Nieuwe vormen van werkorganisatie - Home | SERV€¦ · ding, de verspreiding van...
Transcript of Nieuwe vormen van werkorganisatie - Home | SERV€¦ · ding, de verspreiding van...
Nieuwe vormen van werkorganisatie
Trends 2001-2004
SERV
Sterk door overleg
Dit is een publicatie van de
SERV – Sociaal-Economische
Raad van Vlaanderen
Wetstraat 34-36
1040 Brussel
Tel: 02 I 20.90.111
Fax: 02 I 21.77.008
E-mail: [email protected]
www.serv.be/stv
WD/2006/5147/191
Grafische vormgeving: Magelaan
(voorheen Aanzet/MakingMagazines) – Gent
Foto’s cover: Photodisc
Copyright 2005 bij SERV/STV-Innovatie & Arbeid
Bij gebruik van gegevens en informatie uit deze brochure
wordt een correcte bronvermelding op prijs gesteld.
Hendrik Delagrange
Nieuwe vormen van werkorganisatie
Trends 2001-2004
SERV
Sterk door overleg
2
Inleiding 4
1. Technologie en innovatie 5
2. Personeelsbeleid 8
3. Organisatiestructuur 12
4. Motieven en hindernissen 16
5. Besluit 19
Inhoud
3
SERV
Sterk door overleg
4
Inleiding
Om de drie jaar houdt STV-Innovatie & Arbeid een telefonische enquête die peilt naar de toe-
passing van nieuwe vormen van bedrijfs- en organisatieconcepten. Deze TOA-screening
(Technologie – Organisatie – Arbeid) wordt gehouden bij een representatief staal van de
ondernemingen en organisaties in de Vlaamse economie met minstens tien werknemers. De
pragmatische aanpak leidt tot een hoge respons en duidelijk interpreteerbare cijfers.
Het TOA-onderzoek vertrekt van een brede kijk op innovatie: naast proces-, product- en
dienstinnovatie staat organisatie-innovatie centraal. Door de geplande driejaarlijkse edities
(1998, 2001, 2004, 2007,…) is dit onderzoek een uniek instrument om de brede innovatieve
en organisatorische verschuivingen in de Vlaamse economie in kaart te brengen.
In deze brochure worden de belangrijkste trends voorgesteld die zich hebben voorgedaan in
de periode 2001-2004.
De trends worden onderverdeeld in drie groepen: technologie en innovatie, personeelsbeleid
en organisatiestructuur. Naast de trends wordt er ook gezocht naar motieven voor de orga-
nisatieverandering en naar hindernissen die de ondernemingen daarbij ervaren. Deze gege-
vens zijn nieuw voor 2004.
Gegevens over de methodologie en meer uitgewerkte analyses vindt u in verschillende infor-
matiedossiers en andere publicaties. De referenties vindt u achteraan bij ‘meer informatie’.
Wanneer in figuren witte balkjes worden weergegeven betekent dit dat de verschillen
tussen 2001 en 2004 statistisch niet significant zijn.
SERV
Sterk door overleg
In dit deel groeperen we de gegevens over de informatisering, automatisering, kwaliteitsver-
betering, de mate van product- of dienstinnovatie en tenslotte de bronnen voor innovatie.
Informatica en automatisering
Het aantal ondernemingen dat in de voorbije drie jaar belangrijke investeringen heeft ge-
daan in informatica is wat teruggelopen, wat niet wegneemt dat het investeringsniveau hoog
blijft (in 2004 realiseerde 68% van de ondernemingen belangrijke investeringen in de voor-
gaande drie jaar). Het aantal ondernemingen dat in de voorbije drie jaar geautomatiseerd
heeft is licht toegenomen tot 56% in 2004. Dat ook het aantal beeldschermwerkers aan-
zienlijk is gegroeid is dus niet verwonderlijk. In een gemiddelde onderneming werkt in 2004
bijna zes op de tien werknemers (57%) met een beeldscherm of computer, in 2001 was dat
vier op tien (42%).
Informatica-investeringen en automatisering
in de voorbije drie jaar, percentage beeldschermwerkers
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Belangrijke informatica-investeringen in de voorbije 3 jaar
Automatisering in de voorbije 3 jaar
Gemiddeld % personeel beeldschermafhankelijk
2001
200479%
68%
52%56%
42%
57%
Technologie en innovatie1
5
Technologie en innovatieNieuwe vormen van werkorganisatie
6
Certificering, kwaliteitsmanager,kwaliteitshandboek en IKZ
Kwaliteitsverbetering
Er is weinig beweging te zien in de toepassing van kwaliteitszorgmaatregelen in de periode
2001-2004. Het aantal ondernemingen met een ISO- of een ander certificaat is niet signifi-
cant gewijzigd (32% in 2004), al neemt het aantal klanten dat om een certificaat vraagt wel
toe (van 31% in 2001 naar 36% in 2004). Het hebben van een kwaliteitsmanager (38% in
2004) en een kwaliteitshandboek (43% in 2004) zijn op gelijk niveau gebleven. Het aantal
ondernemingen waar men zegt IKZ (Integrale Kwaliteitszorg) geheel of gedeeltelijk toe te
passen is wel gedaald van 54% in 2001 naar 41% in 2004.
Product- of dienstinnovatieHet gemiddelde percentage van de omzet dat in het voorbije jaar is gerealiseerd op basis
van nieuwe of verbeterde producten is niet veranderd. Het was 17,9% in 2001 en 18,6% in
2004. Dat kleine verschil is statistisch niet significant. Het belang dat de ondernemingen
hechten aan innovatie is een beetje verminderd (van 7,1 punten op tien naar 6,9 punten op
tien). Men had eigenlijk op een lichte toename kunnen hopen.
Innovatiedoelstelling in het Pact van VilvoordeDe sociale partners en de Vlaamse regering hebben in het Pact van Vilvoorde een
toename van de product- of dienstinnovatie als een belangrijke doelstelling geformu-
leerd. Meer bepaald willen ze dat 25% van de totale omzet van de Vlaamse economie
gerealiseerd wordt op basis van nieuwe of verbeterde producten (doelstelling 9).
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Heeft een ISO- of ander certificaat
Klanten vragen een ISO- of
ander certificaat
Kwaliteitsmanager aangesteld
Kwaliteits-handboek
IKZ geheel of gedeeltelijk toepassen
2001
2004
30% 32% 31%36% 37% 38%
44% 43%
54%
41%
Nieuwe vormen van werkorganisatieTechnologie en innovatie
Mate waarin bronnen van innovatie gebruikt worden
7
Ondernemingen kunnen uit verschillende bronnen putten voor hun innovatie (in het alge-
meen, niet enkel productinnovatie). In het gebruik van die bronnen zijn er weinig verschui-
vingen tussen 2001 en 2004. Het eigen personeel, de klanten en de leveranciers blijven de
meest aangesproken bronnen. Een aantal bronnen werden in 2004 vaker gebruikt dan in
2001: vooral contacten met leveranciers (van 42% ‘vaak’ naar 49% ‘vaak’) en klanten (van
65% ‘vaak’ naar 78% ‘vaak’). Van alle andere bronnen is het gebruik gelijk gebleven of licht
gedaald.
Vaak Soms Nooit Vaak Soms Nooit Vaak Soms Nooit Vaak Soms Nooit Vaak Soms Nooit Vaak Soms Nooit Vaak Soms
Contacten met klanten
Contacten met leveranciers
Suggesties van personeel
Contacten met andere ondernemingen
Samenwerking met onderwijs- of
onderzoeksinstellingen
Onderzoek & Ontwikkelingsafdeling
Resultaten van marktonderzoek
Nooit
2001
2004
0%
20%
40%
60%
80%
100%
65
78
25
18
104
42
49
4238
1613
5047 45
49
5 4
41 40 4146
1814
20 18
38 3742 44
1215
3124
5760
11 9
40 39
50 52
2
8
In dit deel worden de voornaamste gegevens over het personeelsbeleid voorgesteld: oplei-
ding, de verspreiding van competentiemanagement en functioneringsgesprekken, de toepas-
sing van en de berekeningsbasis van variabele verloning en tenslotte de inzet van flexibili-
teitmaatregelen.
Opleiding
Er is een opmerkelijke toename van de opleidingsinspanningen. Het aantal opleidende onder-
nemingen is gestegen van 83% in 2001 tot 91% in 2004. Het percentage deelnemende werk-
nemers is met 1% gedaald. De duur van de opleidingen is dan weer wel sterk gestegen, van
53 uur in een gemiddelde onderneming in 2001 tot 116 uur in 2004. Het aantal ‘hardnekkige
niet-opleiders’ is bovendien geslonken – van de niet-opleiders zegt in 2004 38% dat ze in de
voorbije drie jaar wél opleiding hebben voorzien, tegenover maar 25% in 2001. Merkwaardig
genoeg blijft het aantal ondernemingen met een opleidingsplan gelijk (49% in 2001 en 2004).
Organiseren van opleiding,percentage deelnemend personeel,
gemiddelde duur, opleidingsplan,niet-opleiders
Personeelsbeleid
0%
20%
40%
60%
80%
100%
% organisatiesdie dit jaar
opleiding gaven
% van personeel datdit jaar een opleiding
gevolgd heeft
gemiddelde duur van hun
opleidingen
Er is een opleidingsplan
% organisaties‘niet opleiders’
die wel opleiding voorzagen in
de voorbije 3 jaar
2001
200483%
91%
51% 50%
53 uur116 uur
49% 49%
25%
38%
Nieuwe vormen van werkorganisatiePersoneelsbeleid
Mate van kennen en/of toepassen van competentiemanagement
9
Competentiemanagement
De bekendheid van competentiemanagement is toegenomen: in 2004 zijn er minder onder-
nemers voor wie competentiemanagement onbekend is dan in 2001 (van 38% naar 25%).
Dat leidt niet tot meer toepassing. Het ‘kennen maar niet toepassen’ is wat toegenomen net
zoals het gedeeltelijk toepassen. Het volledig toepassen daarentegen is sterk afgenomen
(van 11% in 2001 naar 4% in 2004) waardoor de totale toepassing zelfs wat teruggelopen is.
Misschien leidt een betere kennis van het concept competentiemanagement tot een meer
voorzichtige beoordeling?
Functioneringsgesprekken
Het aantal ondernemingen waar functioneringsgesprekken worden gehouden is licht geste-
gen tot 77%. Daarmee zijn de functioneringsgesprekken een zo goed als veralgemeende
praktijk geworden. Het percentage werknemers dat bij de toepassende bedrijven betrokken
wordt bij die functioneringsgesprekken blijft op een hoog niveau (83% in 2004).
0%
10%
20%
30%
40%
Onbekend Van gehoord Kennen maar niet toepassen
Gedeeltelijk toepassen
Volledig toepassen
2001
2004
38%
25%
22%
36%
8%10%
22%25%
11%
4%
Organiseren vanfunctioneringsgesprekken en
percentage deelnemend personeel
0%
20%
40%
60%
80%
100%
% organisaties die functioneringsgesprekken houden
Gemiddeld % personeel dat deelneemt
2001
200473%77%
84% 83%
PersoneelsbeleidNieuwe vormen van werkorganisatie
10
De Indicator van Competentiegerichte Ondernemingen (ICO)In het Pact van Vilvoorde hebben de sociale partners en de Vlaamse regering het toe-
nemen van vernieuwende vormen van arbeidsorganisatie en personeelsbeleid ge-
richt op de ontwikkeling en benutting van competenties als een belangrijke doelstel-
ling geformuleerd. Aan STV-Innovatie & Arbeid werd de opdracht gegeven hier een in-
dicator voor uit te werken. Dat is de ICO geworden.
In de ICO worden de ondernemingen in het TOA-onderzoek getoetst op 13 criteria die
elk staan voor een bepaald aspect van competentiegericht ondernemen. Het cijfer
dat de ICO weergeeft is het percentage ondernemingen dat op minstens de helft van
de criteria scoort.
De ICO stond in 2001 op 42,4%, in 2004 op 50,6%. Er is dus voor de periode 2001-
2004 een duidelijke toename te zien in het competentiegericht ondernemen.
Variabele verloning
Het aandeel ondernemingen waar variabele verloning wordt toegepast is niet significant ver-
anderd (25% in 2004). Het belang van alle beoordelingscriteria waarop het variabel deel be-
paald wordt is wel duidelijk toegenomen. Dat geeft aan dat er aan de precieze toepassing
nog veel gesleuteld wordt. Het aspect ‘competenties’ is niet de grootste stijger maar wel de
opvallendste(van 21% naar 57%).
Toepassen van variabele verloning en berekeningsbasis
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Individuele prestaties
% organisaties met variabele verloning
Prestaties van zijn of haar afdeling
Prestaties van de onderneming/org.
Variabel loon bepaald op basis van…
Competenties
2001
2004
22% 25%
52%
82%
12%
23%
38% 39%
21%
57%
Nieuwe vormen van werkorganisatiePersoneelsbeleid
11
Flexibiliteit
De vijf meest toegepaste vormen van flexibiliteit in 2004 zijn: polyvalentie, overuren, varia-
bele uurroosters, tijdelijke contracten en uitzendarbeid. Er zijn enkele verschuivingen in ver-
gelijking met 2001. In minder bedrijven wordt er in het weekend gewerkt en het nachtwerk
neemt af. Tijdelijke werkloosheid en tijdelijke contracten worden in minder ondernemingen
ingezet maar uitzendarbeid neemt toe. Ook bij overuren is er een stijgende tendens.
Telethuiswerken kent een verdubbeling van het aantal toepassende ondernemingen in de
voorbije drie jaar, waardoor men nu op 16% uit komt.
Toepassen vanflexibiliteitsmaatregelen
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Weekendwerk NachtwerkTijdelijke contracten
Variabele uurroosters
Overuren Uitzendarbeid Tijdelijke werkloosheid
Tele-thuiswerken
Polyvalentie
2001
2004
34%27% 30%
20%
53%
43%50% 51%47% 51%
35%40% 39%
27%
9%
16%
80%83%
3
12
In dit derde deel worden verschillende aspecten van de organisatiestructuur belicht: de mate
waarin ondernemingen in business-units georganiseerd zijn, de toepassing van teamwerk en
de bevoegdheden die de teams hebben, werkoverleg, de delegatie van verantwoordelijkheid
naar de uitvoerende werknemer, netwerking en e-commerce en tenslotte uitbesteding.
Business units
In 2004 was 24% van de ondernemingen met minstens 50 werknemers een business-unit in
een groter geheel. 15% was zelf een geheel met daaronder business units. De overige 61%
zijn niet volgens het model van business-units georganiseerd. De situatie in 2004 verschilt
niet van die in 2001.
Business units (% organisaties >50 WN)
Organisatiestructuur
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Business unit of zelfstandige eenheid
Een geheel van business units of zelfstandige eenheden
Niet op deze wijze georganiseerd
2001
2004
26% 24%17% 15%
57%61%
Nieuwe vormen van werkorganisatieOrganisatiestructuur
Toepassen van teamwerk en bevoegdheden van de teams
13
Teamwerk
Een onderneming is teamgeorganiseerd als minstens de helft van het personeel in teams
werkt die maximaal 12 leden kennen. Bijna de helft van de ondernemingen is teamgeorgani-
seerd. Dat is in feite een status-quo tegenover 2001. In de bevoegdheden en de samenstel-
ling van de teams zijn er geen verschuivingen van betekenis, op het toegenomen belang van
de onderlinge werkverdeling en van onderhoud na.
TeamleiderIn de editie 2004 werd ook gevraagd of het team de bevoegdheid heeft om zelf een
teamleider te kiezen. Dat bleek het geval in 24% van de team-georganiseerde be-
drijven.
Werkoverleg
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Vakantie- en verlofregelingenTeam-
georganiseerd
Werkmethode Opleiding
Bevoegdheden van de teams in deze organisaties
Onderlinge werkverdeling
Onderhoud
2001
2004
45% 47% 48% 49%
72%80%
45%50%
76%
90%
24%
47%
Werkoverleg: toepassing en aantal deelnemers;
suggestiesysteem
0%
20%
40%
60%
80%
100%
% organisatiesmet werkoverleg
Gemiddeld percentage personeel betrokken bij werkoverleg
Er is een systeem waarbij suggesties van werknemers op
een formele wijze worden opgevolgd
2001
200478% 77%
67%
80%
54%48%
OrganisatiestructuurNieuwe vormen van werkorganisatie
14
Het percentage ondernemingen waar werkoverleg wordt toegepast is in 2004 (77%) niet
significant veranderd ten opzichte van 2001. Het gemiddeld aantal betrokken werknemers is
wel gestegen van 67% in 2001 naar 80% in 2004. Het suggestiesysteem heeft aan belang
ingeboet.
Delegatie van verantwoordelijkheid
Het percentage personeel dat verantwoordelijkheid heeft over de kwaliteit van het eigen
werk is wat toegenomen (van 74% in 2001 naar 78% in 2004). Het percentage personeel dat
verantwoordelijk is voor de timing van hun werk of voor hun werkmethode is niet significant
gewijzigd.
Ook het percentage personeel dat in een leidinggevende positie werkt is niet veranderd. Het
bedraagt zowel in 2001 als in 2004 14%.
Netwerking en e-commerce
Gedelegeerde verantwoordelijkheid
0%
20%
40%
60%
80%
100%
… de kwaliteit van hun werk … hun timing
Percentage personeel dat de verantwoordelijkheid heeft over
… hun werkmethode
2001
200474%78%
57% 57%52% 53%
Op een vaste basis samenwerken met leveranciers, bestellingen plaatsen
en ontvangen op elektronsiche wijze,afhandelen van vragen via internet
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Samenwerking met leveranciers
op vaste basis
Gemiddeld percentage bestellingen ontvangen via internet, Electronic
Data Interchange (EDI) of een andere elektronische weg
Gemiddeld percentage bestellingen geplaatst
via internet, EDI of een andere
elektronische weg
Percentage formaliteiten of informatieaanvragen
via e-mail of internet (enkel overheid)
2001
200482% 84%
11%18%
14%
26% 24% 26%
Nieuwe vormen van werkorganisatieOrganisatiestructuur
15
In 2001 werkte 82% van de ondernemingen op een vaste basis samen met een of meerdere
leveranciers. Dat is een hoog cijfer, het is dus niet verwonderlijk dat er geen significante
toename meer te merken is. De elektronische component van de bedrijfsvoering lijkt daaren-
tegen wel aan belang te winnen. Er is een duidelijke, sterke toename van het aantal bestel-
lingen dat elektronisch ontvangen (van 11% naar 18%) en geplaatst wordt (van 14% naar
26%). Het aandeel formaliteiten of informatieaanvragen dat bij de overheid elektronisch
verwerkt wordt blijft constant (26% in 2004).
Uitbesteding
Voor vier van de zeven activiteiten die kunnen uitbesteed worden is geen verschil van bete-
kenis te merken tussen 2001 en 2004: onderhoud van machines of toestellen, productie van
onderdelen of halffabrikaten, assemblage of eindafwerking en een gedeelte van de werk-
zaamheden. Voor overige (beheer en onderhoud van informatica, kwaliteitscontrole en eva-
luatie van de organisatie) is er een kleine terugloop. Er is dus zeker geen sprake van een
toename in de uitbesteding, eerder een status quo.
Uitbesteden van een aantal activiteiten
2001 2004 2001 2004 2001 2004 2001 2004 2001 2004 2001 2004 2001 2004
Beheer en onderhoud van informatica
Onderhoud van machines of toestellen
Productie van onderdelen of halffabrikaten
Assemblage of eindafwerking (industrie)
Gedeelte van de werkzaam-heden (diensten, non-profit)
Kwaliteitscontrole Evaluatie van de organisatie
Niet meer
Niet
Gedeelteijk
Geheel
0%
20%
40%
60%
80%
100%
29
0 2 0 0 3 1 1 1 1 1 0,3 0,4 0,3 0,8
45
26
35
36
27
20
51
28
22
47
30
46
37
15
44
39
17
69
18
12
75
17
8
49
40
6
57
41
1
67,5
23
10
74,5
19
6
68
24
8
76,7
19
4
4
16
Wat zijn de motieven voor veranderingen in ondernemingen en organisaties en welke hinder-
nissen ervaren ze bij hun veranderingen? In de derde editie van de TOA-enquête werden en-
kele vragen opgenomen die voor het eerst een tipje van de sluier kunnen oplichten.
Motieven
Aan de respondenten uit ondernemingen en organisaties waar veranderingen van diverse
aard zijn doorgevoerd werd een lijstje voorgelegd met zes mogelijk motieven voor verande-
ring.
Het ‘verbeteren van de kwaliteit van de geleverde producten of diensten’ is duidelijk het be-
langrijkste: 95% geeft het aan als een belangrijk of zeer belangrijk motief. De twee perso-
neelsgebonden motieven, ‘beter motiveren van het personeel’ (92%) en ‘beter benutten van
de competenties van de werknemers’ (91%), volgen op korte afstand. Het hardere motief
‘kosten besparen’ (88%) sluit de rij van duidelijk belangrijke motieven. Van minder belang
zijn ‘nieuwe of meer verschillende producten of diensten leveren’ en ‘sneller werken’.
Belang van motieven voor organisatieverandering
Motieven en hindernissen
Verbeteren van de kwaliteit van de
producten of diensten
Beter motiveren van het personeel
Beter benutten van de competenties
van de werknemers
Kosten besparen
Nieuwe of meer verschillende producten
of diensten leveren
Sneller werken
Niet belangrijk
Belangrijk
Zeer belangrijk
0%
20%
40%
60%
80%
100%
60%
35%
5%
49%
44%
8%
44%
48%
9%
43%
45%
12%
21%
38%
41%
15%
39%
46%
Nieuwe vormen van werkorganisatieMotieven en hindernissen
Bereiken van het doel van de organisatieveranderingen
17
Wordt het doel bereikt?Wanneer een motief als (zeer) belangrijk werd aangeduid werd ook gevraagd of het doel
werd bereikt. Veranderingen zijn blijkbaar vrij succesvol. Voor de minst succesvolle, ‘sneller
werken’, geeft toch nog 62% aan dat het doel bereikt werd.
Het verbeteren van de kwaliteit, het belangrijkste motief, is ook datgene waarmee men het
meest succes boekt. Voor 78% is de operatie succesvol. Kwaliteitsverbetering is daarmee
een zwaargewicht in de strategie van de ondernemingen en organisaties: het is het meest
genoemde motief en het heeft het meest succes. Omgerekend heeft 66% van alle onderne-
mingen en organisaties met succes een kwaliteitsverbetering doorgevoerd.
Op de tweede plaats in de rangschikking staat de product- of dienstinnovatie (‘nieuwe of
meer verschillende producten of diensten leveren’). Dat is opmerkelijk omdat dit motief op
de voorlaatste plaats staat in de rangschikking volgens belang. Dat betekent dat een onder-
neming of organisatie die belang hecht aan product- of dienstinnovatie en daarvoor veran-
deringen doorvoert hiermee in bijna dezelfde mate succes kan boeken als bij kwaliteitsver-
betering. Het totaalpercentage voor ‘succesvolle innovatieveranderingen’ ligt echter zeer
laag (omgerekend 35%).
Verbeteren van de kwaliteit
van de producten of diensten
Beter motiveren van het personeel
Beter benutten van de
competenties van de werknemers
Kosten besparen
Nieuwe of meer verschillende producten
of diensten leveren
Sneller werken
Neen
Weten we nog niet
Ja
0%
20%
40%
60%
80%
100%
78%
18%
5%
72%
22%
6%
69%
23%
8%
67%
20%
13%
64%
23%
13%
62%
23%
15%
Motieven en hindernissenNieuwe vormen van werkorganisatie
18
Ervaren hindernissen bij organisatieverandering
HindernissenHet is haast onvermijdelijk dat men bij het doorvoeren van organsiatieveranderingen op hin-
dernissen stuit.
Wettelijke beperkingen en moeilijkheden met informatica of techniek komen het meest voor,
telkens bij 46% van de ondernemingen met veranderingen. Deze twee zijn hindernissen die
eerder van buiten de organisatie lijken te komen. Op de tweede plaats staan de moeilijkhe-
den met de planning en weerstand bij het uitvoerend personeel, die komen elk voor bij 40%.
Tenslotte is er nog het ontoereikend budget bij 33% en de weerstand bij het leidinggevend
personeel, op de laatste plaats met 22%.
De hindernissen ‘weerstand bij uitvoerend personeel’ en ‘wettelijke beperkingen’ blijken
toch voor een aantal motieven een negatief effect te hebben op het bereiken van het doel.
Organisaties die deze hindernissen ervaren hebben minder kans om met succes ‘verbeteren
van kwaliteit’, ‘beter motiveren van personeel’ en ‘beter benutten van competenties’ als
doelstelling te halen.
0%
20%
40%
60%
80%
100%
Wettelijke beperkingen
Moeilijkheden met informatica of techniek
Moeilijkheden met de planning
van de veranderingen
Weerstand bij uitvoerend personeel
Het budget bleek
ontoereikend
Weerstand bij leidinggevend
personeel
46% 46%41% 40%
33%
23%
Besluit5
19
In de periode 2001 – 2004 zijn dit de belangrijkste trends:
Toenemende informatisering: de e-commerce kent een toenemende toepassing; ook het
werken met een beeldscherm of computer wordt steeds belangrijker;
Meer aandacht voor competenties: er wordt meer opgeleid en uit de Indicator voor
Comptentiegerichte Ondernemingen (ICO) blijkt duidelijk dat competentiegericht onder-
nemen in de lift zit. Dat neemt niet weg is dan dat competentiemanagement zelf minder
toegepast wordt;
Stilstand in de product- of dienstinnovatie: het gemiddelde percentage van de omzet dat
gerealiseerd wordt op basis van nieuwe of verbeterde producten neemt niet toe;
Er zit weinig beweging in de toepassing van teamwerk. Het streven naar een vlakkere
hiërarchie door het delegeren van verantwoordelijkheden of het verminderen van het
aantal leidinggevenden is stilgevallen;
Geen verdere uitbesteding: voor de bestudeerde activiteiten die kunnen uitbesteed wor-
den is er ofwel een terugloop ofwel een status-quo van het effectief uitbesteden.
Organisatieverandering wordt in de eerste plaats gedreven door een streven naar meer kwa-
liteit, maar de verschillende personeelsgebonden motieven zoals benutten van competenties
hebben eveneens een groot gewicht.
Nieuwe vormen van werkorganisatie
20
Meer informatie
DELAGRANGE, Hendrik: TOA 3 Deelanalyses Volume 1: Comptentiegerichte
ondernemingen, Product- of dienstinnovatie en Motieven en hindernissen bij
organisatieveranderingen. SERV/STV-Innovatie & Arbeid Informatiedossier. Brussel,
november 2005.
DELAGRANGE, Hendrik: TOA 3 Trendrapport 2001-2004. SERV/STV-Innovatie & Arbeid
Informatiedossier. Brussel, december 2005.
DELAGRANGE, Hendrik: Bedrijfs- en arbeidsorganisatie in de Vlaamse ondernemingen
en organisaties in 2001. Statistisch naslagwerk. SERV/STV-Innovatie & Arbeid
Informatiedossier. Brussel, februari 2003.
STV-Innovatie & Arbeid verricht praktijk- en beleidsgericht onderzoek voor deVlaamse werkgeversorganisaties en vakbonden over technologische innovatie, organisatieverandering en nieuwe arbeidsvormen. De dienstverlening staat borgvoor de verspreiding van bruikbare resultaten in fabrieken, kantoren en instellingen.
Binnen de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV) vormt STV-Innovatie & Arbeid een kenniscentrum dat de Vlaamse sociale partners begeleidt bij innovatiesin het bedrijfsleven. De SERV is het overleg- en adviescollege van de Vlaamse sociale partners. In de SERV zetelen tien vertegenwoordigers van de Vlaamse werk-gevers- en tien vertegenwoordigers van de Vlaamse werknemersorganisaties. DeSERV organiseert het Vlaamse sociale overleg en adviseert de Vlaamse regering en het Vlaams parlement over alle belangrijke sociale en economische aangelegen-heden.
De resultaten van STV-projecten vindt men terug in vlot leesbare en beknopte brochures en in meer gestoffeerde informatiedossiers. STV-Innovatie & Arbeidbeschikt ook over een gespecialiseerd documentatiecentrum. Jaarlijks ondersteuntSTV-Innovatie & Arbeid meer dan 100 vormingsactiviteiten. STV-medewerkers en -medewerksters werken rond diverse thema’s mee als lesgever of expert aanvormingssessies van vakbonden, managementtrainingen, studiedagen en seminaries.
Actuele informatie over STV-projecten en het STV-vormingsaanbod is te vinden oponze website: http://www.serv.be/stv
SERV
Sterk door overleg
■ Om de drie jaar houdt STV-Innovatie & Arbeid een telefonischeenquête die peilt naar de toepassing van nieuwe vormen vanbedrijfs- en organisatieconcepten in Vlaamse bedrijvenorganisaties. In deze brochure worden de belangrijkste trendsvoorgesteld die zich hebben voorgedaan in de periode 2001-2004.
■ De trends worden onderverdeeld in drie groepen: technologie en innovatie, personeelsbeleid en organisatiestructuur. Naast detrends wordt er ook gezocht naar motieven voor de organisatie-verandering en naar hindernissen die de ondernemingen daarbijervaren.