vlaamse fiscale voordeel voor een lening gesloten vóór 2016, is absoluut. Concreet betekent dit dat als er een Vlaamse woonbonuslening wordt gesloten vanaf 2016 terwijl er nog een lening loopt van vóór 2016 die recht geeft op de eerste generatie nieuwe Vlaamse woonbonus (lening van 2015), op de oude Vlaamse woonbonus (lening van 2005 tot 2014), op de Vlaamse

Page 229: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

229  

vermindering voor lange termijnsparen of bouwsparen of op de Vlaamse (gewone of bijkomende) vermindering voor intresten, die oude fiscale voordelen (van vóór 2016) vervallen, als de belastingplichtige voor zijn lening gesloten vanaf 2016 de toepassing vraagt van de geïntegreerde Vlaamse woonbonus. Art. 145/46 §2/1 WIB92 stelt (in tegenstelling tot §§ 1 en 2) niet dat het om leningen met betrekking tot 'dezelfde woning’ moet gaan. Een keuze dringt zich dus mogelijk ook op wanneer gelijktijdig meerdere leningen lopen met betrekking tot verschillende eigen woningen (bv. n.a.v. een verhuizing in het Vlaamse Gewest).

In dit strenge cumulverbod schuilt een gevaar voor de aangiftepraktijk: een belastingplichtige die bijvoorbeeld in 2010 een lening sloot van 150.000 EUR voor de aankoop van zijn eigen woning (onder het stelsel van de oude Vlaamse woonbonus van 3040 EUR) en in 2017 een kleine wederopname deed van 10.000 EUR voor de financiering van de installatie van zonnepanelen op het dak van zijn woning, verliest onherroepelijk zijn oude voordeligere woonbonus als hij onverhoeds en ondoordacht de beperkte afbetaling van zijn zonnepanelen zou inbrengen in zijn belastingaangifte

De onverenigbaarheid gold aanvankelijk enkel als er een gelijktijdigheid was van leningen ("terwijl er nog een lening is"). Zo kan het oude Vlaamse fiscale voordeel voor een lening gesloten vóór 2016 nog samenlopen met de geïntegreerde Vlaamse woonbonus voor een lening gesloten vanaf 2016, op voorwaarde dat beide leningen niet overlapten, bv. omdat de oude lening was terugbetaald voordat de nieuwe lening werd gesloten. En in de huidige stand van de wetgeving zouden de Vlaamse korven zelfs cumuleerbaar zijn, bij gebrek aan cumulbeperking in art. 145/38/2 §2 WIB92 of in art. 145/40 §3 WIB92. Maar dit betrof een vergetelheid, want het Reparatiedecreet dd. 23.12.2016 (BS 20.12.2016) maakt de onverenigbaarheid en het cumulverbod van de geïntegreerde woonbonus met de Vlaamse fiscale voordelen voor leningen gesloten vóór 2016 absoluut, ook wanneer de leningen elkaar niet overlappen. En dit vanaf aj. 2017. De gerepareerde tekst van art. 145/46 §2/1 WIB92 luidt nu: "Als een belastingplichtige voor een lening die is aangegaan vanaf 1 januari 2016,…, de toepassing vraagt van de belastingvermindering, vermeld in art. 145/38/2 WIB92 (= Vlaamse geïntegreerde woonbonus), worden artikel 145/37 (= Vlaamse woonbonus lening 2005-2014 en lening 2015) en 145/39 (= Vlaams langetermijnsparen en bouwsparen) tot en met 145/45 (= Vlaamse vermindering voor intresten en erfpacht- en opstalvergoedingen) niet langer toegepast voor de uitgaven met betrekking tot de voorheen aangegane schulden en leningen…".

De onverenigbaarheid van art. 145/46 §2/1 WIB92 heeft echter wel enkel betrekking op de gewestelijke (in casu Vlaamse) fiscale voordelen. Een samenloop van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus met de federale fiscale voordelen is wel degelijk mogelijk. Bovendien blijven in dat geval de korven cumuleerbaar (dubbele korf!), bij gebrek aan cumulbeperking in art. 145/6 WIB92 (federale korf lange termijnsparen en bouwsparen) en in art. 539 WIB92 (federale woonbonus). Die bepalingen bevatten in de huidige stand van de wetgeving immers geen verwijzing naar art. 145/38/2 WIB92. Die cumulmogelijkheid is uitdrukkelijk bevestigd door de minister van Financiën: "vermits art. 145/6 lid1 WIB92 vooralsnog geen verwijzing bevat naar de artikelen 145/38/1 en 145/38/2 WIB92 worden de uitgaven waarvoor de Vlaamse geïntegreerde woonbonus kan worden verleend, in de huidige stand van de wetgeving niet in mindering gebracht voor het berekenen van de federale korf langetermijnsparen" (PV 1106 dd. 08.07.2016 (vraag 3)). De minister kondigt wel meteen aan een aanpassing van art. 145/6 WIB92 te zullen voorstellen. Maar die aanpassing is tot op heden niet gebeurd. Het voordeel van de Vlaamse geïntegreerde woonbonus kan dus, tot nader order, voor het maximumbedrag worden genoten naast de federale belastingvermindering voor lange termijnsparen (30% van max. 2.260 EUR) voor:

een individuele levensverzekering gesloten in het kader van een aanvullend pensioen;

een lening voor een tweede woning of voor het beroepsgedeelte van de eigen en enige woning;

een lening gesloten vóór 2016 voor een eerste, al dan niet in mede-eigendom geërfde, woning.

Page 230: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

230  

Schema - kredietnemer woont in het Vlaamse Gewest en leent voor een woning

ENIGE** en EIGEN WONING

NIET ENIGE WONING

EIGEN WONING NIET EIGEN WONING Lening* in 2005 t/m 2014

Vlaamse woonbonus(I) voor interest en kapitaalaflossing: € 2.280 + € 760 + € 80*** x 30-50%

Vlaams langetermijnsparen voor kapitaalaflossing: max. € 2.280 x 30%

Federaal langetermijnsparen voor kapitaalaflossing: max. € 2.260 x 30%

Vlaamse gewone vermindering voor interesten tegen 40% (lening 2015) of tegen marginaal tarief (lening vóór 2015)

Federale gewone interestaftrek

eigen en enige op 31.12.leningsjaar + eigen bij betaling leningsuitgaven

Lening* in 2015 Vlaamse woonbonus(II) voor interest en kapitaalaflossing: € 1.520 + € 760 +€ 80*** x 40%

eigen en enige op 31.12.leningsjaar + eigen bij betaling leningsuitgaven

niet enige op 31.12.leningsjaar + eigen bij betaling leningsuitgaven

Lening* vanaf 2016 Vlaamse woonbonus(III) voor interest en kapitaalaflossing: € 1.520 + € 760 +€ 80*** x 40%

Vlaamse woonbonus(III) voor interest en kapitaalaflossing: € 1.520 x 40%

enige op 31.12.leningsjaar + eigen bij betaling leningsuitgaven

niet-enige op 31.12.leningsjaar + eigen bij betaling leningsuitgaven

* hypothecaire lening voor een duur van minstens 10 jaar ** met een in mede-eigendom, vruchtgebruik of naakte eigendom geërfde woning moet geen rekening worden gehouden. Evenmin met een woning die te koop staat op 31.12.leningsjaar en effectief is verkocht op 31.12.leningsjaar+1 *** verhogingen slechts toegekend gedurende de eerste tien leningsjaren. De verhogingen vervallen zodra de woning niet (langer) de enige** is, te beoordelen op 31.12.

Vlaamse woonbonus(I) = oude Vlaamse woonbonus Vlaamse woonbonus(II) = nieuwe Vlaamse woonbonus eerste generatie Vlaamse woonbonus(III) = nieuwe Vlaamse woonbonus tweede generatie

Page 231: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

231  

Vergelijking lening 2015 en 2016 (of 2017) voor tweede woning

1. X (geen kinderen) leent voor de aankoop van een tweede woning naar waar hij ook zal verhuizen. X verkoopt zijn eerste woning niet, maar zal die na zijn verhuizing verhuren.

Lening 2015 De lening geeft recht op:

Vlaamse belastingvermindering voor langetermijnsparen voor de kapitaalaflossingen voordeel: max. 2.280 x 30% = 684 EUR

Vlaamse gewone belastingvermindering voor de interesten tegen 40%. Voordeel is afhankelijk van het KI van de eerste woning, maar loopt al snel op tot 500 EUR of meer

Lening 2016 (of 2017) De lening geeft recht op de Vlaamse woonbonus*. Voordeel: 1.520 x 40% = 608 EUR

2. X leent voor de aankoop van een tweede woning naar waar hij ook zal verhuizen. X zet zijn eerste woning te koop in het leningsjaar en zal zijn eerste woning op tijd verkopen. Dat wil zeggen, uiterlijk op 31 december van het jaar volgend op het leningsjaar.

Lening 2015 De lening geeft recht op de Vlaamse woonbonus* op voorwaarde dat hij de tweede woning bewoont op 31 december 2015, of als er bouwwerkzaamheden of andere contractuele belemmeringen zijn, uiterlijk op 31 december 2017. Voordeel: 2.280 EUR x 40% = 912 EUR

Lening 2016 (of 2017) De lening geeft recht op de Vlaamse woonbonus*, zonder meer. Voordeel: 2.280 EUR x 40% = 912 EUR

(*) vanaf het ogenblik dat hij zijn eerste woning niet meer bewoont

3. X leent voor de aankoop van een tweede woning die hij zal verhuren. Hij blijft wonen in zijn eerste woning

Lening 2015 of 2016 (of 2017) De lening geeft recht op:

Federale belastingvermindering voor langetermijnsparen voor de kapitaalaflossingen voordeel: max. 2.260 x 30% = 678 EUR

Federale gewone interestaftrek. Voordeel is afhankelijk van het KI van de tweede woning, maar loopt al snel op tot 600 EUR of meer.

Overige wijzigingen aan de Vlaamse woonfiscaliteit

Beoordeling van het eigen karakter van de woning

Voor hypothecaire leningen gesloten vanaf 2016 wordt de voorwaarde 'eigen woning' geharmoniseerd. Voor leningen gesloten vóór 2016 wordt die voorwaarde voor de toepassing van de woonbonus steeds op 31 december van het leningsjaar beoordeeld, terwijl die voorwaarde, om te bepalen of het Vlaamse Gewest dan wel de federale overheid bevoegd is, bij iedere betaling van de leningsuitgaven wordt beoordeeld. Voor leningen gesloten vanaf 2016 zal ook voor de woonbonus het eigen karakter van de woning nog enkel worden beoordeeld bij de betaling van de leningsuitgaven. Bovendien verschilt de invulling van het begrip 'eigen woning': een woning die niet wordt betrokken door de kredietnemer kan toch fiscaal 'eigen' zijn als de niet bewoning wordt verantwoord door een wettelijke reden. Dat kunnen beroepsredenen (bv. de woning ligt te ver van de nieuwe job) of sociale redenen (bv. echtscheiding) zijn, maar ook contractuele belemmeringen (bv. de woning is verhuurd) of bouwwerkzaamheden (bv. de woning is nog in aanbouw). Voor de toepassing van de woonbonus (voor leningen gesloten vóór 2016) kunnen die laatste twee redenen slechts gedurende twee jaar worden ingeroepen (art. 145/38 §1 lid 3 2° WIB92). Om uit te maken of het Vlaamse gewest bevoegd is, kunnen die redenen zonder tijdslimiet worden ingeroepen (art. 5/5 §4 BFW). Voor de nieuwe woonbonus die voor leningen vanaf 2016 geldt, kunnen de wettelijke redenen nu ook onbeperkt in de tijd worden ingeroepen. De limiet van twee jaar is niet meer in artikel 145/38/2 van het WIB92 (Vlaamse gewest) ingeschreven. Dat is een goede zaak. Als een nieuwbouw aansleept en de woning na twee jaar nog steeds niet bewoond is door de kredietnemer, zal de Vlaamse woonbonus voor leningen vanaf 2016, in tegenstelling tot voordien, niet meer verloren gaan.

Page 232: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

232  

Hypotheekoverdracht

De hypotheekoverdracht of -ruil wordt vaak toegepast wanneer men een woning inruilt voor een andere woning. De oude woning wordt verkocht en de hypotheek op die oude woning wordt overgedragen naar de nieuwe woning (pandwissel). De hypotheek loopt dus gewoon verder. Het fiscaal voordeel waarop die lening recht geeft, wijzigt op zich niet door de hypotheekoverdracht. Alleen zal dat voordeel niet meer door het gewest maar door de federale overheid worden toegekend. De oude woning is immers uit het vermogen van de kredietnemer verdwenen en kan dus onmogelijk nog als de eigen woning worden beschouwd. De Vlaamse woonbonus waarop een lening voor de eigen woning A gesloten in 2010 recht geeft, wordt dus na de verkoop van woning A en de hypotheekoverdracht naar de nieuwe eigen woning B een federale woonbonus. Dat is een gevolg van de zesde staatshervorming en uitdrukkelijk bevestigd door de federale belastingadministratie in haar circulaire van 12 januari 2015. Is de overgedragen hypotheek echter gesloten na 2013 of wordt de oude woning verkocht na 2015, dan kan de lening niet meer terugvallen op de federale woonbonus. Dat is een gevolg van de zesde staatshervorming. De kapitaalaflossingen van de lening kunnen dan nog uitsluitend recht geven op de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen. De interesten leveren federaal geen fiscaal voordeel meer op. Omdat de vermindering voor langetermijnsparen afhankelijk is van het inkomen, valt men na de pandwissel mogelijk van een royale oude Vlaamse woonbonus terug op een schrale federale belastingvermindering voor langetermijnsparen. Om dit euvel te verhelpen voert de Vlaamse regering een nieuwe wettelijke fictie in: wanneer de oude woning A na 2015 wordt verkocht, wordt de lening geacht te zijn aangegaan voor de nieuwe woning B waarnaar de hypotheek wordt overgedragen (art. 145/37 §1 lid 3 en 145/38/1 lid 4 WIB92 Vlaams Gewest). Die wettelijke fictie geldt ongeacht de leningsdatum. Gevolg: de lening is niet langer gesloten voor de oude verkochte woning A, maar wel voor de nieuwe eigen woning B waardoor de Vlaamse woonbonus verder toegekend blijft. Is de overgedragen hypotheek gesloten vóór 2015, dan is dat nog de voordeligere oude Vlaamse woonbonus*. Uiteraard opent de hypotheekoverdracht geen nieuwe termijn van tien jaar voor de toekenning van de verhoogde woonbonus. De nieuwe Vlaamse wettelijke fictie geldt vanzelfsprekend niet federaal. Dat leidt tot een overlap van de fiscale voordelen: voor de kapitaalaflossingen van een overgedragen hypotheek kent Vlaanderen de Vlaamse woonbonus toe, terwijl federaal nog de belastingvermindering voor lange termijnsparen wordt verleend. Een dubbel voordeel? Neen, de Vlaamse woonbonus zal maar worden toegekend als de kredietnemer niet ook de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen, vraagt (art. 145/38 §1 lid 5 en 145/38/2 §1 lid 2 WIB92 Vlaams Gewest). De keuze voor het federale voordeel is definitief, onherroepelijk en bindend. De belastingplichtige kan met betrekking tot de overgedragen hypotheek een tijd lang voor de Vlaamse woonbonus kiezen en jaren nadien pas opteren voor de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen. Maar eens hij gekozen heeft voor het federale voordeel kan hij op die keuze niet meer terugkomen. Gemeenschappelijk belaste belastingplichtigen maken steeds dezelfde keuze als voor beiden de keuzemogelijkheid geldt (art. 145/38 §1 lid 6 en 7 en 145/38/2 §1 lid 3 en 4 WIB92 Vlaams Gewest). Opmerkelijk, want dat druist in tegen een van de axioma's van de zesde staatshervorming: bij samenloop van zowel federale als gewestelijke fiscale voordelen wordt steeds voorrang gegeven aan de gewestelijke voordelen. Hier geldt het omgekeerde: het Vlaams voordeel wordt slechts toegekend voor zover de federale overheid niet tussenkomt. Meestal is de Vlaamse woonbonus voordeliger dan het federale langetermijnsparen en dan stelt er zich geen probleem. Enkel de Vlaamse woonbonus wordt gevraagd in de aangifte en enkel dat voordeel wordt toegekend. Maar is het federale langetermijnsparen voordeliger, dan wordt dat voordeel naar de letter van de wet uitgehold. Artikel 145/6 lid 1 van het WIB92 stelt immers dat de 'korf langetermijnsparen' moet worden verminderd met de leningsuitgaven waarvoor het basisbedrag van de Vlaamse woonbonus (weliswaar enkel die bedoeld in art. 145/37 WIB92) kan worden verleend, ook al wordt die niet daadwerkelijk verleend. Dus Vlaanderen komt slechts tussen als de federale overheid dat niet doet, en de federale overheid komt slechts tussen als het Vlaamse gewest dat niet (potentieel) kan. Een fiscale vicieuze cirkel…

(*) Dit is de volledige woonbonus inclusief de verhoging van 760 EUR op voorwaarde dat de belastingplichtige op 31 december slechts over één enige woning beschikt. De oude woning moet dus vóór 31 december verkocht zijn. Zoniet gaat de verhoging verloren.

Striktere voorwaarden voor behoud woonbonus bij hypotheekoverdracht Met het decreet dd. 23.12.2016 (BS 30.12.2016) wordt het wettelijk kader waarbinnen de (oude) woonbonus na hypotheekoverdracht kan worden behouden, strikter afgebakend. Daar waar het oorspronkelijke decreet dd. 18.12.2015 buiten het feit dat de oude woning moest

Page 233: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

233  

verkocht zijn na 2015 en de hypotheek behouden bleef, geen bijkomende voorwaarden stelde, vereist art. 145/37 §1 lid3 WIB92 Vlaamse gewest, zoals gewijzigd door het ‘Reparatiedecreet’ dd. 23.12.2016, bijkomend dat:

de woning (A) waarvoor de hypothecaire lening oorspronkelijk werd gesloten, vervreemd wordt om een andere woning (B) te verwerven. Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de verkoop van woning (A) en de verwerving van woning (B) (zie ook Memorie 928, p. 4);

de woning (A) waarvoor de hypothecaire lening oorspronkelijk werd gesloten, de eigen woning was alvorens de andere woning (B) de eigen woning van de belastingplichtige wordt. Het is echter niet vereist dat woning (A) de eigen woning blijft tot de dag waarop woning (B) het karakter van eigen woning verwerft.

Anderzijds wordt nu uitdrukkelijk bepaald dat de hypotheek moet worden overgedragen naar een ander onroerend goed. Dat kan eender welk onroerend goed zijn. Het is dus niet vereist dat de hypotheek wordt overgedragen naar de andere eigen woning (B). Verder wordt expliciet gesteld dat de datum van de lening niet wijzigt door de hypotheekoverdracht (art. 145/37 §1 lid4 WIB92 Vlaamse gewest). De belastingplichtige moet op vraag van de belastingadministratie de akte van hypotheekoverdracht kunnen voorleggen. Een gelijkaardige aanpassing gebeurt in art. 145/38/1 lid 4 en 5 WIB92 Vlaams Gewest, voor de overdracht van hypothecaire leningen gesloten vanaf 2016.

Zorgwoning

Ook in geval van een zorgwoning voert het decreet een nieuwe wettelijke fictie in en ontstaat er een overlap van Vlaamse en federale voordelen. Vlaanderen promoot 'zorgwonen', een woonformule waarbij men in een bestaande woning een ondergeschikte wooneenheid creëert voor hulpbehoevende of bejaarde personen, vaak ouders of grootouders. Soms zijn die personen fiscaal ten laste van de kredietnemer, maar vaak ook niet. Het deel van de woning dat wordt betrokken door personen die fiscaal niet ten laste zijn van de kredietnemer en die dus fiscaal geen deel uitmaken van zijn gezin, wordt op basis van de bijzondere financieringswet uitdrukkelijk aangemerkt als 'niet-eigen woning' (art. 5/5 §4 lid2 BFW). Leningsuitgaven die betrekking hebben op het hele gebouw, inclusief het zorggedeelte, moeten dus volgens de letter van de wet worden gesplitst over Vlaamse en federale aangifterubrieken. De Vlaamse woonbonus kan m.a.w. niet worden verleend voor het zorggedeelte. De Vlaamse belastingadministratie ziet dit evenwel anders en beschouwt de volledige woning, inclusief het zorggedeelte, als eigen woning: "vermits het zorggedeelte gecreëerd wordt binnen één bestaande woning, één fysiek geheel vormt met de hoofdwooneenheid en een zeer beperkt bouwvolume heeft, worden het zorggedeelte en de hoofdwooneenheid uitdrukkelijk als één wooneenheid aangemerkt" (memorie van toelichting, stuk 544, nr. 1, p.30). Omwille van de rechtszekerheid bouwt het Vlaamse decreet veiligheidshalve toch ook hier een nieuwe wettelijke fictie in, en dit zowel voor leningen gesloten vóór als vanaf 2016: "de personen die de belastingplichtige in het kader van zorgwonen huisvest, worden geacht deel uit te maken van het gezin van de belastingplichtige" (art. 145/37 §1 lid 5 en 145/38/2 §1 lid 5 WIB92 Vlaams Gewest). Op basis van die fictie moet de Vlaamse woonbonus dan ook niet pro rata worden beperkt, maar geldt die voor het hele gebouw, inclusief het zorggedeelte. Maar ook die Vlaamse wettelijke fictie bindt de federale belastingadministratie niet. Federaal worden 'zorgpersonen', die fiscaal niet ten laste zijn, nog steeds beschouwd als 'geen deel uitmakend van het gezin' waardoor het door hen betrokken 'zorggedeelte' van de woning nog steeds 'niet eigen' is. Men kan zich de vraag stellen of de Vlaamse overheid haar bevoegdheid niet overschrijdt. Niet omdat zij een fiscaal voordeel toekent voor een niet eigen woning. De gewesten kunnen dat op basis van de financieringswet. Zij maken daar ook gebruik van. Denk maar aan de (oude) gewestelijke vermindering voor dakisolatie die niet alleen voor de eigen woning geldt, maar ook voor een tweede of derde woning wordt toegekend. Vlaanderen treedt haar boekje m.i. wel te buiten door het begrip 'eigen woning' dat gebetonneerd zit in de bijzondere financieringswet en dat enkel kan worden gewijzigd met een nieuwe staatshervorming, op eigen houtje uit te breiden met 'het niet zelf betrokken gedeelte van de woning dat wordt betrokken door specifieke zorgpersonen'. Juridisch is het veel veiliger niet te raken aan het toepassingsgebied van artikel 5/5 §4 van de bijzondere financieringswet, gewoon te erkennen dat het zorggedeelte van een zorgwoning 'niet eigen' kan zijn en decretaal te bepalen dat de Vlaamse woonbonus gewoon ook wordt verleend voor dat ‘niet eigen zorggedeelte’. Maar met de nieuwe wettelijk fictie is het nu wel duidelijk dat de Vlaamse woonbonus integraal geldt voor de hele woning, inclusief het zorggedeelte. Terwijl voor de leningsuitgaven met betrekking tot dat zorggedeelte mogelijk ook nog de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen, de federale woonbonus of de federale gewone interestaftrek worden toegekend. Voor hetzelfde bedrag aan interesten en

Page 234: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

234  

kapitaalaflossingen. En in tegenstelling tot de wettelijke fictie in het kader van de hypotheekoverdracht (zie hoger), werd de Vlaamse woonbonus voor het zorggedeelte aanvankelijk niet afhankelijk gemaakt van het al dan niet aanvragen van de federale voordelen. Maar met het Reparatiedecreet dd. 23.12.2016 is die cumul van voordelen dan toch onmogelijk gemaakt en geldt dezelfde keuzeregeling tussen de Vlaamse woonbonus en de federale voordelen als bij de hypotheekoverdracht (art. 145/38 §1 lid 5, 6 en 7 en 145/38/2 §1 lid 2, 3 en 4 WIB92 Vlaams Gewest). Dus, eens voor de lening met betrekking tot het zorggedeelte gekozen is voor de federale fiscale voordelen, is die keuze definitief en bindend.

Geen Vlaamse vermindering meer voor interesten tegen 40% en 12,5%

Voor leningen gesloten vanaf 2016 verdwijnt, zoals eerder gezegd, de Vlaamse gewone belastingvermindering voor interesten tegen 40%. De zesde staatshervorming had dat fiscale voordeel al in 2014 stopgezet, maar het Vlaamse gewest heeft die vermindering, als enige gewest, opnieuw gereanimeerd. Voor één jaar slechts. Omdat die vermindering vooral een tweede eigen woning ten goede komt, wordt die, om de gekende reden – geen hoger Vlaams fiscaal voordeel voor een tweede dan voor een eerste woning – opnieuw afgevoerd voor leningen gesloten vanaf 2016 (art. 145/43 1° WIB92 Vlaams Gewest). Maar dat betekent ook dat de interesten met betrekking tot het volmacht- of mandaatgedeelte van een lening voor een eerste woning, niet meer in aanmerking komen voor enig Vlaams fiscaal voordeel, noch de woonbonus, want die vereist een hypothecaire inschrijving, noch de gewone vermindering voor interesten (tegen 40%), want die is afgeschaft voor leningen gesloten vanaf 2016. Art. 8 Reparatiedecreet dd. 23.12.2016 schaft ook de vermindering voor intresten tegen 12,5% af voor leningen gesloten vanaf 2016 (art. 145/44 §1 b WIB92 Vlaams Gewest).

Schuldsaldoverzekering niet meer 'uitsluitend'

Naast de interesten en kapitaalaflossingen van een hypothecaire lening voor de eigen woning, geven ook de premies van een schuldsaldoverzekering die die lening waarborgt, recht op de Vlaamse woonbonus. Tot 2015 werd steeds vereist dat de verzekering uitsluitend een hypothecaire lening afdekte, dus ook niet meer dan die hypothecaire lening. Sloot men een hypotheek voor 100.000 EUR en een lening met hypothecaire volmacht eveneens voor 100.000 EUR, die beiden worden gewaarborgd door één schuldsaldoverzekering met een totaal verzekerd bedrag van 200.000 EUR, dan kwam die verzekering niet in aanmerking voor de woonbonus, ook niet gedeeltelijk. De verzekeringspremie gaf dan recht op de vermindering lange termijnsparen. Door de afschaffing van de vermindering voor lange termijnsparen, wordt van dat principe afgestapt in het Vlaamse gewest, maar enkel voor schuldsaldoverzekeringen die nieuwe leningen gesloten vanaf 2016 waarborgen. De voorwaarde 'uitsluitend' vervalt en ruimt baan voor een 'pro rata beperking' (art. 145/38/2 §1 2° WIB92 Vlaams Gewest). Dat wil zeggen dat de premie in aanmerking komt voor de Vlaamse woonbonus voor zover ze een hypothecaire lening waarborgt die recht geeft op de Vlaamse woonbonus. Concreet, bij een hypotheek van 100.000 EUR, een hypothecaire volmacht van 100.000 EUR en een totaal verzekerd bedrag van 200.000 EUR, komt de helft van de premie in aanmerking voor de Vlaamse woonbonus. Dat geldt voor alle verzekeringen die een hypothecaire lening gesloten vanaf 2016 waarborgen, zelfs al werd de verzekering zelf vóór 2016 aangegaan. De andere helft komt echter, in tegenstelling tot vroeger, niet meer in aanmerking voor enig fiscaal voordeel. Geen Vlaams langetermijnsparen, want dat voordeel is afgeschaft voor verzekeringen die leningen gesloten vanaf 2016 waarborgen (art. 145/39 1° WIB92 Vlaams gewest). Maar ook niet meer voor de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen aangezien de verzekering wel degelijk een lening – niet noodzakelijk hypothecair - voor de eigen woning waarborgt (art. 145/4 4° WIB92). Enkel in geval van oververzekering – bv. hypotheek van 100.000 EUR, volmacht van 100.000 EUR en totaal verzekerd bedrag van 300.000 EUR, komt één derde van de premie nog in aanmerking voor de federale vermindering voor langetermijnsparen. Dat deel waarborgt immers geen lening m.b.t. tot de eigen woning, maar kan worden beschouwd als een gewone individuele levensverzekering.

Opmerking: voor de toekenning van de Vlaamse woonbonus m.b.t. de levensverzekeringspremie die de lening (gesloten vanaf 2016) waarborgt, vereist de Vlaamse wetgever wel expliciet dat de echtgenoot, wettelijk samenwonende of een bloedverwant tot de tweede graad als begunstigde van het overlijdenskapitaal dat NIET tot waarborg dient van de lening (niet noodzakelijk hypothecair), moet worden aangeduid (ook al wordt voor de premie m.b.t. dat overlijdenskapitaal geen Vlaams fiscaal voordeel meer toegekend) (art. 145/38/1 lid 1, 2° e 2 WIB92 Vlaams Gewest).

Doel van de lening

Page 235: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

235  

Door de gewijzigde fiscale terminologie in het Vlaamse Gewest wordt het doel van de hypothecaire lening nader omschreven. Naast aankoop, bouw of vernieuwing van een woning komen ook leningen om het successierecht, het registratierecht, de erfbelasting of de schenkbelasting op een eigen woning te betalen, in aanmerking voor de Vlaamse woonbonus (art. 145/38/1 lid 3 4° WIB92 Vlaams Gewest).

Wel nog hoger federaal fiscaal voordeel voor lening tweede verblijf

Vlaanderen mag dan wel het mogelijk hogere fiscale voordeel voor een tweede eigen woning in vergelijking met een eerste eigen woning weggewerkt hebben, maar dat neemt niet weg dat het fiscaal voordeel van een lening voor de eigenlijke tweede verblijven die niet door de kredietnemer worden betrokken, en waarvoor de federale overheid bevoegd is, nog steeds beduidend hoger kan liggen dan het fiscaal voordeel van de Vlaamse woonbonus. Zie 'Meer fiscaal voordeel voor tweede dan voor eerste woning'. Die discrepantie wegwerken vereist echter een federaal wetgevend initiatief en dat is voorlopig niet aan de orde. Die discrepantie zal zich trouwens het sterkst stellen in het Brussels Gewest dat vanaf 2017 de woonbonus gewoon afschaft en helemaal geen fiscaal voordeel meer voorziet voor de eigen woning.

monKEY.be (JW)

Page 236: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

236  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – verhoging (oude) woonbonus  

VL

Tijdelijke verhoging OUDE WOONBONUS: 2008 is sleuteljaar

Uw lening geeft mogelijk niet langer recht op de verhoging van de woonbonus, ook al is uw woning nog steeds de enige woning. Die verhoging wordt immers maar toegekend voor de eerste 10 leningsjaren. Voor leningen gesloten in de periode 2005 tot en met 2007 zijn de eerste 10 leningsjaren intussen verstreken. Die leningen kunnen in de aangifte van 2018 bijgevolg geen recht meer geven op de verhoging van de woonbonus. Vandaar dat u naast specifieke codes in de aangifte kenbaar moet maken dat uw lening dateert van een latere datum dan 2007. Dat gebeurt door de vraag te beantwoorden naast code 3372/4372 of 3380/4380 voor uw gewestelijke woonbonuslening en naast code 1372/2372 of 1380/2380 voor uw federale woonbonuslening. Alleen wanneer uw lening ten vroegste gesloten is in 2008, hebt u nog recht op de verhoging op voorwaarde dat uw woning nog steeds de enige woning was op 31 december 2017. Alleen dan zijn de bijkomende vragen gesteld naast codes (.)374 en (.)375 (enige woning) en codes (.)373 (aantal kinderen) voor de bepaling van het juiste bedrag van de verhoging, nog fiscaal relevant. Die vragen - nog steeds enige woning? aantal kinderen? – worden, om na te gaan of u recht hebt op de verhoging en voor welk bedrag, gesteld naast de codes (.)344, (.)345 en (.) 346 wanneer uw gewestelijke woonbonuslening gesloten werd in 2015 (of in 2015 of 2016 voor het Brusselse Gewest, of vanaf 2015 voor het Waalse Gewest).

Meerdere woonbonusleningen gesloten vóór 2015 Wanneer er meerdere leningen zijn gesloten waarvan de leningsuitgaven worden aangegeven in het stelsel van de oude woonbonus, volstaat het dat minstens één lening gesloten is na 2007 opdat code (.)372 (‘ja’) mag worden aangekruist. Maar enkel de ‘leningen gesloten vanaf 2008’ kunnen nog recht geven op de verhoging. Het aan te geven bedrag van de leningsuitgaven moet desgevallend door de belastingplichtige zelf worden beperkt tot een bedrag tussen het basisbedrag en het maximumbedrag van 3010 EUR (federaal), 3040 EUR (Vlaams), 3050 EUR (Waals) en 3130 EUR (Brussels) (+ 80 EUR voor drie kinderen).

Voorbeeld: Gehuwden, inwoners Vlaamse Gewest, sloten een hypothecaire aankooplening in 2007 met 5.000 EUR kapitaalaflossing en intresten betaald in 2017. Op 1.1.2008 was er één kind ten laste. In 2012 werd er een verbouwingslening gesloten met 2.000 EUR kapitaalaflossingen en intresten betaald in 2017. Op 1.1.2013 waren er drie kinderen ten laste. Het betreft de enige en eigen woning. Naast codes 3370/4370 mag telkens 3120 EUR worden aangegeven. Immers, 1000 EUR (de helft van de leningsuitgaven van de tweede lening) overstijgt de optelsom van de basisverhoging van 760 EUR en de verhoging voor drie kinderen van 80 EUR, zijnde 840 EUR. Het basisbedrag van 2280 EUR wordt reeds bereikt met de eerste lening (5000 EUR/2 > 2280 EUR). Codes 3372 en 4372 mogen worden aangekruist, samen met de codes 3374 en 4374. Naast codes 3373 en 4373 mag het aantal van drie kinderen worden vermeld. Stel dat er voor de verbouwingslening slechts 1000 EUR (KA & I) was betaald in 2017. In dat geval kan slechts 2780 EUR worden vermeld naast de codes 3370/4370 (2280 EUR + 1000 EUR/2).

monKEY.be (JW)

Page 237: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

237  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Waalse Chèque Habitat 

Onderscheid leningen 2016/2017: lening 2017 sowieso ‘enige woning’ (code *338)Lening 2016 (nieuwe code *324!) mogelijk niet langer enige woning  halvering belastingvermindering

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Waalse Chèque Habitat 

AANGIFTE

Intresten en kapitaalaflossingen (onbeperkt) aangeven per persoon  verdelen cf. eigendomsaandeel in woning (GEEN vrije verdeling echtgenoten)

Verzekeringspremie per verzekeringnemer (= individueel, per polis)

Fiscus berekent (en beperkt) bedrag belastingvermindering en verdeelt zelf vermindering voor kinderen (vak II)

Cumulmet andere federale en Waalse fiscale voordelen voor woonlening!

Page 238: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

238  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Waalse Chèque Habitat 

WAALS GEWEST = bevoegd indien op 1.1.aj. domicilie in Waals gewest

Wooncheque = in belastingkrediet omzetbare belastingvermindering voor leningen gesloten vanaf 2016 voor enige en eigen woning

Complexe overgangsregeling: sommige leningen gesloten vanaf 2016 vallen verplicht onder ‘oud stelsel’ (bouwsparen, LTSparen, woonbonus)

Aankoop of bouw woning in volle eigendom of in opstalVerbouwing uitgesloten

Administratie publiceerde uitgebreide Circulaire van 14 juli 2017

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – Waalse Chèque Habitat 

Bedrag belastingvermindering omzetbaar in belastingkrediet= € 125 per kind ten laste+ variabel bedrag per persoon:ofwel € 1520 (indien belastbaar inkomen < of = € 21.347)ofwel € 1520 – [(belastbaar inkomen ‐ € 21.347) x 0,01275]

GEEN belastingvermindering indien belastbaar inkomen (per belastingplichtige) > € 82.339 

Belastingvermindering maximaal 20 jaar & halveert na 10 jaar.  Verminderingen worden niet geïndexeerd. 

Inkomensgrenzen wel @gezondheidsindex

Page 239: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

239  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

CUMUL fiscale korven

Belastingvermindering Waalsewooncheque (€ 1520) kan in huidige stand van wetgevingworden gecumuleerd met federale korf LTsparen (€ 2260 x 30%) (zeker voor aj. 2017 en 2018)voorbeelden:‐ CH + korf premie levensverzekering aanvullend pensioen‐ CH + korf KA lening tweede woning / beroepsgedeelte...‐ CH + korf KA lening mbt via sociaal vastgoedkantoor verhuurde woning

Belastingvermindering Waalse wooncheque (€ 1520) kan (in huidige stand van wetgeving) worden gecumuleerd met Waals fiscaal voordeel lening mbt tot andere eigen woning (tijdens belastbaar tijdperk)voorbeeld: verhuis in 2017 van oude naar nieuwe eigen woning

VAK IX – Waalse Chèque Habitat 

Page 240: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

240  

Interesten, kapitaalaflossingen van hypothecaire leningen en premies van levensverzekeringen gesloten vanaf 2016 die in aanmerking komen voor de Waalse 'Chèque Habitat'

Inleiding

Met het decreet van 20 juli 2016 (BS 10.08.2016) voert het Waalse gewest vanaf aj. 2017 een nieuw belastingkrediet in voor hypothecaire woonkredieten: de ‘Chèque Habitat’ (hierna afgekort ‘CH’) of Waalse wooncheque*. De CH komt in de plaats van de Waalse woonbonus en geldt voor woonleningen gesloten vanaf 2016. Het wettelijk kader is terug te vinden in art. 145/46ter tot 46sexies WIB92 Waalse gewest. De CH wordt uitgebreid becommentarieerd in circulaire dd. 14.07.2017.

Heel wat voorwaarden zijn geënt op de voorwaarden voor de toepassing van de woonbonus.

(*) Het Waalse gewest is fiscaal bevoegd voor de fiscale voordelen m.b.t. leningen voor de eigen woning waarvan de kredietnemer op 1 januari van het aanslagjaar inwoner is van het Waalse gewest. Ook niet-inwoners van de eerste categorie (EER-inwoner die voldoet aan de 75% regel) die gelokaliseerd zijn in het Waalse Gewest, komen in aanmerking voor het belastingkrediet (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 77 e.v.)

Overgangsstelsel

Voor leningen (m.b.t. de eigen woning) gesloten vanaf 2016 kunnen in principe niet meer de oude Waalse fiscale voordelen (bouwsparen, langetermijnsparen of woonbonus) gelden.

De Waalse woonbonus is immers nog enkel mogelijk voor leningen (of wederopnames) die uiterlijk 31 december 2015 werden aangegaan (art. 145/37 §3 2° WIB92 Waalse Gewest). De Waalse woonbonus is bijgevolg enkel mogelijk voor leningen gesloten in de periode 2005 tot en met 2015 (art. 145/38 §1 3° WIB92 Waalse gewest).

De Waalse belastingvermindering voor langetermijnsparen wordt evenmin nog verleend voor leningen gesloten vanaf 2016 voor de eigen (maar niet enige) woning (art. 145/39 lid1 1° WIB92 Waalse Gewest).

Opmerking: een lening gesloten vanaf 2016 voor de eigen maar niet enige woning geeft zo geen recht meer op enig fiscaal voordeel, wanneer de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar inwoner is van het Waalse Gewest:

noch de Waalse belastingvermindering voor langetermijnsparen, die is immers afgeschaft;

noch de Chèque Habitat, want die geldt enkel voor de enige woning (zie verder).

Ook de Waalse belastingvermindering voor bouwsparen, de Waalse bijkomende belastingvermindering voor intresten en de Waalse gewone vermindering voor intresten tegen 12,5% (die tegen 40% was al afgeschaft voor leningen gesloten vanaf 2015) en de Waalse vermindering voor erfpacht- en opstalvergoedingen (zowel die tegen 12,5% als tegen 40%) kan niet meer gelden voor leningen gesloten vanaf 2016 (art. 145/42 lid1 1° b, art 145/43 lid 1, art. 145/44 §1 b en art. 145/45 §1 lid1 1° b WIB92 Waalse Gewest).

De eventuele keuze bedoeld in art. 145/46 WIB92 Waalse Gewest tussen het oude fiscale stelsel (van vóór 2005) en de woonbonus (van 2005 t/m 2015) beperkt zich dan ook tot de leningen gesloten vóór 2016, tenzij de overgangsregeling nog zou gelden (zie onder).

Overgangsregeling: welke leningen gesloten vanaf 2016 geven nog enkel recht op het oude fiscale stelsel van vóór 2016?

1. Het oude fiscale stelsel (woonbonus, bouwsparen, langetermijnsparen en vermindering voor intresten) is echter wel nog van toepassing op (zuivere) herfinancieringsleningen gesloten vanaf 2016 die een lening gesloten vóór 2016 vervangen (art. 145/46sexies lid1 WIB92). Een herfinancieringslening zet immers gewoon het fiscale stelsel van de oorspronkelijke lening verder, maar beperkt tot de duur van die oorspronkelijke lening op, naargelang het geval, 1 november 2015 of 1 januari 2016 (zie verder en zie voor een toepassingsvoorbeeld circulaire dd. 14.07.2014, nr. 17 en 18).

2. Wanneer er voor dezelfde woning nog een lening van vóór 2016 loopt met recht op de fiscale voordelen van vóór 2016 (woonbonus, het bouwsparen of langetermijnsparen…), zal een eventuele aanvullende lening (inclusief levensverzekering die die lening waarborgt) door dezelfde belastingplichtige gesloten vanaf 2016 die principieel WEL voldoet aan de voorwaarden voor de Cheque Habitat, geen recht kunnen geven op de Cheque Habitat. Dergelijke aanvullende lening

Page 241: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

241  

komt dan, beperkt tot de duur van de lening gesloten vóór 1 november 2015 (of vóór 2016), enkel in aanmerking voor de oude fiscale voordelen, de vermindering voor intresten tegen marginaal tarief uitgezonderd* (art. 145/46sexies lid2 WIB92 en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 93). De toepassing van het oude fiscale stelsel (van vóór 2016) is in dat geval dwingend. De belastingplichtige heeft geen keuze (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 82). De toepassing van deze overgangsmaatregel vereist een gelijktijdigheid – al is het maar één dag – van de lening gesloten vóór en van de lening gesloten vanaf 2016 (Circulaire 14.07.2017, nr. 94). De toepassing van deze overgangsmaatregel vereist bovendien dat de lening gesloten vóór 2016 in aanmerking komt voor de fiscale voordelen van vóór 2016. Loopt er een lening van vóór 2016 voor de eigen en enige woning die geen recht geeft op de woonbonus, het bouwsparen of een ander fiscaal voordeel, dan zal de lening gesloten vanaf 2016 voor de eigendomsverwerving van een nieuw aandeel in die woning wel in aanmerking komen voor de Chèque Habitat indien alle andere voorwaarden hiervoor vervuld zijn (Circulaire 14.07.2017, nr. 100). Betreffen de leningen gesloten vóór en vanaf 2016 verschillende woningen, dan geldt de overgangsbepaling evenmin (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 101).

Deze overgangsregeling geldt enkel voor leningen gesloten vanaf 2016 voor de eigen en enige woning die voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor de toekenning van de Chèque Habitat.

(*) Ook de vermindering voor erfpacht- en opstalvergoedingen is uitgesloten

Volgende situaties zijn denkbaar:

lening gesloten in 2015 (of vroeger) voor de bouw van de eigen en enige woning en aanvullende lening gesloten vanaf 2016 voor de voltooiing van de bouw van die woning: in dat geval geldt de Waalse woonbonus nog voor de twee leningen, maar beperkt tot de duur van de eerste lening zoals contractueel bepaald op 1.1.2016 (art. 145/46bis lid2 WIB92 Waalse gewest);

lening gesloten vóór 2016 voor de aankoop van de eigen en enige woning. In 2016 wordt, na echtscheiding, door één van de ex-echtgenoten een uitkooplening gesloten voor diezelfde woning. Ook voor die uitkooplening wordt het fiscale stelsel van vóór 2016 verdergezet (bouwsparen, woonbonus…), beperkt tot de duur van de eerste lening op 1.11.2015 (of op 1.1.2016). Enkel indien de lening van vóór 2016 volledig terugbetaald is, en dus niet meer loopt wanneer de uitkooplening wordt gesloten, kan die laatste in aanmerking komen voor de Chèque Habitat;

lening gesloten vanaf 2016 voor de herfinanciering van een lening gesloten vóór 2016 samen met een tweede (afzonderlijke) lening gesloten vanaf 2016 voor de eigendomsverwerving van een bijkomend deel in de woning. Beide leningen geven recht op de fiscale voordelen van vóór 2016 (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 95).

Indien de aanvullende lening van 2016 (of later) – geen herfinanciering – sowieso niet voldoet aan de voorwaarden voor de Chèque Habitat (bv. verbouwingslening, lening voor niet enige woning), geldt de overgangsregeling niet. Dergelijke lening komt niet meer in aanmerking voor enig Waals fiscaal voordeel (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 96).

Als er vanaf 2016 een lening wordt gesloten die zowel dient voor de herfinanciering van een vóór 2016 gesloten lening als voor de verwerving van een nieuw eigendomsaandeel in de woning, geldt de eerste overgangsbepaling (1). De tweede overgangsbepaling (2) kan niet van toepassing zijn aangezien er bij het sluiten van de lening vanaf 2016 geen lening meer loopt gesloten vóór 2016. In dat geval geeft enkel het herfinancieringsgedeelte van de lening gesloten vanaf 2016 recht op de fiscale voordelen waarop de oorspronkelijke lening gesloten vóór 2016 recht gaf. Het gedeelte van de lening dat dient voor de verwerving van het bijkomende eigendomsaandeel in de woning komt niet in aanmerking voor enig fiscaal voordeel. Als dezelfde verrichting echter wordt gedaan met twee afzonderlijke leningen – één voor de herfinanciering en een tweede voor de verwerving van het bijkomende eigendomsaandeel – dan geven beide leningen recht op de fiscale voordelen van vóór 2016 (Circulaire 14.07.2017, nr. 84).

Als een lening gesloten vanaf 2016 zowel dient voor de herfinanciering van een vóór 2016 gesloten lening als voor de verbouwing van de woning, komt enkel het herfinancieringsgedeelte van de lening in aanmerking voor de fiscale voordelen van de oorspronkelijke lening. Het verbouwingsgedeelte komt nooit in aanmerking voor enig fiscaal voordeel en dit ongeacht of er vanaf 2016 één dan wel twee aparte leningen zijn gesloten (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 85).

Als een lening gesloten vanaf 2016, terwijl er nog een lening loopt gesloten vóór 2016, zowel dient voor de verwerving van een bijkomend eigendomsaandeel in de woning als voor de verbouwing van die woning, komt enkel het eerste deel van de lening in aanmerking voor de fiscale voordelen van vóór 2016. Het verbouwingsgedeelte komt niet in aanmerking voor enig fiscaal voordeel (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 97).

Page 242: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

242  

Voor andere toepassingsvoorbeelden die de overgangsregeling illustreren, zie Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 102-108.

Op de rechtsfiguur van de hypotheekoverdracht wordt niet ingegaan in het decreet, noch in de memorie van toelichting. Wat als een nieuwe eigen woning wordt gefinancierd gedeeltelijk met een nieuwe hypothecaire lening gesloten vanaf 2016 én gedeeltelijk met de overdracht van een bestaande hypotheek op de oude eigen woning van vóór 2016, die wordt verkocht? In dat geval geldt de Chèque Habitat voor de nieuwe lening (voor zover alle wettelijke voorwaarden vervuld zijn) – het betreft immers niet dezelfde woning – en geldt de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen voor de oude lening (die immers gesloten is voor een intussen verkochte woning die fiscaal niet meer als 'eigen woning' kan worden beschouwd).

Voorwaarden

Voor de toepassing van de Chèque Habitat is vereist dat de lening:

werd aangegaan vanaf 1 januari 2016 (art. 145/46quater §1 3° WIB92);

hypothecair gewaarborgd is en een looptijd heeft van minstens 10 jaar (art. 145/46quater §1 3° WIB92). Een hypothecaire volmacht of mandaat volstaat niet. De hypothecaire lening (en het levensverzekeringscontract dat die lening waarborgt, moeten zijn aangegaan bij een instelling gevestigd in een EER-lidstaat (art. 145/46quater §1 2° WIB92);

gesloten is voor het verwerven* van een woning in eigendom (art. 145/46quater §1 2° en §2 WIB92);

'verwerven' impliceert dat de belastingplichtige volle eigenaar of opstalhouder moet worden van de woning. Vruchtgebruik, naakte eigendom of erfpacht volstaan niet (zie ook memorie van toelichting p. 6 en 15);

De lening moet specifiek gesloten zijn voor de aankoop of bouw van de woning (art. 145/46quater §2 lid1 1° en 2° WIB92). Ook leningen die zijn gesloten voor de financiering van de successierechten of schenkingsrechten met betrekking tot de woning komen in aanmerking voor de belastingvermindering (art. 145/46quater §2 lid1 3° WIB92). Net als de (zuivere) herfinancieringslening van een 'Cheque Habitat'-lening gesloten vanaf 2016 (art. 145/46quater §2 lid1 4° WIB92). Volgens de memorie van toelichting moeten de voorwaarden voor het recht op de Chèque Habitat (enige woning, looptijd van 10 jaar, enz.), in geval van een herfinanciering, worden beoordeeld op 31 december van het jaar van de herfinanciering (memorie van toelichting, p. 15). Een lening waarmee zowel een CH-lening wordt geherfinancierd als een bijkomend aandeel in de eigen en enige woning wordt verworven, komt integraal in aanmerking voor de Chèque Habitat. Een lening waarmee zowel een CH-lening wordt geherfinancierd als de verbouwing van de woning wordt gefinancierd, komt enkel voor het gedeelte van de herfinanciering in aanmerking voor de Chèque Habitat (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 35-36 en nr. 87-88).

Een lening gesloten (enkel) voor de verbouwing* van een woning is uitgesloten van de belastingvermindering. Maar van een lening die zowel voor de aankoop als voor de verbouwing van de woning is aangegaan, komen alle uitgaven in aanmerking voor de belastingvermindering. Die worden dus niet pro rata beperkt (zie memorie van toelichting, p. 12 en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 39).

De belastingplichtige die mee in de onverdeeldheid van een woning stapt en hoofdelijk medeschuldenaar wordt van de hypothecaire lening die reeds op de woning rust, wordt beschouwd als koper van die woning en heeft dus ook recht op de belastingvermindering als alle andere wettelijke voorwaarden vervuld zijn (art. 145/46quater §2 lid2 WIB92en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 37). De toekenningsvoorwaarden van de CH moeten in dat geval worden beoordeeld op 31 december van het jaar waarin de belastingplichtige hoofdelijk en onverdeeld medeschuldenaar wordt.

De vraag kan worden gesteld of het recht op de Chèque Habitat verloren gaat, wanneer de belastingplichtige geen eigenaar meer is van de woning (na 31 december van het leningsjaar). Wordt de eigendomsvoorwaarde m.a.w. enkel getoetst in het leningsjaar (op 31 december) of in ieder belastbaar tijdperk (op 31 december)? Uit art. 145/46quinquies lid4 WIB92 kan worden afgeleid dat de wettelijke voorwaarden ieder jaar moeten worden getoetst: "er wordt […] nagegaan of de voorwaarden voor het verkrijgen van de belastingvermindering […] voor een gegeven belastbaar tijdperk verenigd zijn". Bovendien stelt de memorie van toelichting (p. 8) uitdrukkelijk: "les

Page 243: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

243  

conditions d'octroi de la réduction chèque habitat sont appréciées annuellement". De gevolgen van het verlies van de eigendom van de woning tijdens de duur van de lening worden niet expliciet beschreven in het decreet, noch in de memorie, maar aangenomen wordt dat het recht op de CH wordt opgeschort (zonder verlies van de jaren waarvoor de eigendomsvoorwaarde niet meer vervuld is). Dat wordt bevestigd op de website van het Waalse Gewest onder de rubriek 'Chèque Habitat, modalités d'octroi': "si la condition de propriété n'est plus rencontrée, le droit est suspendu. Exemple: Thomas devient propriétaire. Il bénéfice annuellement de l'avantage. La 4ème année, il n'est plus propriétaire. La 5ème année, il redevient propriétaire. Il récupère son droit pour 17 années, soit 20 droits de tirage au total."

(*) In de Nederlandstalige vertaling van de Franse tekst van het decreet staat in het Staatsblad onterecht "om te verwerven of te behouden".

gesloten is voor de eigen woning. De belastingplichtige moet de woning dus zelf betrekken. Deze voorwaarde wordt in principe beoordeeld op 31 december van het leningsjaar (art. 145/46quater §1 1° WIB92). Als die voorwaarde niet vervuld is op 31 december kan de CH niet worden genoten, behoudens volgende uitzonderingen.

Uitzonderingen: worden met 'eigen woning' gelijkgesteld (op voorwaarde dat de belastingplichtige geen andere eigen woningen in eigendom heeft – er kan per belastingplichtige en per dag slechts één eigen woning zijn):

de woning die wegens wettelijke redenen (= contractuele of wettelijke belemmering of stand van de bouwwerkzaamheden) door de belastingplichtige niet zelf kan worden betrokken (art. 145/46quater §1 lid2 4° b en c WIB92). Voor het begrip 'wettelijke redenen'. Deze uitzondering kan slechts gedurende twee jaar worden ingeroepen. De woning moet dus uiterlijk op 31 december van het tweede jaar volgend op het leningsjaar zijn betrokken (art. 145/46quater §1 lid3 2° lid1 WIB92), zo niet gaat de belastingvermindering verloren tot het jaar waarin de wettelijke redenen wegvallen (= geen contractuele belemmering meer of (ver)bouwing voltooid) en de woning op 31 december van dat jaar ook effectief wordt betrokken (art. 145/46quater §1 lid4 WIB92). De belastingvermindering kan dus worden herwonnen, weliswaar met verlies van de reeds verlopen jaren (waarvoor geen CH kon worden toegekend).

Opmerking: voor de belastbare tijdperken na het tweede jaar volgend op het leningsjaar, waarvoor de CH niet kan worden verleend, omdat de woning nog niet is betrokken, kan GEEN enkel fiscaal voordeel worden toegekend:

noch de federale vermindering voor langetermijnsparen, want de federale overheid is niet bevoegd. Voor de bepaling van de bevoegde overheid gelden de wettelijke redenen, indien die zijn ingeroepen, immers zonder tijdslimiet. Het blijft dus fiscaal de eigen woning waarvoor het Waalse gewest bevoegd is;

noch de Waalse vermindering voor langetermijnsparen, want die is afgeschaft voor leningen gesloten vanaf 2016.

de woning die wegens sociale of beroepsredenen door de belastingplichtige niet zelf kan worden betrokken (art. 145/46quater §1 lid2 4° a WIB92). Voor het begrip 'sociale en beroepsredenen. Deze uitzondering kan onbeperkt in de tijd worden ingeroepen, dus ook nog na twee jaar (art. 145/46quater §1 lid3 2° WIB92).

Zie ook hier voor het begrip 'eigen woning'. Aan de voorwaarde ‘eigen woning’ moet gedurende de volledige looptijd van de lening zijn voldaan. Zo niet geven de leningsuitgaven geen recht op een gewestelijke belastingvermindering, laat staan de Waalse CH (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 47).

gesloten is voor de enige woning;

Deze voorwaarde wordt in principe beoordeeld op 31 december van het leningsjaar (art. 145/46quater §1 1° WIB92). Op dat tijdstip mag de belastingplichtige dus geen (mede)eigenaar, naakte eigenaar, vruchtgebruiker, erfpachter, opstalhouder of bezitter zijn van een andere woning.

Uitzonderingen: voor de beoordeling van het 'enig karakter' wordt geen rekening gehouden met:

Page 244: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

244  

andere woningen die worden verhuurd via een Agence immobilière sociale (sociaal vastgoedkantoor) of via een openbare huisvestingsmaatschappij (art. 145/46ter §3 lid3 2° en art. 145/46quater §1 lid2 3° WIB92);

andere woningen die de belastingplichtige via erfenis of schenking heeft verkregen in naakte eigendom, vruchtgebruik of in mede-eigendom(art. 145/46ter §3 lid3 1° en art. 145/46quater §1 lid2 1° WIB92);

andere woningen die op 31 december van het leningsjaar (op de vastgoedmarkt) te koop staan aangeboden en uiterlijk 31 december van het daaropvolgende jaar ook daadwerkelijk zijn verkocht (art. 145/46quater §1 lid2 2° WIB92). Indien de andere woning niet tijdig is verkocht, gaat de belastingvermindering onherroepelijk verloren vanaf het jaar volgend op het leningsjaar (art. 145/46quater §1 lid3 1° WIB92).

Wanneer de woning haar karakter van 'enige woning' verliest (na 31 december van het leningsjaar), wordt het bedrag van de belastingvermindering waarop de Cheque Habitat recht geeft, gehalveerd en is de belastingvermindering gelijk aan het bedrag dat sowieso van toepassing is vanaf het elfde leningsjaar, zie verder (art. 145/46ter §3 lid2 WIB92). De voorwaarde 'enige woning' wordt dus, gedurende de eerste 10 leningsjaren, telkens op 31 december van het inkomstenjaar getoetst. De twee eerste uitzonderingen (zie hoger) zijn ook hier van toepassing (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 57 e.v.).

De voorwaarden omtrent de levensverzekering die de lening waarborgt, zijn dezelfde als de voorwaarden gesteld in het kader van de woonbonus (art. 145/46quater §1 4° en 5° WIB92 en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 48 e.v.). Het sluiten van een levensverzekering is fiscaal niet verplicht.

De voorwaarden worden beoordeeld per belastingplichtige en niet per woning (art. 145/46quinquies lid4 WIB92).

Belastingkrediet

De Cheque Habitat geeft geen recht op een gewone belastingvermindering, maar op een belastingvermindering die omzetbaar is in een belastingkrediet. Een belastingkrediet wordt ook ‘terugbetaald’ als er geen of te weinig belasting verschuldigd is om de belastingvermindering mee te verrekenen.

De belastingvermindering is individueel en forfaitair.

De belastingvermindering wordt toegekend vanaf het aanslagjaar dat verband houdt met het inkomstenjaar waarin de lening werd aangegaan. Is de lening gesloten in 2017, dan wordt de vermindering dus toegekend vanaf inkomstenjaar 2017 (aj. 2018) (art. 145/46quinquies lid1 WIB92).

De Cheque habitat wordt toegekend gedurende maximum 20 belastbare tijdperken, te rekenen vanaf het eerste belastbare tijdperk waarvoor de wettelijke voorwaarden van de CH vervuld zijn. Dat maximum geldt voor alle woonleningen die de belastingplichtige aangaat vanaf 2016* (art. 145/46quinquies lid2 WIB92 en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 66 e.v.). De CH wordt bijgevolg jaarlijks toegekend zolang er een lening loopt die er recht op geeft, met een absoluut maximum van 20 cheques of 20 "droits de tirage" (trekkingsrechten) in een mensenleven. Zijn de wettelijke voorwaarden voor de toekenning van de CH vervuld voor een bepaald jaar, dan wordt de belastingplichtige verondersteld de CH voor dat jaar genoten te hebben, ook al heeft hij de vermindering niet gevraagd in zijn aangifte (art. 145/46quinquies lid3 en 4 WIB92). De periode van 20 jaar worden enkel geschorst (zonder verlies van jaren) voor de belastbare tijdperken tijdens dewelke de woning niet meer het statuut van eigen woning heeft (ook niet één dag) en voor de belastbare tijdperken waarvoor het Waalse Gewest niet meer bevoegd is omdat de belastingplichtige op 1 januari van het aanslagjaar in een ander gewest woont (zie memorie van toelichting p. 16 en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 47 en nr. 73). In het eerste geval is de federale overheid bevoegd (voor de periode dat de woning fiscaal niet kan worden beschouwd als 'eigen' woning). In het tweede geval is dat andere gewest bevoegd (voor het hele belastbare tijdperk). Het recht op de CH kan eveneens worden geschorst als de lening minder dan 20 jaar loopt. In dat geval kan de belastingplichtige voor een latere nieuwe lening nog aanspraak maken op de resterende trekkingsrechten (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 74).

(*) Leningen van vóór 2016, die nog recht geven op de oude fiscale voordelen, hebben geen invloed op de termijn van 20 jaar.

Page 245: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

245  

De CH wordt slechts toegekend indien de belastingplichtige een belastbaar inkomen* heeft dat lager dan of gelijk is aan 82.339 EUR voor aj. 2018 (art. 145/46ter §2 lid1 3° WIB92). Er is geen afbouwregeling. Heeft de belastingplichtige een hoger belastbaar inkomen, al is het maar één euro hoger, dan vervalt voor dat jaar het recht op de wooncheque. Het belastbaar inkomen wordt ieder jaar gecontroleerd. Een belastingplichtige die tijdens de duur van zijn hypothecaire lening gedurende drie jaar een hoger belastbaar inkomen geniet dan het grensbedrag, kan dus maximaal 17 cheques verkrijgen. Zie ook voorbeeld 1 Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 69.

(*) Het begrip ‘belastbaar inkomen’ is het totale netto-inkomen na aftrek van de aftrekbare uitgaven (= onderhoudsuitkeringen) zoals bepaald in art. 6 WIB92. Het omvat de gezamenlijk en afzonderlijk belastbare onroerende, roerende, diverse en beroepsinkomsten. Het belastbaar inkomen wordt beoordeeld per belastingplichtige. Dividenden en intresten die geen beroepskarakter hebben worden niet meegeteld (voor de ratio zie memorie van toelichting p. 12). Aangezien de aanrekening van aftrekbare uitgaven (= onderhoudsuitkering) op het netto-inkomen, in de berekening gebeurt NA toepassing van het huwelijksquotiënt (en toekenning meehelpende echtgenoot), moet o.i. het ‘belastbaar inkomen’ worden beoordeeld na toerekening van het huwelijksquotiënt en na eventuele toekenning aan de meehelpende echtgenoot. Dat standpunt wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij het decreet (p.7 en 12): "après application du quotient conjugal".

Het bedrag van de in een belastingkrediet omzetbare belastingvermindering wordt bepaald volgens volgende formule (art. 145/46ter §2 WIB92):

per kredietnemer: 1.520 EUR* - [(belastbaar inkomen** - 21.347 EUR) x 0,01275] met een maximum*** van 1.520 EUR verhoogd met:

per kind ten laste (op 1.1.aanslagjaar): 125 EUR****. Een gehandicapt kind wordt dubbel geteld.

(*) Waarom 1.520 EUR? Dat bedrag is het equivalent van de oude woonbonusvermindering van 2014: 2.280 EUR + 760 EUR = 3.040 EUR. Tegen max 50% voordeel = 1.520 EUR. (**) Wanneer het belastbaar inkomen 82.339 EUR overschrijdt, bedraagt de vermindering nihil. (***) Belastingplichtigen die een belastbaar inkomen hebben van 21.347 EUR of minder, genieten een belastingvermindering van 1.520 EUR (nog te verhogen voor kinderen). (****) Door gehuwden en wettelijk samenwonenden naar keuze te verdelen in hun gemeenschappelijke aanslag (art. 145/46ter §2 lid3 WIB92). In geval van fiscaal co-ouderschap (cf. art. 132bis WIB92) gebeurt de verdeling bij helften (art. 145/46ter §2 lid4 WIB92). De vermindering van 125 EUR per kind ten laste is niet van toepassing wanneer het belastbaar inkomen (per belastingplichtige) hoger is dan 82.339 EUR (art. 145/46ter §2 lid5 WIB92). Quid indien de ene echtgenoot of wettelijk samenwonende het grensbedrag van 82.339 EUR overschrijdt, maar de andere niet? Mag in dat geval de vermindering van 125 EUR per kind ten laste volledig worden toegekend aan die andere echtgenoot, op basis van het principe van de vrije verdeling? Ja, de memorie van toelichting (p. 13) bevestigt dit uitdrukkelijk: « en cas d’imposition commune, lorsque un des conjoints (ou cohabitants légaux) remplit les conditions d’octroi de la réduction chèque habitat ou lorsque seul un des conjoints (ou cohabitants légaux) a un revenu imposable inférieur ou égal à 82.339 EUR, il obtient, si toutes les autres conditions d’obtention de la réduction d’impôt sont remplies, la totalité de la majoration unique de 125 EUR par enfant à charge ». Het aantal kinderen ten laste wordt niet eenmalig beoordeeld op 1 januari van het jaar volgend op het leningsjaar maar doorlopend op 1.1.aanslagjaar. Zie ook circulaire dd. 14.07.2017, nr. 55.

De bedragen van de belastingvermindering van 1.520 EUR en 125 EUR worden NIET geïndexeerd (art. 178 §5 5° WIB92). Ieder jaar verkleint bijgevolg het fiscaal voordeel door de inflatie. De inkomensgrenzen van 21.347 EUR en 82.339 EUR zijn vanaf aj. 2018 gekoppeld aan de gezondheidsindex van de maand november 2015* (art. 178 §6bis WIB92).

(*) De indexatie gebeurt jaarlijks op 1 januari (voor de eerste maal dus op 1.1.2017) volgens volgende formule: basisbedrag (21.000 EUR of 81.000 EUR) x gezondheidsindex november inkomstenjaar-1 / gezondheidsindex november 2015. Het bedrag wordt afgerond tot de hogere euro. Voor aj. 2018 geeft dat volgende geïndexeerde grensbedragen: 21.347 EUR en 82.339 EUR. Voor aj. 2019 geeft dat volgende geïndexeerde grensbedragen: 21.733 EUR en 82.828 EUR.

Het bedrag van de belastingvermindering wordt beperkt tot het bedrag van de werkelijk betaalde leningsuitgaven (kapitaalaflossingen, intresten en levensverzekeringspremies die de lening waarborgen) (art. 145/46ter §1 1° en 2° WIB92). Die beperking gebeurt per belastingplichtige en per belastbaar tijdperk (art. 145/46ter §4 lid1 WIB92). Wanneer een hypothecaire lening hoofdelijk en onverdeeld is aangegaan door meerdere belastingplichtigen, worden de leningsuitgaven opgedeeld volgens ieders eigendomsaandeel in de woning (art. 145/46ter §4 lid2 WIB92). De levensverzekering is steeds individueel gesloten. Er is, in tegenstelling tot de woonbonus, voor gehuwden of wettelijk samenwonenden dus geen sprake van een vrije verdeling van de leningsuitgaven (Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 62 e.v.).

Enkel de leningsuitgaven betaald op het ogenblik dat de woning de eigen woning is van de belastingplichtige, komen in aanmerking voor de belastingvermindering (art. 145/46ter §1 lid2 WIB92).

Het bedrag van de belastingvermindering wordt gehalveerd na het verstrijken van de eerste 10 leningsjaren (art. 145/46ter §3 lid1 WIB92).

Page 246: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

246  

Voorbeeld: een kredietnemer (alleenstaande) heeft een belastbaar inkomen van 45.000 EUR en één kind ten laste. De wooncheque geeft recht op een belastingvermindering van 1.218,42 EUR* + 125 EUR = 1.343,42 EUR. Vanaf het elfde leningsjaar wordt de vermindering herleid tot 671,71 EUR. (*) 1520 – (45.000 – 21.347) x 0,01275 = 1.218,42

Het deel van de belastingvermindering dat niet kan worden aangerekend op de Waalse personenbelasting (= de gewestelijke opcentiemen) en, na toepassing van de overflow-regeling (cf. art. 178/1 WIB92), evenmin op de federale personenbelasting, wordt omgezet in een Waals belastingkrediet, dat terugbetaalbaar is (art. 145/46ter §5 lid1 WIB92). Die omzetting in een belastingkrediet gebeurt echter niet voor belastingplichtigen die bij verdrag en zonder progressievoorbehoud vrijgestelde inkomsten genieten, zoals internationale ambtenaren (art. 145/46ter §5 lid2 WIB92 en Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 75-76).

Voor zover de belastingvermindering wordt omgezet in een belastingkrediet, heeft die geen impact op de gemeentebelasting. Het belastingkrediet wordt immers berekend na de vaststelling van de gemeentebelasting.

Fiscaal attest

Het fiscaal voordeel van de wooncheque wordt slechts toegekend op voorwaarde dat de belastingplichtige een attest dat hem werd uitgereikt door de kredietgever, ter beschikking houdt van de belastingadministratie, Het betreft een eenmalig basisattest dat bevestigt dat de voorwaarden voor de toepassing van de belastingvermindering zijn vervuld en een jaarlijks betalingsattest waarin de tijdens het belastbare tijdperk betaalde bedragen zijn opgenomen (Besluit dd. 24.11.2016, BS 5.12.2016).

Het is merkwaardig dat, terwijl de federale overheid de dubbele attestering – basisattest én betalingsattest – net heeft afgevoerd, de Waalse regering die, voor de toekenning van haar Cheque Habitat, opnieuw invoert. Naar verluidt zou dit een vergissing zijn en zal het Besluit dd. 24.11.2016 worden aangepast zodat de ‘federale attesten’ ook kunnen worden uitgereikt in het kader van de Chèque Habitat (PV 1379 dd. 22.12.2016).

Dat is formeel gebeurd met het KB dd. 06.03.2018 (BS 20.03.2018). Vanaf aj. 2019 is het gebruik van de federale attestmodellen wettelijk afdwingbaar gemaakt (art. 63/18/12/1 KB/WIB92). “Aan het Waalse Gewest werd gevraagd het besluit van 24 november 2016 op te heffen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit” (Verslag bij KB dd. 06.03.2018). Vanaf aj. 2019 zullen nieuwe attestmodellen gelden die nog worden gepubliceerd (Verslag bij KB dd. 06.03.2018).

Aangifte

Code (.)338, (.)339, (.)324, (.)325, (.)322 en (.)323

De leningsuitgaven die recht geven op de Chèque Habitat moeten in de aangifte worden vermeld in de rubriek I.1 van vak IX (Waalse aangifte). De intresten en kapitaalaflossingen worden voor leningen gesloten in 2017 aangegeven naast code (.)338, de premies van de levensverzekeringen die de lening waarborgen, naast code (.)339. De intresten en kapitaalaflossingen worden voor leningen gesloten in 2016 aangegeven naast de nieuwe code (.)324, de premies van de levensverzekeringen die de lening waarborgen, naast de nieuwe code (.)325. De belastingplichtige moet dus niet zelf de belastingvermindering berekenen.

Onderscheid tussen leningen gesloten in 2017 en in 2016 Voor leningen gesloten in 2016 is het noodzakelijk dat de voorwaarde van ‘enige woning’ opnieuw wordt getoetst. De leningsuitgaven betaald in 2016 gaven mogelijk recht op de Chèque Habitat omdat het op 31 december 2016 de enige en eigen woning was, maar intussen is de woning misschien niet langer de enige woning, bv. omdat er een tweede woning werd aangeschaft. In dat geval wordt de belastingvermindering gehalveerd (zie hoger) en moet de belastingplichtige het verlies van het statuut ‘enige woning’ bevestigen naast de nieuwe code (.)323. Bij gebruik van de code (.)322 (woning is nog steeds de enige woning) blijft de vermindering integraal behouden. Voor leningen gesloten in 2017 moet deze vraag (nog) niet worden gesteld, aangezien de Chèque Habitat voor dergelijke leningen enkel kan worden genoten (code (.)338) als de woning sowieso de enige en eigen woning is (op 31 december 2017). Het is niet uitgesloten dat zowel de codes (.)338 (leningen 2017) als (.) 324 (leningen 2016) samen worden ingevuld, bv. wanneer er in 2016 een lening is gesloten voor de aankoop van een eigen en enige woning die recht geeft op de Chèque Habitat en er in 2017 opnieuw een lening is gesloten voor de aankoop van een andere woning die toch kan worden aangemerkt als ‘eigen en

Page 247: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

247  

enige woning’ en dus ook recht geeft op de CH omdat de eerste woning na de verhuizing in 2017 wordt verhuurd via een sociaal verhuurkantoor. Beide rubrieken (I.1.a en I.1.b) kunnen dan samen worden ingevuld, met die bemerking dat de eerste woning (met lening 2016) niet langer de enige woning is op 31 december 2017 (code (.)323 moet worden aangekruist).

De bedragen van de leningsuitgaven moeten niet door de belastingplichtige worden beperkt. Hij vult altijd de werkelijk betaalde bedragen in. De belastingadministratie zet de aangegeven bedragen zelf om in een belastingvermindering (of belastingkrediet) op basis van de hoger vermelde formule, rekening houdend met de geldende grensbedragen.

Wanneer er meerdere kredietnemers zijn m.b.t. de lening, moeten de intresten en kapitaalaflossingen worden verdeeld volgens ieders eigendomsaandeel in de woning. Gehuwden en wettelijk samenwonenden kunnen de leningsuitgaven niet vrij onder elkaar verdelen (zie hoger). Die vrije verdeling geldt enkel voor het bedrag van de belastingvermindering waarop de kinderen recht geven (zie hoger). Toch voorziet de aangifte merkwaardig genoeg niet in codes om de vrije verdeling van de belastingvermindering voor kinderen mogelijk te maken. Dat druist in tegen de wet, die uitdrukkelijk stelt dat de vermindering van 125 EUR per kind (of 62,50 EUR per kind in co-ouderschap) vrij kan worden verdeeld door de belastingplichtigen (art. 145/46ter §2 lid3 WIB92). De belastingadministratie zal die verdeling zelf doen, in de plaats van de belastingplichtige, “zo optimaal mogelijk”. Zie ook Circulaire dd. 14.07.2017, nr. 55. Het ‘aantal kinderen ten laste’ moet niet in deze rubriek worden vermeld, aangezien dat aantal blijkt uit de gegevens van vak II. De belastingvermindering voor kinderen wordt immers ieder jaar opnieuw bepaald op basis van het aantal kinderen ten laste op 1 januari van het aanslagjaar (en NIET op 1 januari van het jaar volgend op het leningsjaar). De levensverzekering is individueel gesloten, iedere verzekeringnemer geeft zijn of haar betaalde levensverzekeringspremies aan.

De aangifte van leningsuitgaven in deze rubriek belet niet dat er nog andere leningsuitgaven die recht geven op een Waalse of federale belastingvermindering in de andere rubrieken van vak IX kunnen worden aangegeven. Zie onder en cumul korven.

Lening gesloten vóór 2016

Voor leningen gesloten vóór 2016 blijven de bestaande fiscale voordelen behouden (bouwsparen, langetermijnsparen of woonbonus), maar de grensbedragen van die voordelen worden niet langer geïndexeerd, maar bevroren op het niveau van aj. 2016 (art. 178 §5 4° WIB92 Waalse Gewest). De bedragen van de woonbonus worden zo bevroren op 2.290 EUR (basisbedrag) + 760 EUR en 80 EUR (verhogingen) (art. 145/37 §2 Waalse Gewest). Het aanvangsbedrag van de lening voor de toepassing van het langetermijnsparen is bevroren op 76.360 EUR. De korf langetermijnsparen eveneens (art. 145/40 §§ 2 en 3 WIB92 Waalse Gewest). Idem voor het bouwsparen (art. 145/42 WIB92 Waalse Gewest) en het aanvangsbedrag voor de bijkomende vermindering voor intresten (art. 145/45 WIB92 Waalse Gewest). De oude fiscale voordelen gelden echter maar, naargelang van de situatie, voor de duur die de lening had op 1 november 2015 of op 1 januari 2016.

Cumul fiscale korven

Bij gebrek aan enig cumulverbod in de federale en de Waalse wettelijke bepalingen is het fiscaal voordeel van de Cheque habitat (voorlopig nog) cumuleerbaar met eventuele andere federale fiscale voordelen voor leningen en levensverzekeringen. Die cumulmogelijkheid is uitdrukkelijk bevestigd door de minister van Financiën: "vermits art. 145/6 lid1 WIB92 vooralsnog geen verwijzing bevat naar de artikelen 145/46ter WIB92 e.v., worden de uitgaven waarvoor de cheque habitat wordt verleend, in de huidige stand van de wetgeving niet in mindering gebracht voor het berekenen van de federale korf langetermijnsparen" (PV 1106 dd. 08.07.2016 (vraag 3)). De minister kondigt wel meteen aan een aanpassing van art. 145/6 WIB92 voor te stellen. Het voordeel van de CH kan dus, tot nader order, voor het maximumbedrag worden genoten naast de federale belastingvermindering voor langetermijnsparen (30% van max. 2.260 EUR) voor:

een individuele levensverzekering gesloten in het kader van een aanvullend pensioen;

een lening voor een tweede woning of voor het beroepsgedeelte van de eigen en enige woning;

een lening gesloten vóór 2016 voor een eerste in mede-eigendom geërfde of via schenking verkregen woning of voor een eerste woning die intussen wordt verhuurd via een sociaal verhuurkantoor.

Page 248: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

248  

Ook het Waalse fiscale voordeel voor een lening van vóór 2016 kan worden gecumuleerd met de Waalse Chèque habitat voor een lening gesloten vanaf 2016 als de wettelijke voorwaarden zijn vervuld. Denk bijvoorbeeld aan volgende situatie: lening gesloten vóór 2016 voor de eigen woning. In 2017 verhuisde belastingplichtige naar zijn nieuwe eigen woning waarvoor hij een CH-lening sluit. In 2017 werden nog betalingen gedaan (vóór de verhuizing) voor de eerste eigen woning die op 31 december 2017 te koop staat (en effectief zal worden verkocht in de loop van 2018). Deze betalingen geven recht op de Waalse woonbonus. In 2017 werden al betalingen gedaan (na de verhuizing) voor de tweede eigen woning die recht geven op de CH. De korven van beide Waalse fiscale voordelen (woonbonus en CH) kunnen worden gecumuleerd.

Vergelijking 'oude woonbonus' vs 'Chèque Habitat'

1. Pierre en Marie, gehuwd, 2 kinderen Belastbare inkomsten: 52.000 EUR en 28.000 EUR

Chèque Habitat:

125 EUR x 2 = 250 EUR

Pierre: 1.520 EUR - (52.000 EUR - 21.347 EUR) x 0,01275 = 1.129,17 EUR

Marie: 1.520 EUR - (28.000 EUR - 21.347 EUR) x 0,01275 = 1.435,17 EUR

Totaal = 2.814,34 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.407,17 EUR

(oude) Woonbonus:

Pierre: 3.050 EUR (2.290 EUR + 760 EUR) x 40% = 1.220 EUR

Marie: 3.050 EUR x 40% = 1.220 EUR

Totaal = 2.440 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.832 EUR

2. Pierre en Marie, gehuwd, 2 kinderen Belastbare inkomsten: 10.290 EUR en 31.710 EUR

Chèque Habitat:

125 EUR x 2 = 250 EUR

Pierre: 1.520 EUR

Marie: 1.520 EUR - (31.710 EUR - 21.347 EUR) x 0,01275 = 1.387,87 EUR

Totaal = 3.157,87 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.578,94 EUR

(oude) Woonbonus:

Pierre: 3.050 EUR (2.290 EUR + 760 EUR) x 40% = 1.220 EUR

Marie: 3.050 EUR x 40% = 1.220 EUR

Totaal = 2.440 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.832 EUR

3. Pierre en Marie, gehuwd, 2 kinderen Belastbare inkomsten: 22.000 EUR en 20.000 EUR

Chèque Habitat:

125 EUR x 2 = 250 EUR

Pierre: 1.520 EUR - (22.000 EUR - 21.347 EUR) x 0,01275 = 1.511,67 EUR

Marie: 1.520 EUR

Totaal = 3.281,67 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.640,84 EUR

Opmerking: hoewel Pierre en Marie samen in casus 3 exact evenveel belastbaar inkomen hebben als in casus 2, krijgen ze jaarlijks toch 123,80 EUR meer belastingvermindering toegekend.

(oude) Woonbonus:

Pierre: 3.050 EUR (2.290 EUR + 760 EUR) x 40% = 1.220 EUR

Marie: 3.050 EUR x 40% = 1.220 EUR

Totaal = 2.440 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.832 EUR

Page 249: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

249  

4. Pierre en Marie, gehuwd, 2 kinderen Belastbare inkomsten: 83.000 EUR en 65.000 EUR

Chèque Habitat:

125 EUR x 2 = 250 EUR*

Pierre: nihil

Marie: 1.520 EUR - (65.000 EUR - 21.347 EUR) x 0,01275 = 963,42 EUR

Totaal = 1.213,42 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 606,71 EUR

(*) Pierre heeft geen recht op de toeslag voor kinderen omdat zijn inkomen de grens van 82.339 EUR overschrijdt. Maar op basis van het wettelijk principe van de vrije verdeling kan de toeslag van 250 EUR integraal worden toegekend aan Marie (zie ook memorie van toelichting p. 13).

(oude) Woonbonus:

Pierre: 3.050 EUR (2.290 EUR + 760 EUR) x 40% = 1.220 EUR

Marie: 3.050 EUR x 40% = 1.220 EUR

Totaal = 2.440 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.832 EUR

Vergelijking Chèque Habitat gehuwden vs feitelijk samenwonenden

Opmerking: ‘belastbaar inkomen’ wordt beoordeeld per belastingplichtige NA toepassing van het huwelijksquotiënt (zie ook memorie van toelichting, p. 7 en 12).

Pierre en Marie, 2 kinderen Marie heeft een belastbaar inkomen (vóór huwelijksquotiënt) van 83.000 EUR. Pierre heeft geen inkomen.

Indien gehuwd:

125 EUR x 2 = 250 EUR (vrij te verdelen)

Pierre (belastbaar inkomen van 10.490 EUR na huwelijksquotiënt): 1.520 EUR

Marie (belastbaar inkomen van 72.510 EUR na huwelijksquotiënt): 1.520 EUR – (72.510 EUR – 21.347) x 0,01275 = 867,67 EUR

Totaal = 2.637,67 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 1.318,84 EUR

Indien feitelijk samenwonend:

0 EUR (Marie neemt als gezinshoofd de kinderen ten laste, maar heeft geen recht op de toeslag omdat haar inkomen de inkomensgrens overschrijdt.)

Pierre: 1.520 EUR

Marie: nihil

Totaal = 1.520 EUR belastingvermindering. Na 10 jaar: 760 EUR

Verschil is 1.117,67 EUR per jaar!

Page 250: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

250  

Overzichtstabel fiscaal voordeel

Bedragen van de belastingvermindering voor de Chèque Habitat gedurende de eerste tien leningsjaren (aj. 2018):

Kinderen 0 1 2 3 4 Belastbaar inkomen

€ 21.000 € 1.520,00 € 1.645,00 € 1.770,00 € 1.895,00 € 2.020,00 € 23.000 € 1.498,92 € 1.623,92 € 1.748,92 € 1.873,92 € 1.998,92 € 25.000 € 1.473,42 € 1.598,42 € 1.723,42 € 1.848,42 € 1.973,42 € 27.000 € 1.447,92 € 1.572,92 € 1.697,92 € 1.822,92 € 1.947,92 € 29.000 € 1.422,42 € 1.547,42 € 1.672,42 € 1.797,42 € 1.922,42 € 31.000 € 1.396,92 € 1.521,92 € 1.646,92 € 1.771,92 € 1.896,92 € 33.000 € 1.371,42 € 1.496,42 € 1.621,42 € 1.746,42 € 1.871,42 € 35.000 € 1.345,92 € 1.470,92 € 1.595,92 € 1.720,92 € 1.845,92 € 37.000 € 1.320,42 € 1.445,42 € 1.570,42 € 1.692,42 € 1.820,42 € 39.000 € 1.294,92 € 1.419,92 € 1.544,92 € 1.669,92 € 1.794,92 € 41.000 € 1.269,42 € 1.394,42 € 1.519,42 € 1.644,42 € 1.769,42 € 43.000 € 1.243,92 € 1.368,92 € 1.493,92 € 1.618,92 € 1.743,92 € 45.000 € 1.218,42 € 1.343,42 € 1.468,42 € 1.593,42 € 1.718,42 € 47.000 € 1.192,92 € 1.317,92 € 1.442,92 € 1.567,92 € 1.692,92 € 49.000 € 1.167,42 € 1.292,42 € 1.417,42 € 1.542,42 € 1.667,42 € 51.000 € 1.141,92 € 1.266,92 € 1.391,92 € 1.516,92 € 1.641,92 € 53.000 € 1.116,42 € 1.241,42 € 1.366,42 € 1.491,42 € 1.616,42 € 55.000 € 1.090,92 € 1.215,92 € 1.340,92 € 1.465,92 € 1.590,92 € 57.000 € 1.065,42 € 1.190,42 € 1.315,42 € 1.440,42 € 1.565,42 € 59.000 € 1.039,92 € 1.164,92 € 1.289,92 € 1.414,92 € 1.539,92 € 61.000 € 1.014,42 € 1.139,42 € 1.264,42 € 1.389,42 € 1.514,42 € 63.000 € 988,92 € 1.113,92 € 1.238,92 € 1.363,92 € 1.488,92 € 65.000 € 963,42 € 1.088,42 € 1.213,42 € 1.338,42 € 1.463,42 € 67.000 € 937,92 € 1.062,92 € 1.187,92 € 1.312,92 € 1.437,92 € 69.000 € 912,42 € 1.037,42 € 1.162,42 € 1.281,42 € 1.412,42 € 71.000 € 886,92 € 1.011,92 € 1.136,92 € 1.261,92 € 1.386,92 € 73.000 € 861,42 € 986,42 € 1.111,42 € 1.236,42 € 1.361,42 € 75.000 € 835,92 € 960,92 € 1.085,92 € 1.210,92 € 1.335,92 € 77.000 € 810,42 € 935,42 € 1.060,42 € 1.185,42 € 1.310,42 € 79.000 € 784,92 € 909,92 € 1.034,92 € 1.159,92 € 1.284,92 € 81.000 € 759,52 € 881,42 € 1.009,42 € 1.134,42 € 1.259,42 € 83.000 € 0,- € 0,- € 0,- € 0,- € 0,-

Merk op dat een belastbaar inkomen van 82.339 EUR recht geeft op een belastingvermindering van 7.423,50 EUR gedurende de eerste tien leningsjaren (742,35 EUR x 10), terwijl een inkomen dat één euro hoger ligt geen recht meer geeft op enige belastingvermindering.

monKEY.be (JW)

Page 251: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

251  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – hervorming in Brussels Gewest  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – hervorming in Brussels Gewest  

Brussels Gewest = bevoegd indien op 1.1.aj. domicilie in Brussels Gewest

Afschaffing van alle belastingverminderingen voor leningen gesloten vanaf 2017 voor eigenwoning: woonbonus, bouwsparen, Ltsparen, vermindering intresten... GEEN vervanging! 

Compensatie: hoger abattement registratierechten (€ 60.000  € 175.000)

eenmalig voordeel bij aankoop max. € 14.375 (NIET bij nieuwbouw of koop met btw)

Lening 2016 & aankoop 2017: GEEN CUMUL woonbonus & abattement

leningen vóór 2017: behoud woonbonus € 2350 + € 780 = € 3130 (aj 2018) 

+ keuze oud stelsel

Page 252: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

252  

Hervorming fiscaliteit woonkredieten in Brussels Gewest De Ordonnantie van 12 december 2016 (BS 29.12.2016) voert een aantal ingrijpende fiscale maatregelen door met betrekking tot de personenbelasting in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De opvallendste maatregel betreft de afschaffing van alle bestaande belastingverminderingen voor (hypothecaire) woonleningen met betrekking tot de eigen woning en dit voor leningen gesloten vanaf 2017 (nieuw art. 145/36bis WIB92 Brussels Gewest ingevoegd door art. 24 Ordonnantie dd. 12.12.2016). Het betreft de Brusselse woonbonus (van art. 145/37 WIB92), de Brusselse belastingverminderingen voor langetermijnsparen en bouwsparen (van art. 145/39 WIB92), de Brusselse gewone en bijkomende verminderingen voor intresten én de Brusselse vermindering voor erfpacht- en opstalvergoedingen (van art. 145/43-45 WIB92). Die fiscale voordelen kunnen dus niet meer worden toegekend voor woonkredieten gesloten vanaf 2017. Die leningen geven geen recht meer op enig fiscaal voordeel. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest vervangt de woonbonus, in tegenstelling tot het Waalse Gewest, niet door een ander fiscaal voordeel. Zie ook Memorie DOC A-429-1, p. 14 e.v. Voor leningen gesloten vóór 2017 blijft het bestaande fiscale voordeel behouden, waarvan de bedragen (bv. woonbonus) verder geïndexeerd worden. Als datum van lening geldt de datum waarop de authentieke vestigingsakte van de lening werd verleden voor de notaris. Herfinancieringsleningen gesloten vanaf 2017, die (en voor zover die) een lening van vóór 2017 vervangen, blijven fiscaal aangemerkt als leningen gesloten vóór 2017 en continueren de lopende fiscale voordelen. Wat de levensverzekeringspremies betreft, de datum van de lening die door die individuele levensverzekering gewaarborgd wordt, is bepalend en niet de datum van de verzekering (Verslag, Parl.St. Brussels Parlement 2016-17, nr. A-429/002, p. 4-5). Opmerking: aan de fiscale voordelen voor niet-eigen woningen (bv. investeringspanden) die een federale bevoegdheid zijn, wordt niet geraakt.

Maar ook woonleningen die gesloten zijn vóór 2017 kunnen in één bepaald geval geen recht meer geven op hoger genoemde belastingverminderingen. Dit is zo wanneer de belastingplichtige die nog in 2016 leende voor de aankoop van zijn eigen woning, genoot van het verhoogde abattement* van 175.000 EUR (van art. 46bis W.Reg. Brussels Gewest) op de registratierechten bij het verlijden van de aankoopakte in 2017.

(*) als compensatie voor de afschaffing van de woonbonus verhoogde het Brussels Hoofdstedelijk Gewest het bedrag (= abattement) waarop bij de aankoop van de eigen woning, geen registratierechten verschuldigd zijn van 60.000 of 70.000 EUR tot 175.000 EUR (art. 14 Ordonnantie dd. 12.12.2016). Dat levert een eenmalig belastingvoordeel op (bij de aankoop van de woning) van 14.375 EUR. Dat voordeel geldt uiteraard niet bij nieuwbouw of aankoop van woning onder het btw-stelsel. Dat voordeel weegt niet op tegen het nadeel van het verlies van de woonbonus (= mogelijk 50.000 EUR). Het verhoogde abattement wordt trouwens niet toegekend indien de belastingplichtige voor zijn (hypothecaire) lening gesloten in 2016 nog de toepassing vraagt van hoger genoemde belastingverminderingen (bv. woonbonus) (art. 40 Ordonnantie dd. 12.12.2016). Wil de belastingplichtige het hogere abattement genieten (voor een aankoop vanaf 2017), dan zal hij van de bestaande belastingverminderingen (voor leningen gesloten vóór 2017) afstand moeten doen (Memorie DOC A-429-1, p. 17). Eerder verhoogde het Brussels Hoofdstedelijk gewest ook al de aanvullende opcentiemen op de onroerende voorheffing (agglomeratiebelasting) met 400 opcentiemen van 589 tot 989 opcentiemen, waardoor de onroerende voorheffing in het Brussels Gewest fors stijgt vanaf aj. 2016 (OV) (art. 3 Verordening dd. 18.12.2015, BS 31.12.2015). Als compensatie kent het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een parafiscale premie toe van 120 EUR per jaar aan eigenaar-bewoners van woningen gelegen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op voorwaarde dat het gezin gedomicilieerd is in die woning en ten minste één gezinslid volle eigenaar, erfpachter, vruchtgebruiker, opstalhouder of bezitter van die woning is. De premie geldt per gezin en wordt enkel toegekend in zoverre voor het betrokken goed onroerende voorheffing verschuldigd is (tot aj. 2018 is de premieregeling beschreven in art. 33 tot 36 Ordonnantie dd. 12.12.2016, vanaf aj. 2018 in art. 13 t/m 16 Ordonnantie dd. 23.11.2017, BS 08.12.2017).

monKEY.be (JW)

Page 253: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

253  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – gewone vermindering voor intresten lening < 10j, niet hypothecair of niet enige woning (L < 2016)… 

VL

WAL

BRU

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – gewone vermindering voor intresten  

code 3150 (!)→ Vlaams gewest (Lening 2015): vermindering tegen 40% en/of 12,5%→ Brussels gewest (Lening 2015 of 2016) en Waals gewest (L vanaf 2015):

vermindering tegen 12,5%code 3146→ alle gewesten (Lening vóór 2015):

vermindering tegen marginaal tarief en/of 12,5%code 3151→ enkel Vlaams gewest (Lening 2015): vermindering tegen 40%code 3152→ alle gewesten (Lening vóór 2015): vermindering tegen marginaal tarief

Page 254: Opleiding: UPDATE PERSONENBELASTINGgooglex.tuerlinckx.eu/media/81648/update-personenbelasting-deel1.… · Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld

254  

Jef Wellens (Wolters Kluwer)

VAK IX – fiscale attesten

attest 281.61 (KA en intresten)attest 281.62 (levensverzekeringspremies)

KB van 6 maart 2018

Gebruik federale attesten voor Vlaamse geïntegreerde woonbonus & Waalse wooncheque = verplichting

Nieuwe fiscale attestmodellen vanaf aangifte 2019 (aj. 2019)

Waalse Chèque habitat

Het is merkwaardig dat, terwijl de federale overheid de dubbele attestering – basisattest én betalingsattest – net heeft afgevoerd, de Waalse regering die, voor de toekenning van haar Cheque Habitat, opnieuw invoert. Naar verluidt zou dit een vergissing zijn en zal het Besluit dd. 24.11.2016 worden aangepast zodat de ‘federale attesten’ ook kunnen worden uitgereikt in het kader van de Chèque Habitat (PV 1379 dd. 22.12.2016).

Dat is formeel gebeurd met het KB dd. 06.03.2018 (BS 20.03.2018). Vanaf aj. 2019 is het gebruik van de federale attestmodellen wettelijk afdwingbaar gemaakt (art. 63/18/12/1 KB/WIB92). “Aan het Waalse Gewest werd gevraagd het besluit van 24 november 2016 op te heffen vanaf de inwerkingtreding van dit besluit” (Verslag bij KB dd. 06.03.2018). Vanaf aj. 2019 zullen nieuwe attestmodellen gelden die nog worden gepubliceerd (Verslag bij KB dd. 06.03.2018).

monKEY.be (JW)