Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is...

87
Ogenblikken Een persoonlijke kijk op (interieur)architectuur

Transcript of Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is...

Page 1: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

OgenblikkenEen persoonlijke kijk op (interieur)architectuur

Page 2: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

Een thema dat de afgelopen jaren binnen

de interieurarchitectuur veel ter sprake

kwam, is de positie van de interieurarchitect.

Door de toenemende populariteit van het

vakgebied - met name in de media - gingen

interieurarchitecten zich de vraag stellen wat

nu eigenlijk precies hun taak is.

In een tijdsbestek van enkele jaren dienden

zich in de interieurarchitectuur immers

allerlei nieuwe deelgebieden en daarmee

samenhangende disciplines aan.

Onze interieurs worden allang niet

meer uitsluitend ontworpen door

(interieur)architecten. Behalve de populaire

interieurstylist hebben zich ook interieur-,

ruimtelijke communicatie-, tentoonstellings-

en grafische ontwerpers massaal op het

interieur gestort. Ook kunstenaars en zelfs

modeontwerpers, VDJ’s en filmregisseurs

bevolken momenteel het vakgebied. Critici

beschouwen deze ‘nieuwkomers’ dikwijls

als indringers die het echte vak aantasten.

Maar wat is ‘echte’ interieurarchitectuur? Die

vraag wordt al sinds de oprichting van de BNI

gesteld en het antwoord erop wordt steeds

verder verfijnd.

Het blijkt echter in de praktijk moeilijk uit

te leggen aan de leek. De eerder genoemde

nieuwkomers brengen opdrachtgevers

in verwarring en de positie van de

interieurarchitect lijkt daarmee te worden

aangetast. De BNI meent niettemin dat

het verschijnsel van al die zelfbenoemde

interieurspecialisten onze positie juist

enigszins heeft versterkt. Veel professionele

opdrachtgevers zien heel goed in dat er

met een professionele interieurarchitect een

betere totale kwaliteit kan worden bereikt,

omdat deze er in is getraind het proces te

regisseren en te begeleiden. Maar onze

positie zou nog veel sterker kunnen zijn,

als er veel meer zou worden gedaan aan

discussie en theorievorming.

Dringend gewenst:theorievorming en discussie

En daar ontbreekt het in onze ogen – en

die van Han de Kluijver, de auteur van dit

boek - momenteel aan: daadwerkelijke

theorievorming omtrent ons vakgebied, zowel

in het beroepsveld als binnen de opleiding.

Voor de komende jaren ziet de BNI een

belangrijke rol voor zichzelf weggelegd als

aanjager van dit theoretisch referentiekader.

Onderzoek en theorievorming leveren een

belangrijke bijdrage aan de versterking

van de positie van de interieurarchitect en

de inhoud van ons vak. Door expertise te

bundelen, ook van verwante disciplines,

wordt de veelzijdigheid van het vak in kaart

gebracht.

Kortom, het wordt tijd het theoretisch

referentiekader leven in te blazen en

op termijn de verdieping te zoeken.

Met de instelling van Masteropleidingen

Interieurarchitectuur ontstaat er als vanzelf

een platform. Door bewustwording te kweken

bij de volgende generatie interieurarchitecten

over de noodzaak van theorievorming zal

de voortdurende discussie over wat ons

onderscheidt van andere disciplines in de

toekomst naar de achtergrond verdwijnen.

De artikelen in dit boek van de hand

van (interieur)architect Han de Kluijver

zijn bewerkingen van in de afgelopen

jaren gepubliceerde artikelen in het

tweemaandelijkse periodiek Intern van

de BNI. Door deze artikelen opnieuw in

gebundelde vorm onder de aandacht te

brengen wil de BNI een bijdrage leveren

aan het aanzwengelen van een levendige

discussie over het vak interieurarchitectuur.

De aangesneden thema’s kunnen daarin een

belangrijke rol spelen: zij weerspiegelen

immers dikwijls actuele kwesties waarmee

ook ons vakgebied zich bezighoudt.

Namens het bestuur van de BNI

Gerrit Schilder, voorzitter

Page 3: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

Een stimulans voor het vak interieur-architectuur

Als we het over interieurs hebben, gaat

het meestal over smaakvolle plaatjes van

mooie voorwerpen, zorgvuldig gerangschikt

en belicht in een bepaalde binnenruimte.

Niet altijd herkennen we die ruimte en we

zien zeker niet het geheel waarvan deze

deel uitmaakt. De afbeeldingen moeten het

verlangen stimuleren in zulke ruimten te

mogen werken of wonen. Het belang van

design als economische activiteit is hiermee

geïllustreerd.

Een interieurarchitect wordt in de eerste

plaats uitgedaagd binnen de beschikbare

ruimte een ‘mooie’ plattegrond te realiseren,

waarin de functies logisch en harmonieus

zijn gerangschikt en de techniek op een

vanzelfsprekende wijze zijn plaats heeft

gevonden. Daarna komen de lichtplannen,

de kleur- en materiaalschema’s en de

meubelvoorstellen. De impact daarvan valt

niet te fotograferen.

Han de Kluijver is interieurarchitect en tevens

architect, en hij schrijft! Over interieurs, wat

eraan te zien en te beleven valt. Daarmee

brengt hij het belang van zorgvuldig

ontworpen interieurs onder de aandacht.

Het is goed om onze eigen discipline helder

en duidelijk onder woorden te blijven

brengen. Interieurarchitectuur gaat ergens

over en heeft iets te bieden.

Interieurarchitectuur is een discipline die niet

over het creëren van gebouwen gaat, maar

over het gebruik ervan. Een discipline die

in staat is van een gebouw dat zijn functie

heeft verloren de ruimte te analyseren en

voor nieuw gebruik geschikt te maken. Daarin

spelen aspecten mee als duurzaamheid en

milieu, die het gebouw voor de toekomst

interessant kunnen maken.

Een gebouw hergebruiken heeft voordelen,

zoals extra ruimte die er niet zou zijn in geval

van nieuwbouw, lichttoetreding waar deze

niet bij voorbaat zou zijn gemaakt.

De kracht van het hergebruik wordt duidelijk

als we ons realiseren dat langs de grachten

in Amsterdam de meeste gebouwen al vele

malen van functie zijn veranderd en nog altijd

voldoen.

Het is belangrijk in contact met onze collega’s

in het buitenland over de ontwikkelingen

binnen ons vak van gedachten te wisselen.

Zo kunnen we onze eigen opvattingen toetsen

aan die van anderen. Als wij vinden dat we

een beroep hebben dat er toe doet en dat een

belangrijke rol kan spelen binnen architectuur

en design, dan moeten wij ons daar samen

met onze Europese collega’s sterk voor

maken.

Het platform daarvoor is de ECIA (European

Council of Interior Architects). Daar kunnen

we onze meningen toetsen, ontwikkelingen

stimuleren en verbreiding van kennis

bevorderen, onder meer dankzij de

mogelijkheid buitenlandse stagiaires, maar

ook afgestudeerde interieurarchitecten

(tijdelijk) in dienst te nemen. Binnen de ECIA

is de basis van het onderwijs vastgelegd in

een Europees Charter. De opleidingen die zich

aan dit charter conformeren zijn bekend en

daarmee is de basis voor uitwisseling gelegd.

Er wordt nog steeds betrekkelijk weinig over

interieurarchitectuur geschreven, terwijl

publicaties een goede manier zijn om het vak

onder de aandacht te brengen. Dit boek kan

daarom een stimulans zijn voor vakcollega’s.

Joke van Hengstum

President ECIA

E U R O P E A N C O U N C I L O F I N T E R I O R A R C H I T E C T S

E C I A. . .

Page 4: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

Inleiding

Het vak interieurarchitect

• Tussen opdrachtgever en interieurarchitect

• Bijzondere rol voor de interieurarchitect bij hergebruik van

industrieel erfgoed

• Broeden, schetsen en foamen – ontwerpstrategieën in de

architectuur

• In de sleur van eentonigheid / architectuur en signatuur

• Oud gebouw – Nieuwe kans

• Van projectinrichter naar interieurarchitect

Aandachtspunten

• Nieuw gevelwerk – Lessen uit het verleden

• Duurzaamheid: kortstondige hype of langdurige inspiratiebron

• Water: verbindend element tussen exterieur en interieur

• Interieurarchitectuur speelt essentiële rol bij ‘gezond bouwen’

• Woonkeur: lust of last?

• Gebouw en geluid

• Onzichtbaar aanwezig – Een ondergrondse supermarkt als traît

d’union tussen oud en nieuw

• Transparantie en translucentie

Randen van het vakgebied

• Moderne musea volgen trends kunstmanifestaties

• Ieder architect zijn eigen stoel

• Kunst: een nieuwe impuls voor ons vak

• De poëtischer benadering van interieur en architectuur

• De buitenruimte als extra interieur

• Leisure

Middelen

• De herontdekking van het plafond in de interieurarchitectuur

• De vloer als ‘zesde gevel’

• Van perkament tot glasfolie - lichtdoorlaters

• Tegels als inspiratiebron

• Trappen in het interieurontwerp

Biografie

Colofon

8

10

12

20

30

36

42

48

54

56

64

70

78

84

88

92

96

100

102

108

114

118

124

130

138

140

144

150

154

160

166

171

Inhoudsopgave

Page 5: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�  Ogenblikken Ogenblikken  �

rol. Het uitgangspunt in beide disciplines

is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één

van de belangrijkste materialen die de

(interieur)architectuur tot haar beschikking

heeft, zowel door het effect ervan op een

gebouw als bij het toelaten van licht in het

interieur.

Een artistiek perspectief is dus eigenlijk voor

elke (interieur)architect noodzakelijk. Zo

kunnen ze zich uiten in een andere, maar

wel verwante vormentaal, over hun vak

filosoferen en de discussie aangaan, mogelijk

via publicaties en lezingen. Ook onderwijs

in de architectuur biedt perspectief, want

een vak doceren betekent in staat zijn het

te doorgronden. (Interieur)architecten en

kunstenaars moeten altijd nieuwsgierig

blijven. Blijven denken, blijven zoeken,

blijven scheppen: daarin zijn inspiratie en

bevlogenheid gelegen

Belangrijk is ook de relatie tussen realiteit en

(interieur)architectuur. Niemand staat immers

los van zijn omgeving. Voor de architect is het

zaak die werkelijkheid door middel van zijn

vormentaal tot uitdrukking te brengen in zijn

ontwerp. Onze moderne samenleving vraagt

niet om één bepaalde levensvorm, maar

om structuren waarbinnen veel, onderling

vaak zeer verschillende culturen kunnen

gedijen. (Interieur)architectuur speelt in de

ontwikkeling van dergelijke structuren een

gezichtsbepalende rol.

De grootste kracht van beeldende kunst is

dat zij zich nooit de wet laat stellen. Zelfs in

onze commerciële samenleving laat echte

kunst zich niet vangen in een afhankelijke

positie van vraag en aanbod. Het werkt

eerder omgekeerd: de ware kunstenaar

schept voortdurend nieuwe kunst, blijft niet

stilstaan, herhaalt zich nooit. Moge dat voor

de (interieur)architectuur ook het geval zijn.

De interieurarchitectuur is evenals de

architectuur verwikkeld in een voortdurend

proces van herdefiniëring van het vakgebied.

Bij het ene project spelen zij een hoofdrol,

in een ander geval is hun rol bescheidener.

Beide beroepsrichtingen zijn door allerlei

externe ontwikkelingen in elk geval steeds

veeleisender geworden: behalve ontwerper

zijn wordt er van de (interieur)architect

ook verwacht dat hij managementtaken op

zich kan nemen of als onderhandelaar kan

optreden in de contacten met alle mogelijke

overheden en instellingen. Dat maakt zijn

werk er niet gemakkelijker op.

Toch zijn interieurarchitectuur en architectuur

vakken met een gouden randje. Beide kennen

talloze verrassende en boeiende aspecten en

ze hebben uiteraard veel raakvlakken met

elkaar en met disciplines als stedenbouw en

planologie. De kansen om beide beroepen

optimaal te kunnen uitoefenen of er inspiratie

voor op te doen liggen voor het grijpen,

binnen en buiten de twee vakgebieden.

Voor mij zijn daarbij drie voorwaarden van

belang. Om de (interieur)architectuur te

blijven uitdagen zich verder te ontwikkelen

is goed onderwijs noodzakelijk. Daarin moet

ook ruim de gelegenheid zijn over het vak

te filosoferen. Een tweede voorwaarde is de

noodzaak buiten het vak te treden om ideeën

te extrapoleren in de (interieur)architectuur,

bijvoorbeeld vanuit de beeldende kunst. Ten

derde vind ik dat er voortdurend over onze

vakgebieden moet worden gepubliceerd, om

alle betrokkenen scherp te houden en nieuwe

ideeën uit te dragen. De reeks artikelen

in deze bundel is daarvan een bescheiden

resultaat.

De meeste (interieur)architecten beschouwen

hun werk niet als kunst, eenvoudigweg omdat

zij niet dezelfde autonome positie innemen

als een beeldend kunstenaar. Toch slagen

(interieur)architecten er gewoonlijk wel in hun

werk als extra ‘laag’ altijd een persoonlijke

signatuur mee te geven. Als een ontwerp

aldus meer wordt dan een organisatie van

vormen, kun je van kunst spreken. Daarom

verdiep ik me als (interieur)architect ook in

beeldende kunst, met name door me intensief

bezig te houden met glaskunst.

De keuze voor glaskunst heeft vooral

te maken met mijn voorliefde voor die

materie. Glas speelt immers ook in

(interieur)architectuur een belangrijke

Inleiding < Ogenblikken, een persoonlijke kijk op de (interieur)architectuur. Bouwput nieuwbouw t.b.v. Foundation te Wassenaar, 200�

Installatie expositie Glasrijk Tubbergen, Han de Kluijver, oktober 200�

Page 6: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

10  Ogenblikken Ogenblikken  11

Het vakinterieur-architectuur

• Tussen opdrachtgever en architect

• Bijzondere rol voor de interieurarchitect bij hergebruik van industrieel erfgoed

• Broeden, schetsen en foamen – ontwerpstrategieën in de architectuur

• In de sleur van eentonigheid / architectuur en signatuur

• Oud gebouw – Nieuwe kans

• Van projectinrichter naar interieurarchitect

Promoshop Rabobank, Heenvliet, HDK architecten bna bni bnsp >

12

20

30

36

42

48

Page 7: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

12  Ogenblikken Ogenblikken  13

Binnenhuisarchitectuur, zoals het

vak aanvankelijk bekend stond, werd

een afzonderlijke studierichting op

kunstacademies. Afgestudeerde

interieurarchitecten legden zich toe op de

inrichting van de woon- en werkomgeving en

de vormgeving van hierbij passende meubels.

De professionalisering werd ook gestimuleerd

door progressieve meubelfabrikanten,

gesubsidieerde stichtingen als ‘Goed Wonen’

en de beroepsvereniging Bond Nederlandse

Interieurarchitecten.

Tegenwoordig is het verschil tussen

interieurarchitectuur en architectuur zowel

in de praktijk als in de opleidingen duidelijk

merkbaar. Om met de laatste te beginnen:

interieurarchitecten worden op de academies

van beeldende kunsten opgeleid, terwijl de

technische universiteiten en academies van

bouwkunst zich vrijwel uitsluitend richten op

architectuur en stedenbouw. De eerste groep

is sterk ambachtelijk geschoold en wordt vaak

Het beroep van interieurarchitect is

betrekkelijk jong. Pas na de Tweede

Wereldoorlog heeft het zich losgemaakt

van de architectuur. De basis voor het

afzonderlijke vak werd gelegd door de

modernistische architecten die in de jaren

twintig en dertig bijzondere aandacht

hadden voor de directe woonomgeving

van de midden- en arbeidersklasse. Zij

ontwierpen onder meer doelmatig ingerichte

wooninterieurs met lichte, functionele

meubels. Het vak interieurarchitectuur

kwam de laatste decennia door het werk van

toonaangevende interieurarchitecten als Nel

Verschuren in een stroomversnelling.

In de loop der naoorlogse jaren werd alles

wat met interieur heeft te maken steeds

populairder, ten minste als we afgaan op

de sterk toegenomen aandacht ervoor in

lifestyle magazines, het enorme aanbod aan

woon-, klus- en verbouwingsprogramma’s op

televisie en de nog steeds groeiende publieke

belangstelling voor woonwarenhuizen en

meubelboulevards. Gezien het steeds grotere

economische belang van de interieurbranche

spelen marketing en publiciteit een dominante

rol.

De trends waarop de interieurbranche

inspeelt, lijken vernieuwend en

vooruitstrevend, maar versterken eerder de

middelmatigheid. Door vrijwel uitsluitend

tegemoet te komen aan de wensen van

de consument, is de kans op ruimtelijke

innovaties naar een dieptepunt gezakt.

Om antwoord op de specifieke vragen van

individuele en mondige consumenten te

geven, moeten interieurarchitecten in staat

zijn afgewogen en deskundige ingrepen op

maat te leveren. Om op een markt te kunnen

opereren waar bestaande woningen worden

hergebruikt en nieuwe worden aangepast,

moet ruimtelijke en constructieve kennis het

winnen van de cosmetische modes van de

stylist. Nieuwe oplossingen voor bijvoorbeeld

flexibiliteit moeten in een vernieuwend

totaalconcept kunnen worden aangedragen,

zonder in een dwingend keurslijf te worden

gestopt.

Tussen opdrachtgever en architect

Flexibele werkplekken in gevarieerde ruimten. Kantoorwerk van de toekomst door Nel Verschuuren (Kho Liang Ie Associates, Amsterdam),al in de jaren negentig ontwikkeld. Fotografie: Atelier Kim Zwarts, Maastricht

Meubelset ontworpen door J.J.P. Oud voor ‘Weissenhofsiedlung’, de modelwijk van het Nieuwe Bouwen, Stuttgartuit 1�27

Page 8: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

14  Ogenblikken Ogenblikken  15

Dit staat weer op gespannen voet met de

individualisering die computerwerk mede

veroorzaakt. Samenwerking veronderstelt

immers een gevarieerde werkomgeving die

individuele belangen overstijgt en mensen

samenbrengt binnen een maatschappelijke

context.

De vraag naar een productieve werkplek

wordt bemoeilijkt door een andere trend:

het compacte kantoor. De conjunctuur en

een groeiend milieubewustzijn zijn hier

onder andere debet aan. Dit type kantoor

levert diepere plattegronden op, waarin het

cellenkantoor plaats maakt voor het open

kantoorlandschap.

De verdichting van het aantal gebruikers

per vloeroppervlak die hiervan het gevolg is,

leidt tot hoge eisen in termen van comfort

en installaties. In open kantoortuinen met

veel communicatie zijn geluid en akoestiek

belemmerende factoren. Ook de beheersing

van het binnenklimaat en de verlichting

leveren de nodige problemen op. Zo heeft

de relatie tussen natuurlijk en kunstmatig

licht grote invloed op het interieur en dus op

de werkplekken. Kleuren veranderen onder

invloed van daglicht of kunstmatig licht.

De richting waaronder licht valt, bepaalt de

schaduw – en lichtpartijen en modelleert de

oppervlaktes van een ruimte. Daarnaast is

licht een middel om een aangename leef- en

werkomgeving te creëren.

In ieder project moeten beslissingen

worden genomen over type, maatvoering en

pas in de laatste fase van een ontwerpproces

ingeschakeld. Onderzoek en reflectie op het

werkterrein en de opgave vinden dan ook

nauwelijks plaats. Als de discipline zich wil

blijven ontwikkelen, dan zijn reflectie en

kennisontwikkeling essentieel.

De geïnformeerde consument van

tegenwoordig is hard op weg zich te

ontwikkelen tot een creatieve tegenspeler.

Zijn gedrag is veel zelfbewuster geworden

en veel meer commercieel gericht. Het

ontwerp van de sites waarin we leven,

werken, winkelen en spelen wordt daardoor

steeds belangrijker. Zo zijn de eisen die aan

bijvoorbeeld een winkelinterieur worden

gesteld, aanzienlijk hoger dan tien jaar

geleden. Werd het interieur vroeger geacht

zich terughoudend op te stellen, tegenwoordig

heerst de opvatting dat de vormgeving van de

ruimte en het product elkaar versterken.

Nu vrijwel alles via internet verkrijgbaar

is, dient de detailhandel een toegevoegde

waarde te hebben en emotionele reacties

of ervaringen op te roepen. Winkelen wordt

veel meer een belevenis of een evenement.

Hetzelfde geldt voor het toerisme. Ook in

de hotelwereld heeft de afgelopen jaren een

dergelijke omwenteling plaatsgevonden.

Verafgelegen toeristische bestemmingen

werden bereikbaar voor grote groepen

toeristen. Om in de concurrentieslag

mee te kunnen komen, moet de horeca

onderscheidend zijn.

Werd het luxe hotel in voorbije tijden

gekenmerkt door een dure, exclusieve

inrichting, chique decoraties en een formele

sfeer, het moderne hotel moet zijn comfort

in de meeste gevallen afstemmen op de

wensen van de massatoerist. Een knusse,

huiselijke omgeving heeft daar de oude

grandeur verdrongen. Tegelijkertijd moet een

hoteleigenaar forse investeringen doen in

nieuwe technologieën en in luxueuze vormen

van ontspanning en vermaak.

Bij kantoren staat vooral flexibiliteit voorop.

In een open en transparante werkomgeving

hebben werknemers keuze uit een grote

variatie aan werkplekken. Het werk vindt

tegenwoordig voor een groot deel plaats

achter de computer, wat - althans theoretisch

- ook thuis zou kunnen worden gedaan.

Daarmee is echter het belang van de fysieke

werkplek niet afgenomen. In de moderne IT-

economie werken uit verschillende disciplines

samengestelde teams aan complexe

problemen. Communicatie op de werkvloer is

daarbij van het grootste belang. De werkplek

dient dus zo te worden ingericht dat deze

de verlangde interactie mogelijk maakt en

stimuleert.

De gepolijste cirkel in de vloer rond schuine kolommen waarschuwt passagiers als vanzelfsprekend. Schiphol, Nel Verschuuren (Kho Liang Ie Associates, Amsterdam)

Page 9: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

16  Ogenblikken Ogenblikken  17

visuele kwaliteit van het oorspronkelijke plan

ook al moest ze dat integreren in niet minder

dan twintig grootschalige vernieuwingen en

uitbreidingen,” schrijft James Boekbinder in

het fotoalbum dat Nel Verschuuren mocht

uitgeven in het kader van de prijs. “We

reisden de hele wereld over om voorbeelden

van luchthavens te zien,” zegt Verschuuren.

“Schiphol bestond toen eigenlijk nog niet.

Het waren een paar loodsen zonder enige

samenhang. Ons ontwerp is de basis

geworden voor wat er nu staat. Het was

toonaangevend in die tijd.”

Ze vervolgt: “Maar het verandert. Op het

huidige Schiphol is nog maar weinig terug te

vinden van ons ontwerp. De luchthaven is niet

meer een aankomst en vertrekhal, maar meer

een supermarkt waar winkels een prominente

rol spelen. Van de weidse gedachte dat je

overal naar buiten moet kunnen kijken en de

passagiers moet kunnen zien, is weinig meer

over. Het is niet meer het totaalplaatje. Onze

betrokkenheid bij Schiphol is daarom sinds

een jaar of twee minimaal. In 2005, 2006

hebben we nog een laatste project gedaan.”

In Tilburg nam zij de inrichting van het

hoofdkantoor van Interpolis voor haar

rekening. Voor dit spraakmakende project

werkte ze samen met befaamde Nederlandse

ontwerpers en beeldende kunstenaars als

Marcel Wanders, Piet Hein Eek en Joep van

materialen.

Door de nieuwe lichttechnologieën kan het

niveau van verlichting worden afgestemd op

persoonlijke wensen en manieren van leven

en werken. ‘Intelligente’ gebouwen gedragen

zich als planten en bomen, met ingebouwde

zintuiglijke systemen en processen die zijn

gebaseerd op fotosynthese, lichtgeoriënteerde

beweging en transparantie.

Terug naar de rol van de interieurarchitectuur

in deze maalstroom van ontwikkelingen.

Iemand die de positie van het vak in het

samenspel tussen de opdrachtgever en

de architect goed heeft begrepen is de

gerenommeerde interieurarchitect Nel

Verschuuren, eigenaar van het bureau

Kho Liang Ie Associates in Amsterdam.

Verschuuren speelde een vooraanstaande

rol in het ontwerp van het interieur van

Schiphol, waar zij tot hoofdinterieurarchitect

werd benoemd. In 2001 won ze de Mart

Stamprijs voor haar interieurontwerp van

de reizigersterminal op Schiphol. De sobere,

neutrale inrichting was bedoeld voor vijf

miljoen passagiers per jaar. Inmiddels gaat

het om meer dan het zesvoudige.

“Het is Verschuuren gelukt geen enkele

concessie te doen aan de helderheid en de

Lieshout. Het bijzondere van dit gebouw, dat

aanvankelijk een doorsnee kantoor moest

worden, was een van de later geformuleerde

uitgangspunten: niet iedere werknemer had

een eigen vaste werkplek nodig, omdat men

ervan uitging dat niet alle medewerkers op de

zelfde tijden van het gebouw gebruik zouden

maken.

In de plaats van die werkplekken ontwierp

Verschuuren ‘velden’ waarvan de indeling

naar believen kon worden gewijzigd. Het

nieuwe aan dit idee was dat het nog nooit

eerder ergens op die manier was toegepast.

Verschuuren en de andere ontwerpers

bedachten in die velden verschillende

‘atmosferen’ met flexibele werkruimtes.

Zo konden de werknemers kiezen in welke

atmosfeer zij die dag hun werk wilden gaan

doen. Voor Nederland was dat destijds

revolutionair. Toch ziet Nel Verschuuren haar

eigen ontwerpen vooral in termen als ‘vrij

nuchter, functioneel, no nonsens’.

Verschuuren: “Het is toch vreemd als je

een heel grote kantine maakt voor mensen

die er maar een half uurtje per dag zitten?

Die ruimte kan andere momenten van

de dag gebruikt worden als kantoor.”

Het samenvoegen van functies leidde tot

ongekende besparing voor Interpolis. Een

tweede kantoortoren, begroot op ruim 15

Schiphol, Nel Verschuuren (Kho Liang Ie Associates, Amsterdam)

Page 10: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

1�  Ogenblikken Ogenblikken  1�

miljoen euro hoefde niet te worden gebouwd.

“Ik voelde dat kantoortuinen in plaats van

werkcellen nog niet de oplossing waren.

Na veel bezoeken aan dergelijke kantoren

wereldwijd, kwamen we tot de ontwikkeling

van velden waar alles tegelijk kan gebeuren.

De organisatie leent zich daar ook voor. Het is

meer een administratiekantoor. Natuurlijk kan

elkaar te leren. De ledenvergaderingen waren

zeer interessant en we organiseerden veel

reizen.” Nel Verschuuren bouwt nu met een

bureau met vier ontwerpers langzaam af. “Ik

denk niet aan het inwerken van een opvolger.

Het is eigenlijk wel mooi zo: Het stopt als ik

stop.”

Artikel verschenen n.a.v. benoeming 

Nel Verschuuren als erelid BNI

[Intern 2 - mei 2008 - Jong]

ik zo’n project niet alleen uitvoeren, vandaar

dat we een aantal grote namen aan het

concept hebben toegevoegd.”

In de hoogtijdagen werkte het bureau van

Verschuuren toch maar met zeven mensen.

“In het begin waren we ook maar gewoon

met ons drieën: Kho Liang Ie, mijn partner

en man Tinus van de Kerkhof en ik. We

wisten heel goed wat onze kracht was en

onze beperkingen waren. De Academie

voor Beeldende Kunst leidde indertijd nog

op tot een veelzijdig ontwerper. Statica,

bouwkundige constructies, klimaat, we

leerden van alles wat en weten ook welk

specialisme we in moeten zetten om tot een

goed resultaat te komen. Je leerde waar je

de informatie vandaan moet halen. Dat is nu

makkelijker met Google en zo.”

Op het gebied van commercie zou ze wat

sterker willen zijn. “De monitorbakken van

Schiphol waren mijn eigen ontwerp. Op

diverse luchthavens hingen kopieën. Ik heb

Schiphol gevraagd of we het ontwerp niet

konden aanvechten. Maar voor hen was zo’n

verzoek ‘peanuts’, niet de moeite waard. De

bank voor het vliegveld in Laos, van gebogen,

geperforeerd staal, is wel beschermd en nog

steeds in productie.”

Kennis overdragen op een academie heeft

Verschuuren nooit gedaan. “Ik heb er de rust

niet voor. Ik kan het er niet ‘even bij doen’.

Mijzelf kennende zou ik me er helemaal op

willen storten en daar heb ik gewoon de

tijd niet voor.” Wel is Verschuuren voorzitter

geweest van de BNI, van 1975 tot 1982.

“Toen was de voornaamste taak een netwerk

te creëren, elkaar te leren kennen en van

Gesprek Nel Verschuren, Ronald van Bochove en Han de Kluijver. Februari 200�

Het bankje voor het vliegveld in Laos is nog steeds in productie. Nel Verschuuren (Kho Liang Ie Associates, Amsterdam)

Page 11: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

20  Ogenblikken Ogenblikken  21

Door allerlei oorzaken verdwenen veel

bedrijven in de industriële sector in de

naoorlogse jaren uit de binnensteden, of ze

werden naar uitgestrekte bedrijfsterreinen

buiten de stad verbannen. Talloze

negentiende-eeuwse en vroeg twintigste-

eeuwse fabrieksgebouwen, pakhuizen en

kantorencomplexen – in veel gevallen in

Bijzondere rol voor de interieurarchitect bij hergebruik van industrieel erfgoed

architectonisch-historisch opzicht belangrijke

objecten - raakten door leegstand in verval,

als ze al niet waren gesloopt. Een minderheid

werd in oude luister hersteld dankzij een

nieuwe bestemming. De komende decennia

ondergaan die bedrijfsterreinen uit de

naoorlogse periode hetzelfde lot. Een pleidooi

voor het behoud van industriële monumenten

door een structurele aanpak van hergebruik.

Voor de interieurarchitect is daarbij een

bijzondere rol weggelegd.

Maatregelen van de overheid,

stadsvernieuwingsprojecten, de

ondergang van traditionele bedrijfstakken,

schaalvergroting, fusies en het strenger

wordende milieubeleid waren er in de

naoorlogse periode de oorzaak van dat

oude bedrijven, en daarmee een zekere

levendigheid, uit de centra van de steden

verdwenen. In de jaren zestig, zeventig

maakte niemand zich daar echt druk om. Een

beperkt aantal kleinere objecten in en rond de

binnensteden, zoals pakhuizen, ambachtelijke

bedrijfspanden en gebouwen waarvan het

historisch belang algemeen werd erkend,

bleven zonder al te veel ingrepen en opsmuk

behouden. Dat gebeurde met name door ze

een nieuwe bestemming te geven, in veel

gevallen ten behoeve van de detailhandel of

voor opslagdoeleinden.

Toch veranderde al in diezelfde jaren zeventig

het denken over industrieel erfgoed en de

mogelijkheden tot hergebruik.

De sloop van onder meer textielfabrieken in

Tilburg, veelal zonder enig onderzoek vooraf

naar mogelijkheden voor herbestemming,

markeert die omslag en het ontstaan van

de moderne industriële ‘archeologie’. Overal

ontstonden particuliere organisaties die zich

gingen verzetten tegen de dreigende sloop

van waardevol industrieel erfgoed. Al vrij

snel werd echter duidelijk dat behoud niet

mogelijk was zonder dat er nieuwe functies

of herbestemmingen voor de gebouwen

waren gevonden. In de grote steden nam de

kraakbeweging daarbij dikwijls het voortouw.

Zij nam leegstaande fabriekspanden in

gebruik voor uiteenlopende woon-, werk- en

leefgemeenschappen.

De trend vanaf de late jaren tachtig was het

behoud van industriële objecten als een soort

visuele ‘landmarks’. In de jaren negentig

werden ze soms ook vertrekpunt voor

stedenbouwkundige herinrichtingsplannen.

Zo is de wijk Rokkeveen in de groeigemeente

Zoetermeer duidelijk ontworpen uitgaande

van zo’n landmark: de oude watertoren.

In 1981 begon een jonge generatie

stedenbouwers met het ontwerpen van

Verbouwing voormalig hoofdkantoor Bonn & Mees te Rotterdamtot horecagelegenheid, HDK architecten bna bni bnsp, 2006

Restauratie Emile van Loonhuis (bibliotheek) te Roosendaal, M + R interieurarchitecten BV, Foto: Studio De Winter

Page 12: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

22  Ogenblikken Ogenblikken  23

deze omvangrijke wijk. Ze koos voor een

op geometrische grondvormen gebaseerde

vormentaal, die in toom werd gehouden door

kaarsrechte structuurlijnen. In de compositie

van het nieuwe woongebied speelt de

watertoren letterlijk een centrale rol, omdat

de wijken er als het ware omheen cirkelen.

Ook fabrieksschoorstenen werden in de

afgelopen decennia minder gauw bestemd

voor de sloop. Men realiseerde zich dat

ze net als de Zoetermeerse watertoren

als referentiepunt kunnen dienen bij

het ontwerpen en inrichten van nieuwe

woonwijken en dat ze deel uitmaken van de

industriële archeologie van de stad.

De fabrieksschoorsteen was in de tweede

helft van de negentiende en de eerste

helft van de vorige eeuw een van de

meest markante symbolen voor de

toenemende welvaart. Steden werden tot

ver in de twintigste eeuw afgebeeld met veel

schoorstenen als teken van de vooruitgang.

In Nederland werden tussen 1880 en 1960

alleen al ruim 10.000 bakstenen schoorstenen

opgetrokken. Van het historisch arsenaal aan

fabrieksschoorstenen resteren nu nog ruim

650 exemplaren, maar hun aantal neemt nog

steeds in gestaag tempo af. Inmiddels zijn

131 schoorstenen voorgedragen voor behoud

en de mogelijke status van monument. Een

aardig voorbeeld van het functioneel behoud

van een fabrieksschoorsteen is het exemplaar

dat als baken dient voor het Nederlands

Textielmuseum in Tilburg.

De Amsterdamse Westergasfabriek is een

ander treffend voorbeeld van hergebruik,

in dit geval ten behoeve van een reeks

vrijetijdsfuncties. De Gashouder, of

eigenlijk het fundament van wat ooit de

grootste gashouder van Europa was, heeft

met een kolomvrij vloeroppervlak van

bijna drieduizend vierkante meter en een

vrije hoogte van zestien meter welhaast

onbegrensde gebruiksmogelijkheden. De

ronde vorm, het industriële karakter en het

doorleefde interieur geven iedere activiteit

een extra dimensie. De gashouder is

geschikt voor beurzen, tentoonstellingen,

voorstellingen en bedrijfsevenementen.

Genoemde voorbeelden betreffen echter

behoud door herbestemming van individuele

gebouwen en objecten. Dat veranderde

in de jaren negentig toen gebiedsgerichte

herontwikkeling in zwang kwam. De aandacht

werd opgeëist door steeds grotere complexen

en zelfs hele gebieden. Het ging nu niet

meer om enkele of meer gebouwen in de

binnensteden, waar de meeste industriële

bedrijvigheid inmiddels wel was verdwenen,

maar om gebieden daarbuiten. Oude

industriezones langs kanalen en rivieren,

havengebieden, maar ook grootschalige

fabrieksterreinen aan de randen van de

steden.

Veel gemeentelijke overheden hadden

zich in die tijd allang teruggetrokken

als grote voortrekkers van stedelijke

ontwikkeling. Hun posities werden

ingenomen door private marktpartijen als

projectontwikkelaars, institutionele beleggers

en geprivatiseerde woningbouwcorporaties.

Sommige van de nieuwe generatie

industriële herontwikkelingsgebieden zijn

zo uitgestrekt dat alleen combinaties van

genoemde marktpartijen gezamenlijk

hergebruikprojecten zullen kunnen

aanpakken.

Een aansprekend voorbeeld van zo’n

omvangrijk project vinden we in het Duitse

Ruhrgebied. De Landsregering van Rijnland-

Westfalen legde met een memorandum

over de inhoud en de organisatie van de

Internationale Bauausstellung (IBA) Emscher

Park (opgericht in 1989) en met een financiële

impuls de basis voor een nieuw regionaal

ruimtelijk beleid. In het memorandum werd

het voormalige mijnbouwgebied Emscher

zone als feitelijk verloren binnen het

Ruhrgebied beschouwd. Daarom moest juist

Verbouwing boerenschuur tot appartementen, Bernisse, 2007HDK architecten bna bni bnsp

hier een ondersteunende strategie worden

ontwikkeld. De deelstaatregering verbond aan

de oprichting van het IBA Emscher Park het

voornemen om in een periode van tien jaar

een modelproject te realiseren. Zeventien

steden en een provincie nemen deel aan het

project.

IBA Emscher Park, Rijnland-Westfalen, Duitsland

Page 13: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

24  Ogenblikken Ogenblikken  25

De voormalige industrieterreinen in de

Emscher zone lagen weliswaar braak, maar

de infrastructuur bleef behouden. Daarom

was hergebruik mogelijk. In haar filosofie

definieerde de IBA zeven pilotprojecten,

die de weg naar de regionale transformatie

moesten effenen: wederopbouw van het

landschap - een concept voor het Emscher

Landschapspark, ecologische verbetering,

het Rhein-Hernekanaal als belevingsruimte,

industriële monumenten als cultuurdrager,

werken in het park, nieuwe woonvormen

en woningen en als zevende project nieuw

aanbod van sociale, culturele en sportieve

activiteiten.

Op het voormalige fabrieksterrein van de

Sfinxfabrieken in Maastricht, waar de in de

jaren tachtig ontworpen wijk Ceramique

verrees, bleven slechts twee oude

fabrieksgebouwen staan. De in constructief

opzicht bijzondere Wiebenga-hallen en de

bordenfabriek. Geen van beide vormen

echter een herkenbare verwijzing naar

een industrieel verleden, maar zijn veeleer

incidenten in den volledig nieuwe wijk van

woningen en kantoren. Daarmee is de wijk

nog een voorbeeld van de oude opvatting

over het behoud van slechts afzonderlijke

gebouwen.

In de jaren negentig verschoof de aandacht

echter van de snelle herbestemming van

enkelvoudige gebouwen naar de integrale

transformatie en herontwikkeling van soms

uitgestrekte (industrie)gebieden. Daardoor

wordt de looptijd van projecten steeds

langer. De incidentele aanpak ten aanzien

van de oorspronkelijke bebouwing, zoals

deze in Ceramique nog werd gepraktiseerd,

maakt steeds meer plaats voor geschakelde

planontwikkeling, zoals die op het terrein

van de voormalige NDSM-werf aan de

Amsterdamse IJ-oevers, het Philips-

complex in Eindhoven en het Stork-terrein

in Hengelo. Daar werden de bestaande

cultuurhistorische waarden al in een vroeg

stadium geanalyseerd en daarmee werden

ze een belangrijk uitgangspunt in het

ontwikkelingsproces.

Een nieuwe opgave vormen de

industrieterreinen uit de eerste decennia na

de Tweede Wereldoorlog: de terreinen die

in de hoogtijdagen van de stadsvernieuwing

aan de periferie van de stad uit de grond

werden gestampt. Veel van deze terreinen

raken verouderd en de destijds onaanzienlijke

zones waarin ze werden gesitueerd, maken

inmiddels weer deel uit van het stedelijke

gebied.

In stedelijke agglomeraties is op het gebied

van hergebruik van industriële gebouwen

dus nog veel werk te verrichten. Het gaat

dan wel om langlopende projecten. Een

probleem dat zich daarbij voordoet, is de

langdurige leegstand. Tijdelijk gebruik voor

andere doeleinden is een van de oplossingen,

bijvoorbeeld het tijdelijk onderbrengen van

culturele evenementen. Bijkomend voordeel:

er ontstaat een breder draagvlak voor

transformatie van het betreffende gebied,

omdat deze in de tijd dat er nog bedrijven

waren gevestigd, meestal als een soort

gesloten enclaves werden beschouwd. Als je

er voor je werk niet hoefde te komen, had

je er immers niets te zoeken. Nu worden ze

meer bij het publieke domein betrokken.

We moeten vaststellen dat herbestemming

uit industrieel-archeologisch oogpunt,

zowel van het individuele object als van

grotere complexen, zelden geslaagd is.

Van het oorspronkelijke interieur blijft

dikwijls niet veel karakteristieks over,

wanneer bijvoorbeeld in verband met de

brandveiligheid houten vloeren worden

vervangen door betonnen. Inwendige,

oorspronkelijke ornamenten en attributen

moeten verdwijnen, hooguit blijft hier en

daar een aardig element gehandhaafd. Door

misplaatste architectonische ingrepen kan een

dergelijk project zelfs volkomen mislukken.

Sommige projecten zijn zelfs zo ‘ontspoord’

dat ze beter hadden kunnen worden gesloopt.

Het hergebruik van oude gebouwen is daarom

bij uitstek een terrein waar kansen liggen

voor de interieurarchitectuur. De gebouwen

bestaan immers al, de funderingen zijn gelegd

en de architectonische vorm is bepaald.

De interieurarchitectuur kan een belangrijke

rol spelen bij het bepalen en realiseren van

een nieuwe bestemming voor dit erfgoed.

De functie van een gebouw rechtvaardigt

het bestaan ervan. Wanneer het die functie

verliest – het wordt te klein of voldoet niet

meer aan de moderne eisen – rijst de vraag

of het in stand moet worden gehouden of

gesloopt. De economie levert in het algemeen

sterkere argumenten op om te slopen dan

emoties doen om het gebouw te behouden.

In bijna alle gevallen is hergebruik dus de

enige manier om een leegstaand gebouw in

stand te houden.

Maquette Ceramiqueterrein Maastricht

Page 14: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

26  Ogenblikken Ogenblikken  27

Om gebouwen opnieuw te kunnen gebruiken,

moeten ze wel aantrekkelijk genoeg

zijn om de inspanning en de financiële

consequenties van een complete herinrichting

te rechtvaardigen. Vooral laatstgenoemde zijn

dikwijls aanzienlijk. Gebouwen moeten dus

voldoende potentie bezitten om een nieuwe

functie te kunnen herbergen, zonder dat er

aan die functie al te veel concessies hoeven

te worden gedaan.

Nu zijn er in Nederland nog talloze oude

fabrieken, stations, kerken, kantoren en

woongebouwen te vinden. Veelal zijn deze

‘afgedankte’ gebouwen gesitueerd nabij

de stedelijke centra. De gewilde locaties,

de historische waarde en de degelijke

constructie van de gebouwen maakt ze

uitermate geschikt voor transformatie

en herbestemming, dikwijls als woon- of

kantoorgebouw.

De sfeer van het gebouw is minstens zo

belangrijk. Daardoor kan de op – verouderde

regelgeving gebaseerde – bouwkundige

dimensionering worden gecompenseerd,

bijvoorbeeld te steile trappen en te kleine

gevelopeningen. Andere factoren die bij

herbestemming van invloed zijn op de

haalbaarheid, zijn functionaliteit, technische

aanpak, culturele en historische waarde,

financiële consequenties, juridische zaken

als de bouwregelgeving en organisatorische

verbanden.

Bij de interne transformatie van gebouwen

gaan er vaak karakteristieke elementen

verloren. Eisen met betrekking tot

verdiepingshoogtes, brandwering en daglicht

zijn hiervan meestal de oorzaak. Hier nu ligt

de uitdaging voor de interieurarchitectuur om

een synthese te vinden tussen het behoud

van het oorspronkelijke karakter, de moderne

eisen en de functie die het gebouw gaat

krijgen. Zolang daarbij het totale sfeerbeeld

behouden blijft kunnen er alsnog goede,

nieuwe condities ontstaan.

Een goed voorbeeld van zo’n synthese is de

verbouwing, revitalisering en herinrichting

van de bibliotheek in Roosendaal en

tegelijkertijd de restauratie van het uit

1850 daterende rijksmonument Emile van

Loonhuis. De bibliotheek was bij de bouw al

met het Van Loonhuis verbonden. Door een

aantal ingrepen in het bestaande gebouw

werden een theaterzaal, informatieplein,

leesruimte in de oude historische raadzaal,

jeugdbibliotheek ‘Schatrijk’ in het Emile

van Loonhuis, een loopbrug en nieuwe

toegang(en) gecreëerd. De bibliotheek werd

heringedeeld tot een informatiecentrum met

de naam ‘Parrotia’, genoemd naar de boom in

het Emile van Loonpark.

De restauratie en herbestemming van

het voormalige Heilige Geestgasthuis in

Hattem is een ander voorbeeld. In het oude

stadshart van het kleine vestingstadje Hattem

werd in 1350 het Heilige Geestgasthuis

Distributiegebouw verbouwd tot architectenwerkplaats, Oud-Beijerland. Foto: Roos en Ros BV BNI BNA

‘Canonboat sheds’ verbouwd tot woningen, Holmen,Kopenhagen, Denemarken, PLH architecten

Page 15: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

2�  Ogenblikken Ogenblikken  2�

gesticht. In de loop der eeuwen vervulde het

monumentale bouwwerk veel functies tot het

in de twintigste eeuw een winkelpui kreeg.

In 1999 werd besloten het vervallen pand te

restaureren en een herbestemming te geven.

Door een verticale indeling – winkelpand aan

de straatzijde en woning erachter – konden

alle waardevolle bouwsporen uit het verleden

bewaard blijven en worden ingepast in het

ontwerp.

Tenslotte een zeer aansprekend voorbeeld

van hergebruik van een industrieel

gebouw. In 1981 werd in Oud-Beijerland

op een industrieterrein, grenzend aan

het dorpscentrum, een weinig opvallende

distributiehal voor een verpakkingsbedrijf

neergezet, zoals er in Nederland duizenden

staan. Het gebouw werd in 2002 aangekocht,

ingrijpend verbouwd en getransformeerd tot

architectenwerkplaats.

Het industriële karakter van het gebouw

werd volledig gehandhaafd en waar

mogelijk versterkt. De gevels werden zwart

gespoten en voorzien van veel glas. De

basis voor het interieur vormen de drie

hoge rijen palletstellingen. Zij verdelen het

vloeroppervlak in een aantal kleinere delen

en versterken het industriële karakter van

het gebouw. In kleine paviljoens zijn alle

nevenfuncties ondergebracht. De ‘opkamer’

is een opvallende spierwitte ruimte die dwars

door een van de gevels naar buiten steekt

met binnen en buiten een overstek van vijf

meter.

En toch, wanneer we de huidige stand van

zaken in heel Nederland onder de loep

nemen, moeten we ondanks genoemde

voorbeelden constateren dat er nog te

weinig wordt nagedacht over mogelijke

methodieken voor het behoud van grotere

historische of industriële complexen.

De (interieur)architecten dienen dus

ontwerpmethodieken te ontwikkelen om

transformaties op verschillend niveau te

kunnen realiseren.

Er moet echter ook rekening worden

gehouden met belemmerende factoren. De

overheid vormt met al haar regelgeving de

grootste belemmering voor transformatie

en hergebruik van gebouwen en

(industrie)gebieden. Daarbij gaat het niet

alleen om bestemmingsplannen die de

transformatie van een kantoor tot woningen

in de weg staan, maar ook het bouwbesluit

en gemeentelijke verordeningen. Bovendien

is de individuele ambtenaar bij toetsing van

het deel van een ingediend plan, waarvoor

hij verantwoordelijk is, niet geïnteresseerd

in het totale concept. Ook de eisen op het

gebied van brandveiligheid vormen vaak

een obstakel, omdat hiervoor niet zelden

ingewikkelde en dus kostbare oplossingen

moeten worden bedacht.

De komende jaren zal hergebruik van oude

gebouwen niettemin naar verwachting steeds

belangrijker worden. Niet alleen om redenen

van cultuurhistorische aard, maar ook uit

economische overwegingen, hoe kostbaar

dergelijke transformaties momenteel vaak

nog zijn. Dat schept in elk geval grote

mogelijkheden voor (interieur)architecten;

zij kunnen in dat proces een belangrijke,

misschien wel doorslaggevende rol spelen.

[Intern 1 - februari 2007 - Transformatie]

Behouden of transformeren? Tintern Abbey, Wales, Engeland (Foto 2004)Restauratie en herbestemming Voormailge Heilige Geestgasthuis te Hattum, Foto: Interieurarchitectenburo Wever BNI

Page 16: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

30  Ogenblikken Ogenblikken  31

de methodiek nutteloos.

Zoals gezegd zijn er verschillende

ontwerpstrategieën mogelijk. In de praktijk

zijn ze altijd gebaseerd op drie fasen:

broeden, schetsen en foamen.

Zo ontwikkelt de ene architect zijn ideeën het

liefste op kantoor achter zijn computerscherm

of werktafel, de andere in de auto. Waar het

ook gebeurt, broeden op een idee moet.

De volgende stap is schetsen. In wezen is dit

een ‘trial and error’ strategie, een fase waarin

er van alles aan het oorspronkelijke idee kan

veranderen.

Tenslotte kan de architect de ontwikkelde

ideeën gaan vormen, het zogeheten foamen.

Bij deze derde stap hoort de maquettestudie

en beoordeling van materiaal, theorie en

concept.

Bij het ontwikkelen van het definitieve

ontwerp volgens de drie beschreven stappen

kan de ontwerper gebruik maken van

bestaande hulpmiddelen.

Een verhoudingssysteem is het meest

toegepaste hulpmiddel dat tal van architecten

implementeerden in hun ontwerpproces.

De gulden snede is het bekendste voorbeeld.

Het getal phi is (φ=1,618…) vormt hierin

het middelpunt. Dit getal is net als pi

(π=3,14…) niet nauwkeurig te beschrijven.

De verhoudingen die hierin liggen besloten

komen overal in de natuur voor, zoals in

planten, bloemen, insecten, schelpen en

ook in de mens zelf. Het verhoudingsstelsel

werd door de Grieken gebruikt bij de bouw

van het Parthenon. Leonardo da Vinci en

menig architect pasten dit stelsel toe bij de

vormgeving van gebouwen, gebouwdelen

en gevels. De gulden snede wordt ook nu

nog beschouwd als een grondvorm voor

schoonheid.

Een ontwerpstrategie is een individueel

gereedschap dat de architect in de loop van

de jaren ontwikkelt en zich eigen maakt.

Om een goede balans te vinden tussen

een methodische ontwerpstrategie en het

daadwerkelijke ontwerpen dient hij de

mogelijkheden en onmogelijkheden van

zijn eigen methode te leren begrijpen. Een

ontwerpstrategie mag nooit een belemmering

vormen, maar moet geheel in dienst staan

van het eigenlijke ontwerpproces.

Het creëren van het idee dat ten grondslag

ligt aan het ontwerp is in wezen de kern

van het werk van een architect. Maar het

vervolgens uitwerken van zo’n idee is een

buitengewoon complex proces, omdat daarbij

behalve de vormgeving ook alle andere

disciplines van het vak aan de orde komen.

Veel architecten zijn dan ook op zoek

naar strategieën of methodieken om

het ontwerpproces zo goed mogelijk te

laten verlopen. Die verschillen onderling

nogal eens. Zo hanteert de ene architect

alleen een verhoudingssysteem als grove

onderlegger, terwijl de ander het hele

ontwerpproces ondergeschikt maakt aan

zijn ontwerpsystematiek. Die twee uitersten

dragen beide een risico in zich.

De eerste zou wel eens een basis voor

het ontwerp kunnen creëren die als los

zand aan elkaar hangt. Zijn systematiek

staat immers los van de context en het

ontwerpprogramma. De tweede daarentegen

loopt het risico een ontwerp te realiseren

dat volledig uit de systematiek voortkomt.

In dat geval kun je je afvragen of het om

een ontwerp of een product gaat. Genoemde

risico’s benadrukken het belang van het idee.

De ontwerpgedachte moet belangrijker zijn

dan de ontwerpmethode. Zonder de eerste is

Broeden, schetsen en foamen - ontwerpstrategieën in de architectuur

De gulden snede

Broeden, schetsen en foamen bij HDK architecten bna bni bnsp

Page 17: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

32  Ogenblikken Ogenblikken  33

hij Het plastische getal. Het uitgangspunt

van zijn methodiek was dat de ruimte

om ons heen bewoonbaar moest worden

gemaakt en dat er een aangenaam gevoel

van geborgenheid en schoonheid aan werd

toegevoegd. De onderlinge afstand tussen

– en afmetingen van – vormen speelde

hierin volgens van der Laan een grote

rol. Het plastische getal geeft uitdrukking

aan de wijze waarop mensen groottes

onderscheiden. Hij ontwikkelde hiervoor de

abacus en de morfotheek om zijn stelsel of

methode respectievelijk tweedimensionaal en

driedimensionaal uit te leggen.

Er bestaan ook andere verhoudingssystemen.

Zo paste architect Berlage voor de

opbouw van de Beurs van Berlage het

proportiesysteem van de zogeheten

Egyptische driehoek toe. Deze driehoek

heeft een verhouding tussen de basis en

de hoogte van 8:5. Berlage gebruikte de

driehoek zodanig dat deze de proporties in

ruimte en vlakverdeling van de gevel van het

beursgebouw bepaalde.

Le Corbusier ontwikkelde zijn eigen variant op

de gulden snede. Hij ontwierp gebouwen op

basis van de gezichtloze mens: Le Modular.

Le Modular belichaamde volgens Le Corbusier

de kwaliteiten van de ware moderne

mens. Door de mens te reduceren tot data

(dimensies en verhoudingen) kon hij zijn

ontwerpen rond zijn eigen visie (het idee)

vormgeven. Zijn verhoudingssysteem

was in zijn ogen dan ook een sterk

ontwerpgereedschap om een gebouw zo

gebruikersvriendelijk mogelijk te maken.

Ook Dom van der Laan nam de mens als

uitgangspunt. De grondslag voor zijn theorie

was een matenstelsel dat is gebaseerd op de

menselijke waarneming. Dit systeem noemde

Elke architect heeft dus – al dan niet

geformuleerd – een eigen theorie of visie

op het ontwerpproces. Deze vormt de basis

voor verdere ontwerpstrategieën die worden

ingezet. Indien de vorm tot het belangrijkste

startpunt van het ontwerp wordt bestempeld,

heeft deze niet alleen betrekking op de massa

van het exterieur, maar ook op de vormgeving

van de binnenruimte. Veel ontwerpers starten

met vormstudies in foam of uitgewerkt in

maquettes. Ze monden dikwijls uit in een

steeds verfijndere vorm die uiteindelijk wordt

vertaald naar een definitief ontwerp waarin

ook het materiaal een rol gaat spelen.

Le Modular van Le Corbusier

Kloosterkerk van de abdij Sint Benedictusberg te Mamelis, Dom van der Laan (foto 2006)

Broeden, schetsen en foamen bij HDK architecten bna bni bnsp

Page 18: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

34  Ogenblikken Ogenblikken  35

Meestal kan goed worden herleid hoe de

vorm tot stand is gekomen, door middel van

infrastructuur, zichtassen e.d. Maar sommige

architecten, zoals Zaha Hadid, laten zich

volledig leiden door de vorm zelf. Achteraf is

door anderen dan ook nauwelijks te herleiden

waar die vorm vandaan komt. Een goed

voorbeeld hiervan is het Rosenthal Centre

voor eigentijdse kunst in het Amerikaanse

Cincinnati.

Anderen zien het materiaal als één van

de belangrijkste uitgangspunten van het

ontwerp. Herzog en de Meuron laten in

hun gerealiseerde projecten - en ook al in

hun ontwerpmaquettes - zien dat ze het

materiaalgebruik al in een vroege fase als één

van de hoofdaspecten beschouwen. Zo zijn

het ontwerp van de bibliotheek in Eberswalde

en het transformatorgebouw in Basel bijna

directe vertalingen van de ontwerpmaquettes

waarin het materiaal al werd vastgelegd.

Ook de computer komt steeds meer in beeld,

momenteel voornamelijk ingezet voor het

uitwerken van ontwerpen en slechts op zéér

beperkte schaal ook voor systematische

ontwerpprocessen. Gerealiseerde voorbeelden

van dergelijke ontwerpmethoden zijn schaars.

Deze vorm van ontwerpen zal echter in

de komende decennia ongetwijfeld verder

worden ontwikkeld: een bescheiden, tweede

industriële en elektronische revolutie. CNC-

fabricage (computer numeric controlled) van

bouwonderdelen biedt de mogelijkheid buiten

standaardisatie om te ontwerpen en zich

uitsluitend te richten op de ontwerpaspecten.

Het risico dat hieraan is verbonden, is dat

de computer met de ontwerper aan de haal

kan gaan. Architecten die de voordelen van

het digitale ontwerpen benutten, herkennen

dit dilemma. Zij zorgen er dan ook voor dat

ze een strategie uitzetten waarin hun ideeën

(uitgangsprincipes) als leidraad voor het

digitale ontwerpgereedschap dienen.

Zoals eerder gesteld, het creëren van het

idee dat aan de basis ligt van het uiteindelijke

ontwerp is het belangrijkste onderdeel in de

ontwerpstrategie. John Hejduk, een architect

die bekend stond om zijn ideeën en niet van

gerealiseerde bouwwerken, onderschrijft dit.

Op 11 november 1993 schreef hij in

Volkskrant: ‘Het bouwen – ik noem het 

liever fabriceren – gebeurt in mijn hoofd.

Architectuur beperkt zich niet alleen tot het 

zichtbare proces. … Een gedicht, literatuur, 

muziek, zelfs de geneeskunst inspireren me

bij het bouwen. Het is een misverstand te 

denken dat je werktekening altijd moet leiden 

tot een pasklaar bouwwerk.’

Het idee en concept vormen de grote lijn van

het ontwerp en zijn ook vaak te herkennen

in de details. De ontwerpstrategie is een

zeer nuttig gereedschap dat wordt ingezet

om het idee uit te werken en vorm te geven.

Belangrijk is ervoor te waken dat de strategie

niet de overhand krijgt en een doel op

zichzelf wordt. Ontwerpen moet tenslotte wel

ontwerpen blijven.

[Intern 5 - november 2006 -

Ontwerpmethodiek]

Uitbreiding museum Ordrupgaard, Zaha Hadid Architects, Charlottenlund, Denemarken Computerschetsen, HDK architecten bna bni bnsp

Page 19: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

36  Ogenblikken Ogenblikken  37

Door de ver doorgevoerde regelgeving en alle

mogelijke belemmeringen komt de moderne

architect te weinig toe aan datgene waarvoor

hij is opgeleid: na gedegen onderzoek

komen tot een ontwerp dat maatschappelijk

relevant is en iets toevoegt aan de stedelijke

identiteit. Zo dreigt er een monotone en vage

architectuur – en dito interieur - te ontstaan.

De enige remedie is de architect beter in

staat te stellen een persoonlijk stempel op

zijn ontwerpen te drukken.

In de sleur van eentonigheid –architectuur en signatuur

De architectonische signatuur is een waarborg

voor een gevarieerde, dus interessantere

stedelijke omgeving.

De onlangs overleden Brits-Zweedse

architect Ralph Erskine was een sociaal

bevlogen man die als architect meende dat

hij met architectuur een betere wereld kon

scheppen. Volgens hem ‘moeten gebouwen de

menselijke verhoudingen verbeteren’.

Deze uitspraak paste hij consequent toe

in zijn architectonische werk. Hij ontwierp

dan ook in hechte samenspraak met

opdrachtgevers en toekomstige bewoners,

waardoor de laatsten zich zijn gebouwen als

het ware eigen konden maken. Zo kreeg zijn

architectuur op natuurlijke wijze de identiteit

van de gebruiker met een sterke sociale

uitstraling.

Deze ontwikkeling in de architectuur

komt steeds meer in het gedrang. In de

hedendaagse verhoudingen verliezen

architecten terrein, want een groeiend deel

van hun taken wordt uitbesteed. Het is

tegenwoordig normaal dat een bouwproces

voornamelijk bestaat uit vergaderen, zoeken

naar kostenbesparingen en het voortdurend

aanbrengen van wijzigingen in de plannen.

Voeg daarbij de overdaad aan regelgeving

toe en het is duidelijk dat kwaliteit en een

eigen signatuur ver te zoeken zijn. Genoemde

ontwikkeling leidt tot een vage, algemene

architectuur.

Extra investeringen, vernuftig inzicht en

duidelijke stedebouwkundige principes

zouden tot innovaties kunnen leiden, zodat

de bebouwde wereld ook op termijn beter

aansluit bij de moderne samenleving.

Opdrachtgevers hebben echter geen

interesse meer in de lange termijn. Ze zijn

voornamelijk geïnteresseerd in economische

levensvatbaarheid op korte termijn en

dus moeten gebouwen het liefst voor

bodemprijzen uit de grond worden gestampt

en snel kunnen worden doorverkocht.

Gebouwen bepalen echter gedurende

vele jaren het stedelijke beeld en hebben

in dat opzicht tevens een belangrijke

maatschappelijke functie.

Aan deze functie wordt door die korte

termijnvisie nauwelijks meer aandacht

geschonken, waardoor het vrijwel onmogelijk

is de ontwerpfase vooraf te laten gaan

door gedegen onderzoek. De grotere

bureaus hebben dankzij een omvangrijkere

orderportefeuille nog mogelijkheden om

onderzoek te doen ten bate van slechts een

beperkt aantal projecten. Dat zijn echter

uitzonderingen en dergelijk onderzoek staat

helaas te veel op zichzelf. Te weinig gericht

onderzoek ontneemt de architectuur de kans

om innoverend en maatschappelijk relevant

Bedrijfsgebouw aannemingsbedrijf te Hellevoetsluis, HDK architecten bna bni bnsp

Bedrijfsunits te Rotterdam, HDK architecten bna bni bnsp

Page 20: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

3�  Ogenblikken Ogenblikken  3�

te ontwerpen. Zo slibt de bouwwereld dicht in

een sleur van eentonigheid.

Herzog en de Meuron tonen met hun

werk aan dat onderzoek voorafgaand

aan een ontwerp het eindproduct op een

hoger niveau brengt. Stedelijk landschap

heeft nu eenmaal een bredere kijk nodig.

Het zijn tegenwoordig vooral politieke

beslissingen en onderlinge afspraken tussen

opdrachtgever en ontwikkelaar die de toon

zetten, maar daarbij is geen plaats voor

de maatschappelijke aspecten. Zo loopt de

kwaliteit op den duur sterk terug. Er is maar

een manier om de kwaliteit vast te houden

en zelfs te verbeteren: geef de architect zijn

oorspronkelijk plaats en functie terug. Laat

hem weer de ontwerper zijn die met behulp

van onderzoek en creativiteit streeft naar

de hoogste kwaliteit bij het invullen van de

stedelijke ruimte, ook en vooral voor de

langere termijn.

Nog steeds putten architecten en

stedenbouwkundigen inspiratie uit het

nationale verleden. Mogelijk is die hang

naar een harmonieuzer verleden het gevolg

van de veel complexere – en moeilijker te

bevatten – eigentijdse cultuur. De hierboven

beschreven ontwikkelingen resulteren immers

in een ruimtelijke omgeving als een kant-

en-klaar consumeerbaar product, waarin

de bewoners geen kans krijgen – zoals dat

bij Erskine wel mogelijk was – om zich de

ruimte mentaal en fysiek toe te eigenen.

Onderzoek naar de huidige maatschappelijke

en sociale ontwikkelingen zou kunnen leiden

tot een architectonische wereld die wel bij de

moderne mens aansluit.

Er zijn overigens wel voorbeelden van

projecten waar dat teruggrijpen op de

eigen culturele historie heel goed werkt,

zoals bij de monumentale complexen van

marinewerf Willemsoord te Den Helder. De

‘vergane glorie’ wordt daar weerspiegeld in

het hedendaagse gebruik van de complexen.

Een andere werkwijze is het incorporeren van

buitenlandse architectonische tradities en

culturen in de eigen architectuur, zoals dat

gerealiseerd is in de ‘Scandinavische buurt’

in Schiedam. Noord-Europese architectuur in

een kenmerkend Nederlandse planologische

setting, dus betrekkelijk dicht op elkaar,

zoals dat in de Scandinavische landen zelden

voorkomt.

In onzekere tijden ontstaat er een verlangen

naar houvast, ook in architectuur en

ruimtelijke ordening. Een vertrouwde,

historiserende vormgeving komt aan dat

verlangen tegemoet. Dit geldt voor alle

ontwerpen – oud en nieuw – die duidelijk

herkenbaar zijn als typisch Nederlands.

Ze hebben echter geen enkele relatie met

een snel veranderende samenleving, laat

staan dat ze er iets aan toevoegen. Kortom,

cultureel-historische accenten zijn aardige

hulpmiddelen ter completering van een

ontwerp.

Praktischer hulpmiddelen, zoals de gulden

snede worden vaak toegepast om naast een

functionele, sociale invulling de esthetische

vormgeving van het ontwerp te ondersteunen.

In sommige gevallen worden hulpmiddelen

echter beschouwd als uiteindelijk ontwerp,

terwijl ze slechts van nut zijn aan het begin

van het proces. Daardoor mist het ontwerp

inhoud en wordt het nooit het vormgegeven

resultaat van een heel onderzoeks- en

denkproces. Soms doet men wel pogingen

een ontwerp naderhand met een ideologische

boodschap te onderbouwen, maar deze komt

dan niet verder dan het papier waarop zij

is geformuleerd. Architectuur spreekt haar

Balie kantoorgebouw te Spijkenisse, HDK architecten bna bni bnsp

Page 21: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

40  Ogenblikken Ogenblikken  41

eigen taal en blijft ondergeschikt aan de

functionele, maatschappelijke en kunstzinnige

eisen van de tijd.

Architectuur staat dus in dienst van mensen

en moet zich niet bezighouden met het

uitdragen van ideologieën. Gebouwen hebben

een sterke invloed op het wezen van een stad

en het dagelijks leven van de inwoners.

Het ervaren van een gebouw en de inwerking

op de mens is de essentie van de architectuur

en biedt haar een kans te overleven.

Materialen, zoals metselwerk, hout en beton,

dienen niet om de geschiedenis of een of

andere ideologische boodschap van het

gebouw over te brengen, maar om het nieuwe

gebouw mee te verrijken, om het te laten

aansluiten bij de identiteit van de omgeving

en van de gebruiker.

Er is nog een ander verschijnsel dat van

invloed kan zijn op de architectuur: de

impulsieve beslissing. Deze blijkt vaak

vooruitstrevender dan een langdurig

afgewogen beslissing. De laatste heeft

weliswaar vaak onze voorkeur, maar toch

komt het voor dat we iets gewoon in de

eerste seconde zeker weten. De vraag blijft

echter wanneer we wel en wanneer we niet

die eerste indruk moeten volgen. Er kunnen

immers ook vooroordelen in het spel zijn.

Wie veel relevant onderzoek doet, naar

bijvoorbeeld culturele ontwikkelingen, is in

staat een soort zesde zintuig te ontwikkelen,

waardoor hij ontwerpprocessen sneller en op

een hoger niveau kan uitvoeren.

Grotere ondernemingen, met name

multinationals, werken meestal met een

uitgebreide regelgeving en stellen uniformiteit

als belangrijkste eis in verband met hun

corporate identity. De architectuur en

vooral het interieur van de vestigingen

weerspiegelen dan het imago en de identiteit

van de onderneming.

Bij projecten die ons bureau in opdracht

van de Rabobank uitvoert, is dit ook het

geval. Deze coöperatieve bank hanteert een

uitgebreide regelgeving met betrekking tot

de vormgeving van exterieur en interieur van

alle vestigingen. Toch heeft het bestuur van

elke zelfstandig opererende vestiging eisen en

wensen ten aanzien van een eigen uitstraling.

Ontwerpen worden dan ontwikkeld vanuit

de identiteit van de locatie en niet vanuit de

centraal gestelde eisen.

De ontwikkeling naar uniformiteit staat op het

punt om terug te keren naar die van uniciteit.

Het eenduidige en zich herhalende beeld van

een bedrijf biedt een herkenbaar imago, dat

echter steeds minder wordt gewaardeerd. Het

streven naar een unieke beeldvorming binnen

een grotere eenheid – waardoor een nieuw

imago ontstaat – biedt dan ook de kans beter

aan te sluiten op de identiteit van omgeving

en publiek.

De zoektocht naar meer diversiteit en

authenticiteit kan slagen door de ontwerper

een bepaalde vrijheid te geven bij het

toepassen van zijn eigen signatuur. Daardoor

wordt er een extra dimensie aan het ontwerp

toegevoegd en ontstaat er een bepaalde mate

van uniciteit. Elke vestiging van bijvoorbeeld

de Rabobank is nog altijd herkenbaar, maar

heeft toch een eigen identiteit en past

beter in zijn sociale omgeving. Eenheid in

verscheidenheid, dankzij de architectonische

signatuur.

[Intern 3 - juni 2005 - Imago en identiteit]

Rabobank Westvoorne, HDK architecten bna bni bnsp Rabobank Westvoorne, HDK architecten bna bni bnsp

Page 22: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

42  Ogenblikken Ogenblikken  43

Het hergebruik van oude gebouwen is bij

uitstek een marktsegment waar kansen liggen

voor de interieurarchitectuur. De gebouwen

bestaan immers al, de funderingen zijn gelegd

en de architectonische vorm is bepaald. De

interieurarchitectuur kan een belangrijke

rol spelen bij het bepalen en realiseren van

een nieuwe bestemming voor dit erfgoed.

Hetzelfde geldt voor haar aandeel in het

nieuwe ‘time-based’ bouwen: gebouwen zo

ontwerpen dat hun functie in de loop der

jaren kan veranderen, dat ze aanpasbaar zijn.

Voor hergebruik van gebouwen is de in de

afgelopen jaren een groeiende belangstelling

te zien. Dat komt onder meer door het

Oud gebouw, nieuwe kans

grote aanbod van gebouwen waarmee nog

wel ‘iets kan worden gedaan’. Afgedankte

en afgeschreven fabrieken, watertorens,

stations, kazernes en kerken uit de twintigste

eeuw zijn nogal eens gesitueerd op plaatsen

nabij stadscentra, die tegenwoordig erg

in trek zijn als woonplekken. De degelijke

bouw en vooral de forse afmetingen maken

ze geschikt voor tal van nieuwe functies:

fitnesscentra, zwembaden, kleine bedrijven

en vooral woningen. Het resultaat is vaak een

spannende combinatie van - en tegelijkertijd

confrontatie tussen – functie en vorm. Deze

lijken niets met elkaar te maken te hebben,

maar ze blijken uitstekend samen te kunnen

gaan.

De functie van een gebouw rechtvaardigt

het bestaan ervan. Wanneer het die functie

verliest – het wordt te klein of voldoet niet

meer aan de moderne eisen – rijst de vraag

of het in stand moet worden gehouden

of gesloopt. De economie levert in het

algemeen sterkere argumenten op om te

slopen dan emoties doen om het gebouw te

behouden. Welke rechtvaardiging is er om

een leegstaand gebouw jaar in jaar uit ‘af te

stoffen’? Hooguit de inschatting dat het op

korte termijn weer een functie zal kunnen

vervullen. In bijna alle gevallen is hergebruik

dus de enige manier om een leegstaand

gebouw in stand te houden.

Om gebouwen opnieuw te kunnen gebruiken,

moeten ze wel aantrekkelijk genoeg

zijn om de inspanning en de financiële

consequenties van een complete herinrichting

te rechtvaardigen. Vooral laatstgenoemde zijn

dikwijls aanzienlijk. Gebouwen moeten dus

voldoende potentie bezitten om een nieuwe

functie te kunnen herbergen, zonder dat er

aan die functie al te veel concessies hoeven

te worden gedaan.

Het rationele uitgangspunt ‘form follows

function’ dat de Amerikaanse architect

Sullivan aan het begin van de twintigste

eeuw formuleerde en dat een zakelijke

architectuur aankondigde die wars was van

elke niet-functionele toevoeging, wordt door

hergebruik van oude gebouwen als het ware

omgekeerd. De functie moet in een bestaande

vorm worden ‘geperst’ met als enige oogmerk

die vorm – het gebouw – te handhaven,

omdat het zo aantrekkelijk is. Gebrekkige

ventilatie, te steile trappen, slechte isolatie en

dergelijke worden op de koop toe genomen,

omdat het gebrek daaraan ruimschoots wordt

gecompenseerd door de sfeer en de ambiance

van het oude gebouw. Bij hergebruik bepaalt

dus het programma niet langer de vorm,

maar de vorm legt het programma vast.

In de laatste halve eeuw is er meer gebouwd

dan in de hele menselijke geschiedenis

daarvoor. Sinds de Verlichting worden er

geen bouwwerken voor de eeuwigheid meer

opgetrokken. Het valt op dat de tijd steeds

korter wordt tussen oplevering van gebouwen

en het moment waarop besloten wordt het

Installatie Ruïne Heenvliet, Han de Kluijver, mei 2004

Herbouwd paviljoen, Ludwig Mies van der Rohe, Barcelona, Spanje

Page 23: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

44  Ogenblikken Ogenblikken  45

te slopen of voor de toekomst te behouden.

Omdat de functionele levensverwachting

van gebouwen dus steeds korter wordt,

dringt de vraag zich op of we eigenlijk wel

iets moeten bewaren. En als tot dat laatste

wordt besloten, wat moet er dan mee

worden gedaan en hoe moet er worden

geïntervenieerd?

Het dilemma van de moderne tijd is dat de

westerse samenleving zich voornamelijk richt

op alles wat nieuw is en op de toekomst, en

te weinig oog heeft voor historie. Dat kan

alleen maar als de overblijfselen van dat

verleden worden afgebroken en vergeten.

Het bezwaar van deze benadering is het

beste samengevat een aloude wijsheid:

zonder verleden is er eigenlijk geen toekomst

mogelijk, om de eenvoudige reden dat er dan

geen referentiekader is.

Zoals meestal zal de waarheid – is sloop of

behoud het beste - wel ergens in het midden

liggen, en de vraag is hoe je die vindt. Dat is

op dit moment de boeiendste opgave van ons

vak.

Bepaalde havengebouwen zijn op een

gegeven moment overbodig of verouderd.

Ze worden ontruimd en hun toekomst

wordt ter discussie gesteld. Een negatief

oordeel is dan gemakkelijk geveld, want

leegstaande gebouwen hebben nog maar

weinig aantrekkelijks. Weinigen lijken

er dan ook bezwaar tegen maken dat ze

worden gesloopt. Of sloop recht doet aan

de cultuurhistorische waarde en eventuele

potentie tot hergebruik zijn de volgende

vragen die aan de orde komen.

Sommigen huldigen de opvatting dat sanering

noodzakelijk is om nieuwe ontwikkelingen

mogelijk te maken en daarvoor ruimte te

scheppen. Anderen daarentegen stellen

juist dat monumenten (ook industriële)

tot ons erfgoed behoren, dat zonder enige

transformatie moet worden doorgegeven.

Deze stelling lijkt echter achterhaald in onze

dynamische wereld, waarin de begrippen

verandering en vernieuwing immers juist

centraal staan. Volledig en onveranderd

behouden lijkt dus niet meer goed mogelijk.

Zoals eerder gesteld is het echter wel

belangrijk verband te blijven leggen met

de geschiedenis om het noodzakelijke

referentiekader te scheppen. Wat vandaag

wordt gebouwd is morgen immers ook al weer

historie.

Lagen stadsvernieuwing en monumentenzorg

nog niet zo lang geleden mijlenver uit elkaar,

tegenwoordig vinden ze elkaar in een nieuwe

definiëring van hergebruik van gebouwen.

Behoud is daarin niet meer synoniem

met niets doen, maar is een volwaardige

ontwerpopgave geworden. Daarmee

Fort, door de eeuwen heen verbouwd, Maschio Angionio, Napels, Italië Verbouwing gasthuis en winkels tot woningen, Brielle, HDK architecten bna bni bnsp

Overbodig havengebouw, Livorno, Italië

Page 24: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

46  Ogenblikken Ogenblikken  47

bijvoorbeeld onderzoekstation, of langzaam

wegroesten in de polaire atmosfeer.

De komende jaren zal hergebruik van oude

gebouwen en het ontwerpen van nieuwe,

aanpasbare bouwwerken naar verwachting

steeds belangrijker worden. Niet alleen om

redenen van cultuurhistorische aard, maar

ook uit economische overwegingen, hoe

kostbaar dergelijke verbouwingen momenteel

vaak nog zijn. Voor de interieurarchitect

liggen hier dan ook grote mogelijkheden en

een belangrijke rol weggelegd.

[Intern 5 - oktober 2004 - Herbestemming]

attractie. Tretower in Wales is onderdeel van

een boerderij geworden.

In Buenos Aires is het grote havengebied

Puerto Madera, vlakbij het centrum,

omgetoverd in een schitterende woonwijk.

De zestien rode bakstenen pakhuizen

herbergen exclusieve appartementen.

Op de kades werden kranen en andere

haveninstallaties geïntegreerd in de openbare

ruimte.

Wat er met de geheel uit metaal opgetrokken

en nu verlaten basis op Antarctica gaat

gebeuren, is nog niet bekend. Ooit in gebruik

als centrum voor de verwerking van gevangen

walvissen, resten er voor de nederzetting

twee mogelijkheden. Een hergebruik als

ontstaat een nieuw, meer strategisch zicht

op hergebruik: niet meer gericht op het

behouden van ‘eeuwige’ waarden, maar op

het vasthouden aan juist die structuren die

nieuwe ontwikkelingen mogelijk maken.

Culturele duurzaamheid is daarin een

kernbegrip. Een bestaand gebouw krijgt aldus

een vaak verrassende nieuwe bestemming

en bij het ontwerpen van nieuwe gebouwen

moet met toekomstige, totaal andere functies

rekening worden gehouden: het flexibele of

‘time-based’ bouwen.

Tot slot een paar aansprekende voorbeelden

van hergebruik, waaraan ook ontwerpers

van nieuwe, flexibele gebouwen zich zouden

kunnen spiegelen. Eerst enkele oplossingen

uit eigen land. In Lisse, Sassenheim

en Rijnsburg werden bollenschuren op

succesvolle wijze getransformeerd tot

woningen en bedrijfsverzamelgebouwen.

Kerkgebouwen in Haarlem, Den Bosch,

Helmond en Zwijndrecht kregen de

respectievelijke bestemmingen tot kapsalon,

orangerie, supermarkt en kinderdagverblijf.

De ruïne van Heenvliet werd onlangs gebruikt

als decor voor een glaskunstmanifestatie.

Ook op tal van plaatsen in de wereld zijn

fraaie staaltjes van hergebruik te vinden.

Het beroemde paviljoen van Mies van der

Rohe in Barcelona is in gebruik als toeristische

Torpedohallen verbouwd tot woningen, Tegnestuen Vandkunsten, Holmen Kopenhagen

Pakhuizen verbouwd tot woningen, Puerto Madera, Buenos Aires, Argentinië Verlaten basis op Deception Island, Antarctica (foto 2003)

Een kasteelruïne geïntegreerd in een boerderij, Wales, Engeland

Page 25: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

4�  Ogenblikken Ogenblikken  4�

Helaas wordt bij het inrichten van de

binnenruimte nog steeds te veel uitbesteed

aan al dan niet professionele projectinrichters.

Dat maakt positie en inhoud van de discipline

interieurarchitectuur onduidelijk. Er is echter

wel een trend zichtbaar: veel architecten

verbinden de buitenkant van een gebouw

steeds meer met het interieur. Daardoor

ontstaat er de mogelijkheid te komen tot een

herdefiniëring van het vak in de richting van

een interieurarchitectuur met sterke relaties

met de architectuur.

Wie geïnteresseerd is in de ontwikkelingen

binnen de interieurarchitectuur, dient zich

Van projectinrichter naar interieurarchitect

allereerst af te vragen wat het begrip eigenlijk

precies inhoudt. De historicus Barbara

Laan, gespecialiseerd in de geschiedenis

van interieurs en interieurarchitectuur,

onderscheidt voor het begrip interieur een

algemene betekenis, een kunsthistorische en

een juridische¹. In het kader van dit artikel

zijn vooral de eerste twee van belang.

In de dikke Van Dale, zo stelt Laan, wordt

‘interieur’ onder meer gedefinieerd als ‘het

inwendige van een gebouw, huis, vertrek

of auto, met name wat de aankleding,

meubilering en stoffering betreft’. Dit is de

uitleg die in het algemeen aan het begrip

wordt gegeven. Het betreft hier de nagelvaste

afwerking van wanden, vloeren, plafonds,

maar ook meubelen, gordijnen en tapijten.

Interieur in kunsthistorische zin echter, omvat

meer.

De component die in de eerste definitie

ontbreekt is die van de ruimte in

architectonische zin: een door drie dimensies

bepaalde plek. Niet alleen de vorm, de

verhoudingen en de lichtinval definiëren

een interieur in ruimtelijk opzicht, ook de

toegangen hebben daarin een belangrijke

plaats omdat zij de onderlinge relaties tussen

vertrekken vastleggen en daarmee ook iets

zeggen over de locatie van een vertrek in het

interieur als een optelsom van vertrekken.

Het kunsthistorische begrip interieur omvat

bovendien het woord ‘inrichting’ dat volgens

Van Dale afgezien van de meubilering

en stoffering ook de ‘indeling in kamers’

betekent. Zowel het architectuurhistorisch

als het bouwhistorisch onderzoek hebben

de laatste jaren duidelijk gemaakt hoezeer

dit ruimtelijke aspect de betekenis van een

interieur kan bepalen. Interieurs kunnen dan

ook niet zonder meer naar een andere locatie

worden verplaatst. Tot zover de begrenzing

van het begrip interieur.

De laatste jaren is een tendens

waarneembaar waarin interieurs van winkels,

kantoren en diverse utiliteitsbouw in hoog

tempo werden aangepast aan de eisen van

de postindustriële globale economie. De

dynamiek die zo kenmerkend is voor de

wijze waarop de samenleving van karakter

verandert, schijnbaar zonder plan, laat staan

gebaseerd op meer of minder utopische

ideeën, is beter zichtbaar in de inrichting van

gebouwen dan in de architectuur zelf.

Voor zover er nog een avant garde bestaat,

lijkt deze haar werkterrein te verleggen naar

het inwendige van gebouwen.

Woonhuis Berkel en Rodenrijs, HDK architecten bna bni bnsp

Advocatenkantoor te Spijkenisse, HDK architecten bna bni bnsp

Page 26: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

50  Ogenblikken Ogenblikken  51

een tegenwicht worden geboden aan de

hedendaagse commerciële context van het

wonen.

Een aanprekend en vroeg voorbeeld van

de invloed van interieurarchitectuur op de

architectuur is het Cilinder Huis en Studio dat

de Russische architect Konstantin Mel’nikov

in 1927 in Moskou realiseerde². Het ontwerp

bestond uit twee tegen elkaar staande

cilinders. De laagste maakt een tamelijk

gesloten indruk, de omgeving als het ware

op afstand houdend. Hier bevonden zich de

woonvertrekken van de familie Mel’nikov. In

de hoogste zijn echter als in een honingraat

zeskantige ramen opgenomen, die juist de

verbinding tussen buiten- en binnenwereld,

openbare ruimte en het privé domein tot

stand brengen. Het interieur, de studio

van Mel’nikov, wordt gedomineerd door de

werktafel van de architect. Verder wordt

de ruimte vooral gevuld door de bijzondere

lichtinval via de drie rijen ramen.

Tal van architectenbureaus hebben de

vitaliteit van deze transformaties voor

de ontwikkeling van de ontwerpende

discipline allang ontdekt. Toch heeft de

interieurarchitect nog steeds moeite om een

volwaardige plaats te verwerven. Voor zover

hij er in slaagt mediagenieke interieurs te

realiseren, worden deze vaak afgedaan als

commercieel. Een serieuze bestudering van

nieuwe interieurs, de ingezette middelen

en een explicitering van de nagestreefde

doeleinden kan een waardevolle bijdrage

leveren aan de reflectie op de ontwikkeling

van de ontwerpende disciplines en de wijze

waarop commerciële en culturele ambities

kunnen samengaan.

De interieurinrichting wordt nog steeds veelal

uitbesteed aan professionele, gediplomeerde

inrichters. Op zich zou daar niet zoveel op

tegen hoeven te zijn, ware het niet dat deze

inrichters zich voornamelijk toeleggen op de

productie van een standaardproductenpakket

dat in samenwerking met industriële

ontwerpers wordt ontwikkeld. Via een

uitgekiende marketing worden deze

producten vervolgens op de markt

gebracht. Ook woonwinkels bieden complete

inrichtingsconcepten aan.

Daarmee komt de actieve bemoeienis van

de architect met zijn interieurontwerp

onder druk te staan. Dit wordt

versterkt doordat opdrachtgevers uit

allerlei bezuinigingsoverwegingen de

architect niet meer betrekken bij de

inrichting van het gebouw en kiezen

voor de standaardoplossingen van de

meubelfabrikanten.

Bij het ontwerpen en inrichten van woningen

lijkt de rol van de interieurarchitect dus

uitgespeeld. Tegelijkertijd worden er aan het

wooninterieur zeer hoge, sterk individuele

en dikwijls tegenstrijdige eisen gesteld. Zo

moeten wonen en werken moeiteloos in

elkaar kunnen overgaan. De woning moet een

rustpunt kunnen vormen om te ontsnappen

aan de hectiek van de maatschappij, zonder

te leiden tot een volledige afzondering.

Bovendien moet het interieur persoonlijk zijn

en aanpasbaar blijven.

Hoewel interieurarchitectuur traditioneel

wordt opgevat als een volgzame discipline

ten opzichte van de architectuur, wijzen

genoemde eisen op een noodzakelijke

omkering in deze zienswijze. Het

interieurontwerp kan een belangrijke rol

spelen in de ontwikkeling van persoonlijke,

veranderbare en op maat gesneden interieurs

en van daaruit geredeneerd van het eigenlijke

ontwerp van het huis. Aldus krijgt ze iets van

haar centrale positie terug en kan bovendien

Wat betreft openbare gebouwen in de

stedelijke context: kleinschalige publieke

gebouwen moeten bestand zijn tegen

veranderingen in gebruik. Ondanks deze

opgave van neutraliteit kunnen ze van

grote invloed zijn op de publieke betekenis

van de plek. Een strategie is het gebouw

een dusdanige herkenbaarheid te geven

dat het zich vanzelf nestelt in het publieke

geheugen. Bij gebouwen is flexibiliteit en

neutraliteit vereist. Het programma is immers

aan verandering onderhevig. Scheiding en

verbinding tussen verschillende functies zijn

belangrijke ontwerpthema’s. Daarin kan

de interieurarchitectuur een belangrijke rol

spelen.

De rol en betekenis van de

interieurarchitectuur in het ontwerpproces

is echter lang niet altijd duidelijk en

vanzelfsprekend. De ene keer wordt

een discipline aangesproken op haar

expertise op het gebied van materialen

Cilinder Huis en Studio, Konstantin Mel’nikov, Moskou 1927

Page 27: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

52  Ogenblikken Ogenblikken  53

onderscheidend gebouw verdient een daarbij

passende, unieke interieurarchitectuur.

Een belangrijk deel van het werk van

de architect is het verrichten van

studies en ontwerponderzoek binnen de

vage grenzen van soms al even vage

besluitvormingsprocessen. Hierbij is het

ontwerp niet het belangrijkste, maar moet

het werk resulteren in een evenement.

Interieurarchitecten zullen dus moeten

leren samenwerken met andere disciplines

– de architectuur voorop, maar ook met

bijvoorbeeld de planologie - waarbij kennis en

kunde worden uitgewisseld. De praktijk zal

in dat geval sterk worden verbreed en niet

meer uitsluitend gericht zijn op het bouwen

pur sang. De inbreng van een vernieuwde

interieurarchitectuur gaat dan immers veel

verder: van stoel tot stad.

¹drs. Barbara Laan: De poëzie van de Nederlandse binnenruimte. in: F. van Burkom, K. Gaillard, E. Koldewey e.a. (red.), Leven in toen. Vier eeuwen Nederlands interieur in beeld, Amsterdam – Zwolle, 2001, p. 13-1�. 

² Mario Fosso e.a.: Konstantin S. Mel’nikov and the Construction of Moscow, Milaan 2000, p.90-95

[Intern 6 - december 2003 - Horeca]

en interieurproducten bij de inrichting

van een gebouw. Dan weer wordt haar

gevraagd functionele of flexibele ruimtelijke

concepten uit te werken binnen de bestaande

architectuur.

Het ontwerpen van interieurs heeft dus een

onduidelijke status. Het is heel gebruikelijk

dat men pas over het interieur gaat nadenken

wanneer het gebouw zo goed als gereed

is. Slechts in uitzonderlijke gevallen is het

interieur een integraal onderdeel van het

totale concept.

In de Nederlandse context zijn zowel het

overheidsbeleid als de architectonische

discipline sterk gericht op de wijze waarop

gebouwen zich manifesteren in de stedelijke

of landschappelijke context. Het collectieve

belang gaat immers boven het particuliere,

en ‘dus’ zijn gevels belangrijker dan wat zich

daarachter bevindt.

Bovendien wordt aan exterieurs een meer

blijvende rol toegekend dan aan de interieurs.

Dat komt ook tot uiting in de verdeling van de

budgetten. Deze opsplitsing tussen exterieur

en interieur is niet altijd effectief. Enerzijds is

de houdbaarheid van exterieurs afgenomen.

Veel naoorlogse gebouwen worden

gestript en van nieuwe gevels voorzien in

overeenstemming met de nieuwe eisen ten

aanzien van comfort en esthetiek. Anderzijds

worden er hogere en gedifferentieerdere

eisen gesteld aan interieurs, zelfs als deze

tijdelijk zijn.

Ruimte en licht zijn wezenskenmerken van

elk interieur. De eisen en wensen van de

bewoner / gebruiker van een nieuwe woning

of bedrijfspand liggen aan de basis van

de ruimtelijke organisatie in het ontwerp.

Wellicht dat daar een nieuwe invulling van

de taak van de interieurarchitect ligt. In

nauwe samenwerking met de architect zou

hij ligging, afmetingen, omvang en vormen

van de verschillende binnenruimten moeten

meebepalen en – minstens zo belangrijk

– hoe, waar en in welke mate licht wordt

binnengelaten. Een interieur heeft uiteraard

ramen en deuren; de interieurarchitect

zou een zware stem moeten hebben in de

plaatsing en afmetingen ervan.

Want zoveel is wel duidelijk: ruimtelijkheid

en lichtintensiteit zijn van grote invloed

op het interieurontwerp. Daarop zou de

interieurarchitect zich aan de zijde van de

architect al vroeg in het ontwerpproces

van een nieuw bouwwerk kunnen

concentreren. Dan wordt de positie van de

interieurarchitectuur vanzelf veel duidelijker

en het ontwerp van buiten- en binnenkant

van een gebouw veel meer een organisch

geheel. Een zich door zijn architectuur

Centraal trappenhuis kantoor Odfjell Terminals Rotterdam bvHDK architecten bna bni bnsp

Page 28: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

54  Ogenblikken Ogenblikken  55

Aandachts -punten

• Nieuw gevelwerk – Lessen uit het verleden

• Duurzaamheid: kortstondige hype of langdurige inspiratiebron

• Water: verbindend element tussen exterieur en interieur

• Interieurarchitectuur speelt essentiële rol bij ‘gezond bouwen’

• Woonkeur: lust of last?

• Gebouw en geluid

• Onzichtbaar aanwezig –

Een ondergrondse supermarkt als traît d’union tussen oud en nieuw

• Transparantie en translucentie

56

64

70

78

84

88

92

96

Woonhuis en atelier goud- en edelsmid, HDK architecten bna bni bnsp >

Page 29: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

56  Ogenblikken Ogenblikken  57

Vernieuwing van gevelwerk was het

voornaamste thema op de SaieSpring

Bologna 2008, de toonaangevende beurs

voor gevels, deuren en interieuroplossingen.

Met name de rol van de technologische

vooruitgang kwam tijdens de beurs uitgebreid

aan de orde. ‘De wereld van de architectuur

houdt enerzijds verband met thema’s als

terminologie en beeld, maar anderzijds ook

met de technologieën die de ideeën moeten

omvormen tot realiteit,’ aldus Fabrizio

Bianchetti, directeur van SaieSpring.

De mate waarin (gevel)materialen zich

goed houden, vormde voor architecten

gedurende eeuwen een van de belangrijkste

beperkingen. Onderzoek naar en ontwikkeling

van nieuwe materialen zal een deel van

die beperkingen kunnen wegnemen; heel

geleidelijk worden traditionele producten

vervangen door nieuwe oplossingen. Het

zijn overigens eerder de mondialisering van

de vraag en de razendsnelle technologische

ontwikkelingen, die het aantal mogelijkheden

Nieuw gevelwerk –lessen uit het verleden

en oplossingen enorm doen toenemen.

Voorbeelden zijn intelligente interface,

sensorische oppervlakken, zelfreinigende

materialen en opblaasbare membranen.

Begrippen als duurzaamheid, het behoud

van de natuurlijke leefomgeving en de

discussie over klimaatverandering hebben

een belangrijke impuls gegeven aan het

sneller ontwikkelen van nieuwe materialen.

De vraag of die goed of slecht zijn, is daarbij

niet relevant. Het is de toepassing van de

materialen waar het om draait, waarbij

architecten rekening moeten houden met hun

levenscyclus en voortdurend moeten streven

naar verbeteringen. Interactieve gevels staan

dus centraal in het huidige architectuurdebat.

Naast aspecten als de functionaliteit en

degelijkheid van de gevel zijn architecten

ook op zoek naar mogelijkheden om zowel

interne als externe factoren van een gebouw

te vertalen naar het gevelbeeld.

Naast de al duizenden jaren vertrouwde

bouwmaterialen hout, baksteen en

natuursteen vonden in de 19e eeuw ook

nieuw ontwikkelde materialen als ijzer,

staal en glas ingang. Aangezien deze echter

niet altijd van buitenaf zichtbaar werden

toegepast, was het mogelijk dat in een van

buiten traditioneel ogend pand een deel van

het interieur al onder invloed van de moderne

architectuur tot stand was gekomen. Een

aardig voorbeeld is het glazen daklicht in het

Brusselse huis en atelier van Victor Horta.

Halverwege de 19e eeuw ontstond met de

bouw van Crystal Palace in Londen in 1851

al een geheel nieuw type gebouw. Joseph

Paxton bouwde dit glaspaleis, dat geen enkel

kenmerk van welke traditionele stijl dan ook

bezat, voor de eerste wereldtentoonstelling.

Hij creëerde daarmee een monumentaal

bouwwerk dat uitsluitend bestond uit een

dragend geraamte van ijzeren delen met een

‘gevel’ van glasplaten. In die tijd had Crystal

Palace voor de architectuur een revolutionaire

betekenis. Het luidde een ontwikkeling in Crystal Palace, Joseph Paxton, Londen 1851(in 1855 verplaatst naar Sydenham, in 1936 door brand verwoest)

Daklicht trappenhuis van huis en atelier Victor Horta, Brussel 1��� (sinds 1�6� Hortamuseum)

Page 30: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

5�  Ogenblikken Ogenblikken  5�

van de architectuur naar haar functionele

componenten en van een grotere rol van

bouwkundige ingenieurs.

Zo ging het ook bij een andere icoon van de

moderne tijd: de Parijse Eiffeltoren, ook al

tot stand gekomen ter gelegenheid van een

wereldtentoonstelling, die van 1889. Het

bouwwerk stuitte aanvankelijk op zeer grote

weerstand bij het publiek, vooral wegens

de hoogte en het opvallende ijzervakwerk.

Dat was volgens Gustave Eiffel noodzakelijk

in verband met de wind. Naast glas, ijzer

en staal was het vooral beton dat een

revolutie in de architectuur ontketende. Dit

bouwmateriaal maakte een geheel nieuw

soort architectuur mogelijk die het beeld van

onze steden tot op heden in zowel positieve

als negatieve zin bepaalt.

De nieuwe bouwmaterialen werden

steeds vaker toegepast. Vooral de

onvermoede mogelijkheden van beton

zetten de bouwkunst op z’n kop. Max Berg,

stadsarchitect van Breslau, tegenwoordig

het Poolse Wroclaw, liet in 1913 met de

Jahrhunderthalle als eerste architect zien

welke enorme overspanningen dankzij

toepassing van het nieuwe bouwmateriaal

opeens konden worden gemaakt in grote

zaalcomplexen zonder extra steunpilaren

die het zicht zouden beperken. Hoe meer de

onvermoede mogelijkheden van beton bekend

werden, des te positiever kwamen de meeste

architecten te staan tegenover de toepassing

van het materiaal. Bovendien kenden zij een

steeds grotere esthetiek toe aan beton in

onbeklede vorm.

Architectuur is al vanaf de klassieke oudheid

een experimentele mix van kunst en

wetenschap, waarmee antwoorden op vragen

van de eigen tijd moesten worden gevonden.

Paxtons glazen paleis, Eiffels ijzeren

torenconstructie en de vroege bouwwerken

van gewapend beton waren architectonische

experimenten waarvan de uitwerking tot

in het heden merkbaar is. Een van de

belangrijkste problemen van onze tijd zijn

de ingrijpende ecologische veranderingen in

de wereld. Op de een of andere manier moet

de architectuur, wil ze blijven bestaan, aan

de daaruit voortvloeiende nieuwe eisen gaan

voldoen. De oplossingen die de architectuur

kan bieden voor veel ecologische problemen,

zijn omvangrijk.

Uit de geschiedenis van de architectuur

kunnen we concluderen dat eenvoudige

vormgeving en authentieke materialisatie met

een daarop afgestemde ruimtelijkheid leiden

tot degelijke ontwerpen: de basis van de

architectuur. Uiteraard is smaak veranderlijk,

maar zo neutraal en oprecht mogelijke

architectuur wordt door (bijna) iedereen

gewaardeerd. Het gaat dan over werken

waarbij aspecten als natuur, omgeving of

context, licht, ruimtelijkheid, bouwtechniek en

geometrie een belangrijke rol spelen

Architectuur is altijd een soort spiegel

van de tijdgeest, mede afhankelijk

van maatschappelijke en technische

Jahrhunderthalle, Max Berg, Breslau (Wroclaw) Polen 1910-1913

Machu Picchu, Peru

Eiffeltoren, Gustave Eiffel, Parijs 1889

Page 31: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

60  Ogenblikken Ogenblikken  61

mogelijkheden. Doordat de technische

mogelijkheden vroeger beperkter waren,

hebben veel historische gebouwen wellicht

hun impact vooral te danken aan bewondering

voor het grote vernuft ondanks de beperkte

technische mogelijkheden en stuiten ze

daardoor op minder weerstand. Voorbeelden

zijn de Egyptische piramides, de Acropolis en

Machu Picchu. Er is een zekere wetmatigheid

in de architectuurgeschiedenis te constateren

van bouwwerken waaruit ontwerpers nog

steeds hun inspiratie putten. Deze gebouwen

zijn blijkbaar tijdloos, omdat ze nog steeds

worden gewaardeerd. Daarbij is het niet

zozeer het materiaal dat het beeld van de

gebouwen bepaalt, het zijn andere kwaliteiten

die dat veroorzaken.

Tegenwoordig lijkt de situatie anders. Veel

vernieuwingen veroorzaken vaak positieve

opschudding. Maar of ze over enkele decennia

nog steeds worden gewaardeerd, is de vraag.

Het lijkt erop dat het imago van gebouwen te

veel wordt bepaald door het materiaalgebruik.

Een ongeëvenaard aanbod aan materialen

en producten is op dit moment beschikbaar.

Tel daarbij de razendsnelle technische

ontwikkelingen en voor zowel in- als outsiders

is het nauwelijks meer bij te houden. De

databank Material ConneXion in New York kan

ordening in die veelheid brengen.

Het feit dat men materialen die eigenlijk

voor andere branches bedoeld zijn, gaat

toepassen in design en architectuur, is

in veel ontwerpen terug te zien. Recente

materiaalontwikkelingen zijn bijvoorbeeld

gerecyclede kauwgom, bladgouden tegels,

materiaal dat hard en zacht tegelijk is,

energieopwekkende folies, materiaal dat

warmte opslaat en luchtzuiverende coatings.

Ook computertechnieken bepalen steeds

meer de ontwerpen van nieuwe gebouwen.

Architectuur is een vaste activiteit van veel

ICT-afdelingen geworden.

Goede gebouwen zijn tijdloos en blijven

gewaardeerd. Naarmate de architectuur

meer leert van in het verleden gemaakte

fouten zou de conclusie moeten zijn dat een

goed gebouw nog beter wordt. De praktijk

is anders: er is niet alleen behoefte aan

verbetering, maar ook aan het ontwikkelen

van nieuwe ideeën. En dat gaat gepaard met

de toepassing van nieuwe technieken en dus

het risico van fouten maken.

Architecten bouwen meestal niet zoals

vroeger unieke bouwwerken voor de

eeuwigheid. Bovendien is de economische

levensduur veel korter. Door meer

bouwwerken in segmenten te ontwerpen, is

het ook mogelijk delen te vervangen of het

gebouw in delen uit elkaar te nemen. De oude

delen kunnen dan in nieuwe bouwwerken

worden hergebruikt. Het toepassen van de

nieuwste materialen wordt eenvoudiger.

Zo ontstaat een vorm van echt duurzaam

bouwen.

De traditionele positie van een architect is

fundamenteel veranderd. Hij maakt immers

veel meer deel uit van een collectief van

experts op deelterreinen van het bouwproces.

Een interieurarchitect kan een belangrijke

invloed hebben op de productontwikkeling

Hij hoeft zich niet alleen te concentreren

op de vorm, maar kan zich eveneens op

functionaliteit en milieuaspecten richten.

Hergebruik is daarnaast kostenbesparend,

omdat productieproces en transportkosten

aanmerkelijk kunnen worden gereduceerd.

Een radicaal andere vorm van duurzaamheid

is het ontwerpen van gebouwen die

levenslang meegaan. Veel architecten hebben

al min of meer voor deze insteek gekozen, en

Le Mur Végétal, Patrick Blanc, verticale tuin op een van de muren van Musée du quai Branly, Jean Nouvel, Parijs 2006

Page 32: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

62  Ogenblikken Ogenblikken  63

opnieuw is de keuze van het materiaal hierbij

enorm belangrijk.

De gevels van gebouwen hebben sinds de

energiecrisis van de jaren zeventig definitief

hun dragende tektonische functie verloren.

Gevel zijn een huid geworden, los van de

constructie en vrij vorm te geven ten opzichte

van de functie die ermee wordt omhuld. Dit

heeft architecten geconfronteerd met de

beeldende functie van gebouwen. Steeds

meer benutten architecten de autonome

expressie van de gevel op heel verschillende

wijze.

en kunnen een adequaat antwoord geven op

actuele vraagstukken in de architectuur.

Architectuur is modegevoelig. Alleen volgen

modes elkaar tegenwoordig sneller op of ze

lopen parallel. Het gevaar is dat het beeld te

overheersend wordt. Daardoor is er minder

aandacht en geld beschikbaar voor andere

essentiële aspecten van de architectuur,

zoals functionaliteit, flexibiliteit en ruimtelijke

kwaliteit. Over mode gesproken: er is een

parallel te trekken met de rol die kleding

speelt bij het tot uitdrukking brengen van

Hearst Tower, Norman Foster, New York 2006Het gebouw is het eerste ‘groene gebouw’ dat gebouwd is in New York. Zo wordt regenwater, afkomstig van het dak, opgeslagen in een tank die gebruikt wordt voor het koelingsysteem. De wolkenkrabber is gebouwd van 80% gerecycled staal.

Er is een aantal benaderingen. De gevel wordt

afgeleid uit de technische en functionele

eisen die eraan worden gesteld, een laat

soort functionalisme of rationalisme. Of

de gevel wordt beschouwd als beeldmerk

voor identiteit met veel herkenbare

vormreferenties, inclusief historiserende

architectuur. Dan is er nog de gevel als

laboratorium voor experimenten met nieuwe

materialen en vormtoepassingen, zoals

bijvoorbeeld in zogeheten groene gevels.

Al deze benaderingen dragen bij aan de

ontwikkeling van hedendaagse architectuur

identiteit. De drang tot eigenheid zoals die

in de kleding tot uiting komt, heeft alles

te maken met de drang tot communicatie.

Kleding zegt iets over je identiteit, je

gemoedstoestand. Waarom zou architectuur

niet een zelfde functie kunnen gaan

vervullen?

[Intern 3 - juni 2008 - Gebouwen leren]

Geveldetail kantoorgebouw te Barendrecht, HDK architecten bna bni bnspDe foto is net na de oplevering gemaakt. De houtfineerplaat (Prodema)gaf al snel problemen: nooit meer toepassen

Page 33: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

64  Ogenblikken Ogenblikken  65

Duurzaamheid als centraal uitgangspunt in

de architectuur is meer dan het gebruik van

FSC hout of het toepassen van duurzame

of hergebruikte materialen. Het gaat om

een alles omvattende manier van denken.

Welk onderhoud moet er naderhand aan

een duurzaam ontwerp worden gepleegd,

welke consequenties heeft afbraak van een

dergelijk gebouw, hoe ervaren de gebruikers

het wonen en/ of werken in een gebouw

opgetrokken uit duurzame materialen? Ook

voor de interieurarchitectuur is hier nog een

belangrijke taak weggelegd. Zij zou haar

verantwoordelijkheid moeten nemen en

aspecten van duurzaamheid oppakken. Of is

het allemaal maar een kortstondige hype die

de snelheid van de ontwikkelingen niet bij kan

houden?

Hoe men ook over de ideeën betreffende de

opwarming van de aarde van een markante

figuur als Al Gore denkt, één ding is zeker:

hij heeft wel een discussie ontketend over

de vraag hoe het met de aarde verder moet.

Duurzame ontwikkeling is in die discussie een

cruciaal begrip. Het gevaar is, dat het een

containerbegrip is geworden, waaronder alles

Duurzaamheid: kortstondige hype of langdurige inspiratiebron?

wat men maar wil, kan worden gerangschikt.

Zo lijkt inmiddels heel Nederland duurzaam,

als we het mogen geloven. Maar schijn

bedriegt, want wezenlijke veranderingen

blijven vooralsnog uit. Politiek en media zijn

de hoofdverantwoordelijken voor een hype die

zijn weerga niet lijkt te kennen…

Door de toenemende milieuproblemen en

de waarneembare veranderingen van het

klimaat, is echter toch het besef gegroeid

dat er moet worden gezocht naar duurzame

oplossingen. Hoewel er vorderingen worden

gemaakt, is de – westerse - samenleving nog

steeds niet voldoende doordrongen van de

noodzaak en stapelen de problemen zich op.

Wat moeten we eigenlijk precies verstaan

onder duurzame ontwikkeling? Volgens

het in 1987 verschenen Brundtland

Rapport van de VN is het ‘een ontwikkeling

waarin de huidige wereldbevolking in haar

behoeften voorziet zonder de komende

generaties te beperken om in hun behoeften

te voorzien’. Duurzaamheid is dus een

ontwikkeling op de lange termijn. Zo moet

in 2020 twintig procent van alle energie uit

duurzame bronnen komen en de uitstoot

van broeikasgassen met dertig procent zijn

teruggebracht.

Of dat nobele streven ooit wordt gehaald, is

zeer de vraag. Bovendien is het bepaald niet

eenvoudig deze lange termijnontwikkelingen

te combineren met de wenselijke en

noodzakelijke korte termijnontwikkelingen.

Desondanks speelt op een aantal terreinen

de duurzame ontwikkeling al een min of

meer prominente rol: de energievoorziening,

landbouw, waterbeheer en ook wel in

stedenbouw en architectuur.

Er zijn inmiddels op het vlak van duurzaam

bouwen de nodige initiatieven ontwikkeld en

oplossingen aangedragen die vervolgens in

een aantal projecten werden toegepast. Het

is opmerkelijk dat het begrip duurzaamheid

vooral wordt genoemd op het niveau van

stedenbouw en gebouwen of woningen.

In de interieurarchitectuur speelt het nog

steeds een ondergeschikte rol en wordt

er nog nauwelijks aandacht aan besteed.

Toch kan duurzame interieurbouw een

belangrijke bijdrage leveren aan de gewenste

ontwikkelingen.

Op kleine schaal werd er al in de jaren ‘70

gezocht naar minder milieubelastende,

energiezuinige en duurzame oplossingen,

met name in de woningbouw en in de

Hong Kong

Afval glas, Radlo, Tsjechië, 2007

Woonhuis Regensburg, Thomas Herzog (1�77-7�)

Page 34: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

66  Ogenblikken Ogenblikken  67

woonomgeving. In de loop der jaren werd

hiermee de gereedschapskist gevuld voor

duurzaam bouwen (dubo) op het niveau van

het afzonderlijke gebouw. In 1990 werd het

tot onderdeel van het milieubeleid van de

regering verheven: de rijksoverheid stelde de

milieueffectrapportage (MER) in.

Een duurzaam gebouw moet idealiter

lang meegaan en ‘passief’ zijn.

Maak belanghebbenden bijvoorbeeld

verantwoordelijk voor de terugname van

materialen die ze gebruikten, als het gebouw

na verloop van jaren wordt gesloopt . Een

gebouw zou ook meer energie moeten

opleveren dan afgeven. Het meeste effect

is tot nog toe bereikt op het terrein van

energielevering. Door sterk verbeterde

isolatiemethoden en veel energiezuiniger

apparatuur is het verbruik van gebouwen

aanzienlijk teruggedrongen. Zonnecollectoren

op woningen kunnen een aanzienlijke bijdrage

leveren aan besparing. Door het gebruik van

duurzame materialen kunnen gebouwen veel

langer meegaan. Investeren in duurzame

gebouwen en woningen betaalt zichzelf terug:

ze gaan langer mee en er wordt bespaard op

energiekosten.

Voorbeelden zijn het ACROS Fukuoka building

in Japan, een idee voor de groene stad, de

opslag van zonne-energie in een woonhuis

van Thomas Herzog in Regensburg en het

onder de grond bouwen van een foundation,

besparing koeling en verwarming. De meeste

voorbeelden zijn niet door regelgeving of

onder morele druk tot stand gekomen,

maar door architecten die aantonen dat

het aantrekkelijk kan zijn milieuvriendelijke

gebouwen te ontwerpen. Architecten die

voorop lopen, worden eerder afgeremd door

wettelijke structuren.

Hier gelden min of meer dezelfde criteria als

bij de architectuur: het gaat erom een stad

te creëren die lang meegaat en blijft voldoen

aan de nieuw gestelde eisen. Daarvoor zijn

gerichte inspanningen nodig op basis van

duidelijk vastgelegde ideeën over wat hier

met duurzaamheid wordt bedoeld. Talloze

deskundigen op het gebied van water,

ecologie, verkeer, milieu en energie zijn actief

betrokken bij de stedenbouw. Ook de natuur

krijgt een belangrijke rol toebedeeld. In het

project Stuifakker in Westvoorne bijvoorbeeld

vormt de aanwezige natuur de leidraad:

de aanleg van hagen en het gebruik van

vegetatiedaken breiden het groen verder uit.

Het afzonderlijk opvangen van regenwater

belast het riool veel minder. Duurzame

ontwikkeling is een dus een samenspel tussen

natuur, samenleving en economie.

Tenslotte: architectuur en stedenbouw

geven vorm aan wensen ten aanzien van

de woon- en werkplek en bepalen daarmee

in hoge mate de sfeer binnen een woon-/

werkomgeving. Ook hier ligt een uitdaging

voor duurzame ontwikkeling. Opvallend is

dat op het gebied van de architectuur en

stedenbouw veel zaken die betrekking hebben

op energiezuinig ontwikkelen wettelijk zijn

geregeld.

ACROS Fukuoka building, Fukuoka City, JapanEmilio Ambasz & Associates (1989-95)

Ondergronds bouwen t.b.v. een foundation, WassenaarHDK architecten bna bni bnsp

Toepassing warmtepompen.Kantoorgebouw te Spijkenisse, HDK architecten bna bni bnsp, 2005 

Vegetatiedak schietbaan, HDK architecten bna bni bnsp

Page 35: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

6�  Ogenblikken Ogenblikken  6�

Zoals in de inleiding al opgemerkt: binnen de

interieurarchitectuur speelt duurzaamheid nog

geen grote rol. In elk geval wordt er minder

over geschreven en gediscussieerd. Toch zou

duurzaam interieurontwerpen een belangrijk

aandeel in het totaal van duurzaam bouwen

kunnen leveren. Er zijn voor het interieur nog

weinig regels en wetten. De keuze van het

interieur blijft een taak van opdrachtgever en

ontwerper en deze zijn ook verantwoordelijk

voor het de mate van duurzaamheid.

Energiesystemen hebben eveneens invloed

op het interieur en tenslotte is de keuze

van het materiaal een bepalende factor

(vloerbedekking in plaats van laminaat).

Zijn soms bij architectuur en stedenbouw

de voordelen van duurzaamheid al moeilijk

te meten, in de interieurarchitectuur is dit

nog lastiger. Welke financiële voordelen

(zowel op de korte als op de lange

termijn) zijn er aan de keuze van het

duurzame interieur verbonden? Duurzame

interieurarchitectuur is veel sterker dan in

architectuur en stedenbouw gebaseerd op

het eigen initiatief van de ontwerpers. Een

van de meest voorkomende toepassingen

in de interieurarchitectuur is het gebruik

van FSC-hout. De meubelbeurs in Londen

had dit jaar als thema duurzaamheid. Hier

werden bijvoorbeeld meubels gepresenteerd,

vervaardigd uit gerecycled materiaal.

Het begrip duurzaamheid is de laatste jaren

door de media opgeblazen tot een regelrechte

hype, die door de politiek dankbaar wordt

misbruikt om allerlei maatregelen door te

drukken. Dit gedrag leidt de laatste tijd tot

een zekere metaalmoeheid bij het publiek.

Men is uitgekeken op al die nadruk op de

milieuaspecten en de noodzaak tot een

andere levensstijl.

Dat is geen goede ontwikkeling, omdat er

veel tekenen zijn dat drastische maatregelen

op dit gebied meer dan noodzakelijk zijn.

Aan de architect, de stedenbouwkundige

en de interieurarchitect de uitdagende

opdracht mede vorm te geven aan de

veranderingsprocessen en het begrip

duurzaamheid uit de sfeer van een hype

te halen en er een inspiratiebron voor het

bouwen in de toekomst van te maken. Eén

ding is zeker: interieurarchitecten hebben de

morele plicht bij te dragen aan een oplossing

voor de klimaat- en energieproblemen. Als

zij daarbij een inspiratiebron vormen voor

anderen is dat meegenomen.

[Intern 1 - februari 2008 - Eco-design]

Toepassing grasdak kerkgebouw, HDK architecten bna bni bnsp Toepassing solarglas bij 34 woningen te Simonshaven, HDK architecten bna bni bnsp

Detail stedenbouwkundig plan Stuifakker, Westvoorne 2007HDK architecten bna bni bnsp

Page 36: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

70  Ogenblikken Ogenblikken  71

Water, het alom voorkomende element op

aarde, is het symbool van het leven en

zuiverheid. Dit ‘pure’ element dient dan ook

ter reiniging van alles wat onrein is. Water

heeft een serene uitstraling en invloed op

de mens. Geen wonder dus, dat het in de

loop der eeuwen veelvuldig is toegepast in

de menselijke leefomgeving, zowel in het

exterieur als in het interieur. Welke zijn de

motieven die de mens ertoe beweegt het

water zo dicht in zijn nabijheid toe te laten?

Water: verbindend element tussen exterieur en interieur

In de moderne architectuur is een van

de belangrijkste beweegredenen om

water op een steeds ingenieuzere wijze in

nieuwe ontwerpen op te nemen het op een

hoger niveau tillen van de bouwfysische

en esthetische kwaliteit. Zo waren de

gevels van het Engelse paviljoen voor de

wereldtentoonstelling 1992 in Sevilla voorzien

van een watervlies. De achterliggende

gedachte van ontwerper Nicholas

Grimshaw was een zo groot mogelijke

ruimte af te koelen met zo weinig mogelijk

energieverbruik. De wand van water is het

meest opvallende middel dat hiertoe wordt

ingezet. Over de grote beglaasde oppervlakte

in de gevel stroomt water dat de warmte van

de binnenruimte opneemt. Op die manier kan

het gebouw tot een aangename temperatuur

worden gekoeld, terwijl tegelijkertijd een

transparante gevel wordt gehandhaafd.

Voor het Nederlandse paviljoen op deze

wereldtentoonstelling werd op soortgelijke

wijze van water gebruik gemaakt. De

architecten Zwarts en Jansma lieten het

aanzicht van het gebouw mede bepalen

door het klimaat van Sevilla. De wanden

van het paviljoen werden uitgevoerd in een

(transparant) weefsel dat constant werd

besproeid met water. De warmte in het

gebouw werd opgenomen door het koude

water dat op zijn beurt verdampte. De wind

die over het membraan blies, verspreidde de

waterdamp, waardoor het gebouw goed kon

worden gekoeld.

Een andere benadering van het gebruik

van water naast de fysische inzet is de

historiserende functie. Zo werd in Bristol het

schip ss Great Britain in een dok geplaatst.

Het bijzondere aan dit dok is dat de boot

niet drijft in water, maar dat het schip wordt

gedragen. Rondom het schip werd een glazen

oppervlak aangebracht waarover een laag

water stroomt. Op deze wijze ontstaat er

een ruimte onder het schip, waardoor het

schip en het dok goed te bezichtigen zijn

en geconserveerd kunnen worden. Deze

toepassing maakt het mogelijk nieuwe ruimte

te creëren, terwijl het schip net als in het

verleden lijkt te drijven in een dok met water.

De onderliggende ruimte krijgt hierdoor

tevens een bijzondere en subtiele lichtinval.

De voorgaande voorbeelden illustreren enkele

van de mogelijkheden die water biedt op het

niveau van het gebouw. Als we de directe

leefomgeving wat ruimer interpreteren – op

stedenbouwkundig niveau – speelt water

ook een steeds grotere rol. Zo gaat men bij

de ontwikkeling van nieuwbouwplannen uit

van de introductie van minimaal tien procent

ss Great Britain, Great Western Dockyard, Bristol, England

Engelse paviljoen voor de wereldtentoonstelling in Sevilla.Een ontwerp van Nicholas Grimshaw

Page 37: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

72  Ogenblikken Ogenblikken  73

nieuw wateroppervlak in verhouding tot het

te bebouwen oppervlak. Deze eis wordt in

feite gehanteerd om ervoor te zorgen dat er

voldoende capaciteit voor de afvoer van water

blijft bestaan in een omgeving die steeds

meer terreinverharding kent. Een leefbare,

natuurlijke omgeving wordt er ook door

bevorderd.

Om water in en uit vijvers, grachten, sloten

en kreken te laten is uiteraard een toe- en

afvoersysteem nodig, meestal uitgevoerd

in de vorm van rioleringen onder de

bestrating. Een esthetischer vormgeving

van toe- en afvoer betrekt het water meer

bij het straatmeubilair dat deel uitmaakt

van onze leefomgeving. In Nijmegen is

bestrating op een die wijze ingezet. De

afwateringsvoorziening versterkt hier dus de

esthetische kwaliteit van het straatbeeld.

Nog een stap dichter naar onze directe

woon- en leefomgeving kunnen we de

connectie tussen de toepassing van water

in het straatmeubilair en in het interieur

beschouwen. Eén van de sterkste voorbeelden

van het samenspel van water in exterieur en

interieur is het ‘Water/Glass House’ van de

Japanse architect Kengo Kuma. Deze woning

integreert het interieur met de omringende

waterspiegel. Door de toepassing van glazen

wanden vloeit het interieur van de woning

als het ware samen met het water in het

exterieur. De waterspiegel loopt visueel over

in de verlichte glazen vloer. Doordat het licht

van onderaf door de vloer schijnt, wordt de

illusie gewekt van een tweede waterspiegel.

In dit project vallen fysiek en symbolisch

water samen en creëren daarmee een

coherente, serene uitstraling.

Water in het interieur kan ook op een

natuurlijkere wijze worden toegepast.

Het ‘Falling Water House’ van Frank Lloyd

Wright drukt de harmonie tussen mens en

natuur uit. Het huis is boven een waterval

gebouwd. De buitenruimtes worden bij het

interieur getrokken, doordat de horizontale,

overkragende volumes de twee ruimtelijke

typologieën samenbinden. Binnen en buiten

nemen elk bijna dezelfde vloeroppervlakte

in. Het water stroomt door de buitenruimte

en onder het huis door waardoor het indirect

wordt betrokken bij het interieur.

Op de tentoonstelling Notion Motion,

afgelopen jaar in Boijmans van Beuningen,

stond het samenspel tussen water en

licht centraal. Water werd hier toegepast

als interactiemiddel dat de vormgeving

beïnvloedt. De opstellingen waren zodanig

vormgegeven dat licht over waterbassins

scheerde, waardoor er projecties op de

wanden verschenen. De bezoeker had hierbij

ook een rol. Door zichzelf bijvoorbeeld voort

te bewegen over vloerdelen met beweegbare

elementen ontstonden er bewegingen in het

water die terug waren te zien in de patronen

op de wanden. Water, niet als onderdeel van

het interieur, maar als het interieur zelf.

De Hydrapier, een ontwerp van Asymptote, is

een tussenvorm van het strak vormgegeven

‘Water/Glass house’ en het meer in de natuur

geïntegreerde ‘Falling Water House’.

Bestrating met afwateringsvoorziening te Nijmegen

Het ‘Falling water house’ van Frank Lloyd Wright, Pennsylvania, 1935

Een opstelling uit de tentoonstelling ‘Notion Motion’, Olafur Eliasson, 2005

Het ‘Water/Glass House’ van Kengo Kuma, Atami, Japan, 1995

Page 38: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

74  Ogenblikken Ogenblikken  75

De Hydrapier heeft twee hellende dakvlakken

waarover water stroomt. Het kleinere vlak

is voorzien van een omgekeerde glazen

koepel, waardoor het stromende water bij

de onderliggende ruimte wordt betrokken.

Maar het water is niet alleen door de koepel

te zien. Het zonlicht dat door het water

valt, veroorzaakt een golvend patroon op

de onderliggende vloer. Het grote dakvlak

– waaronder het restaurant is gesitueerd

– komt samen met het kleinere uit op een

middengang. Deze corridor is aan beide

zijden voorzien van een glazen scherm

waarlangs het water van de dakvlakken

naar beneden stroomt. In het ontwerp van

de Hydrapier worden gebouw en – externe

- verblijfsruimten door het water met elkaar

verbonden.

Luis Barragan heeft op zijn persoonlijke wijze

ook het interieur met het water in verbinding

trachten te brengen. Deze strakke, heldere

volumes bezitten dezelfde serene uitstraling

als de waterspiegel waarmee ze in connectie

staan.

De Hydrapier te Haarlem. Een ontwerp van Asymptote, 2002

Ruimtelijk werk van Luis Barragan

Woonhuis met binnenvijver, Singapore. Een ontwerp van Benny Cheng.

Het Benesse Hotel in Naoshima kent ook zo’n

serene samensmelting, maar nu vooral van

het interieur en water, waardoor een sterke

integratie met de omringende natuur wordt

bereikt. De Japanse architect Tadao Ando liet

het hotel zodanig ingraven dat de kamers

uitkomen op het looppad dat rond het ovale

bassin is gelegd. Bassin en pad vormen op

deze wijze de ontsluiting van het complex en

zijn daarmee deel van het interieur. De grote

patio verbindt de natuur met het interieur.

Het daklicht in een woning in Singapore

- een ontwerp van architect Benny Cheng

- wordt weerspiegeld in de binnenvijver. Ook

hier wordt de natuur naar binnen gehaald,

waardoor een evenwicht wordt gevonden

tussen het kunstmatige en het natuurlijke.

In plaats van het toepassen van een visuele

verbinding is het water hier direct in het

interieur gebracht. Daarmee komen we

terecht bij de meer traditionele toepassing

van water in het interieur. Het water heeft

in dit voorbeeld niet alleen een reinigende

functie, maar ook een esthetische ten

behoeve van het interieur.

Ook in Nederland is er een groeiende

aandacht te bespeuren voor de relatie

interieur-water. Om maar dichtbij huis te

blijven: de uitbreiding van de Oostvoornse

Rabobank, ontworpen door HDK Architecten

uit Rotterdam, is voorzien van twee patio’s.

Ook hier wordt de natuur naar binnen

Zicht op de patio van het ‘Benesse Hotel’, Tadao Ando, Naoshima, Japan

Page 39: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

76  Ogenblikken Ogenblikken  77

gebracht. Het glas dat hier is toegepast, is

bedrukt met afbeeldingen van bomen en

planten. Met de vijvers in de patio’s creëren

deze gezeefdrukte ramen een natuurlijke,

bijna landschappelijke sfeer. Het water is

hierin het herkenbare, reële element dat het

visuele effect ondersteunt.

De besproken voorbeelden illustreren – naast

talloze andere! - dat water in de (interieur-)

architectuur nog altijd een belangrijk element

is dat de mens en zijn woonomgeving kan

verbinden met de natuur. Daarnaast kan

het dienen als sfeermiddel dat coherentie in

het (interieur)ontwerp kan brengen en kan

bijdragen aan geestelijke ontspanning. Dat

wordt nogal eens vergeten, omdat water

dikwijls alleen maar als noodzakelijk element

wordt beschouwd.

[Intern 4 - augustus 2006 - Water]

Uitbreiding Rabobank Oostvoorne, HDK architecten bna bni bnsp Sociale huurwoningen ‘Oranjeplein’, Zuidland, HDK architecten bna bni bnsp

Page 40: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

7�  Ogenblikken Ogenblikken  7�

Interieurarchitectuurspeelt essentiële rol bij ‘gezond bouwen’

Veel architecten beschouwen architectuur

als een oefening in esthetiek, weerspiegeld

in het exterieur van hun ontwerpen. Door

die nadruk op het uiterlijk, op het ‘plaatje’,

blijven interieur en binnenklimaat vaak een

ondergeschoven kind. Daarmee wordt de

gebruiker van een gebouw, degene voor

wie het wordt ontworpen, behoorlijk tekort

gedaan. Interieurarchitectuur is de discipline

die deze leemte kan vullen en door zich te

richten op ‘gezond bouwen’ de architectuur

naar een hoger niveau helpen tillen.

De laatste jaren is er nog maar weinig

aandacht te bespeuren voor het zogenoemde

‘gezond bouwen’. Een gezond gebouw

is zonder al te veel technische ingrepen

levensloopbestendig, voldoet aan de eisen

van het Woonkeur, verenigt verschillende

functies in zich en laat voldoende daglicht

toe. Als in het (interieur)ontwerp aan deze

eisen wordt voldaan, dan heeft dat zonder

twijfel een positief effect op de conditie van

de gebruikers.

In geval van kantoor- of bedrijfsgebouwen

komt gezond bouwen ook de productiviteit

ten goede. Onderzoek heeft aangetoond dat

de helft van de gebruikers hinder ondervindt

van het heersende interne milieu. Eén op de

vijf van deze groep heeft als gevolg daarvan

gezondheidsklachten, dat is dus tien procent

van de werknemers. Het is dan ook van

groot economisch belang in het ontwerp

veel aandacht te besteden aan een gezonde

werkomgeving. Hetzelfde geldt uiteraard voor

het woonmilieu.

Het begrip gezond bouwen kan op

verschillende manieren worden

geïnterpreteerd. De levensloopbestendige

woning garandeert bijvoorbeeld dat

gedurende een zeer lange periode de

bruikbaarheid van het object kan worden

gehandhaafd en gegarandeerd. Een tweede

optie, multifunctionaliteit, biedt – met name

door hergebruik of wisseling van bestaande

functies – de mogelijkheid het gezonde

gebruik van een gebouw te revitaliseren.

Een derde mogelijkheid is het effect van

het fysieke interieur op de geestelijke en

lichamelijke gesteldheid van de gebruiker vast

te stellen. Dit is de meest gecompliceerde

variant om tot een gezond binnenmilieu te

komen. In het vervolg van dit artikel wordt

nader ingegaan op deze drie varianten.

Een ‘gezond’ gebouw betekent een gebouw

in goede conditie, dat zijn gebruikswaarde

gedurende een lange tijd zal behouden. Op

de woningmarkt is de levensloopbestendige

woning hiervan het bekendste voorbeeld.

Om de kwaliteit van dergelijke woningen

te garanderen, werd het Woonkeur in het

leven geroepen. Dit keurmerk bevordert

een hogere kwaliteit van de woningen, die

comfortabeler zijn en beter aansluiten op

individuele wensen. Woonkeur waarborgt

bovendien dat de hoogste eisen worden

gesteld aan inbraakpreventie, sociale

veiligheid, toegankelijkheid en flexibiliteit.

Ook tussentijdse aanpassingen zonder al te

grote ingrepen blijven mogelijk.

Multifunctionaliteit en hergebruik van

gebouwen gaan in veel gevallen heel goed

samen. De herinrichting van het interieur is

daarbij een belangrijk instrument een nieuwe

bestemming voor het object te bepalen en te

realiseren. Er moet immers terdege rekening

worden gehouden met de nieuw vastgestelde

functies. Daardoor wordt de levensduur, maar

vooral de gebruikswaarde van een gebouw

verhoogd en dat leidt weer tot een gezonder

functioneren van de gebruikers. Gebouwen

die gemakkelijk kunnen worden aangepast,

voldoen beter aan de eisen en kunnen vanuit

die optiek als ‘gezond’ worden beschouwd.

Leegstaande gebouwen zijn in feite zwakke,

zieke plekken in het stedelijke weefsel. Een

gebouw dat geschikt gemaakt kan worden

voor een nieuwe functie is te vergelijken met

een witte bloedcel die virussen kan weren en

zieke cellen kan herstellen.

Zo wordt de directe omgeving weer gezond

gemaakt. In een samenleving die zich

steeds sneller ontwikkelt, is ‘bouwen voor de

eeuwigheid’ vervangen door bouwen voor de

korte termijn. ‘A-historische en aculturele’

architectuur dringt steeds dieper door in een

almaar verder globaliserende maatschappij.

Ingrepen in het interieur van bestaande

architectuur kunnen ertoe bijdragen

Hergebruik van gebouwen: een laboratorium (foto rechts) in een leegstaand fabriekspand (foto links) te Rotterdam, HDK architecten bna bni bnsp

Page 41: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�0  Ogenblikken Ogenblikken  �1

kenmerkende culturele en historische

aspecten te conserveren en een ‘gezond’

klimaat te bevorderen.

Een ‘gezond’ gebouw kan vanuit het

perspectief van de gebruiker worden

gedefinieerd als een ruimte waarin men

zich zowel fysiek als mentaal op zijn gemak

voelt. De architect Marc-Antoine Laugier

(1765) beschouwde het dak en de dragende

kolommen als de essentie van de architectuur.

Maar er is meer: de unieke eigenschap van

gevels is dat deze behalve hun dragend en

beschermend vermogen ook de mogelijkheid

bieden tot het creëren van ruimtes.

Naast bescherming tegen klimaatinvloeden,

markeert de gevel ook de ervaring van een

binnen- en buitenruimte. Deze ‘filter’ bepaalt

het zicht op de buitenwereld. De vormgeving

van het gebouw - de scheiding tussen

interieur en buitenwereld - wordt in deze

opvatting mede bepaald door de ervaring van

de binnen- en buitenruimte door de gebruiker

en heeft aldus invloed op diens geestelijke en

lichamelijke gesteldheid.

Aan welke concrete eisen moet een

interieur voldoen om te spreken van een

‘gezond’ gebouw? Ten eerste gaat bij een

slimme ontwerpstrategie het zichtbare

invloedselement – de vormgeving van

ruimten – heel goed samen met het

voelbare invloedselement – bijvoorbeeld de

klimaatbeheersing. Goede klimatologische

omstandigheden zijn immers een voorwaarde

voor een gezonde fysieke gesteldheid van de

gebruiker.

Zonlicht is een tweede belangrijke

factor bij het realiseren van een gezond

binnenklimaat en is daardoor medebepalend

voor de geestelijke gesteldheid van de

gebruiker. Het binnenvallen van zonlicht

kan worden beïnvloed door de oriëntatie

van gevels, de typering van het dak, de

onderlinge afstand tussen bouwblokken en

variërende belemmeringen - bijvoorbeeld

groenvoorzieningen die ’s winters meer licht

doorlaten dan ‘s zomers.

Een derde factor is de bescherming

tegen afkoeling door klimatologische

omstandigheden. Speciale installaties, zoals

airconditioning, kunnen een aangenaam

binnenklimaat creëren. Toch levert met name

airconditioning ook ongemak en lichamelijke

klachten op, nog afgezien van de hoge

energiekosten. Een slimmere methode is dan

ook om het klimaat op een natuurlijke manier

te beheersen.

De beglazing en oriëntatie van kozijnen zijn

belangrijke factoren die de energieprestatie

beïnvloeden. In de utiliteitsbouw ontstaan

vaak te hoge temperaturen door grote

oppervlaktes niet-zonwerend glas en andere

warmtebronnen. Ventilatie en koeling

zijn in dat geval noodzakelijk. Regelbare

buitenzonwering heeft dan de voorkeur,

omdat de gebruiker in dat geval zelf het

klimaat naar eigen inzicht kan reguleren.

Het atrium is een ander middel dat ingezet

kan worden tegen te hoge temperaturen. Een

dergelijke zone kan als buffer functioneren en

op die wijze de warmte in de zomer buiten de

gebruiksruimte houden, terwijl de door de zon

opgewarmde lucht in de winter kan worden

benut om de binnenruimtes op te warmen.

Door de inpassing van bovengenoemde

oplossingen of vides en patio’s is het mogelijk

om het daglicht te reguleren, zodat de

Marc-Antoine Laugier (1765) zag in het dak en de dragende kolommen de essentie van de architectuur: bescherming tegen de elementen

Het binnen vallen van het daglicht via het dak, HDK architecten bna bni bnsp

Page 42: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�2  Ogenblikken Ogenblikken  �3

situatie waarin de gebruiker optimaal kan

functioneren en waarbij de vormgeving naast

de fysieke ook de mentale ervaring van een

ruimte kan verbeteren.

Tenslotte moeten er nog enkele factoren

worden genoemd die het realisatieproces van

‘gezonde’ gebouwen hinderen. Met andere

woorden: die de mindere duurzaamheid van

gebouwen onnodig stimuleren. Daar zijn

verschillende oorzaken voor. Zo kunnen er

te veel partijen bij een project betrokken

zijn met ieder hun eigen belangen, waardoor

de betrokkenheid bij en aandacht voor de

‘gezonde’ aspecten sterk vermindert.

Ook de werkwijze van de overheid is een

belangrijke oorzaak van de gesignaleerde

verminderde aandacht voor duurzaamheid.

De overheid produceert in hoog tempo

nieuwe regels en procedures onder het mom

van deregulering en marktwerking, die de

aandacht afleiden van het ‘gezond’ bouwen.

Ze lijkt niet te beseffen dat marktwerking

en duurzaam bouwen niet zonder meer

samengaan. Want in ons democratische bestel

zetten vluchtigheid en een geringe diepgang

de toon.

[Intern 1 - februari 2006 - Gezondheid en

interieurarchitectuur]

schaduwwerking kan worden beheerst en

er een vloeiende overgang ontstaat naar

kunstlicht. Dit kan ook bereikt worden door

het interieur te voorzien van ‘reflectoren’:

wanden of plafonds die zo gepositioneerd

zijn dat het licht dieper in het gebouw kan

doordringen. Hiermee kunnen werkplekken

worden gerealiseerd waar een aangenaam

gedempt licht doordringt.

Hiermee zijn we van de voelbare factoren

overgegaan op de zichtbare. We hebben

gezien dat het gebouw – en dan in het

bijzonder de gevel – de transferruimte tussen

de mens en zijn omgeving vormt. Deze filter

tussen binnen- en buitenruimte heeft naast

een puur esthetische dus ook een functionele

functie. Door het ontwerp op de eerder

beschreven wijzen te sturen ontstaat er een

Daglicht wordt binnen gebracht door de patio op het dak, bankgebouw, HDK architecten bna bni bnsp

Kantoor en werkplaats te Zuidland, HDK architecten bna bni bnspDoor het gebouw als een acht rond tweee patio’s te leggen wordt het massieve karakter doorbroken en ontstaat tegelijkertijd een zekere rust op enige afstand van de drukke buitenwereld.

Page 43: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�4  Ogenblikken Ogenblikken  �5

De invoering van Woonkeur is een goede

zaak. De waslijst aan regels waaraan een

nieuwe woning moet voldoen alvorens voor

het Woonkeur in aanmerking te komen

betekent geen al te grote beperking van de

vrijheid van de ontwerper, maar juist een

uitdaging te streven naar een methode om zo

duurzaam mogelijk te bouwen.

Het zijn meestal externe factoren die

toekenning van de label in sommige gevallen

onmogelijk maken. De vraag is of dat echt

een probleem is. Woonkeur als de Neufert van

deze tijd.

Waar gaat het ook al weer over?

Woonkeur werd in april 2000 in het leven

geroepen. Het is een certificaat dat wordt

afgegeven aan woningen die voldoen

aan bepaalde, nauwkeurig vastgelegde

woontechnische normen. Een opdrachtgever

is vrij dit label aan te vragen. Duidelijk is

wel dat een woning met Woonkeur zeer

gebruiksvriendelijk is en voldoet aan de

hoogste eisen wat betreft inbraak- en sociale

veiligheid, toegankelijkheid en flexibiliteit.

Dat komt omdat in Woonkeur vier

eisenpakketten voor nieuwbouw werden

opgenomen die in de jaren ’90 opgeld

Woonkeur: lust of last?

deden: het Politiekeurmerk Veilig Wonen

voor Nieuwbouw, de VAC-Kwaliteitswijzer,

het Handboek voor Toegankelijkheid en

het Seniorenlabel. Woonkeur kent een

verplicht basispakket. Daarnaast zijn er drie

facultatieve pluspakketten ontwikkeld met

als thema’s veiligheid, gebruikskwaliteit

en toekomstwaarde. Deze pluspakketten

kunnen aanvullend op het basispakket

WoonKeur behaald worden. Voor architecten

en bouwers is dat al winst, want een deel

van het woud aan regels waardoor die sector

wordt geteisterd is op deze manier immers

gestroomlijnd.

De ontwerpvrijheid van de architect lijkt

inderdaad ingeperkt te worden door de lange

lijst eisen waaraan een woning moet voldoen.

Misschien hebben tegenstanders daar wel een

punt. Ontwerpfouten worden zoveel mogelijk

uitgesloten door een getailleerde reeks

normen die een vaak dwingend karakter

hebben. Zo moet de binnentrap aan precieze

minimummaten voldoen, is de hoogte van de

plafonds op 2,60 meter vastgesteld en dient

het hang- en sluitwerk aan nauw omschreven

voorwaarden te voldoen.

Ook de buitenruimte legt de ontwerper zekere

beperkingen op. Aanbouwen mogen maximaal

anderhalve meter uitsteken, auto’s moeten

voor de deur kunnen worden geparkeerd of

op een parkeerterrein van maximaal twintig

parkeerplaatsen. Een wooncomplex mag

uit niet meer dan vijftig woningen bestaan.

En wanneer het pluspakket Veiligheid

wordt gehanteerd mogen er in geval van

laagbouw rijen van niet meer dan twintig

aaneengesloten woningen worden gebouwd,

beter is dat aantal te beperken tot tien. 43 Woonkeur-woningen te Bernisse, HDK architecten bna bni bnsp

43 Woonkeur-woningen te Bernisse, HDK architecten bna bni bnsp

Page 44: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�6  Ogenblikken Ogenblikken  �7

De gedetailleerde regeldrift gaat zelfs zo

ver dat de plaatsing van straatmeubilair

ten opzichte van de woningen tot op de

centimeter nauwkeurig is aangegeven.

En toch zie ik grote voordelen aan het voldoen

aan Woonkeur. Ten eerste is daar het gegeven

van de sterk toenemende vergrijzing. De

senioren van tegenwoordig en in de nabije

toekomst zijn aanzienlijk meer draagkrachtig

dan vorige generaties. Daardoor kunnen zij

hogere eisen stellen: aan de grootte van

hun woningen, aan het gebruikscomfort, de

veiligheid en bereikbaarheid. Bovendien willen

ze tot op veel hogere leeftijd zelfstandig

kunnen blijven wonen.

Daar zit voor de architect de uitdaging

in: ontwerp in weerwil van de stringente

regelgeving van Woonkeur een woning die

niet alleen voldoet aan alle gestelde eisen,

maar die ook zo flexibel is geconstrueerd

dat tussentijdse aanpassingen zonder al te

grote ingrepen mogelijk zijn. Wanneer een

bewoner bijvoorbeeld bedlegerig wordt, moet

een zijkamer, grenzend aan de woonkamer

zonder al te veel problemen kunnen worden

veranderd in een slaapkamer.

Voor iemand die in een rolstoel terechtkomt,

moeten er extra voorzieningen in keuken en

badkamer kunnen worden gerealiseerd. En

wordt het huis na verloop van tijd verkocht,

dan zouden volgende bewoners het weer

op eenvoudige wijze aan hun eigen wensen

moeten kunnen aanpassen. Dat alles is

volgens mij haalbaar door het volume

van de huizen proportioneel te verhogen.

Hoe meer ruimte er is voor een flexibel en

uitgebalanceerd ontwerp, des te groter zijn de

mogelijkheden de indeling te variëren.

De toenemende vergrijzing betekent dat

nieuwbouw onder Woonkeur geheid een

groeimarkt gaat worden. Architecten zouden

daar op gepaste wijze op moeten inspelen. Zo

levert Woonkeur naar mijn mening een direct

zichtbare, hogere kwaliteit huizen op, met

meer comfort en beter rekening houdend met

individuele wensen.

Minder zichtbaar is de kwaliteit op langere

termijn: de huizen zijn gemakkelijk aan te

passen en duurzaam geschikt voor eenzelfde

doelgroep met veranderende wooneisen.

Steeds snellere veranderingen in de

differentiatie in woonstijlen en woonwensen

zijn immers typerend voor de moderne

woonconsument. Daarom moeten nieuwe

woningen flexibel zijn. In WoonKeur zijn eisen

opgenomen die er voor zorgen dat dergelijke

woningen op verschillende manieren en door

verschillende huishoudens bewoond kunnen

worden. Dan is er nog een aanzienlijke

verbetering van de sociale kwaliteit: er is

immers een veel grotere aandacht voor meer

veiligheid en comfort in de buitenruimte.

Natuurlijk zijn er nog de nodige valkuilen.

In sommige gevallen is het heel moeilijk,

zo niet onmogelijk te voldoen aan alle

Woonkeur-eisen. Ik geef het voorbeeld van

een complexje woningen dat aan alle eisen

voldoet minus één: er is geen bushalte in

de onmiddellijke nabijheid. Gevolg: het

Woonkeur kan er niet aan worden toegekend.

De vraag is of dat echt een probleem is.

Ik denk het niet, want het zou wel eens

zo kunnen zijn dat er in de toekomst een

soort Woonkeur in verschillende gradaties

ontstaat. De omstandigheden kunnen dan

verschillen, maar de consument krijgt toch

een kwaliteitsgarantie.

Een ander probleem is dat momenteel nog

lang niet alle bedrijven in de bouwsector

voldoende zijn ingesteld op het eisenpakket

dat Woonkeur hanteert. Maar met de groei

van deze markt zal de belangstelling ervoor

zonder twijfel aanzienlijk toenemen en zullen

de meeste ondernemingen de bakens tijdig

verzetten.

[Intern 2 - april 2005 - Toegankelijkheid]

Wooneenheden, voorziening voor Jeugdzorg te Dordrecht, Hofhuis De Kluijver architecten bna bni bnsp

Page 45: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

��  Ogenblikken Ogenblikken  ��

Bij het ontwerpen van een gebouw streeft

de architect doorgaans naar geluidsreductie

in de verschillende ruimten. Er moet immers

een aangename leef- en werkomgeving

worden gecreëerd. In sommige ruimten,

zoals theaters en concertzalen, is alles er

juist op gericht de daar verrichte activiteiten

akoestisch te ondersteunen. Materialisatie

en vorm van de ruimte staan volledig in

dienst van de functie. Er zijn echter ook

gebouwen die ‘gehoord’ willen worden: de

akoestiek geeft de ruimten betekenis en een

extra dimensie. Interieurarchitecten zouden

meer inzicht in en kennis van akoestische

problemen, maar ook van mogelijkheden in

nieuwe gebouwen moeten krijgen.

Het dichtvallen van de zware deur in de

Holocaust Memorial Tower in het Berlijnse

Joods Museum laat een onheilspellende,

donderende galm door de ruimte klinken.

Hier is duidelijk getracht om ook met geluid

de ruimte vorm te geven en bij de bezoeker

een sterke ervaring op te roepen. Hoog

in de kale betonnen ruimte zitten smalle,

langwerpige ramen. De bezoeker kijkt als

door een verticale tunnel naar het licht.

Samen met het geluid van de deur heeft dit

een dusdanig effect op de zintuigen dat de

Gebouw en geluid

trieste en tegelijkertijd afschuwwekkende

‘reden van bestaan’ van het museum

volkomen duidelijk wordt: het gebouw wil niet

alleen gezien, maar ook gehoord worden in

verband met de joodse tragedie in de Tweede

Wereldoorlog.

Het Berlijnse museum – een schepping

van architect Daniel Libeskind - is een van

de weinige bekende gebouwen die in de

gedachten opkomen bij de vraag of er een

rol is weggelegd voor geluid – en dus het

gehoorzintuig - in de architectuur, anders dan

bij gebouwen waarin akoestiek al de centrale

rol speelt: theaters en concertzalen.

Wat weten we eigenlijk over de rol van

de akoestiek in ‘gewone’ gebouwen?

Interieurarchitecten zouden meer inzicht

moeten hebben in de problemen, maar ook

in de mogelijkheden die geluid veroorzaakt,

respectievelijk biedt in nieuw te ontwerpen

ruimten. Dat kan op verschillende manieren:

door (bij)scholing, het ontwikkelen van

een fingerspitzengefühl langs de weg van

‘trial and error’ of door een gedegen kennis

van alle moderne materialen die geluid

beïnvloeden. En wie er helemaal niet uitkomt,

kan natuurlijk altijd nog een gespecialiseerd

bureau inschakelen.

Met behulp van twee karakteristieken kan

het geluidsniveau van een ruimte worden

bepaald: het absorptievermogen en de

isolatie. Een absorberende wand verlaagt

het geluidsniveau door de teruggekaatste

energie te reduceren, terwijl een isolerende

wand juist een belemmering vormt voor

de geluidsoverdracht door die wand. Een

architect kan daar in zijn ontwerp bij de keuze

van de bouwmaterialen dus al rekening mee

houden. Vaak echter dicteert het ontwerp

het gebruik van materialen met minder

gunstige akoestische eigenschappen, zoals

staal en glas. De geluidsreductie dient dan te

worden opgenomen in het interieurontwerp,

bijvoorbeeld door toepassing van

geluidsabsorberende materialen of

andere, dikwijls ogenschijnlijk eenvoudige

oplossingen.

Om met die materialen te beginnen:

de stand van de huidige techniek

biedt de interieurarchitect een aantal

mogelijkheden zelf oplossingen te vinden

voor geluidsregulering. Zo zijn harde

geluiden en nagalm in fabrieksruimten veel

voorkomende problemen, die vermoeidheid,

concentratieverlies en onverstaanbaarheid

tot gevolg kunnen hebben. Daarvoor zijn er

eenvoudig te monteren ophangelementen van

absorberend zachtschuim op de markt die het

geluid grotendeels reduceren.

Akoestische panelen zijn tegenwoordig in

talloze varianten leverbaar, zoals MDF-plaat

met aan de zichtzijde edelfineer naar keuze

waarin minuscule sleufjes zijn aangebracht.

Aan de achterzijde zitten grotere sleuven die

veel geluid kunnen absorberen. Een variant

zijn de zogenoemde kanaalspaanplaten

waarin de zichtzijde met lange sleuven

is open gegroefd om een verbinding te

maken met de ronde kanalen die zorgen

voor absorptie van het geluid. Wanneer

metalen wand- of plafondbekleding wordt

toegepast is het aanbrengen van perforaties

een goede oplossing. Op die manier kunnen

de geluidsgolven in contact komen met de

geluidsabsorberende materialen die zijn

aangebracht ten bate van de thermische

isolatie.

Naast het reduceren van geluid in één

bepaalde ruimte bestaat ook nog de

mogelijkheid van akoestisch isoleren: het

Joods Museum, Daniël Libeskind, Berlijn, 2001

Page 46: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�0  Ogenblikken Ogenblikken  �1

verminderen van het geluid dat via de

lucht van de ene naar de andere ruimte

wordt overgebracht. Er zijn verschillende

mogelijkheden om dit luchtgeluid te

reduceren. Voor wanden en plafonds die

zijn opgebouwd uit profielplaten kan dat

bijvoorbeeld door de plaatdikte te verhogen of

tussen de constructie een extra plaat aan te

brengen. Ook kan er gebruik gemaakt worden

van isolatiemateriaal met een hoge persing of

een bredere luchtspouw.

bouwstenen en een gladde granieten vloer.

In de ruimte bevindt zich de receptiebalie

en een postkastenwand, beide gemaakt van

wit formica. In het midden is een doorgang

naar de liften. Tengevolge van het echoënde

en rondzingende geluid kon niemand zich in

deze ruimte ook maar enigszins verstaanbaar

maken.

De opdracht die wij kregen, was met

minimale middelen iets aan dit probleem te

doen. Als niet-deskundigen op het gebied

van akoestiek hebben we die opgave bijna

intuïtief aangepakt, afgaande op wat wij

meenden dat er mis was en op ervaringen bij

andere projecten. Allereerst hebben we de

portiersloge verplaatst naar de zijkant, zodat

deze een soort akoestisch schot achter zich

kreeg. De postkastenwand werd verplaatst

naar de hoge liftenruimte om daar te dienen

als geluidspons.

Het meest in het oog springende deel van

de aanpassingen is de oplossing die we

ontwikkelden voor het wegnemen van de

galm in de hoge ruimte. Uitgangspunt was het

aanbrengen van enkele geluidsabsorberende

elementen. Dit leidde uiteindelijk tot het

ontwerpen van twee zeppelin-vormige

elementen van ca. 7 meter lengte. Van buiten

werden deze bekleed met geperforeerde

pvc-stof, van binnen opgevuld met steenwol

in een bepaalde hardheid. Ook brachten

we er verlichting in aan. Beide zeppelins

konden variabel worden opgehangen, zodat

langs empirische weg de grootst mogelijke

absorptie kon worden bereikt.

Toen de opdrachtgever akkoord ging met

het idee, vroegen we advies aan bij de

akoestische specialisten van bureau Cauberg

Huygen. Het resultaat van de berekeningen

was dat we met twee zeppelins enig

absorptievermogen tekort kwamen. Om dat

op te vangen, werd de ronde balie in antizone

– geluidsabsorberend materiaal – uitgevoerd.

Het resultaat is in tweeërlei opzicht

verrassend: akoestisch bleken de ingrepen

het juiste effect te sorteren en optisch kreeg

de ruimte er dankzij de gele en groene

zeppelin een nieuwe dimensie bij.

En zo zijn we terug bij het uitgangspunt

van dit artikel: het belang van meer kennis

en inzicht op het gebied van geluid in

ruimten. Geluidsoverlast dwingt dikwijls

tot ingrijpende maatregelen. De hoge

moeilijkheidsgraad die aan het gebruik van

geluid als vormgevingsinstrument kleeft, leidt

er nogal eens toe dat – als er al over wordt

nagedacht – ruimten een standaardvorm en

–behandeling krijgen. Een recht toe recht

aan systeemplafond, bijvoorbeeld. Soms

zou je graag zien dat er iets meer wordt

geëxperimenteerd om ook geluid een rol

te laten spelen bij de vormgeving van (het

interieur van) een gebouw.

Veel materialen voegen dankzij hun

tastbare en visuele eigenschappen een

bijna vanzelfsprekende dimensie toe aan

de beleving van een ruimte. Voor andere

zintuiglijke ervaringen (geluid, reuk of smaak)

gaat dit slechts zelden op. Toegegeven, het

is gewaagd een ruimte met een geur te

willen duiden, zoals het versgekapte hout in

het Zwitserse paviljoen van Peter Zumthor

op de Expo 2000 in Hannover. En helemaal

met een smaak (het peperkoekhuisje van

Hans en Grietje met de eetbare deurstijlen

in Disneyland Parijs). Deze voorbeelden

geven in elk geval aan dat er in de

(interieur)architectuur ruimte is voor meer

experimenten met zintuiglijke waarnemingen

en ervaringen. Laten we van die ruimte dan

ook gebruik maken.

[Intern 1 - februari 2003 - Akoestiek]

Soms voldoen de beschreven mogelijkheden

niet of niet voldoende en moet er gezocht

worden naar een minder conventionele

oplossing. Een opmerkelijk voorbeeld van

akoestische reductie volgens het ‘try and

error’ principe hebben wij toegepast in het

Forum van het Haagse stadhuis. Deze hoge

ruimte heeft een plafond- en wandbekleding

van aluminium platen, glazen puien, glazen

Akoestische wandpanelen bij orthodontistenpraktijk te MaastrichtHofhuis de Kluijver architecten bna bni bnsp

Akoestische zeppelins, Stadhuis Den HaagHofhuis de Kluijver architecten bna bni bnsp

Page 47: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�2  Ogenblikken Ogenblikken  �3

Deze tijd - vol van veranderingen en

onzekerheden - vraagt ook van een architect

andere benaderingen en uitgangspunten,

een nieuw engagement. Daarbij gaat het

in de eerste plaats om de aandacht te

richten op de dynamiek van de moderne

stad, intussen rekening houdend met het

reeds lang bestaande. Beide, oud zowel als

nieuw, bevatten het nodige potentieel en het

basismateriaal voor zo’n nieuwe benadering.

Het moderne stadsgevoel naast een bezonken

historisch besef met nieuwe architectonische

opvattingen als traît d’union.

De situatie die ik in Brielle aantrof, toen ik

de opdracht kreeg een nieuwe supermarkt

te ontwerpen, was als volgt: een moderne

stad, gesymboliseerd in de wijk Nieuwland

en daartegenover de historische wallen

van de oude binnenstad, met een strook

‘niemandsland’ ertussen. Daar zou de

supermarkt een plaats moeten krijgen. Met

dit uitgangspunt in het achterhoofd ben ik

gaan nadenken over een aanpak die beide

stadsdelen recht zou doen. Beter nog: die

aan het gebied een nieuwe dimensie zou

toevoegen.

Onzichtbaar aanwezig - een ondergrondse supermarkt als traît d’union tussen oud en nieuw

De architectonische praktijk wordt

in toenemende mate beïnvloed door

onvoorspelbare gebeurtenissen en

omstandigheden. Complexe politieke, sociale

en economische overwegingen bepalen nogal

eens de richting van veelal ondoorzichtige

besluitvormingsprocessen. Hierdoor is de

opvatting dat de praktijk beschouwd kan

worden als de toepassing van een theorie aan

slijtage onderhevig.

De activiteiten die door een architect verricht

worden zijn zeer uiteenlopend. Het is de

vraag of er nog wel een enkele theorie in

staat is de steeds complexere praktijk te

reguleren. De architect werkt steeds meer

samen met andere disciplines, waarmee

kennis en kunde worden gedeeld. De

praktijk is daardoor sterk verbreed. Ze is

niet meer uitsluitend gericht op bouwen,

of beter gezegd: op het specificeren

hoe er gebouwd dient te worden. De

dagelijkse praktijk van de architect omvat

bijvoorbeeld ook het verrichten van studies

en ontwerponderzoeken binnen het kader

van eerder genoemde ondoorzichtige

besluitvormingsprocessen.

Nu blijkt dat hierbij het ontwerp niet meer

het belangrijkste is, maar dat de studie moet

resulteren in een evenement. Om succesvol

te zijn moet de architect dus flexibel genoeg

zijn adequaat met de complexiteit van de

maatschappelijke werkelijkheid om te gaan.

Tegelijkertijd moet hij echter in technisch en

conceptueel opzicht voldoende consistent zijn

om meer te kunnen bieden dan een simpele

representatie van die werkelijkheid. Dit alles

bedenkende, kwam ik op het idee van een

ondergrondse supermarkt. Dus een bouwwerk

dat geheel in zijn omgeving opgaat. In

wezen geen gebouw meer in de gebruikelijke

betekenis van het woord.

Tijdens een bezoek aan Alvaro Siza’s Ocean

Swimming Pool, gesitueerd aan de Atlantische

kust in de Portugese gemeente Matosinhos,

deed ik de inspiratie op voor dit idee. Het

zwembad laat een andere benadering van

de natuurlijke omgeving zien, in die zin dat

de architectuur meer autonoom en open is

ten opzichte van de weidse contouren van

het landschap. Verwijzingen naar traditionele

architectuur zijn buiten beschouwing gelaten

ten gunste van vlakke vormen, uitgevoerd

in ruw gewapend beton. De geconstrueerde

vorm van de kleedkamers, die toegankelijk

zijn via een helling, is parallel geplaatst aan

een bestaande, één kilometer lange muur

Parkeerterrein en entreegebouw ondergrondse supermarkt, Brielle, HDK architecten bna bni bnsp

Page 48: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�4  Ogenblikken Ogenblikken  �5

langs de kust, onder het niveau van de

kustweg. De omsluiting van het zoutwaterbad

is georganiseerd op basis van natuurlijke

hoogteverschillen in de massieve rotspartijen

die dienen als onderbouwing. Het beperkte

aantal ingrepen die het project typeren, zoals

platforms, trappen, muren en paden, zijn

alle geconstrueerd binnen de contouren van

dit onregelmatige landschap. Daarbij is het

gebruik van materialen beperkt gebleven tot

onbewerkt gewapend beton, stenen plaveisel,

behandeld Riga hout en koperen dakplaten.

Siza’s zwembad is perfect opgenomen in de

kustlijn en ‘bestaat’ dus eigenlijk niet.

vrijwel alleen ondergronds gebouwd in

samenhang met de ontwikkeling van nieuwe

infrastructuur.

Ondergronds bouwen kan echter ook een

strategie zijn om een historisch stadsgezicht

te beschermen, zoals het geval is in Brielle.

Maar het kan omgekeerd eveneens de trek

van de economische bedrijvigheid vanuit het

stadscentrum naar de periferie tegengaan.

Bouw in het centrum ondergrondse kantoren

en winkelcentra en je slaat twee vliegen in

één klap: je gaat ongewenste stadsuitbreiding

met monotone bedrijvenparken tegen en

je draagt bij aan de revitalisering van de

binnenstad.

Ondergronds bouwen vergt wel een nieuwe

visie op het onderscheid tussen publieke en

private ruimte. Die lopen daarbij veel meer in

elkaar over en vervagen.

In Brielle is dat concreet te zien in de aanleg

van de parkeerplaats op eigen terrein én

gemeentegrond. Een ander voorbeeld is het

daglicht. Dat valt niet langer naar binnen

vanaf de openbare weg, maar het wordt

door middel van patio’s of bovenlichten

opgevangen op het eigen grondgebied.

Op die manier krijgen de stad en de natuur,

kantoren, bedrijfsgebouwen en woningen en

de omgeving waarin zij geplaatst zijn een

hechter onderling verband.

Niet een gebrek aan ruimte, maar het behoud

van het unieke uitzicht op de historische

stadswallen was voor mij uiteindelijk de

doorslaggevende reden de nieuwbouw van

de Brielse supermarkt geheel ondergronds

te situeren met de parkeerplaats erboven

op maaiveldhoogte. Op die manier blijft het

fraaie uitzicht op de binnenstad onaangetast.

Bovendien krijgt de locatie een positieve

bestemming en wordt een knelpunt elders,

een drukke supermarkt in het oude centrum,

opgelost.

Het kelderniveau waar de eigenlijke

supermarkt zich bevindt, heeft een

Ocean Swimming Pool, Alvaro Siza, Portugal

oppervlakte van 2500 m², waarin opslag,

sanitaire voorzieningen, kantoor en kantine

zijn inbegrepen. Aan de voorzijde komt

een glaswand voor de daglichtinval. Het

hoogteverschil tot het maaiveld wordt aan die

zijde overbrugd door een talud. Het transport

van de aangeleverde goederen naar het

ondergrondse magazijn vindt verticaal plaats

met een lift. Loopbanden, geschikt voor

winkelwagens vormen de verbinding tussen

het parkeerdek en de supermarkt.

Binnen het ovaalvormige parkeerterrein

worden 152 parkeerplaatsen aangelegd,

direct op de supermarkt een parkeerdek met

82 plaatsen en ernaast nog eens 70 plaatsen.

Een lage aarden wal onttrekt de geparkeerde

auto’s grotendeels aan het zicht, zodat het

zicht op de stad ook daardoor niet wordt

beïnvloed.

[Intern 5 - oktober 2003 - PR & Marketing]

Ondergrondse supermarkt te Brielle, HDK architecten bna bni bnsp

Ondergronds bouwen zou in de toekomst wel

eens heel belangrijk kunnen worden. Toch kan

het nooit een doel op zichzelf worden, maar

wel een vanzelfsprekende optie. Tot nu toe

blijft ondergronds ruimtegebruik beperkt tot

kelderachtige constructies: parkeergarages,

metrostations. Er wordt momenteel

Page 49: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

�6  Ogenblikken Ogenblikken  �7

De begrippen transparantie en translucentie

zijn in de architectuur sterk verbonden met

de onthulling van gebouwen. De eerste staat

voor doorzichtigheid, laatstgenoemde voor

doorschijnendheid. Transparantie is in de

eerste plaats een eigenschap die inherent

is aan het materiaal, zoals glas in gevels

van grote gebouwen. Ze heeft effect op

de beweging van de beschouwer door een

ruimte. Translucentie hangt veel meer samen

met de werking van het licht in gebouwen.

Beide zijn exponenten van de mate van

openheid in een architectonisch ontwerp.

In veel ontwerpen wordt de laatste jaren

de weg naar een steeds grotere openheid

ingeslagen. Sleutelwoorden zijn daarbij

gelaagdheid en bovengenoemde begrippen.

In de moderne architectuur van de twintigste

eeuw stond transparantie synoniem voor een

nieuwe ruimtelijkheid die zich onderscheidde

door openheid, versmelting en doordringing,

gematerialiseerd als een soort aankondiging

van een transparante organisatie.

Tegenwoordig wordt transparantie steeds

meer opgevat als een eigenschap van de

organisatie of inrichting van een gebouw.

Transparantie in overdrachtelijke zin dus: de

Transparantieen translucentie

nadruk ligt niet meer op de beweging door de

ruimte, maar op de gelaagde opbouw van die

ruimte.

De laatste jaren begint het onderscheid

tussen beide vormen van transparantie te

vervagen. Dat komt allereerst door de sterk

toegenomen beschikbaarheid van materialen

die transparantie in de overdrachtelijke

zin van het woord mogelijk maken. Het

spel van weerkaatsingen van licht en

weerspiegelingen op een doorschijnend

oppervlak kan tegenwoordig ook bereikt

worden met behulp van meerlagige gevels

die opgebouwd zijn uit materialen met een

variërende graad van transparantie.

Gelaagdheid in gebouwen wordt bijvoorbeeld

gerealiseerd door gebruik te maken van

inpandige en indirecte daglichtbronnen. De

eerste variant is gebaseerd op de aloude

patio, in allerlei vormen uitgewerkt. Indirect

daglicht onder meer door opengewerkte delen

in de ontwerpen, zoals door toepassing van

vides of verzonken dakterrassen.

Gelaagdheid is in wezen een architectonisch

middel om transparantie en translucentie

te creëren. De ultieme vorm van beide

is uiteindelijk volledige openheid. De

wolkenkrabbers van Mies van der Rohe

in Chicago zijn goede voorbeelden van

transparante gebouwen: inherent aan het

materiaal, want ze zijn opgetrokken uit een

staalconstructie, volledig bedekt met glas.

In de moderne architectuur van de eerste

helft van de vorige eeuw werd transparantie

synoniem voor nieuwe ruimtelijkheid.

Voor de architectuur is het onderzoeken

van nieuwe mogelijkheden voor het gebruik

van glas belangrijk, hoewel het nog steeds

een vorm van afdichting blijft of een soort

borstwering in transparante vorm. Soms

wordt de laatste van een extra ‘laag’ voorzien,

bijvoorbeeld met draadmetaal, perspex

of nogmaals glas voor de constructie van

balustrades. Ook het gebruik van zeefdruk en

speciale folies is bedoeld om glazen gevels

een extra dimensie en gelaagdheid te geven.

Vroeger kon transparantie dus alleen

worden bereikt door de toepassing van glas.

Tegenwoordig is er dankzij tal van technische

ontwikkelingen veel meer mogelijk. Die

ontwikkelingen bieden de kans om het

stadium van de translucentie te bereiken. Gelaagde binnengevel, milieulaboratorium te RotterdamHDK architecten bna bni bnsp

Gelaagd trappenhuis noraiskantoor te Spijkenisse, HDK architecten bna bni bnsp

Page 50: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

��  Ogenblikken Ogenblikken  ��

Een gebouw is dus niet langer open of

transparant, uitsluitend door het gebruik

van glas, maar ook door de architectonische

structuur. Zo kunnen gelaagde dichte

vlakken de transparantie versterken en

doorschijnendheid suggereren.

Gelaagdheid is bijvoorbeeld het gebruik

van verspringende panelen, geplaatst in

de lengterichting van een brede gang.

Deze krijgt daardoor structuur en ‘leidt’ de

gebruiker als het ware door de aanvankelijk

ongedefinieerde ruimte. Een bekend en

uitstekend voorbeeld hiervan is het Haagse

stadhuis van Richard Meyer. De Amerikaanse

architect maakte in zijn ontwerp optimaal

gebruik van het begrip gelaagdheid: een

‘losstaande’ gevel met daarachter het

gebouw.

benadert met zijn ontwerp het stadium van

de translucentie.

De ultieme situatie in de speurtocht naar

een steeds opener architectuur kan worden

bereikt met het ontwerpen van een ‘gebouw’

in de vorm van een bijvoorbeeld uit gaas

opgetrokken kooi. Hiermee wordt volstrekte

openheid gerealiseerd en is de architectuur

teruggebracht tot haar uiterste essentie.

De fascinatie voor het verschijnsel

transparantie was voor mij een van de

inspiratiebronnen voor een reis naar

Antarctica. De opeenstapeling van lagen

ijs die daar op het ijskoude continent in

overvloed voorkomt, is te vergelijken met de

glazen gevels in talloze moderne gebouwen

en met de gelaagdheid achter de façades:

ze veroorzaken net als de Antarctische

ijsmassa’s allemaal een bijzondere breking

van het licht.

En dat is voor mij uiteindelijk het voornaam-

ste doel van de zoektocht naar open architec-

tonische structuren: het creëren van een zo

gunstig mogelijke invloed van het licht.

[Intern 4 - augustus 2003 - Flexibel]

Een stap verder is de dubbele gelaagdheid:

een binnenvenster kijkt uit op een vide die

weer door een glaswand van de buitenwereld

wordt gescheiden. Opmerkelijk is hierbij

fraai gespreide licht dat in het interieur

binnendringt.

Een treffend voorbeeld van zo groot mogelijke

openheid met andere middelen dan glas is

de wijze waarop de toonaangevende Japanse

architect Kengo Kuma gebruik maakt van

open latwerk om zijn ontwerp voor het Ando

Hiroshige museum in het Japanse Batoh zo

doorschijnend mogelijk te maken. Het effect

dat hij hiermee sorteert is dat het gebouw

aan de buitenkant geslotenheid suggereert

en in de omgeving lijkt op te gaan. Maar in

het interieur creëert hij er juist openheid

en een mooie diffuse lichtinval mee. Kengo

Noodtrappenhuis kantoorgebouw, HDK architecten bna bni bnsp Ando Hiroshige museum te Batoh, Japan, Kengo Kuma Transparant bedrijfsgbeouw te Zuidland, HDK architecten bna bni bnsp

Antarctica, 2003

Page 51: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

100  Ogenblikken Ogenblikken  101

Randen van het vakgebied

• Moderne musea volgen trends kunstmanifestaties

• Ieder architect zijn eigen stoel

• Kunst: een nieuwe impuls voor ons vak

• De poëtischer benadering van interieur en architectuur

• De buitenruimte als extra interieur

• Leisure

Gretig vuur en Dwalingen, Glasrijk Tubbergen 2007, Han de Kluijver >

102

108

114

118

124

130

Page 52: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

102  Ogenblikken Ogenblikken  103

Ook 2007 lijkt weer een vruchtbaar jaar te

worden voor talloze, internationaal vermaarde

kunstmanifestaties en exposities, zoals

de Biënnale in Venetië, de Documenta in

Kassel en Art Basel. Dichterbij huis, wat

bescheidener van opzet en voornamelijk

nationaal bekend waren en zijn er ook heel

wat succesvolle evenementen: Sculptuur

Biënnale Kijkduin, Oisterwijk Sculptuur,

Glasrijk Tubbergen en beurzen als de Tefaf

– wel internationaal bekend, de PAN in

Amsterdam en Primavera in Rotterdam. De

betrokken organisatoren staan onder een

toenemende druk om de bezoekers telkens

weer te verrassen en spelen daar doorgaans

goed op in. Die ontwikkeling heeft nogal

Moderne musea volgen trends kunstmanifestaties

wat consequenties voor kunstmusea en dan

met name voor de inrichting van de museale

ruimte. Kunst als spektakel, kunst met een

hoog entertainmentgehalte.

Museum- en tentoonstellingbezoekers komen

tegenwoordig niet meer om zich te verdiepen

in wat ze al kennen, maar om iets nieuws te

zien. Dat moet bij voorkeur gebeuren door

snel wisselende tentoonstellingen die nieuwe

– of soms vertrouwde -beelden in een totaal

nieuwe context weergeven. Musea veranderen

daardoor van karakter. In het voetspoor

van een aantal in de inleiding genoemde

succesvolle kunstmanifestaties gaan ze

steeds meer op een soort cultuurmalls lijken,

waarin de vaste collectie doorgaans op de

achtergrond raakt. Gehoorzamend aan de

wetten van de massaconsumptie bieden zij

alles wat de hedendaagse museumbezoeker

verwacht: horeca, winkels, amusement en o

ja, ook nog kunst.

Ook de houding van beeldend kunstenaars

zal moeten veranderen. Kunstenaars die

jarenlang voortborduren op hetzelfde thema

zullen het moeilijker krijgen: het publiek

is er veel sneller op uitgekeken. Neem de

openluchtexpositie Oisterwijk Sculptuur die

in de eerste helft van juni werd gehouden.

Hier ontbrak het klassieke beeld van

typische buitenkunstwerken, gemaakt door

kunstenaars die toeschouwers volgens de

traditie willen verrassen of ontregelen.

Want dat was altijd de idee: de kunstenaar

onderscheidt zich van de architect, de

reclamemaker en anderen die beeldend bezig

zijn doordat ze afwijken, dwars liggen. Ze

willen het geloof in vaststaande mechanismen

ondergraven en de toeschouwers met

kritische vragen aan het twijfelen brengen.

Doordat ze zichzelf steeds als buitenstaander

bleven beschouwen, verloren ze echter

langzamerhand het contact met hun publiek.

Voor veel toeschouwers werd kunst een

gesloten systeem dat ze niet begrepen.

Maar er is een kentering te bespeuren. Veel

kunstenaars zijn zich in toenemende mate

van dat buitenstaandersdilemma bewust en

zijn deze houding als een probleem gaan

ervaren. Ze willen de kloof weer dichten,

maar weten niet goed hoe dat moet zonder

hun positie van buitenstaander helemaal op te

geven. Daarnaast gaat het er bij commerciële

exposities ook nog eens om de toeschouwer

te verleiden: het werk moet immers wel

worden verkocht. Kunst lijkt dan ook veel

publieksgerichter te worden dan tien of

twintig jaar geleden. Toch is er bij veel

kunstenaars ook een zekere vrees niet meer

serieus te worden genomen. Ze worstelen

met de balans tussen vermaak en inhoud,

tussen amusement en kritiek. Dat levert,

opvallend genoeg, veel gelijkvormig werk op.

Het museum is nog steeds een van de

belangrijkste instituties voor het bewaren

Expositie ‘Glasstecture’, Han de Kluijver, 2004Museum Jan van der Togt, Amstelveen

Inrichting Oisterwijk Sculptuur 2007, HDK architecten bna bni bnsp i.s.m. Interieurstudio M4

Page 53: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

104  Ogenblikken Ogenblikken  105

van alle mogelijke cultuuruitingen. In de

negentiende eeuw had het uitsluitend

deze conserverende functie. De massale

toestroom naar musea voor hedendaagse

kunst die in de jaren zestig, zeventig van

de vorige eeuw inzette, was het gevolg van

een aantal opzienbarende, toonaangevende

exposities. Wie herinnert zich niet de lange

rijen wachtenden voor het Rotterdamse

museum Boymans ter gelegenheid van de

overzichtsexpositie van het werk van Salvador

Dalí begin jaren zeventig.

Deze groeiende publieke belangstelling

luidde een nieuwe fase in de museale wereld

in. Musea moesten zich aanpassen en de

beschikbare ruimte drastisch herindelen. Zo

werd de museale ruimte steeds flexibeler;

de nadruk op de vaste collectie verdween

ten gunste van tijdelijke exposities.

Tegelijkertijd leidde de sterk toegenomen

publieke belangstelling tot uitbouw van

de voorzieningen voor educatie. Ook het

commerciële aspect deed zijn intrede:

restaurants en museumwinkels kregen een

belangrijke plaats.

Wat voor het interieur van musea geldt,

gaat net zo goed op voor het uiterlijk

van die instituties. Er gaat tegenwoordig

geen week voorbij of er wordt ergens ter

wereld wel weer een nieuw museumproject

aangekondigd waarmee steden en regio’s

nieuwe economische impulsen hopen te

bewerkstelligen. Het zogeheten Bilbao-

effect is daarbij hun voorbeeld. Het

Guggenheim Museum in Bilbao van Frank

O. Gehry veranderde met zijn spectaculaire

architectuur vanaf de opening de voormalige

scheepsbouwstad in een internationaal

bekend economisch en cultureel centrum.

Op vergelijkbare wijze verwierf het in 2000

geopende Tate Modern op de tot dan toe

verwaarloosde Southbank van Londen

een enorme aantrekkingskracht. Kennelijk

kunnen nieuwe concentraties van kunst

en architectuur het trendy imago van

stadswijken, steden en regio’s versterken.

Een mooi voorbeeld is ook het Rosenthal

Center for Contemporary Art in het

Amerikaanse Cincinnatti dat in 2003 door

Zaha Hadid werd gebouwd.

Een bezwaar tegen een deel van de musea

die in de jaren tachtig en negentig van

de vorige eeuw werden gebouwd, is dat

de architectuur de kunst in de weg zit

en dat het spectaculaire beeld het wint

van contemplatie. Al in 1928 speelde dit

probleem bij Le Corbusiers ontwerp voor een

Mundaneum dat het intellectuele centrum

moest worden van zijn Cité Mondiale. In een

spel met de archetypen van het labyrint, de

toren van Babel en de piramide maakte Le

Corbusier een ontwerp voor een museum

waarin de beschouwer het gebouw vanuit

het midden betreedt. Lopend langs een

spiraal zou hij de verschillende fases van

de mensheid doorlopen, waarbij de begane

grond het heden vertegenwoordigde. De

spiraal had drie parallelle gangen. Een was

gewijd aan de historische era, een andere aan

geologische en de derde aan geografische

onderwerpen.

Frank Lloyd Wright maakte gebruik van de

ideeën van Le Corbusier in het ontwerp van

het Guggenheim Museum in New York. Wright

introduceert echter een nieuw element, dat

in de beweging het best tot uiting komt. De

spiraalvormige galerie, gewikkeld om een

grootse vide boort zich als het ware in de

grond. Het gebouw lijkt het grootstedelijke

karakter van New York te willen trotseren.

Met Wright raken we aan een probleem dat

in de twintigste eeuw een steeds duidelijker

rol speelt: de concurrentie tussen het gebouw

als meesterwerk en de kunstproducten die

erin worden tentoongesteld. De zwakte van

veel van dergelijke gebouwen manifesteert

zich nog op een andere manier. Een museum

behoort de plaats te zijn waar kunst onder

optimale condities kan worden bewaard en

geëxposeerd. Luchtvochtigheid, licht en

warmte moeten constant worden gehouden,

temeer daar veel kunst nogal fragiel is en dus

afhankelijk van genoemde condities. Verfijnde

technieken moeten het museum maken tot

een ‘well tempered environment’.

Nu is bij veel nieuwe musea het ontwerp

van het gebouw bepalend en geworden tot

de uitdrukking van de persoonlijke smaak

van de architect. Soms wordt die bepaald

Guggenheim Museum, Frank O. Gehry, Bilbao, Spanje Rosenthal Center for Contemporary Art, Zaha Hadid, Cincinnati, USA Guggenheim Museum, Frank Lloyd Wright, New York, 1944

Page 54: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

106  Ogenblikken Ogenblikken  107

door de bijzondere ligging, een andere keer

door de keuze van het bouwmateriaal. Of

het nu gaat over een ontwerp van Hollein,

Siza, Libeskind, Koolhaas, Gehry of Ando, de

museale kwaliteiten worden gedwongen of

verwrongen in de persoonlijke dwangbuis van

de architect. Diens ideeën worden nauwelijks

nog ingeperkt door functionele eisen en

budgetoverwegingen tellen zwaarder dan de

eigenschappen van de collectie.

Toch heeft Gehry in Bilbao een ultiem

functioneel museum gemaakt door het

juist niet te zien als een vertaling van een

programma van eisen. Het gebouw trekt

immers jaarlijks honderdduizenden naar

Bilbao, mensen die de stad zo hard nodig

had en die moderne kunst alleen nooit naar

de Baskische stad had kunnen lokken. Gehry

heeft dus niet alleen een gebouw gemaakt

dat geschikt is voor een bepaald aantal

bezoekers, hij trekt ze met zijn ontwerp

ook nog eens aan. Tegelijkertijd blijkt dit

architecturale spektakelstuk heel goed

samen te gaan met de terughoudende witte

expositieruimtes waar de toeschouwer in

alle rust van topstukken uit de Guggenheim-

collectie kan genieten. Zonder Gehry waren

velen nooit naar Bilbao gereisd.

Ook de toegenomen mobiliteit van mens

en kapitaal luidde in de jaren negentig een

nieuwe ontwikkeling in. De concurrentiestrijd

tussen de grote kunstmanifestaties en de

musea is niet regionaal of continentaal meer,

maar globaal geworden. Doordat publieke

fondsen langzaam opdrogen en de prijzen

van kunstwerken sterk zijn gestegen, is de

strijd om privé-collecties van verzamelaars

en sponsoren heviger geworden. De laatste

hebben een groeiende invloed op het

museumbeleid en kunnen ruimte claimen voor

hun kunstwerken. Ook op het commerciële

vlak lijken de jaarlijkse kunstmanifestaties en

beurzen aan de winnende hand.

In die ontwikkelingen moet de museumwereld

wel meegaan, anders verliest ze de slag.

Daarom ook worden er nauwelijks nog musea

gebouwd zonder representatieve ruimten voor

feesten, conferenties of productpresentaties.

Om kunst toegankelijker te maken groeit

niet alleen de ruimte voor winkels en horeca,

maar ook voor educatie. Daar kunnen

bezoekers alles vinden over kunst, ze kunnen

er kunst beleven en ervaren. Met wisselende

tentoonstellingen en nieuwe manieren van

exposeren spelen de musea in op de behoefte

aan ‘kunstentertainment’.

Zijn deze nieuwe kunsttempels nu gewoon

museum of monumenten in de openbare

ruimte zoals Libeskinds Joods Museum in

Berlijn? Om in te spelen op de eisen van

het publiek worden gebouwen ontwikkeld

die de bezoekers op bijna magische wijze

naar binnen lokken. In deze gebouwen is

kunst onderdeel van het leven in de stad.

Zo vervagen de grenzen tussen kunst en

architectuur en kunnen beide fenomenen

in toenemende mate worden gezien als

één geheel. Tegelijkertijd behoren musea

gebouwen te zijn waarin bezoekers zich in

alle rust kunnen wijden aan de beschouwing

van kunst. Deze opvatting kan aan betekenis

winnen als architectonische terughoudendheid

wordt betracht. Bezoekers worden namelijk

niet alleen aangetrokken door spektakel

en vermaak, hoe groot de behoefte aan

entertainment ook is, maar ook door het

museum bereikbaar en uitnodigend te maken.

Cultuur is niet statisch, maar bestaat bij de

gratie van haar dynamiek. Vernieuwing is

dan ook het voornaamste credo van kunst.

Daarom is het opmerkelijk dat musea voor

moderne kunst die vernieuwing vrijwel

uitsluitend zoeken in de geëxposeerde

kunstobjecten. Tegenwoordig kan alles

kunst zijn en kan elk denkbaar gebouw een

museum zijn. Specifieke tradities zijn niet

langer van toepassing op het moment dat

de parameters telkens weer worden verlegd.

Condities verschuiven en geen typologie kan

ze nog vervangen.

De wereld is een museum, aangezien

bijna alles een zekere verzamel- en

conserveringswaarde heeft. Of die dan ook

overeenkomt met of gedekt wordt door de

culturele of historische waarde, is minder

belangrijk. Moderne beeldende kunst is

ook een fantastische voedingsbodem voor

de architectuur. Daarom zal een nauwere

samenwerking tussen beeldend kunstenaars,

interieurontwerpers en architecten kunnen

leiden tot het ultieme museum van de 21ste

eeuw.

[Intern 4 - september 2007 - Exposities]

Serralves Museum of Contemporary Art, Alvaro Siza, Porto, Portugal

Page 55: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

10�  Ogenblikken Ogenblikken  10�

‘Het is gemakkelijker om een wolkenkrabber

te ontwerpen dan een goede stoel,’ moet

architect Ludwig Mies van der Rohe (1886-

1969) ooit hebben gezegd. Hij ontwierp al

geruime tijd wolkenkrabbers voordat hij

zich aan het laatste waagde en in 1929

de befaamde Barcelona-stoel ontwierp.

Architecten die in de eerste helft van de

vorige eeuw hun eigen meubelen – en

dan vooral stoelen - ontwierpen, waren

geen uniek verschijnsel. In onze tijd is dat

fenomeen echter goeddeels verdwenen.

En dat is jammer, want uit het worstelen

Iedere architect zijn eigen stoel

met vormen op kleinere schaal kunnen

nieuwe, in de architectuur bruikbare inzichten

voortkomen.

De eerste goede stoel uit de moderne

meubelgeschiedenis staat op naam van

Michael Thonet (1796-1891). Begin 19e eeuw

stoomde hij de houten elementen voor een

stoel en boog ze vervolgens in vorm. Zijn

meubilair kan worden beschouwd als het

succesvolste industriële product uit die tijd.

Vanaf de tweede helft van de 19e eeuw

legden meubels van gebogen hout de basis

voor massaproductie. Toentertijd zochten

productiebedrijven van meubels nog naar

constructeurs die hun ideeën konden

uitwerken in geschikte ontwerpen voor

stoelen en ander meubilair. Van een eigen

inbreng van deze uitvoerders was nog niet

veel sprake. Dat zou echter veranderen toen

modes de interieurwereld gingen beheersen.

Sindsdien speelt design een belangrijke rol in

de culturele ontwikkeling.

In het begin van de 20e eeuw drong steeds

meer het besef door dat interieur en exterieur

sterk met elkaar zijn verbonden. In die tijd

ook begonnen de grote architecten zowel het

gebouw te ontwerpen als het meubilair dat

daarin moest functioneren. Deze werkwijze

creëerde een architectonisch interessante

en tegelijkertijd zeer leefbare verzameling

gebouwen met complete interieurs die

een eenheid vormden waardoor woon- en

leefkwaliteit sterk werden verbeterd. In

de vooroorlogse jaren werd in Nederland

die combinatie door een aantal architecten,

zoals Berlage en Rietveld, in ere gehouden.

Zij ontwierpen naast hun gebouwen ook

meubilair en soms complete interieurs. In het

buitenland waren het grote architecten als

Frank Lloyd Wright, Mies van der Rohe en Le

Corbusier die zich daarmee bezighielden.

Kenmerkend voor het Amerikaanse design

na de Tweede Wereldoorlog is de nauwe

samenwerking van ontwerpers met de

industrie. Voor het eerst werden hun

voorwerpen in serie geproduceerd. Zo begon

design deel uit te maken van het dagelijks

leven. Hier mogen de van Ray en Charles

Eames natuurlijk niet onvermeld blijven.

In diezelfde periode kwam ook in Europa

design tot ontwikkeling, vooral in Italië en

Scandinavië. Finland kwam in de jaren vijftig

op als een nationale entiteit met zijn eigen

designfilosofie. Op de triënnales in Milaan in

dat decennium wist het land internationaal de

aandacht te trekken. De pionier van het Finse

design is zonder twijfel Alvar Aalto.

Zijn ontwerpen voor meubels van

gelamineerd hout worden tot de klassiekers

van het moderne design gerekend. Ook hier

was het de bedoeling om deze vernieuwende

ontwerpen toegankelijk te maken voor het

grote publiek.

De vervormbaarheid van kunststof en de

ontwikkeling van nieuwe schuimstoffen Meubilair voor woonhuis en studio, Frank Lloyd Wright, Oak Park, Chicago

Club Chair, Le Corbusier, 1928

Page 56: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

110  Ogenblikken Ogenblikken  111

brachten in de jaren ‘60 een door Pop Art

geïnspireerd spel van vormen en kleuren op

gang. De in Denemarken geboren Verner

Panton ontwierp zijn beroemde met fiberglas

versterkte polyurethaan (PU) stoel in de

jaren ‘70. Het was de eerste stapelbare stoel

die was vervaardigd uit één stuk plastic. De

integrale organische vorm creëert vloeiende

lijnen zonder enige onderbreking tussen

rugleuning, zitting of voet. In de jaren ‘80

leidde het streven naar individualisme en

pluraliteit tot een nog nooit eerder geziene

verscheidenheid van stijlen.

Het laatste decennium van de 20e eeuw werd

vooral gekenmerkt door eenvoud in vorm

en materiaal. Een goed voorbeeld van dat

streven naar eenvoud zijn recente ontwerpen

waarmee Norman Foster furore maakt in

het kader van ‘het ongedwongen wonen’:

strenge kubusvormige stoelen in verschillende

groottes met een welhaast sobere uitstraling.

Zo ook het werk van Jean Nouvel. Het

stoelontwerp Mass dat de beroemde Franse

architect maakte voor Moroso en Kvadrat

vertoont een zuiver geometrisch lijnenspel,

dat degelijkheid en functionaliteit in publieke

ruimtes oproept.

In Nederland is er vanuit de architectuur

zelf momenteel weinig aandacht voor het

meubel ontwerp. En dat is in wezen jammer,

want de worsteling met ontwerpen op

een veel kleinere schaal biedt de architect

mogelijkheden nieuwe inzichten te verwerven

die in zijn architectonische werk heel goed

bruikbaar zijn. Daarom zou iedere architect

eigenlijk een stoel moeten ontwerpen.

Er is tegenwoordig een verschuiving

waarneembaar van de achterliggende

architectonische ideeën naar modieuze

trends. Fabrieken zoeken geen ontwerpers

meer, maar de ontwerpers zoeken nu juist

naar iemand die hun meubilair in productie

wil nemen. Die positiewisseling tussen de

disciplines leidt tot een vormgeving die

zichzelf losmaakt van de architectuur – en

soms het functionele – en zich puur door het

decoratieve en modieuze laat leiden.

‘Het ornament is acceptabel als het anoniem

is, auteurloos,’ schreef Adolf Loos aan het

begin van de 20e eeuw. Hij voegde er aan

toe dat decoratie slechts is toegestaan als

bijdrage aan een gevoel van visueel en

lichamelijk genoegen. In de daarop volgende

decennia werd elke vorm van decoratie

zelfs enige tijd verdacht. Inmiddels rust op

decoratie en ornament in de architectuur

geen taboe meer en zijn ze weer te vinden in

veel hedendaagse ontwerpen.

Helaas laat het interieurontwerp zich dikwijls

té veel leiden door een pure decoratiedrang.

Hierdoor verliest het zijn waardevolle

verbinding met de architectuur van het

gebouw en werkt het alleen in zichzelf.

Stoelen die vanuit een architectonische

visie zijn ontworpen, manifesteren zich

kwalitatief veel beter dan wanneer ze zijn

vormgegeven vanuit een decoratief oogpunt.

De laatste zijn doorgaans slechts korte tijd

in de mode en dikwijls niet erg praktisch

en comfortabel in het gebruik. De eerste

categorie daarentegen is herkenbaar aan haar

tijdloosheid, superieure vormgeving en grote

gebruiksgemak.

Omdat designers nu zelf bepalen wie wat

produceert, ontstaat er een situatie waarin

de identiteit van de verschillende fabrieken

Paimo Chair, Alvar Aalto, 1931-32

Victoria & Albert, Ron Arad voor Moroso, 2004

Page 57: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

Ogenblikken  113

verwatert. De naam van de ontwerper speelt

een steeds belangrijkere rol, ten koste van

die van de producent. Een meubelfabriek

als het Italiaanse Moroso blijft zich wel

onderscheiden door een combinatie

van originele ontwerpen en nieuwe

productietechnieken. Dit is terug te zien in

de ontwerpen van bijvoorbeeld Ron Arad en

Patricia Urquiola. Het bedrijf gaat uit van een

experimentele werkwijze in combinatie met

opdrachten die bij voorkeur worden gegeven

aan jonge ontwerpers.

Ook meubelfabrikanten als Vitra en

Ahrend werken steeds vaker samen met

trendsettende ontwerpers, in navolging van

Philippe Starck. Veel ontwerpers, zoals Ron

Arad, voelen zich steeds minder gebonden

aan een merk. De vervaging van de identiteit

van de grote merken leidt tot producenten die

zich steeds minder van elkaar onderscheiden.

De benadering van en aandacht voor de

stoel en het overige interieur als onderdeel

van een totaalconcept, komt steeds vaker

uit de hoek van grote publieke en luxueuze

instellingen en ondernemingen als hotels,

theaters, vliegvelden en cruiseschepen. Maar

ook bij non-profit organisaties als die in de

gezondheidszorg en het onderwijs is sprake

van een groeiende vraag. Beide groepen

– commercieel en non-profit - hebben baat bij

een geïntegreerde vormgeving van interieur

en exterieur. Daarmee kan nieuwe klandizie

worden getrokken en op veel verzorgdere

wijze service worden geboden.

Mijns inziens is het voor iedere architect

essentieel om ook in de rol van ontwerper

grenzen te verkennen en waar mogelijk

te verschuiven. Daarom is een ‘terugkeer’

naar de stoel - en het gehele interieur - als

onlosmakelijke component van een gebouw

zo belangrijk. Aldus kan de eenheid tussen

interieur en exterieur worden versterkt.

In samenspraak met een meubelproducent/

fabrikant kunnen nieuwe ideeën worden

112  Ogenblikken

uitgewerkt en gerealiseerd die ongekende

mogelijkheden kunnen scheppen.

Mogelijkheden op het gebied van vormgeving,

constructie en productie, waardoor uiteindelijk

betere totaalconcepten zullen ontstaan.

Daarom is het belangrijk voor fabrikanten om

te blijven investeren in productontwikkeling.

En daarom is het ook belangrijk voor

architecten om zich niet alleen te richten op

het exterieur van het ontwerp, maar ook op

de inhoud van het gebouw: het meubilair en

de inrichting. Daarmee kan de architect zijn

ontwerpen – en de leefbaarheid daarvan – op

een kwalitatief hoger niveau brengen.

[Intern 4 - augustus 2005 - Meubels van

interieurarchitecten]

Sen, Kengo Kuma voor Moroso, 2005

Boll Chair, Tord Boontje voor Moroso, 2005

Bij Unifor in Milaan, mei 2005Smock, Patricia Urquiola voor Moroso, 2005

Page 58: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

114  Ogenblikken Ogenblikken  115

Bij het ontwerpen en inrichten van woningen

lijkt de rol van de interieurarchitectuur als

onafhankelijke discipline uitgespeeld. Nieuwe

kansen liggen in een vorm van samenwerking

met de architectuur. Maar er zijn nog meer

mogelijkheden. Ook een verbond met de

beeldende kunst en het zich bezighouden met

de inrichting van de publieke ruimte kunnen

de interieurarchitectuur nieuwe impulsen

geven.

De notie interieur is voortdurend in

ontwikkeling. Daardoor is zij geen monoliet

van kennis, methoden en technieken, maar

ontplooit zij zich als een diffuus stelsel

van ontwerpbenaderingen en –houdingen.

Interieurarchitectuur is een vak met in

potentie een enorme breedte. Afgezien van

het inrichten van de binnenruimte liggen er

dan ook grote kansen in samenwerking met

beeldende kunst en met inrichters van de

openbare ruimte.

De hedendaagse beeldende kunst

manifesteert zich in toenemende mate als

proces, als interactie tussen kunstenaar

en publiek, als bewustmaking van onze

Kunst: een nieuwe impuls voor ons vak

maatschappelijke werkelijkheid. Ze leidt lang

niet altijd tot een concreet product dat de

tand des tijds doorstaat. Een aanzienlijke

groep kunstenaars is niet meer uit op

de allerindividueelste expressie van de

allerindividueelste emotie. Voor hen geldt

het l’art pour l’art principe niet perse meer

als leidend motief. Deze ontwikkelingen

maken het verschijnsel beeldende kunst in de

openbare ruimte moeilijk benoembaar.

Op dat punt kan de interieurarchitectuur

helderheid verschaffen: deze betrekt immers

veel meer de omgeving in haar ontwerpen.

De conclusie lijkt gerechtvaardigd het

onderscheid tussen beeldende kunst,

(interieur)architectuur en de inrichting

van de buitenruimte zoveel mogelijk op te

heffen. De architectuur kan in dat proces

een leidende rol spelen. Aan de hand van

enkele willekeurige voorbeelden uit verleden

en heden - en uit de eigen praktijk - zal ik

trachten te laten zien hoe dat in zijn werk

ging en kan gaan.

We gaan terug in de tijd naar het begin van

de twintigste eeuw. In de Amsterdamse

School besteedden de architecten

bijzondere aandacht aan het uiterlijk

van hun bouwwerken. Op instigatie van

architect Cuypers en van een eigen gezicht

voorzien door Berlage ontstaat in de periode

1910 - 1930 de zogenoemde gebonden

sculptuur. Beeldhouwers zochten aansluiting

bij de architectuur met als resultaat

bouwbeeldhouwwerken ter versiering of

vervolmaking van gebouwen, bruggen en

andere stedelijke architectuur. Maar wel met

een eigen expressie, een dikwijls symbolische

lading en op een kwalitatief hoog peil.

Het samengaan van architectuur en

beeldende kunst werd steeds meer opgevat

als een versmelting, waarbij het kernpunt de

expressie van de ruimte is. Daarin school voor

de kunstenaar tegelijkertijd het probleem dat

hij in een soort artistieke spagaat gebracht

kon worden. Enerzijds wilde hij natuurlijk

werk met een eigen expressie scheppen,

individueel, subjectief en gesloten. Anderzijds

was er de eis van objectiviteit, begrijpelijkheid

en openheid, omdat het kunstwerk immers

deel ging uitmaken van de openbare ruimte.

Het gevaar van oppervlakkige, nietszeggende

decoraties lag dus op de loer. Een van de

weinigen die schijnbaar moeiteloos tussen de

klippen doorzeilde, was de stadsbeeldhouwer

Hildo Krop. Hij produceerde vanaf 1916

honderden beeldhouwwerken voor de stad,

die precies die eigenschappen bezaten

waardoor ze niet banaal decoratief, maar ook

niet elitair ontoegankelijk waren.

Een veel recenter voorbeeld van samengaan

van beide disciplines, waarbij ook de derde

– de inrichting van de openbare ruimte

– een rol speelt, is de watertoren van de

Portugese architect Alvaro Siza uit 1988. Dit

waterreservoir, ongeveer 30 meter hoog,

torent uit boven het campusterrein in het

Portugese Santiago. De toren steekt fraai

af tegen de lucht en markeert tevens de

grens tussen de campus en de aangrenzende

moerassen.

Hoewel uiterst functioneel en sober van

opzet, straalt dit ontwerp de kracht uit

van een abstracte sculptuur. Dat komt met

name door de verbinding die Siza heeft

Schetsen voor de diorietkoppen aan de gevel van het scheepvaarthuis te Amsterdam, M. de Klerk, 1912

Page 59: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

116  Ogenblikken Ogenblikken  117

weten te bewerkstelligen met de omgeving.

De ondersteunende structuur van het

waterreservoir bestaat uit een platte en

een cilindervormige opbouw. De platte zijde

verbindt de toren direct met de zijkant van de

aangrenzende galerie, terwijl de pijpvormige

constructie terugkeert in de kolommen op de

hoek van hetzelfde gebouw.

Siza maakte een kunstwerk van een

gebouw dat slechts onderdeel is van een

waterleidingsysteem, zonder toevoeging van

nutteloze ornamenten. Voor zijn ontwerp ging

hij uit van het meest voor de hand liggende,

liet er zijn conceptuele gevoel op los en

schiep een krachtig architectonisch element,

waarvan de vormen en afmetingen perfect

ondersteund worden door het gebruik van

gewapend beton.

Dan twee voorbeelden uit eigen ervaring.

In opdracht van de gemeente Brielle maakte

ik een ontwerp voor de aankleding van

een nieuwe rotonde op de gemeentegrens.

Uitgangspunt was de idee dat rotondes zo’n

beetje de laatste oases van leegte zijn in een

overvolle en vaak onesthetisch ingevulde

openbare ruimte. Ideaal terrein dus voor de

beeldende kunst en de (interieur)architectuur.

De kunstenaar moet zich echter wel

realiseren dat de passant in de rol van

toeschouwer gedwongen wordt. Blijft hij zijn

eigen autonome gang gaan, dan is de rotonde

niet veel meer dan een sokkel voor zijn

kunstwerk. Het was dus zaak te komen tot

een kunstwerk dat een sterke eigenheid bezit,

maar toch veel mensen zou aanspreken.

Uiteindelijk kwam ik tot een ontwerp,

gebaseerd op een paradox. Een muur in

twee delen, in een hoek ten opzichte van

elkaar geplaatst. Door de opening kan

de aankomende automobilist de rotonde

passerend de stad in een veranderend

perspectief zien liggen. De referenties

aan de geslotenheid van de vestingstad

en tegelijkertijd de openheid die bij een

welkomstgebaar hoort, kwamen blijkbaar

bij het stadsbestuur niet over, want het plan

werd afgeblazen.

In de dorpskern van Zuidland realiseerde

ik in 2003 samen met beeldend kunstenaar

Peter Bremers een gedenkteken voor de

watersnoodramp van 1953. Deze Korenaar

is denk ik een geslaagd voorbeeld van

een synthese tussen (glas)kunstenaar

en architect, waarbij de inrichting van de

buitenruimte een prominente rol speelde.

Constructie en creatie gaan hier harmonieus

samen in een object dat een aantal

opmerkelijke antithesen symboliseert: het

alles verzwelgende water tegenover het

herwonnen land, de verwoestende natuur

tegenover het zonlicht dat vruchtbaarheid en

voorspoed brengt.

Tenslotte een klein voorbeeld van de wijze

waarop kunst kan opgaan in haar omgeving,

zodat er niets meer aan hoeft worden

toegevoegd. Ik doel op het werk van de Britse

landschapskunstenaar Andy Goldsworthy.

Met behulp van steen of hout transformeert

hij de natuurlijke omgeving, accentueert de

organische structuur en speelt met gedachten

over eeuwige verandering. Ook zijn werk

is grotendeels tijdelijk: wat uit de natuur

gehaald is, zal er zich vroeger of later weer

invoegen.

[Intern 1 - februari 2004 - Cultuur ]

Waterreservoir, Alvar Siza, Porto, Portugal, 1��� Schets: HDK architecten bna bni bnsp

Monument ‘De Korenaar’ ter gelegenheid van de herdenking van de watersnoodramp in 1�53, Peter Bremers i.s.m. Han de Kluijver (2003)

Glen Marlin Falls, Andy Goldsworthy,Dumfriesshire (1995)

Rotonde te Brielle, 2002HDK architecten bna bni bnsp

Page 60: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

11�  Ogenblikken Ogenblikken  11�

Welke functie of rol de (interieur)architect

speelt, is afhankelijk van de wijze waarop

hij zich manifesteert. Bij sommige projecten

vervult hij een spilfunctie, in andere

gevallen is zijn rol bescheidener. Een

(interieur)architect is in veler ogen slechts

de schepper van ‘mooie’ ontwerpen, maar

een goede (interieur)architect ontwikkelt

zich na verloop van tijd juist zeer veelzijdig:

esthetisch vormgever, projectmanager,

(werktuig)bouwkundige, beeldhouwer,

socioloog en econoom. Binnen dit spectrum

aan vaardigheden kan de beeldende kunst

een belangrijke invloed uitoefenen op het

werk van de architect en de interieurarchitect.

De betekenis van beeldende kunst voor

de (interieur)architectuur wordt dikwijls

onderschat. Door sommigen worden de

drie disciplines als één geheel beschouwd,

anderen maken onderscheid tussen de

‘gebonden’ (interieur)architectuur en de

veel ‘vrijere’ beeldende kunst. De vraag

is dan ook hoe beeldende kunst en beide

andere disciplines zich nu eigenlijk tot elkaar

verhouden en welke invloed ze op elkaar

uitoefenen.

Een poëtischer benaderingvan interieur en architectuur

De (interieur)architect zal zijn werk

doorgaans niet betitelen als kunst, maar

het als een afzonderlijke discipline blijven

beschouwen. Autonomie is het kernbegrip dat

dit onderscheid bepaalt. Voor de kunstenaar

is het werk de uitdrukkingsvorm van zijn

eigen wezen, bij de (interieur)architect is

dit veel minder het geval. De kunstenaar

kan zich terugtrekken in zijn eigen

microkosmos en zich volledig concentreren

op zijn kunst, terwijl de (interieur)architect

met zijn werk onlosmakelijk deel uitmaakt

van het stedelijke, zelfs mondiale geheel.

Laatstgenoemde kan immers slechts

functioneren binnen een netwerk van

professionals, van wier inbreng hij voor de

realisering van zijn ontwerp van gebouw of

interieur afhankelijk is.

Architectuur en interieurdesign zijn de

esthetisering van de functionaliteit. Beeldende

kunst is de esthetisering van de artistieke

zoektocht van de kunstenaar. De vraag is

of de laatste ook bij de (interieur)architect

een rol speelt. De nadruk ligt inderdaad

voornamelijk op de functionaliteit van het

ontwerp en daaruit komt de vormentaal dan

ook vaak voort – ‘form follows function’.

Maar over het functionele ontwerp komt toch

altijd een extra ‘laag’ waarin de persoonlijke

inbreng van de (interieur)architect is

verwerkt. In deze laag zijn weliswaar altijd

referenties naar de omgeving opgenomen,

maar de signatuur van de (interieur)architect

is evident herkenbaar. Laten we dus eens

uitgaan van het standpunt dat architectuur

en interieurdesign deel uitmaken van de

beeldende kunsten. Wellicht complexer dan

de andere kunstdisciplines, omdat zij naast

een intrinsieke waarde ook een publieke

betekenis hebben, maar toch met die sterk

persoonlijke creatieve component.

‘Wederom Verdwenen’, gegoten glas, Han de Kluijver ‘Later het vervolg’, geblazen glas, Han de Kluijver

‘Nieuwe Dwalingen’, geblazen glas, Han de Kluijver ‘Trein der Traagheid’, getrokken glas, Han de Kluijver

Page 61: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

120  Ogenblikken Ogenblikken  121

Als architect en interieurontwerper verdiep

ik me – naast de architectuur in de ruimste

zin van het woord – ook in de twee andere

disciplines door het bestuderen en observeren

van het werk van uiteenlopende kunstenaars

en ontwerpers. Die gewoonte gaat terug tot

de jaren ’70, toen ik op de academie van

beeldende kunsten interieurarchitectuur

studeerde. In de loop der jaren ben ik me

er steeds sterker van bewust geworden

hoezeer beeldende kunst, interieurdesign en

architectuur met elkaar verbonden zijn.

De verbondenheid van de drie disciplines

zoals ik die in mijn werk als architect ervaar,

heeft ertoe geleid dat ik me zelf ook ben

gaan bezighouden met het creëren van

kunstwerken in glas. Waarom glas? Vooral

omdat glas in zijn eerste, ongevormde

verschijningsvorm, al een levende materie

is. Glas behoudt onder alle omstandigheden

een vloeibare vorm en het is transparant, een

eigenschap die er ‘leven’ aan geeft. Samen

maken zij van glas een zeer bijzonder en niet

met andere media te vergelijken materiaal.

Transparantie staat voor doorzichtigheid,

translucentie voor doorschijnendheid. In

de architectuur zijn beide begrippen sterk

verbonden met de onthulling van gebouwen

en daarmee van hun binnenste. Transparantie

is in de eerste plaats een eigenschap

die inherent is aan het materiaal, zoals

bijvoorbeeld bij glazen gevels voor gebouwen.

Ze heeft effect op de beweging van de

beschouwer door een ruimte.

In de moderne (interieur)architectuur was

transparantie lange tijd synoniem voor een

nieuwe ruimtelijkheid die zich onderscheidde

door openheid, versmelting en doordringing,

gematerialiseerd als een soort aankondiging

van een transparante organisatie.

Tegenwoordig wordt transparantie steeds

meer opgevat als een eigenschap van de

organisatie of inrichting van een gebouw.

Transparantie in overdrachtelijke zin dus: de

nadruk ligt niet meer op de beweging door de

ruimte, maar op de gelaagde opbouw van die

ruimte.

De laatste jaren begint het onderscheid

tussen beide vormen van transparantie te

vervagen door de toepassing van materialen

die transparantie in de overdrachtelijke

zin van het woord mogelijk maken. Het

spel van weerkaatsingen van licht en

weerspiegelingen op een doorschijnend

oppervlak kan tegenwoordig ook bereikt

worden met behulp van gevels – en

scheidingswanden in het interieur - bestaande

uit meer lagen die opgebouwd zijn uit

materialen met een variërende graad van

transparantie.

De architectuur heeft een sterke

connectie met de beeldende kunsten en

interieurarchitectuur, zij maakt er feitelijk

deel van uit. Een van de gevolgen daarvan

moet een noodzakelijke herdefiniëring en

ontwikkeling van standpunten zijn die in de

architectuur worden ingenomen.

‘Een hoger doel’, daylight award, gegoten glas, Han de Kluijver

‘Het Kortstondige’, geblazen glas, Han de Kluijver

‘Zie niet’, gegoten glas, Han de Kluijver

Page 62: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

122  Ogenblikken Ogenblikken  123

Een uiterlijke overeenkomst tussen de

scheppende processen in architectuur en

beide andere disciplines is dat alle drie veel

tijd vergen.

In de (interieur)architectuur wordt een

ontwerp gemaakt op basis van het

programma, de locatie en de gewenste

werking van het object. Zoiets kost tijd

en dat aspect wordt versterkt door erna

volgende processen – waarin andere partijen

nieuwe inbreng hebben en toetsingen en

controles worden uitgevoerd. Het uiteindelijk

gerealiseerde object kent dan ook vaak

nieuwe elementen ten opzichte van het

originele ontwerp. Een goede samenwerking

kan een resultaat opleveren dat niet alleen

aansluit op de visie van de architect, maar

waarin alle belanghebbenden hun zienswijzen

kunnen herkennen.

In de glaskunst is een soortgelijk proces

te herkennen. In eerste instantie worden

ideeën ontwikkeld die de beeldvorming van

de te creëren kunstobjecten bepaalt. Pas

daarna komt de bewerking van het materiaal

aan bod. Ook daarbij gaat de vergelijking

met de (interieur)architectuur op: ruw

glas omvormen tot artistieke objecten is

doorgaans groepswerk, dat uiteindelijk

meer dan één visie vertegenwoordigt en

verschillende betekenissen kan hebben.

Actief bezig zijn in de beeldende kunst

stimuleert de (interieur)architect een

poëtischer benadering van zijn werk te

zoeken en helpt een ontwikkelingsproces in

gang te zetten in het denken, het ontplooien

van nieuwe visies en het bevorderen van

zelfreflectie.

[Intern 6 - december 2005 - Kunst en de

interieurarchitectuur]

‘Ontoegankelijke horizon’ gegoten glas, Han de KluijverSamenwerken met Neil Wilkin, Frome, Engeland, 2004

‘Onderlinge Onmin’, gegoten glas, Han de Kluijver

Page 63: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

124  Ogenblikken Ogenblikken  125

De scheiding tussen de buitenruimte en het

interieur van een gebouw is op veel plaatsen

minder duidelijk geworden. Daarom is het

zaak op een andere manier naar de openbare

ruimte te gaan kijken. Een paar aansprekende

voorbeelden maken duidelijk hoe buiten en

binnen in elkaar kunnen overvloeien. De

stadstuin als verlengstuk van de huiskamer

en de revival van de orangerie.

In onze samenleving is een toenemende

vermenging van het publieke en het private

waarneembaar. Dit uit zich in een groeiende

belangstelling voor het ontwerpen van

interieurs en het creëren van binnen-

en buitenruimtes met een specifieke

gemeenschappelijke eigenheid. Veel bedrijfs-

en schoolgebouwen of op zichzelf staande

objecten zoals krantenkiosken of metrohaltes,

geven mede vorm aan de ruimte waarin zij

zijn geplaatst. Traditionele openbare ruimten

zoals parken, pleinen en brede boulevards

krijgen bijzondere aandacht om na de

noodzakelijke ingrepen op hun beurt meer

een eenheid te vormen met de aangrenzende

bebouwing.

Hetzelfde verschijnsel doet zich voor in

de private sfeer, in de relatie huis en tuin.

We leven in een tijdperk van gemiddeld

genomen kleine tuinen - zeker in de stedelijke

gebieden - gevolg van een democratische

samenleving, waarin een stukje eigen

grond in principe voor iedereen bereikbaar

moet zijn. Dat kleine stukje grond wordt

steeds meer beschouwd als een verlengstuk

van het interieur. Zithoekjes, comfortabel

tuinmeubilair en allerlei min of meer

weersbestendige snuisterijen maken van de

tuin een huiskamer voor mooi weer.

Opmerkelijk in dit verband is de hernieuwde

belangstelling voor de serre. Een serre

transformeert (een deel van) de tuin

pas werkelijk tot een buiteninterieur

en bevindt zich daarmee op het

grensvlak van interieurvormgeving en

landschapsarchitectuur. Zij dient niet alleen

als middel tot uitbreiding van ruimte voor

tuindoeleinden, maar kan tegelijkertijd

worden beschouwd als een deel van het

interieur.

Het is dan ook niet verbazingwekkend

dat steeds meer gebouwen van binnenuit

worden ontworpen. Ze zien er van buiten

goed uit, maar van binnen zijn ze nog veel

interessanter. De vorm van de ruimte maakt

De buitenruimte als extra interieur

een aparte beleving ervan mogelijk. Pas echt

interessant is het creëren van een ruimte die

verleidt, aantrekkingskracht heeft. Zo is het

interieur van veel moderne winkels opgezet

als een soort uitbreiding van de straat,

als een plaats waar de openbare ruimte

binnendringt en op aansluit. Het interieur

krijgt daar dan een bazaarachtige kwaliteit en

functioneert niet meer als een aparte entiteit,

maar is als het ware versmolten met de

buitenruimte.

Met de mogelijkheden die de architectuur

biedt, kunnen tegenwoordig door middel

van verdraaibare en verplaatsbare wanden

verschillende indelingen van de ruimte

worden gemaakt. Het doet denken aan een

meubel dat volledig opgaat in de bestaande

Fushimi Taisha Nari Shrine, Kyoto, Japan

Page 64: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

126  Ogenblikken Ogenblikken  127

architectuur. Het ‘meubel’ kan ook uitgroeien

tot een zelfstandig architectonisch object op

de grens tussen binnen- en buitenruimte.

Als de wanden zijn opengevouwen,

versmelten interieur en exterieur tot een

grote (buiten)ruimte. Zo krijgt de gevel een

organiserende functie. De architectuur doet

er dan eigenlijk niet meer toe: de esthetische

kwaliteiten van het interieur worden als

het ware via de flexibele gevel naar buiten

gericht. De interieurdiscipline blijkt zo sterk

te zijn, dat ze traditionele grenzen kan

doorbreken.

Aan de hand van enkele voorbeelden wil

ik aantonen dat de idee van het in elkaar

overvloeien van binnen- en buitenruimte

niet nieuw is en dat daaraan in verleden en

heden op zeer uiteenlopende wijze gestalte is

gegeven.

Het samengaan van interieur en exterieur

wat het ontwerp betreft, betekent in wezen

het herstellen van een oude norm. De

grote architecten uit de renaissance, een

periode waarin het westerse tuinieren zich

ontwikkelde, ontwierpen zowel de buiten- als

binnenkant van hun gebouwen als tuinen.

Ze werden als één geheel beschouwd. Tuinen

ontwerpen gaat dus eigenlijk vooraf aan de

tuinbouwkundige kanten van het tuinieren.

Paxton’s grote tentoonstellingsgebouw

in Engeland uit 1851, later herbouwd als

het beroemde Crystal Palace, inspireerde

tot een reeks van volkspaleizen door

het hele land. Nogal wat gemeentelijke

overheden zagen het als hun taak - al dan

niet uit prestigeoverwegingen - dit soort

voorzieningen te realiseren. Zo werd de

orangerie of de serre een bekend fenomeen

in veel openbare parken. Van die rijkdom aan

ornamentele broeikassen is tegenwoordig

slechts een klein deel over.

De ijzeren constructie en de glazen bedekking

van Crystal Palace waren uiterst licht in

vergelijking met de massieve bakstenen

gebouwen uit die tijd. Door het geringe

gewicht kon de fundering van het bouwwerk

ook eenvoudig en minimaal zijn. Maar

het meest opvallende kenmerk was de

transparantie van deze glazen kolos en zijn

vele grote en kleine imitaties. De toepassing

van glas tot op de grond had tot gevolg dat

de grens tussen interieur en exterieur volledig

wegviel en het gebouw helemaal werd

opgenomen in de omgeving.

De New Yorkse architect en beeldend

kunstenaar Steven Holl ontwikkelde

gedurende zijn loopbaan een volstrekt

originele benadering van het probleem. Het

succes van zijn architectuur is zowel een

gevolg van zijn sculpturale vormen, zijn

interesse in de poëzie van ruimte, kleur

en materiaal, als van zijn fascinatie voor

wetenschappelijke fenomenen. Wat dat

laatste betreft verwijst zijn werk naar de

stedelijke geschiedenis en de mogelijkheden

van de moderne wetenschap. Het zijn vooral

deze ideeën - en niet vormen of stijlen - die

de belangrijkste erfenis zijn van de twintigste-

eeuwse architectuur.

Steven Holl is een virtuoos met licht.

Uitgaande van de specifieke gebruikseisen

doet hij een soort basaal onderzoek naar

de relaties tussen licht en ruimte en hun

perceptie. De lichtinval in het interieur

en het arrangement van verschillende

kleurschakeringen in samenspraak met de

ruimtelijke uitwerking resulteren in een

overtuigend geheel. Dit is directe, empirische

architectuur. Holl slaagt er op die wijze

dikwijls in door een geraffineerde toepassing

van glas de grens tussen interieur en

exterieur op te heffen.

Parc Citroën is een betrekkelijk nieuw

openbaar park in Parijs dat in de plaats kwam

van de gelijknamige autofabriek.

Storefront Gallery, Steven Holl, New York, 1992-93

Page 65: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

12�  Ogenblikken Ogenblikken  12�

appartementen. De ontwerpers Alain Provost

en Gilles Clément ontwierpen het park als een

overgangsgebied tussen stad en (platte)land.

Het is gebaseerd op vier thema’s: kunst,

architectuur, beweging en natuur. Daarmee is

het een goed voorbeeld geworden van laat-

twintigste-eeuwse landschapsarchitectuur

en van de wijze waarop de binnenruimte (de

appartementen, de kassen, de achterliggende

stad) op vloeiende wijze overgaat in de

buitenruimte.

Tenslotte: om de een of andere reden houdt

men op met denken over het interieurontwerp

zodra men de tuin inloopt. Toch is er duidelijk

overeenkomst tussen het ontwerpen van

een tuin en het inrichten van een vertrek.

Hoe kleiner een tuin is, des te meer hij de

specifieke eigenschappen van een kamer

benadert en des te belangrijker de leer van

eenheid in thema is. Het tuinontwerp moet

dus niet alleen aansluiten bij de architectuur

van het huis, maar tevens bij die van het

interieur. Terwijl men uit het raam kijkt, wordt

de tuin een ‘wand’ van de kamer.

Het idee om het grootste deel van een tuin

te beplanten met bloemen is betrekkelijk

nieuw. Het maakt zeker geen deel uit van

bijvoorbeeld de Japanse traditie, die voor

de effecten afhankelijk is van stenen, grind,

water en een zeer schaarse beplanting.

Het is een voorbeeld van een nieuwe

generatie publieke terreinen in de metropool

Parijs. Parc Citroën is een post-modern,

geometrisch park, verfraaid met twee grote

kassen die gesitueerd zijn aan het einde

van een uitgestrekt grasveld, van elkaar

gescheiden door een geplaveid terrein met

fonteinen.

In 1915 bouwde André Citroën zijn fabriek

aan de oevers van de Seine, die in bedrijf was

tot in de jaren ’70. Zo kwamen 23 hectare vrij

die werden opgenomen in het urbanisatieplan

van de stad. Dat was de aanleiding voor de

aanleg van Parc André Citroen. De randen

van het park worden omzoomd door dure

Evenmin werd het gezicht van de grote

Europese tuinen bepaald door bloemen.

In plaats daarvan ontleenden zij hun

schoonheid aan de vormgeving van het

terrein met paden, terrassen, verlevendigd

door geschoren, groenblijvende planten,

hagen, bomen, waterpartijen, fonteinen en

beeldhouwwerken. Het exterieur als groene

spiegel van het interieur.

[Intern 3 - juni 2004 - Van binnen naar

buiten]

Overgang binnen/buiten. Murato Sansou-Hotelcomplex, Yasuyuki Asai, Murato, Japan (foto 2003) ‘Seki-tei’ tuin bij Ryôan-ji Tempel, Kypoto, Japan (foto 2003)

Page 66: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

130  Ogenblikken Ogenblikken  131

Winkelen heet tegenwoordig ‘recreatief

winkelen’. Een andere veel gebruikte

term voor deze populaire vorm van

vrijetijdsbesteding is ‘(fun)shoppen’.

Recreatief winkelen of shoppen is een

gesublimeerde vorm van boodschappen doen.

Winkelen als een totaalbeleving.

Wordt het bezoeken van horeca al sinds

enkele decennia bij winkelen gerekend, nu

worden ook andere vormen van ontspanning

als bioscoop, stadion of pretpark daar steeds

meer aan toegevoegd.

Op verschillende plaatsen ontstaan

combinaties van winkels, horeca en allerlei

recreatieve voorzieningen. Ook hiervoor is

een nieuw woord in zwang geraakt: ‘leisure’.

Voor de (interieur)architectuur biedt leisure

ongekende uitdagingen.

Eerst een stukje historie. Vroeger lagen

producten in een magazijn en vormden

de verkoper en zijn praatje met de klant

de ‘verbinding’ tussen consument en

product. Het verkoopgesprek in de relatief

kleine en nog ambachtelijke winkel leek

in veel opzichten op het ‘verhaal’ van

de marskramer in de tijden voordat er

winkels bestonden. Tegenwoordig is een

enorm assortiment producten in de winkels

Leisure

uitgestald. De producten moeten als het

ware zichzelf verkopen. Visual merchandising

heeft de plaats ingenomen van het aloude

verkoopgesprek.

De detailhandel kent in principe twee

gedaanten: de markt en de winkel.

Laatstgenoemde is momenteel de dominante

detailhandelsvorm. In de Middeleeuwen was

dat de markt, maar in de zeventiende eeuw

werd de winkel de gebruikelijke ruimte waar

de consument zijn boodschappen deed. Er

kwamen in die eeuw zo veel winkels voor, dat

deze geduchte concurrenten werden voor de

bestaande markten.

Aan het begin van de achttiende eeuw werd

er voor het eerst aandacht en geld besteed

aan de inrichting van de winkel, met name

voor woninginrichting en huishoudelijke

artikelen. In die periode kwamen ook de

eerste voorbeelden voor van de demonstratie

van ‘as if’, oftewel de simulatie van mogelijk

toekomstig gebruik. Stoffen werden

uitgehangen om een indruk te geven hoe

ze eruit zouden zien als ze zouden worden

gedragen. Wedgewood begon met het

uitstallen van een compleet servies en wekte

daarmee de suggestie dat de klant direct voor

het diner kon aanschuiven.

De winkel is de schakel tussen producent

en consument. Architectuur en stedelijke

inpassing van winkels zijn onderdeel van deze

distributievorm. Los van de specifieke vorm

is de relatie functionalistisch van karakter.

Economische doelen als omzet en rendement

zijn in de detailhandel uiteindelijk bepalend.

Een duidelijk voorbeeld hiervan is de

productiviteit in de supermarkt als gevolg van

de schappenplannen, die in de jaren vijftig

uitgebreid is onderzocht. Van architectuur

(het gebouw) wordt op een vergelijkbare

manier gevraagd aan die economische doelen

een bijdrage te leveren.

De passage en het warenhuis behoren vanaf

het begin van de negentiende eeuw tot de

eerste winkeltypen waarbij het winkelgebouw

een andere (economische) rol krijgt.

In Nederland dateren deze nieuwe

winkelvormen van rond de vorige

eeuwwisseling. Na de Tweede Wereldoorlog

ontstonden supermarkt en winkelcentrum.

De woonboulevard en de virtuele winkel

zijn de meest recente typen. Zij deden

respectievelijk in de jaren zeventig en in de

jaren negentig hun intrede.

Soek (markt) te Marrakech, Marokko

Zicht op de Markt van ’s-Hertogenbosch, Anoniem (ca.1530)

Page 67: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

132  Ogenblikken Ogenblikken  133

De eerste passages in Parijs waren

betrekkelijk klein; ze ontstonden als

kleine onderdoorgangen in de gebouwen

van en rondom het Palais Royal. Hier

was de financiële wereld geconcentreerd,

waaruit de vermogende privé-personen

voortkwamen die het initiatief tot de bouw

van passages namen. De namen van de

passages verwijzen vaak nog naar de

namen van hun stichters. Vastgoed werd

zo een aparte, gespecialiseerde vorm van

economische activiteit. Goede voorbeelden

zijn Brussel en Milaan, en in onze tijd het

Mexx winkelcomplex, een nieuwe passage

als onderdeel van het stedelijk weefsel in

Maastricht.

Het warenhuis ontstaat in de tweede helft van

de negentiende eeuw. Warenhuizen zijn zowel

chronologisch als typologisch de opvolgers

van de passage. De passage is nog verbonden

met de stedelijke ervaring, terwijl het in het

warenhuis draait om de circulatie tussen

waren. Het warenhuis is een warenlabyrint in

plaats van een stedelijk labyrint.

De bron van het warenhuistype ligt weliswaar

in Frankrijk, maar de opzet van het

Nederlandse warenhuis vindt zijn oorsprong

in Duitsland. Voor ontwerp, initiatief en

– gedeeltelijk - financiering van warenhuizen

was Duitsland vaak de oorsprong. Ze hadden

in grote lijnen dezelfde kenmerken als de

Nederlandse warenhuizen: een oase van rust

in een (onrustige) stedelijke omgeving met

imposante architectuur en een esthetische

werking die het commerciële belang van het

bouwwerk ondersteunde.

In 1953 kreeg Nederland zijn eerste

winkelboulevard: de Rotterdamse Lijnbaan.

Deze door Van den Broek en Bakema

ontworpen ‘openbare huiskamer’ was

aangekleed met bloembakken, bomen,

banken, kiosken en een speciale bestrating.

Er volgden talloze winkelboulevards en

winkelcentra, doorgaans echter uitgevoerd in

een richtingloze architectuur.

In de loop van de jaren ‘50 werd er een

nieuw thema ontwikkeld, het winkelcentrum

in het hartje van de stad met een autovrij

voetgangersgebied als ontmoetingsplek. Het

bleek een vruchtbare ontwikkeling, want

inmiddels is dat concept overal gemeengoed

geworden.

Toen in de jaren ‘60 de levensstandaard

steeg, schoot dit soort winkelcentra als

paddenstoelen uit de grond. Door ze te

overkappen vormden winkelcentra een

eenheid die de bezoeker tevens tegen het

grillige klimaat beschermden en zo een

meerwaarde konden bieden. Bovendien

werd er een scheiding wonen en winkelen

gerealiseerd.

Een probleem is de confectiearchitectuur van

de Nederlandse winkelcentra. Veel centra

zijn ontwikkeld zonder ziel en zonder enige

samenhang. Bovendien hebben ze veelal

hetzelfde, eenvormige winkelaanbod. Dat

is logisch, want de sterkste winkelketens

breiden zich ook het meest uit. Dus vind je

overal een Hema, Blokker en H&M. Overigens

zijn het vooral de professionals die veel

winkelcentra bezoeken en tot de conclusie

komen dat ze saai zijn. De consument heeft

er doorgaans minder problemen mee.

Maar de architectuur van winkelcentra is de

afgelopen jaren sterk verbeterd: van puur

functioneel naar meer emotie en gevoel

voor marketing, zodat het winkelen tot een

bijzondere belevenis wordt gemaakt. Het is

zaak de confectiearchitectuur van de jaren

tachtig en negentig te doorbreken, omdat

er een markt is voor centra die anders zijn

dan andere. Elke stad ondervindt immers

concurrentie van andere steden en moet dus

een eigen karakter en stijl zien te ontwikkelen

om zich te onderscheiden.

Winkelpassage te Napels Winkelpassage te Kopenhagen Winkelpassage Mexx Megastore te Maastricht, Hofhuis de Kluijver architecten bna bni bnsp (2003)

Page 68: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

134  Ogenblikken Ogenblikken  135

Het ontwikkelen van winkelcentra van

zo’n 150.000 vierkante meter, zoals dat

bijvoorbeeld in Engeland of Frankrijk gebeurt,

biedt veel perspectief voor attracties,

entertainment en verbijzonderde architectuur.

In Blue Water bij Londen of in Fields in

Kopenhagen, de grootste winkelcentra van

Europa met ca.160.000 vierkante meter,

loop je door vier verschillende ‘werelden’ en

entertainmentsferen. Er is zoveel ruimte dat

winkelen er een bijzondere ervaring wordt.

In ons land is een centrum van 20.000

vierkante meter al groot. In een overdekt

winkelcentrum in Amsterdam moet elke

vierkante meter functioneel worden benut.

Met een aantal trekkers is de ruimte dan al

gauw gevuld.

Winkelcentra worden steeds vaker ingezet

om binnensteden te revitaliseren, de periferie

te verstedelijken en de museumbezoeker of

wachtende reiziger te verpozen. Dit heeft tot

gevolg dat de van oorsprong Amerikaanse

typologie van de shopping mall steeds verder

is gedifferentieerd en als type steeds diffuser

wordt. Nergens is de verwevenheid tussen

commercie en architectuur zo groot. Enerzijds

moeten winkelcentra de consument verleiden

en identiteit verschaffen, anderzijds moeten

ze uiterst efficiënt zijn georganiseerd en

beantwoorden aan universele behoeften.

Binnen dit spanningsveld ligt een fascinerende

ontwerpuitdaging, die verder reikt dan de

grenzen van het gebouw zelf.

De Amerikaanse architect Victor Gruen, die

in 1956 in een suburb van Minneapolis het

eerste overdekte winkelcentrum bouwde,

verwierf wereldwijde bekendheid. Niet

vanwege zijn vormgevend vermogen, maar

omdat hij in staat was op basis van een

door hem ontworpen matrix vrij exact de

opbrengst per vierkante meter te berekenen

van een specifiek winkelcentrum. In zijn

matrix combineerde hij de kennis van de

verschillende ontwerpende disciplines met

commerciële methodieken. Zijn model was

niet statisch. Op basis van ervaring en

sociaaleconomische ontwikkelingen werd het

aangepast en ontstonden verschillende typen

winkelcentra.

In de Amerikaanse context bleek het

winkelcentrum een oneindig flexibel concept

te zijn, dat al lang niet meer gebonden

is aan bepaalde plaats of omgeving.

Integendeel, het kan evengoed verschijnen

in voormalige haven- en industriegebouwen

en oude postkantoren, in historische centra

en bij infrastructurele knooppunten. Het

kan gekoppeld worden aan toeristische

trekpleisters, terminals en culturele

hoogtepunten. Het kan behalve kantoren,

hotels, theaters en woningen ook parken,

grachten en pleinen in zich opnemen. Het

zijn geen monofunctionele complexen meer.

Het eigentijdse Amerikaanse winkelcentrum

neemt talloze functies in zich op en geeft daar

veelal expressief uitdrukking aan.

In het welvarende deel van Europa is het

ontwerpen van winkelcentra inmiddels zowel

kwantitatief als kwalitatief een belangrijke

opgave geworden. Het zijn knooppunten in

de verstedelijking en aanjagers van stedelijke

revitalisering. Recente binnenstedelijke

winkelcentra hebben nog maar één ding

gemeen met het eerste simpele prototype,

namelijk de gerichtheid op het optimaliseren

van de consumptie. Deze eenduidige

doelstelling vergt een ingenieuze logistiek ten

aanzien van de aan- en afvoer van mensen en

goederen.

Efficiency en het maximaliseren van de

verkoop per vierkante meter winkeloppervlak

vormen de basis van elk winkelcentrum. In

die zin zijn ze identiek. Tegerlijkertijd moeten

winkelcentra consumenten verleiden. Een

populaire, maar niet geheel onomstreden

stelling is dat mensen hun identiteit niet meer

ontlenen aan datgene wat ze produceren,

maar vooral aan datgene wat ze consumeren.

Winkelcentra spelen daarbij een essentiële

rol. Ze moeten consumenten aanzetten tot

en ondersteunen bij het creëren van een

eigen unieke identiteit, terwijl ze tegelijkertijd

uit economische overwegingen slechts een

beperkt aantal goederen kunnen aanbieden.

Ze moeten de behoeften van de consumenten

telkens weer bevredigen en tegelijk de lust

opwekken om zo spoedig mogelijk weer

terug te komen. Ze moeten de geschikte

omgeving vormen voor passief vermaak en

Winkelcentrum Fields te Kopenhagen, 2007

Winkelcentrum ’t Plateau Spijkenisse, Vermeer en Van Herwaarden, 1962

Page 69: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

136  Ogenblikken Ogenblikken  137

actief kopen. De fysieke verschijningsvorm

van het winkelcentrum heeft hierbij dezelfde

functie als reclame: ze bemiddelt tussen

product en consument. Deze combinatie van

verleiding en efficiency stelt specifieke eisen

aan de organisatie en de architectuur van het

winkelcentrum.

Het prototype van de shopping mall is de

recht toe recht aan overdekte passage,

zoals in Nederland in talloze buitenwijken en

voorsteden te vinden is. Met dit prototype

werd op simpele wijze de historische passage

geïmplanteerd in de al dan niet modernistisch

opgezette buitenwijken. Dit autonome, naar

binnen gerichte winkelcentrum, omgeven

door parkeerterreinen, is overigens nog

steeds succesvol, evenals op de Lijnbaan

geënte voetgangerwinkelgebieden. Maar ze

zijn aangevuld met talloze varianten.

Om de belevingswaarde van winkelcentra te

verhogen werd in Amerika aanvankelijk vooral

gebruik gemaakt van de fantasiewerelden,

die bij een brede populatie bekend waren

van bezoeken aan pretparken en van

televisieprogramma’s. Themaparken zijn

gedwongen steeds iets nieuws te bedenken.

Toen de fantasie uitgeput raakte werd het

trendy om verschillende ‘werkelijkheden’

te stimuleren: van ijslandschappen tot

Egyptische piramides en van Europese

binnensteden tot oerwoud. De volgende

stap was zoveel mogelijk ‘realiteiten’ te

comprimeren, zodat winkelen uitgroeide tot

een evenement.

Ontwikkelaars weten dat ze een grootschalig

commercieel project politiek beter kunnen

verkopen, als het voorzien is van een

smaakvolle architectuur en er culturele

voorzieningen in opgenomen zijn. Cultuur en

commercie raken zo met elkaar verstrengeld.

Daar waar winkelcentra opgenomen worden

in het stedelijke weefsel zijn ze als type

nauwelijks nog herkenbaar. De Barones in

Breda bijvoorbeeld, neemt naar de stad toe

allerlei gedaanten aan, die haar karakter als

aangeklede winkelpassage verhullen. Qua

organisatie zijn er uiteindelijk slechts enkele

basistypen, die overigens vrijelijk worden

gecombineerd. De organisatie richt zich op de

toegangen, stromen en verblijfsruimtes van

de voetgangers.

Daarom zijn de meeste centra opgebouwd

uit een combinatie van passages en atria, of

indien ze niet overdekt zijn, uit straten en

pleinen, al dan niet aangevuld met parken,

daktuinen en vijvers. Het winkelcentrum

groeit uit tot een stuk stad, waar alle

negatieve elementen zoveel mogelijk uit

gezuiverd zijn. Dat geldt overigens niet alleen

voor de verschijningsvorm, maar ook voor

bezoekers. De mechanismen van uitsluiting

door controle zijn veel bekritiseerd. Nu

omgekeerd de vraag naar veiligheid op straat

overal toeneemt, wordt het verschil tussen

‘publieke’ en ‘private’ ruimte steeds kleiner.

Architecten die zich wagen aan het ontwerpen

van met name binnenstedelijke winkelcentra

worden door de culturele architectuurelite

al gauw met scheve ogen aangekeken.

Architectuur moet immers ‘echt’ zijn en geen

decorbouw. Deze stellingneming is niet meer

houdbaar wegens de aard van de opgave

en de veranderingen binnen de architectuur

zelf. Het meervoudige ambigue karakter

van winkelcentra verklaart mogelijk waarom

ze bij de culturele elite weinig waardering

ondervinden.

Architectuur onderscheidt zich op de markt

van cultus en cultuur door een eigen

handschrift. Dit kan alleen als aan het

gehanteerde vormvocabulaire een zekere

ordening en continuïteit ten grondslag ligt, in

plaats van meerduidigheid en ambivalentie.

Maar de wijze waarop winkelcentra zich

ontwikkelen tot verstrooiing biedende

marketinginstrumenten vraagt om een

architectuur die de ervaring, het spektakel,

plaatst boven overzichtelijkheid, emotie

boven rationaliteit en uniciteit boven

uniformiteit. Hier is een grote taak weggelegd

voor de (interieur)architect.

[Intern 4 - augustus 2008 - Leisure]

Stadshart Spijkenisse, Sjoerd Soeters, 200�

Page 70: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

13�  Ogenblikken Ogenblikken  13�

Middelen

• De herontdekking van het plafond in de interieurarchitectuur

• De vloer als ‘zesde gevel’

• Van perkament tot glasfolie - lichtdoorlaters

• Tegels als inspiratiebron

• Trappen in het interieurontwerp

Bankgebouw, HDK architecten bna bni bnsp >

140

144

150

154

160

Page 71: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

140  Ogenblikken Ogenblikken  141

De ontwikkeling van het dak tot een vijfde

gevel resulteerde in de architectuur in een

extra dimensie in de vormgeving. Sommige

architecten beschouwen het dak zelfs als

volwaardige gevel en maken dat in de

uitwerking ook zichtbaar. Aldus vervaagt de

scheidslijn tussen deze vlakken en ontstaat

een nieuwe vormgeving met soms verrassend

nieuwe functies. Nieuwe producten worden

ontwikkeld en toegepast om de esthetische

uitstraling van het herontdekte dak te

vergroten. De ontwerpen kregen er een

grotere samenhang door; ontwerpen die niet

De herontdekking van het plafond in deinterieurarchitectuur

eindigen bij de dakrand, maar daar als het

ware overheen vloeien en zo het eenduidige

beeld helpen versterken.

Duidelijke, algemeen bekende voorbeelden

van het dak als vijfde gevel zijn het Casa

da Musica van Rem Koolhaas en het Sydney

Opera House van Jorn Utzon. Verdergaande

illustraties van deze nieuwe dimensie vormen

de BasketBar in Utrecht en het Paul Klee

Zentrum in Bern. Het ontwerp voor de

BasketBar van NL Architects is een prima

voorbeeld van de nieuwe functie die het dak

als vijfde gevel kan krijgen. De inwendige

functie van het gebouw - een studentenbar

- wordt uitgebreid naar het dakvlak, waar

bezoekers verschillende sporten kunnen

beoefenen. Het grootste gevelvlak van het

Paul Klee Zentrum van Renzo Piano wordt

zelfs gevormd door het dak. De glooiende

contouren volgen het omliggende landschap

en vormen daardoor een eenheid met de

omgeving. Binnen resulteert de imposante

dakconstructie door haar bijzondere

vormgeving in glooiende plafonds, die

ongemerkt overvloeien in de wanden. Het

effect is dat er lichte en luchtige ruimten

ontstaan, waarin alle vlakken één geheel

vormen.

Men zou kunnen verwachten dat deze nieuwe

dimensie in de architectuur ook in het

interieur een belangrijkere rol is gaan spelen.

In de praktijk is daar echter nog nauwelijks

sprake van. Integendeel, het plafond wordt

in veel gevallen nog sterk afwijkend van de

wanden uitgevoerd, ook in gebouwen waarin

aan de buitenkant wel degelijk sprake is van

eenheid tussen gevels en dak. Zo worden

bedrijfspanden en vooral kantoorgebouwen

nog dikwijls voorzien van verlaagde

systeemplafonds met hun rasterlijnen

in verband met het ophangsysteem en

lichtgewicht platen. Dergelijke plafonds geven

de binnenruimte echter nauwelijks enige

toegevoegde waarde.

De vraag is waarom ze dan toch nog zo

vaak worden toegepast. Enig inzicht in de

huidige bouwsystemen maakt dat duidelijk.

De meest gangbare methode bij de

constructie van verdiepingen is het gebruik

van betonvloeren. Daaronder worden alle

installatievoorzieningen, zoals leidingen,

afvoeren en bekabeling aangebracht. Op

die manier zijn ze gemakkelijk bereikbaar

voor onderhoud. Om deze infrastructuur aan

het zicht te onttrekken, werden hangende

plafondsystemen ontwikkeld, waarin

tevens gemakkelijk inbouwarmaturen en

luchtroosters kunnen worden verwerkt.

Opera House, Jorn Utzon, Sydney, Australië, 1973

BasketBar, NL architects, Utrecht, 2004

Zentrum Paul Klee, Renzo Piano, Bern, Zwitserland

Page 72: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

142  Ogenblikken Ogenblikken  143

Bij de toepassing van systeemplafonds

wordt wel enige variatie verkregen door

toepassing van verschillende afmetingen en

materialen, maar een zekere eenvormigheid

is onontkoombaar. Met de mogelijkheden die

andere oplossingen en materialen bieden,

wordt nog te weinig geëxperimenteerd.

In veel historische gebouwen, zoals

theaters en kerken, was van oudsher al

meer aandacht voor het plafond. In oude

kerken en kathedralen lopen de lijnen van

de dragende wanden en kolommen over in

het gewelf van het plafond. Hierdoor worden

zowel de constructie als de vormgeving

tot een geheel versmolten. Veel plafonds

werden ook gedecoreerd met schilderingen

en ornamenten, waarmee de allure van rijk

versierde wanden werd geëvenaard en de

samenhang tussen beide op een hoger niveau

werd gebracht.

Dat ook met een – gedeeltelijke – toepassing

van systeemplafonds verrassende effecten

kunnen worden bereikt, blijkt uit het

volgende voorbeeld. In de entreeruimte

van het nieuwe kantoor van een bekende

Rotterdamse aannemer werd een oplossing

gevonden om het eentonige patroon van een

systeemplafond te doorbreken. Het plafond

werd opgedeeld in drie verschillende zones.

Boven de receptiebalie werd een verlaagd

deel aangebracht met een stijlvolle, warme

uitstraling. Samen met de balie vormt

het een geheel. Rondom het verlaagde

plafond werd een rechthoekig deel met

geperforeerde plafondtegels geprojecteerd.

De buitenste ‘lijst’ van het plafond werd glad

afgewerkt, aansluitend op de wanden. Deze

drie onderling verschillende zones creëren

een plafond dat perfect aansluit bij de

onderscheidende elementen van de ruimte,

terwijl het functionele aspect behouden blijft.

Duidelijk is dat gebouwen waarin men meer

wil dan alleen een eenvoudig systeemplafond

over het algemeen ook duurder zijn. Toch

moet een goedkopere oplossing om het

plafond een eenheid met de gehele ruimte

te laten vormen ook mogelijk zijn. Er

wordt wel incidenteel geëxperimenteerd

met plafondsystemen voor binnen- en

buitentoepassingen die meer kunnen

betekenen voor de architectonische

vormgeving. Maar de aandacht voor dit soort

ontwikkelingen en de toepassing van nieuwe

materialen dienen te worden versterkt. Op die

manier kunnen er ruimten worden gecreëerd

waarin wanden en plafonds een grotere

eenheid vormen.

In wezen gaat het om een herontdekking

van de rol die plafonds kunnen spelen

in de bepaling van een architectonische

ruimte. In de eerder genoemde historische

voorbeelden was weliswaar geen sprake van

het wegwerken van infrastructuur boven

een plafond, maar de kunst om het plafond

tot een eenheid met de wanden te smeden,

beheerste men al volledig.

In hedendaagse ontwerpen is een

dergelijke trend nog nauwelijks zichtbaar.

Sommige architecten hebben weliswaar het

plafond herontdekt, maar de mainstream

interieurarchitectuur moet nog volgen.

Een nieuwe opgave voor vormgevers en

fabrikanten kan zo’n omslag bespoedigen.

Alleen in samenwerking met laatstgenoemden

kan met succes gezocht worden naar

oplossingen om deze extra dimensie in het

interieur een nieuwe vorm te geven.

[Intern 5 - oktober 2005 - Plafonds]

Strahov klooster, Praag, Tsjechië, 1927

Kantoor aannemingsbedrijf Giesbers-RotterdamHDK architecten bna bni bnsp, 2004

Page 73: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

144  Ogenblikken Ogenblikken  145

In de architectuur worden vooral de gevels

als toonaangevende en bepalende elementen

beschouwd. Daarom worden vloeren als

essentiële onderdelen van een gebouw nogal

eens verwaarloosd. Het dak – de ‘vijfde gevel’

– is in de architectuur wel vaak inspiratiebron

om een extra dimensie in de vormgeving te

bereiken. Het dak wordt dan beschouwd als

volwaardige gevel en vervolgens als zodanig

uitgevoerd. Daarmee wordt het onderscheid

tussen beide onduidelijker, hoewel zowel

gevel als plafond vooral gericht zijn op het

exterieur. Met de vloer is dat wezenlijk

anders.

De vloer als ‘zesde gevel’

Het interieur is – hoewel dit doorgaans

minder toegankelijk is dan het exterieur – een

minstens zo belangrijk deel van het ontwerp.

In de interne ruimte is de gevelverdeling

natuurlijk van groot belang, maar daarnaast

kunnen wanden en vloeren de ruimtelijke

werking en ervaring maken of breken.

De vloer kan wellicht niet worden herleid

tot de zesde gevel, maar hij heeft juist

door zijn karakteristieke en specifieke

functie wel degelijk een grote invloed op

het ontwerp. Met name de materiaalkeuze

heeft veel impact op een ruimte. Zo zijn

op de begraafplaats in het Spaanse Galicia

bijzondere ‘grafkamers’ ingericht. Door de

vloeren in hetzelfde materiaal als de wanden

uit te voeren, ontstaat een ingetogen en

samenhangend geheel. Dit voorbeeld – je zou

er uiteraard talloze andere kunnen noemen

– geeft aan dat de vloer een even belangrijk

ontwerpelement is als wanden en plafond.

De vraag is alleen waarom de vloer vaak als

minder belangrijk wordt beschouwd.

De volgende twee voorbeelden uit het begin

van de twintigste eeuw illustreren waarom

de vloer juist een veel belangrijker rol kan

spelen, zonder onderdeel te worden van de

gevels.

Het recente overlijden van de zoon van de

Russische architect Melnikov herinnerde mij

aan de architectonische opvattingen van de

laatste. In enkele van zijn projecten speelde

de vloer namelijk een uiterst belangrijke

rol, zoals in zijn ontwerp voor het Moskouse

kantoor van de Leningradskaja Pravda (krant)

uit 1924. Daarin spelen de vloeren zelfs de

hoofdrol. Vijf precies dezelfde vormen zijn

repeterend rond een centrale as geroteerd.

De wijze van ophanging resulteert in een as

die in balans blijft. Tegelijkertijd ontstond

een dynamisch geheel, waarin tevens werd

verwezen naar de toenmalige sterke positie

van industriële producten en innovaties in de

(Russische) architectuur.

Het Müller-huis van Adolf Loos kent een

ongeëvenaarde interactie tussen de vloeren.

In dit ontwerp liggen de vloeren van

aangrenzende ruimten toch op verschillende

hoogtes. Op die manier ontstaat in het huis

een driedimensionale structuur die een zeer

sterke beleving van de ruimten tot gevolg

heeft. Dit gehele spel wordt versterkt door

Een ingetogen en samenhangend totaalbeeld door de materialisatie van de grafkamer vloeren overeen te stemmen met de wanden, Galicia, Spanje

Een hoofdrol voor vloeren in Melnikovs ontwerp voor het moskouse kantoor van de Leningradskaja Pravda (1�24)

Meilnikov jr. met Han de Kluijver, september 2001, Moskou, Rusland

Page 74: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

146  Ogenblikken Ogenblikken  147

zichtlijnen vanuit het middelpunt van het

huis. Van daaruit is – door onder andere de

getraptheid van de vloeren – namelijk een

uitstekend zicht op het hele huis. De vloer

heeft hier de functie zowel de ruimtelijkheid

als het functioneren te optimaliseren. Je moet

echter wel van traplopen houden.

In vroegere tijden bestonden onze

vloeren uit aangestampte grond waarover

eventueel takken werden gelegd of

zaagsel werd gestrooid. De opkomst van

de verdiepingsvloer ging samen met de

introductie van nieuwe materialen en

constructietechnieken. Deze vloeren werden

in eerste instantie in houtconstructies en

steen uitgevoerd. Gietijzeren, betonnen

en stalen constructies volgden in latere

eeuwen. De ontwikkeling van dergelijke

nieuwe technieken liep telkens parallel met

grote innovaties in de vormgeving technische

mogelijkheden. Ze leidde tevens tot de

toepassing van weidse overspanningen,

vides met een grote ruimtelijke werking,

transparante vloeren die spelen met

licht, afwerking in nieuwe materialen en

integratie van installatietechnische aspecten

ten behoeve van het binnenklimaat. Dit

zijn slechts enkele mogelijkheden van

toepassingen in ontwerpen waarin de vloer

een cruciale rol kan spelen, maar ze duiden

wel op de grote impact op de ruimtelijke en

functionele werking van en in een gebouw.

Hoewel wij gewend zijn geraakt aan

genoemde innovaties, worden in grote delen

van de wereld vloeren nog steeds op een

oeroude, maar dikwijls ingenieuze wijze

toegepast. In Nieuw Guinea bijvoorbeeld

leven de laatste boombewoners. Deze

mensen bouwen hun huizen in de toppen

van soms wel veertig meter hoge bomen. Ze

binden houten balken en takken samen met

lianen en bekleden de ontstane vlotachtige

vloeren met boomschors. Deze techniek

maakt het hun mogelijk buiten het bereik van

roofdieren in het oerwoud en de moerassen

te leven.

Het Peak Lab Research Station is een ontwerp

dat juist een hypermoderne techniek laat

zien. Dit ontwerp ligt op een locatie waar

vanwege het klimaat bijna niet gebouwd kan

worden. Het ontwerp benut de mogelijkheden

van prefabricatie ten volste en creëert

de benodigde vloeroppervlakte voor de

onderzoekers.

Dit ingenieuze gebruik laat zien dat er met

behulp van oude en nieuwe technieken veel

mogelijkheden zijn een vloer als meer dan

alleen maar een loopvlak toe te passen.

Genoemde twee uitersten zijn voorbeelden

van toepassingen in uitzonderlijke situaties

die in ons land geen rol spelen. Vloeren die

worden ontworpen, uitgaande van specifieke

ruimtelijke en functionele situaties zijn echter

overal in de architectuur terug te vinden.

In Rotterdam staat het kantoorgebouw De

Brug, een ontwerp van JHK Architecten. De

vloeren in dit gebouw zijn ‘opgetild’ om zo

ruimte te creëren voor nieuwe kantoren,

Bouwen op een onwerkbare plaats door prefab (vloer)elementen in één keer aan de bergwand te hangen (Peak Lab Research Station)

Roofdierveilige woningen in Nieuw Guinea door de ingenieuze inzet van houten vloeren in hoge bomen

Versterking van ruimtelijkheid en functioneren door de toepassing van verschillende vloerhoogtes in het Müller-huis (Adolf Loos)

Page 75: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

14�  Ogenblikken Ogenblikken  14�

terwijl tegelijkertijd het historische karakter

van de bebouwing op die locatie bewaard

blijft. Het ophogen van vloeren wordt in

talrijke variaties toegepast. Deze simpele

en effectieve oplossingen bieden ongekende

mogelijkheden tot het scheppen van extra

ruimte, maar dat is slechts één aspect.

Daarnaast bestaat met name de mogelijkheid

tot vormverandering.

Dat zien we bijvoorbeeld terug in de

bewerking van de ‘vloeren’ van het exterieur.

Bij het Portugese Casa da Musica, ontworpen

door Rem Koolhaas, bestaat het terrein uit

een natuurstenen vloer die bij twee punten

als het ware is opgetild. Dit ontwerp maakt

het mogelijk winkelfuncties in de ontstane

ruimte onder te brengen, terwijl het plein zijn

kracht als ontvangstruimte voor het Casa da

Musica blijft behouden. De vloer is hier tevens

plafond.

Een ander voorbeeld: The Wave is een

ontwerp voor een speelplaats bij een school

in Villach. Deze bestaat uit een uitgestrekte

betonnen vloer waarin een gigantische plooi

is aangebracht. Die plooi neemt een centrale

positie in de ruimte in en je kan er doorheen

lopen en of hem gebruiken als halfpipe voor

skaters.

Dergelijke vormveranderingen zijn ook op

een andere manier toepasbaar door vloer

en wand in binnenruimtes in elkaar te

laten overvloeien. De mogelijkheid tot zo’n

samensmelting duidt op de gelijkwaardige

architectonische rol die de vloer in een

ontwerp speelt.

Vloerontwerpen kunnen ook worden

ingezet ten behoeve van de verrijking

van het interieur. Zo is in de combinatie

van een woning en werkruimte van een

goud- en zilversmid te Spijkenisse gebruik

gemaakt van gelaagde wanden, patio’s

en opengebroken geveldelen om voor een

natuurlijke lichtinval te zorgen. Deze wordt

als het ware door het hele gebouw geleid door

middel van reflectie via wanden en plafonds.

Ze zijn echter allemaal in de uitwendige

scheidingsconstructie toegepast. De vloeren

zijn het sleutelonderdeel van het ontwerp.

Door het strategisch situeren van vides

ontstaat een helder en ruimtelijk beeld waarin

het licht wordt geleid van de ene naar de

andere verdieping.

In het NAI in Rotterdam zijn op de bovenste

verdieping roostervloeren toegepast.

Hierdoor ontstaat een luchtig effect, maar de

beloopbaarheid voor mensen met bijvoorbeeld

hakken wordt er wel erg door bemoeilijkt.

Glazen vloeren bieden nieuwe mogelijkheden.

Zowel de beloopbaarheid als transparantie

worden hierdoor vergroot.

De inmiddels beroemde Nederlandse

ambassade in Berlijn naar een ontwerp

van Rem Koolhaas biedt een vergelijkbare

transparante structuur.

Een ding is duidelijk: vloeren kunnen een

belangrijk instrument zijn om de ruimtelijke

en functionele vormgeving van een interieur

te bepalen. Helaas komt het nog veel te vaak

voor dat deze mogelijkheden niet worden

benut. Voor architecten liggen de mooiste

kansen letterlijk op de vloer om te trachten

op een intelligente wijze nieuwe en bestaande

technieken toe te passen.

[Intern 2 - april 2006 - Vloeren]

Nederlandse ambassade te Berlijn, Rem Koolhaas: glazen vloeren bieden transparantie en behouden tegelijk hun functionaliteit

“The Wave”, Villach, Oostenrijk: een geplooide schoolpleinvloer die een speels karakter aan een speels gebruik toevoegt

‘De Brug’, Rotterdam: behoud van historische bebouwing door de vloeren van de nieuwbouw op te tillen

Een toepassing van ‘zwevende’ vloeren in een tropisch klimaatGoud- en zilversmid, Spijkenisse, HDK architecten bna bni bnsp  

Page 76: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

150  Ogenblikken Ogenblikken  151

Vensterglas wordt al sinds de klassieke

oudheid toegepast. Eeuwenlang bleef het een

tamelijk primitieve, want hobbelige en niet

erg doorzichtige scheiding tussen de binnen-

en buitenruimte. Ook na de uitvinding van

het vlakglas in de negentiende eeuw bleef

het voornamelijk een beschermer tegen

ongewenste weersinvloeden en een doorlater

van licht: ‘een gat in de muur’. Dankzij de

modernste technieken en de toepassing van

speciale folies zijn de gebruiksmogelijkheden

van glas schier onbegrensd en ontstaat

er in de architectuur een heel andere kijk

Van perkament tot glasfolie- lichtdoorlaters

op het materiaal. Ook de relatie tussen de

buitenkant van een gebouw en het interieur

wordt daardoor sterk beïnvloed.

De Romeinen waren eigenlijk de eersten die

glas toepasten in hun paleizen, villa’s en

badhuizen. Het was groenig en hobbelig, dus

weinig doorzichtig. Daarnaast gebruikten ze

geolied papier, perkament of geprepareerde

darmen. Na de Romeinse tijd kwamen de

grote Volksverhuizingen en duurde het

eeuwen eer er weer echt gebouwd ging

worden. Het geloof in de ondergang van de

wereld was één van de redenen dat de kerken

die in de achtste en negende eeuw werden

gebouwd zware massieve constructies waren

met nauwelijks openingen om licht door te

laten. Schijven- of butzenglas werd toegepast

in kleine vensteropeningen die naar buiten

wijd uitliepen.

Een opleving in de bouw van kerken en

kloosters kwam er na het magische jaar 1000,

omdat men opgelucht constateerde dat de

wereld toch nog niet verging. In de dertiende

eeuw verdwijnt de gesloten Romaanse

bouwstijl om plaats te maken voor de lichte

vensterglas te maken in veel grotere

afmetingen. Dat zorgde voor een doorbraak

in de architectuur: het was nu mogelijk

glazen wanden te maken en talloze andere

toepassingen kwamen in de architectuur

ter beschikking. Later in de vorige eeuw

maakten technische ontwikkelingen - met

name die van gehard glas - het aantal

toepassingmogelijkheden oneindig veel

groter: glas kon worden gebruikt als

isolatiemateriaal, veiligheidswanden en er

konden zelfs dragende constructies mee

worden gemaakt. Maar het belangrijkste

bleven de scheidingsfunctie tussen binnen- en

buitenruimte en de functie van lichtdoorlatend

materiaal.

De nieuwste ontwikkeling, de toepassing

van – al dan niet gekleurde - folies, voegt

een geheel nieuwe dimensie aan het gebruik

van glas toe: een sfeerbepalende, door de

beïnvloeding van het binnenvallende licht.

Dat maakt het mogelijk op een heel andere

manier naar glas te kijken dan louter als

materiaal dat transparant is en eigenlijk niet

aanwezig wil zijn, dat niet meer is dan ‘een

gat in de muur’.

en open Gotiek. De raamoppervlakken werden

groter en hoger door lichtere constructies,

en het gebrandschilderde glas-in-lood deed

zijn intrede. Glas werd nu niet meer alleen

gebruikt als een ruimtebegrenzend materiaal,

maar kreeg ook een decoratieve functie

met afbeeldingen van vooral religieuze

onderwerpen.

De architectuur werd vanaf de veertiende

eeuw steeds opener door de toepassing van

blank glas in glas-in-loodramen, met name

toegepast in landhuizen voor de adel, voor de

opkomende rijke burgerij en in raadhuizen.

In de zeventiende eeuw wordt de volgende

stap in de ontwikkeling van de beglazing

gezet: blank glas van circa 10 bij 15 cm,

geplaatst in sponningen met kruiskozijnen.

Dit houten roedenraam kreeg in de

negentiende eeuw een variant in het T-

model: twee grote ruiten onder en een breed

bovenlicht. Het was inmiddels mogelijk glas te

vervaardigen in afmetingen tot een meter bij

75 centimeter.

In het begin van de twintigste eeuw waren de

glasfabrieken technisch in staat mechanisch

‘Water’, gezandstraald glas in lood, Beverly Bryon, 1995

Gelaagd glas met folie, Unifor, Milaan Gelaagd glas met folie, bar restaurant Rotterdam, HDK architecten bna bni bnsp

Page 77: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

152  Ogenblikken Ogenblikken  153

Al in de jaren twintig van de vorige eeuw

besefte kunstenaar Theo van Doesburg dat

heel goed: ‘De beelding van de ruimte is

zonder licht niet denkbaar. Licht en ruimte

vullen elkaar aan. In de architectuur is het

licht een beeldend element en wel dan ook

nog het belangrijkste. Het organisch verband

tussen ruimte en materiaal kan alleen door

middel van licht tot stand worden gebracht.

Daarmee echter is de architectuur nog niet

voltooid. Perfectionering van de architectuur

is alleen dan mogelijk als ook het licht

gebeeld wordt. De architectonische beelding

is zonder kleur niet denkbaar. Kleur en

licht vullen elkaar aan. Zonder kleur is de

architectuur uitdrukkingsloos, blind.’

Maar ook de schier onuitputtelijke reeks

toepassingen in het interieur van gebouwen,

in wand- en plafonddecoratie, in meubilair

en gebruiksvoorwerpen, verandert de

kijk op glas fundamenteel. Daar raken de

ambachtelijke kant van het glasmétier, zoals

dat in de kunst nog steeds voorop staat, en

de industriële productie van allerlei soorten

glas elkaar. Vrijwel alle ideeën en ontwerpen

in glas komen voort uit het vakmanschap van

ontwerpers, kunstenaars en glasbewerkers en

worden voor een deel in industriële productie

vertaald. Zo is de toepassing van gehard

glas in vitrines, tafels en klein meubilair al

enige tijd bekend. Tegenwoordig is het zelfs

mogelijk hardglazen keukenwerkbladen

aan te schaffen, om maar een willekeurig

voorbeeld te noemen.

En dan is er de ontwikkeling op het gebied

van folie in vlakglas, op de grens tussen

architectuur en kunst. Een prachtig voorbeeld

daarvan vinden we in New York.

Op loopafstand van ‘s werelds mooiste

winkels, restaurants en uitgaansgelegen-

heden, op Times Square staat het Westin New

York Hotel. In dit trendy hotel – een ontwerp

van architectenbureau Arquitectonica uit

Miami - lopen architectuur en kunst in elkaar

over en wordt het beste van vorm en design

gecombineerd. De fraaie, 45 verdiepingen

tellende toren is opgebouwd uit 8000

glasplaten in tien verschillende basiskleuren

die tot maximaal vier lagen kunnen worden

gecombineerd, zodat vrijwel iedere kleur kan

worden gerealiseerd.

Gelaagd glas biedt niet alleen tal van

esthetische voordelen, maar staat

tegelijkertijd garant voor functionele

voordelen zoals veiligheid, beveiliging,

geluidsdemping en uv-bescherming. Het

produceren van het glas nam vijftien

maanden in beslag. De glasvormen waren

uniek – er werden zowel driehoeken en

trapeziums als traditionele rechthoeken

toegepast. Het kleurenpalet en de

verschillende glasvormen hebben tevens

grote invloed op het interieur van het

gebouw.

Veel architecten zijn zich nog onvoldoende

bewust van alle mogelijkheden die glas in al

zijn facetten tegenwoordig biedt. Hetzelfde

geldt voor de impulsen en ideeën die

kunnen uitgaan van de glaskunst. Speciale

cursussen en workshops zouden die leemten

kunnen opvullen en tijdens de opleiding van

architecten en interieurarchitecten moet meer

aandacht komen voor het materiaal en zijn

gebruik. Want het is ongetwijfeld duidelijk

dat glas meer is dan een ruit. Dankzij de

toepassing van folies is het mogelijk een extra

dimensie toe te voegen aan zowel interieur

als exterieur: glas als sfeerbepalend element.

[Intern 1 - februari 2005 - Scheepsinterieurs]

Westin New York Hotel Impressie hal, Westin New York Hotel

Compositie 6 voor glasmozaik, Theo van Doesburg, 1917/ 1918

Page 78: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

154  Ogenblikken Ogenblikken  155

In de moderne architectuur wordt slechts

mondjesmaat gebruik gemaakt van tegels

als gevelbekleding of dakbedekking. En dat

is jammer, omdat tegels niet alleen een

fraaie, weerbestendige bekleding van de

buitenkant van gebouwen kunnen vormen,

maar ook specifieke artistieke eigenschappen

van het interieur van bouwobjecten kunnen

weerspiegelen. Toepassingen in de moderne

kunst lijken meer geaccepteerd. Toch is er

een aantal voorbeelden in zowel de oudere

als de moderne architectuur waaruit inspiratie

kan worden geput voor het gebruik van tegels

als een verbindingsschakel tussen binnen

en buiten, tussen architectuur en kunst. Een

kleine inventarisatie.

Tegels als inspiratiebron

In de Arabische wereld is de toepassing

van tegels zowel aan de buitenzijde van

gebouwen als in interieurs een van de

belangrijkste expressieve kunstvormen.

Voornaamste oorzaak van het ontstaan van

die kunst is gelegen in de islamitische religie:

het afbeelden van menselijke figuren is

taboe, omdat het werk van de Schepper niet

door mensen mag worden geïmiteerd; dat

werd beschouwd als afgoderij. Zo ontstond

er een alternatief: het ontwikkelen van een

dikwijls ingewikkeld spel van geometrische

patronen, vlakken en lijnen. Dit evolueerde

tot een hogere kunstvorm, de ornamentele

kunst, die – in keramiek, tegels en mozaïek

toegepast in architectuur en interieur - vooral

wordt gekenmerkt door haar goede smaak en

verfijning.

De nadruk daarop blijkt ook heel duidelijk uit

het harmonische kleurgebruik, uit de nadruk

op het figuratieve, het abstracte, op de

zuivere vormen en op een zekere openheid.

Deze geven de keramische kunst een tijdloze

schoonheid die ook onmiddellijk aanspreekt

bij iemand die niet vertrouwd is met de

achtergronden van de Arabische cultuur.

In veel opzichten spreekt de islamkunst

zelfs een vormentaal die de westerse kunst

pas aan het begin van de 20ste eeuw - art

nouveau - bereikte. Met uitzondering dan

van het zuidelijke deel van het Iberisch

schiereiland, dat tijdens de eeuwen van

Moorse overheersing al doordrenkt was

geraakt van deze karakteristieke kunstvorm.

Daarom zijn er in de architectuur van het

begin van de twintigste eeuw met name

in Spanje en Portugal goede voorbeelden

te vinden van het gebruik van tegels in

de bouwkunst. Zo werkte Gaudi veel met

tegels, ook kapotgeslagen tegels. Vanaf 1893

werd een aantal modernistische kenmerken

veel toegepast, zoals decoratief ijzerwerk,

keramiektegels en gekleurde glasramen.

De uitgeverij van Montaner i Simon, gebouwd

door Domènech in 1880, Casa Vicens van

Gaudí in 1883, en de fabriek voor F. Vidal

van Josep Vilaseca, werden beschouwd als de

Isfahan, Perzië (foto 1978)Detail gevel Vlúva fabriek met azulejos tegels, Lissabon, Portugal

Page 79: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

156  Ogenblikken Ogenblikken  157

eerste echte modernistische gebouwen. Deze

gebouwen vertoonden nog veel invloeden van

de neomudejar, een Spaanse stijl met moorse

versieringen en technieken. Tegeltableaus

werden rond 1900 heel populair.

In de Nederlandse architectuur van de eerste

helft van de twintigste eeuw zijn spaarzame

voorbeelden te vinden van tegelwerk in de

architectuur. Het werk uit de periode 1923-

1929 van de Hilversumse architect W. M.

Dudok kreeg de naam ‘romantisch kubisme’.

Hij combineerde geometrische basisvormen

op een gevoelsmatige manier. De

asymmetrische composities van horizontale

en verticale volumes werden opgetrokken in

baksteen. Typische kenmerken waren onder

meer de brede horizontale voeg en het sober

gebruik van keramische tegels.

Na de Tweede Wereldoorlog en bijna

gelijktijdig met het optreden van de niet-

geometrische abstractie in de schilderkunst

werd het rationalisme in de bouwkunst - dat

in de Verenigde Staten onder invloed van

de emigratie van grote Duitse architecten

triomfeerde en dat ook een interessante

ontwikkeling in Zuid-Amerika doormaakte

- een fel omstreden onderwerp van discussie.

Het zuivere functionalisme werd verworpen

voor een meer aantrekkelijke indeling van

de ruimte. De traditionele materialen zoals

steen, keramiek, baksteen en hout keerden

terug.

Ook in de tweede helft van de vorige

eeuw is het aantal bouwwerken waarin

tegelmetselwerk wordt toegepast nog niet

bepaald spectaculair gegroeid. Een paar

voorbeelden: De Zwarte Madonna van de

hand van architect Carel Weeber ligt tussen

de Haagse Turfmarkt en het Prins Bernhard

Viaduct. Het is een gesloten bouwblok

rond een binnentuin met 336 woningen,

winkelruimten en een parkeergarage. Het

gebouw dat werd gerealiseerd tussen 1982 en

1985 is sober vormgegeven. De gevel aan de

straatzijde bestaat uit prefab betonelementen

die met zwarte tegeltjes zijn bekleed. De

gevels aan de binnenplaats hebben witte

panelen.

De Peperklip aan de Rotterdamse Rosestraat

is een woongebouw met 549 woningen

van bijna 500 meter lengte. Het gebouw

– gerealiseerd tussen 1979 en 1982 naar

een ontwerp van Carel Weeber - dankt zijn

naam aan zijn plattegrondvorm. De ronde

koppen zijn acht verdiepingen hoog en

hebben een galerijontsluiting. Het lagere

middendeel is vier lagen hoog en heeft

een portiekontsluiting. De gevel bestaat

uit prefab-betonelementen met daarop

verschillende kleuren tegels.

Het gebouw de Willemswerf staat op een

smalle locatie tussen de Rotterdamse

Boompjes en de Scheepmakershaven. Het

gebouw – een ontwerp van architect Wim

Quist en gerealiseerd tussen 1982 en 1988

- heeft een gevel die is opgebouwd uit prefab

elementen van 3,6 meter bij 3,6 meter die op

hun beurt bekleed zijn met witte geglazuurde

tegels.

Het vier verdiepingen hoge ellipsvormige

kantoorgebouw van Rijkswaterstaat aan Het

Nieuwe Diep – Haven in Den Helder staat

op kolommen. Het gebouw is toegankelijk

via een luie trap vanaf de naast het gebouw

gelegen dijk. De ronde gevel heeft horizontale

raamstroken en is bekleed met zink. De beide

koppen van het gebouw zijn bekleed met

oranje keramische tegels. Het ontwerp van

Tjeerd Dijkstra werd in 1996 gebouwd.

Het Stationsplein in Enschede werd in 1997

volledig gerenoveerd. Aan het busstation is

een kantoor gesitueerd dat een belangrijke

stedenbouwkundige functie vervult als

randbebouwing van het ruime plein.

Dit helder vormgegeven, transparante

gebouw met op de begane grond diverse

publieksfuncties bestaat uit drie bouwdelen,

omrand met steenrode keramische tegels.

Tenslotte wil ik nog een gebouw van

eigen ontwerp noemen. Het betreft het

hoofdkantoor van transportonderneming

Nijman Zeetank in Spijkenisse. Het gebouw

bestaat uit een grote platte schijf die aan de

buitenkant geheel is betegeld met glanzende

grijze tegels. Aan de zijde die uitkijkt op de

invalsweg van Spijkenisse is kantoorruimte

gerealiseerd in de vorm van een glazen halve

Achter- en zijgevel kantoor te Spijkenisse bedekt met opgehangen keramische tegels, HDK architecten bna bni bnsp

Page 80: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

15�  Ogenblikken Ogenblikken  15�

cilinder. De betegelde schijf vormt als het

ware een scheidingsmuur tussen de openbare

weg en het grote parkeerterrein.

Waarom is een aantal van deze gebouwen

– De Zwarte Madonna, de Peperklip

– voorwerp van hevige kritiek geworden?

Is de toepassing van tegels toch te kil, te

zwembadachtig? Houdt het materiaal zich op

den duur niet goed? Afgaande op de kritiek

kunnen we stellen dat tegelwerk toegepast

aan de buitengevel in Nederland (nog) geen

succes is geworden. Dat het ook heel anders

kan, tonen de voorbeelden aan van twee

gebouwen in Portugal (inderdaad, een land

dat sterk is beïnvloed door de Arabische

cultuur).

Het ontwerp van het Portugese paviljoen

voor de Expo ’98 van de hand van Alvaro

Siza bestaat uit een overwegend horizontaal

volume, dat zich over een lengte van 175

meter uitstrekt langs de haven van Lissabon.

Het bestaat uit een enorm plein dat is

overdekt met een betonnen scherm van dun

beton dat twee blokken verbindt. Naast een

van de blokken is het eigenlijke paviljoen

gesitueerd. Het bijzondere is nu dat Siza

het hele gebouw op geraffineerde wijze

heeft bekleed met tegels in verschillende,

voornamelijk natuurlijke aardtinten. Door het

spel van strakke lijnen en vlakken ontstaat

een sereen evenwicht in de compositie van

het gebouw. Mijns inziens een geslaagd

voorbeeld van een royale toepassing van

tegels.

Een ander voorbeeld is een uitzonderlijk

ontwerp van Rem Koolhaas, de ‘Casa da

Musica’ in Porto, gelegen aan één van de

drukste rotondes van de stad, de Boavista

Plaza. De ‘Casa da Musica’ is een typisch en

onnavolgbaar Koolhaas-product, een strak

geregisseerd programmatisch en ruimtelijk

delirium binnen een solide vorm. Wat met

de ‘Casa da Musica’ opvalt, is dat Koolhaas

uit eigen werk citeert. In de ruimtelijkheid

zijn sporen te vinden van het Danstheater

uit Den Haag en de ‘Grand Expo’ in Lille, het

tunnelidee en de resulterende organisatie

lijkt sterk op een intelligenter uitgevoerde

Kunsthal in Rotterdam. Maar in het interieur

maakt hij gebruik van de Portugese traditie

in de vorm van betegelde wanden, die het

gebouw een typisch zuidelijke, Moorse sfeer

verlenen. Zo ontstaat een geslaagde synthese

tussen traditie en modernisme, tussen kunst

en architectuur.

Het zou buitengewoon interessant zijn

als de grote tegelproducenten door

meer proefondervindelijke studie van

de mogelijkheden en door te zoeken

naar alternatieve materialen ook tegels

zouden kunnen ontwerpen voor externe

toepassingen.

[Intern 6 - december 2004 - Kerken]

Portugees paviljoen Expo ‘98, Alvar Siza, Lissabon, Portugal Betegelde fontein in Lissabon, Portugal Kerk Igreja Matriz, Vale de Cambra, Portugal Vip room ‘Casa da Musica’, Porto, Portugal, Rem Koolhaas

Page 81: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

160  Ogenblikken Ogenblikken  161

Van oudsher hebben trappen in gebouwen

en woningen twee functies: als een middel

om van het ene op een ander niveau in

een bouwwerk te komen en als integraal

onderdeel of decoratief element in het

interieurontwerp. Voor trappen toegepast aan

de buitenzijde van een woning of gebouw

geldt uiteraard hetzelfde. Het feit dat een

trap dus meer betekenis heeft dan alleen

een installatie om hoger (of lager) te kunnen

komen, maakt hem interessant voor zowel de

architect als de interieurontwerper. Het feit

dat de trap ook in verschillende kunstvormen

soms een belangrijke rol vervult, maakt hem

nog interessanter. Genoemde vakbeoefenaren

kunnen er in elk geval nog heel wat van leren.

Een kleine verkenning.

Trappen in het interieurontwerp

Wie in het voorjaar van 2008 de expositie

‘De droom van Piranesi’ in het Haarlemse

Teylers Museum bezocht, zal het wellicht

zijn opgevallen hoe groot de invloed moet

zijn die deze achttiende-eeuwse Italiaanse

graficus heeft gehad op de generaties na

hem. Giovanni Battista Piranesi werd vooral

bekend door zijn veduta’s van Rome, zeer

gedetailleerde schilderijen, gewoonlijk op

groot formaat, van een stadsgezicht of ander

vergezicht en door zijn gravures en etsen van

kerkers. Daarnaast was Piranesi werkzaam

als architect, een vak waarin hij niet bijster

succesvol was.

Veel mensen herkennen misschien iets van

zijn werk, zonder zich ervan bewust te zijn,

dankzij Harry Mulisch’ De ontdekking van

de hemel. Maar ook door het werk van een

architect als Daniel Libeskind of door de

trappen in Harry Potters kasteel Zweinstein.

Hoe meer Piranesi op de expositie in zijn

eigen achttiende eeuw werd geplaatst en

hoe breder het beeld dat er van hem werd

geschetst, des te meer intrigerend is de

invloed die hij in de volgende eeuwen had.

Door het gebruik van ongewone verhoudingen

en ongebruikelijke perspectieven oefenen

de schetsen van Piranesi, net als die van

zijn twintigste-eeuwse collega Escher een

geheimzinnige aantrekkingskracht uit op de

toeschouwer.

Veel cineasten, en niet de eersten de

besten, geven de trap een karakteristieke

plaats in hun werk met een vaak sterk

symbolische betekenis. De trap van Casa

Malaparte, een villa uit 1938, karakteristiek

gelegen op een uit de zee stekende klif aan

oostkant van het Italiaanse eiland Capri, is

een prachtig voorbeeld van de ultieme trap

die nergens toe leidt en niets met elkaar

verbindt. Het eenzaam gelegen huis met de

trapeziumvormige trap werd bewoond door

de Italiaanse schrijver Curzio Malaparte.

Jean-Luc Godard gebruikte dit opmerkelijke

huis als decor voor zijn film Le Mépris uit

1963, het verhaal van de ondergang van een

schrijver. Een bijna klassieke tragedie in de

reflecties over de eeuwigheidswaarde van

kunst en de onbestendigheid van individuele

emoties.

Ook in de films van Alfred Hitchcock speelden

trappen, hallen en trappenhuizen, eigenlijk de

hele architectuur altijd een zeer belangrijke

rol. Hitchcock was meesterlijk in het

omtoveren van een vertrouwd aandoend huis

in een beklemmende ruimte. Bij Hitchcock

schuilt het gevaar achter de deur. Of boven

aan de trap. Een criticus wreef hem in de

jaren twintig al een ‘staircase complex’ aan.

Hitchcocks oeuvre zit vól met traphuizen.

Trappen leiden naar geheime kamers of

torens, visualiseren de hoogmoed van de

personages en vertragen hun pas, waardoor

de spanning wordt opgedreven. ‘De trap is de

ideale figuur voor the master of suspense,’

vat kunsthistoricus Steven Jacobs samen in

zijn boek over de gebouwen en interieurs van

de Britse master of suspense.

Business school, Lundgaard & Tranberg architekten, Kopenhagen, 2005 Gravure, Giovanni Battista Piranesi, 1761

Villa Malaparte, architect: Adalberto Libera, Capri, 1938

Page 82: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

162  Ogenblikken Ogenblikken  163

Een trap is dus meer dan alleen een

functionele verticale verbinding tussen

twee niveaus. Hij kan, blijkens genoemde

voorbeelden uit beeldende kunst en film, zelfs

een metafysische waarde vertegenwoordigen.

Louter bekeken vanuit architecturaal

standpunt wordt duidelijk dat een trap

meerwaarde kan geven aan een gebouw als

beeld- en ruimtebepalend architectonisch

element. En dat kan hij op verschillende

manieren: onopvallend of juist heel dominant,

uitnodigend of nieuwsgierig makend naar

wat er aan het andere uiteinde is te vinden,

transparant in een lichte omgeving of juist

zwaar aangezet. Verder beperkt tot de functie

valt op dat de trap het enige aspect van het

gebouw is dat in wezen echt driedimensionaal

moet zijn. Daarom is de trap een stukje

architectuur op zichzelf, dat door de eeuwen

heen op verrassende en uiteenlopende wijze

is vormgegeven.

Neem bijvoorbeeld de enorme trappen

voorafgaand aan een zuilengalerij in de

Griekse Oudheid of de Egyptische piramides

die geheel uit treden bestaan.

In de geschiedenis waren het veelal de

grootte en het decoratieve element die

het uiterlijk van trappen bepaalden. In de

Renaissance namen trappen en hellingbanen

door een hang naar pracht en theater een zo

prominente plaats in binnen de architectuur,

dat ze in staat waren nuttige en functionele

ruimten te verdringen. Daar ging het dus

niet meer slechts om de functionaliteit, maar

werd de esthetiek steeds belangrijker. De

Renaissance was een periode waarin vaak

majestueuze trappen werden gerealiseerd,

waarop de betreder zich klein en nietig

voelde.

De ontwikkeling van trappen ging in de

afgelopen eeuwen gelijk op met nieuwe

technische vindingen. Ook de culturele

en politieke maatschappelijke situatie in

een bepaalde periode had invloed op de

architectuur en dus op de positie die de trap

daarbij innam. Zo kon een trap een imposant

architectonisch element zijn dat de status van

een gebouw benadrukte. En die functie heeft

de trap nog steeds.

Neem bijvoorbeeld het Museum

Küppersmühle in Duisburg, gesitueerd in een

van de gerestaureerde oude pakhuizen aan de

waterkant die begin twintigste eeuw werden

gebouwd. Het complex, dat behoort tot het

industriële erfgoed van de stad, werd tussen

1997 en 1999 door architect Pierre de Meuron

voor een deel tot museum omgetoverd

ten behoeve van de Grothe collectie. Het

imposante trappenhuis heeft door de

toepassing van precies de goede materialen

een sculpturale uitstraling gekregen. De

ruwe oppervlakte van het gekleurde beton

resulteert in een fascinerend spel van licht

en kleur. In dit geval wordt er dus gebruik

gemaakt van krachtige en solide materialen,

terwijl er toch een speelse ruimtelijkheid

ontstaat. Een perfect voorbeeld van trappen

die meewerken aan het verrijken van de

architectuur.

Trappen kunnen ook een dubbel gebruik

hebben en nog steeds imponerend zijn.

De Spaanse Trappen in Rome zijn een

voorbeeld van decorvorming, dat los van

het gebouw kan worden beschouwd. Deze

trappen zijn in feite een tribune voor mensen

Kantoorgebouw, HDK architecten bna bni bnsp, 1��7 Bedrijfsgebouw aannemersbedrijf Geerdink, Zwijndrecht HDK architecten bna bni bnsp, 2004

Kunstmuseum Küppersmühle, Herzog & de Meuron, Duisberg Bedrijfsgebouw Rotterdam, HDK architecten bna bni bnsp, 1996

Spaanse trappen, Rome Prada winkel, Rem Koolhaas, New York

Page 83: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

164  Ogenblikken Ogenblikken  165

om te zitten, te eten, te drinken, te feesten

en muziek te maken. Ze hebben niet enkel

de functie van een trap met een zekere

esthetische waarde, maar ook een echte

gebruiksfunctie, waardoor ze een meerwaarde

krijgen.

Wellicht een zelfde soort principe als bij de

Spaanse Trappen hanteerde Rem Koolhaas bij

zijn ontwerp van de trappen in de winkel van

Prada in New York. Overdag hebben deze een

andere functie dan ’s nachts. De trap wordt

gebruikt voor het exposeren van schoenen

en tasjes, terwijl de treden ook als tribune

kunnen dienen. Door de materiaalkeuzes,

verfijnde bouwtechnische afwerking (in

tegenstelling tot eerdergenoemd museum van

De Meuron), maar vooral door zijn originaliteit

spreekt ook deze trap tot de verbeelding en

versterkt hij de beleving van de ruimte.

Ook tegenwoordig kan een trap nog slechts

een functionele betekenis hebben, zoals

een vluchttrap. Vaak zijn dit trappen aan de

gevel die op het laatst worden toegevoegd

en die het ontwerp niet ten goede komen.

Zo’n buitentrap kan echter ook een

toegevoegde waarde hebben, bijvoorbeeld

als beeldbepalend gevelelement. Een goed

voorbeeld hiervan zijn de twee blokken

met appartementen in het Japanse Gifu.

Hier zorgen de liften voor de voornaamste

verticale verbinding en hebben de

trappen aan de gevel eigenlijk slechts een

noodfunctie. Toch geven juist deze trappen

het gebouw zijn karakteristieke uitstraling.

Veel regels en maten staan uitvoerig

beschreven in het Nederlandse Bouwbesluit.

Sterker nog, er is geen onderdeel dat in het

Bouwbesluit zo in detail wordt beschreven

als de trap en zijn directe omgeving. Uit

gebruiksoogpunt zijn deze regels geen

overbodige luxe; aspecten als minimum

breedte, de juiste op- en aantrede en een

goed gedetailleerde leuning of hekwerk

zijn hier onderdeel van. Helaas wordt de

(interieur)architect hierdoor behoorlijk

belemmerd een trap architectonisch vrij vorm

te geven.

In Nederland dus geen trappen zoals Luis

Baragan die ontwierp voor zijn eigen villa in

Mexico City of Hiroyukí Arima in het woonhuis

Dazaifu in Japan. Zoals te zien is, zijn dit

minimaal vormgegeven trappen die de ruimte

een rijkere uitstraling geven. Met een leuning

of hekwerk zou de werking van de trap veel

minder tot zijn recht komen.

[Intern 5 - oktober 2008 - Trappen en liften]

Studentenhuisvesting, Goncalo Afonso Dias, Coimbra, Portugal, 2003 Kopenhagen Ørestadt Noord (foto 2008)

Bedrijfsgebouw aannemersbedrijf Lindeloof, HellevoetsluisHDK architecten bna bni bnsp, 2003

Maritiem Museum Iilavo, José and Nûno Mateus, Portugal, 2002

Trap als gevelelement, SANAA, TokioLuis Baragan

Page 84: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

166  Ogenblikken Ogenblikken  167

Han de Kluijver architect bna bni bnsp is architect en directeur-eigenaar van HDK Architecten

bna bni bnsp te Rotterdam.

• Geboren 9 oktober 1950 te Sliedrecht.

• 1975 Diploma Interieurarchitectuur, Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam.

• 1983 Diploma Architectuur en Stedenbouw, Academie voor Bouwkunst te Rotterdam.

• Werkte als stedenbouwkundige o.a. in Rotterdam en Schiedam.

• Vanaf 1985 - HDK Architecten bna bni bnsp in Rotterdam.

Han de Kluijver is lid van de ereraad van de BNI, voorzitter vakjury BNI-prijs 2005, 2006, 2007,

en redactielid Intern sinds 2003

Biografie

Boeken:

• Baken aan de horizon i.s.m Jan Horstink; oktober 1999 ISBN:90-76-340-05-6

• Nederland-Japan-Hout i.s.m Andries Lugten, Jouke Post en Kees de Vries; april 2003

ISBN 90-5645-006-9

• Brekend Licht i.s.m. Peter Bremers en Jan Horstink; mei 2003 ISBN 90-805511-2-0

• Het Verval-De Tijd- Het Behoud; mei 2004 ISBN 90-805511-3-9

• Glass-tecture; juni 2005 ISBN 90-809889-1x

• Bouwend Spijkenisse i.s.m. Jan Horstink; augustus 2007 ISBN 978-90-803743-5-5

• De reünie van de raven in de ruïne; april 2008 ISBN/EAN 978-90-809889-2-7

Page 85: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

16�  Ogenblikken Ogenblikken  16�

Exposities vanaf 2006:

2006

• 4 mei - 11 juni: Museum Jan van der Togt, Amstelveen

• 14 mei - 18 juni: Kopermolen, Vaals

• 2 juni - 18 juni: Oisterwijk Sculptuur, Etienne gallery, Oisterwijk

• 8 oktober - 12 november: Galerie Terbeek, Kropswolde

2007

• 8 februari - 11 februari: Primavera Rotterdam, Galerie Terbeek

• 1 april - 14 mei: Galerie De Compagnie, Dordrecht

• 2 mei - 30 juni: Dutch Art & Culture, Madinat Jumeirah, Dubai, United Arab Emirates,

art- acquire

• 1 juni - 17 juni: Oisterwijk Sculptuur, Etienne Gallery, Oisterwijk

• 23 juni - 26 augustus: Galerie De Twee Pauwen, Den Haag

• 3 augustus – 4 september: Nieuwe garde en jonge gasten, Museum Jan van der Togt,

Amstelveen i.s.m Vereniging Vrienden van Modern Glas

• 25 augustus - 29 oktober Meesterstukken, Korenbeurs Schiedam i.s.m Vereniging

Vrienden van Modern Glas

• 2 september - 28 oktober: Galerie De Valk, Harlingen

• 3 oktober - 7 oktober: Glasrijk Tubbergen, Tubbergen

• 29 november - 5 december: Lineart, Gent, België

• 13 december - 16 december: Galerie Hofland, Rhoon

2008

• 7 februari – 10 februari: Primavera Rotterdam, galerie Terbeek

• 17 februari - 13 februari: 2008 Galerie Terbeek, Echternerbrug

• 26 april - 18 mei: Beeldentuin Ravensteijn, Heenvliet

• 11 mei - 13 oktober: Interart Beeldentuin, Heeswijk Dinther

• 25 mei - 29 juni: Galerie Ariana, Den Haag

• 5 juni - 22 juni: Oisterwijk Sculptuur, Etienne Gallery, Oisterwijk

• 9 september - 14 september: Open Art Fair Utrecht, Galerie Terbeek

• 1 oktober - 5 oktober: Glasrijk Tubbergen, Tubbergen

Page 86: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

170  Ogenblikken Ogenblikken  171

Colofon

De artikelen in deze bundel zijn bewerkingen van reeds eerder gepubliceerde artikelen van

Han de Kluijver in het tweemaandelijks blad Intern van de Beroepsvereniging Nederlandse

Interieurarchitecten.

• Tekst

• Concept en vormgeving

• Druk

• Oplage

• ISBN/EAN

November 2008

Han de Kluijver, architect bna bni bnsp

HDK architecten bna bni bnsp

ARS Grafisch, Roermond

2500

978-90-809889-3-4

Page 87: Ogenblikken - HDK-Architecten Ogenblikken Ogenblikken rol. Het uitgangspunt in beide disciplines is voor mij altijd de lichtinval. Licht is één van de belangrijkste materialen die

Dit boek is een uitgave van de Beroepsvereniging Nederlandse Interieurarchitecten, BNI.

De missie van de BNI is het bevorderen van de ontwikkeling en beoefening van

interieurarchitectuur in het kader van een verantwoorde vormgeving van het leefmilieu, het

behartigen van de culturele en maatschappelijke belangen van interieurarchitecten en het

versterken van de belangstelling voor en het begrip van interieurarchitectuur. De BNI stuurt,

initieert, overlegt en is betrokken bij nationale en internationale besluitvorming die relevant

is voor de beroepsgroep en zijn opdrachtgevers. De BNI handhaaft de gedragsregels waaraan

ieder lid zich heeft gecommitteerd. Tenslotte staat de BNI borg voor publieke herkenbaarheid.