Multiculturalisme en witte paranoia in...
-
Upload
vuongquynh -
Category
Documents
-
view
215 -
download
0
Transcript of Multiculturalisme en witte paranoia in...
Multiculturalisme en witte paranoia in Australië1
Ghassan Hage*
In dit artikel behandel ik de opkomst en ontwikkeling van het multiculturalismedebat in
Australië vanaf het midden van de jaren tachtig van de twintigste eeuw door aandacht te
schenken aan de cruciale rol van de Australische koloniale witte paranoia** bij de
vorming van de inhoud en intensiteit van dit debat. Ik begin met een kort historisch
overzicht van de wijze waarop witte paranoia de cultuur en samenleving van Australië
heeft gevormd vanaf de periode van federale onafhankelijkheid in 1900 tot de opkomst
van het multiculturele beleid aan het begin van de jaren zeventig. Vervolgens laat ik zien
hoe deze ontwikkeling tussen begin jaren zeventig en tachtig werd gemarginaliseerd, om
opnieuw onder de aandacht te komen in het multiculturalismedebat vanaf midden jaren
tachtig tot heden.2 Om de vorm en aard van dit debat te begrijpen, zo zal ik betogen,
dienen we de economische, maatschappelijke en historische omstandigheden in
ogenschouw te nemen die ervoor hebben gezorgd dat dominante sectoren binnen de
media en de politieke klasse bereid waren om de witte koloniale paranoia te exploiteren
en opnieuw naar voren te schuiven als een invloedrijke politieke kracht.
Witte koloniale paranoia in Australië
Sinds het ontstaan van Australië als een samenleving van Britse kolonisten hebben de
identiteit en nationale cultuur van dit land zich tegen een achtergrond van tweeslachtige
koloniale tendensen ontwikkeld. Meer nog dan in andere op kolonisering gebaseerde
samenlevingen van de ‘Nieuwe Wereld’, zoals de Verenigde Staten, zijn de rijkdom en
democratische instellingen van Australië gebouwd op de uitroeiing van vrijwel de gehele
oorspronkelijke bevolking van het continent en de vernietiging van haar
maatschappelijke, politieke en economische identiteit. Dit zou in theorie de aanwezigheid
en effecten van de paranoïde koloniale gevoeligheid die men aantreft in op kolonisatie
2
gebouwde landen, die voortdurend bang zijn voor dekolonisatie, moeten minimaliseren.
Een dergelijke gevoeligheid vloeit grotendeels voort uit het bestaan van een
gekoloniseerde politieke wil, die onophoudelijk probeert haar soevereiniteit over het
gehele of gedeeltelijke territorium te laten gelden. Dit is vandaag de dag bijvoorbeeld het
geval in Israël, zoals eerder in het Zuid-Afrika van de apartheid voor de dekolonisatie.
Maar de inheemse bevolking van Australië is niet langer in staat om zich in antikoloniale
politieke praktijken te manifesteren. Hoewel er talloze inheemse praktijken zijn die als
‘antikoloniaal’ kunnen worden getypeerd, bestaat er geen krachtige inheemse
antikoloniale beweging die streeft naar het herwinnen van de soevereiniteit over het
Australische grondgebied (Collishaw en Morris, 1977). Vanwege de relatieve rijkdom en
stabiele democratie verwacht men dan ook dat Australië, net als de Verenigde Staten,
uitgaat van het vertrouwen in het koloniale fait accompli, waarmee de nationale cultuur
van laatstgenoemde is doordrenkt. Dit is echter niet het geval.
Hoewel er in Australië wel degelijk sporen van zo’n vertrouwen aanwezig waren en zijn,
bleef een vorm van ‘witte koloniale paranoia’ nog lang na de decimering van de inheemse
bevolking deel van de Australische cultuur. Paranoia betekent hier een pathologische
vorm van angst die is gebaseerd op een uiterst breekbare opvatting van het zelf als
voortdurend bedreigd. Het behelst ook het zien van een bedreiging waar er geen is, of als
er al een is, het overdrijven van haar vermogen om het zelf te beschadigen. Het
kernaspect van de koloniale paranoia in Australië is de angst om Europeesheid of witheid
te verliezen, alsmede de levensstijl en privileges waarvan wordt aangenomen dat zij direct
daaruit voortvloeien. Het gaat hier om een combinatie van de breekbaarheid van de witte
Europese koloniale identiteit in het algemeen en de specificiteit van de Australische
situatie.
Claude Lévi-Strauss stelt in zijn beroemde UNESCO artikel over ras dat het mensbegrip
‘gedurende tientallen millennia voor grote delen van de mensheid totaal afwezig is
3
geweest. De mensheid houdt op bij de grenzen van de stam of van de taalkundige groep
en soms zelfs bij de grenzen van het dorp, in de zin dat veel van de volken die we
primitief noemen naar zichzelf verwijzen met een woord dat ‘mens’ betekent... en aldus
suggereren dat de andere stammen, groepen en dorpen onbekend zijn met menselijke
deugden of zelfs geen deel hebben aan de menselijke natuur’ (Lévi-Strauss, 1976, p. 329).
Op een manier die nauwelijks hiervan verschilt, en ondanks het bestaan van een
algemene, aan het christendom ontleende categorie ‘mensheid’, hebben de Europese
stammen van het koloniale kapitalisme zich geconstrueerd als het ideaaltype van wat
‘mens-zijn’ betekent. Wat de geschiedenis van de opkomst van het Europese kolonialisme
laat zien is hoe dit ‘beste soort mens-zijn’ op zeker moment exclusief werd geassocieerd
met de blanke Europeaan.
We moeten onszelf hier rekenschap geven van het feit dat ook binnen de geschiedenis van
het moderne Westen deze ‘club van beste mensensoort’ niet altijd toegankelijk was voor
leden van de lagere klassen in Europa. De opkomende Europese burgerij nam van de
eerdere hofadel de visie over dat boeren en arme stedelingen tot een lagere mensensoort
behoorden. De leden van lagere klassen werden ‘geracialiseerd’ als intrinsiek inferieure
wezens die biologisch gesproken amper waren toegerust om toegang te krijgen tot
menselijke vormen van ‘beschaving’, zoals met name hoop en waardigheid. De
gemeenschap van ‘mensen’ binnen de zich ontwikkelende natie viel niet samen met de
grenzen van de natiestaat. Haar grenzen waren de grenzen van de ‘beschaafde’ burgerlijke
cultuur. Bob Miles, die zich baseert op Norbert Elias’ klassieke Über den Prozess der
Civilization (1939), heeft onderzocht hoe racistische denkwijzen in het Westen teruggaan
op de manier waarop de arbeidersklassen werden geclassificeerd (Miles, 1993, vooral
hoofdstuk 3). Door de opkomst van de koloniale natiestaat werden boeren en leden van de
lagere klassen in toenemende mate opgenomen binnen de cirkel van wat iedere natie als
de eigen versie van een beschaafde samenleving van mensen omschreef. Maar deze ‘de-
4
racialisering’ en civilisatie van het binnenland ging gepaard met de verheviging van de
koloniale ‘racialisering’ daarbuiten (ibid.). Nu kwam meer dan ooit tevoren de nadruk op
huidskleur te liggen, met Europese witheid als belangrijkste basis voor toegang tot
‘waardigheid en hoop’.
Zoals Alistair Bonnett heeft aangetoond, maakte de geleidelijke ‘bleking’ van de
arbeidersklasse deel uit van dit proces. Dit historische veranderingsproces leidde ertoe,
dat leden van de Britse arbeidersklasse niet langer gezien werden als ‘gelijk aan apen’,
zoals in sommige bronnen is terug te vinden, of dat Lord Milner op het slagveld bij de
Somme kon verklaren ‘nooit te hebben geweten dat arbeiders zo'n blanke huid
hadden’ (Bonnet, 2000, p. 26). Dit is de geschiedenis van de constructie van witheid als
een positief gewaardeerde raciale causale categorie, die op zijn beurt aanleiding is tot de
zuivere koloniale racistische logica: Op de vraag waarom Europeanen beschaafd en
superieur zijn, is maar één antwoord mogelijk: omdat zij blank zijn. Echter, op dit punt
komt ook de spanning tevoorschijn die specifiek is voor koloniale witheid.
Sommige witte Europeanen slaagden er aanzienlijk beter in om hun ‘beschaafde idealen’
te verwezenlijken dan andere en hierbij was klasse een even belangrijke factor als altijd.
Witheid was slechts het middel om toegang te krijgen tot het ideaal van ‘hoge
beschaving’, maar het garandeerde niet dat men dat ook bereikte. Dit betekende voor
leden van de blanke arbeidersklasse dat zij vanwege hun witheid de hoop op beschaving
konden koesteren, al had niet iedereen evenveel kans dat doel ook daadwerkelijk te
bereiken. Zo meenden de leden van de hoogste klassen automatisch een soort
aristocratische toegang tot hoge beschaving te hebben. De arbeidersklasse was echter
minder zeker over haar eigen witheid. Zoals de fallus in de theorie van Freud, was ‘het’
bezitten in de eerste plaats symbolisch: dankzij ‘het’ konden mogelijk grote dingen
worden bereikt. Tegelijkertijd was ‘het’ als een veronderstelde, causale macht zo
breekbaar en onzeker, dat het bezit ervan een structurele spanning veroorzaakte, alsmede
een voortdurende angst dat men er ‘niet werkelijk over beschikte’ of dat men ‘het zou
5
verliezen’: inderdaad, een castratiecomplex, een niet aflatende angst juist dat te verliezen
waaraan men een gevoel van ‘distinctie’ ontleende.
Kan ik ooit het bij mijn witheid behorende verwachtingspatroon waarmaken en de belofte
van beschaving inlossen? Zal mijn witheid ook bieden wat het belooft te bieden? Witte
koloniale paranoia werd ingegeven door een onbewuste angst dat deze vragen met een
eenvoudig ‘nee’ moesten worden beantwoord. Het is een witheid die vanwege de
klassenrealiteit bestaat in het besef van de aanhoudende dreiging van het niet
verwezenlijken van het veronderstelde potentieel dat het belichaamt. Als zodanig betreft
het een witheid die steeds geneigd is om de dreigende impuls van binnenuit op externe
zaken te projecteren. Deze structurele, op klassenbewustzijn gebaseerde neiging brachten
de Australische kolonisten met zich mee naar hun nieuwe continent, en de spanning rond
het inlossen van de belofte van witheid tekent Australië tot op de dag van vandaag. Men
zou denken dat de geslaagde kolonisering van het continent en de creatie van een
samenleving die al meer dan honderd jaar haar blanke leden een behoorlijk ‘beschaafde
levensstijl’ heeft geboden, voldoende zou zijn om deze koloniale paranoia te begraven.
Maar dit is niet het geval geweest, en dit brengt ons bij het specifieke karakter van het
Australische kolonialisme.
Ten eerste moet worden opgemerkt dat alle restanten van koloniale zelfverzekerdheid zijn
gebaseerd op met genocide verbonden praktijken en daar door achtervolgd blijven.
Omdat er nooit een postkoloniale overeenkomst is gesloten (er is bijvoorbeeld geen
verdrag met de inheemse bewoners), leeft de witte Australische cultuur met een
voortdurend gevoel van onafgedane zaken. De strijd van de overgebleven inheemse
bevolking voor een zekere vorm van morele schadeloosstelling en materiële compensatie
zal dan ook zijn actualiteit behouden. Ondanks de relatieve zwakte van die strijd, die
slechts zelden de witte politieke soevereiniteit aantast, fungeert de realiteit ervan als een
voortdurende herinnering aan de problematische aspecten van het koloniale verleden,
zelfs voor hen die er het meest op gericht zijn dat verleden te vergeten of ontkennen.
6
Een andere factor die het koloniale onzekerheidsgevoel voedt, betreft een specifiek
Australische gevoeligheid voor en bewustzijn van de onmogelijkheid de natuurlijke
omgeving volledig te koloniseren. De verhoudingsgewijs ‘oncultiveerbare’ natuur van het
Australische binnenland en het besef van een altijd aanwezig en soms op mystieke wijze
gedefinieerd ‘oncultiveerbaar restant’ binnen de gecultiveerde ruimte, herinnert de
koloniale cultuur van Australië aan haar kwetsbaarheid, iets dat afwezig lijkt in de meer
zelfverzekerde frontier cultuur die kenmerkend is voor de Amerikaanse koloniale
geschiedenis (Symonds, 1997). Besef van eigen kwetsbaarheid wordt meestal als
psychologisch ‘gezonder’ beschouwd dan de onbewuste ontkenning ervan, en men zou
kunnen betogen dat dit besef mede aan de basis ligt van diverse positieve aspecten van de
traditionele Australische cultuur, zoals het karakteristieke zelfverachtende gevoel voor
humor. Echter, in combinatie met de intrinsieke nationalistische neiging om ‘alles te
domesticeren’ kan dit worden vertaald naar een spanning tegenover de eigen
ongedomesticeerde ‘culturele andersheid’, die altijd deel van de Australische psyche is
geweest.
Ten slotte, als gevolg van de enorme afstand tot het ‘moederland’ hebben de eerste
Australische kolonisten, of diegenen die de macht hadden de identiteit en cultuur van de
koloniale nederzettingen te vormen, hun nieuwe land geconstrueerd als een geïsoleerde
witte Britse kolonie midden in een niet-Europese (lees ook: onbeschaafde), Aziatisch-
Pacifische regio. Op dit vlak deelt Australië met landen als blank Zuid-Afrika en Israël
een angst om te worden ‘overspoeld’ door wat gezien wordt als een omringende vijandige
en onbeschaafde andersheid. ‘…Uit zowel het verre oosten als het verre westen zien wij
bedreiging en verderf’, beweerde de Australische leider Alfred Deakin in 1898 (Burke,
2001, p. 17; zie ook Ang, 2000, en Morris, 1998). Dit is niet slechts de angst dat de
‘onbeschaafde ander’ het land uiteindelijk zal overnemen door een militaire invasie; het is
ook de angst dat de onbeschaafde anderen louter door hun aantal geleidelijk het land
zullen binnendringen en met hun afwijkende culturele vormen en normen langzaam de
7
koloniale samenleving en identiteit zullen vervuilen. Het betreft hier de angst van de
kolonisator om de ‘beschaafde’ culturele identiteit te verliezen die het koloniale project
juist heeft aangedreven en de natie aldus heeft mogelijk gemaakt. Men dient zich echter te
herinneren, zoals Albert Memmi lang geleden heeft uitgelegd, dat achter dit alles vaak
een onbewuste angst schuil gaat om de economische en maatschappelijke privileges te
verliezen die juist werden gewonnen door de structurele positie van kolonisator (Memmi,
1965, p. xii).
Toen Australië rond 1900 op weg was een onafhankelijk land te worden, waren veel
Australiërs bezorgd dat door het verzwakken van de banden met Groot-Brittannië hun
angst voor een ‘toevloed’ van Aziaten werkelijkheid zou worden. De fallische angst voor
het verlies van hun ‘Europeesheid’ (en de daaraan gekoppelde privileges) was evenzeer
aanwezig als de hoop die vergezeld ging met het nieuwe aangekondigde tijdperk. Het gaf
Australië het voorzichtige vertrouwen dat past bij een natie die op het punt staat
onafhankelijk te worden. Deze timiditeit gaf een eerste aanzet tot de formulering van het
zogenoemde White Australia-beleid. Dit beleid weerspiegelde enerzijds de hoop van de
founding fathers op een Australische samenleving die een projectie was van blanke
raciale identiteit, een Australië dat een essentiële witheid uitstraalde en een voorbeeld was
van wat het Britse blanke ras kon bereiken. Anderzijds onderstreepte het beleid de angst
dat deze constitutieve witheid werd bedreigd en derhalve beschermd moest worden door
een stringent raciaal beleid gericht op het behoud van het blank-raciale karakter van het
land. Dit impliceerde niet alleen een binnenlands beleid gericht op de aanhoudende
uitroeiing van de cultuur van de gekoloniseerde inheemse bevolking, maar ook een
immigratiebeleid gericht op de uitsluiting van niet-blanken waar het gaat om toegang tot
het land en het Australisch staatsburgerschap (Markus, 1994, p. 110). Ideologisch gezien
werd de witte paranoia door het volgende discursieve patroon gestructureerd:1) De Britse
beschaving is de hoogste van alle beschavingen in de zin van idealen en geleverde
prestaties. Terwijl het Europese kolonialisme witheid en beschaving in het algemeen had
8
gemonopoliseerd, bestond tussen Europese landen onderling een vinnige strijd over welke
nationale vorm van Europese witheid (Frans, Engels, enz.) de hoogste beschavingsidealen
belichaamde.
2) De Britse beschaving is een door ras bepaalde beschaving; zoals gedefinieerd binnen
de logica van het ‘developmental’ racisme, is de blanke Britse raciale identiteit
oorzakelijk. Door het ‘bezit’ ervan kan men een actieve bijdrage aan samenlevingen
leveren die de hoge waarden van de Britse beschaving uitdrukken en/of men kan zelf
dergelijke samenlevingen stichten.
3) Wie niet blank is, is per definitie niet in staat om maatschappijen die uitgaan van Britse
waarden als democratie en vrijheid te waarderen of in stand te houden, laat staan om
dergelijke maatschappijen te stichten. De aanwezigheid van niet-blanken leidt
onherroepelijk tot de opzettelijke dan wel onopzettelijke ondermijning van die waarden
en de erop gebaseerde cultuur.
4) Aangezien niet-blanken allemaal in arme landen wonen, zijn zij over het algemeen niet
gewend aan een hoge levensstandaard en werken ze graag voor een laag loon. Zo
ondermijnen zij niet alleen de beschaafde cultuur, maar ook de beschaafde hoge
levensstandaard van blanke arbeiders.3
5) Hoe meer niet-blanke elementen een blanke samenleving binnenkomen, des te minder
is die samenleving in staat om de waarden van de blanke beschaving uit te drukken;
daarom is het essentieel een blanke samenleving vanuit raciaal oogpunt zo zuiver
mogelijk te houden.
Het White Australia-beleid hield Australië niet alleen volledig blank, het maakte het land
nog homogener dan het al was aan het begin van de 20e eeuw. Historicus Andrew Markus
laat zien dat in 1891 Australië volgens een schatting van demograaf Charles Price 87
procent Anglo-Keltisch en 6 procent Noord-Europees was, terwijl Oost- en Zuid-
Europeanen samen minder dan 1 procent, Aziaten 1,9 procent en Aboriginals 3,4 procent
9
bijdroegen. In 1947 was het Anglo-Keltische aandeel zelfs toegenomen tot 90 procent, het
Noord-Europese gelijk gebleven en het totaal van Aboriginals en Aziaten tot 1,1 procent
gedaald (Markus, 1994, p. 152). Omdat tijdens het grootste deel van de eerste helft van de
twintigste eeuw de levensstandaard in Australië steeg, zorgde het White Australia-beleid
feitelijk voor een verdere internalisering van de logica die een hoge levensstandaard aan
blanke raciale identiteit koppelde – en dit bij een bevolking die dit idee al in hoge mate
aanhing.
Van White Paranoia-beleid naar multiculturalisme: de onderdrukking van koloniale
paranoia
Het -White Australia-beleid was tot ver in de jaren zestig richtinggevend, al was het vanaf
de Tweede Wereldoorlog onderhevig aan erosie, niet alleen als bevolkings- of
immigratiebeleid maar ook als raciale conceptualisering van de maatschappij. Markus
betoogt dat vanuit ideologisch en internationaal perspectief de raciale principes van het -
White Australia-beleid in toenemende mate onaanvaardbaar werden (Markus, 1994, p.
155). In het licht van de jaren zestig werd dit beleid als racistisch verworpen. Bovendien
hadden experts al vanaf de jaren dertig gewezen op het gevaar van een afnemende
bevolking en de noodzaak om andere immigratiebronnen dan de Britse aan te boren, iets
waarvan het belang tijdens en na de oorlog meer algemeen werd onderkend (Lopez, 2000,
p. 44). De mogelijkheid van een Japanse invasie in Australië leidde in die periode tot een
populate or perish mentaliteit: het land moest zorgen voor meer bevolkingsaanwas of het
zou ten onder gaan (Castles, Kalantzis, Cope & Morrissey, 1988, p. 23). Al speelden al
deze factoren een rol van betekenis bij de verhoging van het immigratiepercentage, de
Australische fabrikanten die te maken kregen met een tekort aan arbeidskrachten leverden
het krachtigste argument.
In de nasleep van de Tweede Wereldoorlog besloot Australië tot een immigratie van 1
procent op basis van de jaarlijkse bevolkingsgroei. Omdat men door immigratie uit
10
Groot-Brittannië alleen dit percentage niet kon halen, begon de Australische regering
relatief grote groepen niet-Britse immigranten te accepteren, aanvankelijk vooral uit
Noord- en Oost-Europa, maar al snel ook immigranten met een ‘meer donkere tint blank’
uit Zuid-Europa en de regio van de Middellandse Zee. Ofschoon het immigratiebeleid
bleef uitgaan van een sterke voorkeur voor Britse immigranten en er veel geld ging naar
wervingscampagnes in Groot-Brittannië, slaagde men er niet de groeiende bezorgdheid
onder de bevolking – met een gevoeligheid die nog altijd werd ingegeven door de
structurele paranoia van het White Australia-beleid – af te wenden.
Het op ‘assimilatie’ gerichte beleid van de regering in het kader van het nieuwe
immigratiebeleid was eerder gericht op het verzachten van deze paranoia dan op de
vestiging van nieuwe immigranten. ‘Assimilatie’ bevatte voor de blanke bevolking een
duidelijke boodschap: nieuwe immigranten zullen de Anglo-Keltische cultuur van
Australië verstoren noch veranderen, en dus zullen zij zichzelf moeten veranderen om in
de samenleving te passen. Maar ‘assimilatie’ was eerder een algemene ideologische
richtlijn dan een reeks van instituties gericht op het produceren van de gewenste uitkomst.
Ondanks dit alles betekende de niet-blanke immigratie en het ideologische karakter van
assimilatie een aantasting van de ideologische structuur van witte paranoia zoals
hierboven omschreven. De komst van ‘niet helemaal blanke’ migranten speelde hierbij
een rol, maar belangrijker was de aantasting van de causale raciale logica die aan de
paranoia ten grondslag ligt. Het was niet langer mogelijk om de Britse cultuur en
beschaving van Australië exclusief te relateren aan raciale witheid en tegelijkertijd te
betogen dat niet-blanken konden worden gestimuleerd om in deze cultuur te assimileren.
Daarom zorgde assimilatie voor een fundamentele tegenstelling rond de manier waarop
deze paranoia zichzelf uitte. Een deel van de blanke bevolking verzoende zich met
assimilatie door een accentverschuiving in het denken over identiteit van raciaal naar
cultureel. Deze geringe verandering had echter aanzienlijke gevolgen. Ten eerste werd de
koloniale beschaving van Australië nu in toenemende mate als ‘Europees’ gezien in plaats
11
van als in meer strikte zin Brits; overigens, ook die in deze verruimde opvatting liep de
Australische identiteit, zoals altijd, gevaar. Ten tweede werd de dreiging niet langer als
zuiver raciaal gezien, maar steeds meer als cultureel. Dit werd de heersende ideologie
binnen de twee tegengestelde politieke kampen. In 1959 zag de Minister van Immigratie
zichzelf een beleid invoeren dat soorten mensen zou aantrekken die ‘zo snel mogelijk
kunnen worden geabsorbeerd, opdat we Australië kunnen vormen tot een Anglo-Europese
gemeenschap die het oude en het nieuwe belichaamt’ (geciteerd in Bullivant, 1985, p. 13).
Hoewel bepaalde ‘rassen’, zoals ‘Aziaten’, nog steeds golden als onassimileerbaar en dus
gevaarlijk, bestond er nu bovendien een niet-raciaal onderscheid tussen assimileerbare en
onassimileerbare niet-blanken. Wat Australië bedreigde, was een hybride vorm van
‘raciaal’ en ‘cultureel’ denken. Door deze geleidelijke verschuiving van ras naar cultuur
werden assimilatie en het White Australia-beleid in overheidskringen en onder hen die het
beleid steunde ideologisch met elkaar in overeenstemming gebracht.
Omdat alle heersende politieke, economische en ideologische krachten deze verschuiving
toejuichten, kwamen zij die vasthielden aan een geheel raciale opvatting van witheid en
een meer strikt Brits concept van Australische beschaving – overigens nog altijd een
aanzienlijk deel van de bevolking – voor het eerst in de marge van de Australische
publieke sfeer terecht. Dit was zozeer het geval dat het assimilatiebeleid werd ingevoerd
zonder noemenswaardig publiek debat. Zoals Mark Lopez aangeeft, bestond er een
‘relative consensus of approval’ voor dit beleid bij de vooraanstaande beleidsmakers van
de overheid, de belangrijkste op socialisatie gerichte instituties (massamedia, onderwijs)
en op alle overheidsniveaus, en dit verkleinde de ruimte voor debat aanzienlijk (Lopez,
2000, p. 45). Het belang van deze verschuiving was gelegen in het feit dat er voor de
eerste keer in Australië geen significante politieke kracht van betekenis bestond, die
bereid was de raciale uitingen van witte paranoia te schragen en ze een vooraanstaande
plaats op de publieke agenda te geven. Dit zou de Australische immigratie en
vestigingspolitiek tot ver in de jaren tachtig kenmerken. Zoals belastingpolitiek werd het
12
immigratie- en vestigingsbeleid gezien als iets dat door politici, bij voorkeur in
onderlinge samenwerking, diende te worden uitgewerkt. Als regeringen bij het heffen van
belasting de stem van het volk zouden volgen, dan zou dat ongetwijfeld leiden tot
minimale overheidsinkomsten, wat het belang van de natie amper zou dienen. Hetzelfde
gold, zo dacht men, voor het immigratiebeleid.
Deze periode wordt dus niet zozeer gekarakteriseerd door het verdwijnen van het raciale
aspect van witte paranoia , maar door de toenemende marginalisering ervan. Terwijl men
die paranoia kon blijven waarnemen in sommige media en plaatsen als de RSL clubs
(Returned Soldier League), de brede consensus die zich rond immigratie- en
vestigingsbeleid vormde, betekende dat geen van de politieke krachten de kwestie nog
aangreep om er politieke munt uit te slaan. Deze consensus, gedragen door mensen met
een meer verlicht en ruimdenkend zelfbeeld, was krachtig genoeg om de geleidelijke
afschaffing van het White Australia-beleid te overleven, want in het midden van de jaren
zestig beschouwde vrijwel iedereen dit beleid als ‘beledigend’ (Castles e.a., 1988, p. 51).
Maar misschien schuilt het beste bewijs voor de kracht en duurzaamheid van die
consensus eerder in zijn overleving van de verschuiving van een op assimilatie gericht
beleid naar een multicultureel vestigingsbeleid en in zijn vermogen om grote delen van de
bevolking te vertegenwoordigen met een minimum aan publieke discussie.
Tegen het eind van de jaren zestig werden de effecten van het assimilatieparadigma en de
naoorlogse immigratieperiode merkbaar. Terwijl meer mensen met nog ‘donkerder tinten
blank’ tot immigratie werden verleid, werd ook geleidelijk duidelijk dat assimilatie niet
werkelijk plaats vond. De naoorlogse migranten, zoals de Libanezen, Grieken, Italianen
en Joegoslaven, of zelfs de ‘blankere’ groepen als de Duitsers, Polen en Oost-Europese
joden waren niet gewoon ‘Australiërs’ geworden. Zij lieten hun eigen culturele praktijken
niet zomaar los om in de van oorsprong Britse bevolking op te gaan, tenminste niet zo
snel als was verwacht. Overal in de steden van Australië kon men de vorming van
etnische straten en enclaves zien (Martin, 1978, p. 34).
13
De regering reageerde hierop door het streven naar ‘assimilatie’ te verlaten en om te
schakelen naar een op ‘integratie’ gericht vestigingsbeleid. Net als ten tijde van de
assimilatiepolitiek was dit vooral een poging om de nog altijd levende culturele paranoia
van blanken die assimilatie aanvaardbaar hadden gevonden te verzachten. Integratie, zo
werd betoogd, betekende dat het onredelijk was om van nieuwe immigranten te vragen
om ‘als wij’ te worden. Zij zullen zich immers altijd vasthouden aan hun culturele
praktijken en gewoonten. Men zou zich derhalve moeten richten op hun zonen en
dochters, die nog wel volledig Australiër konden worden. Assimilatie vereiste meer tijd
dan verwacht en de wending naar ‘integratie’ fungeerde als een uitnodiging aan de blanke
bevolking om niet in ‘paniek’ te raken door de nu zichtbare niet-Britse etnische
aanwezigheid in de openbare ruimte.
Integratie wees echter ook vooruit naar multiculturalisme, voor zover de staat dan wel
overheidsinstanties voor het eerste erkende dat Australië niet langer een homogene blanke
Europese samenleving was en ook niet-Engelssprekende gemeenschappen omvatte (de
niet-geassimileerde eerste generatie) met behoeftes die vroegen om gericht
overheidsbeleid. De fantasie van een Wit Europees Australië, als een diep gekoesterd
ideaal zelfbeeld, bleef uiteindelijk de basis vormen van alle overheidsbeleid en de eraan
gekoppelde opvattingen van Australië tot 1973, toen de pas gekozen Labourregering van
Gough Whitlam – de eerste in 23 jaar en gericht op de uitbreiding van de verzorgingsstaat
– een voorzichtig begin maakte met het denken over een multicultureel Australië
(Markus, 1994, p. 176).
De specificiteit van het Australische multiculturalisme
Sinds men multiculturalisme associeert met de mondialiseringsprocessen van vandaag
worden de betekenissen en het maatschappelijk belang ervan door een paradoxale
homogenisering en Amerikanisering gekenmerkt. Toen de term in de Australische
samenleving werd geïntroduceerd, had die echter betrekking op verschillende
14
maatschappelijke en politieke realiteiten. Het is onmogelijk het multiculturalismedebat te
begrijpen zonder de transformaties van het concept te onderzoeken.
Het Australisch multiculturalisme belichaamde diverse verschillen die een afspiegeling
waren van zowel de complexe realiteiten waarin het was ingebed als de verschillende
maatschappelijke krachten die belang hadden bij het stimuleren ervan.4 Ten eerste
fungeerde multiculturalisme als een descriptief en een prescriptief concept. In
descriptieve zin was multiculturalisme, zoals menigeen benadrukte, geen beslissing van
de overheid. Multiculturalisme had betrekking op het onontkoombare feit dat het
immigratiebeleid van Australië had geleid tot een samenleving met meer dan honderd
verschillende etnische minderheidsculturen, die niet alleen naast de Anglo-Keltische
cultuur bestonden, maar die de cultuur ook veranderden en er bovendien zelf weer door
veranderd werden.5 In prescriptieve zin was multiculturalisme een reeks van
beleidsmaatregelen die door de staat waren ontwikkeld om deze onontkoombare realiteit
in goede banen te leiden. Dit had niet slechts betrekking op de aanvaarding dat culturele
verschillen bestaan en beleidsmatig moeten worden erkend, maar ook op de waardering
ervan als een positief aspect van de samenleving dat door overheidsinstanties dient te
worden gestimuleerd.
Ten tweede, en nauw hiermee verbonden, bestond er een verschil tussen
multiculturalisme als cultureel overheidsbeleid en multiculturalisme als nationale
identiteit. Dit subtiele onderscheid, dat nog altijd relevant is, had betrekking op het
verschil tussen multiculturalisme als een marginale realiteit binnen een hoofdzakelijk
Anglo-Keltische samenleving en multiculturalisme als een factor die de Anglo-Keltische
cultuur vervangt als de identiteit van het land. In het eerste geval werden de etnische
minderheidsculturen beschouwd als contained en van geringe invloed op de nog
dominante ‘Europees-Australische’ gevestigde cultuur. In het tweede geval waren de
migrantenculturen feitelijk aan het vermengen met die Europees-Australische cultuur tot
een nieuwe multiculturele mainstream.
15
Ten derde bestaat er een onderscheid tussen multiculturalisme als welzijns- en als
structureel sociaal-economisch beleid. Deze twee vormen hadden eerder betrekking op
toegang tot de instituties van de Australische samenleving dan op cultuur an sich. Ze
waren beide gericht op het feit dat de meeste migranten met een niet-Engelstalige
achtergrond terechtkwamen in de economisch meest ongunstige posities (Collins, 1988).
Maar terwijl eerstgenoemde vorm vooral betrekking had op het verschaffen van toegang
tot de overheid door middel van tolkdiensten of speciale, op etnische gemeenschappen
gerichte subsidies, ging laatstgenoemde vorm uit van een radicalere visie op de rol van de
verzorgingsstaat. Die werd namelijk opgevat als een instrument om de structurele, aan
etniciteit gelieerde klassenongelijkheid zoals gegenereerd door de Australische
samenleving aan te pakken.
Ten vierde was er een onderscheid tussen multiculturalisme als maatschappelijk beleid
zoals hierboven omschreven en multiculturalisme als cultureel beleid. Het gaat hier om
wat Brian Bullivant op gepaste wijze het verschil tussen ontplooiings- en lifestyle-
multiculturalisme heeft genoemd (Bullivant, 1981). Terwijl het eerste sociaal-
economische aspecten voorop stelt, komt het tweede dicht in de buurt van de vormen van
cultureel pluralisme die men tegenwoordig doorgaans met multiculturalisme associeert,
zoals culturele tradities en praktijken. De kern hiervan is het loslaten van de
etnocentrische claim dat de Anglo-Keltische cultuur de meest wenselijke zou zijn, als het
gaat om het streven naar en de acceptatie van een cultureel relativisme dat erkent dat geen
enkele cultuur superieur is aan een andere. Deze versie van multiculturalisme was
cruciaal voor de etnische (niet-Anglo-Keltische) middenklasse, die – om te kunnen
concurreren met de traditionele Anglo-Keltische middenklasse – meer behoefte had aan
erkenning van hun culturele tradities en achtergronden dan aan uitkeringen en Engelse
taalcursussen (Jakubowicz, Morrisey & Palser, 1984).
Met ‘ontplooiingsmulticulturalisme’ werd slechts een voorzichtig begin gemaakt tijdens
de korte periode van de regering Whitlam (1972-1975). Vanaf 1975, toen de
16
conservatieve regering van Malcolm Fraser aan de macht kwam, werd alles waarop de
Australische verzorgingsstaat kon bogen waar het de aanpak van structurele ongelijkheid
betrof, systematisch ondermijnd. Zoals Castles e.a. terecht aangeven, stimuleerde de
regering Fraser multiculturalisme als cultureel pluralisme, om zo een culturalistische
versie van de Australische samenleving in plaats van een op klasse gebaseerde versie op
de voorgrond te stellen. Het was ‘een cruciale strategie van een conservatieve
herstructurering van de verzorgingsstaat met als belangrijkste doel de Whitlam-style
sociaal-democratie te slopen’ (Castles e.a., 1988, p. 57).
Binnen een periode van minder dan tien jaar vond er een verschuiving plaats van
descriptief multiculturalisme, vooral opgevat als een vorm van sociaal en cultureel
overheidsbeleid, naar een meer voorschrijvend multiculturalisme, dat primair over
nationale identiteit gaat. Samen met de groei van de Aziatische immigratie, het grootste
taboe van het White Australia-beleid, wees deze verschuiving op de wederopleving van
witte paranoia – in zowel culturele als raciale vermomming – in het publieke debat.
De opkomst van identiteitsmulticulturalisme en de heropleving van witte paranoia
De belangrijkste ideologische verschuiving die de verandering van de conservatief-
liberale regering van Malcolm Fraser (1975-1982) naar de Labourregering van Bob
Hawke (1982-1992) kenmerkt, is de grotere nadruk op het verlaten van multiculturalisme
als cultureel beleid ten gunste van multiculturalisme als nationale identiteit. Het
onderscheid tussen beide kan worden uitgedrukt als het verschil tussen ‘Wij zijn een
Anglo-Keltische samenleving met een aantal verschillende niet-Anglo culturen die we
proberen te beheersen’ en ‘Wij zijn een Anglo-Keltische multiculturele samenleving
omdat wij zijn veranderd door de bestaande diversiteit aan culturen’.
De eerstgenoemde formulering vertegenwoordigde een multiculturalisme dat niet
noodzakelijk strijdig was met de oude opvatting van een blank Australië, maar de tweede
wijst op een radicale breuk met de Australische identiteit uit het verleden. Het beschreef
17
een land dat nog altijd Anglo-Keltisch was, maar tegelijk op fundamentele wijze
getransformeerd door zijn immigratiebeleid; zozeer zelfs dat men nu kon spreken van een
andere identiteit. Dit multiculturalisme was niet een zijdelingse eigenschap van een
ouderwetse Anglo-Keltische maatschappij, maar een nieuwe opvatting van een Australië
waarin multiculturalisme een hogere vorm van Anglo-Keltische beschaving
vertegenwoordigde. Deze versie sprak het groeiende aantal meer bereisde en
kosmopolitische Australiërs uit de middenklasse aan; zij wilden af van het beeld van
Australië als een verafgelegen racistisch, koloniaal land en hoopten dat hun land in een
positiever daglicht zou komen te staan bij mensen uit andere landen. Door ‘een verenigde
natie van verschillende culturen’ te beklemtonen kon deze versie tevens als nationale
ideologische tegenhanger fungeren voor de corporatistische economische ideologie
gericht op het samengaan van ‘arbeid en kapitaal’, zoals bepleit door de regering Hawke.
De vernieuwde, meer radicale versie vervreemdde echter veel blanke Australiërs die
multiculturalisme als cultureel management wel acceptabel hadden gevonden, en dit
zorgde voor een heropleving van hun paranoïde angst voor cultureel uitsterven. Zij
vonden deze stap te ver gaan en schoven geleidelijk op in de richting van het historisch
gemarginaliseerde deel van de bevolking dat vasthield aan een raciaal omschreven blank
Australië.
Deze verschuiving vond echter plaats tijdens verslechterende economische
omstandigheden en toenemende Aziatische immigratie. De zaak werd nog verergerd door
de stappen van de Labourregering om van Australië een Republiek te maken waardoor de
laatste symbolische banden met de Britse Monarchie werden doorgesneden, alsmede haar
streven om de inheemse bevolking een bepaalde vorm van ‘landrecht’ te verlenen, wat
onder de meest kwetsbare blanken aanleiding was voor irrationele angst hun huis kwijt te
raken aan mensen die ‘hun land kwamen terugpakken’. Dit schepte een klimaat van
economische onzekerheid en hernieuwde interne en externe dreigingen, wat op zijn beurt
de witte paranoia aanwakkerde.
18
Maar belangrijker nog was dat vooraanstaande sectoren binnen de mijnbouwindustrie, uit
angst land te verliezen, zich krachtig begonnen te verzetten tegen het beleid van de
regering om inheemse bewoners een zekere vorm van ‘landrecht’ te geven, terwijl de
Liberale Partij John Howard, een van de weinige ideologisch gemotiveerde
monoculturalisten in de Australische politiek, tot haar leider koos. Deze factoren zorgden
ervoor dat de consensus die, zoals hierboven uiteengezet, had geleid tot de
marginalisering van de witte paranoia vanaf het midden van de jaren vijftig tot het
midden van de jaren tachtig, weer uiteenviel. Hiermee was witte paranoia terug op het
politieke toneel en kon het langdurige multiculturalismedebat beginnen.
Het multiculturalismedebat in de schaduw van wit verval 6
De ideologische hoeksteen van de heroplevende paranoia was een gevoel van blank
verval: het gevoel dat de ‘blanke Australiërs’ het gevaar liepen een gediscrimineerde
minderheid te worden. Deze claim van omgekeerde discriminatie stond centraal in de
zogenaamde ‘Blainey-discussie’, waarin de Australische historicus in zijn bezorgdheid
over excessieve Aziatische migratie ook zijn bezorgdheid uitsprak over het lot van
Australiërs met een Britse achtergrond. Hij was van mening dat laatstgenoemden hun
recht op het behoud van de eigen cultuur dreigden kwijt te raken:
‘Als de leden van iedere minderheidsgroep het recht moeten hebben om hier de hun
vertrouwde manier van bestaan op te bouwen, is het dan in een democratie niet even
terecht – of zelfs meer terecht – dat de meerderheid van de Australiërs de hun vertrouwde
manier van leven kan behouden?’ (Blainey, 1984, p. 124).
Sinds de Blainey-discussie zijn er een aantal vergelijkbare discussies geweest, waarbij het
discours rond ‘verval’ centraal is komen te staan in de media.7 Een goed voorbeeld is de
verontwaardiging van radiopresentator Ron Casey over wat hij beschouwde als het verval
19
van typisch Australische woorden als ‘bonzer’8:
‘Ik neem aan dat het te veel gevraagd is van Australiërs om woorden als “bonzer” te
gebruiken. Over tien jaar, met al die verdomde Jappen en spleetogen die naar ons land
zullen komen, zal het “Bonzai, Bonzai” zijn’ (Casey, 1989, p. 12).
Na tien jaar waarin vergelijkbare uitspraken met grote regelmaat terugkeerden, betoogde
Pauline Hanson, de nieuwe leider van de anti-immigrantenpartij One Nation Party, nog
steeds: ‘Wij hebben nu te maken met een situatie waarin een soort omgekeerd racisme
wordt toegepast op mainstream Australiërs door diegenen die politieke correctheid
propageren’ (Hanson, 1996, p. 1). Dat deze ideologie van verval een uiting is van de oude
witte paranoia in al zijn pathologische dimensies wordt duidelijk door de fantasieën die
ermee gepaard gaan. Casey verbeeldde zich dat hij werd achtervolgd door ‘ethnics’ die
erop uit waren hem vanwege zijn ideeën te pakken te nemen:
‘(…) Ik werd een beetje paranoïde over mijn veiligheid en die van mijn gezin (…) Ik kon
de haat die in de ethnics opwelde voelen (…) Ik liep altijd snel naar mijn auto, maar ik
schaam me er niet voor te zeggen dat ik wekenlang geen ochtend de contactsleutel
omdraaide zonder akelig voorgevoel’ (Casey, 1989, p. 42, 43).
Zelfs meer intellectueel onderlegde voorstanders zijn vatbaar voor
samenzweringstheorieën. Zo wordt ons in Geoffrey Blainey’s verslag over de
‘Aziatisering’ van Australië verteld dat:
‘Er bestaat een geheime kamer inside the scoreboard zonder dat het publiek dat weet en
vermoedelijk zonder dat het parlement dat weet, maar de ministers voor immigratie weten
er wel van (…). In de kamer liggen uitgewerkte plannen die haaks staan op de
20
immigratieprincipes die aangekondigd worden in het parlement’ (Blainey, 1984, p. 101).
In de autobiografie van Casey bereikt de ‘analyse’ van het effect van de Aziatische
migratie werkelijk fantasmagorische proporties, met een Australië dat in 2020 zou
worden bevolkt door Chinezen, Japanners, Indonesiërs, Maleisiërs en Indiërs en waar
‘mensen van Europese afkomst, de gewone blanke Australiërs, in kleine enclaves in Zuid-
Australië konden leven of anders worden teruggebracht naar Europa of delen van de
Verenigde Staten […]. Aan de rand van de grootstedelijke gebieden bestonden getto’s van
Australische arbeiders – of “blanke koelies” – om de Aziatische fabrieken draaiende te
houden’ (Casey, 1989, p. 187-188).
We zien een geactualiseerde versie van deze paranoïde verbeelding, waarvan de
historische wortels teruggaan tot de Anglo-Aziatische ontmoetingen tijdens de jaren
veertig van de negentiende eeuw, in Pauline Hansons The Truth. Hier ontmoeten we de
president van de ‘Republiek van Australazië’ in het jaar 2050: Poona Li Hung, een
lesbische vrouw van multiraciale komaf, met een Indische en Chinese achtergrond en die
ook deels machine is; zij is ‘de eerste cyborg president. Haar zenuwstelsel werd gemaakt
door een gezamenlijk Koreaans-Indisch-Chinees onderzoeksteam’ (Hanson, 1996, p.
194).
Gezien de pathologische aard van deze ideologie is de inhoud van de eraan gerelateerde
discussies op uiterst voorspelbare wijze gestructureerd. Ze bestaan altijd uit mensen die
uiting geven aan vormen van witte paranoia en anderen die komen met statistische of
historische gegevens of logische argumenten om te bewijzen dat er geen basis bestaat
voor de geuite paranoïde opvattingen. Vanwege de cirkelredenering die aan zulke
opvattingen ten grondslag ligt, leiden tegenargumenten echter tot een versterking van de
paranoïde blik, wat weer voeding geeft aan het gevoel dat ‘alles zo ellendig is omdat zo
veel mensen niet eens zien wat er gebeurt’, en eindigt men met het scheppen van beelden
van ‘duistere samenzweringen’ waarvan iedereen het slachtoffer is geworden behalve de
21
paranoïde mensen zelf.
Dit suggereert dat ‘discussie’ eigenlijk een verkeerde benaming is. Want wat feitelijk
gebeurt, heeft meer weg van een parallelle presentatie van afwijkende opvattingen.
Omdat vormen van maatschappelijke paranoia intersubjectiviteit uit de weg gaan en ze
alleen kunnen overleven door op narcistische wijze van de eigen ‘waarheid’ te blijven
uitgaan, zijn die vormen niet iets waarmee men in discussie gaat, zeker niet als zij in de
openbaarheid een prominente plaats innemen. Men zorgt ervoor dat ze naar de marge van
de samenleving worden gedelegeerd, waar ze ook thuishoren, of men wendt ze ten bate
van de eigen politieke doelstellingen aan. Deze laatste weg werd ingeslagen door John
Howards conservatieve politieke vleugel.
Witte paranoia kampioen: John Howard en de politiek van witte rehabilitatie
In zijn goed gedocumenteerde geschiedenis van de oorsprong van het multiculturalisme
wijst Mark Lopez op een belangrijk aspect van de ideologie rond assimilatie.
Aanvankelijk, zo betoogt hij, was het een strategie gericht op het behoud van een
overwegend Anglo-Keltische maatschappij. Maar doordat de Australische samenleving in
demografisch, sociaal en cultureel opzicht veranderde, impliceert de verdediging van
assimilatie het nogal radicale voorstel om de maatschappij terug te veranderen naar wat
het was (Lopez, 2000). Het probleem is dat deze samenleving in demografisch, sociaal en
cultureel opzicht is verdwenen. Feitelijk gezien bestaat er geen Anglo-Keltische
samenleving die als kern of kader voor assimilatie kan dienen.
Dit noopt tot beschouwing van het belang van het ‘ter discussie stellen van assimilatie’
voor de blanken die het afwijzen. Of men nu voor of tegen assimilatie is, het ter discussie
stellen ervan draagt bij aan de creatie van een fantasieruimte dat er een Anglo-
Keltischesamenleving bestaat waarin men al dan niet zou moeten assimileren. Als gevolg
hiervan schermt een dergelijke discussie de voorstanders van assimilatie af van de
realiteit die ze proberen te vermijden, namelijk dat binnen de veranderende samenleving
22
zij degenen zijn die niet zijn geassimileerd. Dit wijst op de gesloten logica die de witte
paranoïde fantasie nodig heeft om zichzelf te reproduceren.
De cruciale ideologische zet van John Howard was doorgaan met het verlenen van
geloofwaardigheid aan de fantasie van een Australische kerncultuur die, hoewel in
verandering, nog altijd zou verwijzen naar een diepzittende continuïteit met de
Australische cultuur van het assimilatietijdperk. Daarbinnen is geen ruimte voor
multiculturalisme. Dit thema wordt goed uitgewerkt in een van zijn toespraken tot
scholieren (die hij bij vele andere gelegenheden heeft herhaald):
‘Ik herinner me dat toen ik in 1956 van school ging, […] het Australië waarin ik woonde
een prachtig land was […] het is belangrijk om te begrijpen dat er iets is aan ons land dat
niet verandert, en niet mag veranderen, en we moeten hard vechten om de verandering
ervan tot stilstand te brengen […] Er bestaan een aantal blijvende Australische waarden
die ik nog altijd om me heen zie en die nog altijd even krachtig en waardevol en
betekenisvol voor ons als Australiërs zijn als toen ik in 1956 Canterbury Boys High
School in Sydney verliet […] Er is die continuïteit, die gouden draad van Australische
waarden, die niet veranderd is.[…] En het Australië dat jullie kinderen zullen erven
wanneer zij van school gaan zal op zijn beurt ook weer anders zijn. Maar er zal ook
continuïteit zijn, een gouden draad van Australische kernwaarden.’ (10 juli 1998, St
Paul’s School, Queensland)
Australische waarden gaan zelfs verder terug in de geschiedenis. Howard ziet Australië
als een land dat erin is geslaagd ‘een reeks van Australische kernwaarden te bewaren en
die lange continuïteit verbindt ons nu in de laatste jaren van de twintigste eeuw met het
allereerste begin van de Australische federatie bijna honderd jaar geleden’ (24 juli 1998,
toespraak voor de Chinese kamer van koophandel, Perth). Sommige waarden gaan echter
nog verder terug in de tijd: ‘Wij zijn allemaal, zoals u allen weet, een projectie van
23
westerse beschaving in dit deel van de wereld. We zijn erfgenamen van de hoge waarden
van de Europese liberale democratie’. Deze ‘blijvende Australische waarden’ zijn niet
alleen ‘vandaag de dag belangrijk’ maar zij ‘zullen ook in de toekomst belangrijk
blijven’ (8 oktober 1998, toespraak voor de Australian Business Limited, Sydney).
‘Waarden’ zijn voor Howard ‘essenties’, niet alleen in de zin van transhistorische
realiteiten maar ook in de zin van causale krachten: vergeet economische verhoudingen,
vergeet machtsverhoudingen en vergeet de geschiedenis, een natie is slechts uitdrukking
van de reeks van transhistorische waarden en overtuigingen die door de afzonderlijke
burgers ervan worden uitgedragen. Die waarden worden nooit beschouwd als
tegenstrijdig of dubbelzinnig en daarom is een natie die zijn waarden helder uitdrukt per
definitie een ‘eenheid’ dankzij die waarden. Tegengestelde waarden zijn automatisch
strijdig met het nationale belang. Howard heeft het over de ‘hoge Australische waarden
die ons samenbinden’ en ‘de gedeelde liefde voor Australische waarden’ die ons verenigt.
Het is deze constructie die Howard als basis voor witte paranoia gebruikt. Want ondanks
zijn krachtige geloof in de transhistorische aard van de op deze waarden gestoelde
Australische maatschappij, suggereert hij ook dat die samenleving in beweging is of zich
van de kernwaarden heeft afgekeerd en dat men ze moet ‘terughalen’. Er is geen witte
paranoïde politiek die het niet op een of andere manier over de aantasting van de
kernwaarden van de samenleving heeft. Veelzeggend genoeg betoogt Howard niet dat het
Australië van vroeger een betere uitdrukking van Australische waarden was. Hij is
immers van mening dat de huidige Australiërs nog steeds volgens die waarden leven. Er
zijn genoeg mensen die volgens de Australische manier leven – uiteraard zoals
oorspronkelijk geprojecteerd door de westerse civilisatie – maar hun belangrijke
aanwezigheid wordt begraven onder de nadruk op multiculturalisme, Azië en het recht
van de Aboriginals op land.
Maar het is niet slechts de permanente realiteit van de Australische waarden die door
negatieve politici en intellectuelen wordt bedreigd. Zij hebben het ook steeds over
24
‘schuld’ en wat dan ook moet worden hersteld is de trots die mensen moeten voelen
wanneer zij de essentiële goedheid van Australië in overweging nemen.
‘Wij zijn met recht trots op het feit dat we een van de meest welvarende, gelijke en
eerlijke samenlevingen ter wereld hebben opgebouwd […]We zijn met recht trots op onze
traditie van kameraadschap in tijden van vrede en oorlog.’ (Sir Robert Menzies Lecture)
Howard ziet zichzelf dan ook verwikkeld in een gevecht over essenties met intellectuelen
(met name historici) en politici, die zich altijd richten op de slechte kanten van de
Australische geschiedenis en samenleving. Ze gaan in op slechte daden om Australiërs als
in wezen slecht aan te merken. Hij gaat in op de goede daden om Australiërs als in wezen
goed aan te merken. Dit is altijd de algemene structuur van Howards betoog geweest: Wij
zijn de realisten. Wij erkennen dat we als Australiërs goede en slechte daden hebben
verricht. Maar de slechte daden zijn een afgeleide, en we moeten niet vergeten dat we in
wezen goed zijn.
Vanuit deze politieke visie geeft het zelf ‘op moedige wijze’ de fouten uit het verleden
alleen toe om opnieuw zijn fundamentele goedheid te beklemtonen en wordt het zelf
geconstrueerd als iets dat zich al aan zelfkritiek heeft onderworpen. Op deze manier
immuniseert het zich tegen ieder kritisch geluid van buiten: ‘Iemand anders hoeft mij niet
te vertellen wat ik verkeerd heb gedaan. Ik heb dat al toegegeven, maar jij blijft erop
doorgaan’. Zo wordt iedere stem die probeert om de misdaden uit verleden en heden van
Australië niet te bagatelliseren onmiddellijk tot een slechte stem gemaakt: de stem van de
slechte ander, degene die vastbesloten is de principiële goedheid van Australië en de trots
van haar bevolking te ondermijnen.
Osama komt je halen! Het multiculturalismedebat in Australië na 11 september
Vanwege het karakter van de witte paranoia dat het debat over multiculturalisme in
25
Australië heeft gevormd, is dit debat altijd gevoerd rond de constructie van de ‘niet-
geïntegreerde ander’ en de daaruit voortvloeiende discussie over de noodzaak,
mogelijkheid en wenselijkheid van zijn integratie. De historisch favoriete ‘ander’ van
Australië is altijd ‘de Aziaat’ geweest. Dat dit zo heeft kunnen zijn houdt verband met
zijn dubbele afschildering als raciale en culturele ander: iemand die er anders uitzag en
anders handelde. Het White Australia-beleid werd ontworpen met dit beeld van de
‘Aziaat’ in gedachten en in 1996 werd het land volgens iemand als Pauline Hanson nog
steeds door ‘Aziaten’ overspoeld. Echter, sinds een paar jaar, waarschijnlijk tot opluchting
van ‘de Aziaten’, is de aandacht van de witte paranoia verschoven naar een meer
mondiale dreiging: de ‘moslims’ en de ‘islam’.
De moslim als de Australische ‘ander’ heeft pas echt gestalte gekregen sinds de
Golfoorlog, ook al deelt de Australische cultuur de ‘oriëntalistische’ erfenis van het
kolonialisme al veel langer met andere westerse culturen. Vanaf het einde van de jaren
negentig worden ‘problemen’ rond het discours over multiculturalisme in toenemende
mate geassocieerd met moslims. Zij worden net als Aziaten afgebeeld als fundamenteel
afwijkend in hun politieke en culturele aspiraties en levensstijlen. Maar de moslim als
ander wint het van de Aziaat, voor zover eerstgenoemde ook nog wordt afgebeeld als
vijandig tegenover de westerse beschaving. Gold de Aziaat als een ‘assimilatieprobleem’,
de moslim wordt beschouwd als een ‘assimilatieprobleem’ én een ‘nationale
veiligheidsprobleem’. Toen een krantenartikel een verhaal bracht over ‘Libanese
moslimbendes’ in Australië die op gerichte wijze Anglo-Australische meisjes verkrachten,
leidde dit tot een discussie in de trant van ‘zij verkrachten onze dochters’, waarbij alle
Libanezen/Arabieren/moslims werden geduid als de vijand van binnenuit; in het kader
van de oorlog tussen het Westen en Irak werden zij binnen de Australische voorsteden als
een belichaming van ‘karakteristieke’ Arabische neigingen gezien.
De discussie rond de behandeling door Australië van asielzoekers naar aanleiding van de
Tampa-zaak, waarbij de door een Noors schip geredde Afghaanse asielzoekers het recht
26
werd ontzegd om op Australische bodem hun vluchtelingenstatus te claimen, gaf verder
voeding aan de ‘moslimkwestie’. In de ideologische oorlog tegen hen die betoogden dat
de regering onmenselijk handelde, begonnen de premier en de minister van immigratie
doelbewust de suggestie te wekken dat de asielzoekers mogelijk criminelen waren, die
om recht op asiel te krijgen bovendien afschuwelijke dingen met hun kinderen doen,
zoals hen verhongeren en hen in zee gooien.9
Maar 11 september bezegelde de status van de moslim als de onbetwiste agressieve
vijandige ander in het hedendaagse Australië. Wie luistert naar de nu regelmatig in de
berichtgeving terug te vinden witte paranoïde gedachtespinsels, hoort dat moslims een
gemeenschap van mensen zijn die altijd geneigd zijn tot crimineel gedrag, verkrachting
en terrorisme en dat zij zich bovendien illegaal toegang tot Australië verschaffen. Het is
veelzeggend in dit verband dat Australië zichzelf al als mogelijk slachtoffer van
terrorisme ziet, terwijl de meeste terroristen die bij Osama bin Laden in opleiding zijn
vermoedelijk niet eens weten dat het land bestaat.
Literatuur
ABS (Australian Bureau of Statistics). (1997). 1996 Census of Population and Housing.
Canberra: Commonwealth of Australia.
Ang, I. (2000). Racial/Spatial anxiety: ‘Asia” in the psycho-geography of Australian
whiteness. In G. Hage & R. Couch (Eds.), The future of multiculturalism. Sydney:
Research Institute for the Humanities and the Social Sciences, University of Sydney.
Blainey, G. (1984). All for Australia. Sydney: Methuen Hayes.
Bonnett, A. (2000). White identities: Historical and international perspectives. Essex:
Prentice Hall.
Bullivant, B. M. (1985). Educating the pluralist person. In P. R. De Lacey & M. E. Poole
& B. S. Randhawa (Eds.), Australia in transition: Culture and life possibilities. Sydney:
Harcourt Brace Jovanovich Publishers.
27
Bullivant, B. M. (1981). Race, ethnicity and the curriculum. Melbourne: Macmillan.
Burke, A. (2001). In fear of security: Australia's invasion anxiety. Annandale: Pluto
Press.
Casey, R., & Sleeman, R. (1989). Ron Casey, confessions of a larrikin. Paddington,
N.S.W.: Lester-Townsend.
Castles, S., Kalantzis, M., Cope, B. & Morrissey, M. (1988). Mistaken identity.
Multiculturalism and the demise of nationalism in Australia. Annandale: Pluto Press.
Collins, J. (1988). Migrant hands in a distant land: Australia's post-war immigration.
Sydney: Pluto Press.
Collishaw, G., & Morris, B. (1977). Race matters: Indigenous Australians and "our"
society. Canberra: Aboriginal Studies Press.
Curthoys, A. (1978). Conflict and consensus. In A. Curthoys & A. Markus (Eds.), Who
are our enemies? Racism and the Australian working class (p. 48-65). Neutral Bay: Hale
and Iremonger in association with the Australian Society for the Study of Labour History.
Elias, N. (1978). The civilising process: The history of mannars. Oxford: Basil Blackwell.
Grace, H. e. a. (1997). Home/world: space, community and marginality in Sydney's west.
Annandale: Pluto Press.
Hage, G. (2000). White nation: Fantasies of white supremacy in a multicultural Australia.
New York: Routledge.
Hanson, P. (1996). The truth. Ipswich: Pauline Hanson’s One Nation Party publication.
Jakubowicz, A., Morrisey, M., & Palser, J. (1984). Ethnicity, class and social policy in
Australia. Kensington: Social Welfare Research Centre, University of New South Wales.
Levi-Strauss, C. (1976). Structural Anthropology (Vol. 2). New York: Basic Books.
Lopez, M. (2000). The origins of multiculturalism in Australian politics, 1945-1975.
Carlton: Melbourne University Press.
Markus, A. (1994). Australian race relations. Sydney: Allen and Unwin.
Martin, J. (1978). The migrant presence: Australian responses, 1947-1977. Sydney: Allen
28
& Unwin.
Memmi, A. (1965). The colonizer and the colonized. New York: The Orion Press.
Miles, R. (1993). Racism after 'Race Relations'. London and New York: Routledge.
Morris, M. (1998). White panic or Mad Max and the sublime. In K.-H. Chen (Ed.),
Trajectories: Inter-Asia cultural studies (p. 239-262). London: Routledge.
Stratton, J. (1998). Race daze: Australia in identity crisis. Sydney: Pluto Press.
Noten
* Ghassan Hage is verbonden aan afdeling Antropologie van de Universiteit van Sydney.
** Noot van de vertaler. Afhankelijk van de context is in de tekst het Engelse 'white'
afwisseld vertaald als 'wit' en 'blank'.
1 Een gewijzigde versie van dit artikel zal verschijnen in Ghassan Hage, Against Paranoid
Nationalism: the decline of hope and the rise of Paranoid Nationalism, Pluto Press, Sydney.
2 Zie Stratton (1998) over de wederopbloei van ‘rassenpolitiek’ in Australië.
3 Laatstgenoemde veronderstelling was zeer belangrijk voor de vorming van steun voor het White
Australia-beleid onder de Australische arbeidersklasse. Zie bijvoorbeeld het klassieke werk van
Ann Curthoys ‘Conflict and Consensus’ en andere stukken in Curthoys en Markus (1978).
4 Voor een uitstekende empirische geschiedenis van deze krachten zie Lopez (2000).
5 De volkstelling van 1996 laat zien dat er op een totaal van 17.892.423 inwoners 4.664.647 buiten
Australië waren geboren. Hiervan waren er ongeveer 1.439.000 afkomstig uit een Engelstalig land.
De vijf andere belangrijkste talen met gemeenschappen van meer dan 100.000 sprekers waren
Italiaans, Grieks, Kantonees, Arabisch/Libanees en Vietnamees. Verder waren er nog tien talen die
elk door meer dan 40.000 inwoners werd gesproken. (Australisch Bureau voor de Statistiek, 1997).
6 Het onderwerp van blank verval wordt uitgebreid behandeld in Hage (2000).
7 Deze werden geïnitieerd door radiocommentatoren (Ron Casey), bestuursleden van de Returned
Services League Club (Bruce Ruxton), en zelfs door de Minister van Financiën (Peter Walsh) en
voormalige ambtenaren van Financiën (John Stone).
8 ‘Bonzer’ is een alledaags Australisch woord dat ‘uitstekend’ of ‘mieters’ betekent.
9 Een bewezen poging tot publieksmisleiding heeft inmiddels geleid tot een (nog niet afgerond)
onderzoek door de Senaat.