onderzoeksrapport 4b-speelnatuurscan
-
Upload
jody-bennink -
Category
Documents
-
view
251 -
download
2
description
Transcript of onderzoeksrapport 4b-speelnatuurscan
ONDERZOEKSRAPPORT 4B-SpeelNatuurScan
Jody Bennink, Annemiek Boot, Rilana Huiskamp, Linda Waterweg, Kim Westera
Studenten minor ‘De Gezonde Stad’
● ● ●
„Ik ben vriendjes met de bijen‟
● ● ●
1
Colofon
Opdrachtgever
Ministerie LNV
Interne opdrachtgever
Dr. Ir. Ingrid Bakker (Associate Lector De Gezonde Stad)
Opdrachtnemers
Jody Bennink 3e jaars Linda Waterweg 3e jaars
student SPH student verpleegkunde
S1021024 S1008534
Rilana Huiskamp 4e jaars Kim Westera 4e jaars
student communicatie student verpleegkunde
S1008616 S1024158
Annemiek Boot 3e jaars
student verpleegkunde
S1008856
Projectdocent
Drs. Roger Linger (coördinator minor „De Gezonde Stad‟)
2
Inhoudsopgave
Samenvatting
1. Inleiding 4
2. Theoretisch kader
2.1 Kenmerken speelnatuur 5
2.2 Eisen speelnatuur 7
2.3 Aandachtspunten bij het aanleggen, vormgeven/inrichten 10
en onderhouden van speelnatuur
2.4 Voor- en nadelen natuurspeelplekken 13
2.5 4 B‟s van speelnatuur 17
2.5.1 Beschikbaarheid 17
2.5.2 Bereikbaarheid 17
2.5.3 Bruikbaarheid 18
2.5.4 Benutting 18
3. Methode 20
3.1 Opzet van het onderzoek 20
3.1.1 Methode 20
3.1.2 Onderzoekstype 21
3.2 Ethische verantwoording 21
3.3. Betrouwbaarheid en Validiteit 21
4. Resultaten
4.1 Kinderen en speelnatuur
4.1.1 Wat zien kinderen als speelnatuur? 22
4.1.2 Wat vinden kinderen leuk om te doen in de natuur? 23
4.2.3 Voldoet de huidige aanwezige speelnatuur volgens de
kinderen wat betreft kwaliteit en kwantiteit? 23
4.1.4 Zo nee, wat is er nodig om wel aan de wensen en
behoeften in kwaliteit en kwantiteit te kunnen voldoen? 23
4.2 Experts en speelnatuur
4.2.1. Welke experts komen in aanraking met speelnatuur? 24
4.2.2. Wat zijn belangrijke punten in het beoordelen van
speelnatuur volgens experts? 24
4.2.3. Hoe moet een scan eruit zien om professioneel en functioneel te zijn? 25
5. Conclusie 26
3
6. Discussie 27
7. Aanbevelingen 28
Literatuurlijst 29
Bijlage 1 Interview Ronald v/d Velden, Donker 32
Bijlage 2 Interview Marloes Berndsen, Staatsbosbeheer 35
Bijlage 3 Speurtocht „Speelnatuur in Diezerpoort‟ 37
Bijlage 4 Onderzoeksresultaten bezoek BSO 19 mei 2010 Groep A 41
Bijlage 5 Onderzoeksresultaten bezoek BSO 19 mei 2010 Groep B 42
Bijlage 6 Onderzoeksresultaten bezoek BSO 1 juni 2010 groep A 44
Bijlage 7 Onderzoeksresultaten bezoek BSO 1 juni 2010 groep B 47
Bijlage 8 Interview Simone van Loenen, adviseur recreatie gemeente Zwolle 49
Bijlage 9 Interview Femke Huis – Kenniscentrum Recreatie 51
Bijlage 10 Interview Willy Leufgen – Stichting Oase 53
4
1. Inleiding
Voor u ligt het onderzoeksrapport van het project „SpeelNatuurScan‟. Dit rapport is gemaakt als
onderdeel van de minor „De Gezonde Stad‟ aan Hogeschool Windesheim te Zwolle. In dit rapport
zijn de onderzoeksgegevens met betrekking tot de SpeelNatuurScan verwerkt.
In opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) is er een
onderzoek uitgevoerd, met als doel een scan te ontwikkelen om groen in de stad te kunnen
beoordelen op bepaalde criteria. Er is zowel bureau- als veldonderzoek gedaan.
In dit rapport vindt u een uitgebreid theoretisch kader, de resultaten van de interactieve les en
speurtocht met de kinderen en de commentaren van de experts die het concept van de scan
hebben beoordeeld. Ook vindt u in het rapport een aantal aanbevelingen voor het vervolg van het
ontwikkelen van de SpeelNatuurScan.
5
2. Theoretisch kader
2.1 Kenmerken speelnatuur
Wat is er nu lekkerder dan dat je uit school komt en lekker in de natuur kunt spelen en ravotten?
Ieder kind heeft recht op natuur, ieder kind kan in de natuur dingen ontdekken en beleven.
Speelnatuur wordt over het algemeen gecreëerd uit bestaande bossen in de nabijheid van steden.
Er worden aanpassingen in het bos gedaan, zoals het uitdunnen van dicht bos en het uitgraven van
een poel. Dit om echte speelnatuur voor kinderen te kunnen creëren.
Springzaad is een organisatie die meer ruimte wil scheppen tussen kinderen en natuur. Zij werkt
aan speelruimte op verschillende manieren. Deze zijn als volgt (Lobst 2007):
in bossen en natuur(ontwikkelings)gebieden
op weitjes bij (kinder)boerderijen en recreatieterreinen
op bouwspeelplaatsen en speeltuinen
bij scholen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen
in particuliere tuinen „aan huis‟
buitenruimte bij pedagogische en groene vakopleidingen
terreinen bij bezoekerscentra en Natuur en Milieu Educatie-centra
in stadsparken en plantsoenen
Speelnatuur is natuur waar kinderen in en mee spelen. Speelnatuur is enigszins aangepast en
daardoor extra aantrekkelijk gemaakt voor kinderen om te kunnen spelen. Speelnatuur nodigt
kinderen uit om dingen uit de natuur verder te onderzoeken. Een ideale plek voor speelnatuur is
waar kinderen snel en gemakkelijk kunnen komen, denk hierbij dus aan een woonwijk (Lobst
2007).
Vanzelfsprekend ziet elke speelnatuur er anders uit. Dit hangt af van het gebied waar de
speelnatuur wordt gecreëerd (een plek waar geen grote bomen staan, kunnen niet opeens bij
speelnatuur wel grote bomen staan). Speelnatuur kan van grootte verschillen. Soms kan er geen
groot speelbos worden aangelegd, maar met de beperkte ruimte kan toch uitdagende en
spannende speelnatuur voor de kinderen gecreëerd worden (Lobst 2007).
Bij de inrichting van speelnatuur is het mogelijk dat natuur het enige spelelement is. Maar toch kan
het soms leuk zijn om (natuurlijke) elementen toe te voegen. Denk hierbij aan natuurlijke
speeltoestellen, klimbomen, vijver/poel, boomstronken en een zandbak (Vriesman 2007).
6
In de studie 'Speelnatuur in de stad, hoe maak je dat?' wordt onderscheid gemaakt in de volgende
4 typen speelnatuur:
Natuurspeelzone: deel van een grotere groenvoorziening zoals een speeltuin, park of bos.
Natuurspeelplaats: openbaar toegankelijk, ingericht terrein met natuurspelen als
hoofdbestemming, in de buurt van woningen.
Natuurspeeltuin: omheind, ingericht terrein met een vorm van toezicht, in de buurt van
woningen.
Natuurspeelterrein: informeel, openbaar natuurlijk terrein, niet specifiek ingericht met
natuurspelen als hoofdbestemming (Van den Berg 2007).
Kwaliteitscriteria van speelnatuur
De combinatie van vrij spel en natuurlijk groen zijn kenmerkend voor speelnatuur. In de Duitse
literatuur (De Guenther 2008) worden criteria genoemd om de speel- en natuurwaarde van een
plek nader te bepalen.
Voor de Nederlandse situatie van speelnatuur in de stad zijn dat:
ontwikkelingspotentie
beleefbaarheid en veranderbaarheid
zelfstandigheid bij natuurontmoeting
bereikbaarheid/ toegankelijkheid
herkenbaarheid/ bekendheid
natuurnabijheid
diversiteit/ verwevenheid
onoverzichtelijkheid/ aanwezigheid van plekken om je terug te trekken
onderhoudsvriendelijkheid
belastbaarheid.
Goede speelnatuur beslaat meer dan alleen een grasveldje met wat bomen en speeltoestellen.
Spelen in het groen moet niet voelen als voorgeprogrammeerd of verplicht, maar komt vanuit het
kind zelf. Op een goede natuurspeelplek kunnen kinderen hun fantasie kwijt. Voor
bewegingsspel/functioneel spel en constructiespel krijgen kinderen de ruimte. Zintuigen worden
geprikkeld en natuurervaring vormt een onderdeel van het spel van het kind (Ministerie van LNV
2009).
7
2.1 Eisen speelnatuur
De gemeente Zwolle heeft in 2000 een „Nota Speelruimte voor de jeugd in Zwolle‟ vastgesteld met
daarin o.a. criteria voor speelruimten (Gemeente Zwolle 2000). In dit hoofdstuk worden diverse
stukken daaruit weergegeven om zo een duidelijk beeld te krijgen waar speelruimten minimaal aan
moeten voldoen.
Kinderen hebben genoeg ruimte nodig om te kunnen spelen. Hoe ouder kinderen worden hoe
groter de behoefte aan meer ruimte toeneemt. Aan een gebied van een straal tussen 300 en 500
meter is voor de speelplekken van de jeugd minimaal nodig: verschillende kleine speelplekken voor
peuters en kleuters plus een herkenbare speelplek voor de schooljeugd. Daarnaast is een hangplek
plus sportvoorziening voor jongeren noodzakelijk. Ook is er een mogelijkheid van dubbelgebruik
door verschillende leeftijdscategorieën (Gemeente Zwolle 2000).
De benodigdheden moeten aan bepaalde criteria voldoen. Iedereen zou willen dat er eenduidige
normen en criteria zijn waarmee speelruimte kan worden vastgelegd. In de praktijk is dit veel
ingewikkelder. Er zijn veel verschillende demografische kenmerken die leiden tot verschillende
behoeftes aan ruimte daarbij komend dat het niet altijd mogelijk is om ruimte vrij te kunnen
maken in de wijken hiervoor. Ondanks normen dus niet verhinderen dat in elke situatie keuzes
gemaakt moeten worden is het verdedigen van normen belangrijk om te voorkomen dat er niet
naar de jeugd geluisterd wordt (Gemeente Zwolle 2000).
Om juiste keuzes te maken heeft deze nota betrekking op criteria van situering en de inrichting.
Situering
Ruimtebehoeften (naar leeftijd en afstand tot de woning) omvatten in feite situeringcriteria.
Als deze normen strikt opgevolgd worden ontstaat er echter een grote mate van saaiheid. Overal
op dezelfde afstand van elkaar worden een zelfde soort plekjes ingericht. Dit kan het gebruik ervan
nadelig beïnvloeden. Er ontstaat een gebrek aan leuk uitdagende plekken, omdat plekken zich niet
van elkaar onderscheiden. Daarom is het belangrijk dat er diversiteit is als het gaat om het creëren
van meerdere speelplekken in een wijk (Gemeente Zwolle 2000).
Bij situering wordt aan de volgende punten aandacht besteed:
Het nastreven van bereikbaarheid
Plekken die goed bereikbaar, veilig en logisch zijn kunnen soms wat verder weg geplaatst worden
en kunnen daardoor groter zijn. Andersom zal soms besloten moeten worden meer kleinere
ruimten te creëren, omdat gebieden door wegen of andere kindonvriendelijke barrières doorkruist
worden (Gemeente Zwolle 2000).
8
Keuze voor centrale ligging
Speelvoorzieningen die in het midden van de wijk liggen, hebben een groter bereik dan plekken die
aan de rand van de wijk liggen. Dit heeft behalve met afstand, ook te maken met herkenbaarheid,
beschikbaarheid, betrokkenheid, veiligheid en sociale controle die op centrale plekken groter is. De
route naar centrale plekken is erg belangrijk. Die moet duidelijk en veilig zijn. Centrale
speelplekken kunnen zich tot het visitekaartje van wijk ontwikkelen (Gemeente Zwolle 2000).
Keuze voor dubbelgebruik en draagvlak
Veel speelvoorzieningen kampen eerder met een te laag gebruik, dan met een te intensief gebruik.
De meeste speelvoorzieningen worden uitsluitend na schooltijd gebruikt. Het kan de moeite waard
zijn vormen van dubbelgebruik te stimuleren door speelvoorzieningen in de directe nabijheid van
andere kinderdomeinen, zoals scholen en/of kinderopvang te creëren of omgekeerd (Gemeente
Zwolle 2000).
Keuze voor levendigheid
Met het oog op veiligheid, worden speelplaatsen vaak in gesloten groene ruimten gecreëerd. Met
name voor jongeren geldt dat het leuker is als er wat te beleven valt. Zien en gezien worden. Voor
ouders/begeleiders geldt dat de combinatie met andere bezigheden soms gewenst is. Dat kan
bijvoorbeeld betekenen dat een speel/hangplek naast het winkelcentrum niet bij voorbaat hoeft te
worden uitgesloten (Gemeente Zwolle 2000).
Keuze voor attractiewaarde
In woonwijken waar kinderen zich redelijk veilig kunnen verplaatsen, kunnen vierkante meters
samengevoegd worden om wat grotere en attractieve locaties in te richten. Plekken met een
zekere attractiewaarde hebben een groter bereik dan plekken die zich in weinig van de andere
speelvoorzieningen in de buurt onderscheiden. De kans is groot dat hier veel kinderen komen wat
op zichzelf weer een positieve invloed heeft op het gebruik. Plekken waar altijd kinderen zijn,
trekken vanzelfsprekend meer kinderen, dan plekken waar nooit kinderen te zien zijn. Deze
plekken kunnen zich tot “totempalen” voor de jeugd in de wijk ontwikkelen, mits de route hier naar
toe veilig is en de afstand niet te groot (Gemeente Zwolle 2000).
Inrichting
Bij criteria over de inrichting van speelplekken, dienen speelplekken ingericht te worden met het
oog op bepaalde leeftijdscategorieën. De motorische vaardigheden lopen immers uiteen en ook de
behoeften aan spel en ontmoeting. Dat betekent dat er in een wijk aandacht moet zijn voor
verschillende leeftijden.
Dat hoeft niet te betekenen dat elke leeftijd zijn eigen speelplek nodig heeft. Als een speelplek
bedoeld is voor verschillende leeftijden, dan is een ruime opzet echter wel een voorwaarde. Dit om
bijvoorbeeld verdringing van jongere door oudere kinderen te voorkomen. Bij de inrichting van
speelplekken kan ook gedacht worden aan zogenaamde leasecontracten of rouleerschema´s.
Populaire speelobjecten kunnen dan zo na een bepaalde periode `vervangen‟ worden door andere.
Dat houdt speelplekken attractief (Gemeente Zwolle 2000).
9
De jongste kinderen
De leeftijd tot ongeveer 6 jaar heeft aangepaste speeltoestellen nodig in de zin van klein in
afmeting: kleine klim- en klauterhuisjes, lage glijbaan, kleine ronddraai fietsjes, etc. Verder houdt
deze leeftijd van spelen met zand/water. Veiligheid telt bij deze categorie zwaar (Gemeente Zwolle
2000).
Schoolkinderen
Voor deze groep kinderen (6-12) geldt dat in principe heel veel toestellen aantrekkelijk zijn. Een zo
divers mogelijke inrichting met kwalitatief goede toestellen trekt een divers publiek aan dat een
belangrijke voorwaarde is voor het goed functioneren van speelpleinen. Meisjes zijn in dit opzicht
het meest kritisch. Slecht ingerichte plekken mijden zij en deze plekken worden daarmee snel tot
probleemplekken gezien (te weinig draagvlak). Meiden willen schommels, uitzichtpunten en
toestellen, waar zij hun behendigheid kunnen oefenen en tonen. Klimtoestellen worden door
jongens en meisjes gebruikt evenals bandschommels, water en zand. Vooral jongens hebben
behoefte aan mogelijkheden voor balspel. Daarbij moet bedacht worden dat grasvelden na een
regenbui nog lange tijd onbruikbaar blijven. Verhard en vlak grondoppervlak is voor beide seksen
belangrijk om te kunnen hinkelen, knikkeren, skaten en ook tennissen. Bomen geven schaduw en
er kan in geklommen worden. Afdakjes helpen voorkomen dat kinderen bij een regenbui
onmiddellijk weg moeten rennen. Het schoonhouden en onderhouden van speellocaties is erg
belangrijk om een positief gebruik te continueren (Gemeente Zwolle 2000).
Jongeren
Vanaf een jaar of twaalf zijn speeltoestellen niet meer zo in trek. Een beschutte hangplek met
uitzicht op snackbar, sportveld of winkels kan als ontmoetingsplek fungeren. Een mini-trampoline,
tafeltennistafel of basket maken een plek herkenbaar. Bankjes en verlichting dragen er toe bij de
plek ook voor meiden aantrekkelijk te laten zijn. Een afvalbak mag niet ontbreken (Gemeente
Zwolle 2000).
Ouders/verzorgers/andere volwassenen
Om een speelplek tot een verblijfplaats te maken, moet je er ook kunnen verblijven. Bankjes voor
ouders zijn erg belangrijk om de sociale functie van speelplaatsen te bevorderen. Daarbij moet
gelet worden op zitcomfort, schaduw, zon en wind etc. Een tennisbaan die ook door ouders
gebruikt kan worden of een jeux de boules baan voor ouderen kan het mengen van generaties
bevorderen (Gemeente Zwolle 2000).
10
2.3 Aandachtspunten bij het aanleggen, vormgeven/inrichten onderhouden
van speelnatuur
Om een natuurlijke speelomgeving te kunnen creëren zijn er een aantal richtlijnen voor het
aanleggen, inrichten en onderhouden van speelnatuur (Van den Bogaard 2007).
Veiligheid
Hoewel buitenspelen heel erg belangrijk is voor de ontwikkeling kinderen, moet het wel aan een
aantal veiligheidseisen voldoen. Hierbij gaat het niet alleen om de fysieke veiligheid, maar ook om
de sociale veiligheid, zoals begeleiding en toezicht (Gemeente Rotterdam 2008).
Kinderen moeten leren om te kunnen gaan met risico‟s, wat kan leiden tot bulten, wonden en/of
gebroken ledematen. Dit zijn weliswaar pijnlijke momenten voor het kind, maar het zijn
aanvaardbare risico‟s die tijdelijk van aard zijn. Er is sprake van onaanvaardbare risico‟s, wanneer
de risico‟s leidden tot ernstig blijvend letstel of overlijden (Visser e.a. 2008).
De milieuhygiënische kwaliteit van de speelruimte moet voldoende zijn, hierbij denkend aan het
water, de lucht, de grond en het geluid (Gemeente Rotterdam 2008).
Daarnaast moet een speelruimte goed bereikbaar en toegankelijk zijn voor kinderen. Hoe jonger
kinderen zijn, hoe dichter ze bij huis willen spelen. Ook de route naar de speelruimte moet
kindvriendelijk en verkeersveilig zijn. Dit houdt in dat op de kortste route langzaam verkeer
voorrang moet hebben op het andere verkeer (voetganger en fietsers moeten voorrang hebben op
auto‟s e.d.)(Van den Bogaard 2007).
Oppervlakte en vorm
De grootte van de speelruimte moet afgestemd zijn op de verschillende leeftijden, vanuit de
behoeften en mogelijkheden van de kinderen. Hoe ouder de kinderen zijn, hoe meer ruimte zij
nodig hebben. Het speelgebied moet zo groot zijn dat kinderen niet worden beperkt in hun spel,
omdat kinderen elkaar minder gaan storen en spelen dan langer en geconcentreerder.
Een te grote speelruimte nodigt kinderen niet uit om te gaan spelen. Kinderen hebben een gevoel
van geborgenheid nodig om te kunnen spelen. Als kinderen zelf overzicht hebben over het
speelgebied, verhoogt dit het gevoel van veiligheid bij het kind (Gemeente Rotterdam 2008).
Het is erg belangrijk dat de speelruimte breed is. Als het speelgebied te smal is kunnen de
activiteitenplekken alleen achter elkaar gesitueerd worden, omdat er geen mogelijkheden zijn om
plekken te groeperen rond een open gebied.
Kinderen van vier jaar en ouder vinden het spannend en leuk als er hoeken in het speelgebied
waar volwassenen (ouders) niet direct zicht op hebben, zodat ze zich kunnen terugtrekken
(Hoekstra e.a. 2000).
11
Herkenbaarheid
Een speelruimte moet duidelijk herkenbaar zijn voor kinderen. Eventueel afgebakend door hekken
of heggen. Een (veilige) omheining kan ervoor zorgen dat kinderen niet ongezien de speelruimte
verlaten, waardoor er minder toezicht nodig is (Hoekstra e.a. 2000).
Daarnaast zorgt de afbakening voor een beschermd gevoel, voor zowel de ouders als de kinderen
(Gemeente Rotterdam 2008).
Een belangrijke kant van buitenspelen is dat kinderen geschikte speelgenoten moeten kunnen
vinden en kunnen kiezen met wie ze wel en niet willen spelen (Van den Bogaard 2007).
Beschutting tegen weersinvloeden
Het weer (zon, wind, regen en temperatuur) heeft invloed op het buitenspelen. Een speelgebied
dat (bijna) geen zon krijgt en veel wind vangt, nodigt kinderen niet uit om te gaan spelen.
Wanneer het gebied (beschut) gelegen en op het zuiden ligt zal het veel meer gebruikt worden
door kinderen. Beschutting van het speelgebied, dat bestaat uit opgaand groen, kan zorgen voor
schaduw. Groene plekken zorgen ervoor dat de hitte minder oploopt (Kuypers e.a. 2008).
Het plaatsen van schuttingen, hagen, aarden wallen en muurtjes kan beschutting bieden tegen
wind, zowel op speelplekken als op de zitplekken.
Om regenwater af te kunnen voeren is een afwateringssysteem van groot belang of er kan gekozen
worden voor een creatievere vorm van waterafvoer die voor kinderen erg interessant is. Water kan
ook een extra speelmogelijkheid bieden aan kinderen. Het moet dan wel veilig zijn, zodat het geen
barrière vormt voor het buitenspelen (Hoekstra e.a. 2000).
Variatie
Afwisseling is nodig in een speelgebied, omdat het verschillende soorten spel moet gaan stimuleren
dat zowel geschikt is voor jongens en meisjes in verschillende leeftijdsgroepen, voorbeelden
hiervan zijn: fantasiespel, constructiespel en bewegingsspel.
Een goede speelruimte heeft een professioneel ontwerp met speelaanleidingen die op verschillende
manieren door kinderen en jongeren te gebruiken zijn en de fantasie prikkelen.
Hierbij denkend aan groen, water, verschillende soorten ondergrond en materialen, afscheidingen,
hoogteverschillen en inhammen. De variatie kan ook de herkenbaarheid van de speelomgeving
bevorderen, wat het gevoel van geborgenheid weer bevordert.
Gevarieerde plantengroei is belangrijk. Kinderen hebben een multi-sensorische omgeving nodig en
planten passen hier goed in. Groei is voor kinderen een krachtig thema met een sterk emotioneel
element. Met name in groente en fruit zie je terug hoeveel elementen er aan te pas komen:
graven, planten, verzorgen, genieten, oogsten, koken en eten. Dat geeft nieuwe ervaringen aan
het kind. Het kind leert voorspelbaarheid, zoals de seizoen en de plantencyclus.
12
Struiken in het speelgebied zorgen ervoor dat kinderen een eigen plekje kunnen maken, waar ze
zich terug kunnen trekken of verstoppen. Als een gedeelte van de beplanting groenblijvend is,
kunnen ze in deze in de herfst- en winterperiode dezelfde taak vervullen. Daarnaast trekken
struiken vogels en insecten aan, waardoor kinderen ook met dit gedeelte van de natuur in
aanraking komen (Van den Bogaard 2007).
Bomen zijn onmisbaar in een speelgebied. Het zorgt voor zowel schaduw als klimplezier voor
kinderen. Daarnaast leveren bepaalde soorten bomen ook materialen waar kinderen mee kunnen
spelen, zoals eikels, kastanjes, propellervruchten, dennenappels, takken en bladeren. Bomen
kunnen tevens fungeren als verstopplek.
Het klimmen in bomen zorgt onder andere voor durf, doorzettingsvermogen en voorzichtigheid
(Janssen e.a. 2008).
Hoogteverschillen geven ook variatie in het speelgebied. Ze geven meer mogelijkheden voor
plantengroei. Daarnaast verhogen ze de spanning en bieden ze de mogelijk om hutten te bouwen.
Kinderen kunnen op deze manier de wereld in verschillende perspectieven bezien en leren zo
hoogte in te schatten.
Variatie in bodemafwerking is ook belangrijk. Hoe gevarieerder de bodemafwerking, hoe
gevarieerder het spel. Materialen als gras, pulverig zand, aarde, houtsnippers en halve verharding
(aangestampte gravel/grind) biedt kinderen verschillende spelmogelijkheden en stimuleert de
sensomotorische en cognitieve ontwikkeling van het kind (Hoekstra e.a. 2000).
Plaats voor ouders
In een speelgebied mogen zitplaatsen voor ouders niet ontbreken. Ouders willen graag toezicht
houden op hun kinderen. Bij het aanleggen van speelnatuur is het erg belangrijk dat de zitplaatsen
geplaatst moeten worden op plekken waar je overzicht hebt op het speelgebied, zodat kinderen
niet ongezien het terrein af kunnen.
Naast de zitplaatsen moeten er ook afvalbakken geplaatst worden, zodat het speelgebied schoon
blijft (Karsten 2002).
13
2.4 Voordelen en nadelen natuurspeelplekken
Natuur om in te spelen is in verschillende opzichten belangrijk voor kinderen. In dit hoofdstuk
zullen de voordelen van speelnatuur worden beschreven, maar ook de mogelijke nadelen die er aan
zijn verbonden.
Voordelen
Verantwoordelijkheidsbesef
Vooral kinderen in de basisschoolleeftijd hebben een speciale band met de natuurlijke omgeving.
Ze vinden een natuurlijke omgeving veel aantrekkelijker dan een bebouwde omgeving
(Gezondheidsraad en RMNO 2004). Kinderen stellen zich open op voor de natuur. Bij volwassenen
is dit een stuk minder.
Contact met de natuur bevordert gevoelens van zelfbesef en autonomie. Door de natuur van
dichtbij mee te maken, krijgen kinderen het idee dat zij verantwoordelijk zijn voor dat stukje
natuur en voelen ze zich betrokken bij de natuur. Als kinderen op jonge leeftijd leren hoe ze
zorgvuldig met de natuur om moeten gaan, dan bestaat er een grote kans dat zij als volwassene
ook zorgvuldig rekening gaan houden met de natuur (Margadant in Gezondheidsraad en RMNO
2004).
Stimuleren van cognitieve en emotionele ontwikkeling
Kinderen gebruiken het spelen om de wereld te onderzoeken en om in contact te komen met
anderen. Kinderen willen graag “de baas” zijn en dus controle krijgen over onder andere de natuur.
In hun eigen fantasie spelen ze vaak met behulp van rollenspellen. Hierbij komt creativiteit en
nieuwsgierigheid veelal naar voren. Constructiespel en fantasiespel lijken het meest bij te dragen
aan de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Bij deze spellen worden de gevoelens en de
zelfwaardering van de kinderen bevordert (Tovey 2008).
Onder constructiespel wordt bijvoorbeeld het bouwen van hutten verstaan. Kinderen moeten hierbij
gaan bedenken welke materialen ze het beste kunnen gebruiken om een hut te maken, hoe de hut
eruit moet gaan zien en hoe ze dit gaan aanpakken. Als het uiteindelijk lukt om een hut te bouwen,
bevordert dit het zelfvertrouwen van het kind. Bij fantasiespel leren de kinderen abstract te denken
(Tovey 2008).
Tijdens deze spellen wordt veel gebruik gemaakt van beweging. Beweging is belangrijk voor het
denken. En denken daarop volgend, is één van de belangrijkste cognitieve vaardigheden. Het staat
in verband met de emoties van een kind. Het verband tussen emotie en beweging kan men
terugzien wanneer een verandering in emotie je postuur, gebaren en snelheid van je bewegen
beïnvloedt (Tovey 2008).
14
Stimuleren van de sociale ontwikkeling
Kinderen moeten de ontwikkeling op sociaal gebied zelf ontwikkelen. Dit doen zij vooral door zelf
ervaringen op te doen. Kinderen van 1,5 tot 4 jaar spelen vooral individueel, maar wel naast
andere kinderen. Vanaf vierjarige leeftijd leren kinderen met elkaar te spelen op bijvoorbeeld de
basisschool. Sociale contacten doen kinderen vooral in de buitenomgeving op. Tijdens het samen
spelen, leren kinderen in elkaar te verplaatsen. Dit ontwikkelen kinderen vooral als ze spelen met
behulp van rollenspellen. Door te spelen met leeftijdsgenootjes, leren kinderen belangrijke sociale
vaardigheden als samenwerken, delen, andere meningen respecteren, onderhandelen, ideeën en
gevoelens uiten (Malone en Tranter 2003).
Als kinderen buiten zijn, zijn ze vaak op zichzelf aangewezen. Er is geen ouderfiguur in de buurt die
hen komt helpen. Daarom moeten kinderen bijvoorbeeld zelf oplossingen voor problemen zoeken.
Dit draagt bij aan de ontwikkeling van het zelfvertrouwen. Buiten spelen bevordert hiermee dus de
ontwikkeling van de identiteit (Malone en Tranter 2003).
Als men de natuurlijke speelruimten vergelijkt met de “traditionele” speelruimten, ziet men dat
kinderen in natuurlijke speelruimten meer communicatieve vaardigheden ontwikkelen dan wanneer
zij spelen in de “traditionele” speelruimten. Kinderen overleggen namelijk meer in natuurlijke
speelruimten. Creativiteit en fantasie komen bij natuurlijke speelruimten meer aan de orde. “Hoe
gaan we de hut bouwen?”, “Welke spullen hebben we nodig om de hut te bouwen?” etc. Kinderen
leren dus open te staan voor meningen en ideeën van andere kinderen (Maone en Tranter 2003).
Ook het spelen en in contact komen met volwassenen speelt een belangrijke rol bij de sociale
ontwikkeling van een kind. Groen leidt tot meer contacten tussen kinderen en volwassenen.
Openbare ruimten gelegen in het groen, hebben een positieve invloed op de sociale ontwikkeling,
zowel voor kinderen als volwassenen (Tayor e.a. 1998).
Bevorderen van de lichamelijke gezondheid
Vanaf vierjarige leeftijd ontstaat er bij kinderen een verschil tussen de grove motoriek en fijne
motoriek. Jongens doen vooral spellen die gericht zijn op de grove motoriek en meisjes doen vooral
spellen die gericht zijn op de fijne motoriek (Gemeente Rotterdam 2008). Voor de ontwikkeling van
de grove en fijne motoriek is veel gevarieerde beweging nodig. Bewegingen die de grove motoriek
bevorderen zijn lopen, rennen, springen etc. Voor de ontwikkeling van de fijne motoriek zijn de
zogenaamde constructiespellen belangrijk, zoals het spelen met zand, blokken, water, takken etc.
Beweging stimuleert het vestibulaire sensorische systeem. Dit ondersteunt de ontwikkeling van
balans en coördinatie.
Voor de ontwikkeling van lichaam-oog-coördinatie en een gevoel voor ruimtes, moeten kinderen in
veel verschillende ruimtes komen en met verschillende voorwerpen in contact komen. Zo leren ze
diepte in te schatten en gecontroleerde bewegingen te maken (White 2008).
Voor het ontwikkelen van de motoriek, zijn er buiten meer mogelijkheden dan binnen. Er is
namelijk meer ruimte en meer variatie (Platform ruimte voor de Jeugd 2005). Ook voor de
15
motorische ontwikkeling van de kinderen kunnen natuurlijke speelruimten een meerwaarde hebben
ten opzichte van “traditionele” speelruimten. De grove motoriek wordt verder ontwikkelt door te
rennen, klimmen, springen, balanceren etc. En de fijne motoriek wordt verder ontwikkelt door
bijvoorbeeld het plukken van bloemen en oprapen van steentjes, takjes en kleine beestjes.
Motoriek gaat niet alleen om lichamelijke beweging. Ook rusten en relaxen is belangrijk voor de
lichamelijke ontwikkeling. In de natuur komen kinderen eerder tot rust dan als ze binnen zijn. Ze
kunnen even lekker gaan liggen op het gras of gaan zitten op een bankje op het speelveld (White
2008).
Gezond gewicht en een betere conditie:
In de loop der jaren lijden volwassenen, maar ook kinderen, steeds meer aan overgewicht of
obesitas. In veel steden is er meer overgewicht dan in dorpen in Nederland. Vooral in wijken van
steden waar mensen met een laag sociaal economische status (SES) wonen, lijdt men meer onder
overgewicht.
Een grote oorzaak van het overgewicht bij kinderen is een te laag energieverbruik doordat de
kinderen onvoldoende bewegen (de Vries 2005). Buitenspelen kan de lichamelijke activiteit van
kinderen bevorderen. Door de afwisseling tussen intensieve beweging en rust bij het buitenspelen,
werken kinderen ook ongemerkt aan hun conditie (Platform Ruimte voor de Jeugd 2005).
Leren omgaan met risico’s
Bewegen in de natuur brengt ook risico‟s met zich mee. Kinderen leren op “gevaarlijke” gebieden
beter te bewegen, risico‟s in te schatten en hun grenzen te kennen. Kinderen zoeken vaak
uitdaging en avontuur. Dit kunnen ze vaak in de natuur vinden. Hoe meer zij in de natuur spelen,
hoe lager het aantal ongevallen in de natuur van kinderen is. De kinderen leren als het ware hoe ze
met de natuur om moeten gaan. Kinderen die weinig bewegen hebben een grotere kans op
ongevallen (Kunz 1993).
Risico‟s nemen hoort bij het leven. Het inschatten en het omgaan met risico‟s, is een vaardigheid
die men nodig heeft om te kunnen overleven. Op jonge leeftijd leren kinderen snel, dus daarom
moet dit ook op jonge leeftijd ontwikkeld worden door te oefenen. Doordat kinderen ervaren dat
iets niet lukt, leren zij hun grenzen te kennen. Bulten, kneuzingen, schaafwonden en vallen zijn
allemaal dingen die horen bij dit leerproces. Men zegt ook wel: “Door vallen en opstaan wordt men
wijs”. Kinderen moet leren om fouten te mogen maken (Trovey 2008).
16
Nadelen
Naast de voordelen die de speelnatuur heeft, heeft de speelnatuur ook een aantal nadelen:
Natuurbescherming
Om de natuur in te richten om in te spelen, moeten er soms aanpassingen worden gemaakt.
Sommige bomen moeten worden gekapt en beekjes moeten worden verwijderd. Dit gaat volgens
de natuurbescherming ten koste van de natuur. Natuur moet men behouden en niet onnodig
bewerken. Niet alleen bomen en planten hebben er last van, maar ook het wild. Door de vele
activiteiten worden de dieren “weggejaagd”. Volgens de natuurbescherming is er in deze
samenleving steeds minder plek voor natuur. De plek die de natuur nog heeft, moet dan niet voor
zulke activiteiten worden geleend (Alkemade 2000).
Veiligheid en risico’s
Bij veel gemeenten wordt het gebruik van de speelnatuur weerhouden door onvoldoende veiligheid.
Dit weerhoudt gemeenten om natuurlijke speelplaatsen te creëren. Volgens velen is het te
gevaarlijk om kinderen vrij in de natuur te laten spelen. Kinderen kunnen snel letsel oplopen. Maar
daarin tegen wordt er gezegd: “Ieder kind heeft het recht één keer in zijn leven uit een boom te
vallen” (Alkemade 2000).
Aansprakelijkheid
De gemeente is aansprakelijk betreft de speelnatuurplaatsen. Dit gaan veel gemeenten liever uit
de weg. In de speelnatuur ontstaan vaak eerder ongevallen bij kinderen, dan wanneer de kinderen
buiten spelen. Hierop kan dan de gemeente aansprakelijk worden gesteld (Kuipers 2007).
Ruimte
Natuurlijke speelruimten nemen, over het algemeen, meer plek in beslag dat “traditionele”
speelruimten en daar is niet altijd plaats voor (de Baaij e.a. 2008).
17
2.5 4 B’s van speelnatuur
In deze paragraaf worden de vier B‟s van (speel)natuur beschreven: beschikbaarheid,
bereikbaarheid, bruikbaarheid en benutting. Deze elementen moeten allemaal aanwezig zijn wil
een natuurgebied succesvol zijn.
2.5.1 Beschikbaarheid
De eerste B, beschikbaarheid, wil zeggen: hoeveel natuur is er binnen de wijk beschikbaar voor de
kinderen om in te spelen?
Nederland heeft in totaal 484 duizend hectare bos- en natuurgebied, 94 hectare recreatiegebied en
2,3 miljoen hectare landbouwgrond. Al dit groen kan minimaal 5 tot maximaal 10 miljoen mensen
tegelijkertijd de gelegenheid bieden om in de natuur te zijn. De beschikbaarheid is ongelijk
verdeeld over Nederland. In een groot aantal gemeenten is er een tekort aan groen (RMNO 2007).
Voor kinderen is de beschikbaarheid van groen in hun directe omgeving van invloed op de mate
waarin ze bewegen. Uit Scandinavisch onderzoek blijkt dat kinderen uit een opvangcentrum met
veel groen in de buurt, een betere motoriek hebben dan kinderen uit een opvangcentrum in de
stad (Fjortoft & Sageie 2000).
2.5.2 Bereikbaarheid
De tweede B, bereikbaarheid, wil zeggen: de afstand die men moet afleggen tot men bij de natuur
is. De bereikbaarheid van natuur- en landbouwgrond varieert van enkele meter tot vele kilometers,
afhankelijk van de plaats van de woning.
Wanneer men gebruik wil maken van natuur, is de reistijd belangrijk. Dit hangt onder andere af
van de beschikbare wegen en het vervoersmiddel. Hoeveel reistijd men wil investeren, hangt af
van het doel van het bezoek aan de natuur. Wanneer men een avondwandelingetje wil maken, is
weinig reistijd nodig. Als het gaat om een volledige dag intensieve natuurbeleving, is een veel
langere reistijd mogelijk. Het doel dat voor ogen is bij aanleg van natuur, is dan ook bepalend voor
de vraag hoe bereikbaar de natuur moet zijn. Wanneer iemand zijn intensieve stress wil
verminderen, zal deze meer reistijd investeren dan iemand die een wandelingetje wil maken om te
herstellen van de dagelijkse werkspanning. Zo zal de eerste persoon eerder vanuit de Achterhoek
een reis naar zee maken dan de tweede persoon (RMNO 2007).
Voor een groot deel van de vraag, namelijk de behoefte aan groen in de directe omgeving voor
dagelijks gebruik, is natuur gemiddeld genomen onvoldoende snel bereikbaar. Ook is veel groen
voor een dagelijks „ommetje‟ niet bereikbaar omdat er barrières zijn zoals wegen en spoorbanen.
In de vijftig grootste gemeenten in Nederland is de afgelopen 15 jaar de stadrand opgeschoven. Dit
houdt in dat mensen die in het centrum van de stad wonen, met relatief weinig groen, een grotere
afstand moeten overbruggen om het landelijke gebied te bereiken (RMNO 2007).
18
2.5.3 Bruikbaarheid
De derde B, bruikbaarheid, wil zeggen: Zijn alle elementen aanwezig om de beschikbare natuur
ook daadwerkelijk te gaan gebruiken?
Natuur heeft een gezondheidsfunctie, in hoeverre deze functie wordt vervuld hangt sterk samen
met de bruikbaarheid van natuur (inclusief al het groen wat in de omgeving te vinden is). Dat wil
zeggen dat natuur een bijdrage kan leveren aan het behouden of zelfs het verbeteren van de
gezondheid van een persoon. Voorbeelden van de gezondheidsfunctie van natuur kunnen zijn dat
wandelen en intensieve natuurbeleving ervoor kan zorgen dat de stress van een persoon wordt
verminderd. Bepaalde aandoeningen kunnen door de natuur als gezondheidsfunctie worden
verminderd, dit hangt natuurlijk wel sterk af van de aandoening (RMNO 2007).
Over het algemeen kunnen mensen natuurgebieden goed bereiken en zijn deze toegankelijk voor
deze bezoekers, landbouwgebieden zijn in mindere mate goed toegankelijk voor bezoekers van
natuur. De toegankelijkheid is de eerste eis die voor de „bruikbaarheid‟ van de natuur geldt (RMNO
2007).
Het is lastig om aan alle eisen die er gesteld worden aan natuur te voldoen. Zo zijn natuurgebieden
voor mensen met een handicap soms minder goed toegankelijk. Belangrijk is dat een natuurgebied
aan een groot deel van de eisen van bezoekers voldoet. Het is bijna niet mogelijk om aan alle eisen
van de bezoekers te voldoen (RMNO 2007).
De bruikbaarheid van natuur hangt af van de mogelijkheden in het natuurgebied. Is er voldoende
rust in het gebied? Zijn de paden goed begaanbaar en kunnen er zowel lange als korte
wandelingen gemaakt worden? Is er de mogelijkheid tot spelen of joggen? Heerst er sociale
veiligheid in het gebied? Zijn er voldoende uitrustvoorzieningen en hinderen de gebruikers elkaar
niet? Is het natuurgebied vrij van hondenpoep, glas en andere gevaarlijke en vervelende dingen?
Al deze vragen moeten positief beantwoord worden om een natuurgebied als goed bruikbaar te
beoordelen (RMNO 2007).
2.5.4 Benutting
De laatste B is benutting. Natuur kan aan de eisen van beschikbaar, bereikbaar en bruikbaar groen
voldoen, maar dan moeten mensen alsnog gemotiveerd worden om gebruik te maken van dit
groen. Zij moeten het groen ook daadwerkelijk gaan benutten. Een motivatie om groen te gaan
benutten kan ook voor een deel van de gebruikers ook vanwege de gezondheidsfunctie van natuur
geschieden. Denk hierbij aan uitspraken zoals: „Buitenlucht is gezond‟ (RMNO 2007).
Uit onderzoek van het CBS (2006) is gebleken dat groen dat zich binnen een straal van 1 km van
de directe woonomgeving bevindt, zeer intensief gebruikt wordt om bijvoorbeeld te joggen of te
fietsen. Om in de stad veel groen te creëren blijft een lastig verhaal, dit omdat er weinig
beschikbare grond is om dit groen te creëren (CBS 2006).
19
Jeugd, immobielen en allochtonen benutten de aanwezige natuur maar weinig. Dit terwijl voor alle
groepen het benutten van groen erg belangrijk is. Er zouden activeringsprogramma‟s opgezet
kunnen worden om juist ook deze groepen het groen te laten benutten (RMNO 2007).
20
3. Methode
In dit hoofdstuk wordt de gebruikte onderzoeksmethode beschreven. Tevens wordt de ethische
verantwoording, de betrouwbaarheid en de validiteit toegelicht.
3.1 Opzet van het onderzoek
Als aanvulling op de literatuurstudie is er onderzoek verricht met betrekking tot de behoeften van
kinderen op speelnatuur. Het doel van het onderzoek is: de SpeelNatuurScan ontwikkelen, die
gericht is op het meten van de 4 B‟s (bruikbaarheid, beschikbaarheid, benutting, bereikbaarheid).
De doelgroep van het onderzoek zijn de kinderen in de leeftijd van 6 tot 12 in de wijk Diezerpoort
in Zwolle.
3.1.1 Methode
Kinderparticipatie
Tijdens de kinderparticipatie wordt gebruikt gemaakt van een interactieve les met behulp van een
ideeënkoffer en een fotospeurtocht (actieve les). In de interactieve les wordt er met de kinderen
besproken wat natuur inhoudt en of zij bekend zijn met de natuur. De ideeënmap helpt hen hierbij.
Zo kunnen ze een goed beeld vormen van het spelen in de natuur, zowel individueel als in
groepsverband.
In de fotospeurtocht worden de kinderen uitgedaagd om te spelen in de natuur waar geen
speeltoestellen staan. Op deze manier ontdekken de kinderen speelnatuur en ondervinden zij wat
ze met de natuur kunnen doen. Omdat de speurtocht in de leefomgeving van de kinderen
plaatsvindt, worden kinderen geprikkeld en uitgedaagd om vaker die plekken uit te kiezen om te
spelen in de natuur. De foto‟s van de wijk, helpen de kinderen om de natuurlijke plekken in de wijk
te ontdekken.
Er is gekozen voor de waarnemingsmethode, omdat deze methode in korte tijd een goed inzicht
kan geven over bruikbaarheid, beschikbaarheid, benutting en bereikbaarheid van speelnatuur.
Door gebruik te maken van de waarnemingsmethode, is er kennis opgedaan door middel van
observeren en bevragen. Dit zijn twee belangrijke vormen van „waarnemen‟.
Tijdens het bevragen wordt de doelgroep geïnterviewd met behulp van kringgesprekken en een
actieve les waarbij de kinderen in de natuur hun wensen en behoeften kenbaar maken.
Tijdens het observeren nemen de projectleden waar hoe de kinderen omgaan met de natuur in de
actieve les. Dit is middels de ongestructureerde observatie methode.
Experts
Bij de interviews over de 4B‟s bij de experts, wordt er gebruikt gemaakt van bevraging. Met de
kennis van de experts kan de scan verder ontwikkeld worden. Zoals: Waar moeten we op letten bij
kinderparticipatie? Waar moet speelnatuur aan voldoen? En waar moeten wij op letten bij het
ontwikkelen van de scan?
21
Door telefonisch contact worden gesprekken gepland. Er zijn in totaal twee gespreksmomenten.
Het eerste moment is het interview, waar informatiewinning centraal staat. Het tweede gesprek is
het controlegesprek, waarin de conceptversie van de ontwikkelde scan wordt beoordeeld en waar
eventuele op- of aanmerkingen worden gegeven.
3.1.2 Onderzoekstype
Het onderzoek kan het beste getypeerd worden als een ontwerpgericht onderzoek. Een
ontwerpgericht onderzoek is een onderzoek dat gericht is op het ontwerpen van een methode, in
dit geval de „4B-SpeelNatuurScan‟. Het onderzoek heeft betrekking op verschillende
uitgangspunten, waaronder het bevorderen van de gezondheid en ontwikkeling van kinderen in de
leeftijd van zes tot en met twaalf jaar. Dit wordt gepoogd door het creëren van beter en meer
speelnatuur, middels een „4B-SpeelNatuurScan‟.
3.2 Ethische verantwoording
De privacy van de kinderen, zijn voor zover dat mogelijk was, gewaarborgd door middel van het
geheim houden van gegevens rondom de populatie. Er zijn geen persoonlijke gegevens bekend
gemaakt.
3.3 Betrouwbaarheid en validiteit
Om de betrouwbaarheid en validiteit te waarborgen zijn er verschillende maatregelen genomen.
Voor het onderzoek is er gebruik gemaakt van interviews en groepsgesprekken. De vragen aan de
experts zijn zoveel mogelijk hetzelfde als die aan de kinderen, zij het in een andere vorm. Hierdoor
wordt de betrouwbaarheid vergroot.
De vragenlijsten voor beide onderzoekspopulaties zijn gemaakt op basis van de bestudeerde
literatuur. De gemaakte vragen zijn vervolgens voorgelegd aan de Associate Lector van het
lectoraat ‟De Gezonde Stad‟. De feedback van het lectoraat is vervolgens verwerkt in de vragenlijst
en nogmaals ter goedkeuring voorgelegd aan het lectoraat.
Voor het afnemen van de interviews is gebruik gemaakt van twee interviewers, om vertekening
door beperkingen van het geheugen tegen te gaan. De gegevens zijn door elke groepslid
afzonderlijk gecontroleerd aangezien deze gegevens uiteindelijk de resultaten bepalen.
Een laatste procedure, waarvan gebruik is gemaakt binnen dit onderzoek, is het principe van een
driehoeksmeting. Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden is gebruik gemaakt van
verschillende databronnen (Zowel het verzamelen van literatuurdocumenten als het ondervragen
van de doelgroep en experts) en dataverzamelingstechnieken (literatuurstudie en vragenlijsten
voor interviews en de actieve les). Daarnaast bestaat de projectgroep uit meerdere leden, wat de
validiteit ten goed komt. Door al deze maatregelen is getracht de betrouwbaarheid en validiteit van
het onderzoek te vergroten.
22
4. Resultaten
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek beschreven. De resultaten geven
antwoord op de deelvragen. In het onderzoek heeft kinderparticipatie een grote rol gehad. Vijftien
kinderen in de leeftijd van vier tot en met elf jaar hebben meegewerkt aan het onderzoek.
Het onderzoek bestond uit een interactieve les en een fotospeurtocht. Kinderen moesten bij elke
foto vragen beantwoorden.
4.1 Kinderen en speelnatuur
4.1.1. Wat zien kinderen als speelnatuur?
Kinderen zijn zich niet direct bewust van speelnatuurplekken. Als kinderen aan buitenspelen
denken, denken ze direct aan het schommelen op de schommel, spelen op de wip-wap of glijden
van de glijbaan. Ook waren de kinderen erg enthousiast over voetbal. Soms vinden ze het leuk om
verstoppertje of tikkertje te spelen, maar er zijn volgens de kinderen te weinig verstopplekken op
de speelplaatsen. Wanneer ze gewezen werden op verstopplekken in de natuur, waren zij hier
positief over. Ze wisten niet dat er in de natuur zoveel mogelijk was. De kinderen gaven aan nu
nieuwe ideeën te hebben opgedaan en met verstoppertje meer de natuur te gebruiken. Een deel
van kinderen geeft aan dat ze van hun ouders niet in de bossen of struiken mogen verstoppen/
spelen, omdat dit volgens hen vies en/ of gevaarlijk is.
Kinderen begonnen tijdens de speurtocht spontaan te slepen met takken, bloemen te plukken en
aan elkaar te geven en één kind was helemaal in de ban van een „ui‟ (bloembol) die hij had
gevonden. Ook vonden ze het leuk als zij lieveheersbeestjes hadden gevonden, deze lieten ze over
hun hand lopen of ze gingen de beestjes op planten uitzetten. Ook waren de kinderen enthousiast
over de klimbomen die ze op de route tegenkwamen. Ook struiken en bosjes waren favoriet.
Hieruit concluderen wij dat kinderen - zij het onbewust - bezig zijn met natuur en het leuk vinden
om er mee te spelen. Takken, bloemen en beestjes worden door de kinderen gezien als
speelnatuur. Ook bosjes, struiken en bomen behoren volgens de kinderen tot speelnatuur.
Toen de groep bij het water aankwam, waren de kinderen direct heel enthousiast. Ze wilden graag
bij en met het water spelen. Dit wil zeggen dat kinderen water zeker als onderdeel van speelnatuur
zien.
In de interactieve les met de ideeënmap waren de meningen onder de kinderen zeer verdeeld. Met
name de jongens vonden alles „stom‟ en „lelijk‟ en wilden alleen maar voetballen. De meiden waren
over het algemeen erg enthousiast. Uitspraken als „vet‟, „gaaf‟ en „ohh, dat wil ik ook!‟ vlogen door
het klaslokaal. Dit laat zien dat met name de meisjes tijdens de interactieve les het wel erg leuk
zouden vinden als er een natuurspeeltuin bij hen in de buurt zou komen. Later bleek dat de
jongens tijdens de speurtocht ook erg enthousiast waren over natuur/natuurspeeltuinen.
23
4.1.2. Wat vinden kinderen leuk om te doen in de natuur?
Kinderen geven aan dat ze het leuk vinden om te klimmen en te klauteren, te zwieren en te
zwaaien, met modder te gooien, van de heuvels af te rollen, met water te spelen (o.a. pootje
baden en het zoeken naar waterdiertjes), zandkastelen te bouwen, verstoppertje en tikkertje te
spelen.
In de herfst vinden ze het erg leuk om eikels, kastanjes, paddenstoelen en bladeren te zoeken.
Ook bloemen en takken zijn favoriet. Met takken spelen ze „riddertje‟ of maken ze bouwwerken.
Bloemen zijn vooral bij de meiden favoriet, deze plukken ze voor vriendinnetjes, hun moeder of
hun juf.
4.1.3. Voldoet de huidige aanwezige speelnatuur volgens de kinderen wat betreft kwaliteit en
kwantiteit?
Kinderen zijn zich niet zo zeer bewust van de speelnatuurplekken, maar geven wel aan dat ze het
ontzettend leuk vinden om buiten te spelen. We hebben daarom geen antwoord kunnen krijgen wat
zij van de kwaliteit van de huidige speelnatuur vinden.
Volgens de kinderen zijn er te weinig speelplaatsen met speelnatuur en daarom moet er meer
speelnatuur in de wijk komen. Kinderen zouden het leuk vinden als er op de speelplaatsen
mogelijkheden zijn om hutten te kunnen bouwen, bomen te beklimmen (favoriet bij de jongens) en
met water te spelen (riviertje/beekje) waarin of waarmee zij kunnen spelen (ontdekken van
plantjes, dieren en het spelen met water en zand).
4.1.4. Zo nee, wat is er nodig om wel aan de wensen en behoeften in kwaliteit en kwantiteit te
kunnen voldoen?
Over de kwaliteit van speelnatuur kunnen geen uitspraken worden gedaan. De kinderen waren zich
niet bewust van speelnatuurplekken en konden ook niet goed aangeven wat er nodig was om de
natuur te verbeteren.
Wat betreft de kwantiteit, geven de kinderen aan dat er te weinig mogelijkheden zijn om hutten te
bouwen, in bomen te klimmen en met water te spelen. Ook een grote speelnatuurtuin is gewenst in
de wijk Diezerpoort, aldus de kinderen.
24
4.2 Experts en speelnatuur
4.2.1. Welke experts komen in aanraking met speelnatuur?
Er zijn heel veel experts die zich bezig houden met het speelnatuur. Hieronder vallen o.a.
landschapsarchitecten, medewerkers van Staatsbosbeheer/natuur- en milieucentra, (medisch)
milieukundigen, medewerkers van de gemeente en eventueel stedenbouwkundigen.
Voor het onderzoek zijn Ronald van der Velden van „Donker‟ en Marloes Berndsen van
„Staatbosbeheer‟ geïnterviewd, omdat wij van mening zijn dat zij een goede bijdrage kunnen
leveren aan het ontwikkelen van de „4B- SpeelNatuurScan‟.
Ronald van der Velden is productcoördinator Spelen bij de organisatie „Donker‟. Hij richt zich op het
inrichten van speellandschap. Hij houdt zich bezig met de coördinatie van alles wat te maken heeft
met het ontwerpen en aanleggen van speelnatuur, o.a. speeltoestellen, veiligheid en wet- en
regelgeving. „Donker‟ heeft 10 vestigingen door heel Nederland en in totaal werken er zo‟n 500 tot
600 mensen. Ronald is geen ontwerper, maar coördinator. Hij houdt zich voornamelijk bezig met
natuurlijk spelen: bewust inrichten van braakliggende landjes (vooral met groen/natuur maar
eventueel ook met speeltoestellen).
Marloes Berndsen is strategisch beleidsmedewerker recreatie bij Staatsbosbeheer. Zelf heeft
Staatsbosbeheer net een vergelijkbare scan ontwikkeld, genaamd „De Multicriteria-analyse‟. Deze is
echter meer gericht op het ontwikkelen en aanleggen van speelbossen. Met deze kennis kunnen ze
ons helpen met het ontwikkelen van onze scan.
Nadat wij de concept-scan hebben ontwikkeld, hebben we interviews gehouden met andere
experts. Zij hebben onze scan beoordeeld en geadviseerd hoe we deze konden doorontwikkelen.
We hebben vijf experts geïnterviewd; twee persoonlijk en drie via de e-mail. Een van de experts
was Simone van Loenen van de gemeente. Zij is adviseur recreatie van de gemeente Zwolle.
Samen met vier anderen zorgt zij voor de speelvoorzieningen in Zwolle. Een andere expert is Willy
Leufgen van Stichting Oase. Deze stichting zet zich in voor meer speelnatuur in Nederland en
België. De derde expert die we hebben geïnterviewd is Femke Huis. Zij is adviseur van
Kenniscentrum Recreatie. Het Kenniscentrum zet zich in voor onafhankelijk advies over het
vernieuwen van recreatiebeleid en –aanbod.
4.2.2. Wat zijn belangrijke punten in het beoordelen van speelnatuur volgens experts?
Bij het beoordelen van speelnatuur moet volgens Ronald van der Velden (Donker) gekeken worden
of het een avontuurlijke, uitdagende en groene omgeving is. Volgens Marloes Berndsen
(Staatsbosbeheer) moet er voldoende spelaanleiding zijn. Daarnaast moet er gebruik gemaakt
worden van ervaringen, criteria waar speelnatuur aan moet voldoen en moeten potentiële
gebruikers betrokken worden bij de beoordeling van speelnatuur. Simone van Loenen (gemeente
Zwolle) geeft aan dat er goed gekeken moet worden naar de zwaarte van verschillende elementen.
Wanneer het over water gaat, is het erg belangrijk dat het niet diep is en een vlakke oever heeft.
Dit is veel belangrijker dan de aanwezigheid van bankjes of natuurlijke speelmaterialen.
25
Femke Huis (Kenniscentrum Recreatie) geeft aan dat de aanwezigheid van
speelmaterialen/speeluitdagingen wel meegenomen moet worden in het beoordelen van
speelnatuur. Volgens haar is dit onlosmakelijk verbonden met speelnatuur. Willy Leufgen (Stichting
Oase) geeft aan dat het belangrijk is om objectief te blijven. Natuur kan namelijk op veel
verschillende (subjectieve!) manieren beoordeeld worden.
4.2.3. Hoe moet een scan eruit zien om professioneel en functioneel te zijn?
Staatsbosbeheer werkt al met een methode om speelnatuur (speelbossen) te kunnen beoordelen.
Deze methode bestaat uit drie hoofd- B‟s, namelijk: bereikbaarheid, beschikbaarheid en
bruikbaarheid. Daarnaast worden betrokkenheid en bekendheid ook steeds vaker toegepast. In dit
onderzoek worden de 4 B‟s (Bereikbaarheid, Beschikbaarheid, Bruikbaarheid en Benutting)
aangehouden. De „4B-SpeelNatuurScan‟ is geïnspireerd op de methode van Staatsbosbeheer.
De experts geven aan dat de scan vooral overzichtelijk moet zijn. Alles op dezelfde lijn, netjes
onder elkaar, nette lay-out en een uitdagend uiterlijk. Het moet vooral niet saai zijn om de scan in
te vullen.
Het bijbehorende protocol moet gebruiksvriendelijk zijn. Willy Leufgen (Stichting Oase) geeft aan
speelse, mooie taal te gebruiken.
Voor de overige resultaten van zowel de kinderen als de experts, verwijzen wij u naar de bijlagen.
26
5. Conclusie
In dit hoofdstuk zijn de conclusies met betrekking tot het project beschreven. Het doel van dit
onderzoek is een scan ontwikkelen die de kwantiteit en kwaliteit van aanwezige natuur bepaald.
Uiteindelijke doel is om meer groen te creëren in wijken in de stad waar kinderen kunnen spelen.
Daarnaast hebben we bekeken of er überhaupt wel interesse is onder de basisschoolkinderen om in
de natuur te spelen.
Ons onderzoek bestond uit twee delen: literatuuronderzoek en praktijkonderzoek.
Het literatuuronderzoek gaat over de relatie tussen natuur en gezondheid, met name bij kinderen.
Dit onderzoek heeft ons laten zien dat er een sterke relatie is tussen natuur en gezondheid. Het
spelen in de natuur kan een zeer positieve invloed hebben op de ontwikkeling van (jonge)
kinderen. Maar ook op volwassenen kan natuur een positieve werking hebben, denk bijvoorbeeld
aan stressreductie. Ook heeft het literatuuronderzoek ons geleerd dat er veel verschillende
organisaties bezig zijn met het promoten en ontwikkelen van speelnatuur.
Het praktijkonderzoek bestond uit twee delen; onderzoek onder experts en onder kinderen. Tijdens
de interactieve les, onderdeel van het onderzoek onder kinderen, bleek dat er weinig kennis is
onder de kinderen over natuur. Ze gaven aan voornamelijk in speeltuinen te spelen. Tijdens de
speurtocht echter, kwamen we erachter dat de kinderen – veelal onbewust - behoorlijk enthousiast
waren om in de natuur te spelen. De kinderen verstopten zich in de struiken, klommen in bomen,
sleepten met takken en bloemen en speelden in het water. Ook gaven zij aan dat zij voortaan
vaker in de natuur wilden gaan spelen. Redenen waarom zij niet in de natuur speelden waren
voornamelijk om het volgens de ouders van de kinderen gevaarlijk is of dat de kinderen vies
worden van het spelen in de natuur. De conclusie die wij hieruit trekken is dat de kinderen wel
graag buiten willen spelen in de natuur, maar dat te weinig kennis (onder de kinderen én ouders)
hen remt om in de natuur te kunnen spelen. Daarnaast is er te weinig tot geen speelnatuur
aanwezig waardoor kinderen niet uitgedaagd of geprikkeld worden en dus niet eens tot weinig in de
natuur kunnen spelen.
Daarnaast hebben we experts op het gebied van (speel)natuur gevraagd om hun mening te geven
op het gebied van speelnatuur. Dit hebben wij in twee fasen gedaan: eerst ter oriëntatie en voor
input voor onze scan, daarna ter beoordeling van de scan. Over het algemeen waren de experts
enthousiast. Een aantal experts hadden kritische verbeterpunten wat betreft de scan. Deze hebben
wij vervolgens verwerkt en de scan doorontwikkeld. Een aantal van deze experts gaf zelfs aan wel
gebruik te willen maken van de scan en op de hoogte te willen blijven van de ontwikkelingen. Uit
het enthousiasme en de aandacht die de experts aan de scan hebben besteed, concluderen we dat
er wel degelijk interesse is voor de scan.
27
6. Discussie
In dit hoofdstuk worden de uitkomsten van het onderzoek bediscussieert. Aan een uitgevoerd
onderzoek zitten altijd een aantal haken en ogen. In dit hoofdstuk worden deze discussiepunten
benoemd.
De „4B-SpeelNatuurScan‟ is gebaseerd op twee soorten onderzoek: literatuuronderzoek en
praktijkonderzoek. Het praktijkonderzoek bestond weer uit twee delen; onderzoek onder
basisschoolkinderen en onderzoek onder experts op natuurgebied. Het literatuuronderzoek is
soepel verlopen. Er is veel betrouwbare literatuur gebruikt van verschillende bronnen. Het enige
discussiepuntje hierbij is dat vrijwel alle literatuur zeer positief was over speelnatuur en de effecten
hiervan. Voor de validiteit was het beter geweest om meer kritische literatuur te gebruiken.
Bij het praktijkonderzoek zijn meer discussiepunten te plaatsen. Zo was het onderzoek in eerste
instantie gepland onder zo‟n 100 basisschoolkinderen. Helaas bleek de inschakeling van de
basisscholen minder eenvoudig dan gedacht werd. Alle benaderde basisscholen in Diezerpoort
hadden het erg druk met hun eigen lesprogramma en hadden geen tijd voor het onderzoek voor de
„4B-SpeelNatuurScan‟. Uiteindelijk is er een buitenschoolse opvang (BSO) benaderd en deze wilde
graag meewerken. Het onderzoek is nu gehouden onder zo‟n 15 kinderen in de leeftijd van 4 – 11
jaar. Discussiepunt hierbij is dat het onderzoek uiteindelijk is gehouden onder een stuk minder
kinderen dan vooraf bedacht. Het kan zijn dat hierdoor minder of andere resultaten zijn behaald
dan met 100 kinderen. De kinderen die deelnamen aan het onderzoek zaten allemaal op dezelfde
BSO. Ook dit kan de resultaten hebben beïnvloed. Laatste discussiepunt is dat er jongere kinderen
hebben meegedaan dan de uiteindelijke doelgroep. De doelgroep was kinderen van 6 – 12 jaar, en
de onderzoeksgroep bestond uit kinderen in de leeftijd van 4 – 11 jaar. De 4- en 5-jarigen hadden
weinig inbreng en de inbreng die ze wel hadden is mogelijk niet representatief voor de doelgroep.
Het tweede deel van het praktijkonderzoek bestond uit interviews met experts op het gebied van
natuur en gezondheid. Over het algemeen zijn deze interviews goed verlopen en zijn er goede
resultaten uitgekomen. Het enige discussiepuntje was de tijd: een groter aantal interviews met
experts was gewenst geweest, maar dit was in verband met de korte onderzoekstijd niet mogelijk.
Om toch een betrouwbaar aantal experts te interviewen, zijn een aantal interviews per e-mail
afgenomen. Discussiepunt hierbij is dat de expert onze vragen wel beantwoordde, maar dat
doorvragen niet mogelijk was. Mogelijk zijn er dus minder gedetailleerde resultaten behaald dan
gewenst.
In dit hoofdstuk heeft u kunnen lezen welke discussiepunten samenhangen met het onderzoek voor
de „4B-SpeelNatuurScan‟. Zowel bij het literatuuronderzoek als bij het praktijkonderzoek zijn
kritieke punten aan te wijzen.
28
7. Aanbevelingen
Doorontwikkelen scan
In dit verslag vindt u een conceptversie van de SpeelNatuurScan. Tijdens het project hebben wij
een aantal experts benaderd om de scan te beoordelen. De commentaren hebben wij vervolgens
verwerkt. Zo hebben wij een eerste versie van de scan kunnen ontwikkelen. Maar om een
kwalitatief goede scan te kunnen verkrijgen, moet men de scan nog verder doorontwikkelen. Het is
van belang dat de experts de huidige conceptscan nogmaals gaan beoordelen. Verder is het van
groot belang dat men de scan daadwerkelijk gaat testen (voormeting). Experts die met de scan
zullen gaan werken, gaan dan met de scan op pad om te kijken of de scan werkt en op welke
punten de scan nog verbeterd moet gaan worden.
Nadat deze fases zijn doorlopen, gaat de gemeente de SpeelNatuurScan toepassen in de wijk
Diezerpoort. Aan de hand van de uitkomst van de scan wordt de (speel)natuur in Diezerpoort
aangepast. Daarom is het van zeer groot belang dat de scan van volmaakte kwaliteit is.
Participatie
Tijdens ons onderzoek zijn we gestuit op onbegrip en onduidelijkheden binnen de wijk en diverse
scholen die niet mee wilden werken. Er worden namelijk al veel onderzoeken gedaan waardoor
scholen het niet meer waard vinden om studenten onderzoek te laten doen bij de
basisschoolschoolkinderen. Daarnaast is het bij bewoners en kinderen niet tot weinig bekend dat er
wat gedaan moet worden aan de ongezonde leefomgeving en gezondheid.
Onze aanbeveling is om meer te richten op de bevolking van het onderzoeksgebied, hen meer te
betrekken bij verschillende projecten en hun mening te laten blijken. Door de mensen er meer bij
te betrekken worden er meer betere en betrouwbare resultaten behaald. Deze aanbeveling is het
beste te uiten in het organiseren van bijeenkomsten of evenementen om mensen te informeren en
er bij te betrekken. Zo worden ze ook warm gemaakt voor de projecten en is de kans groter dat er
meer belangstelling zal zijn.
Samenwerking experts en studenten
Wanneer er in de toekomst meerdere projecten van „De Gezonde Stad‟ plaats gaan vinden waar
experts voor benaderd moeten worden, moet er vanuit de minor of de opdrachtgever meer
contacten worden gelegd met experts. Tijdens dit project hebben wij ervaren dat de samenwerking
tussen ons als studenten en de experts niet altijd soepel verliep. Na veel e-mailcontact en
telefoontjes hebben wij soms van experts niets teruggehoord. Hierdoor konden we deze experts
niet op ons lijstje van experts zetten die ons hebben geholpen een goede scan te ontwikkelen. Dit
is jammer, want daardoor hebben wij mogelijk interessante informatie vanuit deze experts
misgelopen. Het is dus van belang om in het vervolg de opdrachtgever of de coördinator van de
minor het contact te laten leggen met de experts, zodat volgende groepen er meer uit kunnen
halen en dus betere resultaten kunnen leveren.
29
Literatuurlijst
Alkemade, J. (2006), Speelnatuur en veiligheid. De Baaij Advies
Bekeken op URL:
http://www.springzaad.nl/docs/nieuwsdoc_19.pdf
Laatst gezien: 17-3-10
Baaij, de, G., L. Treep, B.M. Visser, L.A.J.M. van de Wiel, LNV (2008), Speelnatuur en veiligheid.
De Baaij Advies
Bekeken op URL:
http://www.springzaad.nl/docs/nieuwsdoc_19.pdf
Laatst gezien: 17-3-10
Berg, van den A.E., Koenis, R., Van den Berg, M.M.H.E., (2007) Spelen in het groen, Effecten van
een bezoek aan een natuurspeeltuin op het speelgedrag, de lichamelijke activiteit, de concentratie
en de stemming van kinderen. Kind in de natuur
Bekeken op URL:
http://www.kindindenatuur.nl/pdf/speleninhetgroen.pdf
Laatst gezien: 31-3-10
Bogaard, van den, J, S. Lobst, M. Schutser, L. Vaandrager, S. Borgharts, M. Custers, D.
Haubenhover, J. Odink (2007), Speelnatuur in de stad: Hoe maak je dat?. Bl 82-89. Uitgeverij Jan
van Arkel.
Bijlsma, R.G. (2006), De levende natuur. Natuurbehoud en natuurbeheer
Bekeken op URL:
http://nou.natuurinfo.nl/website/downloads/bijlsma_dln.plwb.pdf
Laatst gezien: 17-3-10
CBS (2006), Gegevens Statline. CBS, Den Haag
Fjortoft, I., J. Sageie (2000), The natural environment as a playground for children. Landscape description and analyses of a natural playscape. Landscape and Urban Planning. 48, 83-97 Gemeente Zwolle, S van Loenen, H Michel (2000) Nota Speelruimte voor de jeugd in Zwolle
Gezondheidsraad en Raad voor Ruimtelijk, Milieu- en Natuuronderzoek (2004), Natuur en
gezondheid. Invloed van natuur op sociaal, psychisch en lichamelijk welbevinden. Den Haag:
Gezondheidsraad en RNMO nr 2004-9.
Hoekstra, E, I. van Liempd, F. De Vos (2000). Buitenspeelruimten voor 4 tot12 jarigen. Werkboek
voor buitenschoolse opvang en basisscholen. Uitgeverij Elsevier.
Janssen, P, K. Both, J. Van den Bogaard (2008). De boom in! Klimbomen in de stad, Vakblad
Groen.
30
Karsten, L. (2000), Speelruimte in Zwolle. Sociaal – Ruimtelijk onderzoek en advies. Normen en
criteria, Bl 15.
Karsten, L. (2002), Oases in het beton. Aandachtspunten voor een jeugdvriendelijke
openbare ruimte. Uitgeverij Koninklijke van Gorcum. Assen.
Kuipers, C.L. (2007), Aansprakelijkheid in bos en natuur. Bosschap
Bekeken op URL:
http://www.bosschap.nl/produkten/paginas/brochure%20Aansprakelijkheid%20in%20bos%20en%
20natuur.pdf
Laatst gezien: 17-3-10
Kunz, T. (1993), Weniger Unfalle durch Bewegung; Mit bewegungsspielen gegen Unfalle und
Gesundheitsschaden bei Kindergartenkindern. Reihe Motorik, band 14; Karl Hofmann, Schondorf
Lobst, S., Schuster, M., Borgharts, S. (2009), Speelnatuur in de stad, hoe maak je dat?.
Speeldernis
Bekeken op URL:
http://www.speeldernis.nl/publicaties/speelnatuurindestad/files/speelnatuurindestad.pdf
Laatst gezien: 13-4-10
Maas, R., M. Steemers, J. van den Bogaard (2005), Eindrapportage Rotterdamse norm voor
buitenspeelruimte. Gemeente Rotterdam
Bekeken op URL:
http://www.senr.rotterdam.nl/Rotterdam/Internet/Overig/rdm/Sport%20en%20Recreatie/Eindrapp
ort%20Rotterdamse%20norm%20voor%20buitenspeelruimte%20(gedrukte%20versie).pdf
Laatst gezien: 23-3-10
Malone, K., P. Tranter, (2003), Children‟s Environmental Learning and the use, design and
management of schoolgrounds. Children, Youth and Environment 13(2).
Ministerie van LNV (2009), Voor minder dan honderd euro speelnatuur op het schoolplein.
Ga voor gezond
Bekeken op URL:
http://www.gavoorgezond.nl/index.cfm?act=actueel.detail&actueelid=105
Laatst gezien: 31-3-10
RMNO (2007), Gezondheid en Natuur verbinden. Beleidsadvies over het inzetten van natuur voor
gezondheid, Den-Haag
31
Schouten, M. (2005), Netwerkdocument ruimt voor de jeugd. Platform ruimt voor de Jeugd
Bekeken op URL:
http://www.hetweitje.nl/Netwerkdocument%20Ruimte%20voor%20de%20Jeugd%202005%20ZIP.
Laatst gezien: 23-3-10
Tovey, H. (2008). Playing outdoors; Spaces and Places, Risk and Challenge. McGraw Hill, New
York.
Visser, B.P, G.B.J. de Baaij, S. Brouwens (2008), Speelnatuur en veiligheid: Richtlijnen en
aanbevelingen voor terreinbeheerders. Bl 14.
Vries, de, S.I., I. Bakker, K. van Overbeek, N.D. Boer, M. Hopman-Rock (2005), Kinderen in
prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht. TNO Kwaliteit van Leven
Bekeken op URL:
http://www.tno.nl/downloads/PZSCKinderenInStadswijkenRapport.pdf
Laatst gezien: 23-3-10
Vriesman, K. Klüppel, J., (2007) Vrij spel voor het speelbos. Stichting Recreatie
Bekeken op URL:
http://www.stichtingrecreatie.nl/kicbeste.nsf/77c8923cb066c968c125665f003f66b7/9342f6ca47fb4
3bcc12572a3004db5c8/$FILE/Vrij_spel_voor_het_speelbos.pdf
Laatst bekeken: 31-3-10
White (2008), Playingand learning outdoors; Making provision for higg-quality experiences in de
the outdoor environment. Routledge, Londen en New York.
32
Bijlage 1: 10-05-’10 Interview Ronald vd Velden, Donker
Ronald is productcoördinator spelen bij de organisatie „Donker‟. Hij richt zich op het inrichten van
speellandschap. Hij houdt zich bezig met de coördinatie van alles wat te maken heeft met het
ontwerpen en aanleggen van speelnatuur, o.a. speeltoestellen, veiligheid en wet- en regelgeving.
„Donker‟ heeft 10 vestigingen door heel Nederland en in totaal werken er zo‟n 500 tot 600 mensen.
Ronald is geen ontwerper, maar coördinator. Hij houdt zich vooral bezig met natuurlijk spelen:
bewust inrichten van braakliggende landjes (vooral met groen/natuur maar evt. ook met
speeltoestellen). Hij werkt nu 2 jaar fulltime in de speelnatuursector, maar in totaal al 12 jaar op
het gebied van spelen in het algemeen.
De organisatie richt zich op het natuurlijk ontwerpen en inrichten van terreinen van gemeentes,
provincies, campings, basisscholen en kinderopvangcentra.
Drie steekwoorden voor speelnatuur volgens Ronald: Avontuurlijk, uitdagend(!), groen
Ronald is blij verrast met het initiatief van de „4B-SpeelNatuurScan‟. De scan past in alles op het
gebied van speelnatuur. Hij draagt het project een warm hart toe en wil graag zijn medewerking
verlenen waar mogelijk. Ronald hoopt dat door de scan steeds meer gemeenten/bedrijven een
weloverwogen keuze maken voor het laten aanleggen van speelnatuur. Wanneer het toepasselijk
is, zal hij zijn klanten de scan aanraden.
Kenmerken van speelnatuur zijn volgens Ronald: ingericht groen in een stedelijke omgeving,
bewust ingericht groen dat uitdaagt tot spelen, groen als positief effect op ontwikkeling van
kinderen.
Volgens Ronald moet speelnatuur minimaal voldoen aan: wet- en regelgeving (attractie- en
speeltoestellenwet) en de zorgplicht van de beheerder (soms beheerd Donker zelf om de kwaliteit
en veiligheid te waarborgen)
Het is volgens Ronald lastig te zeggen waar je op moet letten bij het
aanleggen/vormgeven/inrichten en onderhouden, ieder landschap is uniek!! In iedere situatie is de
doelgroep, het gebruik en het terrein anders. Sowieso is de draagkracht en de mening van de
doelgroep en de omwonenden erg belangrijk bij de aanleg van een speelnatuurveld.
Implementatie-onderzoek is essentieel! Wanneer je de doelgroep niet betrekt krijg je snel
weerstand.
Voordelen: Er zijn veel voordelen, Ronald noemde onder andere: In de natuur kan een kind zich
veel langer vermaken dan op een traditionele speelplaats. Ook kan een kind zich door de jaren
heen blijven vermaken, bij wijze van 0-18 jaar. Speelnatuur is uitdagend en geeft een unieke
leerervaring.
33
Nadelen: Het is lastig om draagkracht van de bevolking te realiseren. Speelnatuur is nog een
redelijk nieuw fenomeen en lang niet iedereen staat erachter. Ouders hebben liever een „veilig‟
speeltoestel met rubberen tegels eronder dan een „vies‟ grasveld met „gevaarlijke‟ stenen, kuilen
en takken. Ook het beheer van een speelnatuurplek is anders dan een traditionele speelplaats, dit
kan lastig zijn voor gemeentes. Ook kinderen moeten wennen aan een „nieuwe‟ vorm van spelen.
Groen heeft positieve effecten op het opgroeien en ontwikkelen van kinderen. Groen is rustgevend
en met name kinderen „met een rugzak‟ hebben veel baat bij natuur. Het is prikkelluwend ,
kinderen kunnen zich in natuur terugtrekken. Groen leeft: kinderen leren veel over de seizoenen en
de vele verschillen in de natuur. Het kind leert om te gaan met risico‟s.
Zelf doet Ronald geen onderzoek. Wel volgt hij de nieuwe ontwikkelingen van onderzoekers op de
voet. Een aantal ontwerpers van 'Donker' doen zelf wel kleine onderzoekjes. Zo observeren ze
spelende kinderen om zelf nieuwe ideeën op te doen. Ook plaatsen ze her en der takken en keien
om te zien wat kinderen hiermee doen. In Maarssen is er een 'superspeelspoor' door een bestaand
park geplaatst. Vooraf aan de proef speelde er nauwelijks kinderen in het park, na het plaatsen van
het spoor kwamen er veel meer kinderen op het park af. Er kwamen veel positieve reacties vanuit
de omgeving.
Ronald noemt dat er vooral heel veel overleg moet plaatsvinden vooraf het creëren van de
speelnatuur. Er moet een goed plan van eisen worden opgesteld. De doelgroep moet betrokken
worden bij het ontwerp en de ideeën. Eventueel kunnen scholen of BSO's benaderd worden tot
medewerking. Kinderen kunnen mee ontwerpen, hier komen soms de meest leuke en creatieve
ideeën van.
Ronald vind dat de speelnatuur in de steden in Nederland heel gevarieerd is. Er zijn zeker mooie
plekken te vinden, waar vrijwilligers zich inzetten om er een succesvolle plek van te maken.
Sommige gemeentes hebben nog niets gedaan op het gebied van speelnatuur. Dit vind hij jammer,
want hoe meer groen, hoe beter. Soms is er weinig groen aangelegd omdat de gemeente al in een
natuurlijk gebied ligt, extra speelnatuur is dat niet noodzakelijk, aldus Ronald.
Op de volgende punten moeten we letten in de scan wat betreft de 4 B‟s volgens Ronald:
– Bereikbaarheid: Om de bereikbaarheid te meten kun je gebruik maken van verkeersstudies. Ook
moet je onderzoeken hoe de kinderen de speelplek benaderen: lopend, fietsend of gebracht door
ouders. In de laatste twee gevallen moet er rekening worden gehouden met een parkeerplaats
voor de fietsen/auto's.
– Beschikbaarheid: Hierbij moet je rekening houden met hoeveel natuur er beschikbaar is voor
hoeveel kinderen. Je kan gebruik maken van demografisch onderzoek en diverse bestaande
rekenmodellen. Voor kinderen van 0-4 jaar moet er in een straal van +/-200m een
(natuur)speelplaats zijn. Naar mate de leeftijd vordert mag ook de afstand tussen woning en
speelplaats groter worden. Ook moet er bewust gekozen worden voor meerdere kleine
natuurspeelplaatsen of één grote, succesvolle natuurspeelplaats.
34
– Bruikbaarheid: De speelnatuur moet bewust ingericht worden voor de doelgroep. Het moet
aangepast worden op de wensen en behoeften van kinderen. Het moet voor zowel jongere als
oudere kinderen geschikt zijn.
– Benutting: Je kunt per speelplaats meten hoeveel kinderen er gebruik maken van de speelplaats,
of er variatie is in de kinderen (jong, oud, meisje, jongen etc) en wat de kinderen op die
speelplaats doen. Ronald maakt binnen 'Donker' wel eens gebruik van pedagogen om zich te laten
adviseren.
De belangrijkste en enige tip die Ronald had, was: houdt de scan bruikbaar!! Sommige punten zijn
heel uitgebreid (zoals bereikbaarheid en beschikbaarheid), hierbij kunnen we verwijzen naar
verkeersstudies en demografisch onderzoek. We moeten goed nadenken wat we wel en niet gaan
toelichten en gebruiken.
35
Bijlage 2: 10-5-’10 interview Marloes Berndsen, Staatsbosbeheer
Staatsbosbheer werkt ook met B‟s. Namelijk: Bereikbaarheid, beschikbaarheid, bruikbaarheid. Dit
zijn de hoofd B‟s. Betrokkenheid en Bekendheid worden nu steeds vaker toegepast. Deze 3 B‟s zijn
al geheel uitgewerkt, maar zullen door verschillende instanties anders opgevat worden.
Verdere informatie hebben wij hier nog niet over. Mogelijk stuurt staatsbosbeheer hier nog
informatie over.
Onze 4B‟s: wij moeten nog per B een definitie maken. Wat verstaan wij eronder? Zodat het
duidelijk is wat het inhoud voor iedereen die betrokken wordt bij ons project.
Werkwijze staatsbosbeheer
Analyse doen Veldonderzoek / steekproeven Uitvoering met externe organisaties.
Staatsbosbeheer begon met een analyse te maken gericht op de 3B‟s. Wat kan er, welke plekken
zijn beschikbaar.
Tijdens de uitvoering werden er scholen en buurtverenigingen betrokken bij het project. Er werden
bewegingsactiviteiten georganiseerd, er werd voorlichting gegeven, etc. De voorlichting is
belangrijk voor met name allochtone mensen. Dit omdat zij bijvoorbeeld het uitje school naar het
park als feestelijk zien waarbij ze dus hele nette kleding aantrokken. Zij zagen dan niet in dat de
kinderen in een park vies kunnen. Dit is een voorbeeld waar rekening mee gehouden moet worden
(cultuur).
Mensen erbij betrekken en voorbereiden werden gedaan zodat ieder al warm werd voor het
onderzoek.
Speelnatuur is volgens staatsbeheer: Vrij spelen in de natuur (in bijvoorbeeld speelbossen) Vrij
spelen in de natuur op een veilige manier.
Voor inhoudelijke over speelnatuur en de betekenis daarvan, moeten we zijn bij Erna
(Staatsbosbeheer).
Staatsbosbeheer heeft twee verschillende soorten speelnatuur aangelegd.
1. Speelbossen: Intensief ingericht bos met natuurlijke toestellen, zoals: pontjes, wigwams,
buizen, etc.
In totaal zijn er momenteel 14 speelbossen in Nederland.
2. Speelzones: Ruimtes met iets bewerkte natuur. Gebieden met water, omringd met een hek,
gesnoeid hout waar kinderen mee kunnen spelen, etc. Er moet in ieder geval voldoende
speelaanleiding zijn (uitdagend).
Staatsbosbeheer beschikt over 250.000 hectare natuur. Van die 250.000 hectare natuur is 1% vrij
gemaakt voor de inrichting van speelnatuur. Dat is erg veel zegt Staatsbosbeheer.
36
Waar wij op moeten letten:
- Gebruik ervaringen. Onze scan moeten wij baseren op opgedane informatie van anderen en ons
eigen onderzoek. Ervaringen van anderen zijn belangrijk.
Ontwerp scan: Gebruik ervaringen + criteria waar speelnatuur aan moet voldoen + potentiële
gebruikers er vroeg bij betrekken.
- Beheer. In ons product moet komen te staan waar de richtlijnen aan moeten voldoen. De
gemeente is aansprakelijk bij bijv. ongevallen. Het beheer moet zorgen voor een onderhoudsboek
en moet ook zelf voor het onderhoud zorgen. Dit vermeldt staan.
37
Bijlage 3: Speurtocht ‘Speelnatuur in Diezerpoort’
Hieronder vind je een aantal foto‟s van groene speelplekjes in de wijk rondom je school. Het is de
bedoeling deze plekjes samen met je groepje zo snel mogelijk te vinden. Bij elke plek worden er
een aantal vragen gesteld over buitenspelen en natuur.
Aan de slag!
Foto 1:
Foto 2:
38
Foto 3:
Foto 4:
Als je alle foto‟s gevonden hebt en alle vragen beantwoord hebt, mag je teruglopen naar je school.
Daar wacht een leuke verrassing op je!
39
Vragen bij speurtocht ‘Speelnatuur in Diezerpoort’
De kinderen moeten aan de hand van de foto‟s de speelplekken opzoeken. Op het kaartje kun je
vinden waar de plekken liggen. De kinderen mogen best een beetje dwalen, maar wanneer ze te
ver uit de richting zijn stuur je ze bij de goede richting in. De speurtocht moet in ongeveer een uur
worden gelopen. Bij elke fotoplek stel je een aantal vragen aan de kinderen. Ieder kind moet
evenveel aan het woord komen! Tijdens het lopen kan je de kinderen om de beurt even apart
nemen om nog wat meer vragen te stellen over de natuur.
Foto 1
- Spelen jullie hier wel eens?
o Zo ja, waar dan precies? (beschikbaarheid)
Hoe vaak en wanneer? (benutting)
o Zo nee, waarom niet? (bereikbaarheid)
Gericht tegen de groep praten met jullie. Iedereen wat
laten zeggen. Het gaat er NIET om hoeveel kinderen het
een en hoeveel kinderen het andere hebben gezegd.
- Hoe komen jullie hier? (bereikbaarheid)
o Lopend / op de fiets / met de auto etc.
o Alleen of met iemand anders (ouder, broer/zus, vriendje/vriendinnetje)?
Doorvragen!! Nagaan of de bereikbaarheid beter kan.
- Wat vind je het leukst om hier te doen? (bruikbaarheid)
- Wat vind je het stomst / minst leuk om hier te doen? (bruikbaarheid)
- Als je hier iets mag veranderen, wat is dat dan? (bruikbaarheid, wensen en behoeften)
Foto 2 (Verstoppertje doen)
- Speel jij hier wel eens?
o Zo ja, hoe vaak en wanneer?
o Zo nee, waarom niet?
- Wat vind je van de veldjes?
- Wat doe je hier als je aan het spelen bent?
- Vind je dat ze goed zijn ingericht om te spelen?
- Wat zou je willen veranderen zodat je er meer gaat spelen?
40
Foto 3
- Speel jij hier wel eens?
o Zo ja, hoe vaak en wanneer?
o Zo nee, waarom niet?
- Als je hier speelt, wat doe je dan?
Belangrijke vraag! Goed op in gaan.
- Speel je ook op het gras/in de bosjes?
Foto 4 (Tikkertje doen)
- Speel jij hier wel eens?
o Zo ja, hoe vaak en wanneer?
o Zo nee, waarom niet?
- Vind je het leuk dat de skatebaan midden in het groen
ligt? Waarom wel/niet?
(loop met je groepje door het park)
- Kom je vaak in het park?
o Zo ja, met wie en wanneer?
o Zo nee, waarom niet?
- Wat vind jij leuke plekken in dit park om te spelen? Waarom? Belangrijke vraag
- Als je het park zelf mag aanpassen, wat wil je dan veranderen? Belangrijke vraag
(loop naar de vijver)
- Spelen jullie wel eens met water? Waarom wel/niet?
Wat doen jullie dan zoal?
- Vind je het water gevaarlijk of juist leuk?
- Moet er volgens jou meer water komen in de wijk?
- Het park ligt aan een drukke weg, vind je dit vervelend? Zo ja, wat zou je hieraan willen
veranderen?
Loop met de kinderen terug naar school.
Bij de speurtocht moeten we erop letten dat we niet te veel in gaan vullen voor de kinderen. Als je
voorbeelden geeft stemmen kinderen vaak snel in op dat voorbeeld. Laat ze het zelf maar
bedenken.
41
Bijlage 4: Onderzoeksresultaten bezoek BSO 19 mei 2010 Groep A
Respondenten:
- Meisje (8 jaar)
- Jongen (7 jaar)
- Jongen (6 jaar)
- Meisje (4 jaar)
- Meisje (4 jaar)
Foto 1
De respondenten geven aan dat ze graag schommelen op de schommels en spelen bij de dieren.
De respondenten geven aan dat ze hier heel vaak komen met de BSO. Bijna elke woensdagmiddag,
mits het mooi weer is. Af en toe gaan de kinderen met hun vader, moeder of broer hier naar toe.
De respondenten komen hier op verschillende wijzen, zowel lopend, fietsend als met de auto. De
respondenten vinden het leuk om hier te schommelen, op de kabelbaan te gaan, met de dieren te
spelen en uit te rusten. Als de respondenten zelf iets zou mogen veranderen of toevoegen, zouden
ze water toevoegen om mee te spelen.
Foto 2
De meeste respondenten spelen nooit op deze plek. Dit komt omdat ze allemaal vrij ver weg
wonen van deze fotoplek. De respondenten vinden het saaie veldjes en zien er weinig uitdaging in.
Wel geven de respondenten aan dat ze boomklimmen erg leuk vinden. Een aantal respondenten
voegden de daad bij het woord en klommen in een boom. Een aantal respondenten zouden op de
veldjes extra speeltoestellen of water om mee te spelen toevoegen.
Foto 3
Een aantal respondenten geven aan wel eens op deze fotoplek te spelen. Ze spelen er dan met
klasgenootjes. Vaak wordt er gevoetbald, tikkertje of verstoppertje gedaan. Ze verstoppen zich dan
achter een boom of in de struiken. Twee respondenten geven aan niet in de struiken te mogen
spelen van hun ouders, omdat ze dan vies kunnen worden en omdat het gevaarlijk kan zijn. Ook
spelen de respondenten met zand op deze fotoplek. Als de respondenten zelf iets mochten
toevoegen op deze plek, dan zijn dit boomstammen om op te klimmen of dieren om mee te spelen.
Foto 4
De kinderen komen hier best vaak: af en toe na schooltijd, met de BSO of met ouders of vriendjes
in de zomervakantie. De planten en bomen die in dit park staat doen het goed bij de respondenten,
ze vinden het allemaal mooi. De respondenten vinden het leuk dat er een groot grasveld is, hier
kunnen ze voetballen. Ook schommelen ze in de speeltuin, doen ze verstoppertje of rollen ze van
de heuvels af. In de herfst vinden ze het leuk om kastanjes, eikels, beukennootjes en bladeren te
zoeken in het park. Als de respondenten zelf iets mochten veranderen, wilden ze meer losse takken
en bladeren om hutten mee te bouwen. Ook zouden ze het leuk vinden als er in het meertje een
grote glijbaan kwam. De weg die om het park ligt vinden de kinderen gevaarlijk. Ze mogen dan
ook niet alleen naar het park.
42
Bijlage 5: Onderzoeksresultaten bezoek BSO 19 mei 2010 Groep B
Respondenten:
- Jongen (8 jaar)
- Meisje (7 jaar)
- Jongen (7 jaar)
- Meisje (6 jaar)
Samen met de respondenten is er een fotospeurtocht gehouden, bij elke foto die zij gevonden
hadden moesten zij een aantal vragen beantwoorden.
Foto 1
De respondenten hebben aangegeven dat zij allemaal wel eens in speeltuin ‟t Noorden‟ spelen. De
activiteiten die zij hier vooral doen zijn voetbal, schommelen en schommelen op een ligschommel.
Verder gaven zij aan dat het een leuke plek is om te spelen. Wanneer de speeltuin gesloten is,
wisten de respondenten niet goed aan te geven waar ze dan konden spelen. Zij gaven overigens
wel aan dat zij wel eens in een winkel speelden of gingen voetballen.
Toen de interviewer vroeg wat zij allemaal voor leuke dingen in de struiken konden doen, kwamen
er spelletjes naar voren zoals: verstoppertje. De respondenten zagen veel mogelijke
verstopplekken in de struiken naast speeltuin ‟t Noorden‟.
Het vervoer naar de speelplekken is verschillend, sommigen gaven aan dat zij lopend kwamen,
anderen kwamen met de fiets. Geen van de respondenten heeft aangegeven dat zij worden
gebracht met de auto.
Wanneer de respondenten naar een speelplek gaan, doen zij dit met familie en vriendjes, nooit
gaan zij alleen.
Wanneer zij iets mochten veranderen bij foto 1, gaven zij aan dat ze graag een voetbalveld wilden,
een tuin waar je van alles kunt doen en beleven en een klimboom. De respondenten waren bij deze
vraag erg enthousiast.
Foto 2
Bij foto 2 hebben de respondenten eerst „verstoppertje‟ gedaan om zelf uit te vinden dat je in de
wijk goed kunt verstoppen. Na het spel gaven zij aan dat het niet moeilijk was om een goede
verstopplek te vinden, zij waren enthousiast over het spel en gaven aan dat zij hierdoor
waarschijnlijk wel vaker bij deze plek zouden gaan spelen.
Een leuke bijkomstigheid was dat een van de respondenten een lieveheersbeestje had gevonden,
een andere respondent kwam aanzetten met een gevonden ui. Uit de reactie van de respondenten
over het gevonden lieveheersbeestje en de ui constateren wij dat zij het wel leuk vinden om met
de natuur bezig te zijn.
Verder gaven zij bij deze plek aan dat zij het leuk vinden om hier hutten te mogen bouwen.
43
Foto 3
Een aantal kinderen speelden altijd/regelmatig op deze plek.
De bezigheden op deze plek zijn vooral:
Voetbal;
Vechten/stoeien;
Schommelen;
Wipwap;
Tikkertje.
De respondenten hebben aangegeven dat zij het op deze plek leuk zouden vinden om hutten te
mogen bouwen, boomklimmen (favoriet bij de jongens) en een riviertje/beekje waarin en waarbij
je kunt spelen (ontdekken van plantjes, dieren en het spelen met water en zand).
Foto 4
Ook op deze plek spelen de respondenten regelmatig, Zij spelen niet in de natuur van het park,
maar in de speeltuin die aangelegd is in het park. Zij spelen hier voetbal (jongens) en de meisjes
zitten voornamelijk te kijken naar het spel van de jongens.
Op deze plek werd ook duidelijk dat de respondenten duidelijk geïnteresseerd zijn in water. „We
willen graag bij het water spelen, mag dat juffrouw?!‟. Zij gaven aan dat zij het erg leuk zouden
vinden wanneer er met het water in het park meer werd gedaan voor kinderen, zoals bijvoorbeeld
vlotten bouwen en daarmee het water op mogen.
Op de vraag of zij de bomen en de planten mooi vinden in het park gaven zij het volgende aan:
„Die bomen en planten staan wel leuk‟.
Een van de jongens uit de groep ging uit zichzelf kijken in de bosjes, waaruit blijkt dat de kinderen
in Diezerpoort interesse tonen in de natuur.
Terwijl de respondenten liepen van foto naar foto, vonden zij allerlei „natuurlijk speelgoed‟, zoals
takken en bloemen. De bloemen deelden ze aan elkaar uit en de respondenten gaven aan dat ze de
bloemen aan hun moeder of juffrouw zouden geven.
44
Bijlage 6: Onderzoeksresultaten bezoek BSO 1 juni 2010 groep A
Respondenten:
Jongen 10 jaar
Meisje 9 jaar
Jongen 8 jaar
Foto 1
Alle respondenten hebben aangegeven dat zij regelmatig in Speeltuin ‟t Noorden‟ spelen. De
activiteiten die zij hier vooral doen zijn glijden op de glijbaan, van de kabelbaan afgaan, spelen in
de „ronddraairad‟ en spelletjes doen op het gras. Verder gaven zij aan dat het een leuke plek is om
te spelen. Een aantal respondenten gaven aan dat ze de speeltuin mooi vinden aangekleed met de
bomen en het gras.
Toen de interviewer vroeg wat zij allemaal voor leuke dingen in de struiken konden doen, kwamen
er spelletjes naar voren zoals: verstoppertje. De respondenten zagen veel mogelijke
verstopplekken in de struiken naast speeltuin ‟t Noorden‟.
De respondenten gaven aan dat ze altijd met hun vader, moeder, broertje of zusje naar ‟t Noorden
gaan, zij gaan nooit alleen.
Het vervoer naar deze plek is heel verschillend, sommigen gaven aan dat zij lopend kwamen,
anderen kwamen met de fiets. Geen van de respondenten heeft aangegeven dat zij worden
gebracht met de auto.
Wanneer zij iets mochten veranderen bij foto 1, gaven een aantal respondenten aan dat de dieren
(met name de kippen), weg moeten. Volgens hen stinken deze dieren en zijn ze irritant. In plaats
van dieren moet er een winkeltje komen waar zelfgemaakte artikelen verkocht kunnen worden.
De andere respondenten gaven aan dat zij de dieren wel erg leuk vinden en zouden graag willen
helpen om de dieren te verzorgen.
Daarnaast gaven ze aan dat er meer natuurlijke materialen (o.a. takken) moeten komen om een
hutten te kunnen bouwen.
De respondenten wilden graag blijven spelen in de speeltuin, maar met de speurtocht moest
doorgegaan worden. Op het moment dat de groep weer wilde vertrekken waren een aantal
respondenten in de zandbak zandkastelen aan het maken, een aantal anderen waren bij de dieren
aan het kijken.
Foto 2
Bij foto 2 hebben de respondenten eerst „verstoppertje‟ gespeeld om zelf uit te vinden waar ze
goed kunnen verstoppen. Na het spel gaven zij aan dat het niet moeilijk was om een goede
verstopplek te vinden. De respondenten vonden een goede verstopplek in de struiken. Ook gaven
zij aan dat er leuke planten te vinden waren.
45
Een leuke onvoorziene gebeurtenis was dat een van de respondenten tijdens het spel
„verstoppertje‟ een mandje met bloemetjes (in de struiken) had gevonden. Een andere respondent
had een grote tak gevonden. Hieruit kan geconstateerd worden dat zij het wel leuk vinden om met
de natuur bezig te zijn.
Verder gaven zij bij deze plek aan dat zij het leuk zouden vinden om hier hutten te bouwen.
Wanneer de zij iets mochten veranderen, gaven een aantal respondenten aan dat de klimrek en
glijbaan weg moeten. In plaats daarvan moeten er meer bomen komen om in te klimmen en
takken waarmee hutten gebouwd kunnen worden.
Toen de groep onderweg was naar de volgende foto, klommen, op één na, alle respondenten in een
boom die we tegen kwamen. Ze gaven aan dat ze dit erg leuk vonden, maar wel moeilijk. Eén
respondent vond dit minder leuk en speelde op wip-wap.
Foto 3
Een aantal respondenten spelen regelmatig op deze plek, zowel alleen als samen met een vriendje
of vriendinnetje.
De bezigheden op deze plek zijn vooral schommelen en tikkertje.
De respondenten hebben aangegeven dat zij het op deze plek leuk zouden vinden om hutten te
mogen bouwen, boomklimmen en verstoppen in de struiken.
Foto 4
Ook op deze plek spelen de respondenten regelmatig. Eén respondent gaat hier, mits het mooi
weer, is gymmen (o.a. slagbal).
De andere respondenten geven aan dat ze het leuk vinden om hier te schommelen, te
skateboarden of te skeeleren.
Wat een leuke bijkomstigheid was dat één respondent een lieverheersbeestje vond. Een andere
respondent gaf aan dat ze vaak met haar buurjongen de hond uit laat in het park. Ze vind het dan
leuk om met de hond te spelen op een berg met zand die in het park ligt.
Op de vraag of zij de bomen en de planten mooi vinden in het park gaven zij aan dit erg mooi te
vinden.
Een van de respondenten gaf aan dat ze het erg leuk zou vinden om “in het hol van de struiken te
kruipen”. Aan de rand van het meertje bevinden zich struiken. Ook hieruit kan geconstateerd
worden dat kinderen uit de wijk Diezerpoort (speel)natuur erg leuk vinden.
Al lang voordat de respondenten bij deze foto aankwamen, vroegen ze of er hier ook water te
vinden was. Toen hierop bevestigend werd geantwoord, waren ze dolenthousiast. “Ik ga
zwemmen!” riep de één, een ander wilde graag een watergevecht houden of pootje baden. Toen de
respondenten eenmaal bij het water aankwamen, konden ze haast niet wachten om naar het water
te gaan. Vrijwel alle respondenten gooiden hun schoenen uit en gingen pootje baden. Ook werd er
met wat water naar elkaar gegooid en vroegen ze elkaar dingen als: “zwemmen hier ook dieren?”
en “Wat ligt er op de bodem?”. Eén respondent vergat zijn broek op te stropen en sprong zo het
46
water in waardoor hij behoorlijk nat en vies was. Dit vond hij niet erg maar juist leuk. Dit geeft aan
dat kinderen het leuk vinden om vies te worden in de natuur. Bij het water vond een andere
respondent een tor. Na gevraagd te hebben wat het voor een dier was, pakte hij het beestje op en
ging ermee spelen.
47
Bijlage 7: Onderzoeksresultaten bezoek BSO 1 juni 2010 groep B
Respondenten:
Meisje 8 jaar
Meisje 7 jaar
Jongen 6 jaar
Deze resultaten zijn van het tweede onderzoek die in het kader van het project de 4-B groenscan is
uitgevoerd. De resultaten zijn per foto (van de fotospeurtocht) verwerkt. Zo krijgen de lezers van
deze resultaten een goed beeld bij welke foto die respondenten actief en enthousiast waren en bij
welke niet.
Foto 1
Bij foto 1 geven de respondenten aan dat zij graag op de kabelbaan, de glijbaan en in een
„ronddraaiding‟ spelen. Bij deze speeltuin komen de meeste respondenten vaak en wanneer zij hier
komen, komen zij per fiets of lopend.
Met wie de respondenten naar foto 1 gaan, is ook verschillend. Een aantal gaan er met hun
broertje of zusje, anderen geven aan dat zij met hun vader/moeder hier komen en weer anderen
geven aan dat zij hier komen met vriendjes en vriendinnetjes. De dieren die zich hier bevinden,
vinden sommige respondenten leuk, anderen niet.
Ze geven aan dat de dieren stinken en poepen en dat is vies. Verder vindt een respondent de
bomen in de speeltuin mooi, anderen geven aan dat zij de bomen liever kwijt dan rijk zijn, zodat
daarvoor in de plaats meer speeltoestellen geplaatst kunnen worden. Als de respondenten mochten
kiezen waar zij het liefst zouden veranderen zou dat zijn: De vogels weghalen in de speeltuin en de
bomen weghalen en daarvoor in de plaats meer speeltoestellen en bijvoorbeeld een hut plaatsen.
Foto 2
Bij foto 2 geven de respondenten aan dat zij het leuk vinden om hier te spelen. De respondenten
hebben hier lieveheersbeestjes gevonden. Er vond een korte discussie plaats om het geplaatste
klimrek moest blijven of niet. Een respondent zag het klimrek liever verdwijnen en andere gaf aan
dat er juist meer speeltoestellen op deze plek geplaatst zouden moeten worden.
De respondenten gaven aan dat zij graag zouden zien dat de vuilnisbakken op deze plek zouden
verdwijnen. Op deze plek hebben een aantal respondenten nog in een boom geklommen, dit was
een groot succes en iedereen van de respondenten was enthousiast.
Bij deze foto was één respondent aan het rossen in de bosjes. Hij sprong op een struik en riep „Ik
sloop de natuur!‟. Dit was een leuk teken dat de respondenten het leuk vinden in de natuur te
spelen.
48
Foto 3
Op deze plek spelen ook veel respondenten. Wat zij hier vooral spelen is: voetbal, spelen in de
speeltuin en bomen klimmen. Zij komen hier vaak met vriendjes en vriendinnetjes. De
respondenten hebben tijdens het onderzoek hier ook mogen spelen, zij trokken vooral naar de
speeltoestellen en niet naar de natuur.
Foto 4
Bij deze foto komen de respondenten vooral met hun zusjes of broertjes. Wat zij bij deze foto
graag zouden willen veranderen is dat ze meer en beter bij het water kunnen spelen, kunnen
vissen, dat er een zwemvijver wordt gemaakt en een vlot in het water waar de kinderen lekker
mee over het water kunnen varen. Verder gingen de respondenten bij deze plek uit eigen initiatief
de bosjes inkruipen en verzonnen ze zelf iets waardoor ze zich in de bosjes konden vermaken.
Daarnaast gingen ze lekker naar het water toe om te ontdekken wat er in het en rondom het water
te beleven valt. Ook bij deze groep respondenten viel het ons op dat zij het leuk vinden om met
takken te spelen, zij begonnen spontaan takken te pakken en daarmee allerlei spelletjes te spelen.
Bij deze fotoplek was één respondent naar de bijen aan het kijken en mee aan het spelen en riep
„Ik ben vriendjes met de bijen!‟. Dit geeft aan dat kinderen ook dieren/insecten als onderdeel van
natuur zien en hier graag mee spelen/naar kijken.
49
Bijlage 8: 04-06-‘10 Interview Simone van Loenen, adviseur recreatie gemeente Zwolle
Simone van Loenen is adviseur recreatie van de gemeente Zwolle. Spelen is een erg breed
onderwerp. Bij de gemeente hebben ze een groep van vijf mensen die zich bezig houdt met spelen,
ze noemen zichzelf het „speelgroepje‟. Deze groep bestaat uit de volgende personen:
- Beheerder (aansturend)
- Technisch tekenaar
- Landschapsarchitect
- Beleidsmedewerker (adviseur recreatie)
- Medewerker van wijkzaken (financieel beheerder)
Door de wet op speeltoestellen uit 1997 is het aanleggen van speelplaatsen moeilijker geworden,
en zijn zware eisen.
In 2000 is er een beleidsnota spelen uitgekomen. Ook is er een speelruimteplan gemaakt in 2004,
voor alle wijken in Diezerpoort. Hierin staat de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven
op het gebied van spelen in deze wijken. Inmiddels zijn van de 400 speelplekken er al 360
aangepakt.
Zo mogelijk zullen er in Zwolle ook natuurlijke speelplekken aangelegd worden.
De gemeente Zwolle heeft het plan om 2 middagen in de week een bus door Zwolle te laten rijden
om kinderen en hun ouders bewust te maken van speelnatuur. Hierbij is het doel om het draagvlak
te vergroten. De ouders en kinderen kunnen in deze tour hun wensen op het gebied van
speelnatuur kenbaar maken. Zo hebben ze het gevoel echt betrokken te zijn bij de vernieuwing
van de wijk. Dit plan moet nog vormgegeven en gerealiseerd worden.
Simone vindt het initiatief van de scan zinvol. Het project vertoont gelijkenissen met het
speelruimteplan van de gemeente, maar de SpeelNatuurScan is specifiek gericht op natuurlijk
spelen. Dit vindt ze een goed initiatief.
Simone geeft aan dat er in Zwolle al best veel groen aanwezig is. In sommige wijken is dit minder,
maar vaak is het lastig om het daar te realiseren. Wel kan de bruikbaarheid verbeterd worden!!
Simone noemde ook dat het erg belangrijk is om ouders bewust te maken van het fenomeen
„natuurlijk spelen‟. Ouders spelen een grote rol binnen het speelgedrag van hun kind. Wanneer
ouders zeggen dat ze niet in de struiken mogen spelen omdat ze dan vies worden, doen kinderen
dit over het algemeen ook niet.
Na het doornemen van de scan kwam Simone met de volgende tips:
- Bij de bereikbaarheid moet het woord „woonhuizen‟ veranderd worden door
kindbestemmingen (woonhuis, sportcentrum, school)
- Het begrip „sociale veiligheid‟ is erg breed. Dit kan objectief gemaakt worden door het
begrip te omschrijven. Zo kan het begrip samenhangen met „isolatie‟, „donker‟,
„hangjongeren‟, „weinig uitgangen‟ etc.
50
- Voor de benutting moeten het aantal kinderen die gebruik maken van de natuur bepaald
worden. Hiervoor moeten diverse momenten voor gekozen worden, één meetmoment is te
weinig. Wel is dan het probleem: wie neemt hier de tijd voor?
- Er moet nog eens goed gekeken worden naar de weging van de verschillende onderdelen.
Het is bijvoorbeeld veel belangrijker dat er in de bosjes en bomen goed geklommen kan
worden dan op een grasveldje. Ook bij water is de oever en de diepte van het water erg
belangrijk, dit moet hoger scoren.
- Bij de categorie „zand‟ moeten we goed kijken wat we willen: braakliggende grond of
zandbakken? Hier zit namelijk een groot verschil tussen en dit kan niet als één categorie
getypeerd worden.
- Bij punt 10 en 11 van het protocol moet goed naar de begrippen gekeken worden. Kan je
namelijk al spreken van speelnatuur, als het alleen maar beschikbaar is? Zolang niet aan
alle B‟s wordt voldaan is het geen speelnatuur. We kunnen deze term vervangen door
„groen‟. Groen = algemeen, natuur = bijzonder
- Ook moeten we nadenken over hoe we de gebruiker op pad gaan sturen met de scan. In
het protocol moet duidelijker omschreven worden hoe het gebied wordt doorkruist en hoe
dit wordt vastgelegd.
- Ook de lay-out moet goed bekeken worden. Alles moet op dezelfde lijn en de hokjes
moeten onder elkaar.
51
Bijlage 9: 04-06-’10 Interview Femke Huis – Kenniscentrum Recreatie (via e-mail)
Femke Huis werkt bij het Kenniscentrum voor Recreatie in Den-Haag. Via de mail heeft zij de
concept-scan beoordeeld.
1. Wat vindt u van het initiatief om deze scan te ontwikkelen?
Femke vindt het een goed initiatief. Het laat mensen bewust nadenken over speelnatuur.
2. Denkt u dat het een meerwaarde heeft om meer groen te creëren in wijken in de stad?
Waarom?
Ja, groen nodigt uit tot bewegen, zorgt voor een aantrekkelijker woonklimaat etc. Maar dan
moet het wel gebruikersgroen zijn van goede kwaliteit.
3. Wat is uw eerste indruk van de scan?
Uitgebreid, misschien wel iets te. Maar dit laat ook zien waar je allemaal aan moet denken.
Femke mist echter wel een introductie op de scan, hoe deze tot stand is gekomen. Dit zou
toegevoegd kunnen worden.
4. Vindt u de scan compleet, zou u zelf nog punten/onderwerpen toevoegen?
Femke zou zelf bij bruikbaarheid de aanwezigheid van speelmaterialen/speeluitdagingen
toevoegen. Voor de rest is het vrij compleet.
5. Is de scan duidelijk en overzichtelijk?
Nee, de antwoorden staan niet recht achter de vragen, dit is verwarrend. Verder geeft
Femke aan dat de herhaling verveeld. Als tip geeft ze om de categorieën in Excell naast
elkaar te zetten, dit zou overzichtelijker zijn en zou minder vervelen.
6. Wat vindt u van het gebruik van de 4 B‟s? Ontbreekt er nog een B? Of zou u het anders
aanpakken?
Goed! Femke heeft hier verder geen opmerkingen bij.
7. Is de scan volgens u bruikbaar?
Als we de scan eenvoudiger zouden maken, zou hij zeker bruikbaar zijn volgens Femke.
Ook denkt ze dat alleen een checklist al voldoende zou zijn, hier maar je mensen ook
bewust mee. Een beoordeling op cijfers is arbitrair. Er kan wel veel groen in de wijk zijn,
maar als dit niet van goede kwaliteit is..Ook zouden we volgens Femke kunnen kijken naar
de zwaarte van de B’s: is bereikbaarheid niet veel belangrijker dan bruikbaarheid. Verder
mist het vraagaspect. Met de scan wordt alleen gekeken naar aanbod, maar welke vraag is
er? De vraag in de wijk moet gespecialiseerd worden : welke leeftijdscategorieën, hoeveel
kinderen, ontwikkeling kinderaantal.
52
8. Wat zijn de kritische factoren voor het meten/ bepalen van de (aanvulling op onze criteria).
Wat moet je meten en hoe meet je dat?
1) Beschikbaarheid;
de hoeveelheid en de spreiding mist nu.
2) Bereikbaarheid;
Zelfstandige bereikbaarheid voor de kinderen is belangrijk. Parkeerplaatsen voor de fiets
noemt Femke als overbodig; kinderen gooien overal hun fiets neer.
3) Bruikbaarheid ;
Speelaanleiding toevoegen.
4) Benutting ;
Femke noemt gemêleerdheid een gekke vraag. In niet iedere wijk is er gemêleerdheid, dus
de vraag is niet overal van toepassing.
9. Zou u, in uw functie, de scan kunnen gebruiken?
Ja, als adviseur zou Femke het instrument mee kunnen nemen naar gemeentes om te
kijken hoe het ervoor staat met het aanbod van speelnatuur. Het is dan belangrijk wat de
vraag is en hoe het aanbod hierop aangepast moet worden.
10. Heeft u nog overige tips om de scan/handreiking te verbeteren?
Zie hierboven.
53
Bijlage 10: 07-06-’10 Interview Willy Leufgen – Stichting Oase (via e-mail)
Willy Leufgen werkt bij organisatie Stichting Oase/Netwerk Springzaad op Texel. Via de e-mail
heeft zij de concept-scan beoordeeld.
1. Wat vindt u van het initiatief om deze scan te ontwikkelen?
Stichting Oase vond de scan in ieder geval interessant genoeg, om de vragenlijst in een erg
drukke periode te beantwoorden. Eventueel zou Stichting Oase zelfs graag tijd overhebben
voor een ‘scanronde’ in b.v. Den Helder (vlakbij Texel) om proefondervindelijk knelpunten te
kunnen ontdekken en verbeteringen te kunnen formuleren, de scan vooral te kunnen verfijnen.
2. Denkt u dat het een meerwaarde heeft om meer groen te creëren in wijken in de stad?
Waarom?
Uiteraard! Steeds meer mensen zijn aangewezen op groene, liefst natuurrijke, duurzame
ruimte in de stad. Hoe dichter bij de mensen, hoe beter. Nog ligt teveel groene ruimte op te
grote afstand van bewoners, vooral van kinderen.
3. Wat is uw eerste indruk van de scan?
Willy vindt het een goede eerste aanzet.
4. Vindt u de scan compleet, zou u zelf nog punten/onderwerpen toevoegen?
Willy vindt het een goed begin, maar er kan zeker het een en ander toegevoegd worden. Dit
benoemd ze in de onderstaande vragen.
5. Is de scan duidelijk en overzichtelijk?
Op het eerste gezicht wel. Echt beoordelen zou Oase dat pas kunnen na een ‘proefronde’.
6. Wat vindt u van het gebruik van de 4 B‟s? Ontbreekt er nog een B? Of zou u het anders
aanpakken?
In het verleden heeft Stichting Oase ook vaker gewerkt met de 3 G’s of de 5 E’s. Soms handig,
pakkend, maar soms ook vergezocht. Willy benoemd dat er zeker nog meer B’s te bedenken
zijn, waaronder betaling bijvoorbeeld. Dit ziet zij als het belangrijkste aspect!
7. Is de scan volgens u bruikbaar?
Ja.
54
8. Wat zijn de kritische factoren voor het meten/ bepalen van de (aanvulling op onze criteria):
1) Beschikbaarheid,
2) Bereikbaarheid,
3) Bruikbaarheid en
4) Benutting
Wat moet je meten en hoe meet je dat?
De eerste en enige kritische vraag van Willy is: Zijn de te verwachten resultaten van de scan
enerzijds kwantitatieve (punten scoren, objectiviteit), anderzijds behoorlijk subjectieve
benadering wel enigszins betrouwbaar? Heel veel factoren in de scan zijn onmogelijk ‘zuiver’ te
wegen, ook niet na herhaling. Pas als er heel veel onderzoeksgebieden vergeleken worden,
komen er statistisch betrouwbare resultaten in zicht. Wat in de scan helemaal ontbreekt is een
sociologische/demografische verkenning vooraf per onderzoekswijk.
9. Zou u, in uw functie, de scan kunnen gebruiken?
Op dit moment niet,maar wie weet in de toekomst. De komende tijd is Stichting Oase vooral
bezig zijn met o.a. een inventarisatieonderzoek naar al bestaande speelnatuur in Nederland en
Vlaanderen. Ergens kunnen de paden van Oase en de ‘4B-SpeelNatuurScan’ elkaar wel kruisen,
volgens Willy.
10. Heeft u nog overige tips om de scan/handreiking te verbeteren?
Willy noemt als verbeterpunt een wat minder stellig taalgebruik in de handleiding. Een beetje
speelsere, mooiere taal zou wat haar betreft beter passen.