New MILIEU · 2016. 6. 20. · MILIEU. 1 Nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging...
Transcript of New MILIEU · 2016. 6. 20. · MILIEU. 1 Nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging...
RICHTLIJN 2010/63/EUBETREFFENDE DE BESCHERMING VAN DIEREN DIE VOOR WETENSCHAPPELIJKE DOELEINDEN WORDEN GEBRUIKT
Verzorging van dieren met het oog op meer verantwoorde wetenschap
INSPECTIES EN HANDHAVING© N
ovo
Nor
disk
MILIEU
1
Nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van
Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt
Een werkdocument over de inspecties en handhaving om aan de voorschriften
van de richtlijn te voldoen
Brussel, 9-10 oktober 2014
De Commissie heeft een deskundigenwerkgroep ingesteld teneinde richtsnoeren op te
stellen ten aanzien van inspecties en handhaving, met als uiteindelijk doel te voldoen
aan de vereisten gesteld in de artikelen 34 en 60 van Richtlijn 2010/63/EU
betreffende de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden
worden gebruikt. Alle lidstaten en de voornaamste organisaties van belanghebbenden
zijn in de gelegenheid gesteld deskundigen voor te dragen om aan de activiteiten deel
te nemen. De deskundigenwerkgroep is op 3 en 4 december 2013 bijeengekomen.
De doelstellingen van de deskundigenwerkgroep waren het opstellen van richtsnoeren
en beginselen van goede praktijken met betrekking tot de voorschriften van de
richtlijn, teneinde de inspectie en handhaving van de tenuitvoerlegging van de
richtlijn te vergemakkelijken.
Dit document is het resultaat van de vergaderingen van de deskundigenwerkgroep, de
besprekingen met de lidstaten en de bijdrage van de Commissie ten aanzien van
juridische aangelegenheden. Het document is, met uitzondering van bijlage V1,
goedgekeurd door de nationale bevoegde instanties voor de tenuitvoerlegging van
Richtlijn 2010/63/EU, tijdens hun vergadering van 9 en 10 oktober 2014.
Disclaimer:
Het hiernavolgende is bedoeld als leidraad en wil de lidstaten en anderen op wie
Richtlijn 2010/63/EU betreffende de bescherming van dieren die voor
wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt van toepassing is, helpen een
gemeenschappelijk inzicht te verkrijgen in de bepalingen van de richtlijn en de
tenuitvoerlegging ervan bevorderen. Alle opmerkingen dienen te worden gelezen
in de context van Richtlijn 2010/63/EU en Uitvoeringsbesluit 2012/707/EU van
de Commissie. In dit document staan suggesties over de wijze waarop aan de in
de richtlijn vervatte eisen kan worden voldaan. Inhoudelijk worden in dit
document geen nieuwe verplichtingen opgelegd die verder gaan dan de in de
richtlijn vastgelegde verplichtingen.
Alleen het Hof van Justitie van de Europese Unie kan een juridisch bindende
interpretatie van het EU-recht geven.
1 Bijlage V bevat een lijst met suggesties die kunnen worden overwogen bij de ontwikkeling van een
standaardsjabloon voor rapportage (zie bladzijde 17). Deze lijst is echter niet besproken door de
lidstaten en kon bijgevolg niet worden bekrachtigd door de nationale bevoegde autoriteiten van de
lidstaten.
2
Inhoudsopgave
Inleiding .................................................................................................................................... 3
Juridische achtergrond – relevante overwegingen en artikelen van richtlijn 2010/63/EU ........ 4
De voordelen van een effectief inspectie- en handhavingsprogramma ..................................... 5
De opzet van een inspectieprogramma ...................................................................................... 8
Wat zijn de factoren die moeten worden overwogen in een risicoanalyse om de
inspectiefrequentie te bepalen? ............................................................................................. 9
Tijdsinterval tussen inspecties ............................................................................................. 10
Soorten inspectie ................................................................................................................. 11
Aangekondigde en onaangekondigde inspecties ................................................................. 11
Planning van een inspectiebezoek ........................................................................................... 14
Prioriteitsbepaling van de te inspecteren onderdelen ......................................................... 15
Door wie worden de inspecties verricht? ............................................................................ 15
Uitvoering van een inspectiebezoek ........................................................................................ 16
Waarop is de inspectie gericht (bv. faciliteiten, dieren, werk in uitvoering, medewerkers,
dierenregister)? ................................................................................................................... 17
Verslaglegging van de inspecties ............................................................................................ 18
Eerste feedback aan de inrichtingen ................................................................................... 18
Maatregelen met betrekking tot niet-naleving .................................................................... 18
Rapportage .......................................................................................................................... 18
Feedback aan de autoriteiten inzake het inspectieproces ................................................... 19
EU-verslaglegging inzake inspectie en handhaving ........................................................... 19
Andere functies van het inspectieprogramma ......................................................................... 20
Factoren bij het beoordelen van de verzorgingscultuur binnen een inrichting .................. 20
Inspecteurs en inspecties als middel om een goede verzorgingscultuur te bevorderen ...... 22
Profiel, vaardigheden en opleiding van inspecteurs ................................................................ 23
Bevordering van de consistentie ............................................................................................. 25
Efficiënte inspectieprogramma's ............................................................................................. 25
Vaststelling van een goed en doelmatig inspectieprogramma ............................................ 26
Bijlage I: Criteria voor de risicobeoordeling van de inspectie ............................................... 29
Bijlage II: Een checklist voor de inspecties ........................................................................... 32
Bijlage III: Verzameling van richtsnoeren ............................................................................. 37
Bijlage IV: Voorbeeld van een numeriek scoresysteem ter ondersteuning van een
risicoanalyse (ingediend door Ierland) ................................................................................... 41
Bijlage V: Suggesties voor de ontwikkeling van een inspectieverslagleggingssjabloon ....... 47
3
Inleiding
Een effectief inspectieprogramma is een cruciaal onderdeel van de wetgeving: het
geeft iedereen die betrokken is bij of belast is met de zorg voor en het gebruik van
dieren in wetenschappelijke procedures, zekerheid over de vraag of wettelijke
bepalingen ook echt worden nageleefd. Een goed gepland en goed uitgevoerd
inspectieprogramma heeft daarnaast nog vele andere voordelen voor iedereen die
betrokken is bij het proces, met inbegrip van de dieren en de
onderzoeksgemeenschap. Richtlijn 2010/63/EU bevat een aantal doelstellingen ten
aanzien van inspecties, al worden de details van de te volgen werkwijze aan de
lidstaten overgelaten.
De processen die in de diverse lidstaten zijn ingevoerd om aan de vereisten van de
richtlijn inzake inspectie en handhaving te voldoen, kunnen sterk variëren.
Deze processen lopen uiteen van inspectieprogramma's die zich primair richten op
beoordeling van de naleving, waarbij met een bepaalde minimale frequentie zoals
opgenomen in de richtlijn, inspectiebezoeken plaatsvinden, tot programma's waarbij
meer frequente inspectiebezoeken worden gepland in het kader van een gedetailleerde
risicobeoordeling, tezamen met goed gefundeerde feedback aan de inrichtingen en het
publiek, en de bevordering van betere praktijken op grond van opleiding en advies
inzake het in de praktijk brengen van de drie V’s (vervanging, vermindering en
verfijning).
Evenzo zijn er binnen de EU verschillen ten aanzien van de rol en de achtergrond van
de instanties die de inspectiebezoeken op zich nemen. Deze verschillen vloeien mede
voort uit de totale hoeveelheid en omvang van de inrichtingen, de geografische
spreiding en de vraag of de inspecteurs eveneens betrokken zijn bij de
evaluatieprocessen van het project. Bijgevolg worden de inspectievereisten op grond
van Richtlijn 2010/63/EU in de praktijk op meerdere wijzen vormgegeven, variërend
van een deeltijds inspecteur met een zeer ruim inspectiemandaat (dat bijvoorbeeld
ook het welzijn van landbouwhuisdieren en vleeshygiëne omvat) tot een voltijds
inspecteur of een inspectiedienst die zich specifiek wijdt aan het verrichten van
inspecties en overige taken overeenkomstig deze richtlijn.
De richtsnoeren zijn bedoeld om een gemeenschappelijk inzicht in en een
gemeenschappelijke benadering van inspectie en handhaving van de richtlijn te
bevorderen. Zij moeten ten goede komen aan al diegenen die belast zijn met de
inspectie, aan de rollen en verantwoordelijkheden in dat opzicht, de inrichtingen en
individuele personen voor wie het inspectieprogramma is bedoeld, de kwaliteit van de
verrichte wetenschap en de normen inzake dierenwelzijn. Een doelmatig
inspectieprogramma dient te zorgen voor betere naleving en het publieke vertrouwen
in het regelgevingskader.
4
Juridische achtergrond – relevante overwegingen en artikelen van richtlijn
2010/63/EU2
Overweging 36 luidt als volgt: "Ter controle op de naleving van deze richtlijn dienen
de lidstaten bij fokkers, leveranciers en gebruikers regelmatig inspecties uit te voeren
op basis van een risicoanalyse. Om het vertrouwen van het publiek te verkrijgen en
de transparantie te bevorderen moet een passend deel van de inspecties wordt
uitgevoerd zonder waarschuwing."
Daarnaast verwijst een aantal overige overwegingen naar de naleving van en controle
op de drie V's, indeling naar ernst, opleiding en bevoegdheid van het personeel en de
administratie. Dit betreft onder meer het volgende:
"(11) Op de behandeling en het gebruik van levende dieren voor wetenschappelijke
doeleinden zijn de internationaal vastgelegde beginselen van vervanging,
vermindering en verfijning van toepassing. Om te garanderen dat de manier waarop
dieren in de Unie worden gefokt, verzorgd en in procedures worden gebruikt, in
overeenstemming is met de internationale en nationale normen die buiten de Unie
gelden, {bi>is het noodzakelijk bij de toepassing van deze richtlijn stelselmatig de
beginselen van vervanging, vermindering en verfijning voor ogen te houden. [...]"
"(22) Teneinde de transparantie te verhogen, de toelatingsprocedure voor projecten
te stroomlijnen en te voorzien in een instrumentarium voor toezicht op de naleving,
moet een indeling naar ernst van de procedures worden opgesteld .[...]"
"(28) Het welzijn van de dieren die in procedures worden gebruikt is in hoge mate
afhankelijk van de kwaliteit en de professionele bekwaamheid van de personen die
het toezicht hebben op de procedures, dan wel de procedures uitvoeren, alsook van
de personen die toezicht houden op het personeel dat de dieren dagelijks verzorgt.
[...]"
"(32) Teneinde de bevoegde instanties in staat te stellen toe te zien op de naleving
van deze richtlijn, dient elke fokker, leverancier en gebruiker een nauwkeurig
register bij te houden van de aantallen dieren, hun herkomst en het lot dat zij hebben
ondergaan."
Artikel 34 - Inspecties door de lidstaat.
1. "De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde instanties bij alle fokkers,
leveranciers en gebruikers, inclusief in hun inrichtingen, regelmatige
2 http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=CELEX:32010L0063:EN:NOT
5
inspecties uitvoeren, teneinde na te gaan of aan de voorschriften van deze
richtlijn wordt voldaan.
2. Er worden inspecties uitgevoerd, waarbij de bevoegde instantie de
frequentie van de inspecties aanpast naargelang van een risicoanalyse van
elke inrichting, waarbij rekening wordt gehouden met:
a) het aantal en de soorten gehouden dieren;
b) de staat van dienst van de fokker, leverancier of gebruiker wat betreft
de naleving van de vereisten van deze richtlijn;
c) het aantal en type van de door de betrokken gebruiker uitgevoerde
projecten, en
d) alle informatie die zou kunnen wijzen op niet-naleving.
3. Elk jaar wordt op basis van de in lid 2 bedoelde risicoanalyse minstens een
derde van de gebruikers geïnspecteerd. Fokkers, leveranciers en gebruikers
van niet-menselijke primaten worden evenwel minstens eenmaal per jaar
geïnspecteerd.
4. Een passend deel van de inspecties wordt uitgevoerd zonder waarschuwing.
5. De gegevens van alle inspecties worden gedurende ten minste vijf jaar
bewaard."
Overweging 52 luidt: "De lidstaten moeten regels vaststellen inzake de sancties die
van toepassing zijn op overtredingen van deze richtlijn, en erop toezien dat deze
worden toegepast. Deze sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend
zijn."
Artikel 60 - Sancties
"De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op
inbreuken op krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen
alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer worden gelegd. De
sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. [...]"
Ten slotte voorziet het Uitvoeringsbesluit 2012/707/EU van de Commissie erin – ten
aanzien van de verslagleggingsvereisten en in antwoord op de verplichtingen op
grond van artikel 54, lid 1, van de richtlijn – dat voor het vijfjaarlijkse verslag (het
eerste dient in 2018 te worden gepresenteerd) kwantitatieve en kwalitatieve
informatie over de gevolgde werkwijze wordt gerapporteerd, met inbegrip van de
criteria die worden toegepast op grond van artikel 34, lid 2 van de richtlijn en het
aandeel van onaangekondigde bezoeken, gespecificeerd op jaarbasis."
De voordelen van een effectief inspectie- en handhavingsprogramma
Een effectief inspectie- en handhavingsprogramma kan aanzienlijke voordelen met
zich meebrengen. Deze voordelen kunnen uiteenlopen van eenvoudige garanties
6
inzake naleving, waarbij inspecteurs op basis van hun kennis, onder andere over
goede praktijken in andere lidstaten, vaak zeer goed in staat zijn om betere praktijken
te bevorderen. Dit mag echter niet leiden tot een onnodige extra administratieve
belasting voor inrichtingen, bijvoorbeeld doordat er onnodige registratie-eisen
worden opgelegd.
De begunstigden en de respectieve voordelen voor hen zijn onder meer:
De bevoegde autoriteit
vertrouwen dat het inspectieprogramma op juiste wijze toeziet op de naleving
van de verplichtingen op grond van de richtlijn, en dit ook bevordert;
vertrouwen dat de drie V's in de praktijk worden toegepast;
bevordering van het vertrouwen van het publiek dat de ingevoerde
handhavingsmechanismen ook echt werken;
onderhoud van een actuele en accurate risicobeoordeling op basis van
berichten van inspecteurs en inrichtingen, en inzicht in de lokale processen
(ter ondersteuning van toekomstige risicoanalyses en de planning van het
inspectieprogramma en ter bevordering van gemeenschappelijke normen en
praktijken).
Inrichtingen
zekerheid dat er passende praktijknormen worden toegepast binnen de
inrichting – dit heeft voordelen voor het verzorgend personeel,
wetenschappers en managers (waarbij dient te worden aangetekend dat veel
belanghebbenden, met inbegrip van leden van de gebruikersgemeenschap,
voorstander zijn van een hogere inspectiefrequentie dan het minimum dat is
vastgesteld in de richtlijn);
feedback die wordt ontvangen van inrichtingen en die kan leiden tot een
betere distributie/toewijzing van middelen, d.w.z. het bestuur kan ervan
worden overtuigd dat verbeteringen en/of investeringen nodig zijn;
verbetering van goede praktijken en bevordering van de steun voor alle
niveaus van het personeel;
verbetering van het vertrouwen in de interne normen en praktijken – dit
stimuleert de bevordering en uitwisseling van goede praktijken met andere
inrichtingen en organisaties en leidt tot een beter begrip van het risico van
reputatieschade;
harmonisatie teneinde tot een consistente aanpak binnen en tussen lidstaten te
komen en dit te onderhouden.
Onderzoekers
vergroting van het bewustzijn van ethische en juridische aangelegenheden en
kwesties met betrekking tot dierenwelzijn;
7
vergroting van het vertrouwen dat de juiste aanpak voor het gebruik van
dieren wordt gehanteerd;
bevordering van het onderhoud van de juiste houdingen en bevordering van de
verzorgingscultuur3 en de naleving daarvan;
verbetering van de kwaliteit van wetenschap door middel van beter inzicht in
een betere toepassing van de drie V's;
ondersteuning van verdere verbeteringen in de verzorging en het gebruik van
dieren;
bevordering van de uitwisseling van goede praktijken en informatie (binnen
en tussen inrichtingen), bv. tussen inspecteurs;
bevordering van de contacten met andere onderzoeksgroepen;
meer vertrouwen in gelijke concurrentievoorwaarden ("level playing field")
d.w.z. consistentie tussen de benaderingen binnen en tussen de lidstaten.
Ondersteunend en verzorgend personeel
bevordering van de nalevingscultuur en aldus meer preventie van niet-
naleving;
ondersteuning van de communicatie en bemiddeling tussen verzorgers en
onderzoekers en bestuur – dit draagt er mede toe bij dat het verzorgend
personeel wordt gehoord en dat betrokkenheid van verzorgers wordt
gestimuleerd;
ondersteuning van betere welzijnspraktijken en een betere toepassing van de
drie V's;
Dieren
ondersteuning en bevordering van de optimalisering van praktijken voor
dierenwelzijn en alle drie V's:
de garantie dat dieren alleen worden gebruikt indien gerechtvaardigd,
en dat alle maatregelen worden getroffen om het lijden in de context
van het wetenschappelijk programma tot een minimum te beperken;
advisering inzake de tenuitvoerlegging van de milieuprogramma's en
programma's voor sociale verbetering, en
garantie dat aan soortspecifieke behoeften wordt voldaan;
Het algemene publiek
garanties inzake passende en ethisch verantwoorde verzorging, en passend en
ethisch verantwoord gebruik van dieren;
grotere transparantie, waar nodig gekoppeld aan de juiste communicatie;
- bewustmaking en transparantie inzake de ingevoerde inspecties en
controles op de manier waarop deze worden gehandhaafd;
3 3
Ook wel het "verzorgingsklimaat" genoemd. De term die echter verder in dit document wordt
gebruikt, is "verzorgingscultuur".
8
- voorlichting over de vereiste normen en de wettelijke verplichtingen
waaraan moet worden voldaan;
garantie dat de dieren worden gerespecteerd als wezens met gevoel en dat ze
effectieve bescherming genieten;
beter begrip en beter bewustzijn van de situatie op EU-niveau omdat lidstaten
elke vijf jaar verslagen indienen over de uitvoering van de inspectie en de
handhavingssystemen4.
De opzet van een inspectieprogramma
Bevoegde autoriteiten dienen te beschikken over een systeem voor het toewijzen en
herzien van de risicostatus voor elk van de bevoegde en geregistreerde inrichtingen
die in hun lidstaat dieren fokken, leveren of gebruiken.
Aan elke inrichting moet een risicostatus worden toegekend (met minimaal de
niveaus"licht", "matig" of "ernstig"), zulks op basis van de belangrijkste factoren
zoals hieronder vermeld. Als aan een inrichting een hoger risiconiveau wordt
toegekend, betekent dit niet zonder meer dat er sprake is van slechtere prestaties of
een grotere kans op niet-naleving – het kan ook het gevolg zijn van de aard van de
werkzaamheden of de specifieke diersoort.
Er moet een effectief inspectieprogramma zijn ingevoerd om toe te zien op de
naleving en om te zorgen dat de bevoegde autoriteit kan bepalen of het huidige niveau
van de risicobeoordeling van een inrichting nog steeds passend is of dient te worden
verhoogd dan wel verlaagd.
Bekendmaking door de bevoegde autoriteit/EU van de gezamenlijk overeengekomen
criteria voor het toekennen van een risicobeoordeling komt ook ten goede aan het
publieke begrip van en vertrouwen in de robuustheid van het reguleringsregime.
De toegekende risicostatus dient te worden besproken met de belangrijkste
betrokkenen binnen de inrichting, zoals de verantwoordelijke voor het toezicht op de
naleving (artikel 20, lid 2), de aangewezen dierenarts5 (artikel 25) en de personen als
bedoeld in artikel 24, lid 1. De factoren die ten grondslag liggen aan de huidige
beoordeling moeten eveneens worden meegenomen in de discussie, evenals
mogelijke manieren om deze te beheren, met als uiteindelijk doel deze risico's te
verminderen, te elimineren of te voorkomen en, waar mogelijk, de risicobeoordeling
te verlagen.
4 http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=CELEX:02012D0707-20140115
5 Wanneer in dit document de term "aangewezen dierenarts" wordt gebruikt, heeft dit betrekking heeft
op zowel de "aangewezen dierenarts" als "een andere, voldoende gekwalificeerde deskundige"
overeenkomstig artikel 25 van de richtlijn.
9
Hoewel de lidstaten verplicht zijn om aan de minimale inspectiefrequentie van
artikel 34 te voldoen, zal men waarschijnlijk verder gaan dan deze minimale waarden,
met name voor inrichtingen die zijn opgenomen in de categorie "ernstig risico".
Daarbij wordt een jaarlijks inspectieprogramma (dat tevens is gekoppeld aan een
meerjarig voortschrijdend plan) bevorderlijk geacht, omdat dit van belang kan zijn
voor het garanderen van de nodige middelen en zorgt dat die middelen ook juist
worden ingezet. Het plan moet worden gebaseerd op een risicoanalyse, waarbij
rekening wordt gehouden met de beschikbaarheid van geschikt personeel en
overwegingen van geografische aard. Dergelijke plannen moeten in die periode waar
nodig worden aangepast, aangezien de risicofactoren ingrijpend kunnen veranderen.
Wat is het doel van een op risico's gebaseerd inspectieprogramma?
De planning en de uitvoering van een inspectieprogramma moeten gebaseerd zijn op
een vastgestelde reeks risicocriteria. Op deze manier kunnen de voor de inspectie
gereserveerde middelen worden gericht op vlakken waar er een aanzienlijke kans van
niet-naleving bestaat, en in het bijzonder waar er in potentie een negatief effect kan
bestaan op het dierenwelzijn of waar het vertrouwen in het regelgevingsregime kan
worden geschaad als gevolg van niet-naleving.
Wat zijn de factoren die moeten worden overwogen in een risicoanalyse om de
inspectiefrequentie te bepalen?
Er zijn gemeenschappelijke EU-brede risicocriteria ontwikkeld (zie bijlage I). De
weging van de diverse risicofactoren moet echter blijven geschieden op
lidstaatniveau, of zelfs op regionaal niveau, aangezien de lokale omgeving en een
aantal overige aspecten, zoals ethische overwegingen, gebeurtenissen uit het verleden
en de nalevingsgeschiedenis eveneens van invloed kunnen zijn. Er bestaat echter wel
consensus over dat het fundament van de risicoanalyse moet worden gevormd door de
volgende aspecten. Risicofactoren kunnen worden onderverdeeld naar doelstelling
(meetbaar) of naar subjectieve aspecten.
Hoe moeten risicofactoren worden gewogen om de inspectiecontrole te bepalen?
De risicoanalyse is een belangrijke ondersteunende factor bij de bepaling van de
inspectiefrequentie.
De afzonderlijke lidstaten kunnen zelf kiezen hoe zij de verschillende betrokken
factoren wegen, omdat het relatieve belang van elke factor van lidstaat tot lidstaat kan
verschillen.
Voor zowel de inrichting als de toezichthouder is het van nut gebleken om regelmatig
bijeen te komen en het risicomanagement te bespreken: met elk van de inrichtingen
10
kan worden bepaald welke "risicofactoren" relevant zijn voor de inrichting, en of er
passende maatregelen worden getroffen om deze risico's doeltreffend te beheren.
Na afloop van elke inspectie dient een analyse van de risicobeoordeling plaats te
vinden en de feedback aan de inrichting dient eventuele maatregelen te bevatten die
vereist zijn om de aan het licht gekomen problemen te verhelpen en nadere
maatregelen te overwegen die kunnen worden getroffen ter inperking van de risico's.
Door een eenvoudige numerieke toewijzing van risicofactoren toe te passen, kunnen
inrichtingen onderling worden vergeleken en kan de inspectiefrequentie worden
bepaald. Objectieve kwantitatieve parameters zijn wenselijk (bv. aantal gebruikte
dieren, inbreuken), maar niet altijd mogelijk (bv. beheer, communicatiestructuren) en
er is kennis van de lokale omstandigheden vereist om de juiste scores aan dergelijke
kwalitatieve maatregelen toe te kennen. Een voorbeeld hiervan is opgenomen in
bijlage IV.
Beoordelingssystemen en toewijzingen dienen op nationaal niveau te worden
beoordeeld om een consistente benadering te waarborgen.
Tijdsinterval tussen inspecties
De richtlijn schrijft een minimale inspectiefrequentie voor van minstens een derde
van de gebruikers per jaar, waarbij fokkers, leveranciers en gebruikers van niet-
menselijke primaten echter minstens eenmaal per jaar worden geïnspecteerd. Tevens
wordt vereist dat alle fokkers, leveranciers en gebruikers regelmatig worden
geïnspecteerd.
Bij de bepaling van de inspectiefrequentie kan een aantal beginselen worden
overwogen. Dit betreft onder meer het volgende:
- Omdat aan een inrichting uitsluitend een vergunning kan worden verleend
indien is vastgesteld dat aan alle vereisten van de richtlijn wordt voldaan, is er
een eerste inspectie vereist om te bevestigen dat er passende normen worden
gehanteerd.
- Er moet een gestructureerd voortschrijdend programma worden opgezet, dat
meer dan één kalenderjaar beslaat. Op deze manier kan er voor worden
gezorgd dat alle actieve inrichtingen (d.w.z. al die inrichtingen die actief
dieren fokken, houden of gebruiken) regelmatig en met de juiste frequentie
worden geïnspecteerd.
- Alle inrichtingen met de indicatie "ernstig risico" moeten vaker worden
geïnspecteerd dan inrichtingen waarvan het risico als "matig" of "licht" wordt
aangemerkt.
11
- Hoe groter het interval tussen twee inspecties, des te moeilijker het kan
worden om te waarborgen dat de inrichting aan de voorschriften voldoet. Dit
zou vooral een probleem kunnen zijn als er weinig communicatie is gedurende
de tijd tussen bezoeken en tussen de inspecteur en de inrichting. Dergelijke
factoren zullen waarschijnlijk leiden tot een verhoging van de
risicobeoordeling.
- Er moet toezicht worden gehouden op het inspectieprogramma om aldus de
consistentie te bevorderen bij het vaststellen van de juiste inspectiefrequentie.
Voorbeelden van de verschillende regelingen voor de inspectiefrequentie zoals
gehanteerd door de lidstaten, zijn onder meer:
een minimale inspectiefrequentie voor inrichtingen met de indicatie "ernstig"
van eenmaal per jaar, voor inrichtingen met de indicatie "matig" van eenmaal
per twee jaar, en voor inrichtingen met de indicatie "licht" van eenmaal per
drie jaar;
een jaarlijks inspectiebezoek aan alle actieve inrichtingen (inrichtingen die
actief dieren fokken, houden of gebruiken);
een driejarig voortschrijdend programma om ervoor te zorgen dat alle
inrichtingen binnen een termijn van drie jaar worden geïnspecteerd.
Soorten inspectie
In een inspectieprogramma kunnen verschillende soorten inspectie worden
opgenomen. Bijvoorbeeld:
algemene inspectie;
gerichte inspecties, zoals:
- een eerste inspectie ter beoordeling van een aanvraag voor een
vergunning van een nieuwe gebruiker/fokker/leverancier,
- een inspectie van een nieuw gebouw of een wijziging in het gebruik
van bestaande faciliteiten,
- een vervolginspectie naar aanleiding van een eerder geval van niet-
naleving dan wel uitstaande kwesties uit een vorige inspectie,
- een inspectie naar aanleiding van klachten van derden,
- een inspectie ter beoordeling van nieuwe of innovatieve praktijken
voor huisvesting en verzorging, en
- een inspectie van nieuwe werkterreinen of van het gebruik en de
verzorging van nieuwe diersoorten.
Aangekondigde en onaangekondigde inspecties
Artikel 34, lid 4, van de richtlijn bepaalt dat een passend deel van de inspecties wordt
uitgevoerd zonder aankondiging. In sommige gevallen is het belangrijk dat de
12
inspectie juist wel vooraf wordt aangekondigd, bv. in het geval dat belangrijke
medewerkers aanwezig moeten zijn of in het geval dat de inspecteur van plan is om
een specifiek deel van het werk (zoals een chirurgische ingreep) te inspecteren.
Onaangekondigde inspecties brengen echter weer een aantal andere voordelen met
zich mee.
Zowel aangekondigde als onaangekondigde inspecties hebben kortom hun eigen
specifieke voor- en nadelen. Deze zullen hieronder worden besproken.
Aangekondigde inspecties
Voordelen
Het relevante personeel binnen de inrichting is beschikbaar om de
inspecteur te verwelkomen, de werkzaamheden te bespreken of feedback
te ontvangen.
Er kan een inspectie worden verricht van specifieke werkzaamheden in
uitvoering, zoals een chirurgische ingreep of werkzaamheden in de natuur.
De inspecteur heeft de mogelijkheid om bepaalde instructies te geven of
om goede praktijken te verspreiden.
Nadelen
De inrichting kan zich voorbereiden op de inspectie.
- De mogelijkheid bestaat dat potentiële gevallen van niet-naleving
voorafgaand aan de inspectie worden toegedekt.
- De normale werkzaamheden worden anders ingedeeld, bv. om
ervoor te zorgen dat op het moment van de inspectie alleen
eenvoudige procedures en/of technieken gaande zijn, en geen
complexe werkzaamheden.
Het gaat ten koste van het publieke vertrouwen in de effectiviteit van de
inspecties.
De nadelen kunnen voor een deel worden weggenomen door de termijn waarin de
inrichting de aankondiging van de inspectie vooraf ontvangt, zo kort mogelijk te
houden.
Onaangekondigde inspecties
Voordelen
De inspectie betreft de normale gang van zaken en de inrichting kan zich
niet vooraf voorbereiden.
Gevallen van niet-naleving worden gemakkelijker ontdekt.
Er wordt meer bijgedragen aan de bevordering van een cultuur van
naleving.
Er wordt gewerkt aan het vertrouwen van het publiek.
13
Wanneer de leidinggevenden niet beschikbaar zijn, kan er contact worden
gelegd met wetenschappers en/of verzorgers die lager in de hiërarchie
staan.
Nadelen
Het belangrijkste personeel kan afwezig of onbeschikbaar zijn.
Er zijn mogelijk weinig werkzaamheden met dieren gaande.
Er bestaat een kans op verspilling van beperkte middelen, omdat het
bijvoorbeeld langer duurt om de juiste mensen te vinden en de juiste
documentatie boven tafel te krijgen.
Het kan moeilijk zijn om te zorgen dat aan de vereisten en beperkingen
inzake bioveiligheid wordt voldaan (de informatie over de vereisten voor
algemene bioveiligheid moet echter wel vooraf beschikbaar zijn voor de
inspecteur, bv. in het dossier van de inrichting).
Hoe wordt vastgesteld wat een "passend" aandeel van onaangekondigde
bezoeken is?
Op grond van de vorige richtlijn werd in een aantal lidstaten het merendeel van de
inspectiebezoeken "aangekondigd" verricht.
Hoewel aangekondigde bezoeken waarschijnlijk in veel lidstaten de overhand zullen
houden, zijn de voordelen van onaangekondigde inspecties overduidelijk. De trend is
dan ook dat de hoeveelheid van dit soort inspecties meer en meer toeneemt.
De exacte definitie van wat telt als "onaangekondigd" is niet altijd duidelijk
overeengekomen. In het ideale geval wordt er geen voorafgaande waarschuwing
gegeven. Soms kan kort van tevoren een aankondiging worden gedaan, meestal per
telefoon, om ervoor te zorgen dat aan alle benodigde lokale kwesties met betrekking
tot de inrichting kan worden voldaan, zoals beveiliging, bioveiligheid, gezondheid en
veiligheid. Het is dan wel de bedoeling dat er voor de inrichting onvoldoende tijd is
om voorafgaand aan het bezoek de praktijk ingrijpend te wijzigen.
Veel van de onaangekondigde bezoeken hebben een specifiek doel, terwijl
aangekondigde bezoeken doorgaans de meer algemene aspecten van de inspectie
betreffen.
14
Planning van een inspectiebezoek
Elk inspectiebezoek dient een specifiek doel te hebben.
Het is een goede praktijk om een inspectie zorgvuldig vooraf te plannen om aldus
ervoor te zorgen dat aan al deze doelstellingen wordt voldaan en dat de nodige
achtergrondgegevens worden verzameld en vooraf worden bestudeerd.
Sommige bevoegde autoriteiten houden voor elke inrichting een dossier bij waarin
alle relevante informatie over de inrichting is opgenomen, zoals de naleving in het
verleden, inspectieverslagen en de contactpersonen binnen het belangrijkste
personeel. Hierin kan informatie over de bioveiligheid en de gezondheids- en
veiligheidseisen voor de inrichting zijn opgenomen.
Aan de hand van de eerdere inspectieverslagen moeten de noodzakelijke
vervolgacties worden vastgesteld.
In het geval van een voorgeschiedenis van niet-naleving kan het nodig zijn om in bij
de inspectie ook te beoordelen of de maatregelen die door de inrichting zijn
doorgevoerd om herhaling te voorkomen, ook echt doel hebben getroffen.
Er is een duidelijke wijziging in het aandachtspunt van de inspecties in het kader van
de nieuwe richtlijn. In tegenstelling tot Richtlijn 86/609/EG, die gericht was op de
inspectie van de inrichtingen, vereist Richtlijn 2010/63/EU nu ook van de controles
dat de algehele naleving van alle overige relevante vereisten van de richtlijn wordt
gecontroleerd.
Gezien de omvang en de complexiteit van veel inrichtingen is het niet vaak mogelijk
om bij iedere inspectie de naleving van alle gebieden van zorg en gebruik te
beoordelen. Een gestructureerde en systematische aanpak voor het
inspectieprogramma zal ervoor zorgen dat in de loop van een of meer inspecties alle
noodzakelijke aspecten worden gecontroleerd. De bezoeken dienen te worden
gestructureerd op risicobasis – alle gebieden moeten op een bepaald moment aan bod
komen, maar dat hoeft niet noodzakelijkerwijs met dezelfde frequentie. Op basis van
structurele steekproeven kan onder meer een beoordeling worden gemaakt van alle
procedures die zijn geclassificeerd als ernstig, of er kan een bijeenkomst worden
georganiseerd met een select aantal personen die verantwoordelijk zijn voor het
project (artikel 40, lid 2, onder b)) met het oog op de beoordeling van de naleving van
de vereisten inzake het in de praktijk brengen van de drie V's, dan wel een bezoek
worden geregeld aan bepaalde dierenverblijven.
Toegang tot en inzicht in de projectvergunningen kan daarom zeer nuttig zijn bij de
inspectie van een specifiek project.
Tevens zal men oog moeten hebben voor de vraag of de inspectie al dan niet
onaangekondigd kan zijn. Voor aangekondigde bezoeken kan een voorlopige
15
vragenlijst of voorlopig verzoekformulier worden opgestuurd om voorafgaand aan het
bezoek te zorgen dat alle benodigde informatie aanwezig is, bijvoorbeeld over de
lopende projectwerkzaamheden. Dit kan bijdragen aan de prioriteitsbepaling en de
doelmatigheid, en kan tevens worden gebruikt om de aanwezigheid van bepaald
personeel te vragen.
Inspectieprogramma's dienen zowel algemene als gerichte inspecties te omvatten.
Een eerste inspectie (voorafgaand aan het verlenen van een vergunning) is in de regel
vrij algemeen en omvat alle relevante gebieden binnen de inrichting.
Bij een eerste bezoek van een nieuwe inspecteur is een algemene inspectie wenselijk.
De voordelen van een dergelijk bezoek zijn mogelijk nog groter wanneer dit bezoek
plaatsvindt in aanwezigheid van een inspecteur die reeds bekend is met de inrichting
(overdrachtsbezoek).
Gerichte bezoeken kunnen specifieke projecten betreffen, bijvoorbeeld de observatie
van nieuwe chirurgische ingrepen, een vervolgactie naar aanleiding van niet-
nalevingsproblemen die bij eerdere bezoeken zijn geconstateerd, de beoordeling of
een nieuw gebouw geschikt is voor het onderbrengen van dieren, de bijwoning van
een vergadering van het orgaan voor dierenwelzijn of de kennismaking met nieuwe
personeelsleden, zoals een nieuw aangestelde dierenarts.
Een structureel programma voor steekproeven ten behoeve van de inspectie van
projectwerk wordt eveneens als nuttig beschouwd. Ook in dit geval dient het
programma te zijn opgesteld op risicobasis. Met de tijd kunnen alle projecten worden
geobserveerd, maar dit is niet altijd haalbaar bij inrichtingen waaraan vergunningen
zijn verleend voor veel projecten.
Prioriteitsbepaling van de te inspecteren onderdelen
De prioriteiten moeten worden afgestemd op de specifieke risico's die voor die
inrichting gelden, maar de inspecteurs moeten ook steekproeven nemen uit het
"normale" werk binnen het gehele spectrum aan werkzaamheden van de inrichting.
Vervolgactie wanneer er gevallen van niet-naleving zijn vastgesteld, heeft doorgaans
een relatief hoge prioriteit. De prioriteiten zullen gedurende de inspectiecyclus
wijzigen om ervoor te zorgen dat er steekproeven worden genomen van alle vereiste
aspecten van de inspectie. Het voorstel is daarom dat in elke inspectiecyclus een
volledige beoordeling van de gebouwen van de inrichting wordt verricht.
Door wie worden de inspecties verricht?
Het merendeel van de inspecties binnen de EU wordt uitgevoerd door veterinair
opgeleide inspecteurs, hoewel ook gebruik wordt gemaakt van deskundigen op het
gebied van dierenwelzijn, biologen en medisch opgeleide inspecteurs. Afhankelijk
van de omvang, aard en complexiteit van de inrichting en de reden voor de inspectie
zijn er over het algemeen een of twee personen bij de inspectie betrokken. Door de
16
aanwezigheid van een tweede inspecteur wordt een uitgebreidere inspectie mogelijk
en kan bijvoorbeeld worden voorkomen dat om redenen van bioveiligheid inspecties
van meerdere dierenafdelingen binnen dezelfde inrichting onmogelijk zijn.
In sommige lidstaten zijn de personen die betrokken zijn bij de projectevaluatie, ook
verantwoordelijk voor de inspectie van de inrichtingen waar de werkzaamheden in
het kader van dergelijke projectvergunningen worden uitgevoerd.
Dit kan voordelen hebben in die zin dat de inspecteur waarschijnlijk een goed begrip
heeft van het wetenschappelijk programma, de rechtvaardiging voor het gebruik van
dieren, de desbetreffende procedures en het in de praktijk brengen van de drie V's
binnen het programma van werkzaamheden aan de projecten.
Het kan voordelen hebben om voor een langere periode dezelfde inspecteur te
hebben, omdat deze een gedetailleerde kennis heeft van het gebruik van dieren en de
verzorgingspraktijk binnen de inrichting, alsmede een goed inzicht in de lokale
risico's. Als de relatie echter te vriendschappelijk wordt (of zo wordt ervaren), kan dit
schadelijk zijn. Dit probleem kan worden verholpen door inspecteurs waar mogelijk
over te plaatsen en/of te rouleren, en door te zorgen voor incidentele gezamenlijke
inspecties of de uitwisseling van inspecties. Gezamenlijke inspecties bevorderen ook
de consistentie en dragen tevens bij tot de permanente beroepsontwikkeling van
inspecteurs.
Uitvoering van een inspectiebezoek
De wijze waarop de inrichting wordt geïnspecteerd, is van groot belang. Inspecteurs
moeten de verwachtingen en de normen op basis waarvan zij hun inspecties
verrichten, goed kennen en begrijpen. Inspectiehandleidingen en -richtsnoeren
worden zeer nuttig bevonden voor zowel de inspecteur als de geïnspecteerde
inrichting, en dienen ter ondersteuning van alle betrokkenen om beter op de hoogte te
zijn van wat er wordt verwacht en waarom, en om te werken aan een consistente
benadering.
Om ervoor te zorgen dat beide partijen optimaal voordeel halen uit de inspectie, is het
van cruciaal belang dat er goed wordt gecommuniceerd tussen de medewerkers van
de inrichting en de inspecteurs.
In sommige gevallen worden inspecteurs tijdens hun inspectiebezoeken vergezeld
door directieleden van de inrichting. Enerzijds heeft dit voordelen in de zin dat deze
directieleden hun kennis van de gehanteerde algehele praktijken voor verzorging en
gebruik kunnen delen. Anderzijds is het vaak ook goed om direct contact te hebben
met wetenschappers, verzorgers en andere belangrijke medewerkers, zoals de
personen die verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de verzorging van de dieren
17
(artikel 24, lid 1, onder a)). Dit laatste kan immers bijdragen aan een zo goed
mogelijk begrip van de algehele houding en de verzorgingscultuur binnen de
inrichting. De aanwezigheid van directieleden kan in sommige gevallen door jongere
medewerkers als intimiderend worden ervaren.
Inspecteurs hebben bij aankomst vaak een inleidend gesprek met belangrijke
medewerkers, waarin zij de bedoeling van het bezoek uiteenzetten. Dit dient ter
ondersteuning van het geplande programma met betrekking tot de inspecties van
faciliteiten (bv. of alle vereisten ten aanzien van gezondheid tussen eenheden worden
nageleefd) en met betrekking tot de medewerkers (om te zorgen dat de personen
waarvan dit wordt gevraagd op de locatie aanwezig en beschikbaar zijn).
Als er problemen met de naleving worden ontdekt, wordt dit onder de aandacht
gebracht van de inrichting en dienen er passende maatregelen te worden genomen om
herhaling te voorkomen. Indien er tijdens een inspectie dieren worden aangetroffen
die vermijdbaar lijden, moet terstond actie worden ondernomen om verder leed te
vermijden.
Waarop is de inspectie gericht (bv. faciliteiten, dieren, werk in uitvoering,
medewerkers, dierenregister)?
Checklists kunnen zeer nuttig zijn, in het bijzonder om te waarborgen dat alle
onderdelen van het inspectieproces worden geboekstaafd en om zo goed mogelijk
vast te leggen welke van die onderdelen bij een bepaald bezoek aan de orde zijn
gekomen.
Een volledige checklist is bijgevoegd als bijlage II.
Al zal elke inspectie moeten worden gepland, het is eveneens van belang om flexibel
te zijn: het moet mogelijk zijn om gedurende het bezoek naar aanleiding van de
bevindingen de planning te wijzigen. Dit geldt des te meer wanneer er een hulpmiddel
zoals een checklist wordt gebruikt.
Hoe verloopt de inspectie?
In Richtlijn 2010/63/EU zijn diverse inspectievereisten overgenomen van de vereisten
die golden ingevolge de eerdere Richtlijn 86/609/EEG. Op grond van deze vereisten
moet ook worden geverifieerd of aan de vereisten van de richtlijn wordt voldaan, en
moet dus niet alleen de inrichting worden gecontroleerd.
Over bepaalde aspecten van het inspectieproces wordt nog aanvullend advies
gegeven. Dit kan van nut zijn om een gemeenschappelijk begrip en een consistente
benaderingen op deze specifieke vlakken te bevorderen.
Het eerste begeleidende advies getiteld "Inspectie van de naleving van de
projectvergunningen" is bijgevoegd als bijlage III.
18
Indien nodig, zal ook op andere vlakken aanvullend begeleidend advies worden
opgesteld.
Verslaglegging van de inspecties
Eerste feedback aan de inrichtingen
Het verdient aanbeveling dat de feedback van de inspecteur zo snel mogelijk aan de
inrichting wordt teruggekoppeld. De feedback moet, naast die elementen waarvoor
actie moet worden ondernomen, tevens positieve aspecten bevatten.
Maatregelen met betrekking tot niet-naleving
Niet-naleving kan variëren van zeer gering (bv. een relatief kleine misinterpretatie
van de projectvergunning zonder dat dit consequenties voor het dierenwelzijn of
wetenschappelijke consequenties heeft) tot zeer ernstig (bv. er wordt opzettelijk,
vermijdbaar dierenleed veroorzaakt). Ook de te ondernemen actie kan aanmerkelijk
verschillen.
Er wordt gebruikgemaakt van een toelopend tarief naarmate de ernst van de niet-
naleving toeneemt. In veel gevallen kunnen relatief onbelangrijke gevallen van niet-
naleving worden afgehandeld op basis van onderling contact na de inspectie. In de
ernstigere gevallen is er de mogelijkheid van administratieve sancties (intrekking of
schorsing van de vergunning) of strafrechtelijke sancties (boetes, hechtenis).
Gevallen van vermijdbaar dierenleed worden als het meest ernstig beschouwd.
Evenzo worden incidenten waarbij personen willens en wetens de vergunning hebben
geschonden, als zeer ernstig opgevat.
De acties dienen erop gericht te zijn dat de problemen worden verholpen en dat
herhaling wordt voorkomen.
Rapportage
De bevindingen van de inspectie worden over het algemeen opgetekend in een
verslag van het bezoek. Dit verslag kan eventueel een ingevulde checklist van
problemen bevatten. Dit is van belang om de tendensen binnen en tussen inrichtingen
bij te houden, en daarnaast om van de inrichting het risicoprofiel te beoordelen en een
nadere risicoanalyse te verrichten.
Alle gegevens van de inspecties moeten gedurende ten minste vijf jaar worden
bewaard (artikel 34, lid 5). Veel bevoegde autoriteiten bewaren ook de
aantekeningen, afbeeldingen en exemplaren van documenten die zijn verzameld
tijdens de inspectie.
19
Er moet feedback worden gegeven zodra er een geval van niet-naleving wordt
geconstateerd. Afhankelijk van de ernst van het geval van niet-naleving kan een
schriftelijk verslag worden verstrekt om ervoor te zorgen dat de inrichting beschikt
over een verslag van het probleem en van de eventuele te nemen corrigerende
maatregelen (binnen een passend en gespecificeerd tijdsbestek). Voorts moet worden
bevestigd dat de geconstateerde problemen naar behoren zijn afgehandeld – hiervoor
kan een vervolgbezoek zijn vereist. Tijdens het vervolgbezoek moet in elk geval
worden bevestigd dat de geconstateerde problemen zijn verholpen.
Sommige bevoegde autoriteiten publiceren informatie over hun inspectieprogramma6,
waaronder samenvattingen van de nalevingskwesties en de maatregelen die
vervolgens zijn genomen. In dit soort publicaties moet wel worden gezorgd dat de
vertrouwelijkheid en intellectuele eigendom is gewaarborgd.
Feedback aan de autoriteiten inzake het inspectieproces
De inrichtingen moeten worden aangemoedigd om feedback te geven over hun
specifieke inspectieprocedure. Dit levert nuttige informatie voor de inspectiediensten,
hetgeen kan bijdragen tot een verdere verbetering van het proces. De feedback moet
verwijzen naar het inspectieproces, en niet zozeer naar de betrokken personen.
EU-verslaglegging inzake inspectie en handhaving
Uitvoeringsbesluit 2012/707/EU van de Commissie bepaalt dat de lidstaten uiterlijk
vóór november 2018, en vervolgens iedere vijf jaar, de volgende informatie over de
inspectie en de handhaving moeten toezenden:
informatie over de inspecties, met inbegrip van kwantitatieve en kwalitatieve
operationele gegevens, onder meer ten aanzien van de toegepaste criteria ter
bepaling van de inspectiefrequentie en het aandeel onaangekondigde
inspecties, gespecificeerd per jaar;
informatie over en de beweegredenen voor de intrekking van een
projectvergunning gedurende de verslagperiode, en
informatie over de aard van de inbreuken, alsmede de wettelijke en
administratieve maatregelen die voortvloeien uit die inbreuken gedurende de
verslagperiode.
De lidstaten zijn het ermee eens dat een gemeenschappelijk rapportageformaat van
nut zou zijn, en dit zal daarom worden ontwikkeld. Er is een aantal aspecten
vastgesteld, zoals opgenomen in bijlage V, dat kan bijdragen tot een
gemeenschappelijk verslagleggingskader. Deze zijn echter nog niet besproken en nog
niet goedgekeurd door de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten.
6 Zie bijvoorbeeld: https://www.gov.uk/government/publications/animals-in-science-regulation-unit-
annual-report-2013
20
Andere functies van het inspectieprogramma
Het inspectieproces zou moeten bijdragen tot een betere naleving door de
inrichtingen, onder meer door informatie te verspreiden over de vereisten van de
wetgeving en door op positieve wijze bij te dragen aan een praktijk overeenkomstig
de drie V's en betere praktijken voor de verzorging en het gebruik van dieren (op
grond van de gespecialiseerde kennis van de inspecteur/inspectiedienst van de
praktijken van het gebruik, het houden en het verzorgen van proefdieren in de EU-
lidstaten).
In sommige lidstaten leveren de inspecteurs ook een bijdrage aan de discussie met
organen voor dierenwelzijn en dragen zij ook bij aan de ontwikkeling van
richtsnoeren inzake goede praktijken ten aanzien van aspecten van dierengebruik en
-verzorging, en consistentie. Inspecteurs kunnen ook meewerken aan trainingen, bv.
door de laatste informatie inzake wetgeving of de drie V's te verstrekken en door
goede praktijken te verspreiden.
Bij de inspecties dient ook rekening te worden gehouden met de gedragingen en de
verzorgingscultuur binnen de inrichting.
Ook al speelt het toezicht door de bevoegde autoriteiten een voorname rol, het
ontwikkelen van een effectieve verzorgings- en verantwoordelijkheidscultuur hangt
toch in grote mate af van de interne processen, gedragingen en praktijken van de
inrichting. Een actieve bijdrage van het gehele personeel, met ondersteuning van
doeltreffend leiderschap, is cruciaal. Elke betrokkene dient een positieve bijdrage te
leveren. De inspecteurs kunnen ondersteuning bieden bij het vaststellen van goede
praktijken en tekortkomingen in de interne processen.
Factoren bij het beoordelen van de verzorgingscultuur binnen een inrichting
Indicatoren die positief of negatief kunnen zijn
Gesteldheid en verzorging van de dieren
Kwaliteit van de projectdocumentatie
Effectiviteit van socialisatieprogramma's (indien van toepassing)
Passendheid en uitvoering van de werkpraktijken en de
standaardbedrijfsprocedures
Eerste indrukken, zoals ten aanzien van de toestand (conditie en netheid) van
ondersteunende werkplekken, zoals de reinigingsruimtes voor de kooien
(moeilijkste werk – naleving op alle niveaus)
21
Status, met inbegrip van de formele bevoegdheid van de belangrijkste
personen – vermogen van medewerkers om zelf in te grijpen
Houding van de onderzoekers met betrekking tot de vestiging van een orgaan
voor dierenwelzijn
Kennis van medewerkers over hun verantwoordelijkheden
Mate van openheid onder het personeel en de bereidheid om elkaar te wijzen
op problemen
Factoren die kunnen wijzen op een goede verzorgingscultuur
Transparantie onder het gehele personeel: bereidheid en vermogen om vragen
te beantwoorden
Effectieve verantwoordelijke dierenarts van wie de inbreng wordt
gerespecteerd door onderzoekers en verzorgers
Hoogwaardige gerespecteerde verzorgers
Positieve houding ten opzichte van het vragen om en inzetten van externe
expertise
Voortdurende opleidingen en trainingen op het gebied van dierenzorg en -
welzijn, die toegankelijk zijn voor medewerkers op elk niveau en waarvan
deelname wordt aangemoedigd
Effectieve communicatie tussen de medewerkers, onderzoekers, bv. in de zin
van periodieke bijeenkomsten en planning van experimenten
Bekendheid met en bewustzijn van de drie V's
Blijk geven van en belang hechten aan de drie V's in de praktijk, bv. in de
vorm van:
- een strategie om een overschot aan dieren zo veel mogelijk te
beperken,
- een strategie voor de uitwisseling van weefsels,
- invoering en continue verbetering van humane eindpunten voor
specifieke projecten (bv. de trend om de werkelijke ernstgraad te
verlagen),
- invoering van plaatsvervangers, en
- banden met de wetenschappelijke gemeenschap inzake dierenwelzijn,
bijvoorbeeld publicaties/presentaties
Betrokkenheid/gebruik van biostatistici
Heldere en goed begrepen klokkenluidersprocedure
Factoren die kunnen wijzen op een gebrek aan verzorgingscultuur
Slechte houding van het personeel, bv. geen tijd, "Neem maar contact op met
mijn plaatsvervanger", de manier waarop het belang van de inspectie wordt
beoordeeld
Gebrek aan bereidheid om bij te dragen aan de discussie over
dierenverzorging en -gebruik
Te veel mensen die toegang hebben tot beperkt toegankelijke zones
22
Projectleiders die op te grote afstand van onderzoekers en dierenverzorgers
opereren
Status van het personeel – niet aangemoedigd om bij te dragen, bijdragen
worden genegeerd;
Verzorgers/jonge onderzoekers niet op de hoogte van de projectgegevens, bv.
met betrekking tot verzorging, beheer van schadelijke effecten
Ontwijkend gedrag bij belangrijkste personen
Weerstand tegen verandering/invoering van verfijningen en verbeteringen
Gebrek aan erkenning dat er verbeteringen mogelijk zijn
Praktijken voor de inrichting worden niet ingevoerd; inefficiënt beheer
Geen, of een lage standaard voor werkpraktijken
Gebrek aan kennis van / weinig betrokkenheid met problemen met
dierenwelzijn onder wetenschappers
Gebrekkige communicatie tussen wetenschappers en verzorgers
Inspecteurs en inspecties als middel om een goede verzorgingscultuur te
bevorderen
Voorzien in koppelingen naar en aanmoediging van goede praktijken –
medewerkers de juiste richting wijzen
Communicatie tussen inspectiedienst en inrichtingen ter verbetering van het
inzicht in wat er wordt verwacht en hoe problemen kunnen worden
voorkomen
Constructieve benadering en open dialoog
Bijdragen aan het stimuleren van belangrijk personeel – aanmoediging van
verzorgers en aangewezen dierenartsen om in contact te staan met
wetenschappers
Bieden van positieve feedback (onder andere direct ter plaatse) – niet alleen
het negatieve benadrukken
Educatieve rol buiten de inspectiecontext
Advisering buiten de inspectiecontext
Werken in partnerschap
Verklaren van de redenen achter de verschillende eisen en/of veranderingen,
bv. het effect op het dierenwelzijn en de wetenschap
Aantonen van praktijkervaring om de boodschap extra kracht bij te zetten
Vermogen om goede praktijken te onderkennen
Bevordering van consistentie en goede praktijken, bv.
standaardbedrijfsprocedures, werkinstructies, ontwikkeling van een kader
voor ernstigheidsbeoordeling, helder omschreven humane eindpunten
Beschikbaarheid voor het oplossen van problemen na het bezoek en om op
ieder gewenst moment als informatiebron te fungeren
Bieden van feedback die specifiek betrekking heeft op personeelskwesties
23
Versterking van de boodschap dat goede wetenschap gepaard gaat met goed
dierenwelzijn – waar van toepassing, bevordering van een verschuiving in de
balans tussen het enkel oog hebben voor onderzoek en het omarmen van
dierenverzorging en -welzijn
Stimuleren van wetenschappelijk personeel en verzorgers om samen te
werken bij het vaststellen en oplossen van problemen om te komen tot een
gezamenlijk eigenaarschap van de oplossing
Propageren onder medewerkers van het belang van inzicht in, bevordering van
en het in de praktijk brengen van de drie V's
Bevordering van open communicatie en transparantie binnen en buiten de
inrichting
Vergroten van het bewustzijn en verbetering van de verzorgingscultuur in een breder
kader door de lidstaten
Communicatie met de financieringsautoriteiten
Communicatie tussen verschillende ministeries, met name wanneer er
verschillen bestaan in de prioriteiten en beleidsmaatregelen ten aanzien van
wetenschap en dierenwelzijn
Communicatie tussen de partijen die de projecten moeten beoordelen en de
inspecteurs, ingeval het verlenen van een vergunning en het verrichten van
inspecties gescheiden verantwoordelijkheden zijn
De rol van nationale comités om het profiel van dierenwelzijn en
verzorgingspraktijken aan te scherpen
Vermindering van de bureaucratie, waardoor de aandacht beter kan uitgaan
naar dierengebruik en -verzorging
Communicatie met het algemene publiek – wetenschappelijke
behoeften/voordelen en de welzijns- en verzorgingspraktijk
Profiel, vaardigheden en opleiding van inspecteurs
De door de lidstaten bekrachtigde richtsnoeren inzake een kader voor onderwijs en
opleiding op grond van Richtlijn 2010/63/EU, bevatten in bijlage III advies inzake het
profiel, de vaardigheden en de opleiding van inspecteurs.
Om te verifiëren dat onderzoeksinstellingen en hun relevante medewerkers voldoen
aan de vereisten van de richtlijn, dienen inspecteurs een gedetailleerde kennis en een
goed begrip te hebben van de relevante wetgeving en van het relevante nationale
beleid. Zij dienen inzicht te hebben in de verschillende rollen en
verantwoordelijkheden van het betrokken personeel, van de grondslag voor de
vergunningen die aan inrichtingen worden gegeven, en van de daarin verplichte
vermeldingen.
24
Inspecteurs moeten een goed begrip hebben van dierenwelzijn, van het fokken van
dieren en van praktijken inzake huisvesting en verzorging.
Om bij inspecties in inrichtingen te kunnen nagaan of de drie V's zo goed mogelijk in
de praktijk worden gebracht bij de aan inspectie onderworpen projecten, dienen de
inspecteurs een goed begrip te hebben van het opzetten van projecten en proeven, en
van de inhoud van de projectvergunningen die aan de gecontroleerde inrichting zijn
toegekend.
Deze rol kan worden opgenomen door personen die een goed begrip hebben van de
verzorging en het gebruik van dieren voor wetenschappelijke procedures,en vooral
van het in de praktijk brengen van de drie V's. Daarbij kan het gaan om dierenartsen,
biologen of ander personeel met een passende opleiding en deskundigheid in
medische, biomedische of biologische wetenschappen. Inspecteurs dienen over een
brede en gedetailleerde ervaring te beschikken in wetenschap, wetenschappelijke
methoden en het opzetten van proeven, en/of dienen zij bijzondere belangstelling te
hebben voor het optimaliseren van diergezondheid en dierenwelzijn.
Inspecteurs moeten proactief zijn en dienen betere praktijken inzake de verzorging en
het gebruik, de ontwikkeling en het behoud van een goede verzorgingscultuur voor te
staan. Inspecteurs kunnen de samenwerking tussen sleutelpersonen binnen een
inrichting aanmoedigen. Door met elkaar samen te werken kunnen inspecteurs
makkelijker kennis en ervaring delen en consistentie bevorderen.
Inspecteurs moeten beschikken over "persoonlijke autoriteit" op grond van
achtergrond, ervaring en kennis. Goede sociale vaardigheden en het vermogen om
doeltreffend schriftelijk en mondeling te communiceren, zijn van groot belang.
Inspecteurs moeten worden opgeleid in het herkennen en vermijden van
belangenconflicten. Hierdoor kunnen zij onafhankelijk zijn en het vertrouwen van het
publiek in het regelgevend toezicht vergroten.
Basisopleiding
Het opleidingsprogramma voor inspecteurs moet individueel worden opgezet, met
inachtneming van de vereiste rol, de voorafgaande scholing, opleiding en ervaring
van de inspecteur, en de manier waarop de richtlijn in de desbetreffende lidstaat ten
uitvoer is gelegd.
De volledige details zijn terug te vinden op:
http://ec.europa.eu/environment/chemicals/lab_animals/pdf/guidance/education_traini
ng/nl.pdf
25
Bevordering van de consistentie
Een consistente aanpak van al degenen die betrokken zijn bij het inspectieproces is
van belang voor het bevorderen van het vertrouwen en begrip binnen de
wetenschappelijke gemeenschap en onder het algemene publiek dat de wettelijke
voorschriften op billijke wijze en conform passende standaarden worden toegepast.
Passende opleiding en permanente beroepsontwikkeling worden beschouwd als de
belangrijkste componenten daarvan.
Ter bevordering van de consistentie kan gebruikgemaakt worden van een aantal
methoden en instrumenten. Dit betreft onder meer het volgende:
effectieve communicatie tussen inspecteurs;
ontwikkeling, uitwisseling en onderhoud van de gemeenschappelijke normen
en praktijken, bv. overeengekomen inspectiecriteria;
gezamenlijke inspecties (binnen en tussen de lidstaten);
bijeenkomsten van de inspecteurs (op regionaal, lidstaat- en EU-niveau);
het gebruik van casestudy's als onderdeel van permanente educatie;
onderhoud van een gegevensbank van de verstrekte adviezen;
een gemeenschappelijk formaat en een gemeenschappelijke stijl voor de
verslaglegging van de inspectiebezoeken;
stimulering van feedback met betrekking tot het proces van de geïnspecteerde
partijen;
financiële bijdragen voor een beveiligde 'chatroom' voor inspecteurs, zoals
van de Europese Commissie op CIRCABC;
uitwisseling van verslagen onder de lidstaten, voor zover beschikbaar.
Efficiënte inspectieprogramma's
De standpunten over de belangrijkste dilemma's en uitdagingen ten aanzien van de
levering van een efficiënt inspectieprogramma lopen uiteen tussen hen die de
inspecties uitvoeren en hen die worden geïnspecteerd. Een beter begrip van deze
verschillende standpunten zal hopelijk een betere opzet en levering van effectieve
inspectieprogramma's in de toekomst stimuleren en bevorderen.
Standpunten van enkele inspecteurs
Gebrek aan middelen (zowel inspecteurs als ondersteunend personeel)
Ontoereikende opleiding en permanente beroepsontwikkeling
Nieuwe inspectiesystemen om te voldoen aan de vereisten van de richtlijn
26
Slechte interne communicatie tussen de inrichtingen, met name tussen
wetenschappelijk en verzorgend personeel
Gebrek aan helderheid over de bevoegdheden en het gezag van inspecteurs
binnen het wettelijke kader; personeelsverloop (inspecteurs en belangrijk
personeel binnen de inrichting)
Financiële beperkingen/vermogen van inrichtingen om snel en doeltreffend
verbeteringen door te voeren
Restricties in verband met bioveiligheid
Gedragingen binnen de inrichting, met name van bestuurders ten aanzien van
het doorvoeren van verbeteringen
Standpunten van verschillende andere belanghebbenden, waaronder die van de
geïnspecteerde partijen
Inconsistentie
Ontoereikend aandeel van onaangekondigde bezoeken
Gebrek aan transparantie inzake het inspectieproces en de handhaving, met
inbegrip van sancties
Gebrek aan deskundigheid
Bewaren van de vertrouwelijkheid (persoonlijke gegevens, intellectuele
eigendom)
Sancties niet evenredig
Vertragingen bij de behandeling van kwesties die een schadelijk effect hebben
op de wetenschap en het dierenwelzijn
Vaststelling van een goed en doelmatig inspectieprogramma
Een goed en effectief inspectieprogramma is er een dat positieve ondersteuning biedt
aan inrichtingen, dat de naleving bevordert en niet-naleving juist voorkomt, en dat op
actieve wijze goede praktijken en communicatie bevordert. Op grond van het
programma moet verslag worden uitgebracht over de belangrijkste bevindingen
inzake wettelijke vereisten voor inrichtingen en voor het publiek, met eerbiediging
van de vertrouwelijkheid. Voor het inspectieprogramma moeten voldoende middelen
worden gereserveerd in de vorm van opgeleid en ervaren personeel, en goede
administratieve ondersteuning.
Ook de consistentie bij de uitvoering van het inspectieprogramma is cruciaal. Dit kan
worden bevorderd door middel van een initiële opleiding van inspecteurs op basis van
standaardinspectiepraktijken en richtsnoeren. De consistentie kan worden bevorderd
aan de hand van gezamenlijke inspecties die binnen en tussen de lidstaten worden
verricht. Relevante permanente beroepsontwikkeling moet ervoor zorgen dat de
inspecteurs goed op de hoogte blijven van de gangbare goede praktijken.
Meetbare resultaten zouden onder andere het volgende kunnen omvatten:
27
het aantal gevallen van niet-naleving en de ernst ervan (met inbegrip van
onder andere de aard en de mate van het effect op het dier, de vraag of de niet-
naleving opzettelijk was, de vraag of het geval van niet-naleving zelf is
gerapporteerd en de vraag of er pogingen zijn ondernomen om het geval van
niet-naleving te verhullen);
de doelmatigheid van de gehanteerde op risico's gebaseerde benadering kan
worden beoordeeld door de gevallen van niet-naleving binnen een inrichting
af te zetten tegen het gehanteerde inspectieprogramma (bv. de frequentie en
aard van de inspectiebezoeken) en tegen het niveau van de risicobeoordeling
dat is toegewezen aan de inrichting;
een wijziging van het risicoprofiel van de inrichtingen;
de vraag of de bevoegde autoriteit voldoet aan de doelstellingen van het
geplande inspectieprogramma, met inbegrip van frequentie, tijdigheid van de
verslaglegging en de afhandeling van het geval van niet-naleving;
de verbeteringen in de praktijken van verzorging en gebruik (waaronder het in
de praktijk brengen van de drie V's) als direct gevolg van invoer bij de
inspecties.
Deze maatregelen bieden echter niet altijd een directe indicatie van de doelmatigheid
van een inspectieprogramma in de zin van dierenwelzijn. Hiervoor is een andere
reeks metingen van de resultaten vereist, die minder eenvoudig te beoordelen is maar
die wel van cruciaal belang is voor het begrip van hoe de wetgeving wordt uitgevoerd
naar de letter en de geest.
Onder ander de volgende suggesties zijn gedaan:
(i) aantonen van continue verbeteringen in de levering van de sociale/ecologische
verrijking en huisvestingspraktijken;
(ii) aantonen van continue verbeteringen in het toezicht op de dieren en de
beoordeling van het welzijn van die dieren, rekening houdend met nieuwe
kennis en benaderingen;
(iii)aantonen van verbeteringen op jaarbasis in het verminderen van het surplus en
de verspilling van dieren, bijvoorbeeld het op humane wijze doden van
overtollige voorraad;
(iv) aantonen van verbeteringen in de bevordering en het in de praktijk brengen
van de drie V's.
28
Inspectie is een belangrijk aspect van de richtlijn: hiermee wordt gezorgd dat in
wetenschappelijke procedures aan de vereisten voor het fokken, verzorgen en
gebruiken van dieren wordt voldaan.
Een effectief inspectieprogramma dient waarneembare voordelen te bieden aan
de autoriteiten, de groepen belanghebbenden, waaronder het algemene publiek,
de wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap en de dieren die worden gebruikt
of gefokt voor gebruik in wetenschappelijke procedures.
Om deze voordelen te verwezenlijken is een goed opgeleide en effectieve
inspectiedienst cruciaal.
29
Bijlage I
Criteria voor de risicobeoordeling van de inspectie
Soort en complexiteitvan een inrichting - Indien een bedrijf een complexe
interne structuur heeft of verschillende vestigingen omvat, kan dit van invloed
zijn op de risicobeoordeling. In grote en complexe inrichtingen kan het
gerechtvaardigd zijn verschillende risicobeoordelingen toe te kennen aan
afzonderlijke eenheden of afdelingen, en om aparte inspecties in te plannen (bv.
voor een grote inrichting die gebruikmaakt van meerdere soorten, zoals niet-
menselijke primaten, honden en knaagdieren).
Nieuwe inrichtingen - Er moet een initiële hogere risicobeoordeling worden
toegekend aan inrichtingen die nog weinig of geen ervaring hebben in het
aantonen dat zij de vereisten van de richtlijn naleven.
Aantal dieren - Indien een groot aantal dieren wordt gebruikt, wordt de kans
groter dat zich kleine vergissingen of onregelmatigheden voordoen. Het kan
tevens betekenen dat er meer dieren worden getroffen wanneer zich gevallen van
niet-naleving voordoen.
Betrokken diersoorten - Diersoorten die speciale bescherming genieten (zoals
zwerf- of verwilderde exemplaren van een huisdiersoort, beschermde
diersoorten, in het wild gevangen dieren, niet-menselijke primaten) als gevolg
van een aangetoonde hogere gevoeligheid voor leed dan wel omdat ze anderszins
het middelpunt van specifieke publieke zorg zijn, kunnen als gevolg hiervan een
hoger risicobeoordeling krijgen.
Ernst van de procedures - Indien een hoger potentieel niveau van ernst wordt
toegekend, of indien een hoger niveau van de werkelijke ernst van de procedure
wordt toegekend, kan dit eveneens leiden tot een hogere risicobeoordeling. Dit
houdt verband met het feit dat de effecten van een eventuele fout of
onregelmatigheid kunnen resulteren in een hoger niveau van dierenleed.
Type en complexiteit van de projecten en de gehanteerde procedures -
Indien de gehanteerde procedures complexer zijn of een specifiek niveau van
kennis, vaardigheden of personeelsopleiding vereisen, kan de risicobeoordeling
eveneens worden verhoogd aangezien de kans op fouten of eventuele
onregelmatigheden groter wordt.
Naleving in het verleden - Wanneer een inrichting in het verleden, al dan niet
herhaaldelijk, de voorschriften niet is nagekomen, moet in het algemeen
eveneens een hogere risicobeoordeling worden toegekend aangezien de kans op
niet-naleving, nu of in de toekomst, groter is. Daarbij dient de aard van het geval
van niet-naleving wel goed in ogenschouw te worden genomen (hetgeen kan
30
variëren van gering, zonder gevolgen voor het dierenwelzijn of de wetenschap,
tot een bewust en vermijdbaar effect op het dierenwelzijn), evenals de bereidheid
van de inrichting om het geval van niet-naleving te verhelpen.
Verstreken tijd na de eerste inspectie - Indien de gehanteerde procedures
complexer zijn of een specifiek niveau van kennis, vaardigheden of
personeelsopleiding vereisen, kan de risicobeoordeling eveneens worden
verhoogd aangezien de kans op fouten of eventuele onregelmatigheden groter
wordt..
Er moet een hogere risicobeoordeling worden toegekend indien blijkt dat het
desbetreffende personeel niet over voldoende ervaring beschikt of indien blijkt
dat het personeelsverloop relatief hoog is. Ook moet er een hogere
risicobeoordeling worden toegekend zodra het onzeker wordt of de inrichting
nog wel voldoende personeel heeft.
Sommige lidstaten kunnen ertoe besluiten aanvullende risicofactoren in
ogenschouw te nemen:
Het kan ook wenselijk zijn om de toegekende risicobeoordeling te verlagen,
bijvoorbeeld als over een inrichting op basis van eerdere inspecties wordt
gerapporteerd dat er een gedegen verzorgingscultuur heerst, waarin het
personeel wordt gestimuleerd een positieve houding aan te nemen ten aanzien
van ethische kwesties, dierenwelzijn en goed onderzoeksgedrag.
Het kan wenselijk zijn om de toegekende risicobeoordeling te verlagen indien de
indruk bestaat dat de inrichting goede bestuurs- en communicatiestructuren en
overige mechanismen (met inbegrip van een doeltreffend orgaan voor
dierenwelzijn) heeft ingevoerd om te zorgen voor passende opleidingen, toezicht
en competenties, en om de naleving en het rigoureus in de praktijk brengen van
de drie V's te waarborgen.
Ingeval een inrichting lid is van een erkende externe gespecialiseerde
accreditatieregeling (bv. AAALAC International), kan dit ook worden
aangemerkt als argument voor verlaging van de risicobeoordeling. Dit is omdat
er aanvullend toezicht op bepaalde activiteiten binnen een inrichting wordt
gehouden, of omdat het personeel van de inrichting reeds de nodige ervaring
heeft met het naleven van de specifieke praktijknormen. Daarbij hangt het er wel
van af of de bevoegde autoriteit weet welke normen er worden gehanteerd en
tevens kennis heeft van de uitkomsten daarvan voor de inrichting.
Er dient juist een hogere risicobeoordeling te worden toegekend in het geval dat
wordt vastgesteld dat er bij individuele personen die bij de inrichting werkzaam
zijn en die primair verantwoordelijk zijn voor het dierenwelzijn, mogelijk sprake
is van belangenconflicten (bv. financieel, wetenschappelijk) ten aanzien van de
31
resultaten van de werkzaamheden. Dit is doorgaans enkel het geval bij kleine
inrichtingen waar individuele personen noodzakelijkerwijs meerdere rollen
vervullen.
Voor een kleine inrichting zonder een orgaan voor dierenwelzijn (d.w.z. een
inrichting die de taken van artikel 27 anderszins invult) kan een hoger risico van
niet-naleving gelden. Dit kan derhalve een effect hebben op de
inspectiefrequentie.
Tot slot kan het een overweging zijn dat er specifieke bedenkingen bij het
publiek bestaan ten aanzien van een bepaalde inrichting, bv. naar aanleiding van
specifieke beschuldigingen van niet-naleving.
32
Bijlage II
Een checklist voor de inspecties
Het gebruik van een checklist kan nuttig zijn om te waarborgen dat alle aspecten van
de naleving worden geïnspecteerd, alsmede om de verslaglegging aan de bevoegde
autoriteiten te vergemakkelijken en de consistentie tussen inspecteurs te bevorderen.
Deze middelen kunnen ook een rol spelen bij de overdracht van een inrichting aan
een nieuwe inspecteur. De inspecteurs moeten echter niet worden beperkt door
checklists en moeten tijdens de inspectiedag gebruikmaken van hun kennis,
vaardigheden en ervaring om de planning van de inspectie indien noodzakelijk om
te gooien voor het onderzoeken en beoordelen van de naleving.
De onderstaande checklist is opgesteld om de ontwikkeling van een nationale
checklist, voor zover van toepassing, te bevorderen. De inhoud is met name van
belang om ervoor te zorgen dat het gewijzigde aandachtspunt in de nieuwe richtlijn –
de verschuiving van eerdere inspecties die volledig waren gericht op de inrichting
naar inspecties waarbij meer wordt gekeken naar naleving in ruime zin – voldoende
wordt aangehouden gedurende de inspectiebezoeken.
Onderdelen die deel kunnen uitmaken van een inspectie
1. Dieren
• Gezondheid en welzijn van in voorraad gehouden dieren
• Gezondheid, welzijn van fokdieren en efficiëntie van fokprogramma's
• Gezondheid en welzijn van dieren in procedures en de keuze van
methoden die worden gebruikt
• Kwaliteit en frequentie van klinische controles, bv. het gebruik en de
geschiktheid voor klinische scorebladen om tekenen vast te leggen als
gedrag, houding, vacht en letsel; toepassing van de geautoriseerde
eindpunten
• Verrijkings-/socialisatie-/trainingsprogramma's voor dieren
• Op welke manier wordt voldaan aan de fysiologische en ethologische
behoeften
• Waarborging dat er passende identificatiemethoden worden gebruikt
Controle dat honden, katten en niet-menselijke primaten op de minst
pijnlijke wijze zijn gemerkt met een permanent individueel merkteken
• Bron – bijvoorbeeld in het wild gevangen
2. Ecologische stabiliteit en geschiktheid om te voldoen aan de behoeften voor
dierenwelzijn en wetenschap
• Temperatuur
33
• Vochtigheid
• Licht
• Ventilatie
• Geluidshinder
• Dagelijkse controle van de omgevingsomstandigheden; defecten
worden zo snel mogelijk verholpen.
3. Geschiktheid van de leefruimtes voor dieren
• Voeder
• Water
• Strooisel/nestmateriaal
• Bodem
• Afmetingen
• Bezettingsdichtheid
• Hygiëne en schoonmaakregeling
• Complexiteit en verrijking van de leefruimte
• Labelling/identificatie
4. Inrichting
• Alarmen - brand/stroom/druk/back-ups
• Apparatuur – functie/onderhoud
• Geschiktheid voor het doel van leefruimte voor dieren
• Onderhoud en hygiëne van de eenheden, bv. operatiefaciliteiten.
5. Documentatie
• Herkomst van de dieren
• Gebruik – fokken, bevoegd wetenschappelijk gebruik
• Verwijdering – bv. gedood in het kader van de procedure, overschot
op de vereisten, vrijgegeven als huisdier
• Gezondheidsstatus – zorg voor geschiktheid voor wetenschappelijke
werkzaamheden
• Medische dossiers – ziektefrequentie/sterftecijfer en -oorzaak;
• Documentatie en analyse van de doelmatigheid en welzijnsproblemen
bij de productie (fokken)
• Welzijnsbeoordelingen van genetisch gemodificeerde dieren –
schadelijke en niet-schadelijke lijnen
• Dossiers van de individuele geschiedenis van elke hond, kat en niet-
menselijke primaat, met inbegrip van relevante gegevens inzake
voortplanting en veterinaire en sociale aangelegenheden voor elk dier
en de details van de projecten waarvoor de dieren zijn gebruikt
• Documentatie van gebruikte diergeneesmiddelen
• Documentatie van het gebruik van in het wild gevangen dieren (om te
zorgen dat ook overige wettelijke vereisten worden nageleefd)
34
6. Personeel (algemeen)
• Houding ten aanzien van gebruik en verzorging van dieren
7. Wetenschappelijk personeel
• Bestaan en kwaliteit van de dossiers inzake dierengebruik
• Duidelijkheid en volledigheid van de documentatie inzake opleiding
en bevoegdheid
• Naleving van de projectvergunning, met inbegrip van de vooruitgang
bij de verwezenlijking van doelstellingen ten aanzien van
wetenschappelijke programma's
• Het op hedendaagse wijze in de praktijk brengen van elk van de drie
V's, met inbegrip van het gebruik van verdoving en pijnbestrijding
• Nadelige effecten zoals kunnen worden verwacht van vergunningen en
de inspanningen om de ernst zo laag mogelijk te houden
• Beoordelingen van de ernst aan het eind van het onderzoek of van het
leven van dieren
• Documentatie van het dierengebruik en verificatie of de jaarlijkse
statistische verslagen naar behoren worden ingediend
8. Dierenverzorgers
• Passende hoeveelheid en ervaringsniveau van het beschikbare
personeel om op elk moment de vereiste taken te verrichten
• Kennis van de vereisten voor de diersoorten en aandacht voor de
dieren
• Monitoring van het toezicht op dieren die procedures ondergaan en de
te ondernemen actie – kennis van ingrepen en humane eindpunten
• De kwaliteit van de behandeling van dieren
• Duidelijkheid en volledigheid van de documentatie inzake opleiding
en bevoegdheid
9. Personen op wie de artikelen 24 en 25 van toepassing zijn
• Het juiste opleidingsniveau, passend toezicht, waar nodig, op
wetenschappers en verzorgers, alsmede de informatieverstrekking aan
hen
• Ten aanzien van de aangewezen dierenarts:
- evaluatie van de kwaliteitsbeoordeling en de activiteit met
betrekking tot gezondheids-/welzijnskwesties
- beoordeling van de rol en de effectiviteit ter bevordering van
verfijningen, bv. evaluatie van de kwaliteit en de overname van
adviezen inzake aseptische technieken, verdoving, pijnstillers
en peri-operatieve zorg
35
10. Hergebruik
Zijn alle aspecten van het hergebruik in aanmerking genomen?
• Evaluatie of de juiste ernst van de vorige procedure is toegekend
• Bepalen of het waarschijnlijk of duidelijk is dat de algemene
gezondheidstoestand en het welzijn van het dier weer zijn hersteld
• Bepalen of er advies van een dierenarts is ingewonnen en of er
rekening is gehouden met de volledige levensloop van het individuele
dier
11. Vrijlating en adoptie
Zijn er passende mechanismen ingevoerd en zijn deze naar behoren toegepast?
Factoren die in ogenschouw moeten worden genomen, zijn onder meer
• Controle of de lidstaat de adoptie of vrijlating van het dier toestaat –
zo ja, nagaan of
(a) de gezondheidstoestand van het dier juist is (of lijkt te zijn)
beoordeeld,
(b) alle risico's voor de volksgezondheid, de diergezondheid of het
milieu goed zijn overwogen en er geacht wordt geen gevaar te zijn,
en
(c) er passende maatregelen worden genomen om de gezondheid van
het dier te beschermen
• Beoordeling of er een advies is gegeven door het orgaan inzake
dierenwelzijn over de adoptieregeling, met inbegrip van passende
socialisatie, en wat de kwaliteit daarvan is.
12. Projecten (werk in uitvoering)
• Projecten gecontroleerd ter waarborging van de naleving van de
vergunningsvereisten
• Passende planning en opzet van de uit te voeren onderzoeken.
Evaluatie van experimenten ter beoordeling van de naleving van de
vereisten voor gebruik van zo weinig mogelijk dieren en
verwezenlijking van doelstellingen
• Inspectie van de uitvoering van procedures om te zorgen dat deze
procedures passend en zo verfijnd mogelijk zijn (waarbij mogelijk
speciale aandacht moet uitgaan naar nieuwe procedures zoals nieuwe
chirurgische ingrepen, procedures die nieuw en nog niet-
gestandaardiseerd zijn voor de inrichting)
36
• Beoordeling of waar mogelijk gebruik wordt gemaakt van
vervangingen
• Bestaan en kwaliteit van een administratie
• Opleiding van, toezicht op en bevoegdheid van personeelsleden die
meewerken aan het project
• Documentatie – bron, gebruik, lotgevallen van dieren; opleiding van
personeel
13. Het in de praktijk brengen van de drie V's
• Controle op de methode om de meest actuele informatie over de drie
V's bij te houden en deze informatie te delen binnen de inrichting
• Controle of de drie V's in praktijk worden gebracht bij het gebruik en
de verzorging van dieren binnen de inrichting (bv. projecten op lange
termijn, genotypering, fokpraktijken)
14. Doden
• Bevoegdheid van het personeel
• Naleving van bijlage IV of overige goedgekeurde methoden
• Documentatie, ook over de lotgevallen van dieren; opleidingsgegevens
15. Overig
• Beoordelen of de vereiste taken van het orgaan voor dierenwelzijn
worden verricht
• Beoordelen of de adviezen van het orgaan voor dierenwelzijn naar
behoren worden gedocumenteerd
• Beoordelen of de structuur en functie van het orgaan voor
dierenwelzijn passend zijn (bv. door aanwezig te zijn op een
vergadering van het orgaan voor dierenwelzijn)
Er dient feedback te worden verstrekt aan de inrichting, waarin
eventuele problemen die moeten worden gecorrigeerd (bv. niet-naleving) aan
de kaak worden gesteld;
gebieden ter voorkoming van gevallen van niet-naleving worden aangegeven
(inspecteurs moeten van elk geval van niet-naleving de details rapporteren
aan de relevante bevoegde autoriteit);
een tijdspad wordt aangegeven waarin de eventuele corrigerende maatregelen
moeten worden afgerond (bv. correctief en preventief actieplan).
37
Bijlage III
Verzameling van richtsnoeren
Richtsnoer 1
Inspectie van de naleving van de projectvergunningen
Ingevolge artikel 34 moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de bevoegde instanties bij
alle fokkers, leveranciers en gebruikers, inclusief hun inrichtingen, regelmatige
inspecties uitvoeren, teneinde na te gaan of aan de voorschriften van deze richtlijn
wordt voldaan. Een van die vereisten is om ervoor te zorgen dat de projecten worden
uitgevoerd in overeenstemming met de door de bevoegde instantie voor het project
verleende vergunning of met het besluit van de bevoegde instantie (artikel 36).
Het doel van dit begeleidend advies is om manieren voor te stellen waarop dit kan
worden verwezenlijkt.
De inspectie van een projectvergunning kan onder drie categorieën vallen:
1. Planning en voorbereiding van onderzoek
2. Uitvoering van procedures
3. Beoordeling van resultaten en ernst
1. Planning en voorbereiding van onderzoek
Onderdelen die kunnen worden beoordeeld tijdens de inspectie om te zorgen voor een
passend ontwerp en om te zorgen dat de drie V's op de juiste manier in de praktijk
worden gebracht.
Geschiktheid van het ontwerp van de proeven
Bewijs van het inwinnen van professioneel statistisch advies over de opzet en de
planning van afzonderlijke proeven, wanneer deze niet reeds zijn gespecificeerd in de
projectvergunning. Worden de proeven verricht op een manier die leidt tot degelijke
resultaten (bv. willekeurige toewijzing naar gewicht, geslacht en leeftijd gekoppelde
dieren, passende opzet)? Dit kan worden geïnspecteerd door te kijken naar de
hoeveelheid dieren in kooien, de indeling van kooien op stellingen, en de bespreking
van de opzet van de proeven met de projecthouders.
Gebruik van deskundig advies
38
Is er, waar nodig, advies ingewonnen bij specialisten binnen de inrichting of uit
andere bronnen voorafgaand aan de start van de procedures? Bijvoorbeeld de inbreng
van een aangewezen dierenarts ten aanzien van verdoving of aseptische technieken
ten behoeve van chirurgische ingrepen.
De inbreng van het orgaan voor dierenwelzijn
Bewijs van de betrokkenheid of het advies van het orgaan voor dierenwelzijn ten
behoeve van de verfijning van de procedures. De documentatie van besluiten van het
orgaan voor dierenwelzijn kan worden geïnspecteerd en er kan informatie worden
verzameld over de betrokkenheid van het orgaan voor dierenwelzijn op grond van
gesprekken met wetenschappers en verzorgers.
Personeel, opleiding en bevoegdheid
Is er bewijs van de adequate opleiding van en het toezicht op personen die uitvoering
geven aan de procedures? Kan tijdens de inspectie ook de documentatie van de
opleiding van personen die uitvoering geven aan de procedures met betrekking tot
dieren worden geïnspecteerd?
Zijn de personen die uitvoering geven aan de procedures zich goed bewust van de
projectvergunningen en alle eventuele beperkingen/restricties die zijn opgelegd door
de bevoegde autoriteit? Dit kan tijdens de inspectie worden beoordeeld door het
gesprek aan te gaan met de personen die uitvoering geven aan de procedures, en met
diegenen met verantwoordelijkheden voor de verzorging van dieren overeenkomstig
de procedures.
Verzorging en huisvesting van dieren; omgeving en uitrusting.
Is de huisvesting geschikt voor de verrichte procedures? Voldoen de metabole kooien
bijvoorbeeld aan de eisen voor minimale omvang voor de diersoorten en, zo niet, is er
een wetenschappelijk of anderszins acceptabele grond waarom dit niet het geval is?
Zijn de metabole kooien zodanig ontworpen dat de effecten van een kale omgeving
voor de dieren tot een minimum worden beperkt?
2. Uitvoering van procedures
De uitvoering van procedures kan worden geïnspecteerd door de procedures te
observeren, de toestand van de dieren na de procedures te inspecteren en de
documentatie inzake de procedures te inspecteren.
Observeren van procedures
Worden de verrichte procedures ook echt opgenomen in de projectvergunning? De
procedures die worden geobserveerd gedurende de inspectie, dienen te worden
getoetst aan die in de projectvergunning.
39
Worden de procedures op een voldoende verfijnde wijze verricht? Worden
chirurgische ingrepen bijvoorbeeld aseptisch verricht, en worden de dieren op een zo
verfijnd mogelijke wijze in bedwang gehouden?
Wordt er gebruikgemaakt van een passende verdovingsregeling? Is er een passend
controleprotocol van kracht in het geval er gebruik wordt gemaakt van
neuromusculaire inhibitoren (artikel 14, lid 3)?
Inspectie van dieren na procedures
Dieren kunnen worden geïnspecteerd op passende tijdstippen na de procedures om de
klinische symptomen te observeren en de documentatie van alle gegeven
behandelingen door te nemen. Worden de dieren voldoende frequent geïnspecteerd
om eventuele schadelijke effecten als gevolg van procedures te ontdekken? In het
geval zich onverwachte schadelijke effecten hebben voorgedaan, wordt er dan
passende actie ondernomen, bv. in de vorm van een passende behandeling of andere
maatregelen die erop gericht zijn eventuele pijn, leed, angst of blijvende schade tot
een minimum te beperken? Is er ook overwogen om te stoppen met de proef? Is er
advies ingewonnen met betrekking tot wijziging van de vergunning met als doel de
ernstcategorie te verhogen in het geval er onverwachte schadelijke effecten zijn
geobserveerd?
Zijn er op passende momenten verdovingsmiddelen en pijnstillers toegediend (bv.
pijnstillers zowel vóór als na de ingreep)?
Indien er gebruik wordt gemaakt van methoden voor het doden van dieren die niet
zijn opgenomen in bijlage IV, zijn deze dan in overeenstemming met de
projectvergunning en zijn ze op de juiste wijze uitgevoerd?
3. Beoordeling van resultaten en ernst
Naleving van de projectvergunningen
Is de documentatie inzake de procedures opgesteld op een wijze die overeenkomt met
de projectvergunningen?
Zijn de in de projectvergunningen gespecificeerde eindpunten nageleefd?
Kan de documentatie inzake sterftecijfers en ziektefrequentie worden beoordeeld
tegen de verwachte cijfers en worden vergeleken met de vastgelegde cijfers voor
werkelijke ernst?
Werkelijke ernst van procedures
Komt de documentatie inzake de werkelijke ernst overeen met de procedures die zijn
waargenomen en/of de klinische signalen die zijn opgevangen gedurende de
inspectie?
40
Hergebruik
Wordt er adequate documentatie bijgehouden over de dieren die opnieuw worden
gebruikt, waaruit blijkt dat aan de bepalingen van artikel 16 wordt voldaan?
Adoptie/vrijlating
Zijn de regelingen voor de vrijlating of adoptie van dieren aan het einde van de
procedure in overeenstemming met de vereisten van artikel 19?
41
Bijlage IV
Voorbeeld van een numeriek scoresysteem ter ondersteuning van een
risicoanalyse
(ingediend door Ierland)
Richtsnoer
Titel Risicobeoordeling van de frequentie van het verrichten
van inspecties in het licht van de bescherming van
proefdieren
Toepassingsgebied Het inspectieschema voor het inspecteren van
proefdierinrichtingen
INLEIDING
Op grond van de nationale en EU-wetgeving moet de bevoegde autoriteit het
inspectieschema aanpassen voor de inspectie van inrichtingen die dieren fokken,
leveren of gebruiken voor wetenschappelijke doeleinden, op basis van een
risicoanalyse. In deze richtsnoer zijn de parameters voor een dergelijke analyse
vervat.
De bevoegde autoriteit is eveneens verplicht om een aantal onaangekondigde
inspecties te verrichten.
Behalve routine-inspecties kunnen er ook vervolginspecties zijn vereist teneinde
ervoor te zorgen dat eventuele corrigerende maatregelen die zijn aangegeven tijdens
eerdere inspecties, ook echt zijn doorgevoerd.
Er moeten jaarlijks inspecties worden vericht bij minstens een derde van de
gebruikers, afhankelijk van de risicoanalyse. Een passend percentage van de
inspecties dient te worden uitgevoerd zonder vooraf te zijn aangekondigd.
BENADERING
Het model gaat uit van een analyse van de verschillende onderdelen, waarbij rekening
wordt gehouden met juridische en overige relevante overwegingen. Aan al deze
componenten moet in het scorebereik een weging worden gegeven, zodat het algehele
risiconiveau kan worden berekend. Bij het vaststellen van de waarden moet rekening
worden gehouden met eerdere inspecties of de nalevingsgeschiedenis van de
inrichting die actief is als fokker, leverancier of gebruiker, d.w.z. inrichtingen met een
42
voorgeschiedenis van niet-naleving dienen een verhoogde score (met een hogere
sanctie) te krijgen, hetgeen meteen ook een hogere frequentie voor inspecties in de
toekomst met zich meebrengt. In het geval er binnen elke categorie meerdere
parameters van toepassing zijn, wordt uitgegaan van die parameter die het hoogste
risiconiveau aangeeft. Deze worden dan bij elkaar opgeteld om een classificatie van
de geschatte risico's te maken.
De risicoanalyse dient jaarlijks te worden uitgevoerd en de risicobeoordeling wordt
dan gedurende het hele daaropvolgende jaar gebruikt (behalve in uitzonderlijke
gevallen, waarin plotseling nieuwe informatie beschikbaar komt).
Diersoorten, schaal van 1 tot 20 (1 = laagste risico, 20 = hoogste risico)
Niet-menselijke primaten 20
Katten, honden, paardachtigen 4
Landbouwhuisdieren 3
Konijnen, cavia's, fretten 3
Wilde dieren 3
Ratten, muizen, vissen, vogels 2
Ongewervelde dieren (met inbegrip van koppotigen) 1
Aantal dieren dat wordt gehouden door de inrichting die dieren fokt, levert of
gebruikt, op een schaal van 1 tot 5 (1 = laagste risico, 5 = hoogste risico)
> 30 000 5
> 20 000, maar < 30 000 4
> 10 000, maar < 20 000 3
> 3 000, maar < 10 000 2
< 3 000 1
Procedures waarbij vissen en koppotigen (ongeacht het aantal) zijn betrokken 1
Nalevingsgegevens van de inrichting die dieren fokt, levert of gebruikt, op een
schaal van 1 tot 10 (1 = laagste risico, 10 = hoogste risico)
Kritieke gevallen van niet-naleving die in eerdere jaren aan het licht zijn
gekomen
10
Kritieke gevallen van niet-naleving die tussen een à drie jaar geleden aan het
licht zijn gekomen
8
Belangrijke gevallen van niet-naleving die het afgelopen jaar aan het licht zijn
gekomen
6
Belangrijke gevallen van niet-naleving die tussen een à drie jaar geleden aan 4
43
het licht zijn gekomen
Niet-belangrijke of -kritieke gevallen van niet-naleving die de laatste drie jaar
aan het licht zijn gekomen
1
Inrichting waaraan recentelijk een vergunning is toegekend (in de afgelopen
12 maanden)
5
Regelgevende acties die zijn ondernomen tegen een inrichting die dieren fokt,
levert of gebruikt, met inbegrip van personeel en projecten, op een schaal van 1
tot 10 (10 = hoogste)
Gerechtelijke uitspraken gedurende het afgelopen jaar 10
Gerechtelijke uitspraken gedurende de afgelopen drie jaar 8
Geldboetes gedurende het afgelopen jaar 7
Geldboetes gedurende de afgelopen drie jaar 6
Intrekking of opschorting van de vergunning(en) gedurende het afgelopen jaar 2-10
Intrekking of opschorting van de vergunning(en) gedurende de afgelopen drie
jaar
2-8
Nalevingsbericht verstuurd gedurende het afgelopen jaar 5
Nalevingsbericht verstuurd gedurende de afgelopen drie jaar
Bericht(en) inzake dierenwelzijn verstuurd gedurende de afgelopen drie jaar
3
2-8
Geen regelgevende actie ondernomen gedurende de afgelopen drie jaar 1
Profiel van het personeel dat de procedures/euthanasie verricht bij de fokker,
leverancier of gebruiker, op een schaal van 1 tot 5 (5 = hoogste)
> 30 % van het personeel of de onderzoekers is gedurende het afgelopen jaar
aangenomen
5
> 20, maar < 30 % van het personeel of de onderzoekers is gedurende het
afgelopen jaar aangenomen
4
> 10, maar < 20 % van het personeel of de onderzoekers is gedurende het
afgelopen jaar aangenomen
3
Alle overige gevallen 1
Soorten projecten en procedures die worden verricht bij de inrichting van de
fokker, leverancier of gebruiker, op een schaal van 1 tot 5 (5 = hoogste)
> 30 % van de projecten heeft de ernstcategorie "ernstig" 5
> 30 % van de projecten heeft de ernstcategorie "matig" 4
Het merendeel van de procedures heeft de ernstcategorie "licht" of
"terminaal"
3
44
Het (uitsluitend) fokken van genetisch gemodificeerde dieren 2
Het (uitsluitend) fokken van dieren voor hun weefsel of organen 1
Andere overwegingen per geval, op een schaal -10 tot +10 (-10 = gunstigste
niveau)
Er worden beschermingsinspecties voor niet voor wetenschappelijke
doeleinden gehouden dieren verricht in de inrichting van de fokker,
leverancier of gebruiker (bv. inspecties op een goede laboratoriumpraktijk):
-5
Personeel dat, voorzieningen die of gebouwen die aanzienlijke veranderingen
ondergaat/ondergaan
5
De inrichting van de fokker, leverancier of gebruiker heeft meerdere
vestigingen
3
Overig (vermelden en verklaren) x (-10 tot +20)
45
SCENARIO'S VOOR STEEKPROEVEN EN BEREKENING VAN DE
RISICOBEOORDELINGEN
Zie onderstaande tabel voor de scenario's voor steekproeven en de bijbehorende
berekeningen van de risicobeoordeling.
TOETSING VAN DE RISICOBEOORDELING
Op basis van bovenstaand model worden alle inrichtingen van een fokker, leverancier
of gebruiker ingedeeld. Vervolgens wordt er een spreadsheet opgesteld waarin de
individueel vastgestelde risicoscores worden opgenomen.
De inrichtingen van een fokker, leverancier of gebruiker worden gerangschikt van de
hoogste score (hoogste risico) tot de laagste score (laagste risico). Inrichtingen met de
hoogste score worden minimaal op jaarbasis geïnspecteerd, terwijl inrichtingen met
de laagste score in ieder geval eenmaal in de drie jaar worden geïnspecteerd. Indien
inrichtingen van een fokker, leverancier of gebruiker dezelfde risicoscore krijgen
toegekend, dient de prioriteit voor het inspecteren uit te gaan naar die inrichtingen
met de meeste projectvergunningen. Deze risicoscore mag uitsluitend worden
gebruikt als algemene leidraad.
De bevoegde autoriteit dient elk jaar de inspectiedoelstellingen te evalueren, als
onderdeel van haar normale planningscyclus.
46
TABEL 1 SCENARIO'S VOOR STEEKPROEVEN EN BEREKENING VAN DE RISICOBEOORDELINGEN
Hieronder volgt een aantal fictieve voorbeelden van hoe de risicoscore kan worden berekend voor de diverse soorten inrichtingen:
1. Zeer grote instelling voor contractonderzoek, 24 000 dieren, waaronder huisknaagdieren en honden, personeel met lange staat van dienst, op
grond van wettelijke tests geclassificeerd als instelling met goede laboratoriumpraktijken met de risicoscore "ernstig", die voldoet aan alle
voorschriften: 11.
2. Grote universiteit, meerdere vestigingen, houder van 6 000 knaagdieren, grote doorloop van studenten, terminaal onderzoek, voldoet aan de
voorschriften: 17.
3. Kleine instelling met hoge risicoscore, 15 % van het personeel bestaat uit nieuwe werknemers, nieuw gebouw in aanbouw voor het houden
van 500 knaagdieren uitsluitend voor hun organen, in het afgelopen jaar aanzienlijke gevallen van niet-naleving ontdekt: 19.
4. Kleine instelling voor contractonderzoek, houder van 22 000 vissen, personeel met lange staat van dienst, op grond van wettelijke tests
geclassificeerd als "ernstig", voldoet aan de voorschriften: 11.
5. Staatsdierenhouderij met met 250 wilde dieren, personeel met lange staat van dienst, onderzoeken geclassificeerd als "matig", voldoet aan
de voorschriften: 11.
6. Staatsveehouderijen gevestigd in verschillende provincies, met in totaal 900 stuks vee, personeel met lange staat van dienst,
onderzoeksproeven geclassificeerd als "matig", voldoet aan de voorschriften: 13.
Soorten Aantal
dieren
Documentati
e inzake
naleving
Documentati
e inzake
regelgeving
Profiel
personeel
Soort
project/
procedure
Overige
overweginge
n
Totale
score
Scorebereik/
scenario
1-20 1-5 1-10 1-10 1-5 1-5 -10 - +20
1 4 4 1 1 1 5 -5 11
2 2 2 1 1 5 3 3 17
3 2 1 6 1 3 1 5 19
4 2 1 1 1 1 5 0 11
5 3 1 1 1 1 4 0 11
6 3 1 1 1 1 3 3 13
47
Bijlage V
Suggesties voor de ontwikkeling van een inspectieverslagleggingssjabloon
Deze bijlage bevat een lijst met suggesties die zijn opgesteld door de deskundigenwerkgroep
inzake inspectie en handhaving. Deze suggesties kunnen in ogenschouw worden genomen bij
de ontwikkeling van een standaardsjabloon voor de rapportage van inspecties, teneinde bij te
dragen aan het verslag zoals bedoeld in artikel 54, lid 1, inzake de tenuitvoerlegging van de
richtlijn als omschreven in onderdeel E "Handhaving" van bijlage I bij
Uitvoeringsbesluit 2012/707/EU van de Commissie.
Afhankelijk van hoe binnen elk van de lidstaten aan de inspectievereisten wordt voldaan, kan
het zijn dat sommige van deze suggesties moeilijk kunnen worden opgevolgd binnen een
gemeenschappelijk EU-rapportageformaat. Onderstaande suggesties zijn niet besproken door
de lidstaten en kunnen daarom niet worden bekrachtigd als onderdeel van deze richtsnoeren.
De suggesties zijn desalniettemin hieronder ter overweging volledig weergegeven:
factoren die zijn opgenomen in de risicoanalyse (standaard-EU-lijst); beschrijving van
het inspectieproces;
beschrijving van de inspectiedienst, met inbegrip van de kwalificaties van inspecteurs
en de opzet van de dienst (inspecteurs van algemeen dierenwelzijn versus
gespecialiseerde inspecteurs voor proefdierkunde);
beschrijving van het inspectieproces – wie en hoe, planning;
beweegreden voor aangekondigde versus onaangekondigde bezoeken;
het aantal geplande versus het aantal werkelijke inspecties, met inbegrip van uitleg
ingeval bepaalde doelstellingen niet worden gehaald;
het aantal inrichtingen versus het aantal geïnspecteerde inrichtingen (absoluut en naar
rato);
de aard van de inrichtingen (uitgesplitst naar fokkers, gebruikers en leveranciers);
aantal bezoeken (aangekondigd versus onaangekondigd);
aantal inspecteurs (voltijdsequivalenten – FTE's);
totale hoeveelheid tijd die is besteed aan het inspectieproces (aantal uren besteed aan
de inspectie, de bereiding en de rapportage);
risicobeoordeling van de inrichting en de relatieve inspectiefrequentie (hoog,
gemiddeld, licht); beschrijving (kwalitatief) van de soort inspecties, bv. algemeen,
huisvesting en verzorging, specifieke projecten/personen, beoordeling van opleiding
en training/toezicht en competentie;
rapporteren van de maximale periode tussen bezoeken voor inrichtingen die dieren
fokken, gebruiken of houden;
overzicht/beoordeling van de inspectieresultaten, met inbegrip van de effecten voor de
drie V's – voordelen, trends (verbeteringen);
beschrijving van de praktijk voor het afhandelen van inbreuken;
48
beschrijving van de sancties bij niet-naleving;
overzicht van de niet-naleving, de inbreuken en de actie die naar aanleiding daarvan is
ondernomen;
kwantitatieve (aantallen) en kwalitatieve informatie over de niet-naleving, in het
bijzonder de effecten daarvan voor de dieren;
beoordeling van de mogelijke verbanden tussen het inspectierapport en de statistische
verslagen inzake het gebruik van dieren.