Onderwijs voor iedereen in de 21ste eeuw...Het verschil tussen de scores van de autochtone studenten...
Transcript of Onderwijs voor iedereen in de 21ste eeuw...Het verschil tussen de scores van de autochtone studenten...
1
Onderwijs voor iedereen in de 21ste eeuw
Dirk Van Damme - hoogleraar Onderwijskunde U Gent
hoofd ‘Innovation and Measuring Progress’- OECD/EDU
1 Hoe de kwaliteit van het Vlaamse onderwijs vandaag inschatten?
Om deze vraag te beantwoorden baseert professor Van Damme zich op de data van het PISA-
onderzoek 2000-2009. PISA is immers, ondanks de kritiek, de beste internationale meting om
onderwijssystemen te kunnen vergelijken. In data waar naar verwezen wordt ligt de focus op
lezen, omdat dit de meest universele vaardigheid is.
De uitspraak die professor Van Damme wil meenemen vanaf het begin is de volgende: ‘Het
onderwijs in Vlaanderen is uitstekend’.
In de volgende grafieken worden niet zozeer de gemiddelde scores voor lezen bekeken, die zijn
niet zo veelzeggend. Er wordt eerder gekeken naar de extremen van de verdeling. In Vlaanderen,
in 2009, bedraagt het percentage van top-presteerders in lezen (dit wil zeggen met een score van
niveau 5 of hoger) 12,5 %. Dit is een betekenisvolle, zorgwekkende daling ten opzichte van 2000.
Ook voor België is er een dalende trend, naar 11.2 % in 2009.
Het percentage van laag-presteerders in Vlaanderen (dit wil zeggen met een score lager dan
niveau 2) bedraagt in 2009 13,4%. Hoewel dit cijfer weliswaar te hoog is, positioneert
Vlaanderen zich hiermee goed ten opzichte van de andere OESO landen (ter vergelijking: het
percentage voor België bedraagt 17,7 %).
13 11
02468
101214161820
New
Ze
ala
nd
Fin
land
Ja
pa
nK
ore
aA
ustr
alia
Cana
da
Fla
nde
rsH
ong
Kon
g-…
Belg
ium
United
Sta
tes
Fra
nce
Sw
ede
nIc
ela
nd
Norw
ay
Sw
itze
rla
nd
Germ
any
Isra
el
Pola
nd
Irela
nd
Hung
ary
Italy
Gre
ece
Czech…
Port
ug
al
Denm
ark
Lie
ch
tenste
inS
pa
inR
ussia
n…
Latv
iaB
ulg
aria
Bra
zil
Chile
Arg
en
tin
aR
om
ania
Peru
Me
xic
oT
haila
nd
Alb
an
iaIn
do
ne
sia
% 2009 2000
Startdag 27 september 2012
2
Wanneer we de cijfers meer in detail bekijken blijkt dat voor Vlaanderen de gemiddelde score
achteruitgaat, van 532 naar 519. Vooral de scores van de lagere middengroep (percentiel 25)
gaan erop achteruit, van 476 naar 453. Ook dat is zorgwekkend.
13,4 18
0
10
20
30
40
50
60
70
80K
ore
aF
inla
nd
Hong
…C
ana
da
Fla
nde
rsJa
pa
nA
ustr
alia
Ne
w Z
eala
nd
Norw
ay
Pola
nd
Denm
ark
Lie
ch
tenste
inS
witze
rla
nd
Icela
nd
Irela
nd
Sw
ede
nH
ung
ary
Latv
iaU
nited
…P
ort
ug
al
Belg
ium
OE
CD
…G
erm
any
Spa
inF
ran
ce
Italy
Gre
ece
Czech…
Isra
el
Ru
ssia
n…
Chile
Me
xic
oR
om
ania
Bulg
aria
Thaila
nd
Bra
zil
Arg
en
tin
aIn
do
ne
sia
Alb
an
iaP
eru
% 2009 2000
3
2 En gelijke kansen?
De PISA-resultaten voor lezen van 2000 en 2009 kunnen opgesplitst worden voor een reeks
afzonderlijke groepen. Blijkt dat het verschil tussen hoog-presteerders (636 voor P90 =
percentiel 90) en laag-presteerders (390 voor P10 = percentiel 10) wel groot is, maar niet
overdreven groot in internationaal perspectief én in vergelijking met de cijfers voor België. De
laagpresteerders scoren bovendien nog altijd beduidend beter in Vlaanderen dan in België en het
OESO gemiddelde.
Het is belangrijk na te gaan welke de impact is van sociale ongelijkheid op de scores, hier worden
immers vrij gemakkelijk niet altijd gefundeerde uitspraken over gedaan. De leerlingen wiens
thuismilieu in het laagste kwart zit op gebied van ESCS (de index voor economic, social and
cultural status) halen een score van 472; de leerlingen wiens ESCS in het hoogste kwart zit
scoren 572. Dit verschil van 100 is vrij groot, maar vergelijkbaar met het verschil voor België en
het OESO gemiddelde. Er zijn dus geen sterke indicatoren die aangeven dat sociale afkomst een
enorme impact zou hebben op de leerprestaties in Vlaanderen. Die impact is statistisch gezien
bijna niet significant hoger dan het OESO gemiddelde.
Het verschil tussen de scores van de autochtone studenten (526) en de tweede generatie
migranten (450) is internationaal wél betekenisvol, maar valt mee in vergelijking met buurlanden
als Frankrijk en Duitsland. Het is vooral zorgwekkend dat men er in Vlaanderen niet in slaagt om
een opwaartse beweging te realiseren in de scores van de eerste (463) naar de tweede generatie
migranten (450), terwijl dat elders, in landen met een vergelijkbare migratiecontext, wel het geval
is.
644 636
601 589
532 519
476 453
396 390
300
400
500
600
700
2000 2009Flanders P90 Flanders P75 Flanders mean
Flanders P25 Flanders P10
4
Men zegt nogal vaak: het onderwijs in Vlaanderen zit aan de top, maar de impact van sociale
ongelijkheid is er zeer groot; professor Van Damme stelt dat die impact NIET zeer groot is. Met 41
punten is in Vlaanderen de impact van socio-economische achtergrond op leerprestaties
weliswaar hoger dan het gemiddelde, maar een stuk lager dan de scores voor België, en voor
landen als Frankrijk, Duitsland, Australië, Singapore en Nieuw-Zeeland.
Vlaanderen bevindt zich in de groep landen die qua leesprestaties beter scoren dan het
gemiddelde, en waar de impact van socio-economische achtergrond op de leesprestaties hoger is
dan het gemiddelde. Onze doelstelling moet zijn om terecht te komen in de groep landen die qua
leerprestaties beter scoren dan het gemiddelde én waar tegelijk de impact van de socio-
economische achtergrond lager is dan het gemiddelde. In die groep bevinden zich onder meer
Finland, Canada, Shanghai en Korea. De grote uitdaging is immers excellentie te behouden en
toch de sociaal economische achtergrond niet te laten spelen.
636
572
526 519
503
472 463 450
390
350
400
450
500
550
600
650
Flanders Belgium OECD av
P90
ESCS Q4
native students mean
average
students in cities
ESCS Q1
1st gen immigrants
2nd gen immigrants
P10
5
Indicatoren van gelijke onderwijskansen.
De cijfers voor ‘lezen’ van PISA 2009 tonen verder ook aan dat in Vlaanderen de schoolkeuze
absoluut sterk bepaald is door de ECSC index. Met 43.9 scoort Vlaanderen hoger dan België
(40.4) en sterk hoger dan het OESO gemiddelde (23.8). Als men schoolkeuze én studiekeuze
invoert, komt men op 54.5 voor Vlaanderen, tegenover een OESO gemiddelde van 30.7. Ook uit
andere studies weet men dat niet de studiekeuze op zich in hoge mate sociaal bepaald is, maar
de interactie tussen schoolkeuze en studiekeuze.
Het verschil tussen autochtone en anderstalige studenten na controle voor ESCS is in Vlaanderen
niet veel hoger dan het OESO gemiddelde. Dat betekent dat het dus niet zo is dat leerlingen met
een migrantenachtergrond slechter presteren omdat ze migrant zijn; de sociale achtergrond
verklaart in grote mate het lager presteren.
De cijfers tonen ook aan dat er in Vlaanderen een vrij unieke positieve correlatie is tussen de
omkadering en de sociale achtergrond van de school. Hier worden dank zij het gelijke
kansenbeleid meer personeel en middelen ingezet in risico-scholen.
PISA 2009 lezen
Germany
Dubai (UAE)
Belgium
United Kingdom
Singapore
Sweden
Israel
Austria
Hungary
Czech Republic
France
New Zealand
Australia
Japan
Russian Federation
Norway
Netherlands
Switzerland
Denmark
Luxembourg
Chinese Taipei
Poland
Greece
Slovak Republic
Ireland
United States
Slovenia
Iceland
Italy
Lithuania
Liechtenstein
Macao-ChinaLatvia
Croatia
Finland
Turkey
Canada
Portugal
Spain
Korea
Hong Kong-China
Estonia
Chile
Shanghai-China
Serbia440
460
480
500
520
540
560
0102030405060
Mean score
Score point difference associated with one unit increase in the PISA index of economic, social and cultural status
Slope of the socio-economic gradient above the OECD average impact
Slope of the socio-economic gradient not statistically significantly different from the OECD average impact
Slope of the socio-economic gradient below the OECD average impact
OECD average
Above-average reading performanceBelow-average impact of socio-economic background
Below-average reading performanceBelow-average impact of socio-economic background
Below-average reading performanceAbove-average impact of socio-economic background
Above-average reading performanceAbove-average impact of socio-economic background
OEC
D a
vera
ge
Flanders
6
Besluitend:
Gelijke onderwijskansen worden in Vlaanderen sterk negatief bepaald door
¬ de relatief hoge mate van sociale segregatie tussen scholen (maar dat is in veel andere
landen nog sterker)
¬ de hoge concentratie migrantenleerlingen in scholen met veel laaggeschoolde moeders
(enkel UK heeft een nog sterkere concentratie)
¬ de interactie tussen sociaal bepaalde schoolkeuze en studiekeuze
¬ de lage leerresultaten van de tweede generatie migrantenleerlingen
Gelijke onderwijskansen worden in Vlaanderen verhoudingsgewijs minder negatief bepaald door
¬ de sociale achtergrond en het thuismilieu.
Veel landen hebben een sterkere impact. Enkel Canada, Finland en Korea slagen er in een
hoger excellentieniveau met minder impact van thuismilieu op leeruitkomsten te
combineren.
Gelijke onderwijskansen worden in Vlaanderen verhoudingsgewijs eerder positief bepaald door:
¬ de sterke inzet van middelen en personeel in risico-scholen (door de nieuwe financiering
en GOK-beleid)
¬ de enorme inzet van leraren in moeilijke omstandigheden
PISA 2009 lezen OESO België Vlaanderen
Impact van PISA ESCS index op lezen 38.3 47.0 41.5
Percentage verklaarde variantie door PISA ESCS
index 14.0 19.3 16.5
Verklaarde variantie tussen scholen door ESCS
status van studenten en school 23.8 40.4 43.9
Verklaarde variantie tussen scholen door ESCS
status en studiekeuze 30.7 54.1 54.5
PISA score verschil tussen autochtone en
anderstalige studenten na controle voor ESCS 35 48 40
Correlatie tussen sociale samenstelling school en
student/leraar ratio .15 .66 .68
Verschil in student/leraar ratio voor autochtone en
immigrante studenten .08 .14 .39
7
Waar moeten we ons zorgen over maken?
¬ Een reële achteruitgang in excellentie aan de top.
¬ Een significante achteruitgang van de middengroep
¬ Het negatief verschil tussen eerste en tweede generatie migrantenleerlingen
¬ De grote sociale segregatie tussen scholen
¬ De interactie van studiekeuze met sterk sociaal bepaalde schoolkeuze
¬ De vlucht van goede leraren uit achterstandsscholen. Professor Van Damme geeft als
belangrijke suggestie dat het absoluut noodzakelijk is maatregelen te nemen zodat de
beste leerkrachten terecht komen in de moeilijkste scholen.
¬ Een misbegrepen gelijkekansen pedagogiek in scholen die te weinig uitdaagt en nivelleert
onder het mom van gelijke kansen. Het is compleet onverantwoord het niveau te verlagen
zodat iedereen meekan.
Is excellentie dan tegengesteld aan gelijke kansen?
Verschillende landen tonen aan dat gelijke onderwijskansen realiseren helemaal niet per
definitie tot nivellering of minder excellentie hoeft te leiden, maar zonder sterke pedagogische
sturing is dat risico wel steeds aanwezig. Die sturing kan niet van de minister komen, wel van
scholen, netten, begeleidingsdiensten. Zonder gelijke kansen – door terug te vallen in een
selectie-paradigma – laat een samenleving een grote voorraad dierbare talenten onbenut en de
maatschappelijke kost hiervan is hoog.
3 De kost van de stagnerende onderwijsexpansie
Wij waren tot voor kort een land met, na Wereldoorlog II, een enorme groei in het onderwijsniveau
van de bevolking. Deze snelheid van groei vertraagt en andere landen hebben nu een sterkere
onderwijsexpansie. Er is slechts een geringe toename van kwalificatie op het niveau hoger
secundair onderwijs, nauwelijks verschillend van het OESO-gemiddelde, zoals blijkt uit de cijfers
van het percentage van de bevolking met hoger secundair onderwijsniveau. Hiervoor zijn geen
data beschikbaar voor Vlaanderen, enkel voor België. De indruk leeft nog altijd dat onderwijs in
Vlaanderen zeer sterk aan het massificeren is; dat is niet zo: we zitten niet aan de top wanneer
het gaat om stijgen van het kwalificatieniveau van de bevolking.
8
Ook de doorstroming naar het hoger onderwijs stijgt minder snel dan in andere landen. Wanneer
we kijken naar de gemiddelde jaarlijkse groei van de bevolking met hoger-onderwijsniveau
(1998-2008), dan zien we dat voor België er netto, na aftrek van de bevolkingsgroei, een stijging
is van 2.5%, en dat is in internationaal perspectief een lage stijging. We zitten internationaal aan
de staart.
-1,0
,0
1,0
2,0
3,0
4,0
5,0
6,0
7,0
8,0
Ire
lan
dT
urk
ey
Sp
ain
Po
land
Po
rtu
ga
lL
uxe
mb
ou
rgK
ore
aIc
ela
nd
Ita
lyS
lovak R
epublic
Ne
w Z
ea
land
Au
str
alia
Sw
itze
rla
nd
OE
CD
ave
rag
eC
zech
Re
pu
blic
Hu
ng
ary
Gre
ece
Me
xic
oC
an
ad
aU
nite
d K
ing
do
mF
ran
ce
Au
str
iaD
en
ma
rkJapan
Ne
the
rla
nd
sB
elg
ium
Un
ite
d S
tate
sF
inla
nd
Overall population growth Attainment rate growth
9
Tegelijk brengt laaggeschooldheid een hoge maatschappelijke kost met zich mee, niet enkele
een economische kost. Zonder diploma secundair onderwijs nemen werkloosheid en
armoederisico erg toe, net als risico’s op afhankelijkheid van sociale voorzieningen, lage
gezondheid, lage sociale integratie, gering sociaal kapitaal.
In de OESO maakt men zich enorme zorgen over tendensen in Europese landen om te evolueren
naar het oude selectieparadigma waarbij onderwijs tot taak heeft de talenten aan te top te
ontwikkelen. Een samenleving die onderwijs als een selectie beschouwt, en die enkel focust op
talenten aan de top, onderschat de hoge kost van laaggeschooldheid en schoolse mislukking, en
laat na een kennisvoorraad op te bouwen waarop de innovatie-economie van de 21ste eeuw zal
moeten steunen.
De percentages 25-29-jarigen ‘niet in onderwijs en niet in een job’ voor 2010 baren zorgen. Deze
indicator wordt internationaal meer en meer als betekenisvol beschouwd, deze generatie is
cruciaal.
4 Pleidooi voor een pedagogische visie op onderwijshervorming
Professor Van Damme staat achter de hervormingsplannen, maar wil enkele correcties
aanbrengen aan de perceptie van de plannen van de minister en de soms sloganeske
benadering door tegenstanders. Hij pleit absoluut voor een pedagogische visie op de
onderwijshervorming.
Is comprehensief onderwijs dé oplossing?
Comprehensief secundair onderwijs was een mid-20steeeuwse oplossing in de context van de
overgang van een elite-onderwijs naar een massificatie van het secundair onderwijs.
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Spa
in
Esto
nia
Irela
nd
Fra
nce
Italy
Belg
ium
Pola
nd
Bra
zil1
United
Sta
tes
Slo
ven
ia
Fin
land
Sw
ede
n
Sw
itze
rla
nd
Me
xic
o
Austr
ia
Austr
alia
Percentage of 25-29 year-olds not in education and unemployed who havebelow upper secondary level of education
Percentage of 25-29 year-olds not in education and unemployed, all levels ofeducation
10
Het is NIET juist dat Vlaanderen structureel een sterke ‘tracking’ in de eerste graad van het
secundair onderwijs kent, vergeleken met bijvoorbeeld Duitstalige landen of Frankrijk. Het grote
probleem is wel dat scholen en leraren ‘tracking’ zien als een vorm van (negatieve) classificatie.
Onderwijskundig zijn er genuanceerde argumenten pro en contra een vervroeging van de
studiekeuze. De evidentie is niet eensluidend in één of andere richting. Dit debat is niet
afgesloten.
Een sociologisch argument voor uitstel van studiekeuze is dat de impact van het thuismilieu
vermindert met leeftijd. De marginale winst van twee jaar uitstel is echter eerder gering en met
de facto schoolkeuze op 12 jaar is het effect wellicht zelfs nihil. In Vlaanderen is niet zozeer de
studiekeuze zelf bepaald door sociale achtergrond, maar wel door de interactie met de
schoolkeuze. De pedagogische evidentie om de studiekeuze drastisch uit te stellen is niet
overtuigend.
Er zijn pedagogische contra-argumenten tegen te sterke comprehensivisering. Het is van belang
om jonge mensen tijdig in een traject te hebben dat het best beantwoordt aan hun talenten.
‘Higher order cognitive skills’ kunnen maar ontwikkeld worden in een zekere mate van
inhoudelijke specialisatie die tijd vergt (zowel voor eerder abstract-cognitieve als voor eerder
beroepsgerichte richtingen). Die tijd is er niet in korte trajecten. Dit geldt a fortiori voor richtingen
die specifieke competenties vergen die een intrinsiek lange leertijd nodig hebben. Een culturele
identiteit van studierichtingen en scholen heeft zeker nadelen, maar ook voordelen; het
veralgemenen en opdringen van een ASO middenklasse-cultuur houdt ook risico’s in.
Wat is pedagogisch dan wel nodig?
¬ Beroepsgerichte richtingen moeten als een volwaardig alternatief gezien worden,
inhoudelijk geherdefinieerd worden, geherwaardeerd en uitdagender gemaakt worden. Dit
betekent niet dat ze moeilijker gemaakt moeten worden. Op dit vlak kunnen we lessen
leren van Duitsland.
¬ Geen ‘dead-end streets’, doodlopende richtingen die naar laaggeschooldheid leiden.
¬ Een brede waaier van studierichtingen aanbieden, maar fragmentatie vermijden.
¬ Meer mogelijkheden bieden om in de eerste graad ook vakken uit andere richtingen te
volgen.
¬ Meer aandacht hebben voor het zalm-principe in het secundair onderwijs. Leraren moeten
mobiliteit aanmoedigen, zeker bij sociaal bepaalde studiekeuze.
¬ Veel meer personalisering en differentiatie binnen klassen om nivellering te vermijden.
Verschillende landen kennen veel meer differentiatie zonder dat de onderwijskwaliteit er
onder lijdt en het een enorme verhoging van omkadering vergt. Zwakke én sterke
leerlingen moeten uitgedaagd worden om zichzelf te overtreffen. Technologie en
innoverende werkvormen kunnen die differentiatie ondersteunen.
¬ De pedagogische opleiding en de professionele bijscholing van leraren moet drastisch
versterkt worden.
Professor Van Damme pleit voor een systeem waarbij op 14 jaar iedereen op een plaats zit waar
zijn of haar talenten het best tot ontwikkeling kunnen komen, met de mogelijkheid tot opwaartse
mobiliteit. Wanneer ‘tracking’ betekent negatieve selectie en classificatie is het verwerpelijk;
‘tracking’ als begeleiding naar de meest geschikte omgeving voor talentontwikkeling is absoluut
positief.
11
5 Nieuwe uitdagingen voor het onderwijs in de 21ste eeuw
Is conservatisme noodzakelijk voor kwaliteit in het onderwijs?
Het Vlaams onderwijs is zowel in zake maatschappelijk discours, als curriculum en pedagogische
aanpak eerder conservatief te noemen. Opiniemakers in onderwijs spreken te vaak vanuit een
nostalgische romantiek en met te weinig kennis van de realiteit in Vlaamse scholen.
De waardering voor innovatie bij Vlaamse leraren is extreem laag, en in Vlaanderen vormen jonge
leraren geen bron van vernieuwing zoals in andere professies (bijvoorbeeld in geneeskunde:
nieuw instromende medici houden de kennisdynamiek in de professie gaande).
Traditionele doceervormen overheersen in de Vlaamse scholen.
0
10
20
30
40
50
60
Belg
iu…
Norw
ay
Irela
nd
Austr
alia
Denm
ark
Spa
in
Kore
a
Austr
ia
Ma
lta
Icela
nd
Port
ug
al
Bra
zil
Esto
nia
TA
LIS
…
Lithu
ania
Turk
ey
Slo
ven
ia
Me
xic
o
Hung
ary
Slo
vak…
Italy
Pola
nd
Bulg
aria
Ma
laysia
%
Teachers who would receive increased monetary or non-monetaryrewards if they are more innovative in their teaching
%
12
Toch staat het vast dat de kenniseconomie van de 21ste eeuw van onderwijs meer innovatie zal
vragen. Binnen de OESO bestaat er grote bekommernis over het feit dat het onderwijs zich te
traag aanpast aan de vraag naar andere en nieuwe kennis en vaardigheden. Dit betekent niet
dat er iets mis is met de ‘oude’ kennis en vaardigheden; soms vormen ‘oude’ competenties nog
steeds een prima basis, bijvoorbeeld wanneer het gaat om ‘critical thinking’. De noodzaak
bestaat om een diepe kennis van een bepaald inhoudsdomein te verwerven om transfer en ‘leren
leren’ te kunnen realiseren. ‘Non-cognitive skills’ en ‘character’, persoonlijkheidsvorming en
communicatieve vaardigheden worden zeer belangrijk. ‘Non-routine skills’ worden cruciaal,
voornamelijk ‘non-routine analytic skills’ en ‘non-routine interactive skills’. De schoolse vormen
van onderwijs en testing zijn echter in grote mate afgestemd op routinematige vaardigheden. Het
onderwijs bereidt voor op ‘routine skills’, op ‘non-routine’ skills scoren we niet goed.
Er ontstaat internationaal consensus over de competenties voor de 21ste eeuw. Men kan die
opdelen in drie groepen competenties: de ‘subject based skills’, de ‘behaviour and social skills’
en de ‘skills in thinking and creativity’. Dit geeft een goed samenvattend beeld van de
competenties die nodig zijn voor de economie van de 21ste eeuw, voor de samenleving van de
21ste eeuw.
40
45
50
55
60
65
1960 1970 1980 1990 2000
Routine manual
Nonroutine manual
Routine cognitive
Nonroutine analytic
Nonroutine interactive
13
De bestaande curricula zitten vol anachronismen. Er is geen eensgezindheid, met name in het
talenonderwijs, of meer toepassingsgerichtheid altijd de juiste richting is. ‘Higher-order thinking’
en abstracte cognitie zijn ook belangrijk.
Maar relevantie is wel belangrijk criterium. Waarom bevat het wiskunde-curriculum bijvoorbeeld
veel driehoeksmeetkunde en bijna geen statistiek? Sommige zaken zitten nog in het curriculum
puur op basis van traditie en verleden.
6 Conclusies
Excellentie en gelijke kansen
¬ Een hoge kwaliteit behouden en verder uitbouwen is niet intrinsiek strijdig met gelijke
kansen, eerder integendeel: zonder gelijke kansen is excellentie niet duurzaam.
¬ De trend in PISA-resultaten tussen 2000 en 2009 vertoont enkele zorgelijke aspecten.
¬ Het risico dat gelijke kansen een alibi wordt voor nivellering en minder uitdagend
onderwijs voor risicoleerlingen is reëel.
Van een selectieparadigma naar een talentenparadigma
¬ Vlaanderen kan het zich niet veroorloven een relatief grote talentenvoorraad te laten
liggen.
¬ Stagnerende onderwijsexpansie vormt een risico voor de economische welvaart en de
sociale cohesie.
¬ De maatschappelijke kost van laaggeschooldheid en schoolse mislukking is erg groot.
¬ Het is niet alleen een recht maar ook een noodzaak om alle talenten tot ontplooiing te
brengen.
Voor een pedagogische onderwijshervorming
¬ Soms kunnen sociologische argumenten tot foutieve pedagogische conclusies leiden.
¬ Uitstel van studiekeuze en geforceerde comprehensivisering houden risico’s in.
14
¬ Het doorbreken van de onderwijsvormen is positief als daarmee libellering en
stigmatisering kunnen verminderd worden en er meer mobiliteit mogelijk wordt.
¬ Talentontwikkeling vergt vroege pedagogische sturing en een hoge mate van differentiatie.
Een snel veranderende 21ste eeuw vraagt om innoverend onderwijs
¬ Geen innovatie om de innovatie, als modegril (cfr. Nederland)
¬ Snel evoluerende kennis en nieuwe vaardigheden vragen om meer innovatie in het
onderwijs
¬ Drastisch hogere eisen aan leraar en pedagogische beroepen
¬ Bedachtzaam aanpassen van curricula