Ontwikkeling van een snelle LC-MS/MS methode voor het ...
Transcript of Ontwikkeling van een snelle LC-MS/MS methode voor het ...
Vakgroep Organische Chemie Onderzoeksgroep: Scheidingstechnieken
Ontwikkeling van een snelle LC-MS/MS methode voor het bestuderen van tryptofaan-depletie bij
patiënten met een chronische inflammatoire darmziekte
Proefschrift voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Chemie door
Pieter - Jan Sabbe
Academiejaar 2009-2010
Promotor: prof. dr. Patrick Sandra Copromotor: dr. Frédéric Lynen
Begeleider: Vivienne Malanchin
WOORD VOORAF
“Welcome to the exciting world of chemistry ...”, herinner ik me als de eerste woorden
die ik las toen ik 5 jaar geleden aan deze studie begon. ‘Exciting’ is deze trip doorheen
de wondere wereld der wetenschap op de Sterre zeker en vast geweest. Het is een periode
geweest van vallen en opstaan, een periode waar obstakels niet vreemd waren en waar wat
doorzettingsvermogen vereist was. Dit alles heeft geholpen tot het vormen van mezelf als
wetenschapper, maar ook als jongvolwassene ...
Graag zou ik Prof. Dr. P. Sandra, mijn promotor, bedanken voor de geboden kans om
deze thesis te kunnnen vervolmaken in zijn onderzoeksgroep.
Speciale dank aan de dienst gastro-enterologie van het UZ Gent, o.l.v. Dr. Harald Peeters,
voor het voorzien van de nodige plasmamonsters, die onontbeerlijk waren in het tot stand
komen van deze scriptie.
Frederic zou ik hartelijk willen bedanken voor zijn grote hoeveelheid geduld, zijn vele
verbeterwerk en zijn talloze antwoorden op mijn evenvele vragen.
Vivienne, grazie tante! Senza il tuo aiuto e i tuoi consigli, non avrei potuto scrivere questa
tesi.
Thomas voor zijn geweldige introductie in de wondere wereld van ‘den 2000’ en voor zijn
hoog rots-in-de-branding gehalte op het vlak van troubleshooting ervan.
i
I would also like to thank Kai for his elaborate work and extensive help he gave me on
statistics and chemometrics.
Seppe, Barbara en Julia, mijn lotsgenoten in het PARC. Bedankt voor de vele ontspanning
voor, tijdens en na de inspanning. Bedankt voor alles, Gracies per tot!
Graag zou ik alle andere collega’s van het PARC bedanken voor de fijne tijd gedurende
het ganse jaar.
Deze scriptie vormt niet enkel en alleen het sluitstuk van mijn studie, maar vormt ook het
eindpunt van een heel spannende periode als ‘student in Gent’. Ik zou mezelf niet zijn
indien ik hierbij sommige mensen niet zou bedanken.
De musketiers: Stijnie, Driesken, Tom en Montie. Bedankt voor de ongelofelijke periode
samen op de Sterre!
Gel, bro in crime, voor de vele LEGEN — wait for it — DARY nights in Gent!
Bobon als mijn vaste vriendin op donderdagavond!
Zus, Koenraad en de rest van mijn familie en vrienden voor hun onvoorwaardelijke steun.
Merci!
Als laatste, en evenzeer de belangrijkste, zou ik graag mijn ouders bedanken voor de
geboden kans om deze periode te mogen meemaken. Mama en Papa, zonder jullie zou me
dit nooit gelukt zijn! Bedankt voor alles!
The end is not near, it’s here!
Gent 20 mei 2010
ii
INHOUDSOPGAVE
Inleiding en doelstelling . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . v
1 Fundamentele aspecten van de chromatografie 3
1.1 Het begrip ‘Chromatografie’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 3
1.2 Geschiedenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4
1.3 Het chromatografisch proces . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 6
1.3.1 Differentiele migratie: schotelmodel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 8
1.3.2 Resolutie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
1.3.3 Bandverbreding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 15
1.4 Instrumentele aspecten van HPLC . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 21
1.5 Massaspectrometrie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
1.5.1 Principe . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
1.5.2 Theoretische en instrumentele aspecten van LC-MS/MS . . . . . . . 25
2 Statistiek en chemometrie 35
2.1 Standaarddeviatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 35
2.2 Relatieve standaarddeviatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
2.3 Detectielimiet . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 36
2.4 Significantie: de t-toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 38
2.5 Principale componenten analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 39
iii
INHOUDSOPGAVE
2.6 Kleinste-kwadraten regressie (PLS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 40
3 Literatuurstudie 43
3.1 Inleiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 43
3.1.1 De ziekte van Crohn . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
3.1.2 Colitis ulcerosa . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 45
3.2 Pathogenese van IBD. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 47
3.3 Tryptofaan-depletie en vermoeidheid bij IBD: een oorzakelijk verband? . . 48
3.3.1 Tryptofaan-depletie bij verhoogde IDO-activiteit . . . . . . . . . . . 49
3.3.2 Emotionele gevolgen van tryptofaan-depletie . . . . . . . . . . . . . 50
3.4 Chromatografische bepaling van tryptofaan en kynurenine: een overzicht. . 51
3.4.1 Gaschromatografie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 51
3.4.2 Vloeistofchromatografie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 52
3.4.3 Detectie van tryptofaan en kynurenine. . . . . . . . . . . . . . . . . 52
3.4.4 Monstervoorbereiding en kwantificatie. . . . . . . . . . . . . . . . . . 55
4 Experimenteel Gedeelte 57
4.1 Algemene Experimentele Aspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
4.1.1 Chemicalien . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
4.1.2 Instrumentatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 57
4.1.3 Veiligheidsaspecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
4.1.4 Ethische commissie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 58
4.2 Optimalisatie van de scheiding van de analieten op een Kinetex kolom. . . . 58
4.2.1 Bereiden van de stockoplossing . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 59
4.2.2 Ontwikkelen van een gradient elutiemethode. . . . . . . . . . . . . . 59
4.3 Detectie van het testmengsel met de API 2000 massaspectrometer . . . . . 64
4.3.1 Optimalisatie van de MS-parameters . . . . . . . . . . . . . . . . . . 64
4.4 Kwantificatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 74
4.4.1 Kynurenine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 75
4.4.2 Tryptofaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 77
iv
INHOUDSOPGAVE
4.5 Monstervoorbereiding . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 78
4.6 Batchsamenstelling en resultaat . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 79
5 Statische analyse 81
5.1 Distributie van data . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 81
5.2 T-Toets . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
5.2.1 Kynurenine . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
5.2.2 Tryptofaan . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
5.2.3 KYN/TRP-Ratio . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 86
5.3 Principale componenten analyse . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 87
5.4 Kleinste-kwadraten regressie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
6 Conclusie 91
Appendix 93
Afkortingen 99
v
INHOUDSOPGAVE
vi
Inleiding en doelstelling
De ziekte van Crohn en colitis ulcerosa, de 2 meest uitgesproken voorbeelden van een chro-
nische inflammatoire darmziekte (Inflammatory Bowel Disease, IBD), treffen ongeveer 0,1
tot 0,2 % van de Belgische bevolking. In absolute cijfers betekent dit 10.000 tot 20.000
patienten in Belgie en tot 4 miljoen wereldwijd. De incidentie (het aantal nieuwe gevallen
per jaar) in Belgie bedraagt gemiddeld 4 tot 10 per 100.000 inwoners. Chronische ont-
stekingen op slijmvlies van het maagdarmkanaal ontstaan door het onophoudend werken
van het intestinale immuunsysteem. Deze ziekten verlopen via opstoten (opflakkeringen)
en remissies (een periode van tijdelijk herstel die soms enkele jaren kunnen duren). De
symptomen van IBD’s zijn vooral spijsverteringsklachten, gepaard gaande met buikpijn
en diarree. IBD’s kunnen ernstige gevolgen hebben voor de gezondheid, zoals sterk ge-
wichtsverlies, ondervoeding, groeiachterstand bij kinderen, ... Ondanks uitvoerige studies
en klinische ervaringen gedurende de afgelopen decennia, blijven de etiologische oorza-
ken verantwoordelijk voor deze afwijking onzeker en het verloop van de pathogenese blijft
onvolledig.
Net zoals bij andere chronische ziektes, is vermoeidheid een frequent geuite klacht bij
patienten met een inflammatoir darmlijden en tevens een van de belangrijkste symptomen
tijdens een opstoot van de ziekte. Opvallend is echter dat deze klacht ook nog prominent
aanwezig kan zijn wanneer er geen objectiveerbare ziekte-activiteit meer is. Deze chro-
nische vermoeidheid kan ernstige vormen aannemen en voor de patient als invaliderend
worden ervaren, met belangrijke psychosociale en professionele implicaties tot gevolg. Stu-
dies over vermoeidheid in inflammatoir darmlijden en de oorzaak ervan zijn echter schaars
tot onbestaande. Pogingen om de vermoeidheid bij IBD-patienten te koppelen aan ver-
stoorde mineraal- en vitamine-A concentraties (zoals bv. ijzer, foliumzuur, koper, zink,
Vit B1, Vit B12, ...) bleken weinig succesvol.
Dit project maakt deel uit van een ruimere studie in samenwerking met de dienst gastro-
enterologie van het UZ Gent o.l.v. Dr. Harald Peeters. Het doel van dit project bestaat
uit het ontwikkelen van een scheidingsmethode om de concentraties van tryptofaan en zijn
toxisch metaboliet kynurenine te bepalen in bloedplasma van IBD-patienten en controle-
personen. Het idee dat hierachter schuilt is dat de kynurenine/tryptofaan-verhouding de
activiteit van het enzyme Indoleamine 2,3-dioxygenase (IDO) weerspiegelt. Eerder werd
aangetoond dat een verhoogde IDO-activiteit het gevolg is van het in werking treden van
het immuunssysteem bij IDB-patienten. IDO katalyseert de snelheidsbepalende stap in
het katabolische kynurenine-reactiepad van tryptofaan, met lagere tryptofaanconcentra-
ties (tryptofaan-depletie) en hogere kynurenineconcentraties als gevolg. Tryptofaan dient
als precursor voor serotonine (5-HT), een belangrijke centrale neurotransmitter. Verlaagde
serotonineconcentraties, als gevolg van tryptofaan-depletie, in combinatie met de toxische
activiteit van kynurenine (en zijn metabole producten) zouden een mogelijke verklaring
kunnen bieden voor de voortdurende vermoeidheid bij IBD-patienten.
Ontwikkeling van een snelle analysemethode — gebaseerd op omkeerfase LC-MS/MS —
voor niet-gederivatseerd tryptofaan en kynurenine in bloedplasma, in combinatie met een
weinig arbeidsintensieve monstervoorbereiding werden vooropgesteld. 149 plasmamon-
sters, waarvan 104 afkomstig van IBD-patienten en 45 controlepersonen, werden geleverd
door de dienst gastro-enterologie van het UZ Gent. De specificiteit en gevoeligheid van LC-
ESI-MS/MS werden optimaal benut om simultaan het tryptofaan- en kynureninegehalte in
het bloedplasma van de 149 monsters te bepalen. Nadien werd de bekomen data onderwor-
pen aan enkele standaard statische testen, zoals de t-toets, en enkele meer geavanceerde
chemometrische technieken, zoals principale componenten analyse en kleinste-kwadraten
regressie. In het ruimere kader van deze studie zal de IDO-activiteit, gebaseerd op de
bekomen resultaten tijdens deze thesis, gecorreleerd worden met vermoeidheidsstudies
uitgevoerd op de IBD-patienten.
HOOFDSTUK 1
FUNDAMENTELE ASPECTEN VAN DE CHROMATOGRAFIE
1.1 Het begrip ‘Chromatografie’
Chromatografie is in de loop der jaren uitgegroeid tot een grote verscheidenheid aan me-
thoden en toegepaste technieken waardoor het niet simpel is om een eenduidige, allesom-
vattende definitie te verschaffen. De International Union of Pure and Applied Chemistry
(IUPAC) geeft de volgende definitie (letterlijk vertaald uit het engels): “Chromatografie is
een fysische scheidingsmethode waarbij de te scheiden componenten verdeeld worden over
twee fases, waarvan een fase stationair is (stationaire fase) terwijl de andere fase (mobiele
fase) in welbepaalde richting beweegt. ”. [1] Volgens van Dale wordt chromatografie als
volgt omschreven: “scheidingsmethode voor mengsels (gas- of vloeistofmengsels) waarbij
deze door een adsorberende kolom worden geleid”. Een duidelijk onderscheid dient vooraf
gemaakt te worden tussen Analytische Chromatografie en Preparatieve Chromatografie.
Analytische Chromatografie is een micro-analytische methode waarbij de samenstelling
van een monster — doorgaans niet groter dan 10−2 g — zowel kwalitatief als kwantita-
tief onderzocht worden. Daarnaast wordt chromatografie, vooral vloeistofchromatografie,
toegepast voor het isoleren van zuivere verbindingen in grote hoeveelheden; een methode
die preparatieve chromatografie genoemd wordt. [2]
3
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
1.2 Geschiedenis
Hoewel de Duitse kleurchemist Carl Runge voor het eerst in 1856 een scheiding van kleur-
stoffen - gebaseerd op een techniek die nu vergelijkbaar is met papierchromatografie -
publiceerde, wordt de Russiche Botanicus Mikhail Tswett (14 mei 1872 - 26 juni 1919) als
de vader van de Chromatografie beschouwd. Tswett scheidde in 1903 voor het eerst plan-
tenextracten (bladpigmenten) door gebruik te maken van een glazen kolom gepakt met
CaCO3 deeltjes en petroleumether (mengsel van laagkokende alifatische koolwaterstoffen)
als eluens. De plantenextracten zakten onder invloed van de zwaartekracht met het eluens
mee met als resultaat een serie van gekleurde banden op de kolom. Tswett kende elke
band toe aan een verschillende component van het plantenextract.[3] Dit vormde meteen
ook de basis voor de naam die hij aan de techniek gaf: Chromatografie. Etymologisch kan
‘chromatografie’ ontleed worden in het Griekse ‘chroma’ (kleur) en ‘graphein’ (schrijven)
en betekent dus letterlijk ‘kleurschrijven’. Dat de Russische betekenis van ‘Tswett’, kleur
is, zal echter wel niet geheel ontoevallig zijn.
Hoe baanbrekend Tswetts uitvinding ook was, veel erkenning van zijn tijdsgenoten kreeg
hij er niet voor. Mede door de publicatie van zijn doctoraatsverhandeling in het Russisch
werden zijn ideeen maar weinig verspreid waardoor de daaropvolgende 25 jaar de methode
niet evolueerde.[4] Zoals het echter vaak voorkomt in de geschiedenis kreeg Tswett pas
post mortem erkenning en vanaf 1930 werd kolomchromatografie een gevestigde techniek
in laboratoria over de hele wereld.
In 1931 werd nieuw leven in de chromatografie geblazen door Kuhn en Lederer.[5] Deze
biochemici slaagden erin om de eerste goede preparatieve scheiding van carotenoıden te
bekomen. Deze prestatie leverde hen in 1938 de Nobelprijs voor scheikunde op. Het was
deze scheiding die het begin betekende van een nieuwe periode waarin de chromatografie
een buitengewone bloei zou kennen.
Tot op dit moment werd enkel adsorptiechromatografie toegepast. Hierbij wordt de schei-
ding bekomen door een affiniteitsverchil van de componenten voor de stationaire fase
(een adsorbens). Het was wachten tot 1941 vooraleer de eerste scheiding gebaseerd op
vloeistof-vloeistof-verdelingschromatografie plaatsvond. Martin en Synge [6] realiseerden
4
1.2. Geschiedenis
een scheiding van carbonzuren door gebruik te maken van een met-water-beladen silica-
gelkolom als stationaire fase en chloroform als mobiele fase. Mede door dit experiment,
leverde hun onderzoek hen de Nobelprijs op in 1952. Vloeistofchromatografie bleef, vooral
door gebrek aan reproduceerbaarheid en automatisatie, weinig populair gedurende daar-
opvolgende decennia.
Als ‘uitvinders’ van de gaschromatografie, in de vorm waarin we die tegenwoordige in de
analytische chemie terugvinden, worden over het algemeen Martin en James naar voor
geschoven [2]. In 1952 werd de scheiding van een mengsel van lagere carbonzuren door
hen voor het eerst tot een goed einde gebracht. Hierbij werd het mengsel op een glazen
kolom, gevuld met diatomeeenaarde beladen met siliconenolie en stearinezuur, gebracht
en werd stikstofgas (N2) als mobiele fase gebruikt. De succesvolle scheiding betekende het
begin van een stormachtig zoeken naar nieuwe ontwikkelingen in de gaschromatografie en
tevens ook het startschot van de instrumentele scheidingsmethodes.
Na 1970 echter heeft ook de vloeistofchromatografie zich snel ontwikkeld tot een volwaar-
dige analytische scheidingstechniek. Aminozuuranalyse gebaseerd op ionenuitwisseling-
schromatografie [7] en de introductie van de eerste gelpermeatiechromatograaf (GPC) door
Waters Associates [8] worden beschouwd als de voorloper van de hedendaagse hoge perfor-
mantie vloeistofchromatografie (HPLC). In beide systemen werd de mobiele fase door een
kolom — bestaande uit kleine deeltjes — gepompt onder hoge druk. De eluerende fracties
werden continu gedetecteerd wat uiteindelijk resulteerde in een chromatogram bestaande
uit een reeks pieken uitgezet in functie van de tijd. Onder invloed van Csaba Horvath
en Joseph Huber werd eind jaren ‘60 de techniek verder ontwikkeld tot een volwaardig
systeem dat niet enkel alleen aminozuur- of polymeermengsels kon scheiden [9].
In 1941 stelde Martin al dat: “De meest efficiente scheidingen worden bekomen door ge-
bruik te maken van kolommen met kleine deeltjes en een groot drukinterval over de gehele
lengte van de kolom.” [10] Vanaf 1970 tot op heden was (en blijft) het een voortdurend
optimaliseren van HPLC als scheidingstechniek. Scheidingstijden werden, zoals Martin
had voorspeld, drastisch verlaagd door het ontwikkelen van pompen die hogere drukken
aankunnen en het fabriceren van kolommen met een steeds kleinere partikeldiameter.
5
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
De belangrijkste mijlpalen uit de geschiedenis van de Chromatografie werden samengevat
in Tabel 1.1.
Tabel 1.1: Geschiedenis van de chromatografie.
Wanneer? Wie? Wat?
1903 Tswett Eerste beschrijvingen van vloeistofchromato-grafie op basis van adsorptiefenomenen in eenkolom.
1931 Lederer, Kuhn et. al. Eerste belangrijke preparatieve scheidingen.1938 Izmailov, Shraiber Dunlaagchromatografie (TLC).1941 Martin, Synge Verdelingschromatografie (LC).1944 Consden, Gordon, Martin Introductie van papierchromatografie (PC)
dat nu hoofdzakelijk vervangen werd doorTLC.
1949 Spedding & Tompkins Ionenuitwisselingschromatografie1952 James, Martin Gas-vloeistofchromatografie (GC) als begin
van de instrumentele scheidingsmethodes.1952 Martin, Synge Nobelprijs voor Scheikunde1957 Golay Capillaire GasChromatografie (CGC)1958 Flodin, Porath Gel Permeatie Chromatografie (GPC)1962 Klesper Eerste introductie van een Superkritische
vloeistof als mobiele fase1966 Piel Hoge Performantie VloeistofChromatografie
(HPLC)1980 Jorgenson Capillaire Zone Elektroforese (CZE)1984 Terabe Micellaire Elektrokinetische Chromatografie
1.3 Het chromatografisch proces
Na injectie van het monster vindt scheiding op de kolom plaats via evenwichtinstelling
tussen twee verschillende fasen: een stationaire fase met een groot contactoppervlak en
een mobiele fase. In HPLC wordt gebruik gemaakt van een kolom die gepakt is met kleine
sferische deeltjes waarvan de diameter varieert tussen 1,5 en 5 µm. Deze deeltjes bestaan
meestal uit poreuze silica waarvan de binnenwand van deze porie bezet is met stationaire
fase, zoals weergegeven in Figuur 1.1. Afhankelijk van de scheidingsmode die aangewend
wordt, zal de stationaire fase verschillen. In dit werk wordt omkeerfase chromatografie
(Reversed Phase Chromatography, RPC) aangewend om de scheiding te bekomen. De
principes van de verschillende scheidingsmodes in HPLC worden uiteengezet in Tabel 1.2
6
1.3. Het chromatografisch proces
.
Figuur 1.1: Schematische voorstelling van een individueel silicadeeltje waarbij aan de wandvan de porie C18 -groepen verankerd werden als stationaire fase.
Tabel 1.2: Verschillende scheidingsmodes in HPLC.
Chromatografische schei-dingsmode
Scheidingsprincipe
Normaalfase Chroma-tografie (Normal PhaseChromatography, NPC)
De kolom is polair (bv. ongebonden silicaof polair gebonden functionele groepen zoalscyano-, amino- en diolgroepen) en de mobielefase is apolair (bv. hexaan, heptaan,...). Descheiding gebeurt op basis van polariteit waar-bij de meest polaire component de grootsteretentietijd heeft. NPC wordt hoofdzakelijkgebruikt voor monsters die onoplosbaar zijnin water; voor preparatieve HPLC en voor descheiding van isomeren.
Omkeerfase Chromatogra-fie (Reversed Phase Chro-matography, RPC)
De kolom is apolair (silica gemodificeerd metbv. C18 of C8 ) en de mobiele fase is een meng-sel van water en een organisch solvent (bv.acetonitril, methanol) en meestal een zuur ofbasisch additief. De scheiding gebeurt op ba-sis van hydrofobiciteit, waarbij de meest hy-drofobe (apolaire) componenten het meest ge-retenteerd zijn. RPC is de meest gebruiktemode in HPLC omwille van zijn brede toe-pasbaarheid en uitstekende reproduceerbaar-heid, vooral voor de analyse van wateroplos-bare monsters.
7
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
Hydrofiele interactieChromatografie (Hy-drophilic InteractionChromatography, HILIC)
De kolom is polair (silica of silica gemodifi-ceerd met amidegroep) en de mobiele fase be-staat uit een mengsel van water en hoofdza-kelijk organisch solvent (bv. acetonitril). HI-LIC wordt vooral gebruikt voor de analyse vanextreem polaire componenten die weinig gere-tenteerd zijn in RPC.
Size Exclusie Chroma-tografie (Size ExclusionChromatography, SEC)
Voor SEC wordt een inerte kolom bestaandeuit een hars of zeoliet gebruikt in combinatiemet een waterige of een organische mobielefase. De scheiding gebeurt op basis van degrootte/moleculair gewicht van de analietenen wordt het meest gebruikt voor de analysevan grote biomoleculen of synthetische poly-meren.
Affiniteitschromatografie(Affinity Chromato-graphy, AC)
De stationaire fase vertoont affiniteit voor wel-bepaalde componenten uit het mengsel op ba-sis van specifieke sleutel/slot-interacties die denatuurlijke activiteit nabootsen.
Ionenuitwisselingschroma-tografie (Ion ExchangeChromatography, IEC)
De kolom bevat een geladen groep die ana-lietionen van de tegengestelde lading kan bin-den. De mobiele fase is meestal een waterigezoutoplossing in combinatie met een buffer. InIEC worden monsterionen uitgewisseld met io-nen van de mobiele fase. IEC wordt gebruiktvoor het scheiden van ioniseerbare componen-ten zoals zuren en basen en vooral voor de ana-lyse van grote biomoleculen zoals proteınen enDNA.
Chirale Chromatografie(Chiral Chromatography)
De stationaire fase vertoont verschillende in-teractie met de enantiomeren van een compo-nent met asymmetrische koolstofcentra.
1.3.1 Differentiele migratie: schotelmodel
Differentiele migratie (verschillende gemiddelde snelheid waarbij componenten doorheen de
kolom bewegen) vormt de basis van een chromatografische scheiding. Zonder een verschil in
migratiesnelheid kan een scheiding niet plaatsvinden [11]. Dit verschil in migratiesnelheid
komt tot stand doordat de componenten van het mengsel op een dynamische manier
verdeeld worden tussen de stationaire en de mobiele fase.
8
1.3. Het chromatografisch proces
Volgens het schotelmodel (plate theory) kan een kolom opgedeeld worden in theoretische
schotels. Wanneer een analiet doorheen de kolom beweegt ondergaat het een reeks sorptie-
en desorptieprocessen tussen de stationaire en de mobiele fase. Dit is een dynamisch proces
dat gebeurt via tussenliggende evenwichtsinstellingen.
X(mobielefase)⇐⇒ X(stationairefase)
De schotellengte H is dan de kolomlengte die een component nodig heeft om een even-
wichtsinstelling met de mobiele fase te bereiken.
Figuur 1.2: Evenwichtsinstelling van solvent- en analietmolecules tussen de mobiele en destationaire fase. Het effect van dit dynamisch evenwicht is een verschil in migratiesnelheid.
Zoals in Figuur 1.2 te zien is, bevindt molecule X zich op elk moment evenveel in de
stationaire als in de mobiele fase. Molecule Z bevindt zich daarintegen meer in de stati-
onaire fase. Er kan dus gesteld worden dat molecule Z meer geretenteerd is en bijgevolg
trager door de kolom migreert. Het dynamische evenwicht en de migratiesnelheid van een
component zijn afhankelijk van de moleculaire structuur van de component, de chemische
samenstelling van zowel de mobiele als de stationaire fase en van de temperatuur.
9
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
1.3.2 Resolutie
De retentiefactor k
Wanneer een analietmolecule doorheen de kolom migreert, spreiden de molecules zich uit
over een bepaald volume in de kolom. Het volume in de kolom dat een soort component
van het mengsel bevat wordt een band genoemd. Wanneer een band uit de kolom elu-
eert en opgenomen wordt in het chromatogram wordt er van een piek gesproken. Een
chromatogram bevat zowel kwalitatieve (retentietijd) als kwantitatieve (piekoppervlakte)
informatie. Uit Figuur 1.3 kunnen enkele belangrijke parameters gehaald worden.
Figuur 1.3: Schematische voorstelling van een chromatogram: tr, t′r en t0 samen met wb,
wh en σ
• De retentietijd tr is de gemiddelde verblijftijd van het analiet in het systeem, startend
vanaf de injectie tot elutie en detectie. De retentietijd tr is componentspecifiek voor
een soort kolom onder welbepaalde omstandigheden en is bijgevolg een kwalitatief
criterium.
• De dode tijd t0 is de tijd die een niet weerhouden component nodig heeft om gede-
tecteerd te worden. Het is bijgevolg de tijd die de mobiele fase nodig heeft om het
systeem te doorlopen.
• De netto retentietijd t′r is de tijd dat de component in de stationaire fase verblijft.
10
1.3. Het chromatografisch proces
De netto retentietijd kan als volgt berekend worden volgens vergelijking 1.1:
t′r = tr − t0 (1.1)
De lineaire snelheid u van de mobiele fase kan bepaald worden met de retentietijd tr en
de kolomlengte L volgens vergelijking 1.2:
u =L
tr(1.2)
De retentiefactor k (capaciteitsfactor) wordt gedefinieerd als de verblijftijd van de compo-
nent in de stationaire fase over de verblijftijd in de mobiele fase.
k =tr − t0t0
=t′rt0
(1.3)
Bij voorkeur wordt de k-waarde gebruikt om retentie aan te geven omdat deze waarde
dimensieloos is en bijgevolg onafhankelijk van de kolomparameters (lengte en diameter,
partikelgrootte).
Zoals eerder vermeld is de plaattheorie gebaseerd op een evenwichtsproces waarbij het
analiet dynamisch verdeeld wordt over de mobiele en de stationaire fase. Aan dit even-
wichtsproces kan de evenwichtsconstante K (soms ook verdelingscoefficient of distributie-
constante) toegekend worden (vergelijking 1.4).
K =cScM
(1.4)
Hierbij zijn cS en cM de concentratie (in mol/l) van het analiet in respectievelijk de
stationaire en de mobiele fase. De waarde van de evenwichtsconstante K wordt enerzijds
bepaald door de chemische structuur van het analiet en anderzijds door de chemische
natuur van de stationaire en de mobiele fase. Daar K een thermodynamische constante
is, is K ook temperatuursafhankelijk.
De evenwichtsconstante K en de retentiefactor k zijn gekoppeld volgens vergelijking 1.5:
K =QS/VSQM/VM
=QS × VMQM × VS
= kβ (1.5)
11
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
Hierbij zijn
QS = hoeveelheid (mol) van de component in de stationaire fase,
QM = hoeveelheid (mol) van de component in de mobiele fase,
VS = volume van de stationaire fase,
VM = volume van de mobiele fase.
De evenwichtsconstante K wordt zo opgesplitst in :
k = retentiefactor,
β = faseratio; kolomafhankelijke constante.
De selectiviteit α
Om twee opeenvolgende pieken goed van elkaar te kunnen onderscheiden is het noodza-
kelijk dat hun retentiefactoren, en bijgevolg dus ook hun distributiefactoren, voldoende
van elkaar verschillen. Een dimensieloze factor die het verschil in retentie tussen twee
pieken weergeeft is de relatieve retentieverhouding of selectiviteit α en wordt gegeven door
vergelijking 1.6.
α =k2k1
(1.6)
Hoe groter de selectiviteit, hoe groter het verschil in de retentietijd en hoe verder de
analietpieken van elkaar gelegen zijn. De selectiviteitsfactor α is voornamelijk afhankelijk
van de stationaire fase en de chemie van de te scheiden componenten. De resolutie van een
scheiding verbeteren gebeurt in de eerste plaats via de optimalisatie van de selectiviteit.
De efficientie: schotelgetal N
De efficientie van een chromatografische kolom is het vermogen van de kolom om piekver-
breding tegen te gaan en dus een hoge resolutie te leveren. Het theoretisch aantal platen
(schotels) is een maat voor de kolomefficientie. Een groter aantal platen geeft aanleiding
12
1.3. Het chromatografisch proces
tot scherpere pieken en dus een betere scheiding. Uit een chromatogram (Figuur 1.3) kun-
nen de parameters gevonden worden die nodig zijn om het het schotelgetal N te berekenen.
N wordt berekend volgens
N =
(trσ
)2
= 5.54
(trwh
)2
= 16
(trwb
)2
(1.7)
In geval van een gaussiaanse piek geldt:
tr = retentietijd,
σ = halve breedte van de piek op 60.7 % van de hoogte van de piek,
wh = de breedte van de piek op halve hoogte (FWHM) ,
wb = de breedte van de piek aan de basis.
Wanneer de dode tijd in rekening gebracht wordt, wordt het effectieve plaatgetal Neff
bekomen:
Neff = 5.54
(tr′
wh
)2
(1.8)
De efficientie van een kolom is invers gerelateerd met de schotellengte (height equivalent
of a theoretical plate, H). H stelt hierbij de kortst mogelijke kolomlengte voor die vereist
is zodat een evenwicht zich kan instellen voor de verdeling van een analiet over de twee
fases. H kan berekend worden volgens vergelijking 1.9.
H =L
N(1.9)
Hoe kleiner de H-waarde is, hoe meer platen de kolom bevat. Een kolom met een hoger
aantal platen levert scherpere pieken en een betere resolutie.
Voor gepakte kolommen kan aangetoond worden dat H ≈ 2dp en dat bijgevolg :
N =L
2dp(1.10)
13
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
In dit werk werd gebruik gemaakt van een Kinetex-kolom (Phenomenex) waarvan de
lengte 5 cm is en de deeltjesgrootte 1,7 µm wat in principe een typische plaatgetal van
N = 13.888 zou opleveren. De Kinetex-kolom is gepakt met partikels bestaande uit een
harde kern van 1,25 µm en een poreuze buitenlaag van 0,23 µm, ook wel Halo-partikels ge-
noemd. De poreuze silicalaag vormt hierbij de stationaire fase, waardoor de diffusieafstand
een stuk korter is in vergelijking met klassieke poreuze deeltjes met dezelfde dimensies,
waardoor een snellere massastransfer verkregen wordt. Een snellere massatransfer resul-
teert in een verlaagde C-term (zie verder) waardoor een hogere efficientie bereikt wordt.
Snelle analyses kunnen met dit soort kolom verwezenlijkt worden omwille van de kleine
partikelgrootte (1,7 µm) en de unieke harde deeltjes technologie. Dit type materiaal ver-
eist minder tegendruk voor dezelfde efficientie, waardoor deze kolommen op conventionele
HPLC-apparatuur kunnen gebruikt worden [12]. Het berekende plaatgetal (N = 13.888)
bij dergelijke partikels is dus onderschat.
Resolutie Rs
De resolutie Rs is een maat voor de scheiding van twee componenten op een bepaalde kolom
(lengte, straal, stationaire fase, partikelgrootte) onder welbepaalde omstandigheden (aard
en snelheid van de mobiele fase, temperatuur, ...) [4]. De resolutie is componentafhankelijk
en kan berekend worden volgens :
Rs =tr2 − tr1
1/2(wb1 + wb2)(1.11)
Hierbij zijn tr1 en tr2 de retentietijd van beide signalen en wb1 en wb2 de breedte van de
piek aan de basis van beide signalen. Bij twee even grote pieken correspondeert Rs = 1, 50
met ongeveer een volledige scheiding.
Door invullen van vergelijking 1.3 , 1.6 en 1.7 in vergelijking in 1.11 wordt de basisver-
gelijking van de chromatografie bekomen :
Rs =1
4
√N
(α− 1
α
)(k
k + 1
)(1.12)
Deze basisvergelijking bevat alle relevante parameters van een chromatografische schei-
14
1.3. Het chromatografisch proces
ding: kolomefficientie N, selectivititeitsefficientie α en retentiefactor k. Elke ingreep in
het scheidingsproces die N, α of k doen toenemen heeft een gunstig effect op de resolutie.
De selectiviteitsfactor α heeft de grootste invloed op de resolutie. α verhogen van 1, 05
tot 1, 10 resulteert bijna in een verdubbeling van Rs. De keuze van de stationaire fase
is dus essentieel in het ontwerp van de scheidingsmethode. Kolomefficientie heeft minder
invloed op de resolutie (a.g.v. de vierkantswortel in de vergelijking) dan de selectivi-
teitsfactor, maar optimalisatie van N levert betere scheidingen voor alle componenten op
waarbij optimalisatie van α doorgaans slechts een verbetering voor een piekpaar oplevert.
De retentiefactor k heeft slechts een geringe invloed op de resolutie voor k-waarden die
groter zijn dan 4. Optimalisatie van de retentiefactor kan gerealiseerd worden door de
hoeveelheid stationaire fase te verhogen of door de temperatuur te verlagen.
1.3.3 Bandverbreding
De kwaliteit van een chromatografische scheiding is sterk afhankelijk van de kolomef-
ficientie N die op zijn beurt verbonden is met de breedte van de eluerende pieken in het
chromatogram. Hoe groter de N-waarde is, des te scherper de pieken zijn en hoe beter
de resolutie. In het ideale geval heeft de elutiepiek een Gaussiaanse klokvorm, waarbij
het signaal symmetrisch rond het maximum is. De piek heeft een welbepaalde breedte,
uitgedrukt door de parameters σ, wh en wb (zie Figuur 1.3) [13].
De realiteit toont echter altijd een afwijking van het ideale geval. Intra- als extra-kolom
aspecten dragen bij tot bandverbreding (in het systeem) en leiden bijgevolg ook tot piek-
verbreding in het chromatogram. De piekbreedte neemt toe met de vierkantswortel van
zijn afgelegde afstand, waardoor de variantie σ2x lineair zal toenemen met de afgelegde weg
[14]. Mathematisch wordt dit:
H =dσ2xdL
(1.13)
De afwijking van de ideale Gauss-curve wordt vaak uitgedrukt door de variantie σ2 (bij
een curve met standaardafwijking σ). Zoals hoger vermeld is de efficientie van de kolom
evenredig met zijn lengte, waardoor het wenselijk is de afwijking uit te drukken in variantie
15
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
σ2 per eenheid van kolomlengte (zie vergelijking 1.14)
N =L2
σ2x(1.14)
Drie intra-kolom processen kunnen aanleiding geven tot intra-kolom bandverbreding. Deze
zijn: Eddy diffusie (A), longitudinale diffusie (B) en massatransfer (C).
Eddy diffusie (A)
Als gevolg van onregelmatigheden in de pakking van een kolom en door het gebrek aan
volledige uniformaliteit in de vorm en grootte van de silicadeeltjes kunnen verschillende
vloeipaden in de kolom ontstaan (Figuur 1.4 ). Analietmoleculen die tot een sneller vloei-
pad behoren elueren sneller dan andere moleculen waardoor een variatie in de retentietijden
optreedt. Hoe groter deze variatie, hoe groter de band- en piekverbreding . Deze bijdrage
staat bekend als de Eddy diffusie en wordt gedefinieerd door de A-term:
A = 2λdp (1.15)
waarbij :
λ = stapelingsfactor,
dp = partikeldiameter.
Figuur 1.4: Schematische voorstelling van het Eddy Diffusie fenomeen
Daar variantie afhankelijk is van de lengte van de kolom (zie hoger) en de A-term een
kolomkarakteristiek is geldt :
16
1.3. Het chromatografisch proces
σ2Eddy = 2λdpL (1.16)
Invullen in vergelijking 1.14 levert dit:
HEddy =σ2Eddy
L= 2λdp = A (1.17)
Deze bijdrage van de Eddy-diffusie tot plaathoogte en bijgevolg de bandverbreding is
afhankelijk van de grootte van de silicadeeltjes en het pakken ervan. Bij open tubulaire
kolommen kan deze term verwaarloosd worden.
Longitudinale diffusie
Als gevolg van verschillende concentratiezones in de mobiele fase zullen analietmoleculen
diffunderen vanuit hoog geconcentreerde naar laag geconcentreerde zones. Indien deze
diffusie radiaal verloopt heeft dit geen bijdrage tot bandverbreding, axiale diffusie daar-
integen wel. Axiale of longitudinale diffusie wordt afgebeeld in Figuur 1.5 en is gegeven
door:
B = 2γDM (1.18)
met
γ = obstructiefactor,
DM = diffusiecoefficient in de mobiele fase.
17
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
Figuur 1.5: Schematische voorstelling van de piekverbreding die optreedt als gevolg vanlongitudinale diffusie.
De B-term is afhankelijk van de kolomlengte L en de snelheid van de mobiele fase u.
Logischerwijs zullen analietmoleculen minder de kans hebben om te diffunderen bij een
snellere solventstroom dan bij een tragere. De variantie σ2diff wordt gedefinieerd door:
σ2diff =2λDML
u(1.19)
Analoog als voor A, wordt de bijdrage van de longitudinale diffusie aan de bandverbreding
gegeven door:
Hdiff =σ2diffL
=2λDM
u=B
u(1.20)
Hieruit blijkt dat een hogere snelheid van de mobiele fase en kleine diffusiecoefficienten
een gunstig effect hebben op de piekverbreding als gevolg van longitudinale diffusie.
Massatransfer
Een derde proces dat bijdraagt aan band- en piekverbreding is massatransfer (C) tussen
de stationaire en de mobiele fase. Bij gepakte kolommen wordt bv. een onvolledige
evenwichtsinstelling bekomen doordat sommige analietmoleculen dieper in de porie van het
silicadeeltje penetreren dan andere (voor CM ). Hierdoor zullen sommige analietmoleculen
langer in het silicadeeltje verblijven dan andere waardoor die niet verder door de kolom
kunnen migreren en uiteindelijk elueren. Bij open tubulaire kolommen, die vooral in
18
1.3. Het chromatografisch proces
gaschromatografie (GC) gebruikt worden, is piekverbreding door de massatransfer vooral
te wijten aan de trage diffusie doorheen de stationaire fase zelf. De massatransfer C kan
dus opgedeeld worden in twee verschillende processen met elk hun verschillende snelheid
(Vergelijking 1.21).
C = CM + CS (1.21)
Waarbij
• CM : het transport vanuit de mobiele fase naar het grensvlak tussen de mobiele en
de stationaire fase. Deze factor is afhankelijk van processen die plaatsvinden aan de
mobiele fase.
• CS : het transport vanuit de stationaire fase naar het grensvlak tussen beide fases.
Deze factor is afhankelijk van de afgelegde afstand in de stationaire fase en processen
eigen aan deze fase.
De variantie σ2massa en dus de piekverbreding nemen toe met de snelheid van de mobiele
fase u, daar er minder tijd is voor evenwichtsinstelling bij een hogere snelheid van de
mobiele fase.
σ2massa = CLu = (CM + CS)Lu (1.22)
Met behulp van vergelijking 1.14 wordt de bijdrage van de C-term aan de piekverbreding
gegeven door :
Hmassa =σ2massa
L=CLu
u= Cu (1.23)
van Deemter vergelijking
De totale bandverbreding is de som van de bijdragen geleverd door de Eddy diffusie,
longitudinale diffusie en massatransfer :
H = HEddy +Hdiff +Hmassa = A+B
u+ Cu (1.24)
19
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
Vergelijking 1.24 is beter bekend als de van Deemter vergelijking en beschrijft de piek-
verbreding in de kolom in functie van de snelheid van de mobiele fase. Figuur 1.6 is de
voorstelling van een van Deemter curve waarbij de plaathoogte in functie van de mobiele
fase snelheid u is weergegeven. De ‘eigenlijke curve’ in stippellijn is een combinatie van
de A-, B- en C-term en vertoont een minimum waar de efficientie maximaal is. Bijgevolg
is de snelheid van de mobiele fase optimaal bij het minimum van deze curve.
Figuur 1.6: Schematiche voorstelling van de invloed van de A, B en C-term op de vanDeemter curve.
De van Deemter vergelijking geeft de componenten weer die de oorzaak vormen van
de intra-kolom piekverbreding. Naast deze 3 termen zijn er nog een aantal factoren die
niet gerelateerd zijn aan de kolom, maar toch tot piekverbreding kunnen leiden. De
belangrijkste extra-kolom effecten zijn :
• Tubings, fittings, ... om de verschillende delen van het systeem met elkaar te ver-
binden. Ze bevatten een dood volume dat zo klein mogelijk gehouden moet worden
om piekverbreding te beperken.
• Injectie: het geınjecteerde volume wordt zo klein mogelijk gehouden (in dit werk : 5
µl) om het Gaussiaans karakter van de piek te behouden.
20
1.4. Instrumentele aspecten van HPLC
• Detectie: het volume van de doorstroomcel (flow cell) wordt in combinatie met de
responstijd zo klein mogelijk gehouden.
1.4 Instrumentele aspecten van HPLC
Figuur 1.7 geeft schematisch de opstelling van een HPLC-systeem weer. Volgende on-
derdelen zijn genummerd terug te vinden op de figuur en zijn essentieel in een modern
HPLC-systeem. Alle onderdelen zijn tevens terug te vinden in het systeem waarmee dit
werk tot stand gekomen is, nl. ‘Waters Alliance 2690’.
Figuur 1.7: Schematische voorstelling van een HPLC-systeem.
1. Solventfles : Een reservoir voor de mobiele fase is een simpel toch essentieel onder-
deel van een HPLC-systeem. Elke chromatgraaf bevat er tenminste 2, waarbij een
aparte fles voorzien is voor zowel de waterige als de organische fase (indien er met
omkeerfase LC gewerkt wordt). Vooraleer de mobiele fase de fles verlaat via een van
de kanalen wordt het gefilterd via een inlet-filter.
2. Verbindingskanalen: ‘Tubings’ en ‘Fittings’ worden gebruikt om de verschil-
lende componenten van het HPLC-systeem met elkaar te verbinden. Tubings zorgen
voor het transport van het analiet en de mobiele fase door het systeem. Tubings
vervaardigd uit PolyEther Ether Ketone (PEEK) worden vaak gebruikt omwille van
hun flexibiliteit en gebruiksvriendelijkheid. Bij drukken hoger dan 7000 psi (482
bar) worden tubings uit roestvrij staal gebruikt. Essentieel is de kleine interne dia-
21
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
meter van tubings om het extra-kolom volume zo klein mogelijk te houden en om
bandverbreding tegen te gaan.
3. Ontgassingssysteem: De aanwezigheid van luchtbellen in de mobiele fase kun-
nen leiden tot een drukverval in het systeem en bijgevolg weinig betrouwbare en
reproduceerbare metingen. Ontgassen van de mobiele fase vooraleer het in het sys-
teem geıntroduceerd wordt is dus noodzakelijk. Ontgassen kan vooraf gebeuren door
de mobiele fase in het ultrasoonbad te plaatsen, maar meestal gebeurt dit on-line.
On-line ontgassen is gebaseerd op de selectieve permeabiliteit van een tubing die
doorheen een geevacueerde kamer loopt. Het vacuum zuigt het opgeloste gas door-
heen de polymere wand van de tubing terwijl het solvent verder naar de mengpomp
wordt gezogen.
4. Pompsysteem & mengkamer: Een hoge druk pomp (tot 400 bar) levert de mo-
biele fase met een precies gecontroleerd debiet tot in de mengkamer. In de meng-
kamer worden de solventen gemengd in de gewenste verhouding en naar de kolom
gestuurd. Afhankelijk van het te analyseren mengsel kan gekozen worden voor een
isocratische elutie of voor een gradient elutie. Bij isocratische elutie blijft de mobiele
fase, ofwel een zuiver solvent ofwel een mengsel, onveranderd gedurende de analyse
[15]. Bij gradient-elutie verandert de samenstelling van de mobiele fase gedurende
de scheiding volgens een vooraf ingesteld schema. Het pompsysteem bestaat uit een
heen en weer bewegende zuiger (reciprocating piston) vervaardigd uit saffier of por-
selien, een rubberen afsluitring (pump seal), ventielen (check valve) en een motor
om de zuiger heen en weer te laten bewegen.
5. Injectiesysteem: Het injectiesysteem wordt gebruikt om een bepaalde hoeveelheid
van het analiet in de kolom te introduceren zonder een druk- of debietverval te
creeren. Hiervoor wordt een zeswegkraan gebruikt (Figuur 1.8). In de laadpositie
wordt de injectielus (loop) gevuld met het monster afkomstig van de injectienaald.
De injectielus wordt volledig gevuld en het overtollige analiet wordt naar het af-
valvat gestuurd. In deze positie is de kolom met de pomp verbonden waardoor er
22
1.4. Instrumentele aspecten van HPLC
voortdurend mobiele fase door de kolom stroomt, dit om uitdroging te verkomen.
Om het monster te introduceren in de kolom wordt de kraan 60◦ gedraaid naar de
injectiepositie. In deze stand stuurt de pomp de mobiele fase door de loop naar de
kolom waardoor het analiet samen met de mobiele fase op de kolom terecht komt.
Figuur 1.8: Laadpositie (links) en injectiepositie (rechts) van de zeswegkraan.
6. De kolom & kolomoven: De kolom is het hart van het HPLC-systeem. De kolom
bestaat uit een stalen omhulsel waarin silicadeeltjes gepakt zijn. De porien van elk
silicadeeltje bevat de stationaire fase, bv. een octadecyl-groep (C18). In dit werk
werd gebruik gemaakt van een kolom gepakt met 1,7 µm Kinetex C18-deeltes. Om
de scheiding van het mengsel onder controle te houden is temperatuurcontrole van
de kolom noodzakelijk. Een constante temperatuur wordt bekomen door de kolom
in een kolomoven te plaatsen.
7. Detectiesysteem: Een detector wordt gebruikt om de gescheiden banden te visua-
liseren wanneer ze uit de kolom elueren en dusdanig het chromatogram te construe-
ren. Verschillende detectiesystemen zijn beschikbaar op de markt met elk hun eigen
voor- en nadelen. Enkele voorbeelden zijn UV-VIS detectie, Massaspectrometrie,
fluorescentie-detectie (FLD), elektrochemische detectie, corona discharge detectie,
light scattering detectie, ... In dit werk werd massaspectrometrie (MS) gebruikt
23
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
als detectiesysteem. De principes van deze detector worden uitvoerig beschreven in
sectie 1.5 .
8. Datasysteem: Een datasysteem met de nodige software is nodig om de elektronische
signalen te verzamelen en om te zetten tot een bruikbaar chromatogram. In dit werk
werd gebruik gemaakt van het Analyst 1.4 - pakket van Applied Biosystems
In Figuur 1.9 is een afbeelding weergegeven van de gebruikte opstelling waarmee dit werk
tot stand gekomen is.
Figuur 1.9: Opstelling: Waters Alliance 2695 gekoppeld aan een API 2000 massaspectro-meter van Applied Biosystems.
1.5 Massaspectrometrie
1.5.1 Principe
Massaspectrometrie (MS) is een analytische detectietechniek waarbij de gevormde gasvor-
mige ionen van een monster gescheiden worden volgens hun verhouding van massa over
lading, om vervolgens gedetecteerd en gekwantificeerd te worden. Als resultaat wordt
een massaspectrum verkregen waarbij de absolute of relatieve intensiteit (in tellen) van de
geproduceerde ionen in functie van hun massa over lading (m/z) uitgezet wordt. Een mas-
saspectrum levert informatie over de moleculaire massa van het analiet en kan, desgewenst,
ook structurele informatie geven uit het fragmentatiepatroon. De massaspectrometer is de
24
1.5. Massaspectrometrie
afgelopen eeuw geevolueerd tot een hoogtechnologisch systeem. In zijn meest elementaire
vorm bestaat de massaspectrometer uit :
• de ionenbron: productie van gasvormige ionen
• de massa-analysator: analyseert en scheidt de ionenbundel volgens hun m/z− ratio.
Een magneetsector scheidt de geproduceerde ionen in de ruimte, een time-of-flight
(TOF) zondert de verschillende moleculen af volgens hun vluchttijd in de zoge-
naamde flighttube en een quadrupoolfilter treedt op als massafilter. Elk systeem
heeft zijn eigen voor- en nadelen waarbij de kostprijs vaak de bepalende factor is.
• het detectiesysteem: zet de ionenbundel om in een meetbaar signaal
Naast deze essentiele onderdelen zijn een geschikt monsterintroductie- en ionisatiesysteem
(de interface), een systeem om de overgang van atmosferische druk naar hoog vacuum te
overbruggen en een dataverwerkingsysteem onontbeerlijk.
Gekoppeld aan een HPLC-systeem wordt er gesproken van een ‘hyphenated technique’
waarbij twee populaire opstellingen vaak onderscheiden worden: LC-MS en LC-MS/MS.
Wanneer over LC-MS gesproken wordt, wordt het HPLC systeem gekoppeld aan een enkel-
voudige MS (single stage detector). Hierbij wordt de ionaire vorm van elk analiet, meestal
het geprotoneerde moleculaire ion, gemeten en geregistreerd. Bij LC-MS/MS wordt de
HPLC gekoppeld met Tandem-MS. Hierbij worden ionen twee maal geanalyseerd, waar-
bij na de eerste massaselectie fragmentatie van het analietion plaatsvindt. In dit werk
werd geopteerd voor LC-MS/MS daar deze modus operandi toelaat om in zeer complexe
mengsels — zoals plasma — zeer selectief bepaalde molecules kwantitatief te bepalen.
1.5.2 Theoretische en instrumentele aspecten van LC-MS/MS
In Figuur 1.10 wordt een vereenvoudigde weergave gegeven van de gebruikte massaspec-
trometer, nl. de API 2000 van Applied Biosystems.
25
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
Figuur 1.10: Schematische voorstelling van de API 2000 massaspectrometer van AppliedBiosystems.
LC-MS interface: Atmosferische druk electrospray ionisatie (AP-ESI)
De ontwikkeling van een robuuste interface om het eluens van een HPLC te introduceren
in de MS, in combinatie met met een relatief hoge ionisatie efficientie, is de belangrijkste
factor voor het hedendaagse succes van LC-MS. John B. Fenn en Koichi Tanaka werden dan
ook de Nobelprijs chemie toegekend in 2002 voor de ontwikkeling van de ESI-interface [16].
Omdat een MS-detector slechts functioneert onder hoog-vacuum moeten de geıoniseerde
analietmoleculen in de gasvormige toestand voorkomen. Dit is de taak van de interface.
Vandaag worden nog bijna uitsluitend ionisatiebronnen bij atmosferisch druk gebruikt
(Atmospheric Pressure Ionisation, API). De twee bekendste zijn de elektrospray (ESI) en
de atmosferische druk chemische ionisatiebron (APCI). In dit werk werd ESI aangewend
en bijgevolg wordt enkel deze interface besproken [11, 17].
Figuur 1.11: Ionenbron
26
1.5. Massaspectrometrie
Het eluens, afkomstig van het HPLC-apparaat of via directe injectie met een spuit, wordt
naar de ionenbron geleid onder atmosferische druk (Figuur 1.11). Het proces waarbij
gasvormige analietionen gevormd worden bij ESI is nog steeds een onderwerp van dis-
cussie. Algemeen kan het proces van electronspray ionisatie in vijf verschillende stappen
omschreven worden. [18]
1. Ionisatie in oplossing.
Hoewel dit niet noodzakelijk is voor ESI wordt de beste gevoeligheid verkregen wan-
neer er al ionen gevormd worden in de eluensstroom. Door een optimale solvent-,
buffer- en dus pH-keuze worden reeds ionen gevormd in de oplossing. Ionaire analiet-
moleculen zijn makkelijker in staat om te ‘verdampen’ uit de geladen druppeltjes dan
neutrale moleculen. Componenten die nog niet geıoniseerd zijn in oplossing kunnen
ook geanalyseerd worden omdat verneveling van het monster, desolvatatie van het
gegenereerde aerosol en ionevaporatie in staat zijn een sterke elektrische lading op
het oppervlak van de druppeltjes te creeren, wat ionisatie van de analietmoleculen
teweeg brengt [15].
2. Verneveling
Verneveling ontstaat wanneer de analietoplossing in de ionisatiekamer geıntroduceerd
wordt. Geladen solventdruppeltjes worden gecreeerd door het aanleggen van een
sterk elektrisch veld op de tip van het capillair (tot 6000 V) — waar het eluens naar
gekanaliseerd wordt — enerzijds, en de sterke afschuifspanning van het verstuivergas
anderzijds [19]. Deze druppeltjes hebben een diameter van ongeveer 2 µm en bevat-
ten circa 100.000 ladingen. Afhankelijk van het teken van de aangelegde spanning
(positieve of negatieve modus) worden ionen van tegengestelde polariteit preferen-
tieel naar het oppervlak van de druppel getrokken. Resultaat is een fijne nevel van
geladen druppeltjes, m.a.w. een elektrospray (Figuur 1.12).
27
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
Figuur 1.12: Schematische voorstelling van het elektronspray fenomeen
3. Coulomb fissie: desolvatatie van geladen druppeltjes.
Vooraleer de gevormde ionen de massa-analysator binnentreden moeten de omrin-
gende solventmoleculen verwijderd worden. Een tegenstroom van verwarmd droog-
gas (N2) verdampt de solventmoleculen en zorgt voor een stijging van de lading/volume-
ratio binnenin de druppeltjes. De druppeltjes zullen kleiner worden totdat de elektro-
statische Coulombkracht groot genoeg is om de oppervlaktespanning te overwinnen,
op dit moment is de Rayleigh limiet bereikt. De Rayleigh desintegratie limiet is de
maximum lading dat een druppeltje kan bevatten bij constant volume. Wanneer deze
limiet overschreden wordt onstaat er een explosie van de druppeltjes (Figuur 1.13).
Wat volgt is een cascade van druppelexplosies waardoor steeds kleinere druppels
gevormd worden, een proces dat beter bekent staat als Coulomb fissie.
Figuur 1.13: Schematische voorstelling van de desolvatatie via Coulomb fissie.
28
1.5. Massaspectrometrie
4. Vormen van ionen: ion evaporatie model (IEM) en geladen residu model
(CRM)
Er zijn twee belangrijke theorien die de finale productie van gasfase ionen beschrij-
ven: het ion evaporatie model en het geladen residu model. Welk model het nauwst
aansluit bij de werkelijkheid is de dag van vandaag nog steeds een punt van discus-
sie. IEM postuleert dat de ionen direct vrijgesteld worden in de gasfase vanuit de
druppeltjes. Bij de steeds kleiner wordende druppeltjes zal een moment komen dat
de gecreeerde veldsterkte door de ionen aan het oppervlak, de oppervlaktespanning
overschreidt. Op dit moment vindt desorptie van de ionen plaats en ontstaan naakte
analietionen in de gasfase. Figuur 1.14 geeft schematisch het IEM-proces weer.
Figuur 1.14: Schematische voorstelling van de elektrosprayvorming: ionevaporatie.
Een alternatief model wordt beschreven in het geladen residu model (CRM). CRM
stelt dat de fissiecascade blijft doorgaan tot een druppeltje gemiddeld een analietion
bevat. Het uiteindelijke analietion in de gasfase wordt bekomen waneer de resterende
solventmoleculen verdampt zijn. De ladingen die het druppeltje bevatte, worden
vanaf dan gedragen door het analietion.
5. Gasfasereacties
Protontransfer- en ladingsuitwisselingsreacties kunnen plaatsvinden bij het transport
van de moleculen door de ionisatiekamer. Zoals hoger vermeld bevindt de ionisa-
tiekamer zich bij atmosferische druk waardoor duizenden van deze reacties kunnen
plaats vinden a.g.v. botsing van de analietmoleculen in de API-bron.
29
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
De orifice plaat (Figuur 1.10) introduceert de analietionen in een intermediaire vacuum
regio waarna ze via de skimmer in het hoog-vacuum regio van de massa-analysator gestuurd
worden.
ESI is een zeer zachte ionisatietechniek waarbij nagenoeg geen fragmentatie ontstaat en
het is vandaag tevens ook de interface voor LC-MS die de hoogste ionisatie-efficientie en
dus de grootste gevoeligheid oplevert.
De massa-analysator: de quadrupool
De quadrupoolmassa-analysator bestaat uit vier evenwijdige geleidende cilindervormige
staven. De tegenover elkaar liggende staven zijn elektrisch met elkaar verbonden, waarbij
de elektrodenparen op een gelijke, doch tegengestelde, potentiaal gebracht worden. De
potentiaal bestaat uit een radiofrequentiecomponent (RF, wisselspanning) en een gelijk-
spanningcomponent (DC) waarbij hun RF/DC-ratio constant blijft. Zoals op Figuur 1.15
weergegeven is, beweegt de ionenbundel door de quadrupoolfilter naar de detector. De
aangelegde spanning beınvloedt het traject van de ionenbundel waarbij enkel ionen met
een bepaalde m/z-ratio de detector bereiken. Andere ionen hebben een onstabiel traject
en botsen met een van de quadrupoolstaven. Deze methode laat toe om een welbepaalde
m/z-waarde te volgen of een m/z-interval te doorlopen door voortdurend de RF- en DC-
voltages aan te passen.
Figuur 1.15: De quadrupoolanalysator
30
1.5. Massaspectrometrie
De belangrijkste voordelen van de quadrupoolmassaspectrometer zijn de relatief hoge snel-
heid waarmee het massaspectrum kan geconstrueerd worden (een scan duurt ongeveer 0,1
- 0,5 s, afhankelijk van de ingestelde scanrange), de mogelijkheid om te werken bij relatief
hoge drukken, de instrumentele eenvoud en bijgevolg de relatief lage kostprijs [18]. Een
nadeel van de quadrupoolmassaspectrometer is dat de massaresolutie zich beperkt tot een
atomaire eenheid (amu) en dat hoge resolutie MS met quadrupooltoestellen bijgevolg niet
mogelijk is.
Tandem Massaspectrometrie
De in dit werk aangewende en tevens een van de meest gebruikte tandem massaspectro-
meters is de triple quadrupool (QQQ). Dit instrument bestaat uit twee massa-analysators
(Q1 en Q3) gescheiden door een botsingscel (Q2). Door specifieke monsterionen te frag-
menteren en deze dochterionen te identificeren kan structurele informatie over het analiet
bekomen worden. Tandem-MS wordt vaak gebruikt, zoals in dit werk, voor de kwanti-
tatieve analyse van specifieke componenten te detecteren in complexe mengsels (plasma,
urine,...) op basis van hun specifiek en karakteristiek fragmentatiepatroon. De botsings-
cel is gevuld met een botsingsgas (in dit werk N2) waar moederionen, geselecteerd door
Q1, mee zullen botsen en fragmenteren. De geproduceerde dochterionen worden gefilterd
door Q3 tot dat ze uiteindelijk de detector bereiken. Door drie quadrupolen te koppelen
wordt de selectiviteit en de gevoeligheid sterk verbeterd ten opzichte van een enkelvoudige
quadrupool.
De detector: Elektronenvermenigvuldiger
Het laatste onderdeel van de massaspectrometer is de detector. De detector genereert
een elektrisch signaal wanneer het door een ion geraakt wordt en versterkt dit tot een
bruikbaar signaal voor het dataverwerkingssyteem. Meestal is de massaspectrometer uit-
gerust met een elektronenvermenigvuldiger (electron multiplier, EM) als detectiesysteem.
De elektronenvermenigvuldiger bestaat uit een aantal opeenvolgende dynodes (een aan-
tal elektrodes tussen de anode en de kathode van de elektronenvermenigvuldiger) waarop
steeds een hogere potentiaal aangebracht werd. Wanneer een ion invalt op de kathode van
31
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
de EM worden een aantal secundaire elektronen vrijgesteld. Deze elektronen worden door
het potentiaalverschil versneld naar de daaropvolgende dynode waar een nieuwe botsing zal
plaats vinden. Bij deze botsing wordt een veelvoud aan nieuwe elektronen vrijgesteld die
opnieuw zullen botsen met de volgende dynode. Dit vermenigvuldigingseffect voorzaakt
uiteindelijk een elektronenlawine die makkelijker gemeten kan worden.
Modes voor dataverwerking in MS en tandem-MS.
Voor het verkrijgen van data bij gebruik van een enkelvoudige quadrupool kunnen twee
verschillende modes onderscheiden worden:
• TIC: total ion current
De TIC-modus is beter bekend als de scan modus. Hierbij worden complete spectra
herhaaldelijk opgenomen in een gedefineerd massabereik. Spectra moeten snel op-
genomen worden om zeker te zijn dat een spectrum volledig in de chromatografische
piek ligt. Wanneer bijvoorbeeld in het massabereik van 50 tot 500 dalton gescand
wordt bij lage resolutie, zal er 10 ms per massa-eenheid gespendeerd worden. Gedu-
rende deze periode (dwell time) worden alle ionen geteld die de detector bereiken.
Om de gevoeligheid te verhogen kan het massabereik verkleind worden of de dwell
time verhoogd worden.
• SIM: Single Ion monitoring
Wanneer de beoogde componenten gekend en goed gekarakteriseerd zijn wordt SIM
aangewend. Maximale gevoeligheid wordt verkregen doordat de volledige meettijd
gespendeerd wordt om een, of meerdere, m/z waardes te meten.
Wanneer een triple quadrupool (QQQ) gebruikt wordt, zijn er doorgaans 4 verschillende
scanmodi ter beschikking die toelaten om heel wat informatie over de molecules te verza-
melen of om zeer gevoelig metingen uit te voeren.
• Dochter (product) ion scan
De eerste quadrupool wordt gebruikt om de ionen van interesse met een welbepaalde
massa te selecteren. Deze ionen worden gefragmenteerd in de botsingscel en erna
32
1.5. Massaspectrometrie
gescheiden volgens m/z in de Q3-analysator. Het resulterende massaspectrum levert
informatie over het fragmentatiepatroon van de vooraf gekozen precursor ionen [17].
Figuur 1.16: Dochter (product) ion scanmodus.
• Ouder (precursor) ion scan
In deze modus wordt de eerste quadrupool (Q1) in scan modus geplaatst en de derde
quadrupool zodanig ingesteld dat slechts ionen met een welbepaalde m/z waarde de
detector bereiken. Een signaal wordt enkel en alleen maar waargenomen wanneer
ionen zowel door Q1 als Q3 doorgelaten worden, wanneer dus het gewenste doch-
terion gevormd wordt (Figuur 1.17). Deze modus laat toe om bv. specifiek klasses
moleculen te detecteren die gekwantiseerd worden door gekende fragmentaties (bv.
fosfolipiden).
Figuur 1.17: Ouder (precursor) ion scanmodus.
• Neutraal verlies (neutral loss) scan
Naast fragmentatiereacties kunnen ook moleculen met specifieke functionele groepen
reorganisatiereacties ondergaan in de ionenbron van de massaspectrometer. Deze
reorganisatiereacties kunnen ook plaatsvinden in tandem-MS waarbij de neutral loss
scanning modus toelaat om fragmentaties te detecteren waarbij een welbepaalde
33
Hoofdstuk 1. Fundamentele aspecten van de chromatografie
hoeveelheid massa verloren gaat (bv. verlies van CO2, - 44 amu). De kennis hiervan
kan van groot belang zijn bij de structuuranalyse van ongekende componenten. In
deze modus worden de massa-analysator zowel voor als na de botsingscel in de scan
modus geplaatst.(Figuur 1.18)
Figuur 1.18: Neutral loss scanmodus.
• Multiple Reaction Monitoring (MRM)
In de MRM-mode worden beide massa-analysatoren statisch ingesteld op een be-
paalde m/z-waarde. Specifiek geselecteerde ionen worden naar de botsingscel ge-
bracht, waarna specifiek geselecteerde dochterfragmenten de elektronenvermenigvul-
diger bereiken (Figuur 1.19). Deze uiterst gevoelige methode kan enkel aangewend
worden wanneer vooraf de te onderzoeken componenten gekend zijn. MRM wordt,
net zoals in dit werk, gebruikt om de aanwezigheid van een component in een ma-
trix ondubbelzinnig te bevestigen, bv. het tryptofaangehalte in bloedplasma. Merk
op dat naast deze zeer hoge specificiteit van de QQQ-MS, de retentietijden van de
molecules voor een extra bevestiging van hun identiteit zorgt.
Figuur 1.19: Multiple Reaction Monitoring modus
34
HOOFDSTUK 2
STATISTIEK EN CHEMOMETRIE
In dit werk werd gebruik gemaakt van enkele typische statistische basistoepassingen en
enkele meer geavanceerde chemometrische technieken zoals principale componentenanalyse
en regressie-analyse. De term Chemometrie werd in 1974 geıntroduceerd door de Zweedse
organische scheikundige Svante Wold [20]. Hij definieerde het kernachtig als volgt : “
Chemometrie is de tak van de chemie die zich bezig houdt met de analyse van chemische
data (extraheren van informatie uit deze data) en die er voor zorgt dat deze experimentele
data zoveel mogelijk bruikbare informatie bevat (experimentele design). ”. In wat volgt
wordt een kort overzicht gegeven van statistiek en chemometrie die gebruikt werden in het
kader van deze studie.
2.1 Standaarddeviatie
De standaarddeviatie, ook wel standaardafwijking genoemd, is een maat voor de spreiding
van een variabele. In dit werk omvat dit piekoppervlaktes (in tellen) of retentietijden (in
minuten). De standaarddeviatie wordt gedefineerd als de wortel uit de variantie en kan
berekend worden via:
S =
√∑ni=1(xi − x)2
n− 1(2.1)
35
Hoofdstuk 2. Statistiek en chemometrie
Hierbij zijn :
n = het aantal experimenten
xi = piekoppervlak of retentietijd van de individuele meting
x = de gemiddelde waarde van de piekoppervlaktes of van de retentietijden.
2.2 Relatieve standaarddeviatie
De relatieve standaarddeviatie (RSD, relatieve standaardafwijking), in publicaties vaak
weergegeven als CV (coefficient of variation), geeft de percentuele verhouding van de
standaarddeviatie ten opzichte van het gemiddelde. De RSD-waarde wordt bekomen via
vergelijking 2.2:
RSD =S
x× 100% (2.2)
2.3 Detectielimiet
De detectielimiet (Limit of detection, LOD) is de laagste concentratie die een signaal
geeft dat significant verschilt van het signaal van een blanco monster. De detectielimiet
wordt soms verkeerdelijk verward met gevoeligheid (sensitivity), wat slaat op de rich-
tingscoefficient van de kalibratiecurve. De LOD kan op verschillende manieren berekend
worden:
36
2.3. Detectielimiet
• Het kleinste signaal dat onderscheiden kan worden van de ruis, waarbij de signaal-
tot-ruis verhouding (signal-to-noise, S/N, gemeten zoals op Figuur 2.1) S/N = 3
algemeen als LOD beschouwd wordt [11]. Algemeen wordt Limit of Quantitation
(LOQ) beschouwd als S/N = 10.
Figuur 2.1: Berekenen van de signaal-tot-ruis verhouding op een chromatogram.
• De EPA (Environmental Protection Agency) stelt dat LOD’s moeten bepaald worden
door herhaling van een analyse van een standaardoplossing van het analiet. Vervol-
gens wordt voor het analiet de standaardafwijking berekend en deze vermenigvuldigd
met 3, wat de LOD oplevert [21].
• De LOD kan ook geextraheerd worden uit de opgestelde kalibratiecurve. Hierbij
wordt er gebruik gemaakt van de richtingscoefficient en de standaardafwijking op de
respons (oppervlakte) [11]. LOD kan bekomen worden via:
LOD =3, 3× σS′
(2.3)
Hierbij zijn :
σ = standaardafwijking van de kalibratiecurve
S′ = richtingscoefficient
In dit werk werd gebruik gemaakt van de methode weergeven op Figuur 2.1 om LOD en
LOQ te bepalen.
37
Hoofdstuk 2. Statistiek en chemometrie
2.4 Significantie: de t-toets
De t-toets wordt gebruikt om te achterhalen of het verschil tussen 2 waarden of 2 normaal
verdeelde groepen (bv. IBD-patienten en controlepersonen) significant verschillend zijn,
of dat het verschil tussen beide waarden te wijten is aan toevallige variatie [22].
De t-toets werd in 1908 ontwikkeld door William Sealy Gosset. Daar deze statistische
methode door zijn werkgever (Guinness) als bedrijfsgeheim beschouwd werd, werd Gosset
verplicht zijn werk te publiceren onder zijn pseudoniem: ‘Student’. Vandaar wordt de
t-toets soms vernoemd als de Student t-test.
In dit werk wordt gebruik gemaakt van de t-toets voor 2 onafhankelijke steekproeven.
Hierbij wordt er veronderstelt dat de steekproeven afkomstig zijn van populaties waarvan
de standaarddeviaties niet gelijk zijn. Wanneer de nulhypothese stelt dat de populatiege-
middelden gelijk zijn :
H0 = µ1 = µ2 (2.4)
dan kan de t-waarde als volgt berekend worden:
t =(x1 − x2)√
s1n1
+ s2n2
(2.5)
waarbij het aantal vrijheidsgraden gelijk is aan:
df =(s21n1
+s22n1
)2
s41n21(n1−1)
+s42
n22(n2−1)
(2.6)
De propabiliteit dat de bekomen waarde voor t groter is dan de getabeleerde waarde (voor
een 95% confidentie-interval, bij een zelfde aantal vrijheidsgraden) wordt uitgedrukt door
de significantie. Indien de significantie groter is dan 5%, anders geformuleerd P (|t| ≥
t0) ≥ 0, 05, dan kan gesteld worden dat verschil tussen de 2 waarden of groepen te wijten
is aan toevallige variatie. Is P (|t| ≥ t0) < 0, 05, dan moet de nulhypothese H0 verworpen
worden.
38
2.5. Principale componenten analyse
2.5 Principale componenten analyse
Principale componenten analyse (Principal Component Analysis, PCA) is een chemome-
trische techniek met als doel de hoeveelheid data te reduceren door p oorspronkelijk ver-
anderlijken Xj te vervangen door p nieuwe veranderlijken Zi, die principale componenten
(PC) genoemd worden. Enkele voorwaarden waaraan de PC’s moeten voldoen zijn [20]:
• De PC’s zijn lineaire combinaties van de oorspronkelijke veranderlijken.
• De eerste principale component heeft de grootste variantie, gevolgd door de tweede
principale component, de derde principale component, ... De p-de principale com-
ponent heeft dus de laagste variantie en bevat bijgevolg het minst informatie.
• De variabelen van de data moeten gecorreleerd zijn.
• De principale componenten vertonen geen overlapping van informatie.
De principale componenten Zi worden als volgt opgebouwd :
Z1 = a11X1 + a12X2 + a13X3 + ...+ a1nXn
Z2 = a21X1 + a22X2 + a23X3 + ...+ a2nXn
enz. (2.7)
De coefficienten zijn zo opgebouwd dat de nieuwe PC: Z1, Z2 ... niet meer gecorreleerd
zijn in tegenstelling tot de oorspronkelijke variabelen. Reductie van het aantal variabelen
kan nu bekomen worden door de laatste PC’s, met minst variate en dus informatie, weg
te laten vallen.
39
Hoofdstuk 2. Statistiek en chemometrie
Figuur 2.2: Grafische weergave van de opbouw van de principale componenten in PCA
Figuur 2.2 geeft dit principe weer voor 2 variabelen en bijgevolg 2 principale componenten,
zoals in dit werk. Figuur 2.2 a geeft de opbouw van de principale componenten weer
(gestreepte lijn). Merk op dat beide PC’s orthogonaal opgebouwd zijn. Figuur 2.2 b
geeft de datapunten en hun projectie t.o.v. PC1 en PC2. Er kan waargenomen worden
dat de projectie op PC1 (niet gevulde stippen) meer variabiliteit, en bijgevolg dus ook
meer informatie bevat dan PC2. Hierdoor is het mogelijk om de variabelen X1 en X2 te
reduceren naar Z1. In het algemeen kan het aantal variabelen n teruggebracht worden op
2 tot 3 principale componenten, met een minimaal verlies aan informatie. [22]
2.6 Kleinste-kwadraten regressie (PLS)
Kleinste-kwadraten regressie (Partial Least Squares, Projection to Latent Structures, PLS)
is een chemometrische regressie-methode die, net zoals bij PCR (Principal Component Re-
gression), het aantal oorspronkelijke predictor variabelen probeert te reduceren. In PLS
moet een onderscheid gemaakt worden tussen predictor en respons variabelen. Hier kun-
40
2.6. Kleinste-kwadraten regressie (PLS)
nen concentraties als predictor variabele naar voor geschoven worden (de oorspronkelijke
onafhankelijk veranderlijke) en de piekoppervlakte als respons variabele. PLS zal het
oorspronkelijk aantal predictor variabelen reduceren door er lineaire combinaties van te
maken. In PLS worden predictor variabelen, die een hoge mate van correlatie met de
respons variabele vertonen, extra gewicht gegeven in de lineaire combinatie. Dit om-
dat ze efficienter zouden zijn in het voorspellen van de regressie-vergelijking. Zo worden
uiteindelijk lineaire combinaties van de predictor variabelen bekomen die in hoge mate
gecorreleerd zijn met de respons variabelen, en tevens ook de variabiliteit bij de predictor
variabelen verklaren. Zoals bij andere datareductiemethodes (bv. PCA, PCR) is het doel
om uiteindelijk minder lineaire combinaties te gebruiken dan het oorspronkelijk aantal
variabelen. De statische achtergrond van PLS behoort niet tot het terrein van deze studie.
We beperken ons in deze thesis enkel tot interpretatie van de PLS-output na interactie
met de hier bekomen data [22].
41
Hoofdstuk 2. Statistiek en chemometrie
42
HOOFDSTUK 3
LITERATUURSTUDIE
3.1 Inleiding
De ziekte van Crohn en colitis ulcerosa zijn de twee belangrijkste chronische aandoenin-
gen van het maagdarmkanaal. Deze chronische inflammatoire darmziektes worden in het
Engels gebundeld onder de term: ‘Inflammatory Bowel Disease (IBD)’. De beide aandoe-
ningen onderscheiden zich vooral van elkaar op vlak van de locatie en de aard van de
ontstekingsreactie. De ziekte van Crohn kan het volledige maagdarmkanaal, van mond tot
anus, aantasten terwijl colitis ulcerosa enkel de dikke darm viseert (Figuur 3.1). Microsco-
pisch gezien wordt colitis ulcerosa enkel in de slijmvlieslaag van de darmwand teruggevon-
den, terwijl de ziekte van Crohn de volledige darmwand kan aantasten [23] (Figuur 3.2).
De beide aandoeningen steken vaak voor het eerst tussen het twintigste en het dertigste
levensjaar de kop op, waarbij de meerderheid van de patienten een chronische aandoening
ontwikkelen. Hoewel de precieze oorzaak van het syndroom nog steeds een raadsel is,
worden erfelijke en omgevingsfactoren steeds meer naar voor geschoven [24]. Genetisch
onderzoek heeft aangetoond dat aanwezigheid van IBD bij de familie nog steeds de be-
langrijkste onafhankelijke factor is om de ziekte te ontwikkelen [25]. Deze oorzaak wordt
meer en meer aangevuld met factoren inzake de omgeving van de patient. Factoren zoals:
woonplaats, etniciteit, levensstijl (passief en actief roken, overmatige inname van suikers,
appendectomie, ...) blijken een invloed te hebben op de ontwikkeling van een van de aan-
43
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
doeningen. In wat volgt wordt een kort overzicht gegeven van de belangrijkste factoren
van beide aandoeningen.
Figuur 3.1: De aangetaste delen van het maagdarmkanaal bij de ziekte van Crohn (links)en colitis ulcerosa (rechts)
3.1.1 De ziekte van Crohn
De ziekte van Crohn werd voor het eerst ontdekt door de Duitse chirurg Wilhelm Fabry in
1623, maar werd in 1932 volledig beschreven en genoemd naar de Amerikaanse geneesheer
Burril B. Crohn [25]. Zoals hoger al vermeld werd is de ziekte van Crohn een chronische
ontsteking van het maagdarmkanaal, waarbij vooral het laatste deel van de dunne en
de dikke darm getroffen worden. De ziekte van Crohn heeft een uiterst grillig verloop.
De aandoening kan varieren van een snelle uitbreiding naar andere darmgedeeltes in de
accute fase, tot een relatief rustig beeld dat door de jaren heen weinig klachten geeft
en bijgevolg weinig behandeling nodig heeft. De belangrijkste kenmerken van de ziekte
van Crohn zijn ontstekingen van het darm-slijmvlies in combinatie met diepe zweren.
Ontstoken (geınflammeerde) plaasten kunnen vanzelf genezen waarbij een littekenweefsel
achterblijft dat de darmwand dikker en de darmdoorgang nauwer maakt. Wanneer zweren
echter door de darmwand heen groeien produceren zij een kleverig ontstekingsvocht aan de
buitenkant van de darm, waardoor verklevingen tussen het aangetaste deel van de darm
en de buikholte kunnen ontstaan. Via deze verklevingen kan de ontsteking tot in andere
organen doordringen waardoor ongewenste verbindingen, fistels ontstaan. Omdat de darm
ontlasting en bacterien bevat kan het lang duren vooraleer een dergelijke fistel geneest [26].
44
3.1. Inleiding
De belangrijkste symptomen van de ziekte zijn terug te brengen tot de ontstekingen zelf ,
die in ernstige gevallen pijn in de buik, koorts, vermagering en krampaanvallen veroorza-
ken. Omdat ontstoken weefsel veel proteınerijk vocht afscheidt, blijft bij deze aandoening
veel vocht in de darmen en worden voedingstoffen slecht opgenomen. Diarree, soms met
bloed en slijm, en voedingstekorten zijn hiervan het gevolg. Klachten die niet afdoende
behandeld worden kunnen leiden tot vermagering en verklevingen. Mogelijke gevolgen zijn
dat een deel van de dunne darm afgesloten raakt, een obstructie-ileus, waarvoor operatief
ingrijpen noodzakelijk kan zijn.
Om tot de diagnose ziekte van Crohn te komen worden volgende klinische onderzoeken
verricht: lichamelijk onderzoek waarbij vooral de buik en de anus bestudeerd wordt, bloed-
en urineonderzoek, coloscopie, echografie , radiologie, ... [27] Een specifiek dieet is niet
nodig, hoewel de voeding een belangrijk aspect vormt om de lichamelijke conditie op
peil te houden. Vooral vezelrijke producten, met voldoende vochtinname om constipatie
te verkomen, zijn belangrijk. Behandeling van de ziekte van Crohn bestaat uit ontste-
kingsremmende medicijnen zoals 5-Aminosalicylaat (5-ASA) en corticosteroıden; immu-
nosuppresieve middelen zoals azathioprine of ledertrexaat en anti-TNF-α antilichamen
(infliximab of adalimumab) [23].
3.1.2 Colitis ulcerosa
Colitis ulcerosa werd voor het eerst beschreven door de Britse arts Sir Samuel Wilks in
1859 [25]. Colitis ulcerosa vindt zijn etymologische oorsprong in het Latijn, nl. colitis
(ontsteking van de dikke darm) ulcerosa (zweren), of dus een volledige ontsteking van de
dikke darm gepaard gaande met verzwering. Colitis ulcerosa is een chronische ontsteking
van het slijmvlies (mucosa) van de dikke darm. Kenmerkend zijn meerdere oppervlakkige
zweren — ook wel ulcera genoemd — die beperkt blijven tot de slijmvliesbekleding (Figuur
3.2). Meestal begint de ontsteking in de endeldarm, het laatste stukje darm voor de
anus, maar ze kan zich uitbreiden naar de volledige dikke darm. Een levensgevaarlijke
complicatie van de ziekte kan ontstaan bij ernstige ontsteking en verzwering met koorts,
belangrijke bloeding, uitzetting en dreigende perforatie van de darm tot gevolg (toxisch
megacolon)[27].
45
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
Figuur 3.2: Aantasting van de darmwand bij de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa.
De belangrijkste klachen bij patienten die lijden aan colitis ulcerosa zijn langdurige en
frequente diarree-aanvallen (vrijwel altijd met bloed in de stoelgang), buikkrampen, ver-
moeidheid en koorts. Andere symptomen die kunnen wijzen op colitis ulcerosa zijn bloed-
armoede en vermagering. Periodes met deze klachten gaan vaak weer over waardoor arts
en patient denken dat een gewone buikgriep genezen is. Wanneer deze symptomen echter
langdurig en frequent aanwezig zijn, moet altijd aan de diagnose colitis ulcerosa gedacht
worden. Diagnose van colitis ulcerosa komt tot stand via lichamelijk onderzoek van o.a.
de anus en de buik, bloed- en urineonderzoek, coloscopie en echografie [26].
De behandeling van de aandoening is gebaseerd op het onderdrukken van de onsteking
van het slijmvlies van de dikke darm, de darm tot rust te brengen en zo de functie van
de dikke darm te herstellen. Een specifiek dieet is niet nodig, hoewel voeding van groot
belang is om de fysieke conditie op peil te houden. Net als bij de ziekte van Crohn is is
vezelrijk voedsel in combinatie met voldoende vocht belangrijk. Wanneer de ontsteking
echter actief is, is licht verteerbaar voedsel aangeraden.
Behandeling van colitis ulcerosa gebeurt analoog als de ziekte van Crohn. Middelen zoals
5-ASA en corticosteroıden worden gebruikt om de ontsteking van het slijmvlies af te rem-
46
3.2. Pathogenese van IBD.
men, terwijl azathioprine de werking van het immuunsysteem (mogelijks de oorzaak van
de ziekteverschijnselen) onderdrukt [23]. Soms is operatief ingrijpen nodig bij patienten
waarvan de de dikke darm volledig ontstoken is, de darmwand extreem uitgezet is of ge-
perforeerd dreigt te raken. Indien een operatieve ingreep bij colitis ulcerosa onvermijdelijk
is, wordt steeds de volledige dikke darm verwijderd en een tijdelijk ileostoma, een kunst-
matige afvoerweg voor de vloeibare inhoude van de darm, aangelegd. Na genezing wordt
het stoma meestal weggenomen en wordt een nieuwe verbinding (via een ileo-anale pouch)
met het anaal kanaal gemaakt.
3.2 Pathogenese van IBD.
De pathogenese (stapsgewijze ontstaan en ontwikkeling van een ziekte of aandoening) van
de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa zijn nog altijd niet precies bekend. Wel zijn er een
aantal bevorderende factoren zoals familiaal risico en omgevingsfactoren (zie hoger) ont-
dekt. De meest doorslaggevende bewijzen van een genetische oorsprong van de aandoening
werden geleverd door concordantiestudies bij tweelingen. De concordantie (het risico dat
de twee leden van een tweeling elk de ziekte krijgen) voor een eeneiige tweeling bedraagt
58% voor de ziekte van Crohn en 17% voor colitis ulcerosa. Bij een dizygotische tweeling
bedroeg dit maar respectievelijk 15% en 5% [28]. Dit duidelijk verschil tussen eeneiige en
twee-eiige tweelingen wijst op de belangrijke rol van genetische factoren bij het ontstaan
van de ziekten. Dat meer dan de helft van de eeneiige tweelingen geen chronische darm-
ziekte ontwikkelt wanneer hun tweelingsbroer of -zus er wel aan lijdt, ook al hebben ze
precies hetzelfde erfelijk materiaal, bewijst de rol van de omgevingsfactoren [29]. Deze be-
vindingen leidde in 2001 tot het ontdekken van het gevoeligheidsgen NOD2/CARD15 voor
de ziekte van Crohn, gelegen op chromosoom 16, een bevestiging dat IBD’s gedeeltelijk
genetisch bepaald zijn [30].
De tegenwoordig meest aanvaarde hypothese is dat een IBD-aandoening het resultaat is
van een overbodige en overdreven immuunrespons van het darmslijmvlies (mucosa) op sym-
biotische saprofyten (darmflora)[25]. Antigenen afkomstig van symbiotische darmbacterien
kunnen het immuunsysteem op verschillende manieren op gang zetten. Het verschijnsel
47
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
waarbij myeloıde dendritische cellen uit de mucosa verkeerdelijk deze symbiotische bac-
terien als pathogenen beschouwen, is een van deze manieren. Experimenteel bewijs werd
hiervoor geleverd doordat aangetoond werd dat in muizenmodellen IBD-aandoeningen
nooit ontwikkeld werden in bacterie-vrije omgevingen [23]. De verkeerdelijke inschatting
van deze dendritische cellen (deel uitmakend van het aangeboren immuunsysteem) scha-
kelt ook het verworven immuunsysteem aan waardoor een cascade aan ontstekingsreacties
ontstaan. Wanneer dit immuunsysteem in werking treedt ontstaat een verhoogde secretie
van inflammatoire signaalproteınes, cytokines genaamd. Verschillende cytokines spelen
een belangrijke rol bij de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa [23]:
• Interleukines (IL) : IL-4, IL-5, IL-12, IL-13
• Interferonen (IFN): IFN-γ
• Tumor Necrosis Factor (TNF) : TNF-α
Bij een ontsteking wisselen de verschillende lymfocyten (verschillende types witte bloed-
cellen) cytokines uit om hun acties op elkaar af te stellen. Deze pro-inflammatoire eiwitten
— waaronder TNF-α en IFN-γ — bevorderen in het algemeen de ontstekingsreactie, wat
in se heilzaam is voor het organisme. Bij aandoeningen zoals de ziekte van Crohn en colitis
ulcerosa slaat het immuunsysteem echter op hol en wordt de ontsteking chronisch, ook al
heeft ze geen enkel nut meer. Het afweersysteem keert zich tegen het lichaam, waarbij
de cytokines zoals TNF-α en IFN-γ het ontstekingsproces bevorderen. Organen worden
aangetast, verzwering vindt plaats, fistels groeien, ... m.a.w. een chronische inflammatoire
darmziekte (IBD) is het gevolg.
3.3 Tryptofaan-depletie en vermoeidheid bij IBD: een oor-zakelijk verband?
Een chronische darmaandoening kent over het algemeen een zeer grillig verloop bestaande
uit acute periodes van inflammatie en periodes van remissie zonder objectiveerbare ziekte-
activiteit. Vermoeidheid is een van de belangrijkste symptomen tijdens de ziekte. Deze
vermoeidheid kan uiteraard prominent zijn tijdens actieve ziekte-opstoten doch kan ook
48
3.3. Tryptofaan-depletie en vermoeidheid bij IBD: een oorzakelijk verband?
opvallend aanwezig blijven tijdens episodes van remissie (waarbij de patient geen enkele
andere klacht van de darmziekte ondervindt). De onderliggende oorzaak van deze ver-
moeidheid (zeker in geval van inactieve ziekte) is onduidelijk en onverklaard. Een mogelijke
hypothese hiervoor is een verhoogde activiteit van het enzyme indoleamine 2,3-dioxygenase
(IDO) door de cytokines IFN-γ en TNF-α.
3.3.1 Tryptofaan-depletie bij verhoogde IDO-activiteit
Indoleamine 2,3-dioxygenase, kortweg IDO (Figuur 3.3), is een intracellulair enzym dat
tryptofaandegradatie katalyseert via het kynurenine-reactiepad [31]. Tryptofaan (Figuur
3.3) — een natuurlijk voorkomend, essentieel aminozuur — dient enerzijds als precur-
sor van de belangrijke centrale neurotransmitter serotonine (5-hydroxytriptamine, 5-HT
Figuur 3.3) en wordt anderzijds gemetaboliseerd tot kynurenine (Figuur 3.3) via het IDO-
reactiepad (Figuur 3.4 ).
Figuur 3.3: Belangrijke structuren.
IDO speelt een sleutelrol in immunologische processen zoals infectie, autoimmuniteit, al-
lergische reacties en chronische ontsteking [32]. De groep van Wolf [33] ontdekte voor het
49
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
eerst dat cytokines zoals IFN-γ en TNF-α een stimulerende activititeit voor IDO bezitten.
Bijgevolg stelden Wolf et al. [33] dat IBD-patienten te kampen hebben met een overmatige
expressie van het IDO-enzyme. Een verhoogde IDO-activiteit leidt op zijn beurt tot een
verlaagde concentratie van tryptofaan, een tryptofaan-depletie, en een verhoogde concen-
tratie van zijn toxisch metaboliet kynurenine. Meten van de kynurenine/tryptofaan-ratio
levert informatie op over de IDO-activiteit en dus de mate van inflammatie van het maag-
darmkanaal. Terwijl Wolf et al. dit testte op biopsien (secties) van het darmslijmvies, werd
dit door onder andere Yamada et al. en Forrest et al. bevestigd voor bloedplasma [34, 35].
Deze bevindingen werden ondersteund door Torres et al. voor coeliakie (gluten-allergie)
[36] en door Schefold et al. voor CKD (chronische nieraandoening) [32].
Figuur 3.4: Metabolisatie van tryptofaan tot serotonine enerzijds (boven) en kynurenineanderzijds (onder).
3.3.2 Emotionele gevolgen van tryptofaan-depletie
IFN-α wordt vaak gebruikt als geneesmiddel tegen hepatitis C en kanker [37], hoewel
bijwerkingen zoals: slaperigheid, irriteerbaarheid, futteloosheid, ... echter onvermijdbaar
50
3.4. Chromatografische bepaling van tryptofaan en kynurenine: een overzicht.
zijn. Net zoals IFN-γ en TNF-α, stimuleert IFN-α de activiteit van IDO. Het effect van een
verhoogde IDO-activiteit op de gemoedstoestand van de patient is tweeledig. Enderzijds
leidt de overstimulatie van IDO tot een tryptofaan-depletie, wat een lagere concentratie
van serotonine (5-HT) in de hersenen teweeg brengt. Een tekort aan serotonine in de
synaptische spleet kan een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van vermoeidheidsver-
schijnselen en depressie [38]. Anderzijds werd aangetoond dat verschillende metabolieten
gevormd langs het kynurenine-reactiepad, neurotoxische effecten hebben met neurode-
gradatie tot gevolg. Zo spelen 3-hydroxy kynurenine en quinolinezuur (quinolinic acid),
weergegeven in Figuur 3.4 een belangrijke rol bij de ontwikkeling van depressie en de
bijkomstige symptomen [37].
Samenvattend kan gesteld worden dat de verhoogde IDO-activiteit via cytokines zoals
IFN-γ en TNF-α, als gevolg van het geactiveerde immuunsysteem door de chronische
darminflammatie, leidt tot een depletie van het tryptofaangehalte in bloedplasma. Meten
van de kynurenine/tryptofaan-ratio weerspiegelt de IDO-activiteit en kan een mogelijke
verklaring geven voor de vermoeidheidsverschijnselen bij IBD-patienten.
3.4 Chromatografische bepaling van tryptofaan en kynurenine:een overzicht.
3.4.1 Gaschromatografie
Gezien de hoge polariteit van aminozuren in het algemeen, tryptofaan en kynurenine
specifiek, en hun lage ontbindingstemperaturen is gaschromatografie (GC) geen goede
techniek om aminozuren te analyseren. Mits derivatisatie, met behulp van bv. silylatie
of verestering-acylatie, kunnen de polaire functies echter gemaskeerd worden en is GC-
analyse wel mogelijk. Verestering-acylatie voor tryptofaan, met ethyl- of propylchlorofor-
maat, worden gebruikt voor aminozuuranalyse gebruik makende van GC-FID of GC-MS.
Phenomenex heeft op basis van propylchloroformaat een kit gecommercialiseerd waarmee
derivatisatie van aminozuren mogelijk is. Nadelen hiervan zijn tijd en prijs. LC-MS is
lijkt veel logischer voor analyses van aminozuren in bloedplasma.
51
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
3.4.2 Vloeistofchromatografie
Om redenen aangehaald in de vorige paragraaf is in het overgrote deel van de literatuur,
waarbij al-dan-niet tryptofaan en/of kynurenine simultaan geanalyseerd werden, gebruik
gemaakt van omkeerfase LC. Snelheid, efficientie en betrouwbaarheid van die methode
werden daarbij dikwijls als grootste voordelen naar voor geschoven [39]. Scheidingen op
C18 - kolommen [40, 41, 42, 34, 43, 44, 39, 45, 46], met een grote verscheidenheid aan ko-
lomdimensies, en C8-kolommen [47] werden gemeld. Petritis et al. beschreef onder andere
het gebruik van een Hypercarb-kolom. Deze kolom met actieve kool werd aanvankelijk in
dit werk ook gebruikt, daar de hoge retentie op die kolommen de analyse van niet gederiva-
tiseerde aminozuren toelaat [41, 48]. De groep van Amirkhani publiceerde een methode op
basis van een capillaire C18 -kolom [46]. De betrouwbaarheid en robuustheid van capillaire
LC is echter heel wat minder goed in vergelijking met de klassieke kolomdimensies. Voor
een uitgebreid onderzoek, zoals in deze scriptie, lag het gebruike van conventionele om-
keerfase LC dan ook voor de hand. Als mobiele fase werd in de literatuur, afhankelijk van
het detectiesysteem, gekozen voor fosfaat- [40, 44], acetaat- [42, 43, 45, 47] en ammonium-
formaatbuffers [34] of voor typische omkeerfase chromatografie solventen zoals H2O met
mierezuur (FA) [46] of heptafluorboterzuur (HFBA) [41], als waterige fase, in combinatie
met methanol (MeOH) [34, 44] of acetonitril (ACN) [40, 41, 42, 46, 47] of een combinatie
ervan [43] als organische fase. Niet vluchtige buffers worden achterwege gelaten (behalve
door Yamada et al. [34]), wanneer massaspectrometrie (MS) als detectiesysteem werd
aangewend. Dit omdat de ionisatiebronnen in LC-MS anders zeer snel vervuild zouden
geraken met verlies van gevoeligheid en niet reproduceerbare piekoppervlaktes als gevolg.
Afwisselend werd gekozen voor een isocratisch [40, 42, 45] of een gradient [34, 43, 41] elu-
tieprogramma. Gradient elutie is echter veel beter voor analyse van plasma, daar gebruik
van een isocratische methode zeer snel tot proteıneprecipitatie in de kolom kan leiden, wat
de kolom na enige tijd waardeloos zou maken.
3.4.3 Detectie van tryptofaan en kynurenine.
De voorgestelde methodes in de literatuur verschilden vaak van elkaar op vlak van ge-
bruikte detectiesysteem. Elk systeem heeft zijn eigen voor- en nadelen, maar vaak is de
52
3.4. Chromatografische bepaling van tryptofaan en kynurenine: een overzicht.
beschikbaarheid en aankoopprijs een bepalende factor. De origine van de monsters is
hierbij ook van belang daar dit tot grote verschillen in noodzakelijke gevoeiligheid van de
methode kan leiden. Verschillende methodes werden beschreven.
De groep van Tcherkas [44] en Maneglier [40] gebruikten beiden elektrochemische detectie.
Maneglier et al. gebruikte coulormetrische detectie zonder derivatisatie, terwijl Tcherkas
et al. verschillende aminozuren, waaronder tryptofaan, elektrochemisch detecteerde na
OPA-derivatisatie. Maneglier et al. schoven de zeer hoge specificiteit en verminderde
fluorescentieproblemen als grootste voordelen van hun ontwikkelde methode naar voor.
Een steeds voorkomend probleem met elektrochemische detectie zijn modificaties die aan
de elektrode kunnen optreden (electrode foaling) tijdens de analyse van complexe monsters
zoals bloedplasma. Dit leidt dikwijls tot weinig reproduceerbare kwantitatieve resultaten.
De groep van Petritis [41] ging origineel te werk. Ze slaagden erin om niet gederivatiseerde
aminzuren en metabolieten te detecteren met een ELSD-detector (Evaporative Light Scat-
tering Detection) via ion-interactie chromatografie. Het gebruik van het ionparend reagens
HFBA als additief voor de waterige mobiele fase, zoals in dit werk, werd hier naar voor
geschoven. De ELSD-detector is echter niet zo gevoelig (state of the art ELSD detectors
hebben een detectielimiet van 1 µg/ml), wat een probleem vormt voor de analyses in dit
werk, waar er vaak onder het ppm-niveau (µg/ml) moet gekwantificeerd worden.
Vaak werden UV-VIS en Fluorescentiedetectie, apart [45, 47, 39] of gekoppeld aan elkaar
[42, 43, 49] als detectiesysteem naar voor geschoven. Het voordeel van beide detectoren
aan elkaar te koppelen is een verhoogde selectiviteit van detectie. Slecht enkele amino-
zuren bevatten een chromofore of fluorofore groep (waaronder tryptofaan) waardoor niet
alle aminozuren via UV of FLD (Fluorescentiedetectie) bepaald kunnen worden. Nadeel
aan het gebruik van dergelijke spectrometrische methodes is dat derivatisatie bijna steeds
noodzakelijk is indien men zich niet wil beperken tot enkel de analyse van hoge concen-
traties. Na derivatisatie is overlap met andere pieken, met verkeerde kwantificaties tot
gevolg, steeds mogelijk waardoor deze detectie niet mogelijk is in dit werk. Het gebrek
van een sterk chromofore of fluorofore groep zorgt ervoor dat deze extra functionele groep
voorafgaand aan de scheiding (pre-kolom derivatisatie) of detectie (post-kolom derivatisa-
53
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
tie) chemisch verankerd moeten worden aan het tryptofaan of kynurenine. Dansyl chloride
[50] en o-phthalaldehyde (OPA)[43, 44] zijn de meest gebruike reagentia voor pre-kolom
derivatisatie. De aminozuren die gederivatiseerd worden met OPA of dansylchloride zijn
ook hydrofober en worden daarom veel beter geretenteerd op klassieke C18-kolommen bij
omkeerfase LC. In Figuur 3.5 is de reactie van tryptofaan met OPA in aanwezigheid van
2-mercaptoethanol weergegeven. Voordelen zijn een verhoogde gevoeligheid en selectivi-
teit. Kynurenine is niet fluorescerend waardoor derivatisatie ofwel een gekoppelde UV-
Fluorescentie detector nodig zijn voor detectie [45]. Nadelen van alle methodes waarbij
derivatisatie gebruikt worden zijn: arbeidsintensief, tijdrovend, mogelijk extra bron van
onzuiverheden, instabiliteit en variabiliteit als gevolg van onvolledige derivatisatie [51, 41].
Keuze van het al dan niet derivatiseren van tryptofaan en kynurenine is dus deels arbitrair
gezien de vele beschreven mogelijkheden.
Figuur 3.5: Derivatisatie van tryptofaan met o-phthaalaldehyde en 2-mercaptoethanol
In dit werk werd er, zoals verder uiteengezet, gezocht naar een methode die toeliet om
zeer betrouwbaar kynurenine en tryptofaan te kwantificeren in complexe monsters zoals
bloedplasma. Er werd tevens geopteerd om de monstervoorbereiding zo eenvoudig moge-
lijk te houden (zie verder). LC-MS/MS is vandaag de methode die toelaat om dit alles
uit te voeren voor grote hoeveelheden monsters. De selectiviteit van de methodologie is
uniek daar de moleculen gekarakteriseerd worden door retentietijd en specifieke fragamen-
tatiepatronen. Bovendien is analyse met LC-MS/MS op ng/ml niveau volkomen mogelijk,
wat ook inhoudt dat de kwantificatie van kynurenine en tryptofaan, die op µg/ml-niveau
voorkomen in bloed, uiterst betrouwbaar wordt. Het grootste nadeel van een LC-MS/MS
methode zijn de kostrpijs en de grotere ontwikkelingstijd die nodig is om een methode op
54
3.4. Chromatografische bepaling van tryptofaan en kynurenine: een overzicht.
punt te stellen.
Als laatste, en tevens ook in dit werk gebruikte, detector wordt ESI-MS/MS aangehaald
[34, 46]. Indien de niet gederivatiseerde moleculen geretenteerd zijn op de kolom is deri-
vatisatie in dit soort scheidingsmethode niet nodig omdat de gevoeligheid geleverd wordt
door de MS-detector. Specificiteit, gevoeligheid, selectiviteit en simultaan meten zijn
sterke voordelen waardoor deze detector ideaal is om analietmoleculen in een complexe
biologische matrix, zoals bv. plasma, te meten. Beide groepen maakten gebruik van de po-
sitieve modus om de moleculen te meten in combinatie met ‘Multiple Reaction Monitoring’
(MRM) om de hoogste gevoeligheid te behalen.
3.4.4 Monstervoorbereiding en kwantificatie.
In dit werk werd het doel voorop gesteld om tryptofaan- en kynurenineconcentraties te
meten in bloedplasma. Het is dus gewenst om de nodige monstervoorbereiding hier op
uit te voeren. Proteıneprecipitatie, van hoofdzakelijk humaan serum albumine (HSA), is
noodzakelijk om o.a. de gebruiksperiode van de kolom hoog te houden. Neerslaan van
de proteınes met HClO4 [40], TCA (gechloreerd azijnzuur) [42, 45, 46], TFA (Trifluo-
razijnzuur) [34], methanol [44] werden voorgesteld, waarna centrifugatie gedurende enkele
minuten volgde. Marklova et al. voerde een vast fase extractie (SPE) uit als monstervoor-
bereiding.
De voorgestelde methodes beperken zich niet enkel tot plasma als biologische matrix. De
literatuur vermeldt dat deze methodes ook gebruikt werden voor andere biologische matri-
ces zoals: urine, serum, hersenvocht (cerebrospinal fluid), supernatans van gecultiveerde
cellen, enz. [44, 34].
Verschillende methodes van kwantificatie werden voorgesteld. De literatuur vermeldt
vooral externe kalibratie [40, 34, 49] zonder gebruik van een interne standaard. Kali-
bratie met 3−nitro− l− tyrosine als interne standaard werd voorgesteld door Laich et al.
[42]. De groep van Amirkhani [46] stelde standaardadditie voor als kalibratiemethode, dit
om matrixeffecten op de elektrospray-respons te onderdrukken. De keuze van een gedeute-
reerde interne standaard zoals die in dit werk gebruikt wordt, in combinatie met MS-MS,
laat echter de meest betrouwbare kwantifcatie toe.
55
Hoofdstuk 3. Literatuurstudie
56
HOOFDSTUK 4
EXPERIMENTEEL GEDEELTE
4.1 Algemene Experimentele Aspecten
4.1.1 Chemicalien
De gebruikte chemicalien L-tryptofaan en DL-Kynurenine (95% zuiver) waren beide af-
komstig van Sigma Aldrich. De gebruikte interne standaard L-tryptofaan-indool-d5 werd
verkregen bij Isotec. De solventen (LC-MS kwaliteit) water, methanol en acetonitril zijn
afkomstig van Biosolve. Heptafluoroboterzuur (HFBA) van Fluka werd gebruikt. 149
plasmamonsters, waarvan 104 afkomstig van IBD-patienten en 45 als controlestaal, wer-
den geleverd door de dienst gastro-enterologie van het UZ Gent. Plasmamonsters werden
bewaard bij −12◦C in de diepvriezer van het laboratorium. De data werden verwerkt
met Analyst Software (versie Analyst 1.4) en met Chemstation software (Agilent). Verder
werd Microsof Excel 2007, SPSS 16 en Matlab 7 gebruikt voor de statistische analyses.
4.1.2 Instrumentatie
De chromatografische analyses werden uitgevoerd op een Agilent 1200 series en een Al-
liance 2690 van Waters. De gebruikte kolom is een Phenomenex Kinetex C18-kolom, 50
mm en 2,1 mm interne diameter en een partikelgrootte van 1,7 µm. Om de hoofdkolom te
beschermen werd een Security Guard (Phenomenex) prekolom gebruikt. Detectie op het
Alliance HPLC-systeem vond plaats met een API 2000 massaspectrometer (Applied Bio-
57
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
systems Sciex Instruments) en een UV-detector voor de Agilent 1200. Directe injectie in
de massaspectrometer vond plaats met een spuitpomp afkomstig van KR Analytical LTD.
Plasmamonsters werden bereid met pipetten afkomstig van ThermoScientific (Finepipette
10 - 100 µl en 100 - 1000 µl), een vortexmixer afkomstig van LAB-LINE instruments en een
Galaxy 16DH centrifuge van VWR. Voor het filteren van het supernatant, afkomstig van
het plasma, werden polyvinylideen (PVDF) spuitfilters (0,45 µm) van GRACE gebruikt.
4.1.3 Veiligheidsaspecten
L-tryptofaan is licht irriterend bij contact met de huid en ogen en door inname of inhalatie.
Kynurenine kan irriterend zijn bij inname en inhalatie of bij contact met huid of ogen.
Acetonitril is schadelijk bij inhalatie of inname en kan irritatie veroorzaken bij contact met
de huid. Acetonitrile is tevens licht ontvlambaar. Methanol is giftig bij inhalatie, opname
door de mond en contact met de huid. Methanol is licht ontvlambaar, kan elektrostatisch
opgeladen worden met kans op ontsteking. HFBA veroorzaakt brandwonden in contact
met huid, ogen en luchtwegen. Inname kan zware irritatie veroorzaken met braken tot
gevolg. Gebruik van een labojas, handschoenen, veiligheidsbril en werken in een trekkast
waren dus aangewezen.
4.1.4 Ethische commissie
Het ruimer kader van deze studie werd goedgekeurd door de onafhankelijke Commissie voor
Medisch Ethiek verbonden aan het UZ Gent na consultatie van de lokale commissies voor
Medische Ethiek verbonden aan de ziekenhuizen waar deze studie doorging. Deze studie
werd uitgevoerd volgens de richtlijnen voor de goede klinische praktijk (ICH/GCP) en de
verklaring van Helsinki (versie 2000) opgesteld ter bescherming van mensen deelnemend
aan klinische studies.
4.2 Optimalisatie van de scheiding van de analieten op eenKinetex kolom.
Voor de scheiding van het testmengsel bestaande uit L-tryptofaan (TRP), kynurenine
(KYN), L-tryptofaan-idool-d5 (TRP-D5) en aanvankelijk kynureninezuur (kynurenic acid,
58
4.2. Optimalisatie van de scheiding van de analieten op een Kinetex kolom.
KYNA) werd gebruik gemaakt van een Kinetex C18 - kolom ( 50 × 2.1 mm, 1.7 µm; Phe-
nomenex, Torrance, USA). Deze kolom werd uiteindelijk gekozen boven de Hypercarb
kolom (Thermoscientific, 100 × 4.6 mm) en Waters XBridge C8-kolom (4,6 × 100 mm)
wegens slechte piekvorm als gevolg van een slechte efficientie (laag aantal platen). Er wordt
niet gesteld dat deze scheiding niet mogelijk is op dit soort kolommen, enkel niet op deze
voor handen. Bovendien kunner er vraagtekens geplaatst worden bij het gebruik van een
Hypercarb-kolom voor de kwantitatieve analyse van TRP en KYN in grote reeksen bloed-
monsters. De zeer hoge retentie die deze kolommen vertonen voor hydrofobe componenten
leidt daarbij gemakkelijk tot irreversibele binding op de fase wat leidt tot problemen met
de reproduceerbaarheid van de retentietijden en dus tot een algemene verlaging van de
robuustheid van de methode.
De scheiding van het testmengsel werd geoptimaliseerd op de Agilent 1200 series HPLC,
met UV als detectiesysteem. Eens de scheiding op punt stond, werd er overgeschakeld
naar de Alliance 2690 van Waters in combinatie met de API 2000 massaspectrometer om
de verwachte lagere detectielimieten in bloedplasma te bereiken. Het voordeel hiervan
is dat, eens overgeschakeld op MS-detectie, het elutiepatroon gekend was en meteen in
MRM-mode gemeten kon worden.
4.2.1 Bereiden van de stockoplossing
Om de geconcentreerde stockoplossing te bereiden werd telkens 0,02 g TRP, KYN en TRP-
D5 afgewogen en opgelost in 20 ml van een (50/50) H2O/MeOH-mengsel om een stock-
concentratie van 1000 ppm te verkrijgen. De TRP- en TRP-D5-oplossing, losten volledig
op na enkele minuten in het ultrasoonbad. Het KYN-mengsel loste enkel op na toevoeging
van een druppel geconcentreerd HCl. De stockoplossingen van 1000 ppm werden gebruikt
voor het maken van testmengsel en kalibratiestandaarden. De stockoplossingen werden
regelmatig opnieuw gemaakt en bewaard in de koelkast.
4.2.2 Ontwikkelen van een gradient elutiemethode.
Zoals hoger vermeld, werd aanvankelijk gebruik gemaakt van een UV-detectie systeem om
TRP, TRP-D5 en KYN te scheiden. In de literatuur werden verschillende absorbantiegolf-
59
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
lengtes voorgesteld: 254 nm, 280 nm, 363 en 390 nm. Uiteindelijk gaf 254 nm voor TRP
en KYN het beste resultaat, met 254 nm als absorptiemaximum voor kynurenine. Een
testmengsel bestaande uit 10 ppm van elke component werd gebruikt om de scheidings-
methode te ontwikkelen. Verschillende mobiele fases werden getest: methanol/water, me-
thanol/water (+ 0,1 % mierenzuur), methanol/water (+ 0,1% HFBA), acetonitril/water
(+ 0,1% HFBA) en acetonitril/water (+ 0,5% HFBA). Aanvankelijk bestond het idee om
zoveel mogelijk methanol i.p.v. acetonitril te gebruiken, wegens de hoge acetonitrilprijzen.
Wegens de minder goede scheidingen moest van dit idee afgestapt worden. Uiteindelijk
bleek de laatste optie: ACN/H2O (+ 0,5% HFBA) de meest belovende. HFBA als ionen-
parend reagens werd weerhouden toen de hypercarb-kolom getest werd, en bleek mooie
piekvormen te geven. Het debiet werd getest op 0,2 en 0,35 ml (hoger kon niet wegens
de kolomdimensies) waarbij uiteindelijk voor 0,2 ml werd gekozen om de overschakeling
op het andere HPLC-systeem mogelijk te maken. Dit laatste systeem beperkt het gebruik
van hoge debieten in die zin dat er onder de 400 bar gewerkt moet worden. Aanvanke-
lijk werd een gradient elutie uitgevoerd met als initiele condities 90/10 water (+ 0,5 %
HFBA)/ACN. Deze condities werden initieel 2 minuten aangehouden en vervolgens werd
naar een samenstelling van 10/90 water(+ 0,5 % HFBA) /ACN geevolueerd in 10 minuten.
Meteen erna werd naar de initiele condities teruggekeerd in 3 minuten tijd. Het elutiepro-
gramma en het bekomen chromatogram zijn respectievelijk weergegeven in Figuur 4.1 en
Figuur 4.2.
60
4.2. Optimalisatie van de scheiding van de analieten op een Kinetex kolom.
Figuur 4.1: Gradient elutieprogramma voor scheiding van het testmengsel.
Figuur 4.2: Chromatogram van het testmengsel gescheiden volgens de gradientmethodeweergegeven in Figuur 4.1.
Dit gradientprogramma leverde een basislijnscheiding op voor alle componenten (inclusief
KYNA). Zoals op Figuur 4.2 kan opgemerkt worden overlappen de TRP en TRP-D5 piek
hoofdzakelijk, wat wegens hun vrijwel identieke chemische samenstelling te verwachten
61
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
viel. Toch kan opgemerkt worden dat beide pieken niet volledig overlappen. Dit sug-
gereert de zeer hoge kolomefficientie die met de Kinetex 1,7 µm deeltjes bekomen kan
worden. Hoewel deze gradientmethode een goede scheiding oplevert kan deze methode
verder geoptimaliseerd worden. Volgende punten zijn van belang:
• Gedurende de eerste 10 minuten werd een vlakke basislijn verkregen, zonder enige
chromatografische activiteit. Er moet getracht worden de pieken vroeger te laten
elueren en een lagere k-waarde te verkrijgen.
• Deze scheiding werd op Agilent 1200 verkregen bij een druk van maximum 240 bar
bij 0,2 ml/min. Het Waters systeem kan slechts bij maximaal 400 bar geopereerd
worden, wat weinig ruimte over laat voor een lineaire versnelling van het debiet. Om
deze reden is het nuttig om reeds in dit stadium de retentietijden te verkorten.
• In het voorgestelde gradientprogramma werd geen schoonmaakprocedure ingebouwd.
Bij analyse van plasma is het noodzakelijk om gedurende een bepaalde tijd 100 %
organische fase door de kolom te laten lopen, vooraleer te herconditioneren. Dit is
noodzakelijk om zeker te zijn dat de kolom contaminatievrij is vooraleer een nieuwe
analyse te beginnen.
Na verschillende gradientmethodes te testen werd uiteindelijk volgende gradientmethode
gebruikt. De initiele condities bedragen 90/10 water(+ 0,5 % HFBA)/ACN en worden 1
minuut aangehouden. Vervolgens wordt in 5 minuten naar 70/30 water(+0,5 %HFBA)
/ACN gegaan, om daarna in 1 minuut naar 10/90 water(+ 0,5 % HFBA)/ACN te berei-
ken. Deze samenstelling wordt gedurende 1 minuut aangehouden. Direct daarna wordt
de schoonmaakprocedure ingebouwd waarbij gedurende 3 minuten 100 % ACN door de
kolom stroomt. Daarna wordt de kolom gedurende 12 minuten geherconditioneerd. Een
dergelijke lange equilibratie is nodig ook bij zo’n korte kolom om reproduceerbare resulta-
ten te bekomen. Een schematische weergave van het gradientprogramma alsook van het
bekomen chromatogram worden weergegeven in Figuur 4.3 en Figuur 4.4.
62
4.2. Optimalisatie van de scheiding van de analieten op een Kinetex kolom.
Figuur 4.3: Optimalisatie van het gradient elutieprogramma voor de scheiding van hettestmengsel.
Figuur 4.4: Chromatogram van het testmengsel gescheiden volgens de geoptimaliseerdegradient elutiemethode.
63
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
Op Figuur 4.4 is een basislijnscheiding te zien van de componenten: KYN, Kynurenine-
zuur (Kynurenic Acid, KYNA) en TRP (overlappend met TRP-D5) in respectievelijke
elutievolgorde. De bepaling van de KYNA-concentratie werd later achterwege gelaten.
KYNA-concentratie is niet nodig om de IDO-activiteit te bepalen en, alhoewel interes-
sant, werd bijgevolg de bepaling van die component weggelaten uit tijdsoverwegingen en
omdat dit ook niet gevraagd werd door de onderzoeksgroep van Dr. H. Peeters. Alle
analyses werden uitgevoerd bij 30◦C met een injectievolume van 5 µl. Het bekomen
gradientprogramma werd gebruikt op de Waters Alliance 2690 om de plasmamonsters te
analyseren.
4.3 Detectie van het testmengsel met de API 2000 massa-spectrometer
In dit stadium werd er overgeschakeld naar massaspectroscopische detectie. Bloedplasma
is een complexe biologische matrix waardoor coelutie van andere componenten met KYN
of TRP niet ondenkbaar is. De extra selectiviteit en de lagere detectielimieten geleverd
door de MRM-modus van de massaspectrometer leveren heel wat extra voordelen op, en
maken, zoals hoger uiteengezet, van de massaspectrometer de meest geschikte detector om
het bloedplasma te analyseren. Vooraleer de detectie met de MS optimaal is, moeten echter
verschillende parameters aangaande de vorming van de elektrospray door de ESI-bron en
de massaselectie door de quadrupoolfilter aangepast worden.
4.3.1 Optimalisatie van de MS-parameters
Voor de optimalisatie van KYN, TRP en TRP-D5 werd gebruik gemaakt van een oplossing
van 10 µg/ml (10 ppm) verdund uit de bereide 1000 ppm stockoplossing. Elke component
werd via infusie (bij 10 µl/min) met een spuitpomp naar de ionenbron geleid.
Componentafhankelijke parameters
De componentafhankelijke parameters (instellingen voor de quadrupoolfilter) werden hand-
matig geoptimaliseerd via de ‘ramp’ optimalisatiemethode. Het ‘rampen’ van een para-
meter is een procede waarbij een experiment meerdere malen wordt uitgevoerd waarbij
64
4.3. Detectie van het testmengsel met de API 2000 massaspectrometer
een welbepaalde parameter telkens wordt aangepast. Het experiment wordt herhaald tot
een optimum gevonden wordt voor de te ‘rampen’ parameter. De betekenis van deze
componentafhankelijke parameters wordt in wat volgt kort toegelicht:
• CAD Gas (CAD)
De CAD parameter controleert de druk van het botsingsgas in de botsingscel tijdens
Q3 MS en MRM.
• Declustering Potential (DP) De DP parameter controleert de spanning op de
orifice-plaat, wat een invloed heeft op het declusteren van ionen tussen de orifice
en de skimmer. Het wordt gebruikt om solventclusters te minimaliseren die kunnen
achterblijven op monsterionen nadat ze de vacuumkamer zijn binnengegaan en —
indien gewenst— om ionen te fragmenteren. Hoe hoger de spanning, hoe hoger
de energie die aan de ionen gegeven wordt, des te hoger de kans op (ongewenste)
fragmentatie.
• Focusing Potential (FP)
De FP-parameter controleert de spanning die wordt aangelegd op de focusing ring
lens. De FP helpt om ionen te focusseren door de skimmer regio van de MS interface.
Het kan fragmentatie induceren in de interface, net zoals de DP.
• Collision Cell Entrance Potential (CEP)
De CEP parameter wordt gebruikt om ionen te focusseren en te versnellen in de
botsingscel (Q2). CEP speelt een rol bij Q1- en MRM-type scans en is massa-
afhankelijk.
• Collision Cell Exit Potential (CXP)
De CXP parameter wordt gebruikt om ionen te focusseren en te versnellen uit de
botsingscel (Q2). CXP speelt een rol bij Q3 en MRM type scans en is massa-
afhankelijk.
65
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
• Collision Energy (CE)
De CE parameter controleert het potentiaalverschil tussen Q1 en Q2 voor MRM
type scans. Dit is de hoeveelheid energie die de percursorionen ontvangen bij het
versnellen in de Q2 botsingscel, waar ze botsen met het gas en fragmenteren.
In Figuur 4.5 zijn de geoptimaliseerde componentafhankelijke parameters van KYN, TRP
en TRP-D5 weergegeven.
Figuur 4.5: De componentafhankelijke parameters van KYN, TRP en TRP-D5.
Bronafhankelijke parameters
De bronafhankelijke parameters werden geoptimaliseerd via split infusie. Hierbij werd met
behulp van een T-stuk (de splitter) een debiet van 50 µl/min afkomstig van de directe
infusie (spuit) met het analietmengsel, gecombineerd met een stroom van 150 µl/min
(90/10 water (+ 0,5% HFBA)/ACN) afkomstig van de HPLC naar de MS gestuurd (zonder
kolom). De invloed van deze parameters werd bestuurd door de parameters systematisch
handmatig te varieren tot een maximale intensiteit voor het mengsel bekomen werd. De
aanbevolen verticale positie van de ionenbron bedroeg 3 en de aanbevolen horizontale
positie 5.
• Gas 1 (GS1)
De GS1 parameter controleert het verstuivergas. Het verstuivergas helpt kleine
druppeltjes te genereren van de sample stroom en beınvloedt de stabiliteit en de
gevoeligheid van de spray.
• Gas 2 (GS2)
De GS2 parameter controleert het droog- of turbogas. Het wordt gebruikt om de
66
4.3. Detectie van het testmengsel met de API 2000 massaspectrometer
neveldruppeltjes te helpen verdampen en om zo het solvent te verhinderen monste-
rionen in de gasfase te produceren.
• Temperature (TEM)
De TEM-parameter controleert de temperatuur van het turbogas in de ionenbron.
Het wordt gebruikt om het solvent te helpen verdampen om zo monsterionen in de
gasfase te produceren.
• Curtain Gas (CUR)
De CUR parameter controleert het curtain gas dat tussen de curtain plaat en de
orifice plaat stroomt. Het verhindert dat solventdruppeltjes de ionenoptica bin-
nendringen en contaminatie veroorzaken. Deze parameter moet zo hoog mogelijk
genomen worden zonder gevoeligheid te verliezen.
• Ionspray Voltage (IS)
De IS parameter controleert de spanning die aangelegd wordt op de tip van de
ionenbron die het monster ioniseert. Deze spanning hangt af van de polariteit van
de analieten en beınvloedt de stabiliteit van de spray en de gevoeligheid.
• Interface Heater (ihe)
De interface heater kan aan- of uitgeschakeld worden. Door de interface te verwar-
men, wordt het ionsignaal gemaximaliseerd en wordt contaminatie van de ionenop-
tica verhinderd. De interface plaat wordt tot 100 ◦C verwarmd.
In Figuur 4.6 worden de geoptimaliseerde bronafhankelijke parameters weergegeven.
Figuur 4.6: Bronafhankelijke parameters voor het testmengsel.
Na invullen van de optimale parameters werden volgende TIC-massaspectra bekomen.
67
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
Figuur 4.7: TIC-spectrum van Kynurenine.
Het massaspectrum van kynurenine geeft een basispiek bij 208,9 amu ([M +H]+). 191,9
amu zal waarschijnlijk het belangrijkste dochterion vormen, terwijl 231,1 amu het Na+-
adduct van kynurenine vormt ( [M + H]+ + 22 amu). Het verlies van 17 amu komt
waarschijnlijk overeen met het verlies van NH+3 , maar kan ook te wijten zijn aan het
verlies van OH+ van het moleculair ion.
Figuur 4.8: TIC-spectrum van tryptofaan.
Het massaspectrum van tryptofaan geeft een basispiek bij 205,0 amu ([M + H]+). 188,0
amu zal meer dan waarschijnlijk het belangrijkste dochterion vormen, terwijl 227 amu het
Na+-adduct van tryptofaan vormt ( [M +H]+ + 22 amu). Het verlies van 17 amu komt
68
4.3. Detectie van het testmengsel met de API 2000 massaspectrometer
waarschijnlijk overeen met het verlies van NH+3 , maar kan ook te wijten zijn aan het verlies
van OH+ van het moleculair ion.
Figuur 4.9: TIC-spectrum van gedeutereerd tryptofaan.
Het massaspectrum van gedeutereerd tryptofaan geeft een basispiek bij 210,0 amu ([M +
H]+). 192,0 amu zal meer dan waarschijnlijk het belangrijkste dochterion vormen, terwijl
232,0 amu het enkele Na+-adduct van TRP-D5 vormt ( [M +H]+ + 22 amu) en 254,0 het
dubbele Na+-adduct ([M + H]+ + 2× 22 amu). 248,0 vormt het K+-adduct ([M + H]+
+ 38 amu) van TRP-D5. Merk op dat het moleculair ion van TRP-D5 een fragment van
18 amu verliest i.p.v. 17 amu in het geval van de niet-gedeutereerde component. Dit
suggereert dat er toch ook protonen van de NH2 of de OH groep gedeutereerd zijn. Dit
was enerzijds verwonderlijk daar het tryptofaan in principe enkel op de indool-structuur
gedeutereerd was. Anderzijds lijkt het helemaal denkbaar dat er toch ook uitwisseling van
de protonen plaats gevonden heeft, daar er met deze protonen het makkelijkst uitgewisseld
kan worden.
Na uitvoeren van een dochterscan op KYN, TRP en TRP-D5 werden volgende massaspec-
tra verkregen. Het verlies van 18 amu is hierbij ook de meest voorkomende fragmentatie.
69
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
Figuur 4.10: Dochterscan van kynurenine met 209,2 als precursorion en 192,1 als belang-rijkste dochterion.
Figuur 4.11: Dochterscan van tryptofaan met 205,2 als precursorion en 188,2 als belang-rijkste dochterion.
70
4.3. Detectie van het testmengsel met de API 2000 massaspectrometer
Figuur 4.12: Dochterscan van gedeutereerd tryptofaan met 210,2 als precursorion en 192,1als belangrijkste dochterion.
Op basis van de uitgevoerde dochterscans en automatische massa-optimalisatie werd vol-
gend MRM-schema bekomen (Figuur 4.13).
Figuur 4.13: Bekomen MRM-schema voor de analyse van KYN, TRP en TRP-D5.
De massaspectrometer wordt nu als zo goed mogelijk afgesteld beschouwd om zo gevoelig
mogelijk het testmengsel en de bloedplasmamonsters te analyseren. Figuur 4.14 toont het
chromatogram dat bekomen werd door gebruik te maken van de geoptimaliseerde gradient
elutiemethode (Figuur 4.3) en de ontwikkelde MRM-methode. De herhaalbaarheid voor
deze ontwikkelde methode werd getest door een tienvoudige injectie van het testmengsel.
Zoals de tabel in Figuur 4.15 weergeeft wordt een goede herhaalbaarheid (RSD ≤ 5%)
verkregen voor zowel het piekoppervlak als de retentietijd van KYN, TRP en TRP-D5.
71
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
Figuur 4.14: Chromatogram bekomen via de geoptimaliseerde scheidingsmethode voorLC-MS/MS voor een testmengsel van 10 µg/ml van KYN, TRP en TRP-D5.
Figuur 4.15: Herhaalbaarheidsanalyse voor KYN, TRP en TRP-D5 voor de bekomenscheidingsmethode.
Om te testen of de methode ook werkt op bloedplasma werd plasma, na staalvoorbereiding,
geınjecteerd op de kolom. Figuur 4.16 en Figuur 4.17 geeft het bekomen chromatogram
weer van een bloedplasmamonster van een positieve IBD-patient.
72
4.3. Detectie van het testmengsel met de API 2000 massaspectrometer
KYN
TRP & TRP-D5
Figuur 4.16: Chromatogram na scheiding van plasmamonster op LC-MS/MS van eenIBD-patient (1).
KYN
TRP & TRP-D5
Figuur 4.17: Chromatogram na scheiding van plasmamonster op LC-MS/MS van eenIBD-patient (23).
73
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
Volgende opmerkingen kunnen hierbij gemaakt worden:
• De retentie bleek op het Alliance-systeem een stuk hoger te zijn in vergelijking met
het Agilent-systeem. Dit is mogelijks het gevolg van verschillen in de effectieve
gradientsamenstelling in beide systemen. Het Agilent-systeem maakt gebruik van
een binaire pomp in combinatie met hoge druk menging. In het Alliance-systeem
daarentegen worden de solventen gemengd voor de pomp (lage druk menging). Dit
kan leiden tot discrepanties in de bekomen chromatogrammen.
• Elutievolgorde blijft onveranderd in vergelijking met scheiding op Agilent 1200. Be-
vestiging werd geleverd door MS-spectra.
• Kynurenine vertoont schijnbaar 2 pieken in het spectra. Dit is te wijten aan het
kleine massatransitieverschil van KYN ( 209,2→ 192,1) en TRP-D5 ( 210,2→ 192,1).
De massaspectrometer veronderstelt kynurenine te meten, terwijl het eigenlijk de
interne standaard is. Deze these werd bevestigd doordat deze piek niet verscheen bij
gebruik van norvaline als interne standaard. Door de voorafgaande scheiding op de
kolom vormt dit echter geen probleem. Deze massatransitie werd echter behouden
om geen verlies in gevoeligheid te verkrijgen bij detectie van KYN en TRP-D5.
• Noteer dat tussen Figuur 4.16 en Figuur 4.17 een retentieverschil van ca. 10 %
optreedt. Dit is te wijten aan het feit dat opnames met een tijdsverschil van enkele
weken uitgevoerd werden. De specificiteit van MS/MS compenseert ruimschoots
voor dit fenomeen.
4.4 Kwantificatie
Bij uitzetten van het analytisch signaal (piekoppervlak in tellen) in functie van de concen-
tratie van het analiet wordt een kalibratiecurve bekomen. In deze scriptie werd gebruikt
gemaakt van interne kalibratie als kwantificatiemethode. Een inwendige standaard (IS) is
74
4.4. Kwantificatie
een component die aan het monster wordt toegevoegd om te corrigeren voor verliezen tij-
dens monstervoorbereiding (proteıneprecipitatie) en het chromatografisch proces. Keuze
van de inwendige standaard is belangrijk en moet aan volgende criteria voldoen
• De inwendige standaard moet qua structuur zo goed mogelijk op de te bepalen
component lijken.
• De inwendige standaard mag niet met de analieten reageren.
• De inwendige standaard mag niet van nature aanwezig zijn in het monster.
Veelal wordt gekozen voor een gedeutereerde vorm van het analiet. In dit werk werd
gekozen voor de gedeutereerde versie van tryptofaan: tryptofaan-indool-d5. Om de con-
centratie van kynurenine en tryptofaan te bepalen werd de interne standaard toegevoegd
om te corrigeren voor verliezen tijdens de proteıneprecipitatie en om fluctuaties in de ESI-
MS gevoeligheid op te vangen. De piekoppervlakte van kynurenine en tryptofaan wordt
gedeeld door het piekoppervlak van de interne standaard en externe kalibratie wordt uit-
gevoerd op deze relatieve piekoppervlakken. Gezien de chemische similariteit tussen KYN
en TRP-D5 kan er verondersteld worden dat deze interne standaard ook geschikt is voor
correctie van deze component. De resultaten verder bekomen in dit werk bevestigen ook
deze keuze. Zo wordt er bv. weinig verschil gemeten tussen de resultaten bekomen met
en zonder I.S.-correctie, wat aantoont dat de methodologie sowieso reeds zeer robuust is.
Om de kalibratiecurve op te stellen, werden alle metingen in drievoud uitgevoerd; hieruit
kon RSD (%) bepaald worden. Er werd een lineair verband (y = ax + b) gezocht tussen
de relatieve piekoppervlakte en de concentratie voor een concentratiebereik van 0,5 tot
100 µg/ml, een relevant interval in vergelijking met concentratiewaarden gekend uit de
literatuur.
4.4.1 Kynurenine
In Figuur 4.18 is de opbouw van de kalibratiecurve voor kynurenine weergegeven. De re-
latieve piekoppervlakte (piekoppervlakte KYN / piekoppervlakte TRP-D5) werd uitgezet
75
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
in functie van de KYN-concentratie. Een zeer goede lineariteit, weerspiegeld door de cor-
relatiefactor (R2 = 0, 9997), werd bekomen in het beoogde gebied. Een behoorlijk goede
herhaalbaarheid (% RSD) werd bekomen; RSD ≤ 5% werd in de meeste gevallen bekomen.
Figuur 4.18: Opstellen van kalibratiecurve van kynurenine via relatieve piekoppervlakte.
In Figuur 4.19 werd het signaal weergegeven van kynurenine met een concentratie van 0,5
µg/ml. Dit chromatogram werd gebruikt om LOD en LOQ te bepalen van KYN zoals
weergegeven in Figuur 2.1, waarbij LOD overeenkomt met S/N = 3 en LOQ overeenkomt
met S/N = 10. Op deze manier werd LOD = 0,102 µg/ml en LOQ = 0,342 µg/ml.
Figuur 4.19: Bepalen van LOD (S/N = 3) en LOQ (S/N = 10) voor kynurenine.
76
4.4. Kwantificatie
4.4.2 Tryptofaan
In Figuur 4.20 is de opbouw van de kalibratiecurve voor tryptofaan weergegeven. De
relatieve piekoppervlakte (piekoppervlakte TRP / piekoppervlakte TRP-D5) werd uitgezet
in functie van de TRP-concentratie. Een zeer goede lineariteit, weerspiegeld door de
correlatiefactor (R2 = 0, 9927), werd bekomen in het vooropgestelde gebied. In het laag
concentratie gebied werd een matige tot minder goede herhaalbaarheid gehaald. In het
hogere concentratiegebied, van toepassing voor TRP, werd een goede herhaalbaarheid
bekomen met RSD ≤ 5%.
Figuur 4.20: Opstellen van kalibratiecurve van tryptofaan via relatieve piekoppervlakte.
In Figuur 4.21 werd het signaal weergegeven van tryptofaan met een concentratie van 0,5
µg/ml. Dit chromatogram werd gebruikt om LOD en LOQ te bepalen van TRP zoals
weergegeven in Figuur 2.1, waarbij LOD overeenkomt met S/N = 3 en LOQ overeenkomt
met S/N = 10. Op deze manier werd LOD = 0,119 µg/ml en LOQ = 0,396 µg/ml,
wat ruim onder de verwachte TRP-concentraties valt. Op een analoge manier werd dit
uitgevoerd voor TRP-D5 wat een LOD = 0,068 µg/ml en LOQ = 0,228 µg/ml, ruim
77
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
onder het niveau van de gebruikte 10 µg/ml.
Figuur 4.21: Bepalen van LOD (S/N = 3) en LOQ (S/N = 5) voor Tryptofaan
De concentratie van tryptofaan en kynurenine werd bepaald door de relatieve piekopper-
vlakte in de gevonden lineariteitsvergelijking voor tryptofaan en kynurenine in te vullen
(x = y−ba ).
4.5 Monstervoorbereiding
Vooraleer chromatografische analyses van de reele monsters uitgevoerd werd, is de mon-
stervoorbereiding een zeer belangrijke en vaak ook moeilijke, tijdsrovende stap. Bij de
monstervoorbereiding van bloedplasma is de belangrijkste stap verwijderen van proteınes,
zoals humaan serum albumine (HSA). Deze proteınen kunnen de reproduceerbaarheid van
de methode ondermijnen daar ze kunnnen co-elueren met de analieten die bestudeerd wor-
den en zo via competitieve ionisatie de gevoeligheid voor de analietmoleculen onderdruk-
ken. Vaste fase extractie of solid phase extraction (SPE) is een veel gebruikte methode,
maar werd als te tijdrovend beschouwd voor deze grote hoeveelheid monsters (ongeveer
500, daar elk monster in triplicaat diende behandeld te worden). In de literatuur werden
verschillende alternatieven voorgesteld. Een drievoudige overmaat methanol, een dubbele
overmaat acetonitril, een dubbele overmaat koude methanol en 10 Volume% TCA (gechlo-
reerd azijnzuur) als precipiterend reagens, werden uitgeprobeerd. Uiteindelijk bleek een
drievoudige overmaat methanol de beste resultaten te geven.
78
4.6. Batchsamenstelling en resultaat
Alle monsters werden als volgt bereid:
1. Het plasma wordt verdeeld in 3 gelijke volumes (aliquots) van 50 µl.
2. 50 µl interne standaardoplossing wordt bij het plasma gepipetteerd.
3. 300 µl methanol wordt toegevoegd om de proteınes neer te slaan.
4. Het monster wordt gedurende enkel minuten gemixed met een vortex-mixer.
5. Het monster wordt vervolgens gecentrifugeerd gedurende 10 minuten bij 12.000
RPM.
6. Het supernatant wordt gefilterd op een PVDF-filter (0,45 µm) en in een microvial
gebracht.
4.6 Batchsamenstelling en resultaat
Na de methode-ontwikkeling volgde, tijdens deze scriptie, een lange periode van monster-
voorbereiding en analyse. Een batch werd gevuld met 20 plasmamonsters, telkens vooraf
gegaan door een verse kalibratiereeks. Na analyse van de kalibratiereeks werd de kolom
twee maal gespoeld met 100 % ACN gedurende 23 minuten. Deze spoelprocedure werd ook
uitgevoerd na analyse van de 3 aliquots van elk plasmamonster. Uiteindelijk na analyse
van alle 149 monsters, integratie en kwantificatie werden de TRP- en KYN-concentraties
gemeten. Alle resultaten zijn terug te vinden in de bijgevoegde appendix, achteraan in deze
thesis. De interpretate van deze resultaten wordt in het volgende hoofdstuk besproken.
79
Hoofdstuk 4. Experimenteel Gedeelte
80
HOOFDSTUK 5
STATISCHE ANALYSE
Het bekomen van de KYN- en TRP-concentraties vormt niet het eindpunt in deze scriptie.
In wat volgt worden verschillende statische methodes, gaande van standaardtoepassingen
zoals de t-toets tot meer geanvanceerde technieken zoals PCA en PLS, toegepast op de
bekomen data met als doel een onderscheid te kunnen maken tussen monsters afkomstig
van IBD-patienten en controlepersonen.
5.1 Distributie van data
In Figuur 5.1 worden de resultaten weergegeven van alle 149 monsters op basis van de
KYN- en TRP-concentratie. IBD-patienten worden voorgesteld door een vierkantje en
controlepersonen door een driehoekje. Op basis van Figuur 5.1 kan vastgesteld worden
dat er een duidelijk onderscheid kan gemaakt worden tussen beide groepen. IBD-patienten
bezetten hoofdzakelijk de lage concentratie gebieden (links onderaan de grafiek), terwijl
de controlemonsters hoofdzakelijk in het hoge concentratie gebied terug te vinden zijn.
Merk op dat elk resultaat de gemiddelde waarde is van de analyse van 3 analyses van elk
plasmamonster. De relatieve standaardafwijking van de resultaten wordt gegeven in de
appendix achteraan de thesis. Deze lage waarden lagen volledig in lijn met de verwachte
hoge robuustheid van de ontwikkelde methode.
81
Hoofdstuk 5. Statische analyse
Figuur 5.1: Distributie van 149 monsters op basis van KYN- en TRP-concentratie voorde IBD-patienten en de controlegroep.
Projectie van deze punten, zowel op de KYN- als de TRP-as, levert een distributie van de
monsters op onder de vorm van een histogram. Het histogram voor KYN is weergegeven in
Figuur 5.2, terwijl het histogram van TRP weergegeven is in Figuur 5.3. Uit de bekomen
histogrammen kunnen al enkele conclusies getrokken worden.
• Voor KYN kan er, op basis van de meest voorkomende waarde in het histogram, een
beter onderscheid gemaakt worden tussen IBD-patient en controlepersonen dan voor
TRP. Biologisch en biochemisch is dit aanvaardbaar aangezien TRP-concentraties
in het lichaam zo constant mogelijk gehouden worden, ongeacht de persoon, en
KYN een katabolisch product van TRP is waarvan de concentraties variabel geacht
worden.
• De spreiding (variantie) van de resultaten is groter voor TRP dan voor KYN.
• De spreiding (variantie) van de resultaten is groter voor controlepersonen dan voor
IBD-patienten.
82
5.1. Distributie van data
• Voor KYN is er een verschuiving naar de hogere concentraties voor de controleper-
sonen t.o.v. IBD-patienten. Dit ligt niet in lijn met de verwachtingen aangezien een
verhoogde IDO-activiteit bij IBD-patienten aanleiding geeft tot hogere KYN pro-
ductie. Uit deze bevindingen kan er geen sluitende conclusie getrokken worden, daar
de KYN/TRP-ratio een representatieve parameter van IDO-activiteit zou moeten
zijn.
Figuur 5.2: Distributie van kynurenine in IBD-patienten en controlepersonen. De x-asonderscheid op vlak van groep en de y-as op basis van concentratie (µg/ml). De z-as geefthet aantal weer bij elke concentratie.
In Figuur 5.4 is de distributie weergegeven van de KYN/TRP-ratio voor IBD-patienten en
controlemonsters. De these die in deze scriptie aangenomen wordt is dat de KYN/TRP-
ratio de activiteit van het IDO-enzyme weerspiegelt. Opregulatie van IDO, a.g.v. chroni-
sche inflammatie in het maagdarmkanaal, zou leiden tot een verhoogde KYN/TRP-ratio
bij IBD-patienten. Figuur 5.4 weerspiegelt weinig verschil tussen de distributie van de
ratio bij IBD-patienten en controlepersonen. De inverse these, hogere KYN/TRP-ratio
bij controlepersonen, dringt zich eerder op. Om meer sluitende conclusies te trekken werd
een T-test uitgevoerd.
83
Hoofdstuk 5. Statische analyse
Figuur 5.3: Distributie van tryptofaan in IBD-patienten en controlepersonen. De x-asonderscheid op vlak van groep en de y-as op basis van concentratie (µg/ml). De z-as geefthet aantal weer bij elke concentratie.
Figuur 5.4: Distributie van KYN/TRP-ratio in IBD-patienten en controlepersonen. Dex-as onderscheid op vlak van groep en de y-as op basis van concentratie (µg/ml). De z-asgeeft het aantal weer bij elke concentratie.
84
5.2. T-Toets
5.2 T-Toets
In dit onderdeel wordt een T-Toets voor 2 onafhankelijke steekproeven uitgevoerd. Er
wordt getest of er een significant verschil bestaat tussen de gemiddelde waarde van KYN,
TRP en KYN/TRP-ratio voor IBD-patienten en controlepersonen. De nulhypothese H0
stelt dat de gemiddelde concentratie (of ratio) voor KYN of TRP van de steekproef voor
IBD-patienten gelijk is aan dat voor controle personen. Wanneer de bekomen waarde
voor significantie (p-waarde) kleiner is dan een bepaalde kritische waarde, die ingesteld
wordt op 0,05 voor het gebruikte 95% significantie-interval, kan gesteld worden dat het
verschil in gemiddelde waarde voor elke groep niet te wijten is aan toevallige variatie. De
nulhypothese wordt m.a.w. verworpen. In Figuur 5.5 zijn de resultaten van de tweezijdige
T-toets voor 2 onafhankelijke steekproeven, berekend via SPSS 16, weergegeven. De T-
toets werd uitgevoerd wanneer er verondersteld werd dat varianties van beide groepen
(IBD-patient en controle) gelijk waren, alsook wanneer de varianties verschillend zouden
zijn.
Figuur 5.5: Resultaat van tweezijdige T-toets voor 2 onafhankelijke steekproeven voorKYN, TRP en hun ratio.
85
Hoofdstuk 5. Statische analyse
5.2.1 Kynurenine
Uit Figuur 5.5 blijkt dat de 104 IBD-patienten een gemiddelde KYN-concentratie hebben
van 0, 894252 ± 0, 3763 µg/ml terwijl de 45 controle patienten een gemiddelde KYN-
concentratie van 1, 784948 ± 0, 4070 µg/ml. De significantie, voor zowel gelijke als ver-
schillende variantie, geeft een waarde veel kleiner dan 0,05 aan. Hieruit blijkt dat H0
verworpen moet worden, en dat met 95% zekerheid gesteld kan worden dat variatie tussen
deze gemiddelde waardes niet te wijten is aan toeval. Zoals al bleek uit vorige paragraaf
kan er perfect onderscheid gemaakt worden tussen IBD-patient en controlepersoon op ba-
sis van KYN-concentratie. Er blijkt ook dat er een hogere KYN-concentratie gevonden
wordt voor controlemonsters dan voor monsters afkomstig van IBD-patienten.
5.2.2 Tryptofaan
Uit Figuur 5.5 blijkt dat de 104 IBD-patienten een gemiddelde TRP-concentratie heb-
ben van 9, 883463± 3, 1904 µg/ml terwijl de 45 controle patienten een gemiddelde TRP-
concentratie van 15, 20096 ± 6, 1285 µg/ml. De significantie, voor zowel gelijke als ver-
schillende variantie, geeft een waarde veel kleiner dan 0,05 aan. Hieruit blijkt dat H0
verworpen moet worden, en dat met 95% zekerheid gesteld kan worden dat variatie tussen
deze gemiddelde waardes niet te wijten is aan toeval. Zoals al bleek uit vorige paragraaf
kan er onderscheid gemaakt worden tussen IBD-patient en controlepersoon op basis van
TRP-concentratie, maar op een minder significante manier dan voor kynurenine. Dit blijkt
uit de hogere p-waardes (significantie). Er wordt een hogere TRP-concentratie gevonden
voor IBD-patienten dan voor monster afkomstig van controlepersonen.
5.2.3 KYN/TRP-Ratio
Uit Figuur 5.5 blijkt dat de 104 IBD-patienten een gemiddelde KYN/TRP-ratio heb-
ben van 0, 1002116 ± 0, 056470µg/ml terwijl de 45 controle patienten een gemiddelde
KYN/TRP-ratio hebben van 0, 129836 ± 0, 046035µg/ml. De significantie, voor zowel
gelijke als verschillende variantie, geeft een waarde kleiner dan 0,05 aan. Hieruit blijkt dat
H0 verworpen moet worden, en dat met 95% zekerheid gesteld kan worden dat variatie
86
5.3. Principale componenten analyse
tussen deze gemiddelde waardes niet te wijten is aan toeval. Nu kan met zekerheid gesteld
worden dat er onderscheid gemaakt worden tussen IBD-patient en controlepersoon op ba-
sis van KYN/TRP-ratio. Dit is echter op een heel wat minder significante manier dan voor
beide moleculen afzonderlijk, wat af te leiden valt uit de hogere p-waardes (significantie).
Wat echter ook blijkt, en niet overeenkomt met de gebruikte IDO-hypothese, is dat een
hogere KYN/TRP-ratio gevonden wordt voor controlepersonen dan voor plasmamonsters
afkomstig van IBD-patienten. Het idee van een hogere KYN/TRP-ratio bij IBD-patienten
blijkt dus niet te kloppen, uitgaande van deze data. Een vergelijkende studie met data van
controlepersonen uit de literatuur levert een grote gelijkenis op voor TRP-concentraties
(±15µg/ml) maar een afwijking voor KYN-concentraties (± 0, 4µg/ml). Dit resultaat
werd uitvoerig besproken met Dr. F. Lynen en mogelijke problemen zoals een verlaagde
gevoeligheid gedurende de analyseperiode, een fout bepaalde LOD,... konden telkens weer-
legd worden. In dit opzicht werd er verondersteld dat de bekomen data betrouwbaar zijn.
Verder is er geen informatie beschikbaar over de controlepersonen waardoor mogelijke
biologische of biochemische verklaringen eerder subjectief en wetenschappelijk incorrect
zouden zijn.
5.3 Principale componenten analyse
De statische achtergrond voor PCA werd eerder in Hoofdstuk 2 aangehaald. PCA is
een clustermethode die hoofdzakelijk gebruikt worden om data, afhankelijk van meerdere
variabelen, makkelijker te interpreteren en visueel voor te stellen. PCA vormt principale
componenten (PC1 en PC2) door combinaties te vormen van de oorspronkelijke variabelen
(KYN- en TRP-concentratie), waarbij de meeste variantie ( lees informatie) terug te vinden
is bij PC1. Gebruik maken van de ratio, een variabele dus, is bijgevolg voor PCA nutteloos
en tevens niet mogelijk. Aangezien er oorspronkelijk slechts 2 variabelen bepaald werden,
is datareductie hier overbodig. Het bekomen PCA-plot in Figuur 5.6 is bijgevolg een
genormaliseerde en geroteerde versie van Figuur 5.1.
87
Hoofdstuk 5. Statische analyse
Figuur 5.6: Principale Componenten Analyse opgebouwd uit de concentratievariabelenvoor IBD-patienten en controlepersonen.
Uit de bekomen PCA-grafiek kan vastgesteld worden dat het, behalve de veronderstelde
rotatie en normalisatie, weinig verschilt van de scatterplot bekomen in Figuur 5.1. Opnieuw
kan een verschil in regio’s waargenomen worden voor IBD-Patienten en controlepersonen,
waardoor classificatie van onbekende monsters (IBD-patient of niet) mogelijk is via PCA.
Zoals het PCA toekomt, is er duidelijk te zien dat er meer spreiding (onderscheid) waar
te nemen is op PC1 dan op PC2. Ook wordt bevestigd dat er meer variantie aanwezig
is bij de controlemonsters dan bij IBD-patienten. PCA maakt geen gebruik van een
groepsvariabele, het weet dus m.a.w. niet op voorhand welk monster tot de IBD-groep
behoort en welk monster tot de controlegroep behoort. PCA is dus een niet gesuperviseerde
methode. Aangezien dit op voorhand wel gekend is, wordt er — bij gebruik van PCA —
handige informatie niet gebruikt. Een gesuperviseerde methode biedt de oplossing en
wordt geleverd door kleinste-kwadraten regressie (PLS).
5.4 Kleinste-kwadraten regressie
Kleinste-kwadraten regressie (PLS) werd uitgevoerd op de concentratievariabelen van IBD-
patienten en controlepersonen. PLS maakt gebruik van formule 5.1 om voor elke monster
een responswaarde f te verkrijgen wanneer de KYN- en de TRP-concentratie in de verge-
88
5.4. Kleinste-kwadraten regressie
lijking ingevuld worden.
f = β1 + β2 × ConcKYN + β3 × ConcTRP (5.1)
Het PLS-procede (uitgevoerd met Matlab) zoekt vervolgens naar de beste β-coefficienten
voor vergelijking 5.1, wetende welke monster tot welke categorie behoort. Op voorhand
werd gesteld dat IBD-patienten een responswaarde -1 (zouden moeten) hebben, terwijl
controlepersonen een responswaarde +1 (zouden moeten) hebben. Uiteindelijk werd ver-
gelijking 5.2 als PLS-regressie vergelijking bekomen.
f = −2, 0123 + 1, 0477× ConcKYN + 0, 0346× ConcTRP (5.2)
Invullen van alle waardes voor de KYN- en TRP-concentratie levert voor elk monster een
responswaarde. Deze responswaarden werden uitgezet in Figuur 5.7.
Figuur 5.7: Responswaarde bekomen volgens vergelijking 5.2 uitgezet in functie van hetmonsternummer. De ideale responswaarde voor IBD-patienten bedraagt -1, terwijl dievoor controlepersonen +1 bedraagt.
89
Hoofdstuk 5. Statische analyse
Figuur 5.7 geeft de responswaarde van elk monster terug. -1 werd vooraf ingesteld als ide-
ale responswaarde voor IBD-patienten terwijl +1 de controlemonsters representeert. Het
gemiddelde van -1 en +1, vormt dus een grenswaarde voor de voorspelling. Wanneer van
een onbekend monster de KYN- en TRP-concentratie gekend zou zijn, zou aan de hand
van de responswaarde voorspeld kunnen worden tot welke groep het monster behoort.
Zoals op Figuur 5.7 te zien valt leveren de eerste 104 monsters, de IBD-patienten, hoofd-
zakelijk responswaarden in de buurt van -1 en de laatste 45 monsters, de controlepersonen,
hoofdzakelijk waarden op van +1. Voor IBD-patienten valt te zien dat er 7 monsters een
waarde hebben die groter is dan 0, waardoor deze verkeerdelijk als ’gezond’ aanzien kan
worden. Er is sprake van een valse negatieve waarde. Voor controlepersonen vallen er 9
waarden onder 0, waardoor er sprake is van 9 valse positieve waarden. Deze 9 personen
zouden verkeerdelijk als patient bestempeld worden volgens dit PLS-model. PLS vormt
dus een beter classificatiemodel is deze studie dan PCA.
90
HOOFDSTUK 6
CONCLUSIE
In deze scriptie werd intensief gezocht naar een snelle methode om op een simultane
manier de tryptofaan- en kynurenineconcentratie in bloedplasma te bepalen. Op deze
manier werd geprobeerd om een verband te leggen tussen tryptofaan-depletie, a.g.v. een
verhoogde IDO-activiteit (weerspiegeld door KYN/TRP-ratio), en blijvende vermoeidheid
bij patienten met een chronische inflammatoire darmziekte zoals de ziekte van Crohn en
colitis ulcerosa.
Een testmengsel bestaande uit kynurenine (KYN), tryptofaan (TRP) en een interne stan-
daard (tryptofaan-indoold5, TRP-D5) werd gescheiden volgens een gradient elutiemethode
op een Kinetex kolom. Verschillende mobiele fases en zure additieven werden getest, waar-
bij de beste scheiding verkregen werd met H2O (+ 0,5 % HFBA) en acetonitril. Er werd
gezocht naar een detectiemethode waar derivatisatie van de moleculen onnodig was. De
selectiviteit en gevoeligheid in MRM-modus, maakten van de massaspectrometer de ideale
detector om deze molecules te detecteren in een complexe biologische matrix als die van
bloedplasma.
Aangezien een grote hoeveelheid monsters (149 in triplicaat) voorbereid moest worden,
werd gezocht naar een zo eenvoudig mogelijke monstervoorbereiding. Proteıneprecipitatie
met een drievoudige overmaat methanol, gevolgd door homogenisatie en centrifgugatie
bleek een geschikte manier.
Interne kalibratie werd gebruikt als kwantificatiemethode. Kalibratiecurven werden op-
91
Hoofdstuk 6. Conclusie
gesteld op basis van relatieve piekoppervlakte (oppervlakte TRP of KYN / oppervlakte
TRP-D5) voor TRP en KYN. Voor KYN werd een heel goede herhaalbaarheid en line-
ariteit bekomen en een LOD van 0,102 µg/ml werd bereikt. Voor TRP werd een goede
herhaalbaarheid en lineariteit bekomen en een LOD van 0,119 µg/ml.
Na een lange periode van monstervoorbereiding en analyse van de plasmamonsters, ge-
paard gaande met de daarbij horende instrumentele problemen, werden uiteindelijk voor
alle 149 plasmamonster de KYN- en TRP-concentratie bepaald. De resultaten werden
geanalyseerd met statische methodes zoals t-toets, PCA en PLS. De kleinste-kwadraten
regressiemethode bleek de beste manier om een onderscheid te maken tussen beide groe-
pen, daar deze methode gesuperviseerd is. Uit de resultaten bleek echter, in tegenstelling
tot de IDO-hypothese, dat een hogere KYN/TRP-ratio waar te nemen valt bij contro-
lepersonen dan bij IBD-patienten. Uit een vergelijkende studie met de literatuur bleek
dat TRP-concentraties overeen komen maar KYN-concetraties veel hoger blijken in deze
steekproef. Een mogelijk probleem hierbij zou kunnen zijn dat iets te dicht bij de LOD van
KYN gemeten werd, wat op zijn beurt niet verklaart waarom de controlegroep significant
meer KYN meet. Een mogelijke biochemische of biologische verklaring kan niet geboden
worden door het gebrek aan informatie over de controlepersonen.
92
93
Bijlage . Appendix
APPENDIX
Resultaten
94
95
Bijlage . Appendix
96
97
Bijlage . Appendix
98
99
Bijlage . Afkortingen
AFKORTINGEN
100
101
Bijlage . Afkortingen
102
LIJST VAN FIGUREN
1.1 Schematische voorstelling van een individueel silicadeeltje waarbij aan de
wand van de porie C18 -groepen verankerd werden als stationaire fase. . . 7
1.2 Evenwichtsinstelling van solvent- en analietmolecules tussen de mobiele en
de stationaire fase. Het effect van dit dynamisch evenwicht is een verschil
in migratiesnelheid. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 9
1.3 Schematische voorstelling van een chromatogram: tr, t′r en t0 samen met
wb, wh en σ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 10
1.4 Schematische voorstelling van het Eddy Diffusie fenomeen . . . . . . . . . . 16
1.5 Schematische voorstelling van de piekverbreding die optreedt als gevolg van
longitudinale diffusie. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 18
1.6 Schematiche voorstelling van de invloed van de A, B en C-term op de van
Deemter curve. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 20
1.7 Schematische voorstelling van een HPLC-systeem. . . . . . . . . . . . . . . 21
1.8 Laadpositie (links) en injectiepositie (rechts) van de zeswegkraan. . . . . . . 23
1.9 Opstelling: Waters Alliance 2695 gekoppeld aan een API 2000 massaspec-
trometer van Applied Biosystems. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 24
1.10 Schematische voorstelling van de API 2000 massaspectrometer van Applied
Biosystems. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
1.11 Ionenbron . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 26
103
Lijst van figuren
1.12 Schematische voorstelling van het elektronspray fenomeen . . . . . . . . . . 28
1.13 Schematische voorstelling van de desolvatatie via Coulomb fissie. . . . . . . 28
1.14 Schematische voorstelling van de elektrosprayvorming: ionevaporatie. . . . . 29
1.15 De quadrupoolanalysator . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 30
1.16 Dochter (product) ion scanmodus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
1.17 Ouder (precursor) ion scanmodus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 33
1.18 Neutral loss scanmodus. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
1.19 Multiple Reaction Monitoring modus . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 34
2.1 Berekenen van de signaal-tot-ruis verhouding op een chromatogram. . . . . 37
2.2 Grafische weergave van de opbouw van de principale componenten in PCA 40
3.1 De aangetaste delen van het maagdarmkanaal bij de ziekte van Crohn (links)
en colitis ulcerosa (rechts) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 44
3.2 Aantasting van de darmwand bij de ziekte van Crohn en colitis ulcerosa. . . 46
3.3 Belangrijke structuren. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 49
3.4 Metabolisatie van tryptofaan tot serotonine enerzijds (boven) en kynurenine
anderzijds (onder). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 50
3.5 Derivatisatie van tryptofaan met o-phthaalaldehyde en 2-mercaptoethanol . 54
4.1 Gradient elutieprogramma voor scheiding van het testmengsel. . . . . . . . 61
4.2 Chromatogram van het testmengsel gescheiden volgens de gradientmethode
weergegeven in Figuur 4.1. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 61
4.3 Optimalisatie van het gradient elutieprogramma voor de scheiding van het
testmengsel. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
4.4 Chromatogram van het testmengsel gescheiden volgens de geoptimaliseerde
gradient elutiemethode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 63
4.5 De componentafhankelijke parameters van KYN, TRP en TRP-D5. . . . . . 66
4.6 Bronafhankelijke parameters voor het testmengsel. . . . . . . . . . . . . . . 67
4.7 TIC-spectrum van Kynurenine. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
4.8 TIC-spectrum van tryptofaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 68
104
Lijst van figuren
4.9 TIC-spectrum van gedeutereerd tryptofaan. . . . . . . . . . . . . . . . . . . 69
4.10 Dochterscan van kynurenine met 209,2 als precursorion en 192,1 als belang-
rijkste dochterion. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
4.11 Dochterscan van tryptofaan met 205,2 als precursorion en 188,2 als belang-
rijkste dochterion. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 70
4.12 Dochterscan van gedeutereerd tryptofaan met 210,2 als precursorion en
192,1 als belangrijkste dochterion. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 71
4.13 Bekomen MRM-schema voor de analyse van KYN, TRP en TRP-D5. . . . . 71
4.14 Chromatogram bekomen via de geoptimaliseerde scheidingsmethode voor
LC-MS/MS voor een testmengsel van 10 µg/ml van KYN, TRP en TRP-D5. 72
4.15 Herhaalbaarheidsanalyse voor KYN, TRP en TRP-D5 voor de bekomen
scheidingsmethode. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 72
4.16 Chromatogram na scheiding van plasmamonster op LC-MS/MS van een
IBD-patient (1). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
4.17 Chromatogram na scheiding van plasmamonster op LC-MS/MS van een
IBD-patient (23). . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 73
4.18 Opstellen van kalibratiecurve van kynurenine via relatieve piekoppervlakte. 76
4.19 Bepalen van LOD (S/N = 3) en LOQ (S/N = 10) voor kynurenine. . . . . . 76
4.20 Opstellen van kalibratiecurve van tryptofaan via relatieve piekoppervlakte. 77
4.21 Bepalen van LOD (S/N = 3) en LOQ (S/N = 5) voor Tryptofaan . . . . . 78
5.1 Distributie van 149 monsters op basis van KYN- en TRP-concentratie voor
de IBD-patienten en de controlegroep. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 82
5.2 Distributie van kynurenine in IBD-patienten en controlepersonen. De x-as
onderscheid op vlak van groep en de y-as op basis van concentratie (µg/ml).
De z-as geeft het aantal weer bij elke concentratie. . . . . . . . . . . . . . . 83
5.3 Distributie van tryptofaan in IBD-patienten en controlepersonen. De x-as
onderscheid op vlak van groep en de y-as op basis van concentratie (µg/ml).
De z-as geeft het aantal weer bij elke concentratie. . . . . . . . . . . . . . . 84
105
Lijst van figuren
5.4 Distributie van KYN/TRP-ratio in IBD-patienten en controlepersonen. De
x-as onderscheid op vlak van groep en de y-as op basis van concentratie
(µg/ml). De z-as geeft het aantal weer bij elke concentratie. . . . . . . . . . 84
5.5 Resultaat van tweezijdige T-toets voor 2 onafhankelijke steekproeven voor
KYN, TRP en hun ratio. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 85
5.6 Principale Componenten Analyse opgebouwd uit de concentratievariabelen
voor IBD-patienten en controlepersonen. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 88
5.7 Responswaarde bekomen volgens vergelijking 5.2 uitgezet in functie van het
monsternummer. De ideale responswaarde voor IBD-patienten bedraagt -1,
terwijl die voor controlepersonen +1 bedraagt. . . . . . . . . . . . . . . . . 89
106
BIBLIOGRAFIE
[1] L.S. Ettre. Nomenclature for Chromatography (IUPAC recommendations 1993). Pure
and Applied Chem, 65(4):819, 1993.
[2] R.S. Deelder G.J. De Jong J.H.M. Van den Berg. Chromatografie. Heron-reeks, 1994
(tweede druk).
[3] M. Tswett G. Hesse. Michael Tswett’s Erste Chromatographische Schrift. Woelm,
page 37 S., 1954.
[4] Prof. Dr. P. Sandra. Scheidingstechnieken: Een Inleiding. Universiteit Gent, 2000-
2001.
[5] Richard Kuhn Edgar Lederer. Uber α - und β - Carotin. 1931.
[6] A.J. Martin R.L. Synge. A New Form of Chromatography Employing Two Liquid
Phases. Biochem J., 35:1358 – 1368, 1941.
[7] L.S. Ettre. LCGC., 243:390, 2006.
[8] L. S. Ettre. LCGC, 23:752, 2005.
[9] L.S. Ettre A. Zlatkis. 75 Years of Chromatography: A Historical Dialog. Elsevier,
Amsterdam, 1979.
[10] A. J. P. Martin R. L. M. Synge. Biochem J., 35:1358, 1941.
107
Bibliografie
[11] Lloyd R. Snyder Joseph J. Kirkland John W. Dolan. Introduction to Modern Liquid
Chromatography. John Wiley & Sons, 3rd edition, 2010.
[12] Michael Polet. Evaluatie van Onconventionele Microsferen in Geminiaturiseerde
Vloeistofchromatografie. Master’s thesis, Universiteit Gent, 2008-2009.
[13] D.H. Williams I. Fleming. Spectroscopic Methods in Organic Chemistry. McGraw-
Hill, Berkshire, 1995.
[14] Deidre Cabooter. Possibilities and Limitations of the Kinetic Plot Method to Compare
the Kinetic Performance of Chromatographic Seperation Methods and Colums. PhD
thesis, Vrije Universiteit Brussel, 2009.
[15] Jente Boelaert. Kwantitatieve Analyse van Cytostatica in Urine, Opstellen van een
Screeningsysteem. Master’s thesis, Universtiteit Gent, 2008-2009.
[16] John B. Fenn. Electrospray Wings for Molecular Elephants. Nobel Lecture, 2002.
[17] Robert E. Ardrey. Liquid Chromatography - Mass Spectrometry : An Introduction.
John Wiley & Sons, 2003.
[18] Robert D. Voyksner. Liquid Chromatography / Mass Spectrometry: The Techniques
of Electrospray and APCI. LCMS Limited, Raleigh, North Carolina, 2003.
[19] P. Kebarle M. G. Ikonomou, A. T. Blades. Investigations of the Electrospray Interface
for Liquid-Chromatography Mass-Spectrometry. Analytical Chemistry, 629:957, 1990.
[20] Prof. Dr. Karel Strijckmans. Chemometrie. Universiteit Gent, 2008-2009.
[21] T. Gorecki F. Lynen R. Szucs P. Sandra. Analytical Chemistry, 78:3186, 2006.
[22] J.N. Miller J.C. Miller. Statistics and Chemometrics for Analytical Chemistry. Pear-
son/ Prentice Hall, 2005.
[23] Gerd Bouma Warren Strober. The Immunological and Genetic Basis of Inflammatory
Bowel Disease. Nature Reviews Immunology 3, 3:521, 2003.
108
Bibliografie
[24] R.J Xavier D.K. Podolsky. Unravelling the Pathogenis of the Inflammatory Bowel
Disease. Nature, 448:427–434, 2007.
[25] Daniel C Baumgart Simon R Carding. Inflammatory Bowel Disease: Cause and
Immunobiology. The Lancet: Gastroenterology, 369:1627–1640, 2007.
[26] http://www.ziekenhuis.nl/index.php?cat=animaties&action=show&movie=197.
[27] Daniel C Baumgart William J Sandborn. Inflammatory Bowel Disease: Clinical
Aspects and Established and Evolving therapies. The Lancet: Gastroenterology,
369:1641–157, 2007.
[28] C. Tysk E. Lindberg G. Jarnernot B. Floderus-Myrhed. Ulcerative colitis and Crohn’s
Disease in an Unselected Population of Monozygotic and Dizygotic twins. A Study
of Heritability and the Influence of Smoking. Gut, 29:990–996, 1988.
[29] H. Bouhdid. Chronische inflammatoire darmziekten [IBD’s]: Begrijpen en behandelen
(informatiebrochure).
[30] JP. Hugot M .Chamaillard H. Zouali et al. Association of NOD2 leucine-rich Repeat
Variants with Susceptibility to Crohn’s disease. Nature, 411:599, 2001.
[31] MW Taylor G. Feng. Relationship Between Inteferon-γ, Indoleamine 2,3-dioxygenase,
and Tryptophan-catabolism. FASEB Journal, 5:2516– 2522, 1991.
[32] Jorg C. Schefold Jan-Philip Zeden Christina Fotopoulou Stephan van Haehling Rene
Pschowski Dietrich Hasper Hans-Dieter Volk Christine Schuett Petra Reinke. In-
creased Indoleamine 2,3-dioxygenase (IDO) Activity and Elevated Serum Levels of
Tryptophan Catabolites in Patients with Chronic Kidney Disease: A Possible Link
between Chronic Inflammation and Uraemic Symptoms. Nephrol Dial Transplant,
24:1901–1908, 2009.
[33] Anna Maria Wolf Dominik Wolf Holger Rumpold Alexander R. Moschen Arthur Ka-
ser Peter Obrist Dietmar Fuchs Gerald Brandacher Christiane Winkler Karel Geboes
109
Bibliografie
Paul Rutgeerts Herbert Tilg. Overexpression of Indoleamine 2,3-dioxygenase in Hu-
man Inflammatory Bowel Disease. clinical immunology, 113:47, 2004.
[34] Kazuo Yamada Takeshi Miyazaki Tomoko Shibata Nobumasa Hara Mikako Tsuchiya.
Simultaneous Measurement of Tryptophan and Related Compounds by Liquid Chro-
matography/ Electrospray Ionization Tandem Mass Spectrometry. Journal of Chro-
matography B, 867:57–61, 2008.
[35] Caroline M. Forrest Philippa Youd Alan Kennedy Stuart R. Gould L. Gail Darlington
Trevor W. Stone. Purine, Kynurenine, Neopterin and Lipid Peroxidation Levels in
Inflammatory Bowel Disease. Journal of Biomedical Science, 9:436, 2002.
[36] M.I. Torres M.A. Lopez-Casado P. Lorite A. Rios. Tryptophan Metabolism and
Indoleamine 2,3-dioxygenase Expression in Coeliac Disease. Clinical and Experimental
Immunology, 148:419, 2007.
[37] Marieke C. Wichers Michael Maes. The Role of Indoleamine 2,3-dioxygenase (IDO)
in the Pathophysiology of Interferon-α-induced Depression. Journal of Psychiatry
Neuroscience, 29:11, 2004.
[38] M. Maes R. Verkerk S. Bonaccorso W. Ombelet E. Bosmans S. Scharpe. Depressive
and Anxiety Symptoms in the Early Puerperium are Related to Increased Degra-
dation of Tryptophan into Kynurenine, a Phenomenon which is Related to Immune
Activation. Life Science, 71:1837, 2002.
[39] E. Marklova H. Makovickova I. Krakorova. Screening for Defects in Tryptophan
Metabolism. Journal of Chromatography A, 870:289, 2000.
[40] Benjamin Maneglier Christine Rogez-Kreuz Paulette Cordonnier Patrice Therond
Charles Advenier Dominique Dormont Pascal Clayette Odile Spreux-Varoquaux. Si-
multaneous Measurement of Kynurenine and Tryptophan in Human Plasma and Su-
pernatants of Cultured Human Cells by HPLC with Coulometric Detection. Clinical
Chemistry, 50:2166, 2004.
110
Bibliografie
[41] K. Petritis M. de Person C. Elfakir M. Dreux. Validation of an Ion-Interaction
Chromatography Analysis of Underivatized Amino Acids in Commercial Preparation
using Evaporative Light Scattering Detection. Chromatographia, 60:293, 2004.
[42] Andreas Laich Gabrielle Neurauter Bernhard Widner Dietmar Fuchs. More Rapid
Method for Simultaneous Measurement of Tryptophan and Kynurenine by HPLC.
Clinical Chemistry, 48:579–581, 2002.
[43] P. Presits I. Molnar-Perl. HPLC of Tryptophan and its Metabolites using Simulta-
neously UV, Native Fluorescence and Pre-Column Fluorescence Derivatzation. Chro-
matographia, 57:S–87, 2003.
[44] Y.V. Tcherkas L.A. Kartsova I.N. Krasnova. Analysis of Amino Acids in Human
Serum by Isocratic Reversed-Phase High-Performance Liquid Chromatography with
Electrochemical Detection. Journal of Chromatography A, 913:303, 2001.
[45] Rui Wang Aiguo Tang. Simultaneous Determination of Dynurenine and Tryptophan
in Serum by High Performance Liquid Chromatography. Chinese Journal of Chro-
matography, 24:140, 2006.
[46] Ardershir Amirkhani Eva Heldin Karin E. Markides Jonas Bergquist. Quantitation of
Tryptophan, Kynurenine and Kynurenic acid in Human Plasma by Capillary Liquid
Chromatography -Electrospray Ionization Tandem Mass Spectrometry. Journal of
Chromatography B, 780:381, 2002.
[47] Pi Lan-Gan Tang Ai-Guo Mo Xi-Ming Luo Xi bo Ao Xiang. More Rapid and Sensi-
tive Method for Simultaneous Determination of Tryptophan and Kynurenic Acid by
HPLC. Clinical Biochemistry, 42:420, 2009.
[48] Alberto dos Santos Pereira Pat Sandra. Reversed Phase Liquid Chromatographic
Seperation of 24 Underivatized Amino Acids and Detection by Evaporative Light
Scattering and Mass Spectrometry, Pfizter International Report.
[49] Ibolya Molnar-Perl. Tryptophan Analysis in Peptides and Proteins, mainly by Liquid
Chromatography. Journal of Chromatography, 763:1, 1997.
111
Bibliografie
[50] B.E. Leonard V. Neuhoff N.N. Osborne. British Journal of Pharmacology, 49:178,
1973.
[51] Min Yang Sterling A. Tomellini. An HPLC detection Scheme for Underivatized Amino
Acids based on Tryptophan Fluorescence Recovery. Analytical Chimica Acta, 409:45,
2000.
112
Development of a Fast LC-MS/MS Method to Study Tryptophan-Depletion in Patients Diagnosed with Inflammatory Bowel Disease
P.-J. Sabbea, V. Malanchina, F. Lynena , H. Peetersb and P. Sandraa
a Department of Organic Chemistry, Ghent University, Krijgslaan 281, S4-Bis, 9000
Ghent, Belgium b Department of Gastroenterology, Ghent University, De Pintelaan 185, K12, 9000
Ghent, Belgium
An accurate method was developed to determine tryptophan (TRP) and kynurenine (KYN) concentrations in human plasma of patients diagnosed with inflammatory bowel disease (IBD). Reversed phase liquid chromatography electrospray ionization tandem mass spectrometry (LC-ESI-MS/MS) was used to obtain precise quantitative data based on internal standard calibration. By determining the KYN/TRP-ratio, which is representing the activity of Indoleamine 2,3-dioxygenase (IDO), a new approach was investigated in an attempt to explain the constant sleepiness and apathy observed in IBD-patients. Deproteinized plasma was separated by gradient elution on a Kinetex C18-column. Detection was performed by mass spectrometry in the multiple reaction monitoring mode (MRM). Calibration curves with excellent linearity, good reproducibility and satisfactory LOD/LOQ-values were obtained for both KYN and TRP. Data of 104 IBD-patients and 45 controls were collected and subjected to chemometrical analysis. Although significant changes in the ratios of both concentrations were measured for both IBD-patients and controls, the proposed explanations for sleepiness of IBD-patients were not convincingly proven.
1. Introduction
Chron’s disease and ulcerated colitis are the most distinct variants of inflammatory bowel disease (IBD). Chronic inflammations on the mucosa of the gastrointestinal tract evolve due to the uncontrollable activity of the intestinal immune system (1) resulting in severe abdominal pain, loss of weight, fever, diarrhea, etc. However, the most common symptoms of Chron’s disease and ulcerated colitis are the continuous sleepiness and listlessness of the patient, even when the disease is in remission. Previous attempts to provide an explanation for this phenomenon remained unsuccessful.
In this project a new approach is evaluated where depleted tryptophan (TRP) levels, as a consequence of the upregulation of indoleamine 2,3-dioxygenase (IDO), are considered to be a possible cause of sleepiness and apathy observed in IBD-patients. Tryptophan, a precursor of the central neurotransmitter serotonin (5-HT), is metabolized into kynurenine (KYN) in the presence of IDO (Figure 1). Elevated production of the cytokines IFN-γ and TNF-α, due to the unstopped activity of the intestinal immune system in IBD-patients, result in the overexpression of IDO and by this the activation of the kynurenine-pathway (2). Consequently KYN- levels increase, while depleted TRP-concentrations leads to decreased serotonin levels. This decreased levels of 5-HT and
higher concentrations of the KYN and its brain toxic metabolites are believed to be possible causes of the observed sleepiness and apathy in IBD-patients.
The objective of this project was to determine the KYN/TRP-ratio in the plasma of 104 IBD-patients and 45 controls. Methods using LC hyphenated with UV- (3), FLD -(4), ELSD -(5) and electrochemical detection (6) have been described. However these approaches cannot compete with the selectivity, sensitivity and robustness of LC-MS/MS for underivatized analytes in complex biological matrices such as plasma, especially for the analysis of large datasets such as were the case in this work (7).
The obtained data of both the IBD-patients (104 samples in triplicate) and the control group (45 samples in triplicate) were treated with various statistical tools including the t-test, principal component analysis (PCA) and partial least squares regression (PLS) .
Figure 1. (L)-Tryptophan, precursor of serotonin in healthy persons, is metabolized
into (L)-Kynurenine in case of upregulation of IDO.
2. Experimental 2.1 Materials
L-tryptophan and DL- kynurenine were purchased from Sigma. L-tryptophan-indole-
d5 was purchased from Isotec, while heptafluorobutyric acid (HFBA) was obtained from Fluka. Water (LC-MS purity), methanol (MeOH) and acetonitrile (ACN) were purchased from Biosolve. Chromatographic analysis was performed with a Kinetex C18-column (50 x 2.1 mm; p.s. 1.7 µm) purchased from Phenomenex, on the 1200 series of Agilent and the Alliance 2690 of Waters. Detection on the Alliance was performed with an API 2000 mass spectrometer of Applied Biosystems. 104 plasma samples of IBD patients and 45 controls were provided by the Department of Gastroenterology of the UZ Gent and were approved by the independent commission for Medical Ethics.
2.2 Standard and sample preparation
Stock solutions of 1000 µg/ml of TRP, KYN and TRP-D5 were prepared in a 50/50
MeOH/H2O mixture and stored in the fridge. Calibration solutions of 0.5, 1, 5, 10, 50 and 100 µg/ml were prepared from this stock solutions for every new batch.
Frozen plasma was thawed at room temperature. Each plasma sample was split into three aliquots (each 50 µl) and spiked with 50 µl of a 10 µg/ml solution of the internal standard (TRP-D5) and deproteinized by adding 300 µl of MeOH. The mixture was vortexed at high speed for 3 minutes and centrifuged for 10 min at 12000 RPM. The
supernatant was filtered with PVDF syringe filters (0.45 µm) and transferred to an inlet vial.
5 µl of the sample, stored at 4°C, was injected on the column which was thermostated at 30°C.
2.3 Chromatography
A gradient elution method was developed on the Agilent 1200 series and further
optimized for the Waters Alliance 2690. The best peak shapes were obtained with ACN/H2O (+ 0.5 % HFBA) as mobile phase. The initial conditions of the gradient elution program where set at 10/90 ACN/H2O (+ 0.5 % HFBA) and kept isocratic for 1 minute. A linear gradient was subsequently applied to 30/70 in 5 minutes, followed by a gradient up to 90/10 in 1 minute. This composition was held for 1 minute before cleaning the column at 100/0 for 3 minutes and re-equilibration for 12 minutes at initial conditions. In order to keep pressure under 400 bar, a flow rate of 0.2 ml/min was applied. A chromatogram of a standard mixture of 10 µg/ml separated with the presented gradient elution method on the Alliance 2690 is shown in Figure 2.
2.4 Mass spectrometry
Extra selectivity and low limits of detection provided by the multiple reaction monitoring (MRM) mode, make the MS the most suitable detector to screen KYN and TRP in a complex biological matrix like plasma. Parameters dependent on the analyzed components and electrospray formation were optimized via a ramping procedure. The mass spectrometer was operated in the positive ion mode and dwell time for all molecules was set at 150 ms. The first quadrupole was set to transmit the protonated molecular ions at m/z 205.2 for TRP, 210.2 for TRP-D5 and 209.2 for KYN. The protonated molecular ions were fragmented by collision-induced dissociation in the collision cell. The most abundant fragment ions; m/z 188.2 for TRP; m/z 192.1 for TRP-D5 and m/z 192.1 for KYN were selected for detection.
Figure 2. Chromatogram of a standard mixture of 10 µg/ml of KYN, TRP and TRP-D5
obtained after separation with the developed gradient elution and MRM detection method.
2.5 An posswerof th
3.1 FiguKYNwercorr0.10belo 3.2 FigulinerepeLODbelo
TSPPCC
Quantitatio
internal stasible lossesre constructhe unknown
Kynurenine
ure 3 (left) N for 0.5,
re obtained rected peak 02 µg/ml wow publishe
Tryptophan
ure 3 (righearity (as reatability (RD value waow publishe
Figure
TABLE I. ReprSample Patient 1 Patient 94 Control 1 Control 25
on
andard (I.S.,s of materiaed ranging ns.
e
depicts the1, 5, 10, 5as reflectedarea) below
while LOQ (ed KYN-con
n
ht) depicts represented RSD ≤ 5%) as 0.119 µged concentra
3. I.S. corr
resentative TRPKYN (µg/ml)
0,822 0,486 1,897 1,895
, TRP-D5) al during vafrom 0.5 to
3. Resu
e obtained c0 and 100
d by a correlw 5% respe(S/N = 10) ncentrations
the obtaineby the coin the inten
g/ml and LOations of TR
rected calib
P- and KYN-co) RSD
1,4,9,10
was used foarious sampo 100 µg/m
ults and Di
calibration cµg/ml are lation coeffectively. Th
was set at s in plasma
ed I.S. cororrelation fnded range OQ was 0.3RP in plasm
ration curve
oncentrationsD (%) ,307 ,732 ,904 0,626
for the quanple prepara
ml of each an
scussion
curve of KYplotted. Go
ficient of R²he obtained
0.342 µg/m(± 0,7 µg/m
rrected calibfactor R² =of TRP (±
396 µg/ml. ma (± 10 µg/
es of KYN
TRP (µg/ml)10,113 8,321
10,207 17,857
ntitative anaation steps. nalyte, for f
YN. The reood linearity² = 0,998 anvalue for L
ml. Both LOml).
bration cur= 0,999) al10 µg/ml) wBoth LOD
/ml).
(Left) and T
RSD (%)
5,0954,7887,886
10,957
alysis to corCalibration
further quan
elative peaky and repea
nd RSD%’s LOD (S/N =OD and LO
rve of TRPlong with were obtainand LOQ
TRP (right)
) Rat
0,00,00,1
7 0,1
rrect for n curves ntitation
k area of atability (for the
= 3) was OQ were
P. Good a good
ned. The are also
tio 81 58 86 06
All samples (149) were subsequently analyzed in series of about 20 – 25 samples. Each series was preceded by reconstruction of the calibration curves and each sample set (consisting of the 3 samples obtained from the three aliquots for each sample) was followed by a blank analysis. This to ensure maximal reliability of the method. 3.3 Data analysis Table I is giving some representative results for TRP- and KYN-concentrations, and the corresponding ratio of both values, for 2 IBD-patients and 2 controls. Figure 4.a is representing the distribution of the average value (of 3 aliquots) of TRP- and KYN-concentration for every sample, while Figure 4.b depicts the ratio-distribution for IBD-patients and controls.
Figure 4. (a) Distribution of IBD-patients and controls for KYN and TRP (left). (b)
Distribution of KYN/TRP-ratio for IBD-Patients and controls (right).
As seen in Figure 4.a a clear distinction can be made between IBD-patients and controls based on the concentration of both KYN and TRP, better than the distinction made in Figure 4.b based on the KYN/TRP-ratio. As depicted in Figure 4.b, higher ratios (postulated as higher IDO-activity) are observed in controls rather than in IBD-patients. This was not in correspondence with the original assumption. These findings were confirmed after data subjecting the data to a t-test. The KYN- and TRP-concentration as well as the KYN/TRP-ratio appeared to be significantly higher for controls than for IBD patients. The results of the t-test are tabulated in Table II.
For the chemometrical analysis, PCA and PLS, of the data we refer to the thesis.
TABLE II. t-test results for IBD-patient N Average conc.
(µg/ml) St. Dev. Sig.
KYN IBD-patient 104 0.894 0.376 4.76 . 10-26 Control 45 1.78 0.407 2.16 . 10-20 TRP IBD-Patient 104 9.88 3.19 1.09 . 10-10 Control 45 15.2 6.13 1.01 . 10-6 Ratio IBD-patient 104 0.101 0.0564 2.32 . 10-3 Control 45 0.129 0.0461 1.10 . 10-3
4. Conclusion
In the presented work the objective of developing a method for the analysis of underivatized tryptophan and kynurenine in plasma of IBD-patients and controls based on LC-MS/MS was achieved. The KYN/TRP-ratio was determined in 104 IBD-patients and 45 controls. Although significant distinction between IBD-patients and controls could be made, the hypothesis that sleepiness observed in IBD-patients could be the consequence of tryptophan depletion was not convincingly proven.
Acknowledgments
Analytical R&D, Pfizer Limited, Sandwich, Kent UK is gratefully acknowledged for providing the Alliance-API2000 LC-MS/MS system.
References
1. D.C. Baumgart and S.R. Carding, The Lancet: Gastroenterology, 369, 1627 (2007).
2. A.M. Wolf and D. Wolf, Overexpression of Indoleamine 2,3-dioxygenase in Human Inflammatory Bowel Disease, Clin Immunol, 113, 47 (2004).
3. R.Wang and A.Tang, Chinese J of Chromatogr , 24, 140 (2006) 4. Pi Lan-Gan and Tang Ai-Guo, Clin Biochem, 42, 420 (2009) 5. K. Petritis, Chromatographia, 60, 293 (2004) 6. Y.V. Tcherkas and L.A. Kartsova, J Chromatography A, 913; 303 (2001) 7. E. Gelpi, J Chromatogr A, 703, 59 (1995)