Nieuwsbrief Mededingingsrecht - .NET Framework...• CMA (VK), 10 december 2014: Punten van bezwaar...
Transcript of Nieuwsbrief Mededingingsrecht - .NET Framework...• CMA (VK), 10 december 2014: Punten van bezwaar...
Mededingingsautoriteiten
Europese Commissie
• EC, 15 januari 2015: Gezamenlijk contracteren: Commissie verzoekt om opmerkingen op de concept richtsnoeren in
landbouwsector
• EC, 14 januari 2014: Commissie onderzoekt joint venture collectieve beheersorganisaties
• EC, 17 December 2014: Politiek akkoord over verordening die tarieven voor interbancaire kosten voor ‘card-based’
betalingen maximeert
• EC, 17 december 2014: Commissie consulteert over toegang tot Commissiedossier in verband met
Schadervergoedingsrichtlijn
• EC, 15 december 2014: Concentratie Lafarge-Holcim tot grootste cementproducent onder voorwaarden goedgekeurd
• EC, 15 december 2014: Onderzoek naar de markt voor online hotelboekingen door de Franse, Zweedse en Italiaanse
mededingingsautoriteiten
• EC, 11 december 2014: Vijf producenten van enveloppen schikken voor in totaal 19,5 miljoen euro met Commissie
• Speech Alexander Italianer (EC), 10 december 2014: Italianer zet verschil mededingingsbeperking naar strekking en
naar gevolg uiteen
• EC, 4 december 2014: Tweede fase onderzoek naar telecomfusie in Spanje: van 4 naar 3 spelers zonder dominantie
Autoriteit Consument en Markt
• ACM, 6 januari 2015: ACM geeft toestemming voor overname NRC Media Holding door Mediahuis Nederland
• ACM besluit, 24 december 2014 (zaaknr. 14.1369.23): ACM verleent ontheffing voor overname failliete Riagg
Rijnmond door Parnassia Groep
• ACM, 18 december 2014 (Reactie ACM): Banken gaan gecoördineerd en per toerbeurt geldautomaten terugplaatsen
in landelijke gebieden
• ACM besluit, 20 november 2014 (zaaknr. 6306_20/17): ACM beboet investeringsmaatschappijen in meelkartel
3 februari 2015
Nieuwsbrief Mededingingsrecht
2
Overige nationale mededingingsautoriteiten
• Bundeskartellamt (Du), 9 januari 2015: Duitse rechter bevestigt verbodsbeschikking Bundeskartellamt inzake ‘best
price’-clausule in hotelwezen
• Autorité de la concurrence (Fr), 18 december 2014: De Autorité de la concurrence beboet producenten voor onderling
afgestemde feitelijke gedragingen op de markten van huishoudelijke producten en persoonlijke verzorging
• CMA (VK) en Autorité de la concurrence (Fr), 16 december 2014 (Report): Britse en Franse mededingingsautoriteiten
publiceren onderzoek naar de economische aspecten van open en gesloten ecomarkten
• CMA (VK), 9 januari 2015: Eurotunnel mag van Engelse rechter naast het spoortraject geen veerdienst exploiteren
over het Kanaal
• CMA (VK), 10 december 2014: Punten van bezwaar tegen afspraken om geen prijzen in de krant te publiceren
Jurisprudentie
• HvJEU, 18 december 2014 (C-434/13 P): Hof vernietigt arrest Gerecht wegens onjuiste toepassing van beginsel van
economische continuïteit
• Gerecht, 17 december 2014 (T-201/11): Commissie hoeft klacht niet in behandeling te nemen na onderzoek op
nationaal niveau
• Gerecht,12december2014(T-558/08):Gerechtverlaagtboeteinparaffinewaskartelwegensontbrekenrecidivebij
moedermaatschappij
• Conclusie A-G, 11 december 2014 (C-352/13): A-G Jääskinen pleit voor specifieke bevoegdheidsregel voor
grensoverschrijdende mededingingsverstorende praktijken
• GvEA, 9 december 2014 (T-91/10) en (T-472/09 en T-55/10): Gerecht handhaaft boete inzake Betonstaalkartel, maar
vernietigt hoofdelijke aansprakelijkheid
• Rechtbank Rotterdam, 18 december (ECLI:NL:RBROT:2014:10174, 10173 en 101729): ACM had boete al aangepast;
geen geslaagd beroep op hardheidsclausule
• CBb 18 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2014:457): Boete voor thuiszorgaanbieders houdt ook in hoger beroep geen
stand; geen integrale proceskostenvergoeding
• Rechtbank Den Haag, 17 december 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:15722): Rechtbank oordeelt over cessies
schadevordering voor overtreding mededingingsrecht
• CBb, 26 november 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:447): Uiteindelijk toch geen boete in Maastrichts groenvoorzieningskartel
wegens verjaring
• Rechtbank Midden-Nederland, 3 december 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:6156): Rechtbank oordeelt verbod
internetverkoop nietig
• Arrest van het Belgische Grondwettelijke Hof, 10 december 2014 (Arrest nr. 179/2014): Procedure vertrouwelijke
gegevens bij Belgische mededingingsautoriteit niet in strijd met art. 6 en 8 EVRM
Overig / beleid
• Samenwerkingsprotocol ACM-NZa, 13 januari 2015: Nieuw Samenwerkingsprotocol ACM en NZa: toezicht op
consumentenbelang toegevoegd
• ACM, 15 december 2014: ACM brengt leidraad uit voor informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders bij intramurale
capaciteitsreductie
3
Mededingingsautoriteiten
Europese Commissie
EC, 15 januari 2015: Gezamenlijk contracteren: Commissie verzoekt om opmerkingen op de concept richtsnoeren in landbouwsector
De Europese Commissie heeft concept richtsnoeren opgesteld over de toepassing van de Europese mededingingsregels
in de landbouw sector. Na de nationale mededingingsautoriteiten en de ministeries van landbouw van de lidstaten te
hebben geconsulteerd, verzoekt de Commissie nu commentaar van belanghebbenden. Opmerkingen kunnen tot 5 mei
2015 worden ingediend.
Op 1 januari 2014 is een hervorming doorgevoerd van het Europese landbouwbeleid, Verordening nr. 1803/2013 van
17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten.
UitEuropeesonderzoekwasgeblekendatdemededingingindevoedselketenverbeterdenefficiëntermoestworden.
Meer in het bijzonder zijn nieuwe regels ingevoerd voor het gezamenlijk onderhandelen voor het commercialiseren
van olijfolie, rund- en kalfsvlees, en bepaalde akkerbouwgewassen door producentenorganisaties of verenigingen van
producentenorganisaties (artikelen 169, 170 en 171 Vo. Nr. 1803/2013).
De richtsnoeren zetten het algemene mededingingsrechtelijke kader van artikel 101 en 102 VWEU uiteen voor het
gezamenlijkonderhandelendoordeproducentenorganisaties,alsookdespecifiekeaspectenvandelandbouwregulering.
Tevens worden de criteria genoemd die gelden voor uitzonderingen. De richtsnoeren geven ook aan op welke wijze de
productievolumes bepaald moeten worden om te controleren of bepaalde productieniveaus niet worden overschreden.
Annemieke van der Linden
TOP
EC, 14 januari 2014: Commissie onderzoekt joint venture collectieve beheers-organisaties
De Europese Commissie heeft aangekondigd de concentratie tussen de collectieve beheersorganisaties PRSfM
(Verenigd Koninkrijk), STIM (Finland) en GEMA (Duitsland) nader te onderzoeken. Collectieve beheersorganisaties
zijn ondernemingen die de auteursrechten voor rechthebbenden beheren en verlenen administratiediensten voor
verschillende uitgeverijen. Na het eerste fase onderzoek heeft de Commissie geconstateerd dat de concentratie zou
kunnen leiden tot hogere prijzen en slechtere licentievoorwaarden voor met name de digitale service providers (DSP)
van online muziekdiensten, hetgeen negatieve gevolgen kan hebben voor de eindgebruikers. Om het downloaden en
streamen van muziek via het internet te kunnen aanbieden hebben de DSP’s licentiecontracten nodig van de collectieve
beheersorganisaties.
De Commissie ziet mededingingsrechtelijke problemen op de markt voor online muzieklicenties en op de markt voor
auteursrecht administratie diensten voor ‘option 3 publishers’, omdat het aantal concurrenten in de Europees Economische
Ruimte van vier teruggaat naar twee. Op verzoek van de Europese Commissie hebben enkele grote uitgeverijen van
(Engelstalige) auteursrechtelijke werken, hun rechtenbeheer in eigen hand. Slechts voor verschillende administratieve
4
diensten maken zij gebruik van de collectieve beheersorganisaties. De Commissie heeft tot 29 mei 2015 om een besluit
te nemen.
Annemieke van der Linden
TOP
EC, 17 December 2014: Politiek akkoord over verordening die tarieven voor interbancaire kosten voor ‘card-based’ betalingen maximeert
Het Europese Parlement en de Raad hebben hun steun uitgesproken voor een voorstel van de Commissie voor het
introduceren van maximum tarieven voor interbancaire kosten voor ‘card-based’ betalingen. Tevens worden er eisen
gesteld ten aanzien van transparantie van de kosten. Ook krijgen winkeliers de keuze om betaling met creditcard te
weigeren.
Banken hanteren interbancaire kosten voor betalingen met creditcards en deze kosten worden aan de winkeliers
doorgerekend. Op dit moment zijn deze kosten onvoldoende transparant en belemmeren de integratie van, en innovatie
op, de Europese betaalmarkten. Veel innovatieve betaalmethoden zijn reeds beschikbaar, maar worden nog te weinig
aangeboden vanwege de interbancaire kosten en regelgeving. De verordening tracht deze obstakels weg te nemen.
Het voorstel van de Commissie is een direct gevolg van het besluit van de Commissie inzake de tarieven die MasterCard
berekenende voor grensoverschrijdende creditcard betalingen en de beslissing van het Europese Hof die de zienswijze
van de Commissie bevestigde.
De uiteindelijke tekst van de verordening moet nog door het Europese Parlement en de Raad worden goedgekeurd. Naar
verwachting zal dit begin 2015 gebeuren.
Eelke van der Ree
TOP
EC, 17 december 2014: Commissie consulteert over toegang tot Commissiedossier in verband met Schadervergoedingsrichtlijn
De Europese Commissie heeft een publieke consultatieronde gelanceerd teneinde reacties van belanghebbenden
te ontvangen ten aanzien van de wijzigingen die het gevolg zijn van de Richtlijn voor schadevorderingen wegens
inbreuken op het mededingingsrecht (aangenomen door de Raad op 10 november 2014), en met name ten aanzien
van die wijzigingen die betrekking hebben op toegang tot en het gebruik van informatie uit de Commissiedossiers. De
consultatieronde betreft Verordening 773/2004 betreffende procedures van de Commissie en de Mededelingen van de
Commissie inzake toegang tot het dossier, immuniteit tegen geldboeten, schikkingsprocedures en samenwerking met
nationale rechters. De consultatieronde is open tot 25 maart 2015.
Joost Dibbits
TOP
5
EC, 15 december 2014: Concentratie Lafarge-Holcim tot grootste cementproducent onder voorwaarden goedgekeurd
Op 15 december 2014 heeft de Commissie aan de overname van de Franse cementgroep Lafarge door haar Zwitserse
branchegenoot Holcim haar voorwaardelijke goedkeuring gegeven. Holcim en Lafarge zijn beide wereldwijd actieve
producenten en leveranciers van cement en andere bouwmaterialen. De overname van Lafarge door Holcim zal
resulteren in ’s werelds grootste cementproducent met activiteiten in 90 landen.
Het onderzoek van de Commissie naar de gevolgen van de concentratie voor de mededinging heeft uitgewezen dat
de fusieonderneming onvoldoende concurrentiedruk zal ondervinden van overige marktspelers. Dit zou het risico van
prijsstijgingen met zich mee hebben gebracht. Om die reden heeft de Commissie aan haar beschikking voorwaarden
verbonden, die het risico van dit mededingingsprobleem wegnemen. Die bestaan kort gezegd uit de afstoting door
LafargevanhaarlocatiesinDuitsland,RoemeniëenhetVerenigdKoninkrijendeafstotingdoorHolcimvanactiviteitenin
Frankrijk,Hongarije,Slovakije,SpanjeenTsjechië.
Natasja Brusik
TOP
EC, 15 december 2014: Onderzoek naar de markt voor online hotelboekingen door de Franse, Zweedse en Italiaanse mededingingsautoriteiten
De Europese Commissie heeft aangekondigd dat de Franse, Zweedse en Italiaanse mededingingsautoriteiten onderzoek
doen naar de markt voor online hotelboekingen. De zogenoemde ‘parity-clausule’ – opgenomen in de contracten tussen
Booking.com en hotels – zouden een mededingingsbeperkend effect hebben. Op basis van deze clausule zijn hotels
verplicht om dezelfde of lagere (hotelkamer)prijzen beschikbaar te stellen voor Booking.com als de prijzen het hotel zelf
hanteert inalle (andere)offlineenonlineboekingskanalen.Booking.comheeft–omdedriemededingingsautoriteiten
tegemoet te komen – voorgesteld om de ‘parity-clausule’ te wijzigen zodat de verplichting om geen lagere prijzen aan te
bieden alleen geldt voor het hotel zelf, en dus niet voor andere online reisagenten. Zo kunnen andere online reisagenten
gemakkelijk(er) toetreden tot de markt. Het hotel mag zelf dan nog steeds geen lagere prijzen aanbieden.
Het onderzoek wordt geleid door de Commissie, maar de Commissie is zelf nog geen onderzoek gestart. De drie
mededingingsautoriteiten doen verder onderzoek naar ‘parity-clausules’ van andere online reisagenten.
Mahboebeh Alipour
TOP
EC, 11 december 2014: Vijf producenten van enveloppen schikken voor in totaal 19,5 miljoen euro met Commissie
De Europese Commissie heeft boetes uitgedeeld aan Bong (Zweden), GPV en Hamelin (Frankrijk), Mayer-Kluvert
(Duitsland) en Tompla (Spanje) van in totaal 19,5 euro voor het coördineren van prijzen en het verdelen van klanten van
verschillende typen enveloppen. Vanwege hun medewerking aan het onderzoek hebben Tompla, Hamelin en Mayer-
6
Kuvert/GPV (GPV is na het kartel door Mayer-Kuvert overgenomen) kortingen gekregen op de aan hen opgelegde
boetes. Daarnaast hebben alle ondernemingen 10% korting gekregen omdat zij hebben ingestemd met een schikking.
In september 2010 begon de Commissie op eigen initiatief met het onderzoek. Door middel van een serie bilaterale en
multilaterale vergaderingen tussen de topmanagers van de verschillende bedrijven zijn de prijzen gecoördineerd en de
klanten verdeeld. De inbreuk vond plaats tussen oktober 2003 en april 2008.
Henk Dijkstra
TOP
Speech Alexander Italianer (EC), 10 december 2014: Italianer zet verschil mededingingsbeperking naar strekking en naar gevolg uiteen
Op 10 december 2014 heeft directeur-generaal, Alexander Italianer, van het Directoraat-Generaal Mededinging van de
Commissie een toespraak gehouden tijdens de ‘Charles River Associates’ (CRA) conferentie over de verschillen tussen
mededingingsinbreuken naar strekking en mededingingsinbreuken naar gevolg. Allereerst heeft hij uiteengezet wat het
verschil is tussen deze twee inbreuken en vervolgens heeft hij geschetst hoe de Europese rechter momenteel naar deze
twee vormen van inbreuken kijkt aan de hand van twee vrij recente zaken, de Intel en Mastercard zaken.
In het geval van inbreuken naar strekking gaat het om inherent schadelijke inbreuken. Om te beoordelen of hiervan sprake
is, moet voornamelijk worden gekeken naar het desbetreffende gedrag of de inhoud en het doel van de overeenkomsten.
Op basis hiervan wordt bepaald of sprake is van een voldoende mate van schade aan de mededinging; de concrete
negatieve gevolgen worden dus niet onderzocht. In het geval van inbreuken naar gevolg gaat het om handelswijzen die
niet altijd schadelijk zijn voor de mededinging. Of zij schadelijk zijn hangt af van verschillende factoren die betrekking
hebben op het gedrag zelf en de markt waar het gedrag plaatsvindt. Omdat het in dit geval gaat om de omstandigheden
en niet om de aard van de overeenkomst is het noodzakelijk om nauwkeurig de mededingingsbeperkende gevolgen te
onderzoeken en te bewijzen.
In de Intelzaak heeft het Gerecht geoordeeld dat in het geval van exclusieve kortingen het niet noodzakelijk is om de
mededingingsbeperkende effecten te onderzoeken, aangezien dergelijke kortingen inherent schadelijk zijn voor de
mededinging. Dit arrest bevestigt dat de mededingingsbeperkende gevolgen slechts onderzocht dienen te worden als dat
echt noodzakelijk is. Aan de andere kant heeft de Hof van Justitie van de EU in de Cartes Bancaires zaak geoordeeld dat
niet te snel van een inbreuk naar strekking moet worden uitgegaan. Een inbreuk naar strekking dient op een overtuigende
manier te worden aangetoond op basis van de inhoud, doelen en context van de overeenkomst. Concrete gevolgen van
een inbreuk hoeven dan echter niet te worden onderzocht.
Henk Dijkstra
TOP
7
EC, 4 december 2014: Tweede fase onderzoek naar telecomfusie in Spanje: van 4 naar 3 spelers zonder dominantie
De Europese Commissie heeft een tweede fase-onderzoek gelast naar de voorgenomen acquisitie van Jazztell plc. door
Orange S.A. De Commissie wil een diepgaand onderzoek verrichten naar de vraag of de voorgenomen concentratie de
mededinging niet te veel zou kunnen beperken.
De transactie zou het aantal telecommunicatiebedrijven met nationale dekking in Spanje reduceren van vier naar drie.
Hoewel er geen machtspositie zou ontstaan, heeft de Commissie zorgen geuit over het verlies aan concurrentie op de
markt voor ‘fixed internet access services’ en de markt voor ‘fixed-mobile multiple plays offers’. Het verlies van Jazztell als
belangrijke concurrent op deze markten, zou tot prijsstijgingen voor de consument kunnen leiden.
Orange S.A. heeft een aantal remedies aan de Europese Commissie aangeboden, maar deze zijn onvoldoende geweest
om de serieuze twijfels van de Commissie. De Commissie heeft nu negentig dagen om te bepalen of de transactie in zijn
huidige vorm toch doorgang kan vinden.
Stijn Werdmölder
TOP
Autoriteit Consument en Markt
ACM, 6 januari 2015: ACM geeft toestemming voor overname NRC Media Holding door Mediahuis Nederland
Op 5 januari 2015 heeft ACM toestemming gegeven voor de overname van NRC Media Holding BV (inclusief haar
dochtervennootschappen NRC Media BV en NRC Lux BV) door Mediahuis Nederland BV (een joint venture van Corelio
NV en Concentra NV). In het eerste fase onderzoek heeft ACM geconstateerd dat er een geringe overlap bestaat
tussen de activiteiten van beide ondernemingen. Zo heeft de concentratie geen effect op de distributie- en drukmarkten,
aangezien slechts een van de bedrijven actief is op de drukmarkt. Verder is er slechts zeer beperkte overlap op de lezers-
en advertentiemarkten (in Limburg). Na de concentratie blijven nog voldoende concurrenten actief op genoemde markten.
Annemieke van der Linden
TOP
ACM besluit, 24 december 2014 (zaaknr. 14.1369.23):ACMverleentontheffingvoorovername failliete Riagg Rijnmond door Parnassia Groep
De Parnassia Groep is voornemens zeggenschap te verkrijgen over een deel van de onderneming van de failliete
Stichting Riagg Rijnmond. De betrokken ondernemingen hebben op 23 december 2014 ACM om toestemming gevraagd
voor de overname waardoor een concentratie in de zin van de Mededingingswet tot stand zou worden gebracht.
Vooruitlopendopdebeoordelingvandeconcentratie,heeftACMbijbesluitvan24december2014ontheffingverleend
van het verbod de overname tot stand te brengen voor een goedkeurend besluit van ACM is verkregen, omdat ACM het
8
aannemelijk acht dat er een groot risico bestaat voor de continuïteit van de activiteiten van Stichting Riagg Rijnmond
indien de wachtperiode in acht moet worden genomen. Uitstel van de transactie zou volgens ACM kunnen leiden tot
onomkeerbare waardevermindering van de onderneming en daarmee mogelijk tot onherstelbare schade aan de
voorgenomen concentratie.
AandeontheffingheeftACMhetvoorschriftverbondendatdeParnassiaGroepbijdeorganisatorischeofoperationele
integratie niet verder gaat dan noodzakelijk is voor het garanderen van de continuïteit van de zorg voor de overgenomen
cliënten,totdatACMheeftvastgesteldgeenbezwaartegendeconcentratietehebben.
Nino van der Meer Mohr
TOP
ACM, 18 december 2014 (Reactie ACM): Banken gaan gecoördineerd en per toerbeurt geldautomaten terugplaatsen in landelijke gebieden
Vier Nederlandse banken, ABN AMRO Bank N.V., ING Bank N.V., Rabobank en SNS Bank N.V., hebben op 17 oktober
2014 hun samenwerking ten aanzien van het her- en terugplaatsen van geldautomaten in landelijke gebieden aan ACM
voorgelegd.InhaarbeoordelingheeftACMmeegenomendatdeMinistervanFinanciënhechtaaneenlandelijkedekking
waarbij binnen burgers binnen een straal van 5 kilometer toegang tot een geldautomaat hebben.
De banken willen starten met een pilot in Zeeuws-Vlaanderen. Wanneer een bank voornemens is om een geldautomaat in
een landelijk gebied weg te halen, zal deze bank dit doorgeven aan Betaalvereniging Nederland. Vervolgens beoordeelt
deze organisatie of er een witte vlek ontstaat en wijst vervolgens de banken bij toerbeurt aan om een geldautomaat
terug te plaatsen. Ieder van de banken draagt zelf de kosten voor dit terugplaatsen en onderhouden van de automaat.
ACM is van oordeel dat wanneer partijen gecoördineerd besluiten om bij toerbeurt op een witte vlek een geldautomaat
terug te plaatsen, dit op zichzelf geen merkbare beperking van de mededinging vormt. Dit ligt evenwel anders indien
de samenwerking ertoe leidt dat geldautomaten gecoördineerd worden gesloten en herplaatst. Dit kan leiden tot een
merkbare beperking van de mededinging op de markt voor het aanbieden van chartaal geld via geldautomaten. Naar het
oordeel van ACM zou de samenwerking op dit punt voor de consument geen voordelen opleveren. Ten slotte wijst ACM
er op dat de banken niet meer informatie met elkaar mogen delen dan strikt noodzakelijk is voor het bereiken van de
doelstelling van de pilot in Zeeuws-Vlaanderen.
Annemieke van der Linden
TOP
ACM besluit, 20 november 2014 (zaaknr. 6306_20/17): ACM beboet investeringsmaatschappijen in meelkartel
Op 30 december 2014 heeft ACM twee besluiten gepubliceerd waarin meerdere investeringsmaatschappijen beboet worden
voor deelname aan het meelkartel. Het is de eerste keer dat ACM een boete oplegt aan investeringsmaatschappijen. De
beboete investeringsmaatschappijen hadden volgens ACM ten tijde van het meelkartel (2001-2007) beslissende invloed
opbedrijvendiebetrokkenwarenbijhetmeelkartel.Deopgelegdeboetesvariërenvan450.000eurotot1,5miljoeneuro.
9
De beslissende invloed van de investeringsmaatschappijen was volgens ACM gelegen in meerdere factoren. Zo was er in
één van de twee besluiten sprake van blokkeringsmacht van de investeringsmaatschappij ten aanzien van besluiten die
genomen werden in de aandeelhoudersvergadering. In het andere besluit kon de investeringsmaatschappij op basis van
haar stemrechten zelfstandig besluiten nemen in de aandeelhoudersvergadering. In beide besluiten was voor ACM verder
relevant dat belangrijke investeringen van te voren moesten worden goedgekeurd door de investeringsmaatschappij.
Ook werd in aanmerking genomen dat de investeringsmaatschappijen de mogelijkheid hadden om twee van de vier
leden van de Raad van Commissarissen te benoemen, waardoor zij blokkerende zeggenschap hadden in de Raad van
Commissarissen.
Gerda de Jong
TOP
Overige nationale mededingingsautoriteiten
Bundeskartellamt (Du), 9 januari 2015: Duitse rechter bevestigt verbodsbeschikking Bundeskartellamt inzake ‘best price’-clausule in hotelwezen
Op 20 december 2013 had het Bundeskartellamt geoordeeld dat HRS de ‘best price’-clausules per 1 april 2014
uit haar contracten met Duitse hotels moest halen. Deze clausules hadden een mededingingbeperkend effect op de
concurrentie (op online platforms) voor hotelkamers. Hoteleigenaren mochten hun kamers niet voor een lagere prijs
en betere voorwaarden aanbieden dan de prijs die via het online platform van HRS werd aangeboden. HRS is tegen
deze beschikking in beroep gegaan. Het Oberlandesgericht Düsseldorf heeft op 9 januari 2015 het beroep verworpen en
geoordeeld dat de clausule de mededinging zodanig beperkt dat deze niet kan worden uitgezonderd van het kartelverbod.
Annemieke van der Linden
TOP
Autorité de la concurrence (Fr), 18 december 2014: De Autorité de la concurrence beboet producenten voor onderling afgestemde feitelijke gedragingen op de markten van huishoudelijke producten en persoonlijke verzorging
De Autorité de la concurrence (Autorité) heeft producenten van persoonlijke verzorgingsproducten en huishoudelijke
producten beboet voor onderling afgestemde feitelijke gedragingen die plaatsvonden op beide markten tussen 2003 en
2006. Het doel van de gedragingen was om de verkoopprijzen aan de distribiteurs te verhogen.
De eerste inbreuk vond plaats op de markt van huishoudelijke producten. Deelnemers aan dit kartel waren Colgate-
Palmolive, Henkel, Unilever, Procter & Gamble, Reckitt Benckiser, Sara Lee, SC Johnson en Bolton Solitaire. In totaal zijn
zij beboet voor 345,2 miljoen euro. De tweede inbreuk vond plaats op de markt van persoonlijke verzorgingsproducten.
Colgate-Palmolive, Henkel, Unilever, Procter & Gamble, Reckitt Benkiser, Sara Lee, Laboratoires Vendôme, Gillette,
L’Oréal, Beiersdorf en Vania hebben deelgenomen aan dit kartel en in totaal zijn zij beboet voor 605,9 miljoen euro.
10
Door middel van een clementieverzoek is de Autorité achter deze twee inbreuken gekomen. SC Johnson, Colgate
PalmoliveenHenkelhebbengeprofiteerdvandeclementieprocedure.Dankzijdeinformatiediedezebedrijvenhebben
gegeven kon de Autorité in februari en juli 2006 verschillende bedrijfsbezoeken uitvoeren. Bij het bepalen van de boete
heeft de Autorité rekening gehouden met het feit dat de gedragingen serieuze inbreuken vormden; niet alleen vanwege
de heimelijke aard, maar ook vanwege het feit dat zij erop gericht waren om prijsontwikkelingen te beïnvloeden. Verder
heeft de Autorité ook rekening gehouden met het feit dat de inbreuken schadelijk waren voor de economie en dat zij
plaatsvonden op een geconcentreerde markt van noodzakelijke producten. Hierdoor hebben de gedragingen grote
negatieve gevolgen gehad voor consumenten.
Henk Dijkstra
TOP
CMA (VK) en Autorité de la concurrence (Fr), 16 december 2014 (Report): Britse en Franse mededingingsautoriteiten publiceren onderzoek naar de economische aspecten van open en gesloten ecomarkten
De Britse mededingingsautoriteit Competition and Markets Authority (CMA) en de Franse mededingingsautoriteit, Autorité
de la concurrence, hebben op 16 december 2014 een gezamenlijk rapport gepubliceerd over de economische effecten
vanopenengeslotenecosystemen indemededinging.Ecosystemenzijn indat rapport gedefinieerdals ‘eenaantal
bedrijven - concurrerende en complementerende bedrijven - die samenwerken om een nieuwemarkt te creëren en
goederen en diensten te produceren die van meerwaarde zijn voor consumenten’.
Verwacht werd dat ‘openheid’ van een ecosysteem een belangrijk eigenschap was voor competitieve doeleinden,
omdat het van invloed kan zijn op de consument, concurrentie tussen bedrijven, en de mate van innovatie in de
industrie. “Open” heeft in het algemeen betrekking op een systeem dat toegankelijk is voor aanvullende bedrijven of
andere systeemontwikkelaars dan de systeembeheerder zelf. Deze kunnen dus samenwerken met een relatief grote
verscheidenheid van andere componenten die beschikbaar zijn in de markt. Daarentegen kan in een “gesloten” systeem,
elk bedrijf alleen met geselecteerde andere bedrijven samenwerken. Als gevolg hiervan ontstaan in een open systeem
een aanzienlijk groter aantal bedrijfsvariaties waar consumenten heen kunnen. Dit zal leiden tot meer concurrentie.
Geconcludeerd wordt uiteindelijk dat zowel open als gesloten systemen voordelen met zich brengen voor de concurrentie
endeefficiëntieopdemarkt.
Aurélie Mingels
TOP
CMA (VK), 9 januari 2015: Eurotunnel mag van Engelse rechter naast het spoortraject geen veerdienst exploiteren over het Kanaal
Het Competition Appeal Tribunal (CAT) heeft op 9 januari 2015 geoordeeld dat Groupe Eurotunnel SA niet ook een
veerdienst vanuit Dover naar Calais mag exploiteren (MyFerryLink) en heeft daarmee het besluit van de Britse
mededingingsautoriteit, Competition and Markets Authority (CMA) van 27 juni 2014 bevestigd. Eurotunnel was
voornemens om verschillende veerboten van SeaFrance over te nemen. De voorganger van de CMA, de Competition
11
Commission, had op 6 juni 2013 geen toestemming gegeven voor deze overname. Het feit dat de exploitant van de
Eurotunnel ook veerdiensten op hetzelfde traject zou verzorgen, zou ten koste gaan van de concurrentie op deze
route. De consument heeft meer baat bij drie onafhankelijke partijen die concurreren: twee veerdiensten over en een
treinverbinding onder het Kanaal.
Annemieke van der Linden
TOP
CMA (VK), 10 december 2014: Punten van bezwaar tegen afspraken om geen prijzen in de krant te publiceren
De Britse mededingingsautoriteit, Competition and Markets Authority (CMA), heeft punten van bezwaar uitgebracht tegen
een vereniging van makelaars, een aantal van haar leden en een lokale krant. Volgens de punten van bezwaar zouden
de desbetreffende bedrijven het mededingingsrecht hebben geschonden door makelaars te verhinderen hun prijzen of
kortingen in de lokale krant te publiceren.
De punten van bezwaar zijn ook aan een vereniging van makelaars geadresseerd omdat de regels inzake de lidmaatschap
het mededingingsrecht zouden schenden. Volgens deze regels is het voor leden verboden om hun prijzen of kortingen
in de lokale krant, ‘Surrey & Hants Star Courier’, te publiceren. Hierdoor is volgens de CMA de concurrentiedruk op de
prijzenvanmakelaarslokaalverminderd.Bovendienishetdoordezebeperkingenmoeilijkergewordenvoorpotentiële
concurrenten om de markt binnen te treden door hun prijzen te gebruiken om klanten aan te trekken. De CMA is van
mening dat deze gedragingen de consumentenkeuze heeft beperkt en het moeilijker heeft gemaakt om prijzen te
vergelijken.
Henk Dijkstra
TOP
JurisprudentieHvJEU, 18 december 2014 (C-434/13 P): Hof vernietigt arrest Gerecht wegens onjuiste toepassing van beginsel van economische continuïteit
Op de markt van ‘olieslangen voor maritieme toepassing’ heeft de Europese Commissie in 2009 elf ondernemingen
beboet wegens kartelvorming (BeschikkingC(2009)428definitief van de Commissie van 28 januari 2009). Op 17 mei
2013 (T-146/09)heefthetGerechttenaanzienvanParkerITRenhaarmoedermaatschappijParkerHannifin,tweevan
de betrokken ondernemingen, de beschikking van de Commissie gedeeltelijk nietig verklaard.
Na een analyse van de oprichtingsgeschiedenis van Parker ITR, oordeelde het Gerecht dat het beginsel van persoonlijke
aansprakelijkheid door de Commissie was geschonden, voor zover Parker ITR aansprakelijk was gesteld voor de periode
vóór1 januari2002. ITRRubber–devennootschapdieop31 januari2002doorParkerHannifinwerdovergenomen
van ITR SpA, een onderneming binnen de Saiag-groep, en vervolgens ‘Parker ITR’ is genoemd – kreeg pas op 1 januari
12
2002methetoogopdeaandelentransactiemetParkerHannifindeafdelingrubberenslangenbinnendegroepSaiag
onder zich, waaronder de activiteiten op het gebied van slangen voor maritieme toepassing. Het Gerecht oordeelde
dat het beginsel van de economische continuïteit – het beginsel waarop de Commissie een beroep deed – niet het
beginsel van persoonlijke aansprakelijkheid kan uitschakelen in een geval zoals het onderhavige, waarin een bij het kartel
betrokken onderneming, te weten Saiag en haar dochter ITR SpA, een deel van haar activiteiten (ITR Rubber) aan een
onafhankelijkederde(Parker-Hannifin)overdraagtenertussendeoverdragerendeverkrijgergeenstructurelebanden
bestaan. De Commissie had volgens het Gerecht niet Parker ITR maar Saiag en ITR SpA aansprakelijk moeten stellen
voor de periode vóór 1 januari 2002. Het Gerecht bracht de boetejaren terug van negentien naar vijfenhalf jaar en boete
van 25,6 miljoen euro naar 6,4 miljoen euro.
De centrale vraag van de hogere voorziening is of ITR Rubber (later omgedoopt tot Parker ITR) krachtens het beginsel
van de economische continuïteit aansprakelijk kan worden gesteld voor de kartelinbreuk vóór 1 januari 2002 door Saiag
en ITR SpA. Hiertoe acht het Hof de beoordeling of structurele banden bestonden tussen de overdragende (te weten ITR
SpA) en de verkrijgende entiteit (te weten ITR Rubber) van belang. Door echter te concluderen dat er geen structurele
banden bestonden tussen Saiag en ITR SpA als overdragende entiteit en Parker-Hannifin als verkrijgende entiteit, heeft
het Gerecht volgens het Hof twee afzonderlijke transacties samengevoegd, zonder rekening te houden met het feit dat
ITR SpA eerst de inbreukmakende activiteiten heeft overgedragen aan een dochteronderneming (ITR Rubber) om deze
vervolgensover tedragenaanParker-Hannifin.HetGerecht lijktbijdetoepassingvanhetbeginselvaneconomische
continuïteit – onterecht – geen onderscheid te hebben gemaakt tussen de activa transactie binnen de Saiag groep en de
aandelentransactievandeSaiaggroepnaardeParker-Hannifingroep.HetGerechtheeftvolgenshetHofdanookblijk
gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door – zonder rekening te houden met de banden die tussen ITR SpA en ITR
Rubber bestonden toen de activiteiten tussen die twee entiteiten werden overgedragen – te oordelen dat er geen sprake
kon zijn van economische continuïteit op grond dat geen structurele banden bestonden tussen de overdragende en de
verkrijgende entiteit.
Het Hof vervolgt met de overweging dat er een weerlegbaar vermoeden bestaat dat een moedermaatschappij
daadwerkelijkeenbeslissendeinvloeduitoefentophetcommerciëlebeleidvanhaardochterindienzij(nagenoeg)het
gehele kapitaal in handen heeft van haar dochter die de inbreuk pleegt (wat in casu het geval was). Daar het Gerecht a
priori had uitgesloten dat sprake was van economische continuïteit en daarom de door partijen aangevoerde argumenten
niet had onderzocht, vernietigt het Hof het bestreden arrest voor zover het Gerecht heeft geoordeeld dat Parker ITR niet
aansprakelijk kon worden gesteld voor de inbreukperiode vóór 2002. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht.
Nino van der Meer Mohr
TOP
Gerecht, 17 december 2014 (T-201/11): Commissie hoeft klacht niet in behandeling te nemen na onderzoek op nationaal niveau
Op 17 december 2014 heeft het Gerecht geoordeeld dat de Commissie een klacht van Si. Mobil, een Sloveense aanbieder
van mobiele telefonie, over het marktgedrag van Telekom Slovenije terecht heeft afgewezen. De Commissie wees de
klacht in 2011 af omdat de Sloveense mededingingsautoriteit de zaak al in behandeling had genomen.
13
Het Gerecht overweegt dat de Commissie op grond van art. 13 van Vo. 1/2003 een klacht kan afwijzen indien zij vaststelt
dat (i) een nationale mededingingsautoriteit de betreffende zaak al behandelt en (ii) de betreffende zaak eenzelfde
overeenkomst, besluit of feitelijke gedraging betreft. De Commissie hoeft daarbij geen afweging te maken tussen
enerzijds het belang van behandeling van de zaak door de nationale mededingingsautoriteit en anderzijds het belang van
behandeling van de zaak door de Commissie.
Betreffende het behandelingscriterium overweegt het Gerecht dat de Commissie zich er van moet vergewissen dat
de nationale mededingingsautoriteit de zaak daadwerkelijk onderzocht heeft; een enkele klachtregistratie of een
ambtshalve kennisneming is niet voldoende. Het Gerecht stelt vast dat de Commissie zich ervan had vergewist dat de
zaak daadwerkelijk was onderzocht door de Sloveense mededingingsautoriteit. Betreffende het tweede criterium stelt het
Gerecht vast dat klacht dezelfde inbreuk betrof als de zaak die door de Sloveense mededingingsautoriteit in behandeling
was genomen. De Commissie heeft derhalve terecht de klacht kunnen afwijzen.
Joost Dibbits
TOP
Gerecht, 12 december 2014 (T-558/08):Gerechtverlaagtboeteinparaffinewaskartelwegens ontbreken recidive bij moedermaatschappij
Op 12 december 2014 heeft het Gerecht van de Europese Unie, de EU rechter in eerste instantie, de boete die de
EuropeseCommissiein2008hadopgelegdaandeItaliaansedeelnemeraanhetparaffinewaskartel,ENIS.p.A.(ENI),
verlaagd van 29,1 miljoen euro naar 18,2 miljoen euro.
Op 1 oktober 2008 had de Commissie geoordeeld dat het energiebedrijf ENI tussen 1997 en 2005 inbreuk had gemaakt
op het toenmalige artikel 81, lid 1 EG (nu artikel 101 VWEU) door deel te nemen aan een mededingingsregeling op de
marktvanparaffinewas(gefabriceerddoorraffinagevanruweolieengebruiktvoordevervaardigingvano.a.kaarsen,
chemicaliën,bandenenkauwgom)indeEERénopdemarktvan“slackwas”(benodigdegrondstofvoordeproductie
vanparaffinewas)inDuitsland.HetkartelkwamaanhetlichtdoordatShellinmaart2005eenclementieaanvraagdeed
ten aanzien van het bestaan van het kartel.
De aan ENI opgelegde boete was berekend op basis van de richtsnoeren voor de berekening van geldboeten opgelegd
uit hoofde van artikel 23 lid 2 sub a van verordening (EG) nr. 1/2003 (Richtsnoeren van 2006). Het basisbedrag van de
opgelegde boete was vastgesteld op 13 miljoen, welk bedrag met 60% was verhoogd wegens recidive, zodat het bedrag
uitkwam op 20,8 miljoen. Vervolgens heeft de Commissie een factor 1,4 toegepast, waardoor de uiteindelijke geldboete
neerkwam op 29,1 miljoen euro.
Bij het Gerecht kwam ENI onder meer op tegen dit boetebedrag omdat recidive impliceert dat ENI nieuwe inbreuken heeft
gepleegd of een inbreuk heeft voortgezet nadat de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit heeft vastgesteld
dat de betrokken onderneming in strijd heeft gehandeld met artikel 81 of 82 EG. ENI is echter nooit adressant van een
beschikking inzake een inbreuk geweest.
Het Gerecht oordeelt dat de Commissie ten onrechte inbreuken van dochterondernemingen van ENI, waarvoor zij zijn
bestraft in eerdere beschikkingen, heeft toegerekend aan ENI, terwijl in die eerdere beschikkingen de aansprakelijkheid
14
voor het handelen van de dochterondernemingen niet aan de moedermaatschappij was toegekend. Derhalve kan niet
worden aanvaard dat de Commissie zich bij de vaststelling van recidive als verzwarende omstandigheid op het standpunt
stelt dat ENI aansprakelijk moet worden gehouden voor een vroegere inbreuk waarvoor haar geen sanctie is opgelegd.
Het Gerecht oordeelt daarom dat het boetebedrag moet worden her berekend, zonder de verhoging van 60% wegens
recidive. Op deze wijze is de oorspronkelijke boete verlaagd.
Aurélie Mingels
TOP
Conclusie A-G, 11 december 2014 (C-352/13):A-GJääskinenpleit voor specifiekebevoegdheidsregel voor grensoverschrijdende mededingingsverstorende praktijken
Door het Landgericht Dortmund is een prejudiciële vraag gesteld met betrekking tot de rechterlijke bevoegdheid
in mededingingsrechtzaken. Aanleiding voor de prejudiciële vraag was een vordering tot informatieverstrekking en
schadevergoeding, ingesteld door een Belgische verzoekster bij de Duitse rechtbank tegen meerdere, in verschillende
lidstaten, gevestigde vennootschappen. Deze Belgische verzoekster had de vordering ingesteld naar aanleiding van
deelname van de verweerders aan het Hydrogen Peroxide-kartel. Slechts één van de betrokken vennootschappen was
in Duitsland gevestigd, maar de vordering tegen deze vennootschap is later door verzoekster ingetrokken. De vraag is
vervolgens of de Duitse rechtbank nog steeds bevoegd is kennis te nemen van het geschil.
Advocaat-Generaal Jääskinen geeft het Hof in overweging dat onder de Brussel I-verordening, in een geval als het
bovenstaande, de Duitse rechter bevoegd is om van de zaak kennis te nemen. Ondanks de intrekking van de vordering
tegen de enige in Duitsland gevestigde verweerder, is een gelijktijdige behandeling en berechting van de vorderingen
doelmatig en voorkomt dit onverenigbare uitspraken bij afzonderlijke berechting. Voorwaarde is wel dat de intrekking
heeft plaatsgevonden nadat de zaak geldig is aangebracht en niet samenhangt met een schikking die de verzoekster en
de Duitse verweerder hebben getroffen en verzwegen, zodat de andere verweerders in de Duitse procedure betrokken
konden worden. Daarnaast moet artikel 5 punt 3 van de Brussel I-verordening volgens de AG zo worden uitgelegd dat
het schadebrengende feit, de kartelinbreuk, niet kan worden geacht zich in elk van de lidstaten waar kartelafspraken zijn
gemaakt te hebben voorgedaan en/of uitgevoerd.
Advocaat-Generaal Jääskinen adviseert tenslotte dat de Uniewetgever, gelet op de bijzondere gevolgen die
grensoverschrijdendemededingingsverstorendepraktijkenophetgebiedvanjustitiëlesamenwerkinginburgerlijkzaken
kunnenhebben,ergoedaanzoudoenomteoverwegeneenspecifiekebevoegdheidsregelvoordergelijkezakeninde
Brussel I-verordening op te nemen.
Gerda de Jong
TOP
15
GvEA, 9 december 2014 (T-91/10) en (T-472/09 en T-55/10): Gerecht handhaaft boete inzake Betonstaalkartel, maar vernietigt hoofdelijke aansprakelijkheid
Bij beschikking van 30 september 2009 (zaak COMP/37.956 – Betonstaal, nieuwe beschikking) heeft de Europese
Commissie verschillende Italiaanse producenten beboet wegens kartelvorming in de markt van betonstaal in staven of
rollen.
Lucchini SpA, een van de betrokken producenten, is in beroep gegaan tegen de Commissiebeschikking. Ter ondersteuning
van haar beroep voert Lucchini SpA vijf middelen aan; vier ter ondersteuning van een vordering tot non-existentverklaring
of tot nietigverklaring van de beschikking en een vijfde ter ondersteuning van een subsidiaire vordering tot nietigverklaring
van van de boete en van een subsidiaire vordering tot verlaging van de boete. De middelen betreffen respectievelijk:
(i) schending van wezenlijke vormvoorschriften; (ii) onbevoegdheid van de Commissie en onjuiste rechtsopvatting bij de
keuze van de rechtsgrondslag; (iii) schending rechten van verdediging en onjuiste rechtsopvatting; (iv) ontbreken van
bewijsenonjuistetoepassingvanhetmateriëlerecht;(v)hetbedragvandegeldboeteisoverdrevenhoog,debewijzen
en de motivering zijn ontoereikend, onjuiste toepassing van artikel 23 lid 2 Vo. 1/2003 en de richtsnoeren van 1998 en
schending van het evenredigheidbeginsel.
Het Gerecht oordeelt dat de vaststelling dat een handeling van een instelling van de Unie (in casu de Commissie)
non-existent is, gelet op de ernst van de consequenties hiervan, voorbehouden is voor uiterst extreme gevallen.
In het onderhavige geval staat zonder meer vast dat de door Lucchini SpA aangevoerde onregelmatigheden (eerste
vier middelen) niet zo overduidelijk ernstig zijn dat de bestreden beschikking als juridisch non-existent moet worden
beschouwd, aldus het Gerecht. Wat betreft de vordering tot nietigverklaring oordeelt het Gerecht dat volgens vaste
rechtspraak de nietigverklaring van een Uniehandeling niet noodzakelijkerwijs de voorbereidende handelingen beïnvloedt
en dat daarmee de rechten van verdediging zouden zijn geschonden. Daar ook het vijfde middel niet door het Gerecht
wordt gevolgd, worden de vorderingen van Lucchini SpA allen afgewezen.
In de zaak die SP had aangespannen, kwam het Gerecht tot hetzelfde oordeel, met uitzondering van de hoofdelijke
aansprakelijkheid voor SP SpA voor de geldboete van 14,35 miljoen euro die ook was opgelegd aan Lucchini. Het
Gerecht achtte het niet aangetoond dat SP SpA en Lucchini op het tijdstip van de beschikking een economische eenheid
vormden, met gevolg dat voor het vaststellen van het maximum van de geldboete de Commissie art. 23 lid 2 Vo. 1/2003
afzonderlijk had moeten toepassen op SP SpA.
Nino van der Meer Mohr
TOP
Rechtbank Rotterdam, 18 december (ECLI:NL:RBROT:2014:10174, 10173 en 101729): ACM had boete al aangepast; geen geslaagd beroep op hardheidsclausule
ACM heeft D op 13 december 2011 een boete opgelegd van 255,5 duizend euro wegens deelname aan een doorlopende
inbreuk op artikel 6 Mw. Op 7 januari 2013 is deze boete, na beroep op de hardheidsclausule, naar beneden bijgesteld tot
5000 euro. D is in beroep gegaan.
De overtreding heeft betrekking op het gezamenlijk manipuleren van de executieveilingen van huizen. ACM stelt dat
deze samenwerking structureel plaatsvond op executieveilingen in Nederland in de periode van 13 juni 2000 tot en met
16
15 december 2009. Door de doorlopende samenwerking is een verband van handelaren ontstaan: het gaat om handelaren
die tijdens een veiling van elkaar weten dat zij bij het verband betrokken zijn. Uit dit verband van handelaren vormt zich
ten aanzien van de veiling van een afzonderlijk pand een ad hoc groep, die onderling vergoedingen en opbrengsten
verdeelden met betrekking tot dat pand. Op executieveilingen is de prijs de belangrijkste concurrentieparameter, waarbij
de afspraak de prijs rechtstreeks in negatieve zin beïnvloedt. Door de gedragingen tussen de betrokken handelaren is de
structuur van de markt veranderd.
De rechtbank overweegt dat naast de verklaringen van de clementieverzoeker en van diverse handelaren, ACM als
bewijs beschikt over veel schriftelijk materiaal, waaronder inzetlijsten, welke inzetlijsten de juistheid van de afgelegde
verklaringen ondersteunen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft ACM voldoende bewijs voor de conclusie dat de
gedragingen,inonderlingesamenhangbezien,zijntekwalificerenalséénenkeleinbreuk.Derechtbanklaatdeboete
van 5000 euro in stand.
Annemieke van der Linden
TOP
CBb 18 december 2015 (ECLI:NL:CBB:2014:457): Boete voor thuiszorgaanbieders houdt ook in hoger beroep geen stand; geen integrale proceskostenvergoeding
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) heeft in hoger beroep geoordeeld dat de Rechtbank de door ACM
aan Carint-Reggeland en Carinova opgelegde boetes wegens overtreding van artikel 6 Mw terecht heeft vernietigd. De
overtreding zou volgens ACM voortvloeien uit de deelname van de zorgaanbieders aan het samenwerkingsverband
Plectrum. Volgens ACM bevatte Plectrum een verboden non-concurrentiebeding.
De Rechtbank oordeelde in 2013 echter dat uit de door ACM overgelegde stukken met betrekking tot Plectrum onvoldoende
was komen vast te staan dat Carint-Reggeland en Carinova een non-concurrentiebeding waren overeengekomen dat
daadwerkelijk tussen hen heeft gegolden. Veeleer was Plectrum een scenario voor de toekomst, waarin Plectrum als
franchiseplatform met zorgverzekeraars zou onderhandelen over de inkoop van AWBZ-zorg.
Het CBb oordeelt dat uit de door ACM overgelegde stukken weliswaar het vermoeden rijst dat Carint-Reggeland en
Carinova al feitelijk uitvoering gaven aan het non-concurrentiebeding, maar dat niet kan worden uitgesloten dat zij pas
in de toekomst daaraan uitvoering wilden gaan geven. Daarmee kan overtreding van artikel 6 Mw niet worden bewezen.
Overigens wordt het verzoek van Carint-Reggeland om integrale proceskostenvergoeding afgewezen, nu geen sprake
is van bijzondere omstandigheden die toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht onrechtvaardig zouden
maken. De enkele omstandigheid dat het standpunt van ACM niet door het CBb is gevolgd, maakt nog niet dat sprake is
van misbruik van procesrecht.
Bas Megens
TOP
17
Rechtbank Den Haag, 17 december 2014 (ECLI:NL:RBDHA:2014:15722): Rechtbank oordeelt over cessies schadevordering voor overtreding mededingingsrecht
Een aantal afnemers van paraffinewas, kaarsenproducenten en een producent van waspapier (gezamenlijk de
afnemers genoemd) hebben hun vordering tot schadevergoeding gecedeerd aan CDC Project 14 SA (CDC), de eiser
in deze zaak. CDC is opgericht door CDC Cartel Damage Claims Holding SA, een onderneming die zich richt op
schadevergoedingsacties op basis van kartels.
Volgens CDC hebben de afnemers schade geleden als gevolg van het in beschikking COMP/C.39181 beboete
kartel voorparaffinewasen slackwax.Gedaagden, allenactief opdemarkt voorparaffinewasen slackwax, zijn de
geadresseerden van deze beschikking. Zij hebben volgens de Europese Commissie namelijk concurrentiegevoelige
informatie uitgewisseld, prijzen afgestemd en de markt en klanten verdeeld.
De rechtbank gaat in de onderhavige uitspraak in op een tweetal geschilpunten, te weten, (i) de geldigheid van de
cessies; en (ii) het op de vordering toepasselijk recht.
i. Op basis van het Cessiestatuut moet het eerste geschilpunt worden beantwoord aan de hand van het recht dat
toepasselijk is op de cessie, te weten het Duitse recht. De rechtbank schuift de argumenten van de gedaagden over
de mogelijke nietigheid van de cessie op basis van par. 138 (1) van het Bürgerliches Gesetzbuch en de ongeldigheid
van de cessie omdat deze niet voldoende bepaalbaar is, aan de kant en besluit dat de cessie geldig is.
ii. Alvorens de vraag over het toepasselijk recht te beantwoorden, maakt de rechter een aantal algemene opmerkingen:
(i) de nationale rechter is verplicht de volle werking van artikel 101 VWEU te verzekeren, (ii) de volle werking/
nuttig effect van artikel 101 VWEU mag niet in het geding mogen komen, (iii) benadeelden hebben recht op
schadevergoeding en (iii) het nationale recht mag schadevergoeding niet moeilijk of uiterst onmogelijk maken.
Opbasisvanartikel4lid1WetConflictenrechtonrechtmatigedaadbesluitderechterdathetrechtvantoepassingis
van het land waar de marktverstoring in de regel zal plaatsvinden, zijnde de plek waar vraag en aanbod samenkomen.
Dat leidt tot de conclusie dat het recht van de vestigingsplaatsen van de cessionarissen van toepassing is.
Het verzoek om aanhouding van gedaagden tot de uitkomst van de beroepsprocedures wijst de rechtbank af op basis
van het beginsel van loyale samenwerking.
Mahboebeh Alipour
TOP
CBb, 26 november 2014 (ECLI:NL:CBB:2014:447): Uiteindelijk toch geen boete in Maastrichts groenvoorzieningskartel wegens verjaring
In het oorspronkelijke ACM besluit van 16 oktober 2007 inzake het manipuleren van vijf aanbestedingen in de
groenvoorziening van de gemeente Maastricht, was aan D geen boete opgelegd. Tegen dit besluit was door derden
beroep ingesteld met als resultaat dat op 6 mei 2009 (ECLI:NL:RBROT:2009:BK6796) door Rechtbank Rotterdam is
geoordeeld dat D wel artikel 6 Mw had overtreden. Daarop heeft ACM op 30 november 2009 aan D een boete opgelegd.
D is tegen dit besluit in beroep gegaan.
Rechtbank Rotterdam heeft in de uitspraak van 20 september 2012 (ECLI:NL:RBROT:2012:BX7991) geoordeeld dat de
vervaltermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 64, eerste lid, Mw is gaan lopen op uiterlijk 8 april 2004 en niet is gebleken
18
van een handeling van ACM, verricht na 1 oktober 2007, die de vervaltermijn heeft gestuit. Hieruit volgt dat ACM op
30 november 2009 niet (langer) de bevoegdheid toekwam om aan D een boete op te leggen wegens overtreding van
artikel 6 Mw. Het CBb heeft deze uitspraak van de rechtbank bevestigd met de volgende redenering.
In de uitspraak van 6 mei 2009 op het (rechtstreekse) beroep dat de andere ondernemingen hadden ingesteld tegen
het besluit van 16 oktober 2007, waarin ACM had overwogen dat niet genoegzaam kon worden vastgesteld dat D artikel
6 Mw heeft overtreden, heeft de rechtbank geoordeeld dat D artikel 6 Mw wel heeft overtreden. Over de duur van de
overtreding en de bevoegdheid van ACM om ter zake van die overtreding een boete op te leggen, heeft de rechtbank zich
in die uitspraak, naar ACM ter zitting voor het College heeft toegegeven, niet uitgelaten. Dit leidt tot de conclusie dat de
rechtbank in de aangevallen uitspraak terecht tot het oordeel is gekomen dat ACM op 30 november 2009 niet (langer) de
bevoegdheid toekwam om aan D wegens bedoelde overtreding een boete op te leggen.
Annemieke van der Linden
TOP
Rechtbank Midden-Nederland, 3 december 2014 (ECLI:NL:RBMNE:2014:6156): Rechtbank oordeelt verbod internetverkoop nietig
Oase is een dochtervennootschap van de Duitse vennootschap Oase Holding GmbH en drijft een groothandel die
vijverpompen verkoopt en levert aan detailhandelaren. Voorne Koi drijft een detailhandel die vijverproducten verkoopt en
levert aan eindgebruikers. In de distributieovereenkomst die partijen zijn aangegaan, werd Voorne Koi verboden om zelf
of via derden producten van Oase via het internet te verkopen, zonder dat daarvoor schriftelijke toestemming aan Oase
voor gevraagd was. Oase zou vervolgens uitdrukkelijk toestemming moeten geven.
Oase heeft Voorne Koi in november 2009 medegedeeld dat Voorne Koi zonder haar toestemming Oase-producten via het
internet verkocht en reclameacties voor Oase-producten op websites voerde. Voorne Koi zou daarmee in strijd handelen
met de distributieovereenkomst. Oase heeft de overeenkomst vervolgens op 1 december 2009 ontbonden op grond van
deze wanprestatie. Oase legde haar wederverkopers tevens een verbod op om Oase-producten te leveren aan Voorne
Koi.
Voorne Koi heeft de ontbinding en het verbod aangevochten wegens strijdigheid met het kartelverbod van artikel 6 Mw.
De bepalingen uit de distributieovereenkomst zouden hardcore-restricties zijn en het verbod onrechtmatig. De rechtbank
Midden-Nederland overwoog dat de distributieovereenkomst Oase de mogelijkheid bood om (een meer dan noodzakelijke)
invloed uit te oefenen op de wederverkoop, de (minimum)wederverkoopprijzen en reclameacties van distributeurs van
Oase-producten. Volgens de rechtbank kon Oase door het uitoefenen van deze invloed de werking van een normale
mededinging merkbaar schaden. De rechtbank concludeerde dan ook dat de in het geding zijnde bepalingen van de
overeenkomst in strijd waren met het kartelverbod en daarom van rechtswege nietig. Dit betekende dat de ontbinding van
de overeenkomst, die op overtreding van deze artikelen was gegrond, niet rechtsgeldig was. Het door Oase opgelegde
verbod was volgens de rechtbank onrechtmatig. Oase is veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan
Voorne Koi en moest het verbod opheffen op straffe van een dwangsom.
Stijn Werdmölder
TOP
19
Arrest van het Belgische Grondwettelijke Hof, 10 december 2014 (Arrest nr. 179/2014): Procedure vertrouwelijke gegevens bij Belgische mededingingsautoriteit niet in strijd met art. 6 en 8 EVRM
Bij wet van 3 april 2013 is de regelgeving ten aanzien de instelling van de Belgische Mededingingsautoriteit (BMa) en
aanverwante wetgeving opgenomen in het Wetboek Economisch recht. Deze wetgeving regelt de bevoegdheden van de
BMa om de mededingingsregels te handhaven. Een van deze bepalingen is de mogelijkheid om in beroep te gaan tegen
het gebruik van vertrouwelijke gegevens die zijn verkregen door middel van huiszoekingen. Ondernemingen kunnen pas
beroepaantekenenbijhetHofvanberoepteBrusselophetmomentdatdeauditeurhetonderzoeksdossierdefinitief
klaar heeft maar vóór verzending aan het Mededingingscollege (dat het besluit neemt). Geklaagd kan vervolgens ook
alleen worden over de vertrouwelijke stukken waar de BMa een beroep op doet voor het aantonen van een inbreuk.
Het Instituut voor bedrijfsjuristen e.a. hebben bij het Belgische Grondwettelijke Hof om vernietiging verzocht van deze
wetgeving wegens strijd met onder andere artikel 6 en 8 EVRM. Een van de gronden die zij aanvoerden betrof de late
mogelijkheid van beroep – pas nadat de BMa het onderzoeksdossier heeft samengesteld en dan alleen ten aanzien
van de gebruikte (vermeend vertrouwelijke) stukken. In het Belgische strafrecht is het mogelijk om daar al eerder tegen
te ageren bij een rechter. Het Hof oordeelt evenwel dat de wetgeving niet in strijd is met de genoemde bepalingen en
overweegt als volgt.
Rekening houdend met het doel van de Belgische wetgever om een vlotte en doeltreffende procedure in te voeren inzake
de controle van de naleving van de mededingingsregels, kon worden voorzien in een procedure die niet op alle punten
gelijk is aan de beroepsprocedures in strafzaken. Het Hof van Beroep te Brussel moet wel nagaan of de procedure
voldoet aan artikel 6 en 8 EVRM. Dit betekent dat wat betreft de huiszoekingen, de betrokkenen binnen een redelijke
termijn een daadwerkelijke rechterlijke toetsing, zowel in feite als in rechte, kunnen verkrijgen van de regelmatigheid
van de beslissing waarbij de maatregel is voorgeschreven en van de maatregelen die op grond van die beslissing zijn
genomen. De bepalingen van het Wetboek van economisch recht maakt het mogelijk bij het Hof van Beroep te Brussel
een beroep in te stellen met betrekking tot het gebruik, door het auditoraat, in een onderzoek, van gegevens die zijn
verkregen in het kader van een huiszoeking. Het is aan het Hof van Beroep erover te waken dat geen enkel gegeven dat
onwettig is verkregen, noch direct, noch indirect, door de BMa kan worden gebruikt.
Het Grondwettelijk Hof merkt nog op dat betwiste gegevens die niet zijn gebruikt om de grieven te staven, geen
deel uitmaken van het onderzoeksdossier en, aangezien zij niet toegankelijk zijn voor het Mededingingscollege, de
beslissing ten gronde niet kunnen beïnvloeden. Zij kunnen dus geen nadeel berokkenen aan de natuurlijke personen en
rechtspersonen, noch aan de ondernemingen die het voorwerp van de door het auditoraat genomen maatregelen zijn.
Annemieke van der Linden
TOP
20
Overig/BeleidSamenwerkingsprotocol ACM-NZa, 13 januari 2015: Nieuw Samenwerkingsprotocol ACM en NZa: toezicht op consumentenbelang toegevoegd
Op 13 januari 2015 is het Samenwerkingsprotocol ACM NZa gepubliceerd. In dit protocol zijn de uitgangspunten voor
de samenwerking tussen beide toezichthouders vastgelegd. De afspraken hebben met name betrekking op de wijze
van (actief) uitwisselen van informatie, het consulteren van de andere autoriteit en het afgeven van zienswijzen in
concentratiezaken en in zaken in de zorgsector waarop artikel 6 en 24 Mw van toepassing (kunnen) zijn.
Nieuw ten aanzien van het voorgaande protocol tussen NMa en NZa zijn afspraken ten aanzien van aspecten in de
zorgsector naar aanleiding van de uitbreiding van het werkterrein van ACM naar toezicht op het consumentenbelang via
de Wet handhaving consumentenbescherming en Verordening 2006/2004.
Annemieke van der Linden
TOP
ACM, 15 december 2014: ACM brengt leidraad uit voor informatie-uitwisseling tussen zorgaanbieders bij intramurale capaciteitsreductie
De verandering van de wet- en regelgeving met betrekking tot een langdurige zorg leidt tot een geleidelijke afbouw
van de intramurale capaciteit (deels door bezuinigingen, deels door de verschuiving van intramurale naar extramurale
zorgverlening). ACM heeft in dit licht een leidraad uitgebracht die is bedoeld voor zorgkantoren, gemeenten en
aanbieders van langdurige zorg of maatschappelijke ondersteuning. ACM erkent hierin dat de genoemde transitie in de
zorg uitwisseling van informatie tussen zorgaanbieders soms noodzakelijk maakt en dat daarbij soms ook informatie-
uitwisseling tussen concurrerende zorgaanbieders bij nodig is.
ACM onderscheidt in haar leidraad een drietal fasen: (1) voorbereiding van de transitie, (2) toewijzen van capaciteit aan
individuele zorgaanbieders en (3) uitvoering van de afbouw c.q. herschikking. In fase 1 mag volgens ACM informatie
worden gedeeld zolang deze geen betrekking heeft op tarieven, kostprijzen, omzetgegevens en strategische plannen.
In fase 2 moet iedere zorgaanbieder een individueel aanbod doen aan het zorgkantoor of de gemeente. Fase 3 mogen
zorgaanbieders in de visie van ACM gezamenlijk ter hand nemen.
Robin Struijlaart
TOP
www.loyensloeff.com
Hoewel deze publicatie met grote zorgvuldigheid is samengesteld, aanvaarden Loyens & Loeff N.V. en alle andere entiteiten, samenwerkingsverbanden, personen en praktijken die handelen onder de naam ‘Loyens & Loeff’, geen enkele aansprakelijkheid voor de gevolgen van het gebruik van de informatie uit deze uitgave zonder hun medewerking. De aangeboden informatie is bedoeld ter algemene informatie en kan niet worden beschouwd als advies.
De Nieuwsbrief Mededingingsrecht is een uitgave van de praktijk-groep Mededinging & Overheid van Loyens & Loeff. Deze praktijkgroep bundelt de specialistische kennis op de deelgebieden mededingings- en aanbestedingsrecht, bestuursrecht, het grensvlak van publiek- en privaatrecht en het overheidsaansprakelijkheidsrecht. De Nieuwsbrief Mededingingsrecht wordt uitsluitend verzonden aan relaties van Loyens & Loeff.
ContactpersonenMaurice Essers en Gert-Wim van de Meent
Disclaimer