Moving Matters is een uitgave van Vereniging voor ... · Voor meer informatie over...
Transcript of Moving Matters is een uitgave van Vereniging voor ... · Voor meer informatie over...
MOVING
Promoties...René Aquarius, Marije de Bruin,
Wouter Eilers, Susanne van Engelen,
Herman Groepenhoff, Barbara
Huijgen, Daniël van Leeuwen, Karen
Oude Hengel, Rachel Senden...
en verder......de week van Corine Ottevanger,
congresverslag ACSM, het
Bijdehandje van Moniek Munneke,
de favoriete websites van
Babette van der Zwaard en
nog veel meer…...
mattersMoving Matters is een uitgave van Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland
Uitgave ›› Nummer 2 | 2013
C-MillDe C-Mill: een geavanceerd looplab op 4m2.
Trainen- stap tot stap aanpassingsvermogen- versnellen en vertragen- obstakel ontwijken
Meten- gangbeeld- symmetrie- cadans- stapfrequentie- stapbreedte en staplengte
www.ForceLink.nltel: +31 345 707007
Cueing en obstakel training
Motivatie door loopspel
Automatische rapporten vangangbeeld
TulipMed levert technisch hoogstaande meetoplossingen voor ECG,
longfunctie, (rust)metabolisme en (klinische) gangbeeldanalyse. Wij zijn
een bewezen partner op het gebied van onderhoud en ondersteuning van
deze apparatuur, met vele tevreden klanten!
Tevens leveren wij voortdurend innovaties op het gebied van het meten
aan de bewegende mens.
3
MOVING matters ›› Nummer 1 | 2012MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
››INHOUD nr2Promoties06 Karen Oude Hengel
08 Marije de Bruin
10 Daniël van Leeuwen
14 Wouter Eilers
16 Herman Groepenhoff
18 Susanne van Engelen
20 Barbara Huijgen
22 Rachel Senden
24 René Aquarius
Lezingen en verslagen26 Verslag ACSM
28 Verslag bijeenkomst IG Sport
32 Verslag bijeenkomst IG Bewegen en Gezondheid
en verder…12 De week van ...
Corine Ottevanger
31 Bijdehandje:
Moniek Munneke
35 BW-er in bedrijf: Jim van
den Berg en Leon Burger
36 Prijzen en
onderscheidingen
37 Agenda
38 De favoriete websites van
Babette van der Zwaard
Over de coverSander Schreven is embedded scien-
tist bij Innosport Lab de Tongelreep in
Eindhoven.
Op deze foto is een zwemmer te zien die
van het blok los is en zich helemaal klaar-
maakt om zo gestroomlijnd mogelijk het
water in te gaan, en daar de weerstand
zo laag mogelijk te houden.
In samenwerking met Arko Sports Media
In dit boek wordt een overzicht gegeven van diverse veldtesten en testbatterijen voor het meten van antropometrie, kracht, uithoudingsvermogen, snelheid en vaardigheid bij gezonde kinderen van 4 tot en met 18 jaar.
Er worden vier antropometrische metingen besproken, negen krachttesten, één test voor het meten van lenigheid, vier testen voor het meten van uithoudingsvermogen, één test voor het meten van snelheid, twee testen voor het meten van vaardigheid
en drie testbatterijen. Per test wordt ingegaan op de grondmotorische eigenschap die getest wordt, de leeftijdsgroep, de afnameduur, de wijze van afname, de betrouwbaarheid en de validiteit van de testgegevens en de beschikbaarheid van Europese of Nederlandse referentiewaarden.
Dit boek betreft een herziene uitgave van de TNO-publicatie Fitheidstesten voor de jeugd uit 2007 van Susan Vrijkotte, Sanne de Vries en Tinus Jongert.
FITHEIDSTESTEN VOOR DE JEUGD
€ 24,95 incl. btw
ISBN: 978-90-72335-61-6Te bestellen via www.janluitingfonds.nl
Op het gebied van sport en voeding heeft menig sporter nog een wereld te winnen. Is je voeding niet optimaal, dan belemmert je dat om maximaal te presteren of het leidt tot lichamelijke klachten. Maar wat is optimaal?
De Sportvoedingsatlas brengt het complete voedingslandschap voor sporters in kaart. Hierin lees je wat, wanneer en hoeveel je als sporter het beste kunt eten en drinken. Specifieke doelgroepen, zoals gewichtsklassesporters, kinderen en sporters met een voedselintolerantie, komen ook aan de orde.
Naast alle theorie is er veel aandacht voor de praktijk. De Sportvoedingsatlas bevat vele praktijkvoorbeelden, handige tips en meer dan 150 heerlijke recepten voor sporters. Of je nu een hardloper bent op weg naar topprestaties of tennist voor je gezondheid, sport-diëtisten Carlien Harms-Aris en Tiny Geerets wijzen je met de Sportvoedingsatlas op zeer toegankelijke wijze de weg naar de optimale balans tussen je voeding en je sportieve activiteiten.
Auteurs: Carlien Harms-Aris en Tiny GeeretsISBN: 978-90-5472-181-9Prijs: € 39,95 (excl. btw en verzendkosten)Omvang: 408 pagina’s
SPORT- VOEDINGSATLAS
336 SportvoedingSatlaS
Bestel het boek nu op www.sportsmedia.nl!
5
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013››VOORWOORD
››VOORWOORDVan de voorzitterVoor u ligt de nieuwe Moving Matters, boordevol informatie over wetenschappelijk onderzoek, recente symposia,
en over ontwikkelingen in de verschillende toepassingsgebieden van de Bewegingswetenschappen. In deze tijd
van Topsectorenbeleid van de overheid, waarbij uitgangspunt is dat innovaties het beste tot stand komen door
samenwerking tussen wetenschappelijk onderzoek en bedrijfsleven, is het goed om te zien dat er ook vanuit
de bewegingswetenschappen steeds meer toepassingen ontstaan waar het bedrijfsleven een product uit kan
ontwikkelen en die via die weg doordringen in de verschillende werkvelden.
Vanuit mijn persoonlijke interesse viel mijn oog op een klein berichtje dat een aantal bewegingswetenschappers
zijn toegelaten tot het developers program van Microsoft om de nieuwe Kinect sensor te testen. Het
is een heel interessante ontwikkeling dat de gaming- en filmindustrie technieken ontwikkelt waar een
bewegingswetenschapper veel mee kan en die veel goedkoper zijn dan in het recente verleden. Wat daarbij
opvalt is dat deze technieken vaak worden opengesteld voor ontwikkelaars met het idee dat hiermee de
toepasbaarheid van de sensor toeneemt en dus ook de verkoop.
Tot niet zo heel lang geleden was het doen van een goede bewegingsanalyse complex, langdurig, met
gebruik van markers en met zeer kostbare apparatuur. Nieuwe instrumenten maken technieken zoals
bewegingsregistratie en klachtenplatform veel toegankelijker en goedkoper. Het gaat daarbij niet alleen om
de Microsoft Kinect maar bijvoorbeeld ook de Wii Balance Board en, voor mij als onderzoeker op het gebied van
handchirurgie en handrevalidatie zeer interessant, de Leap Motion die handbewegingen tot in detail vastlegt.
Deze technieken, vaak aan te schaffen voor niet meer dan 50 tot 150 euro, bieden veel nieuwe mogelijkheden
voor bewegingswetenschappers, omdat de uitdaging ligt in het ontwikkelen van toepassingen van deze
technieken in velden zoals sport, gezondheidszorg en ergonomie. En daar zijn bewegingswetenschappers nou
precies voor opgeleid!
Ik wens u veel leesplezier,
Ruud Selles
Voorzitter VvBN
ColofonMoving Matters is het tijdschrift van de Vereniging voor Bewegingswetenschappen Nederland in samenwerking met Arko Sports Media.
HoofdredactieNicole EyssenE-mail: [email protected]
RedactieBrenda van Keeken, Floor Hettinga en Maaike Huysmans
BladmanagementMarleen KesselE-mail: [email protected]
Redactie-adres/LezersserviceArko Sports MediaPostbus 3933430 AJ NieuwegeinTel. 030 707 30 00Fax. 030 605 26 18E-mail: [email protected]
Advertentie-exploitatieVoor meer informatie over partnerprogramma’s en/of adverteren kunt u contact opnemen met Marleen Kessel. Advertorials vallen buiten de verantwoordelijkheid van redactie en uitgever. E-mail: [email protected]
VormgevingStudiorvg*, Rotterdam
DrukPreVision, Eindhoven
Abonnementen Moving MattersBezoek voor meer informatie en aanmelden www.sportsmedia.nl/gezondheid-en-beweging/
© 2013 Arko Sports MediaNiets uit deze uitgave mag worden verveel-voudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, in fotokopie of anderszins
gereproduceerd door middel van boekdruk, foto-offset, fotokopie, microfilm of welke andere methode dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.
Lid van het Nederlands Uitgeversverbond, groep uitgevers
ISSN 2212-9014
››PROMOTIE
6
Karen Oude HengelSustainable Employability of Construction Workers
6
De vergrijzing en stijgende pensioenkosten maken langer doorwerken van de
beroepsbevolking noodzakelijk. Werknemers in de bouw verlaten echter nog altijd vroegtijdig
de arbeidsmarkt: in 2012 was de gemiddelde pensioenleeftijd 62,5 jaar. Sectoren met zware
beroepen, zoals de bouw, lijken daarmee nog ver verwijderd van de in het regeerakkoord
vastgelegde AOW-leeftijd van 67 jaar in 2021.
Om ook bouwvakkers tot hun 67ste jaar aan het werk te houden, moeten de pijlen niet alleen
gericht zijn op het verlagen van de lichamelijke belasting, maar ook op het verbeteren van de
psychosociale arbeidsomstandigheden op de bouwplaats.
Factoren geassocieerd met het willen en kun-nen doorwerken tot aan de pensioenleeftijd Om inzicht te krijgen in factoren geassocieerd met het willen en kunnen doorwerken tot aan de pensioenleef-tijd in een specifieke beroepsgroep, is door middel van gegevens van 5.610 bouwvakkers uit de Nederlandse Enquête Arbeidsomstandigheden onderzocht welke factoren samenhangen met het kunnen en willen doorwerken tot 65 jaar bij bouwvakkers. Uit deze studie blijkt dat oudere werknemers in de bouw weliswaar vaker denken door te kunnen werken tot de pensi-oengerechtigde leeftijd, maar dat minder vaak willen dan jongere werknemers. Wat betreft werkkenmerken blijkt dat naast het fysiek zware werk ook de psycho-sociale werkbelasting ervoor zorgt dat werknemers minder vaak kunnen en willen doorwerken tot aan de pensioenleeftijd. Specifiek zorgen weinig taakvari-atie en weinig steun van de leidinggevende ervoor dat werknemers het werk niet kunnen en willen volhou-den. Bewegingsapparaatklachten blijken belangrijk voor werknemers om niet door te willen en te kunnen werken tot 65 jaar, terwijl burn-out klachten alleen geassocieerd zijn met kunnen doorwerken tot aan de pensioenleeftijd.
Ontwikkeling van een preventieprogramma in de bouwIn het tweede deel van het proefschrift is een pre-ventieprogramma ontwikkeld met als doel om de gezondheid en het werkvermogen van bouwvakkers te bevorderen om uiteindelijk de duurzame inzetbaarheid
te verhogen. Door gebruik te maken van het Interven-tion Mapping protocol is de wetenschappelijke kennis aangevuld met kwalitatieve gegevens uit focusgroepen (werknemers, managers en trainers en onderzoekers). Het preventieprogramma bestond uiteindelijk uit drie onderdelen, namelijk:1. Twee individuele bezoeken van een bedrijfsfysiothe-
rapeut op de bouwplaats om de fysieke werkbelasting te verlagen op de werkvloer.
2. Een Werk-Pauze tool als hulpmiddel om werknemers wekelijks bewust te maken van hun verwachte ver-moeidheid aan het einde van hun werkdag. En om de werknemers bewust te maken op welke wijze tijdig rust nemen deze verwachte vermoeidheid kunnen verlagen.
3. Twee interactieve sessies van een empowerment trainer waarin werknemers leerden hoe ze zelf meer invloed kunnen uitoefenen op de bouwplaats. Werk-nemers leerden bijvoorbeeld om beter te communi-ceren met hun uitvoerder of collega’s aan te spreken op ongezond werkgedrag.
Resultaten van het preventieprogrammaHet programma is uitgevoerd in een cluster-gerando-miseerd gecontroleerd onderzoek onder 15 afdelin-gen met in taal 293 werknemers. Afdelingen die na randomisatie waren ingedeeld in de interventiegroep (8 afdelingen, 171 werknemers, controlegroep 7 afdelingen, 222 werknemers). De procesevaluatie laat zien dat 61% van de werknemers in de interventie-groep minimaal drie van de vier bijeenkomsten op de
7
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
bouwplaatsen volgden. Belangrijke redenen om afwezig te zijn bij een bijeenkomst was dat een bouwplaats niet was bezocht door de trainer, dat de werknemer ziek was of dat de werknemer vanwege de crisis helaas niet meer werkzaam was bij het bouwbedrijf. De werknemers waren redelijk tevreden over de bijeenkomsten van de fysiotherapeut en de empowerment trainer, waardoor 64% van de werknemers het programma uiteindelijk zou aanbevelen aan andere werknemers in de bouw. De individuele werkplekbezoeken van de fysiotherapeut werden zelfs door 76% van de deelnemers aanbevolen.
De effectevaluatie laat zien dat werknemers die het programma hebben gevolgd geen verbetering lieten zien in hun werkvermogen, mentale en fysieke gezond-heid, sociale steun op het werk en bevlogenheid. Ook had het preventieprogramma niet de gewenste effecten op herstelbehoefte en fysieke werkbelasting. Daaren-tegen liet de interventie wel een afname zien in zowel de prevalentie van bewegingsapparaatklachten als in langetermijn ziekteverzuim bij werknemers in de interventiegroep, maar deze afname was niet statistisch significant. Door de afwezigheid van een effect op de primaire effectmaten moeten we concluderen dat de interventie niet kosteneffectief was in vergelijking met de controlegroep. Het financiële rendement voor de bedrijven werd geschat met behulp van een return-on-investment analyse. Deze analyse toonde aan dat de interventie kostenbesparend was voor de werkgever als gevolg van verminderde ziekteverzuimkosten in de interventiegroep in vergelijking met de controlegroep. Iedere euro die de werkgever investeerde in het pro-
gramma leverde uiteindelijk € 6,40 op.
ConclusieDe conclusie die getrokken kan worden is dat preventie van burn-out en het bevorderen van een sociaal werkklimaat nodig zijn bij oudere werknemers om door te kunnen en te willen werken tot 65 jaar. Niet alleen een slech-tere gezondheid en een hogere fysieke werkbelasting, maar ook de psychosociale werkbelasting speelt een rol bij het kunnen en willen doorwerken tot de pensioenleeftijd bij bouwvakkers. De algemene con-clusie van het preventieprogramma gericht op zowel de fysieke als psychosociale werkbelasting is dat het programma niet de gewenste significante effecten heeft voor de werknemers. Echter, de statistisch niet-significante afnames van de prevalentie van bewegingsapparaat-klachten en ziekteverzuim en het
feit dat het programma winstgevend is voor werkge-vers is intrigerend. Dit, in combinatie met het feit dat de werknemers in de bouw redelijk positief gestemd waren over de interventie, geeft aan dat interventies gericht op fysieke en psychosociale factoren potentie hebben om duurzame inzetbaarheid te bevorderen bij bouwvakkers.
Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Geneeskunde
8 maart 2013, 13.45 uur
Promotoren: Prof. dr. Allard J. van der Beek en
Prof. dr. ir. Paulien M. Bongers
Copromotor: Dr. Birgitte M. Blatter
Iedere euro die de werkgever investeerde in het programma leverde uiteindelijk € 6,40 op
‹‹
››PROMOTIE
8
Marije de BruinConnecting the dots: musculoskeletal adaptation in cerebral palsy
8
Cerebrale parese (CP) is een niet-progressieve neurologische aandoening, veroorzaakt door
schade aan het brein tijdens de foetale ontwikkeling, de geboorte of het eerste levensjaar.
Veel CP patiënten hebben bewegingsbeperkingen in een van de armen waardoor zij veel
dagelijkse activiteiten niet of met moeite uit kunnen voeren. Het lijkt erop dat de verstoorde
aansturing vanuit de hersenen niet alleen het bewegingspatroon van deze patiënten
verandert, maar ook de structuren van het spierskeletsysteem. De combinatie van deze
schijnbare veranderingen maakt dat CP patiënten onder andere beperkt zijn in flexie en
extensie van de elleboog en pro-supinatie van de onderarm.
Het doel van mijn promotieonderzoek was te achterhalen welke veranderingen in het spierskeletsysteem bepalend zijn voor de typische bewegingsbeperkingen van de
hand en arm horend bij de diagnose CP. Daartoe heb ik zowel de morfologie en mechanica van de spieren, botten en het bindweefsel in de spastische arm, als spieractivatie en kinematica tijdens reik- en grijpbewegingen van deze patiënten onderzocht en vergeleken met gezonde controles.
De afwijkende rusthouding die men ziet in de pols en onderarm van CP patiënten wordt gekenmerkt door flexie en ulnair deviatie van de pols en pro-natie van de onderarm. De m. flexor carpi ulnaris (FCU) lijkt een rol te spelen in het ontstaan van de afwijkende stand van de pols. ‘Stijver’ worden van deze spier zou kunnen verklaren waarom patiën-ten de pols niet kunnen strekken. Vergelijking van spierweefsel en stijfheid van dit weefsel tussen CP patiënten en gezonde controles leverde echter geen verschillen tussen de groepen op. Het bindweefsel wat zich om de spiervezels (primair) en bundels (secundair) bevindt was ook niet veranderd, maar wel vonden we significant verdikte bundels van bindweefsel om het neurovasculaire weefsel in de spastische spieren. Deze tertiaire bundels zijn nog niet eerder beschreven in de literatuur en zouden een rol kunnen spelen in de bewegingsbeperkingen van CP patiënten.
Van het bindweefsel dat zich om de FCU heen bevindt hebben we kunnen aantonen dat dit sterk en stijf genoeg is om krachten van de spier naar het polsgewricht over te brengen. Dit hebben we onderzocht door het maximale buigmoment rond de pols te meten in drie situaties: 1) met de arm en de spier intact; 2) na lossnijden van de distale pees van de FCU; en 3) na doorbreken van de extramus-culaire bindweefsel verbindingen tussen de FCU en zijn omgeving tot halverwege de spier. Na lossnijden van de pees bleek het buigmoment rond de pols met gemiddeld 18% verminderd, terwijl doorbreken van het extramusculaire bindweefsel tussen de spier en zijn omgeving resulteerde in een totale daling in het buigmoment van 34% (dus een extra daling in het buigmoment van 16%). Zelfs wanneer de spier zelf niet meer via de pees verbonden is aan het gewricht brengt deze dus kracht over naar het polsgewricht via het extramusculaire bindweefsel. Deze uitkom-sten laten zien dat het extramusculaire bindweefsel een belangrijker component is tijdens planning en uitvoering van peestranspositie chirurgie dan tot nu toe wellicht gedacht werd. De langdurig afwijkende stand van de pols en onder-arm (flexie en ulnair deviatie van de pols en pronatie van de onderarm) heeft ook effect op de vorm van de twee onderarm botten van de spastische arm. Deze afwijking hebben we 3-dimensionaal kunnen weergeven met behulp van CT-scans van de onderar-men van CP patiënten en gezonde controles. Bij de
9
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
9
patiënten bleken de botten van de spastische arm kleiner en korter te zijn dan de niet-spastische arm. Dit verschil tussen de twee armen was bij patiënten veel groter dan bij gezonde controles. Bovendien bleek in de botten van de spastische arm een draai-ing om de lengteas van het bot te zitten die ongeveer 25° groter was dan in de contralaterale arm. Dit verschil in torsie was veel groter in patiënten dan bij de gezonde controles. Ik heb vervolgens gemodel-leerd hoe deze afwijking het potentieel maximale momentenbalans en daarmee de rotatie functie van de onderarm beïnvloedt. Doordat de spieren door de torsie op een ander lengte functioneren, is het po-tentieel maximale supinatiemoment afgenomen. Dit zou mede kunnen verklaren waarom patiënten met cerebrale parese moeite hebben met het supineren van de onderarm. Verder is deze kennis belangrijk bij het plannen en evalueren van correctieve chirur-gie waarbij het doel is om de rotatiefunctie van de onderarm te verbeteren.
De grootste buigspier van de elleboog, biceps brachii, is vaak spastisch bij patiënten met CP. Kinematica en spieractivatie tijdens geïsoleerde bewegingen en reik- en grijptaken toonden dat CP patiënten de biceps brachii kunnen gebruiken om te supineren, maar dat pathologische overactiviteit van de spier niet uitgesloten kan worden. Het feit dat de biceps
het grootste supinatiemoment heeft wanneer de elle-boog 90° gebogen is zou een reden kunnen zijn voor het onvermogen van patiënten om hun elleboog te strekken tijdens deze taak.
Patiënten met cerebrale parese worden al multidis-ciplinair behandeld en fundamenteel onderzoek zou deze behandeling en de uitkomst van de behande-ling verder kunnen verbeteren. De sleutel tot een betere behandeling zou goed kunnen liggen in longitudinaal onderzoek, waar de ontwikkeling van bewegingsbeperkingen en de manier waarop deze ontwikkeling wordt beïnvloed door veranderde bewegingsaansturing vanuit de hersenen bij deze patiëntengroep verder wordt vastgelegd. Kennis over deze processen helpt bij het vinden van eventueel reversibele en in de toekomst wellicht preventieve behandelingen van bewegingsbeperkingen bij pati-enten met cerebrale parese.
Universiteit van Amsterdam, Faculteit der Geneeskunde
20 maart om 14:00 uur
Promotoren: Prof. dr. Chantal van der Horst en Prof. dr. DirkJan Veeger
Co-promotoren: Dr. Mick Kreulen en Dr. Mark Smeulders
Patiënten met cerebrale parese worden al multidisciplinair behandeld en fundamenteel onderzoek zou deze behandeling en de uitkomst van de behandeling verder kunnen verbeteren
‹‹
››PROMOTIE
10
Daniël van LeeuwenKracht en vrijwillige activatie in relatie tot functioneren bij patiënten met artrose
10
Artrose is een gewrichtsaandoening die gekenmerkt wordt door slijtage van gewrichten.
Vooral mensen met artrose aan de knie of heup ondervinden problemen bij het uitvoeren
van alledaagse taken als wandelen en traplopen. Ook hebben mensen met artrose vaak
een verminderde spierkracht en soms ook een verminderde vrijwillige activatie van de
kniestrekkers. Het doel van dit proefschrift was om spierkracht en vrijwillige spieractivatie te
bestuderen die het functioneren kunnen belemmeren in ouderen met artrose.
De vrijwillige activatie van de bovenbeenspie-ren wordt vaak bepaald met de ‘interpolated twitch techniek’, waarbij de zenuw van een spier(groep) elektrisch wordt gestimuleerd
om inzicht te krijgen in de mate van vrijwillige aan-sturing van de spier(groep). Deze methode wordt ook bij patiënten gebruikt, maar dan vaak met gebruik van lagere, submaximale stroomsterktes en door sti-mulatie op de spierbuik in plaats van de zenuw. In het proefschrift is onderzoek gedaan naar de effecten van de stroomsterkte op de bepaling van de vrijwillige activatie van de kniestrekkers bij gezonde proef-personen. Er werd geconcludeerd dat submaximale stimulatie via de spierbuik gebruikt kan worden om de vrijwillige activatie te bepalen en dat de vrijwillige activatie wellicht zelfs minder overschat wordt dan bij maximale stimulatie van de zenuw.
Invloed op functionerenDoor een gebrek aan langetermijnstudies is het onbekend op welke termijn artrose het functione-ren beïnvloedt. Vaak ontbreekt bij studies ook een controlegroep van mensen zonder artrose, waardoor het onmogelijk is om onderscheid te maken tussen afname in functioneren door artrose en door bijvoor-beeld veroudering. Met behulp van data uit de Lon-gitudinal Aging Study Amsterdam, is bij 155 mensen met en 1004 mensen zonder zelfgerapporteerde knie- of heupartrose het fysiek functioneren onderzocht over een periode van tien jaar. Fysiek functioneren werd bepaald met een kleine testbatterij, bestaande uit een korte looptest, een balanstest en het opstaan uit een stoel, afgenomen bij de mensen thuis. Drie tot zes jaar nadat deelnemers artrose voor het eerst rap-porteerden, was hun fysiek functioneren significant
minder dan dat van mensen zonder artrose. Mensen met artrose scoorden voornamelijk lager op de loop-test en het opstaan van een stoel, maar hadden geen verminderde balans. De verschillen waren groter bij mannen dan bij vrouwen, wat mogelijk verklaard worden doordat artrose is vastgesteld op basis van zelfrapportage. Het is bekend dat vrouwen dergelijke klachten overrapporteren, terwijl bij mannen juist sprake is van onderrapportage.
TestvergelijkingFysiek functioneren wordt dikwijls bepaald in een laboratorium met behulp van een wandel- of trap-looptest of met spierkrachtmetingen. Omdat testen in een laboratorium betrouwbaarder zijn dan de eerder beschreven testbatterij, zijn ze mogelijk ook gevoe-liger om kleine verschillen aan te tonen. Daarom is onderzocht of er verschillen zijn tussen 30 mensen met en 34 mensen zonder radiologisch vastgestelde knieartrose bij de testen uit de eerdergenoemde testbatterij die in een thuissituatie kunnen worden afgenomen en de volgende veel gebruikte laborato-riumtesten: een 6-minuten looptest, een traplooptest en krachtmetingen in een dynamometer. Er werden geen verschillen in maximale kniestrekkracht, spier-activatie, traplopen en wandelen tussen de mensen met en zonder artrose. Er werd alleen een verschil tussen de groepen gevonden in de totaalscore van de testbatterij die thuis kan worden afgenomen, maar niet in de onderliggende drie testen. Het ontbreken van verschillen kan waarschijnlijk verklaard worden doordat de deelnemers met artrose aangaven slechts licht beperkt te zijn in hun dagelijks functioneren. Ook scoorden beide groepen relatief hoog op kracht en fysieke testen vergeleken met andere studies.
11
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
11
Daarnaast moesten alle deelnemers kunnen traplopen en naar het laboratorium komen voor deze studie. Dit heeft er waarschijnlijk toe bijgedragen dat de mensen met grote beperkingen niet deel hebben genomen. Bij het onderzoeken van mensen met een aandoening of een beperking, is het gebruik van thuistes-ten aan te raden, om een zo representatief mogelijke steekproef te verkrijgen.
KrachttrainingArtrose is een onom-keerbaar proces en
kan derhalve niet worden genezen. Als de pijn te erg wordt, is een gewrichtsvervangende operatie een mogelijke oplossing. De kracht van de kniestrekkers is sterk geassocieerd met wandelen en traplopen en na een totale knievervanging treedt een krachtsverlies op tot wel 60%. Krachttraining na de operatie is effec-tief gebleken om het herstel te bevorderen. Mogelijk dat ook intensieve krachttrainingsprogramma’s voor de operatie tot krachtwinst en een verbeterd herstel kan leiden, maar het is de vraag of deze vorm van training haalbaar is bij deze patiënten. Daarom is een onderzoek gedaan naar de haalbaarheid en effecten van intensieve preoperatieve krachttraining bij 22
mensen wachtend op een totale knievervanging. De intensieve training kon zonder aanpassingen worden uitgevoerd door 8 van 11 patiënten. Deze training leidde niet tot grotere toenames in kracht en functi-oneren dan een standaardbehandeling. Wel was in de 6-minuten looptest en bij het opstaan van een stoel een verbetering te zien voor beide groepen tezamen. Hoewel er geen controlegroep was waarbij niet werd getraind, lijkt geconcludeerd te mogen worden dat preoperatieve training het verlies van functioneren, dat vaak wordt waargenomen voorafgaand aan de operatie, kan voorkomen. De inhoud van de training lijkt hierbij minder van belang.
Concluderend kan worden gesteld dat fysiek func-tioneren in ouderen met artrose significant beperkt raakt ongeveer drie tot zes jaar nadat de eerste gewrichtsklachten zich aandienden. Spierkracht-metingen zijn niet gevoeliger dan andere testen om verschillen tussen mensen met en zonder artrose aan te tonen. Preoperatieve training kan verlies van func-tioneren voor een totale knievervanging voorkomen, maar intensieve krachttraining lijkt, hoewel haalbaar, niet beter dan een standaard programma.
Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit Bewegingswetenschappen
29 april 2013, 15.45 uur
Promotoren: Prof. dr. Arnold de Haan en Prof. David T. Jones
Copromotor: Dr. C. Jo de Ruiter
Spierkrachtmetin-gen zijn niet gevoeliger dan andere testen om verschillen tussen mensen met en zonder artrose aan te tonen
‹‹
HersenfeestOp zaterdag 23 november 2013 vindt het HERSENFEEST plaats, het congres ter ere van
het 5e lustrum van het Instituut voor Toegepaste Neurowetenschappen (ITON) en de
samenwerking tussen het ITON en de Faculteit der Bewegingswetenschappen van de
Vrije Universiteit (FBW-VU) te Amsterdam.
Tijdens dit congres wordt door gerenommeerde nationale en internationale sprekers
een caleidoscoop aan fascinerende inzichten en ontwikkelingen gepresenteerd met
betrekking tot de toepassing van de neurowetenschappen. In de ochtend wordt een
plenair programma geboden met aandacht voor de evolutie van bewegen,
neuropsychologie en cognitieve neurowetenschappen. In de middag kan een keuze
gemaakt worden tussen enerzijds een revalidatietrack en anderzijds een sport-,
kunst- en onderwijstrack (wisselen tijdens de pauzes is mogelijk). Het congres wordt opgeluisterd door muzikale intermezzo’s.
Aanmelden voor dit congres kan via de website van de FBW-VU www.fbw.vu.nl en de website van het ITON www.stichtingiton.nl. klik op
“Lustrumcongres ITON 2013”. Het programma is hier ook te vinden.
De kosten bedragen € 125,- (€ 60,- voor studenten) en zijn inclusief lunch en drankje na afloop. Het congres vindt plaats in het hoofdgebouw van
de Vrije Universiteit te Amsterdam. Accreditatie is aangevraagd voor diverse beroepsgroepen.
Hopelijk tot ziens op 23 november! ‹‹
›› VARIA
12
››DE WEEK VAN
Sportgeneeskunde is in de jaren tachtig begonnen als
sociaal-geneeskundig specialisme, maar wil al jaren
de overstap maken naar medisch specialisme. Eind
2011 is een aanvraag ingediend voor de erkenning
als medisch specialisme, een traject waarbij ik zeer
nauw betrokken ben geweest. Mijn werkzaamheden
omvatten onder meer het begeleiden van de Taskforce
Erkenning die zich binnen de sportgeneeskunde voor
dit erkenningstraject heeft ingezet. Daarnaast heb ik
de basis gelegd voor het onderbouwingsdocument dat
het uitgangspunt is geweest voor de besprekingen die
het College Geneeskundige Specialismen (CGS) heeft
gevoerd over de erkenningsaanvraag van de sportge-
neeskunde.
Deze week staat besluitvorming over de erkenning van
sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme op de
agenda van het CGS. Meer dan 30 jaar geleden is voor
het laatst een medisch specialisme erkend, kortom een
spannende week voor de sportgeneeskunde!
Dinsdag 10 september 2013Vandaag mijn eerste werkdag van deze week. Ik voer
de laatste wijzigingen door in het draaiboek van de
Algemene Ledenvergadering die we donderdag 12
september hebben. Er is na het verstrijken van de
deadline toch nog een vraag binnengekomen voor
de financiële voorbespreking, dus ik neem contact op
met de penningmeester om de laatste punten door te
nemen voor de financiële voorbespreking.
In het MT bespreken we waar we de komende weken
de prioriteiten gaan leggen en hoe we de werkzaam-
heden verdelen. Tot slot bereid ik met een collega de
bijeenkomst van morgen met de Projectgroep Zorgpa-
den voor.
Woensdag 11 september 2013Vandaag ga ik alleen heen en weer naar kantoor voor
een overleg met de Projectgroep Zorgpaden. We zijn
met elkaar pilots aan het opzetten om de zorg rondom
bepaalde diagnosegroepen te stroomlijnen met als
doel meer effectieve en doelmatige zorg en uitein-
delijk ook bekostiging van deze zorg. Met een lijstje
duidelijke afspraken en strakke deadlines wordt de
bijeenkomst beëindigd en ga ik weer naar huis om nog
wat leuke dingen met onze zoontjes te ondernemen.
Deze avond staat bij het College Geneeskundige Spe-
cialismen (CGS) besluitvorming over de erkenning van
de sportgeneeskunde als geneeskundig specialisme op
de agenda. De verwachting is dat we nog deze avond
zullen weten hoe het ervoor staat, maar om 23.00 uur
bel ik onze directeur en is nog steeds niets bekend. Ik
ga naar bed met de vraag of geen bericht nou goed
bericht is of niet?
Donderdag 12 september 2013Om 7.15 uur ontvangen we het bericht dat het CGS
een positief besluit heeft genomen. Het wachten is nu
alleen nog op een handtekening van de minister, maar
de verwachting is dat dat niet al te veel problemen
meer gaat opleveren. Op kantoor vieren we deze
historische gebeurtenis met gebak bij de koffie. We
proberen ons te realiseren wat de erkenning nou pre-
cies voor gevolgen zal hebben, maar het is te groots
om te bevatten. Omdat het meer dan 30 jaar geleden
is dat er voor de laatste keer een medisch specialisme
is erkend, kan niemand ons precies vertellen wat ons
allemaal te wachten staat.
We proberen dit grote nieuws voor onze leden geheim
te houden tot vanmiddag 17.00 uur als de Algemene
Ledenvergadering begint. Dat valt echter niet mee,
want heel veel mensen wisten dat het CGS op 11 sep-
tember bijeen zou komen, dus zij informeren allemaal
via telefoon, mail en sms of we al wat weten. Alleen
met diegenen die zeer nauw bij het erkenningstraject
betrokken zijn geweest delen we de informatie.
Ik werk het verslag uit van de Projectgroep Zorgpaden
en voer alvast enkele actiepunten uit. Tussendoor
komt de voorzitter van de Taskforce binnen met twee
prachtige bossen bloemen om de directeur en mij te
bedanken voor al onze inspanningen rondom het er-
kenningstraject. Wat een verwennerij, het is tenslotte
mijn werk!
Vlak voor aanvang van de ALV worden in de zaal
glazen champagne uitgedeeld en als iedereen een glas
heeft mag de voorzitter eindelijk het grote nieuws
brengen. Er klinkt gejoel en luid applaus uit de zaal.
De ereleden die het initiatief hebben genomen om
nog een laatste erkenningspoging te wagen worden
met een grote bos bloemen bedankt voor hun inzet en
ook de directeur en ik worden in de bloemetjes gezet.
››DE WEEK VAN
Na mijn studie Bewegingswetenschappen ben
ik in 1998 terecht gekomen bij Sportgeneeskunde
Nederland, waar onder andere de wetenschappe-
lijke vereniging voor sportartsen, de opleiding tot
sportarts en de brancheorganisatie van de sport-
medische instellingen zijn ondergebracht.
13
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
We hebben er keihard voor gewerkt, maar voor mij
was het een bijzonder leuke en leerzame ervaring. De
traditionele BBQ na afloop van de najaars-ALV vormt
een mooie gelegenheid om even wat sportartsen te
spreken over diverse projecten. Daarna nog even langs
kantoor om via de mail dit historische nieuws met
al onze leden te delen. Dan keer ik met een voldaan
gevoel huiswaarts en schiet een regel door mijn hoofd
uit een van de lievelingsverhaaltjes van onze jongens…
dit was een bijzondere dag om nooit te vergeten!
Vrijdag 13 september 2013Vandaag hebben we ons jaarlijkse personeelsuitje. Om-
dat we pas om 10.30 uur hoeven te verzamelen, eerst
nog even wat mailtjes afhandelen en wat actiepunten
voor het zorgpadentraject uitvoeren. Na enkele laatste
voorbereidingen voor de Medisch Ethische Commissie
volgende week sluit ik de computer af.
We vertrekken met de stadsbus naar Utrecht waar we
te horen krijgen dat we een lipdub gaan maken op het
nummer Bicycle race van Queen. De eerste opnamen
mislukken volledig, maar aan het eind van de dag zijn
we met elkaar trots op het eindresultaat. Aan het
begin van de dag hadden we het enthousiaste plan om
deze lipdub te gaan gebruiken om ons als organisatie
op onze website te presenteren. Echter na het zien
van het eindresultaat kwamen we tot de conclusie dat
we deze ‘presentatie’ beter voor intern gebruik konden
houden. Het komt tenslotte niet echt professioneel
over als de directeur door een naaste collega met
een bidon in elkaar wordt geslagen. Met een heerlijke
tapasmaaltijd sluiten we de dag af. Wat is het leuk om
op zo’n ontspannen dag allerlei onverwachte kanten
en talenten van collega’s voorbij te zien komen!
››DE WEEK VAN CORINE OTTEVANGER
Het wachten is nu alleen nog op een handtekening van de minister, maar de verwachting is dat dat niet al te veel problemen meer gaat opleveren
››PROMOTIE
14
Wouter EilersDe regulatie van skeletspieradaptatie: CaMKII als sensor van calcium signalen
14
Skeletspierweefsel heeft als kenmerk dat het de eigen structuur en functie aanpast aan
de belasting die aan het weefsel wordt opgelegd als gevolg van het menselijk bewegen.
Hierdoor worden spieren over het algemeen groter en sterker door krachttraining en
neemt de weerstand tegen spiervermoeidheid toe door duurtraining. Kennis over de
moleculaire mechanismen die deze adaptaties reguleren kan worden gebruikt voor de
ontwikkeling van ‘markers’ voor de beoordeling van de effectiviteit van een trainingsessie,
en voor de ontwikkeling van genetische/farmacologische interventies om spierkracht en
uithoudingsvermogen te verbeteren van patiënten die niet kunnen sporten, bijvoorbeeld
door aangeboren spierziekten.
De influx van calcium in de spiervezels tij-dens spiercontracties wordt verondersteld een belangrijk signaal te zijn voor de vezels om deze aanpassingen door te voeren. Ech-
ter, over de precieze rol van de enzymen die door de calcium-influx in spiervezels worden geactiveerd is nog veel onbekend. Calcium/calmodulin-dependent protein kinase II (CaMKII) is een calciumafhankelijk enzym dat in de spieren geactiveerd wordt tijdens fietstraining, maar hoe deze activiteit gereguleerd wordt door het specifieke spieractivatiepatroon is onbekend. Verder is CaMKII in gekweekte spiercel-len noodzakelijk om de transcriptie van genen te activeren die belangrijk zijn voor de mitochondriële biosynthese. CaMKII is daarom een enzym waarvan gedacht wordt dat het de aanmaak van mitochon-drieën (de ‘energiefabrieken’ van een cel) bevordert en zo bijdraagt aan het verbeteren van het spier-uithoudingsvermogen. Deze en andere mogelijke functies van CaMKII in skeletspieren zijn echter nog niet onderzocht in vivo, waardoor de relevantie van CaMKII voor skeletspieradaptatie als gevolg van training nog onduidelijk is.
Ratmodel In dit proefschrift wordt de relevantie van het enzym CaMKII voor skeletspieradaptaties in vivo onderzocht door middel van ratmodel. Dit heeft de volgende voordelen: 1) de spieren van de ratten heb-ben goed gedefinieerde eigenschappen en kunnen elektrisch worden gestimuleerd met precies gecon-
troleerde stimulatiepatronen, en 2) CaMKII kan tot overexpressie gebracht worden in de spieren van de ratten door middel van gen-electrotransfer, waar-door een indruk verkregen kan worden van de speci-fieke effecten van dit enzym in volgroeide spiervezels in vivo. De verwachting was dat CaMKII geactiveerd zou worden op een spier- en stimulatiepatroon-afhankelijke wijze, en dat CaMKII overexpressie de expressie van mitochondriële markers zou doen toenemen. Hoofdstuk 2 beschrijft hoe het effect van spierstimulatiefrequentie op CaMKII fosforylering werd onderzocht. CaMKII fosforylering werd ge-bruikt als maat voor CaMKII activatie. Verder werd het verloop van deze fosforylering na afloop van de spierstimulatie onderzocht. CaMKII fosforylering was toegenomen in fast-twitch m. gastrocnemius na een stimulatieprotocol bestaande uit 100 pulsen (equivalent aan één korte maximale contractie of een submaximale contractie van tien seconden). Tegen de verwachting in was er geen effect van de snelheid waarmee deze pulsen elkaar opvolgden. In de slow-twitch m. soleus was de CaMKII fosforylering niet toegenomen na stimulatie. Een contractieprotocol bestaande uit 24 maximale contracties resulteerde niet in een significante toename van de CaMKII fosforylering in m. gastrocnemius. Deze resultaten suggereren dat CaMKII zeer snel wordt geactiveerd tijdens spiercontracties, maar dat voortdurende contracties wellicht ook de deactivatie van CaMKII in gang zetten, waardoor de CaMKII activiteit niet blijvend is. In hoofdstukken 3 en 4 worden de ef-
15
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
fecten van in vivo CaMKII overexpressie in m. soleus en m. gastrocnemius medialis onderzocht. Hoofd-stuk 3 focust op het effect van CaMKII overexpres-sie op de expressie van genen die betrokken zijn bij de mitochondriële biosynthese en de contractiele eigenschappen van de spieren. De expressie van verscheidene mitochondriele markers was niet toe-genomen in CaMKIIgetransfecteerde spieren. Echter, de relaxatietijd van de CaMKII-getransfecteerde spieren was afgenomen, en dit ging gepaard met een toename van de expressie van SERCA2, het enzym dat calcium vanuit het cytoplasma terugpompt in het sarcoplasmatisch reticulum. Hoofdstuk 4 beschrijft het effect van CaMKII overexpressie op de activi-teit van een cruciaal deel van de promoter van het skeletal alpha-actin gen. Dit gen codeert voor een belangrijk deel van de contractiele filamenten in spiervezels. Deze activiteit was significant lager in CaMKII-getransfecteerde spieren. De resultaten be-schreven in hoofdstukken 3 en 4 suggereren dat toe-name van CaMKII expressie in vivo niet voldoende is om mitochondriële biosynthese te stimuleren, maar dat het wel de expressie van SERCA2 en skele-tal alpha-actin beinvloedt. In hoofdstuk 5 wordt een mathematisch model van CaMKII activatie beschre-ven en gebruikt om de activatie van CaMKII op het
niveau van een sarcomeer te onderzoeken. CaMKII stimuleert mogelijk de flux van calcium in en uit het cytoplasma door de calciumkanalen ryanodine receptor en SERCA direct te activeren. Daarom werd met het model onderzocht wat het effect van toegenomen CaMKII concentratie is op de snelheid waarmee calcium in het cytoplasma wordt vrijge-laten en weer uit het cytoplasma wordt verwijderd. De simulaties suggereren dat CaMKII het sterkst wordt geactiveerd in de buurt van de calciumkanalen waardoor calcium uit het sarcoplasmatisch reticulum stroomt. Het verhogen van de CaMKII concentratie in het model had echter geen effect op de snelheid waarmee calcium het cytoplasma in- of uitstroomde.
Verder onderzoekDe resultaten in dit proefschrift suggereren dat CaMKII wordt geactiveerd na een zeer korte periode van spierstimulatie op een wijze die onafhankelijk is van de stimulatiefrequentie, en dat een toename van de CaMKII expressie in spiervezels zorgt voor een toename van de expressie van SERCA2, maar niet van genen betrokken bij mitochondriële biosynthese. Mogelijk is CaMKII alleen in combinatie met andere signaalroutes betrokken bij de stimulatie van de mitochondriele biosynthese. Verder onderzoek moet daarom onder andere uitwijzen of selectieve inhibi-tie van CaMKII in vivo aanpassingen van skeletspie-ren aan inspanning voorkomt.
Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Bewegingswetenschappen
5 mei 2013, 11.45 uur
Promotoren: Prof. dr. Arnold de Haan
Prof. dr. Martin Flueck
Co-promotor: Dr. Richard T. Jaspers
Mogelijk is CaMKII alleen in combinatie met andere signaalroutes betrokken bij de stimulatie van de mitochondriele biosynthese
‹‹
››PROMOTIE
16
Herman GroepenhoffClinical relevance of exercise testing in pulmonary hypertension
16
Het proefschrift getiteld: “Clinical relevance of exercise testing in pulmonary hypertension”
heeft als belangrijkste doelstelling inzicht verkrijgen in de klinische relevantie van de
verschillende inspanningsparameters bij pulmonale hypertensie (PH) patiënten. De
onderzoeken in dit proefschrift zijn voornamelijk uitgevoerd bij patiënten met PH als
gevolg van vernauwde longvaten, gedefinieerd als pulmonale arteriële hypertensie
(PAH). PAH wordt gekarakteriseerd door een progressief toenemende longvaatweerstand
resulterend in een verlaagde inspanningstolerantie en rechterhartfalen resulterend in
vroegtijdig overlijden. Verlaagde inspanningstolerantie met kortademigheid is dan ook een
veelvoorkomend symptoom bij PAH. De zes-minuten-loop test (6MWD) en de maximale
fietstest met ventilatiemetingen (CPET) zijn de meest gebruikte testen ter bepaling van het
inspanningsvermogen bij PAH. Het pathofysiologisch inspanningsprofiel van PAH patiënten
kenmerkt zich door een afgenomen zuurstofopname met een verlaagde ademefficiëntie.
Dit proefschrift bevat twee hoofdstukken met resultaten verkregen door middel van onderzoek bij twee andere wereldwijd relevante patiënten groepen waarbij PH
mogelijk een belangrijke rol speelt: PH geassocieerd met chronisch obstructieve longziekte (COPD) en met chronische hoogteziekte.
In dit proefschrift laten we zien dat via de ‘intra-breath’ techniek gebruikmakend van acetyleen een verlaagd slagvolume respons bij PAH patiënten in vergelijking tot gezonde proefpersonen is aan te tonen.Linkerhartfalen patiënten hebben als gevolg van een verminderde slagvolume respons, net als PAH patiënten, ook een beperkte inspanningstolerantie. Het maximale slagvolume bij PAH is in vergelijking tot linker hartfalen patiënten zo mogelijk nog meer afgenomen. Dit onderzoeksresultaat heeft belangrij-ke therapeutische consequenties zoals bijvoorbeeld bètablokkertherapie.Zowel de 6MWD als CPET voorspellen overleving in PAH. Het voordeel van CPET boven de 6MWD is de mogelijkheid tot het beschrijven van de ken-merkende patho-fysiologische afwijkingen van de
inspanningsbeperking. Echter, als 6MWD al bekend is, blijkt CPET nog maar een heel geringe toegevoeg-de prognostische waarde voor overleving te hebben. Daarentegen, onze resultaten laten ook zien dat na één jaar behandeling de verandering van de aërobe capaciteit gemeten tijdens CPET wel degelijk een belangrijke toegevoegde prognostische waarde heeft. Als een beter inspanningsvermogen resulteert in een betere prognose dan is de logische vraag: “Is het mogelijk het inspanningsvermogen bij PH door mid-del van training te verbeteren?” Onze resultaten laten zien dat het antwoord op deze vraag “JA” is. Trai-ning heeft een gunstig effect op zowel het algehele uithoudingsvermogen als op de spierfunctie bij PAH patiënten. COPD patiënten kunnen tijdens hun ziekteprogres-sie ook PH ontwikkelen. Bij deze patiëntengroep zou de uitgebreide CPET een belangrijke rol kunnen spe-len in het vroegtijdig diagnosticeren van PH. Echter bij opsporing van PH bij COPD, blijken CPET gaswisselingsparameters geen toegevoegde diagnos-tische waarde te bezitten als de arteriële saturatie al bekend is. COPD patiënten met PH laten een lagere saturatie in rust zien met een verdere desaturatie tijdens inspanning. 6MWD met saturatiemeting
17
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
volstaat dus. voor het onderscheid tussen COPD met en zonder PH. Vergelijkbaar met COPD patiënten kunnen ook chronisch hoogteziekte patiënten PH ontwikkelen. Pulmonale hypertensie bij chronisch hoogteziekte wordt veroorzaakt door een excessieve
toename van de rode bloedcellen als gevolg van een verminderde ademrespons op de heersende lage zuurstofspanning op hoogte. Onze veronderstel-ling was dat chronisch hoogteziekte patiënten als gevolg van PH een verlaagde maximale zuurstof opname zouden laten zien. Nochtans, wij laten door middel van hartecho en CPET zien dat chronisch hoogteziekte patiënten, ondanks een ernstige PH en relatieve hypoventilatie, een normale maximale zuurstofopname bezitten, waarschijnlijk verklaard door de combinatie van een toegenomen diffusie- en zuurstoftransportcapaciteit van het bloed.
Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Geneeskunde
24 mei 2013, 13.45 uur
Promotor: Prof. dr. Anton Vonk-Noordegraaf
Copromotor: Dr. Harm Jan Bogaard
‹‹
Visitatie bachelor- en masteropleidingen BewegingswetenschappenOp 25, 26, 27 en 28 september 2012 bezocht een internationale visitatiecommissie de bachelor- en masteropleidingen
Bewegingswetenschappen van de Universiteit Groningen en de Vrije Universiteit Amsterdam. De commissie bestond uit Prof. dr. N. Fowler, Prof.
dr. R. Meulenbroek, Prof. dr. P. Wylleman, Prof. dr. M. Rodgers, R. Plas, BSc (studentlid Amsterdam) en E. Middeljans BSc (studentlid Groningen).
De vier opleidingen scoorden op alle standaarden een voldoende (satisfactory), met als resultaat dat heraccreditatie voor een periode van 6
jaar gerealiseerd is. Aandachtspunten voor de opleidingen betreffen de communicatie van de verschillen in eindtermen tussen de bachelor- en
masteropleidingen, de voorbereiding op de beroepsloopbaan en de hoge docent-studentratio. Het lage bachelorrendement (het aantal
studenten dat in 4 jaar het Bachelordiploma haalt) is daarnaast een belangrijk aandachtspunt voor Amsterdam.
Door de technische splitsing van de Groningse masteropleidingen (in Human Movement Sciences en Sport Sciences) heeft de accreditatie van
deze masters bij Bewegingswetenschappen
Groningen nog wat additionele inspanning
heeft gevergd. De visitatiecommissie heeft
inmiddels beide met voldoendes beoordeeld
dus er wordt niet aan getwijfeld dat de NVAO
positief zal oordelen.
In de voorbereiding op de visitatie is veel
overleg geweest tussen Amsterdam en
Groningen. Ook nu vindt nog regelmatig overleg
plaats tussen de onderwijsdirecteuren van
beide opleidingen, met als doel van elkaar te
leren en de opleidingen waar mogelijk te
verbeteren. ‹‹
›› VARIA
››PROMOTIE
18
Susanne van EngelenTrillingstesten van de lumbale wervelkolom: ontwikkeling van een diagnostisch instrument voor de bepaling van segmentstijfheden
Structural vibration testing of the lum
bar spine Susanne van E
ngelen
Uitnodiging
voor het bijwonen van deopenbare verdediging van
mijn proefschrift:
Structural vibration testingof the lumbar spine:
development of a diagnostictool for assessment of
segment stiffness
dinsdag 28 mei 2013om 15.45 uur
in de aula van de Vrije UniversiteitDe Boelelaan 1105 Amsterdam
Aansluitend is er een receptiein Grand Cafe The Basket
Susanne van Engelen
Structural vibration testingof the lumbar spinedevelopment of a diagnostic tool for assessment of segmental stiffness
Susanne van Engelen
I’ve got your back !
18
Trillingstesten worden gebruikt om de structurele conditie van constructies zoals bruggen en
vliegtuigen te onderzoeken. Deze zijn gebaseerd op de theorie dat schade aan een constructie
leidt tot veranderingen in stijfheid, massa en energiedissipatie, die tot gevolg hebben dat de
bewegingsrespons van de constructie verandert als deze in trilling wordt gebracht. Ook schade
aan structuren in de wervelkolom, traumatisch of door degeneratie, leidt tot veranderingen in
stijfheid, welke kunnen leiden tot wervelkolomdeformiteiten en lagerugklachten. Echter, een
specifieke oorzaak kan slechts bij een minderheid van de patiënten met rugproblemen worden
vastgesteld. Dit is waarschijnlijk het gevolg van een gebrek aan geschikte diagnostische
methodologie om aangedane structuren te identificeren. Aangezien trillingstesten niet-
destructief zijn en slechts gebruik maken van lage krachten en kleine vervormingen om
eventuele schade vast te stellen, wordt deze methode beschouwd als een veelbelovende
meettechniek om de mechanica van de wervelkolom te onderzoeken.
De diagnose van lagerugklachten is typisch ge-baseerd op lichamelijk onderzoek, eventueel uitgebreid met beeldvormende technieken. Echter, de behandeling van lagerugklachten
is vaak gericht op de mechanische eigenschappen van het wervelgewricht, terwijl deze niet of niet nauwkeurig worden gemeten. In Hoofdstuk 2 werd onderzocht hoe groot de meetfout is, die gemaakt wordt door het gebruik van huidige, peroperatieve meetinstrumenten die alleen de belasting en vervorming van een enkel segment in beschouwing nemen, terwijl ook naastge-legen segmenten een deel van de belasting opnemen. Hiervoor werd een stochastisch mechanisch model gebruikt. De resultaten toonden aan dat de stijfheden die gevonden worden door het testen van een enkel segment, sterk gecorreleerd zijn aan de werkelijke stijfheid, maar deze gemiddeld overschatten met 18%. Verder werd aangetoond dat de stijfheden binnen ge-degenereerde wervelkolommen sterk variëren, wat kan leiden tot meetfouten tot 400% en daardoor tot foutieve chirurgische beslissingen.
In Hoofdstuk 3 werden de mogelijkheden van tril-lingstesten voor het bepalen van segmentstijfheden
onderzocht en bepaald of trillingstesten gevoelig zijn voor specifieke schade aan het bewegingssegment. Ten-einde de modale eigenschappen van de wervelkolom te bestuderen, werden in vitro trillingstesten uitgevoerd op lumbale bewegingssegmenten van de geit waarvan het spierweefsel was verwijderd. Vervolgens werden structurele defecten gecreëerd door achtereenvolgends de ligamenten te verwijderen en een gat te maken in de anulus fibrosus. De resultaten laten zien dat het verwijderen van de ligamenten geen effect heeft op de eigenfrequenties, maar dat het maken van een gat in de anulus leidt tot het dalen van de eigenfrequentie voor torsie en dus torsiestijfheid. Deze studie heeft ook aan-getoond dat een wervelsegment zich lineair gedraagt indien kleine deformaties worden toegepast. Dit bete-kent dat trillingstesten en modale analyse in principe toegepast kunnen worden op de wervelkolom.
In Hoofdstuk 4 werden trillingstesten uitgevoerd op humane bewegingssegmenten om te onderzoeken of trillingsanalyse ook toegepast kan worden op humane segmenten waarbij de schade is ontstaan door fysiolo-gische processen. Behalve trillingstesten werden ook gouden standaard quasi-statische buig- en torsietesten
19
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
uitgevoerd. De resultaten van de trillingstesten laten duidelijke frequentiepieken zien, wat aantoont dat tril-lingstesten ook toegepast kunnen worden in humane bewegingssegmenten. Verder resulteerde een twee-voudige verhoging van de belasting in een evengrote verhoging van de respons, wat aantoont dat ook de humane segmenten lineair gedrag vertonen. Bovendien waren de eigenfrequenties significant gecorreleerd aan de statische stijfheden, wat een belangrijke bevinding is, aangezien het empirisch aantoont dat eigenfrequenties een valide maat zijn voor stijfheid. Een tweede belang-rijke implicatie van de correlatie is dat deze suggereert dat eigenfrequenties de potentie hebben onderscheid te maken tussen de verschillende graden van degeneratie. Het voordeel van het meten van eigenfrequenties is dat dit veel kleinere belastingen en vervormingen vergt en daardoor veiliger is voor het gebruik in patiënten.
Behalve de aanwezigheid van schade aan het wervelge-wricht is het ook van belang de locatie van schade vast te stellen. Lokaliseren van schade vergt analyse van de trilvorm en methoden voor het schatten van parame-ters (zoals stijfheid, massa) indien er geen nullijninfor-matie over mechanische eigenschappen voorhanden is. De schattingsmethode die werd gebruikt is model updating (letterlijk: model bijwerken). Hiervoor werd een numeriek trillingsmodel geconstrueerd gebaseerd op materiaaleigenschappen en geometrische informatie van de werkelijke constructie.
In Hoofdstuk 5 wordt beschreven hoe model para-meters van de lumbale wervelkolom kunnen worden verkregen door middel van kwantitatieve computer-tomografie. Daarna werd een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd om te onderzoeken welke modelparameters en welke nauwkeurigheid nodig zijn om met model updating succesvol segmentstijfheden te schatten. De analyse liet zien dat de trilvormen en eigenfrequenties het meest gevoelig zijn voor veranderingen in stijfheid, wervelmassa en wervelhoogte. Dit impliceert dat het geconstrueerde numerieke trillingsmodel geschikt is voor model updating indien de parameterwaarden voor wervelhoogte en massa voldoende accuraat zijn.
In Hoofdstuk 6 wordt model updating toegepast op wervelkolommen met milde discusdegeneratie. Daartoe werden de lumbale wervelkolommen van zes Nederlandse melkgeiten geïnjecteerd met chondoiti-nase-ABC op willekeurige niveaus. Daarna werden de wervelkolommen opgedeeld in specimens met twee gezonde en twee gedegenereerde segmenten en werden quasi-statische stijfheidstesten verricht en trillingstes-ten. Daarna werd het numerieke model voor model updating geparametriseerd; wervelhoogten werden gemeten op magnetische resonantie beelden en wervel-massa werd berekend op basis van de relatie die in het vorige hoofdstuk werd gevonden tussen wervelhoogte en wervelmassa. Ook voor massatraagheid en locatie
van het massamiddelpunt werd informatie gebruikt uit het vorige hoofdstuk. Helaas leidde model updating tot een suboptimale overeenkomst tussen de trillingsdata verkregen door middel van de experimentele testen en de numerieke testen, zoals werd vastgesteld door mid-del van het modale nauwkeurigheid criterium (MAC) en de residuele eigenfrequenties. Meest waarschijnlijk werd de suboptimale overeenkomst veroorzaakt door onnauwkeurigheden in de geschatte wervelmassa. De segmenten met de laagste geschatte dynamische stijf-heid correspondeerden in 50% van de gevallen met de segmenten met de laagste geschatte statische stijfheid, wat betekent dat het niet mogelijk was de gedegenereer-de niveaus te identificeren met voldoende zekerheid. Hoewel deze resultaten teleurstellend zijn, wijzen ze er wel op dat de voorgestelde methodologie kan werken, mits betere waarden voor wervelmassa worden verkre-gen, waarvoor de in Hoofdstuk 5 beschreven methode perspectief biedt.
Concluderend, in het proefschrift wordt de complexiteit van de wervelkolom teruggebracht tot een massa-veer-systeem. Door middel van deze vereenvoudiging was het mogelijk aan te tonen dat trillingsanalyse toegepast kan worden op de lumbale wervelkolom en dat het een betrouwbare en valide methode is om informatie te verkrijgen over de aanwezigheid van specifieke schade aan het wervelgewricht, ook in natuurlijk gedegene-reerde segmenten. Hoewel het niet mogelijk was om de locatie van de schade te bepalen, laat het proefschrift wel zien wat een mogelijke aanpak is voor trillingstes-ten van de lumbale wervelkolom, en geeft het aan welke methodologische verbeteringen mogelijk zijn. Door middel van toekomstige onderzoeksinspanningen kunnen trillingstesten en modale analyse ontwikkeld worden tot een klinisch instrument voor de diagnose en evaluatie van behandeling van wervelkolomafwij-kingen, degenerative discusaandoeningen en lagerug-klachten.
Vrije Universiteit Amsterdam, Faculteit der Bewegingswetenschappen
28 mei 2013, 15.45 uur
Promotoren: Prof. Dr. Jaap H. van Dieën en
Prof. Dr. Barend J. van Royen
Copromotor: Dr. Ir. Marcel H.M. Ellenbroek
Hoewel het niet mogelijk was om de locatie van de schade te bepalen, laat het proef-schrift wel zien wat een mogelijke aanpak is voor trillingstesten van de lumbale wervelkolom
‹‹
››PROMOTIE
20
Barbara HuijgenTechnical skills, the key to success, a study on talent development and selection of youth soccer players
20
Het proefschrift ‘Technical skills, the key to success, a study on talent
development and selection of youth soccer players’, geeft inzicht in het proces van
talentontwikkeling van getalenteerde jeugdvoetballers. Onderzoek is uitgevoerd
bij FC Groningen, SC Heerenveen en AZ. Vragen die beantwoord worden in het
proefschrift zijn: wat zijn de verschillen tussen getalenteerde spelers die uiteindelijk
profvoetballer worden en spelers die amateurvoetballer worden? Hoe ziet de ideale
weg naar het profvoetbal er in grote lijnen uit? Met het antwoord op deze vragen
weten spelers beter hoe zij zich op de verschillende aspecten moeten ontwikkelen
en kunnen trainers hen bij deze ontwikkeling nog gerichter ondersteunen.
Bovendien helpt het de clubs hun kansen te vergroten om meer spelers uit hun
jeugdopleiding te laten doorstromen naar de hoofdselectie.
Het theoretische kader dat geschetst is om de ontwikkeling van getalenteerde spelers te onderzoeken, houdt rekening met zowel de dynamische als het mutidimensionele
karakter van een getalenteerde voetballer. Het dyna-mische karakter van talent wordt bepaald door de groei en rijping, training, de manier en snelheid van leren en de omgeving, dit draagt samen allemaal bij aan de uiteindelijke prestaties. Het multidimensio-nele karakter van voetbal bestaat uit een combinatie van prestatiebepalende kwaliteiten: antropometrie (lichaamsbouw), fysieke, technische, tactische en mentale eigenschappen. Aangezien technische vaar-digheden van wezenlijk belang zijn in het voetbal, ligt de nadruk in de studies op de ontwikkeling van onder meer dribbelen en passen. Het resultaat van de uitvoering van technische vaardigheden is suc-cesvol als ze snel en nauwkeurig worden uitgevoerd.
Longitudinaal onderzoekHet proefschrift geeft inzicht in het proces van talentontwikkeling en talentselectie van jonge getalenteerde voetballers door de ontwikkeling van technische vaardigheden in relatie met voetbalpres-
taties in kaart te brengen. De ontwikkeling van de getalenteerde spelers is voornamelijk onderzocht door het gebruik van longitudinaal onderzoek. Meer dan 500 voetballers (10 – 21 jaar) zijn gemoni-tord terwijl ze op het hoogste niveau binnen hun leeftijdscategorie speelden. De getalenteerde spelers verbeteren het dribbelen nog na hun groeispurt, dit in tegenstelling tot het sprinten, wat na de groei-spurt een plateau bereikt. Van deze getalenteerde spelers beschikken de spelers die later een profcon-tract tekenen gemiddeld op hun 14de al over betere dribbelvaardigheden dan de latere amateurs terwijl ze allemaal deel uitmaakten van dezelfde jeugdop-leiding. Alle voetballers uit de jeugdopleiding zijn heel snel bij de uitvoering van technische vaardighe-den, maar degenen die langer in de opleiding mogen blijven en daarmee meer kans maken om profvoet-baller te worden, maken op hoge snelheid minder fouten dan de ‘afvallers’.
Periodiek testenAan jeugdopleidingen wordt aanbevolen om de jeugdspelers periodiek te testen. De prestaties en de ontwikkeling van een jeugdspeler kunnen vervol-
21
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
gens vergeleken worden met de gewenste curves. Met deze informatie kan worden bepaald of een speler onder gemiddeld presteert en daarvoor spe-cifieke training nodig heeft om bepaalde aspecten te verbeteren. De spelers die op de goede lijn zitten op weg naar de top, zouden de opleiding moeten voortzetten, omdat zij de meeste kans maken om uiteindelijk profvoetballer te worden.
Centrum voor Bewegingswetenschappen RuG / UMCG
29 mei 2013, 12.45 uur
Promotor: Prof. dr. Chris Visscher
Copromotor: Dr. Marije Elferink-Gemser
Aan jeugd-oplei dingen wordt aanbevolen om de jeugdspelers periodiek te testen
‹‹
Symposium ‘Van tikken naar taggen’Digitalisering van bewegingsonderwijs en sport
Windesheim organiseert op woensdag 22 januari 2014 het symposium
‘Van tikken naar taggen. Digitalisering van bewegingsonderwijs en sport’.
Op het symposium komt een breed scala aan recente ontwikkelingen op het
gebied van ICT en bewegen, digigym, e-sport en gaming aan bod. De dag
bevat keynotes, onderzoekpresentaties en praktijkworkshops over
thema’s als:
− Motorisch leren en videofeedback
− Spelobservatie in het bewegingsonderwijs
− Effect van gaming op het leren van motorische vaardigheden
− De relatie tussen ICT, gaming gedrag en sportidentiteit van leerlingen
− E-sport: betekenis voor de bestaande sport- en bewegingscultuur
KeynoteHoe zet je digitale middelen in de gymles doeltreffend in? Professor Diane
Ste-Marie heeft een internationale reputatie verworven met haar onderzoek
naar en publicaties over observerend leren en hoe dat bijdraagt aan het
motorisch leerproces bij kinderen in de schoolleeftijd. Bij uitstek vernieuwend
is daarbij haar aandacht voor de leerling-zelf als model. Haar onderzoek laat
zien hoe kinderen kunnen profiteren van het terugkijken naar hun eigen
oefeningen. Daarbij gebruikt ze de nieuwste digitale mogelijkheden, zoals
bijvoorbeeld feedforward modellering, waarbij de leerling zichzelf ziet
acteren op een niveau dat zij of hij nog niet heeft bereikt. De praktische
toepasbaarheid van deze en andere innovatieve digitale methoden is een
belangrijk speerpunt in het werk van Professor Ste-Marie. Niet alleen voor het
motorisch leerproces, maar ook voor de effectiviteitverwachting van de
kinderen.
Professor Ste-Marie is plaatsvervangend decaan van de Faculty of Health
Sciences en hoofd van de School of Human Kinetics aan de Universiteit van
Ottawa in Canada.
WorkshopsVerder wordt op deze dag een aantal workshops gegeven waarin de meest
recente ontwikkelingen en innovaties uit het werkveld van
bewegingsonderwijs en sport worden gepresenteerd en met de deelnemers
worden bediscussieerd.
Het symposium is bedoeld voor docenten, opleiders en trainers/coaches uit
het onderwijs en de sport. Uiteraard is ook iedereen die interesse heeft in
digitalisering van bewegingsonderwijs en sport, van harte welkom.
Deelnemers aan het symposium ontvangen na afloop een boek met daarin
bijdragen over het centrale thema van de dag.
Het symposium vindt plaats op woensdag 22 januari 2014 vanaf 9.30 uur op
Windesheim aan Campus 2-6 in Zwolle. U kunt zich vanaf 1 november 2013
aanmelden voor het symposium via www.windesheim.nl.
›› AGENDA
››PROMOTIE
22
Rachel SendenAmbulatory Gait Analysis: Clinical application and fall risk detection
22
Lopen is de meest basale manier van voortbewegen voor mensen en is bovendien
geassocieerd met welzijn, gezondheid en kwaliteit van leven. Gangbeeldanalyse is
daarom klinisch relevant en wereldwijd geaccepteerd als een maat om de functie van
individuen te bepalen. Gangbeeldanalyse m.b.v. geavanceerde laboratorium gebaseerde
bewegingsanalysesystemen is nauwkeurig maar niet praktisch voor klinisch gebruik.
Loopanalyse m.b.v. vragenlijsten is gemakkelijk, snel en klinisch toepasbaar, maar
heeft een beperkt onderscheidend vermogen. Het gebruik van versnellingsmeters voor
bewegingsanalyse overbrugt de beperkingen beide methoden. Dit proefschrift onderzoekt
of een drie-assige versnellingsmeter, die versnellingen ter hoogte van het sacrum meet
(‘Acceleration-based Gait Analysis’, AGA), geschikt is om het looppatroon van verschillende
populaties te beschrijven. Bovendien wordt de respons na een verstoring tijdens lopen
nader bestudeerd.
Allereerst werd onderzocht of AGA in staat is om een gezonde referentie database te creëren op een betrouwbare manier. Hier-voor werd een grote gezonde personen met
variërende persoonskenmerken gemeten met AGA. Uit de resultaten blijkt dat AGA geschikt is om het loop-patroon van gezonde personen op een betrouwbare manier in kaart te brengen buiten laboratoriumsettings. Er is aangetoond dat AGA robuust en beïnvloedbaar is voor mogelijke verschillen in uitvoering tussen waarnemers, een eigenschap die van groot belang is voor klinisch gebruik, waar verschillende waarnemers de test op verschillende locaties zullen uitvoeren. In de verkregen database werden klinisch belangrijke relaties gevonden tussen leeftijd, lengte, geslacht en AGA parameters: 35% tot 51% van de variabiliteit in spatio-temporele loopparameters kan verklaard worden door persoonskenmerken. Deze resultaten laat zien dat het looppatroon variabel is tussen personen, wat het belang van een gezonde referentiedatabase aangeeft. De verkregen database voor gezonde personen zal dienen als referentie, die toelaat om specifieke loopparameters te evalueren in vergelijking met een leeftijd, geslacht en lengte gematchte groep. Op deze manier zal het looppatroon correct geïnterpreteerd worden en kan
het looppatroon van patiënten gemakkelijk en snel geëvalueerd worden.
KniebeperkingenVervolgens werd nagegaan of AGA geschikt is voor personen met functionele kniebeperkingen. Er werd aangetoond dat AGA in staat is om het looppatroon van personen met kniebeperkingen (gesimuleerde functionele kniebeperkingen, osteoarthritis) te on-derscheiden van dat van leeftijdsgematchte gezonden. AGA is in staat om kleine veranderingen in het looppa-troon vanwege een interventie (totale knieprothese) of revalidatie te detecteren, wat aangeeft dat AGA gebruikt kan worden om patiënten met kniebeperkingen op te volgen in de tijd. Vervolgens werd AGA toegepast bij een groep ouderen met/zonder een verhoogd valrisico. Valrisicogerelateerde loopkenmerken worden door AGA gemeten, wat de potentie van AGA als objectief loopanalysesysteem voor ouderen met een verhoogd valrisico laat zien. De slechts zwakke correlaties die gevonden werden tussen AGA parameters en klinische vragenlijsten (functievragenlijsten bij kniepatiënten, valrisicovragenlijsten bij ouderen) laten de toegevoegde waarde van objectieve functiemetingen (AGA) zien voor de klinische praktijk.
23
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
Verstoringen in looppatroonHet laatste deel van het proefschrift onderzoekt de stabiliteit tijdens lopen en focust zich op verstoringen in het looppatroon. De ontwikkelde struikelopstel-ling (‘Timed Rapid Impact Perturbation’, TRiP) werd eerst getest en vervolgens gebruikt om associaties te onderzoeken tussen leeftijd, loopsnelheid, spierkracht, reactietijd en de respons die gebruikt wordt om te herstellen van een externe verstoring tijdens lopen (‘lowering’ strategie = verstoorde been direct neerzet-ten en herstel stap nemen met contralaterale been; ‘elevating’ strategie = stap van verstoorde been ver-lengen en vervolgens neerzetten om verder te lopen). Een grote groep gezonde jongeren en ouderen zijn
daarvoor onderworpen aan verscheidene verstoringen van verschillende omvang (variërende verstoringsduur, verstoringskracht en timing van de verstoring in de zwaaifase) die tijdens het lopen uitgelokt werden m.b.v. de TRiP. Oudere personen die trager lopen, die zwak-ker zijn en die trager reageren herstellen vaker met de meest veilige ‘lowering’ strategie, terwijl de ‘elevating’ strategie vaker gebruikt wordt door de sneller lopende, sterkere en sneller reagerende jongeren. Dit suggereert een verschuiving van ‘elevating’ naar ‘lowering’ strategie met leeftijdsgerelateerde fysiologische veranderingen. Dit suggereert ook dat valrisico, fysiologische verande-ringen en de herstel respons met elkaar associëren. Ech-ter worden slechts zwakke associaties gevonden tussen de herstelrespons en de loopsnelheid, reactietijd en spierkracht. Dit suggereert dat meerdere factoren (bv omgeving) of een combinatie van meerdere factoren van invloed zijn op de herstelrespons op verstoringen in het lopen. Nader onderzoek is nodig om deze associ-aties verder te bestuderen.
Faculty of Health, Medicine and Life Sciences, Maastricht University
29 mei 2013, 14.00 uur
Promotor: Prof. dr. Ide C. Heyligers
Co-promotoren: Dr. Kenneth Meijer, Dr. Bernd Grimm,
Dr. Hans Savelberg
Oudere personen die trager lopen, die zwakker zijn en die trager reageren herstellen vaker met de meest veilige ‘lowering’ strategie
‹‹
Trainen voor betere spier-, uhhh zenuwbundels!Ouderen die veel wandelen, fietsen en tuinieren, hebben een betere kwaliteit zenuwbundels in hun hersenen dan leeftijdgenoten die weinig aan
beweging doen. Dat hebben artsen en wetenschappers van het Catharina Ziekenhuis in Eindhoven en het Universitair Medisch Centrum St.
Radboud in Nijmegen geconcludeerd na een crosssectioneel onderzoek bij een groep van 440 ouderen in de leeftijd van 50 en 85 jaar, met een
cerebrale kleine vaataandoening en zonder dementie. De kwaliteit van de zenuwbundels in de hersenen werd gemeten met een MRI scan door te
kijken naar het aantal afwijkingen in de witte stof in
de hersenen. Fysieke activiteit werd gemeten door
een vragenlijst met vragen over het wekelijks aantal
uren dat werd besteed aan matig tot hoog
intensieve activiteiten zoals hardlopen, grasmaaien
en tennissen en lage intensieve taken zoals yoga en
stretchen, en de snelheid van wandelen. De ouderen
werden vervolgens in vier even grote groepen
verdeeld op basis van hun lichamelijke activiteit. Uit
de analyse bleek dat het aantal afwijkingen in de
witte stof minder was bij een meer actieve
levensstijl: dus blijven broezen!
Rob A.R. Gons, Anil M. Tuladhar, Karlijn F. de Laat, Anouk G.W.
van Norden, Ewoud J. van Dijk, David G. Norris, Marcel P. Zwiers,
Frank-Erik de Leeuw Physical activity is related to the structural
integrity of cerebral white matter Neurology published online
August 6, 2013 DOI 10.1212/WNL.0b013e3182a43e33
›› WETENSWAARDIGE WETENSCHAP
››PROMOTIE
24
René AquariusCauses and Effects of Spinal Fractures
24
Wervelfracturen vormen een belangrijk klinisch probleem. Niet alleen omdat ze pijn
veroorzaken en de kwaliteit van leven negatief beïnvloeden, maar ook omdat ze
zeer frequent voorkomen. Het zijn namelijk vaak de eerste fracturen die optreden bij
mensen met osteoporose, en met de alsmaar toenemende vergrijzing zal het aantal
osteoporosepatiënten, en dus ook het aantal fracturen, de komende jaren nog verder
groeien. Reden genoeg om verschillende aspecten van wervelfracturen te onderzoeken, wat
uiteindelijk heeft geresulteerd in het proefschrift Causes and Effects of Spinal Fractures.
Vanuit het Orthopaedic Research Labora-tory, het biomechanische onderzoeksla-boratorium van het Universitair Medisch Centrum St Radboud, is René Aquarius de
afgelopen vier jaar bezig geweest met zijn promotie-onderzoek. In zijn proefschrift heeft hij gekeken naar factoren die een rol kunnen spelen bij het ontstaan van wervelfracturen, maar ook naar manieren om deze fracturen te behandelen.
Slijtage van de tussenwervelschijfZo bleek onlangs dat degeneratie van een tussen-wervelschijf invloed kan hebben op het ontstaan van wervelfracturen, maar het precieze verband tussen de twee was onduidelijk. Daarom is getracht deze connectie in kaart te brengen met behulp van een eindig elementenmodel. Dit computermodel bestond uit een 3D wervelsegment (L2-L3-L4) dat gemodelleerd was aan de hand van een stoffelijk overschot van een 81-jarige, vrouwelijke donor. Door de materiaaleigenschappen van de tussenwervel-schijven aan te passen kon een degeneratief proces gesimuleerd worden, waarbij de belasting van de tus-senwervelschijf gaandeweg verschoof van de nucleus pulposus naar de annulus fibrosus. Deze verschui-ving in de belasting leidde vervolgens weer tot een sterk verminderde botdichtheid in de kern van het aangrenzende wervellichaam. Deze simulatie toont dus aan dat discusdegeneratie de botdichtheid van de aangrenzende wervellichaam kan doen afnemen. Het is aannemelijk dat zo’n afname van de botdicht-heid uiteindelijk weer kan leiden tot een hoger risico op wervelfracturen.
Wervelfractuur en osteoporose Wanneer er een fractuur in de wervelkolom optreedt, zorgen de (vaak) wigvormige deformaties voor een verandering van het alignement van de wervelkolom en daarmee ook de belasting op de wervels grenzend aan de gebroken wervel. In plaats van een kracht die loodrecht op de eindplaten aangrijpt, ontstaat er na een fractuur vaak ook een afschuifkracht die op de aangrenzende wervels aangrijpt. Bij gezonde botten zal zo’n afschuifkracht waarschijnlijk geen grote rol spelen, maar bij verzwakte, osteoporotische wervels zou het misschien voor nieuwe wervelfracturen kun-nen zorgen.Door, in een experimentele opstelling, een groep osteoporotische wervels op een ‘normale’ manier te belasten en een groep osteoporotische wervels met zo’n afschuifkracht te belasten is aangetoond dat er minder kracht nodig is om de wervels te doen breken met de afschuifbelasting. Daarmee is dus aangetoond dat de veranderde belasting na een eerste fractuur leidt tot een hoger fractuurrisico in de aangrenzende wervels. Deze bevinding komt ook overeen met klinische studies die inderdaad een verhoogd fractuurrisico laten zien na een eerste wervelbreuk.
Percutane vertebroplastiekEen behandeloptie voor patiënten met wervelfractu-ren is de percutane vertebroplastiek. Hierbij wordt het wervellichaam via de pedikel aangeprikt met een holle naald en vervolgens gevuld met botcement. Wanneer het botcement uithardt neemt de pijn af en is de wervel weer belastbaar. In de literatuur wordt echter vaak gesuggereerd dat het stijve botcement
25
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
binnen het relatief slappe (os-teoporotische) bot zorgt voor spanningspieken die resulte-ren in een verhoogde kans op nieuwe fracturen in de wervels grenzend aan het niveau dat behandeld is. Daarom is onderzocht of het vullen van wervels met botce-ment ook echt kan leiden tot hogere spanningspieken. Losse wervels, afkomstig uit stoffelij-ke overschotten, zijn belast tot falen en daarna gevuld met een klinisch relevante hoeveelheid botcement. Vervolgens zijn deze wervels opnieuw belast tot falen. Tijdens het gehele expe-riment zijn de drukken onder de eindplaat van elke wervel geregistreerd. Na analyse van deze drukpatronen bleek dat er geen overeenkomst was tussen de locatie van de drukpieken en de locatie van het geïnjecteerde botcement. Het inspuiten van botce-ment hoeft dus niet te leiden tot spanningspieken onder de eindplaten die vervolgens nieuwe fracturen kunnen veroorzaken.Bij de toename van het fractuurrisico na een wer-velbreuk spelen de wigvormige vervormingen, en de bijbehorende ongunstige belasting van de wervelko-lom, dus wel een rol en niet de percutane verte-broplastiek, waarbij de verwachte spanningspieken achterblijven. PopulariteitEn toch heeft de percutane vertebroplastiek techniek wereldwijd nog meer kritiek te verduren gekre-gen de afgelopen jaren. Dit was vooral te wijten aan twee grote dubbel-blinde en gerandomiseerde klinische trials waarvan de resultaten in 2009 zijn gepubliceerd in de New England Journal of Medi-cine [Buchbinder et al 2009, Kallmes et al 2009]. Uit de gepubliceerde data bleek er geen verschil te zijn tussen de behandeling van wervelfracturen met percutane vertebroplastiek of een ‘nep-operatie’ (sham procedure). Hoewel er heel wat kantteke-ningen te plaatsen zijn bij deze studies (inclusiecri-teria, groepsgroottes), hebben ze wel geleid tot het stopzetten van de vergoeding voor deze techniek in Nederland en de Verenigde Staten in 2010. Om te achterhalen of al deze negatieve adviezen ook daadwerkelijk hebben geleid tot een vermindering van het aantal vertebroplastieken en een toegenomen bewustwording omtrent de vergoedingen van deze procedure, is wereldwijd een enquête rondgestuurd naar rugchirurgen. Uit de ingevulde enquêtes blijkt dat het aantal vertebroplastiek procedures is gedaald
in de jaren na de publicatie van de onderzoeken en adviezen, maar dat de bewustwording omtrent de vergoeding van de procedure niet was toegenomen. Ongeveer 25% van de clinici wist niet of de procedu-re wel of niet vergoed werd. Ook was het opvallend dat 25% van de respondenten niet op de hoogte was van de inhoud van de klinische trials uit 2009. De implementatie van wetenschappelijke gegevens in de klinische praktijk kan dus nog verbeterd worden.
ImplementatieDe nieuwe inzichten die zijn ontstaan zouden in principe gebruikt kunnen worden om de behande-ling van wervelfracturen te verbeteren. Zo zouden standsafwijkingen bij osteoporotische wervelfractu-ren direct gecorrigeerd kunnen worden zodat de af-schuifbelasting op de naburige wervels weggenomen wordt. Of moet men de botdichtheid van wervels goed in de gaten houden zodra er sprake is van een degeneratief proces in de tussenwervelschijf, zodat het risico op een wervelfractuur beter ingeschat kan worden. Maar dat alles begint natuurlijk bij het lezen van de wetenschappelijke literatuur, en laat daar nu net nog wat verbetering nodig zijn...
Radboud Universiteit Nijmegen
2 Juli 2013, 15:30 uur
Promotor: Prof. dr. ir. Nico Verdonschot en
Copromotoren: Dr. ir. Jasper Homminga
Dr. ir. Esther Tanck
Zo is aangetoond dat de veranderde belasting na een eerste fractuur leidt tot een hoger fractuurrisico in de aangrenzende wervels
‹‹
26
››CONGRESVERSLAG
Door: Lieke Schiphof-Godart
Van 28 mei tot 1 juni 2013 vond in Indianapolis het jaarlijkse congres van het American College of Sports Medicine (ACSM) plaats. Vanuit mijn functie als medewerker kennisdeling Topsport Topics was ik aanwezig om op de hoogte te blijven van recent onderzoek dat voor de topsport in Nederland van belang zou kunnen zijn. Hieronder volgt een beschrijving van enkele presentaties en symposia.
BietensapVoorafgaand aan het congres organiseerde het “Ga-torade Sports Science Instituut” een pre-conferentie. Aan bod kwamen onderwerpen zoals bietensap en koolhydraatinname, maar ook epigenetica. De recente ontwikkelingen wat betreft voeding, sup-plementen en op dit moment bijvoorbeeld ook bietensap worden door betrokkenen bij de topsport
op de voet gevolgd. Professor Andrew Jones heeft in de afgelopen jaren gevonden dat recreatieve atleten voordeel kunnen hebben bij het innemen van nitraat via bietensap. Uit ander onderzoek blijkt echter dat
dit bij topatleten helaas geen prestatieverbetering oplevert. De meningen zijn dan ook verdeeld over het advies aan topatleten wat betreft bietensap.
EpigeneticaVolgens Keith Baar en collega’s van de Davis Uni-versiteit in Californië, heeft sporten een belangrijke invloed op de manier waarop bepaalde genen wel of niet geactiveerd worden in de menselijke cellen. Deze activatie verandert de werking of de aanmaak van bepaalde stoffen zoals eiwitten. Mensen die in het verleden veel getraind hebben, zijn volgens Baar ook na jarenlange inactiviteit gevoeliger voor stoffen zoals insuline. Dit heeft een positief effect op de prestatie en op de gezondheid. Deze veranderde ge-voeligheid blijft zelfs aanwezig lang nadat alle andere meetbare effecten van het sporten al verdwenen zijn. Sommige van deze veranderingen in de activering van het DNA zijn (in ieder geval bij proefdieren) zelfs erfelijk en worden aan meerdere generaties doorgegeven. Hoewel dit onderzoek nog in de kin-derschoenen staat, zal volgens Baar in de toekomst blijken dat niet alleen genetische informatie, maar ook informatie over de leefstijl van ouders interes-sant kan zijn voor de topsport. Ook lijkt uit deze inzichten dat het jong beginnen met sporten wellicht voordeel kan opleveren op sommige gebieden, zoals een verbeterd gebruik van koolhydraten en vetten tijdens het trainen op latere leeftijd.
Sport met mateCarl Levie van het J. Ochsner Heart and Vascular Institute kwam met een genuanceerde boodschap wat betreft de gezondheidsvoordelen van voldoende beweging. Zelf een fanatiek langeafstandloper, presenteerde hij desondanks data waaruit bleek dat de regel “hoe meer hoe beter” voor bewegen en hart-problemen niet op leek te gaan. Uit zijn presentatie kwam naar voren dat regelmatig bewegen weliswaar het risico op cardiovasculaire aandoeningen kon doen afnemen, maar dat de relatie tussen beide al-lerminst een rechte lijn was. Zo lieten de grafieken duidelijk zien dat vanaf 45 minuten matig bewegen per dag, de risico’s op hart- en vaatziekten juist weer
ACSM Congress Indianapolis, 28 mei – 1 juni 2013
Regelmaat en
respect voor
herstel van het
lichaam zijn van
groot belang voor
de gezondheid
van de atleet, en
daarmee voor de
sportprestatie
27
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
iets toe begonnen te nemen. Dr. Levie gaf daarbij grootmoedig toe dat hij zelf, gezien deze informatie, ook eigenlijk minder zou moeten gaan trainen dan hij gewoonlijk deed.
De strijd tegen overgewichtDezelfde middag hield Andrew Pipe uit Ottawa een presentatie met als titel “Advocacy and the Sports Medicine Professional: Lessons from the Tobacco Wars”. Hierin vertelde hij aan de hand van persoonlijke anekdotes hoe zijn collega’s en hij zelf enkele decennia geleden de strijd aangingen met de tabaksfabrikanten. Hierbij moesten vele obstakels overwonnen worden, zoals de sponsoring van de tabaksindustrie van vele sportevenementen. Uitein-delijk zijn veel van de doelen die hij zichzelf stelde ten opzichte van tabak (verminderde sponsoring en reclame, rookverbod in openbare ruimten) behaald, mede dankzij een flexibele en intelligente benade-ring van het probleem. Zo overtuigde hij atleten ervan om te protesteren tegen de sponsoring van hun team door de tabaksindustrie, en overtuigde hij de Canadese luchtvaartmaatschappij van het economische voordeel (minder energieverlies door luchtfiltering) van het verbod op roken in vlieg-tuigen. Volgens Pipe moet een soortgelijke strijd tegenwoordig gestreden worden tegen de producen-ten van voeding die bijdraagt aan obesitas en hart- en vaatziekten. Ook hier beschikken grote bedrijven over bijna oneindige middelen, waardoor de strijd beter met kleine stapjes en op kleine onderdelen ge-voerd kan worden. Kleinschalige maatregelen zoals het verbod van de stad New York op te grote bekers frisdrank zijn volgens hem dan ook noodzakelijke tussenstappen om de consument te beschermen tegen de hebzucht van fabrikanten, ook als ze soms de gedaante lijken aan te nemen van een druppel op een gloeiende plaat.
Slaap en het immuunsysteemVerder kwamen het belang van slaap en de invloed van het dagelijkse ritme meerdere keren aan bod. Dr. Bolin uit Blacksburg gaf een lezing met als titel “Sleep is Sports Medicine: How Sleep Influences Metabolism, Training and Performance”. Ook was het symposium “I’m Not Fat, I’m Just Sleepy: Sleep and Circadian Effects on Cardiometabolic Health” goed bezocht. Studies waaruit blijkt dat ’s nachts werken allerlei negatieve gevolgen kan hebben voor de gezondheid, met name via veranderingen in het afweersysteem, werden besproken. Ook lijken som-mige atleten, al naar gelang hun persoonlijke dag- en nachtritme, in de loop van de middag duidelijk beter te presteren dan ’s ochtends. Dat het im-muunsysteem van groot belang is voor de gezond-heid en daarom ook voor de sportprestatie, is ook door andere onderzoekers bevestigd. Desondanks
wordt het vaak genegeerd of over het hoofd gezien. Dr. Woods (Universiteit van Illinois) legde uit dat het gedrag dat mensen vertonen als ze ziek zijn (verminderde ondernemingslust, lusteloosheid, ver-minderde eetlust...) terug te voeren is op informatie die het immuunsysteem aan de hersenen verschaft. Dan treedt een proces in werking dat maakt dat het lichaam zich instelt op zo snel en goed mogelijk her-stellen en de ziekteverwekkers verdrijven. Dit proces heeft ook gevolgen voor de motivatie, het humeur en natuurlijk de sportieve prestatie van het individu.
Woods’ conclusie is dat dit systeem vooral zoveel mogelijk gerespecteerd moet worden. Atleten die plotseling futloos zijn en geen zin hebben in trainen moeten wellicht beter naar hun lichaam luisteren om zo snel mogelijk te herstellen. Zo raadt Woods het bijvoorbeeld af om paracetamol te gebruiken om zware trainingen te kunnen doorstaan als een atleet zich niet helemaal gezond voelt.
Tot slotEén van de afsluitende presentaties was van dr. Louise Burke, die de belangrijkste lessen wat betreft voeding voor atleten behandelde. Duidelijk en efficiënt begon zij bij “voldoende water drinken” en eindigde ze bij supplementen en het belang van voldoende slaap voor een goede opname van voedingsstoffen en herstel. Hiermee was de cirkel dus rond. Voor een goede sportprestatie is een goede gezondheid noodzakelijk. De meeste coaches en atleten zijn zich tegenwoordig bewust van het belang van passende en gezonde voeding. Daarnaast moet rekening gehouden worden met de behoefte van het lichaam aan voldoende rust en slaap. Regelmaat en respect voor herstel van het lichaam (bij ziekte, stress of lichamelijk zware periodes) zijn van groot belang voor de gezondheid van de atleet, en daarmee voor de sportprestatie. ‹‹
28
››BIJEENKOMSTEN
Door Germen van Heuveln
De interessegroep Sport had op donderdag 16 mei 2013 een succesvolle bijeenkomst. In totaal kwamen ruim zestig geïnteresseerden naar Utrecht om te genieten van broodjes vooraf en een ‘hoofdgerecht’ van inspirerende sprekers uit de diverse velden van de bewegingswetenschappen en sport. De laatste spreker van de avond, Roy Raymann heeft geen achtergrond in de bewegingswetenschappen, maar gaf ons met zijn presentatie een kijkje in zijn wetenschappelijke keuken binnen een onderwerp die ook voor de bewegingswetenschappen en sportwetenschappen alsmaar interessanter en relevanter, namelijk slaap.
De avond werd geopend met een presentatie van Luc van Agt, die sinds 1 juni 2012 de manager is van het nieuwe InnoSportLab Papendal. Luc begint
zijn verhaal met een korte uiteenzetting over het ontstaan van dit nieuwe InnoSportLab. De afgelopen jaren is door InnoSportNL steeds nadrukkelijker geprobeerd om de drie sectoren Sport, Wetenschap en het Bedrijfsleven sterker te verbinden.Sportcentrum Papendal is het centrum waar veel verschillende bonden hun topatleten laten trainen. Volgens Luc is goed zichtbaar dat veel sporter op verschillende eilanden aan het trainen zijn bin-
nen Papendal. Trainers, coaches en atleten zijn met hun eigen dingen bezig die ze op hun eigen manier aanpakken. Men is vaak onvoldoende op de hoogte van alle mogelijkheden die de trainingsfaciliteiten te bieden hebben en ook de rol die de wetenschap speelt is nog niet bij iedereen heel duidelijk.InnoSportLab Papendal is een samenwerking tus-sen InnoSportNL en NOC*NSF en Luc geeft een overzicht van de teamleden waaruit het lab op dit moment bestaat met ieder hun eigen vakgebieden: Luc van Agt, Ina Janssen, Albert Smit, Floris War-denaar en John Willems. Met dit team heeft Luc de ambitie om meer lijn aan te brengen in de onder-steuning van trainers, coaches en atleten die trainen op Papendal. Deze ondersteuning kunnen gestan-daardiseerde metingen zijn die bij alle atleten van alle sporten op dezelfde manier worden uitgevoerd, of meer sportspecifieke ondersteuning. Daarbij onderschrijft Luc wel dat deze begeleiding sterk afhankelijk is van het beleid dat door NOC*NSF uit-gestippeld is of wordt. Momenteel wordt er een sterk potentiegericht beleid gevoerd, hetgeen inhoudt dat enkel de sportbonden die potentiële medaillekansen hebben financieel worden ondersteund. Hierdoor zal er vanuit InnoSportLab Papendal natuurlijk kritisch gekeken (moeten) worden wie welke ondersteuning zou kunnen ontvangen.Ter illustratie gaf Luc een overzicht van enkele pro-jecten die inmiddels gestart zijn. Zo is er een ijksys-teem ontworpen en ontwikkeld voor de SRM-syste-men (vermogensmeters) die binnen het wielrennen veelvuldig worden gebruikt tegenwoordig. Dit stelt de wetenschappers in staat om nauwkeurige metin-gen uit te voeren. Een ander project waar men mee bezig is wordt uitgevoerd binnen de atletiek, en dan met name bij het hordelopen binnen de meerkamp. De start bij deze sprintnummers is natuurlijk erg be-langrijk. Uit analyses van diverse atleten is gebleken dat er verschillen bestaan tussen het aantal stappen voor de eerste horde. Met andere woorden verschil-lende atleten hanteren verschillende strategieën om de eerste horde “aan te vallen”. Het kan dus zo zijn dat de huidige hordelopers een strategie hanteren die niet optimaal voor hen is. Om dit te kunnen
Inspiratie uit de weten-schappelijke keuken Interessegroep Sport
29
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
onderzoeken is een meetinstrument ontworpen, bestaande uit tijdwaarneming, highspeedcamera’s en een “lichtmat”. Dit laatste instrument bestaat uit een soort mat die bestaat uit ledlichtjes en sensoren, waarmee de grond contacttijd, de pasfrequentie en de paslengte gemeten kunnen worden. Met de tijdwaarneming, de highspeedcamera en deze licht-mat zijn verschillende strategieën onderzocht. Luc presenteerde wat data, maar merkte daarbij op dat het project nog in volle gang is. Voor meer informa-tie hierover verwees hij naar een artikel dat Wigert Thunnissen recent in Sportgericht geschreven heeft over dit onderzoek.
StressmonitoringNa de ervaren Luc van Agt was het woord aan een jong talent uit Groningen, Ruby Otter. Ruby Otter, promovenda aan de Rijksuniversiteit Groningen en het Hanze Instituut voor sportstudies, opende met een sterk filmpje over topatleten die tijdens wedstrij-
den over hun eigen kunnen heen gingen. Nu weten we dat topsporters tijdens een belangrijke wedstrijd altijd tot het uiterste gaan, maar hoe zit dat in de voorbereiding op de wedstrijd? Kennen sporters hun grenzen binnen een training en weten sporters wat goed is voor hun lichaam? Moet training primair op gevoel of moet de coach zeggen wat er moet gebeu-ren? Of is hier een belangrijke rol weggelegd voor de wetenschap?Het promotietraject van Ruby Otter richt zich op het monitoren van de fysieke en psychosociale stress en herstel bij duursporters en valt binnen de Monitoring Athletes Performance Study (MAPS). Trainers en atleten kunnen hiermee inzicht krijgen of de trainingen daadwerkelijk het gewilde effect hebben of dat de trainingen te licht of te zwaar zijn voor een atleet. Een goed beeld van het effect van fysieke maar ook van psychosociale stress en herstel op de prestatie gedurende een langere periode kan ook meer inzicht geven in overtraining, wat een groot probleem is in de sport. Zo’n 20-60% van alle sporters heeft namelijk weleens te maken gehad met overtraining in zijn/haar carrière. Ongeveer 90 duursporters participeren in het onder-zoek van Ruby Otter en dragen bij aan een data-base die vele factoren omvat. Zo worden VO2max,
trainingsdagboeken, blessuregegevens, RESTQ-sport vragenlijsten, submaximale prestatietesten, reactietijden en perifeer zicht meegenomen. Deze uitgebreide database zal het komende jaar uitgebreid geanalyseerd worden, maar Ruby Otter kwam nu al met interessante gegevens over de studie.Zo heeft de onderzoeksgroep zelf een submaximale roeitest (SERT) ontwikkeld gebaseerd op de reeds bestaande submaximale fietstest (LSCT). Deze submaximale test is ontwikkeld, zodat prestaties regelmatig gemeten kunnen worden zonder een al te grote belasting voor de sporters. Met het regelmatig monitoren van prestatie kan de vorm bepaald wor-den en eventueel voortekenen van overtraining. Het minder goed presteren (uit vorm) dan normaal om onverklaarbare reden (dus niet door blessures) is na-melijk één van de drie kenmerken van overtraining. De andere twee zijn het regelmatig niet afmaken van trainingen en het voortdurend moe zijn.De SERT bestaat uit een 15 minuten roeitest, waar-van 6 minuten geroeid wordt op 70% van de maxi-male hartslag (HRmax), 6 minuten op 80% HRmax en 3 minuten op 90% HRmax. Vermogen en ervaren mate van inspanning (EMI) worden tijdens de test gemeten. Daarnaast wordt direct na het roeien op 90% HRmax het hartslagherstel gemeten. Hartslag herstel is de afname van de hartslag in 1 minuut vanaf het moment dat de roeier na de 15 minuten inspanning stopt met roeien. Uit de vergelijking met een voor de roeiers belangrijke officiële 2000m roeitest kwam dat de SERT inderdaad een valide maat is voor prestatie. Daarnaast gaven de roeiers ook aan nog goed te kunnen trainen na deze test van 15 minuten.In het kader van valorisatie van wetenschappelijke kennis gaf Ruby Otter een voorbeeld van resultaten van de SERT testen van een roeier die, gebaseerd op de resultaten van de SERT, waarschijnlijk te vroeg piekte en daarnaast in de zomer te weinig deed om zijn prestatie op niveau te houden. De grote vraag is natuurlijk of we aan de hand van deze testen ook overtraining vroegtijdig kunnen detecteren. De analyse van alle gegevens zullen daar meer informa-tie over moeten geven. Hopelijk komen we daar over twee jaar, aan het einde van de promotie van Ruby Otter, meer over te weten.
SlapenDe laatste spreker van de avond Dr. Roy Raymann van de Nederlandse Stichting voor Slaap- en Waak Onderzoek (NSWO) kwam direct binnen met een sterk statement; Slapen, the missing link? Als psy-chofysioloog en expert op het gebied van slaapon-derzoek vraagt hij zich meerdere malen af waarom er op het gebied van prestatieverbetering zo weinig wordt gedaan aan het slaapgedrag van sporters. Hiermee is namelijk meer winst te halen dan de meeste mensen denken.
30
››BIJEENKOMSTEN
Slaap is namelijk heel functioneel en belangrijk voor bijvoorbeeld het immuunsysteem, spierherstel en concentratievermogen, maar ook voor cogni-tief en motorisch leren. Roy Raymann gaf aan dat slapen vooral belangrijk is voor het leren op langere termijn. Dus al die studenten die de paar dagen voor het tentamen nachten doorhalen om de stof op het tentamen goed genoeg te kennen, zullen dit op de langere termijn vaak niet onthouden. Voor moto-risch leren is gebleken dat je moeilijke bewegingen herhaalt in je slaap en dat vooral de laatst aange-leerde beweging voor het slapen gaan goed wordt opgeslagen tijdens je slaap.De slaapdruk bij mensen wordt beïnvloed door twee processen. Het eerste proces is je bioritme, ook wel de biologische klok genoemd. Bij een jetlag merk je dat je bioritme verstoord is. Aangetoond is dat je bioritme per uur tijdsverschil een dag nodig heeft om zich aan te passen. Het tweede proces noemt Roy Raymann je zandloper. In de zandloper stapelt de vermoeidheid die je opbouwt gedurende de dag zich op, totdat je zo moe bent dat je wel wilt slapen. Nu is het bijzondere dat het bij mensen niet blijft bij deze twee processen. Mensen kunnen namelijk met hun gedrag bepalen of ze wel of niet toegeven aan deze slaapdruk. Vaak gebeurt dit in de richting
van minder slapen dan de slaapdruk aangeeft. In de afgelopen 50 jaar zijn mensen van gemiddeld 8 uur slaap naar gemiddeld 6 uur slaap per nacht gegaan. Dit is niet door evolutie, maar door het gedrag van mensen en kan leiden tot slaapdeprivatie. Ook al verschilt de slaapnoodzaak en de biologi-sche klok voor elk individu, toch kan er een globaal bioritme bepaald worden. Wetenschappers heb-ben aangetoond dat de optimale fysieke prestatie geleverd kan worden tussen 16.00u en 20.00u en dat over het algemeen 10 uur slapen beter is voor je leergedrag dan 7 uur slapen. Ook sportprestaties kunnen door een goede nachtrust verbeterd worden. Om je nachtrust te verbeteren is het belangrijk je slaapomgeving en slaaptijden zo constant mogelijk te houden. Misschien valt hier wel veel te halen met betrekking tot wedstrijden als de Tour de France, waarbij de sporters elke nacht in een andere slaap-omgeving liggen. Volgens Roy Raymann zou het meenemen van je eigen kussen en dekbed hierbij al kunnen helpen! Wij wetenschappers zijn natuurlijk ook direct geïn-teresseerd in hoe we ‘slaap’ kunnen meten. Afhan-kelijk van wat je wil meten kun je gebruik maken van zelfrapportage, actigrafie, speekselbepalingen, temperatuurmetingen, alertheidstesten en electro-fysiologische metingen (EEG). Applicaties op de telefoon zijn beperkt, aangezien ze alleen beweging kunnen detecteren. Het monitoren van alleen het bewegingspatroon is onvoldoende om bijvoorbeeld slaapfasen te bepalen. Volgens Roy Raymann zou juist het monitoren van de slaapfasen erg interessant kunnen zijn voor het vroegtijdig opsporen van over-training, aangezien een van de klachten bij overtrai-ning een verstoord slaapgedrag is. Om dit eventueel op te sporen zou vooral gelet moeten worden op de lengte van de slaapfases. ‹‹
Nationale PhD-dagOp vrijdag 14 juni werd in Amsterdam de nationale PhD-dag voor promovendi Bewegingswetenschappen gehouden. Ongeveer vijftig promovendi
uit Rotterdam, Twente, Groningen, Utrecht, Amsterdam en Nijmegen werden aan het begin van de dag getrakteerd op een interessante lezing
van Prof. Dr. Erik Scherder (VU Klinische Neuropsychologie), die de PhD-studenten een hart onder de riem stak door het interessante van
niet-significante resultaten te laten zien. De rest van de dag stond in het teken van informele kennismaking met het werk van andere promovendi
Bewegingswetenschappen door middel van presentaties, posters, een labtour en natuurlijk een goed verzorgde lunch en borrel. Dit alles werd
mede mogelijk gemaakt door de VvBN, Northern Digital Inc., Force Link en de Faculteit der Bewegingswetenschappen, VU Amsterdam. Het
organiserend comité (Leonie Oostwoud Wijdenes, Pieter Coenen en Niek Pot) wil graag iedereen bedanken voor hun aanwezigheid en
medewerking aan deze leuke en informatieve dag.
De editie van volgend jaar zal in Groningen georganiseerd worden.
›› VARIA
31
InleidingIn 2008 rondde ik mijn bewegings-
wetenschappen master van biomedi-
sche wetenschappen in Nijmegen af.
Sindsdien werk ik als onderzoeker in
opleiding op de afdeling Neurologie/
Klinische Neurofysiologie van het UMC
St Radboud en ik verwacht dit jaar mijn
promotie af te ronden. Daarnaast ben
ik labcoördinator van het niet-invasieve
hersenstimulatie lab waar we voorna-
melijk met transcraniële magnetische
stimulatie werken. Naast mijn eigen
onderzoek doen, help ik dus ook andere
onderzoekers met het opzetten en
opstarten van hun studies. Verder ben
ik betrokken bij het bewegingsweten-
schappenonderwijs in Nijmegen. Naast
het geven van colleges, werkgroepen en
practica heb ik de afgelopen jaren ook
studenten begeleid in hun stages.
In mijn vrije tijd doe ik aan triathlon,
waarvan de afwisseling van sporten
me enorm aanspreekt. Ik train bij een
gezellige vereniging in Arnhem en het
sporten geeft me ontspanning die nodig
is na(ast) het werk.
›› Moniek Munneke
BIJDEHANDJE...
Waar ben je trots op? Ik ben trots op de populariteit van onze bewegingswetenschappen opleiding in Nijmegen. De interesse van
studenten heb ik de afgelopen jaren toe zien nemen. In het derde jaar maken de BMW-ers voor het laatste
half jaar een keuze voor hun hoofdrichting. In het eerste BW-vak zie ik dan al een enthousiaste groep.
Tijdens de bachelorstages wordt de interesse vaak alleen nog maar groter. In de masterfase zien wij als
docent erg gemotiveerde studenten. Dat maakt het onderwijs ook extra leuk. De brede biomedische weten-
schappen bachelor geeft de studenten ook een brede blik.
Wie is je voorbeeld?Het is moeilijk om één iemand aan te wijzen die mijn voorbeeld is. Ik heb ook nooit een idool gehad, wat
niet wil zeggen dat ik niet tegen mensen opkijk. Het voordeel van mijn werk is dat ik meerdere malen in het
buitenland ben geweest en collega’s van verschillende nationaliteiten heb mogen ontmoeten. De diversiteit
in houding/instelling geeft mij juist voorbeelden.
Welke activiteiten in je leven zijn belangrijk geweest voor je persoonlijke ontwikkeling?Ik vind het lastig dat publiceren van data in wetenschappelijke tijdschriften soms zo ingewikkeld is. Wan-
neer je een studie netjes hebt uitgevoerd, maar de resultaten zijn negatief, dan is publiceren zoveel moei-
lijker dan wanneer je een hip onderzoek met prachtige resultaten hebt. En vind je na het reproduceren van
een onderzoek andere data dan is het moeilijk opboksen tegen de eerst vastgelegde “gouden standaard”.
Het bezoeken van congressen doet dan altijd weer goed, want daar vind je bondgenoten in de andere
onderzoekers, kun je leren van elkaars ervaringen en dat bespaart dus weer het nodige werk.
Wat vind je belangrijk in je werksituatie?Ik voel me uiteindelijk meer verbonden met mijn collega’s en docenten. Het aanbieden van goed onderwijs
draagt bij aan het afleveren van afgestudeerden die daarna een mooie eerste baan kunnen vinden. Bij de
triathlonvereniging voel ik me verbonden met mijn clubgenootjes. De gezamenlijke interesse zorgt voor
gelijkwaardigheid, ongeacht je prestatieniveau.
Wat vind je moeilijk in het huidige werkklimaat?Ik ben redelijk perfectionistisch, dat zit best vastgeroest in mijn karakter. Dat klinkt in eerste instantie
misschien niet als tekortkoming, maar het is me de afgelopen jaren wel eens opgebroken. Deze ervaringen
had ik nodig om nu ook genoegen te nemen met ‘goed’. Door ook hulp van anderen te accepteren wordt een
product (bijv. prestatie of artikel) beter dan ik alleen zou kunnen maken.
Wat is je eindconclusie?Ik geloof ook niet zo in hiërarchie, maar juist in samenwerking. Van elkaar kun je leren en met elkaar kom
je altijd verder. Ik voel me ook niet te goed om iets moeilijks makkelijker uit te leggen en probeer ook met
anderen mee te denken.
‹‹
››BIJDEHANDJE
32
››BIJEENKOMSTEN
Door: Jeroen Barte
Artrose is een gewrichtsaandoening waarbij het kraakbeen in het gewricht verminderd is en die pijn en bewegingsbeperkingen als gevolg kan hebben. Bij huisartsen zijn ongeveer 650.000 mensen bekend met artrose, maar in werkelijkheid liggen deze aantallen waarschijnlijk nog veel hoger (Nationaal Kompas Volksgezondheid). Knie-artrose is de meest voorkomende vorm van artrose en stond dan ook centraal tijdens deze bijeenkomst. Onderstaande sprekers hielden op 28 januari 2013 hun presentatie voor een divers publiek van ongeveer 35 mensen.
Dr. Kenneth MeijerRol van overbelasting bij vroege knie-artrose; een integratieve
benadering (de KNOA studie)
Kenneth Meijer is bewegingswetenschapper en als assistant professor werkzaam bij de Universiteit van Maastricht. In zijn presentatie vertelt hij over de KNOA-studie naar knie-artrose, gaat hij in op de preliminaire resultaten van deze studie en geeft hij inzicht in de ontwikkeling van de technologie in het onderzoek naar artrose. Artrose is schade aan het kraakbeen welke veroor-zaakt kan zijn door overbelasting van het mediale deel van de knie. Echter, een hoger knieadductie-moment is niet de enige factor die een rol speelt. Er zijn naast de mechanische factoren ook biologische factoren zoals de sterkte van het kraakbeen, leeftijd en geslacht die een rol spelen. Andere risicofactoren zoals obesitas, beweging en sedentair gedrag, spier-kracht en slechte looppatronen zijn ook van belang en deze zijn wel te beïnvloeden waardoor (de verdere ontwikkeling) van artrose kan worden voorkomen.
De KNOA-studie heeft als doel om de pathome-chanica van de knie te bestuderen in mensen met obesitas en mensen zonder obesitas. Verder wil men in deze studie de effecten van een persoonlijk inter-ventieprogramma gaan meten. De metingen in deze studies bestaan uit een 3D-bewegingsanalyse (incl.
EMG-metingen), spierkracht, biomarkers, een MRI van de knie en activiteit- en kniemetingen tijdens het dagelijks leven. Allereerst is er dus een cross-sectioneel onderzoek gedaan bij drie groepen tussen de 50 en 65 jaar: vrouwen met artrose en obesitas, vrouwen met artrose en zonder overgewicht en een gezonde controlegroep vrouwen zonder artrose of overgewicht. Uit de literatuur bleek al dat het knie-adductiemoment hoger is bij artrosepatiënten en nog hoger is bij obese patienten met artrose. Uit deze studie blijkt dat de piek van het knieadductie-moment van mensen met artrose hoger is, maar dat het adductiemoment van de obese groep constant hoog is. Verder werd door middel van een MRI de integriteit van het kraakbeen bekeken en het bleek dat bij artrose de waterbinding met kraakbeen slech-ter is. Het idee is dat deze binding een goede marker zou kunnen zijn voor vroege artrose.
Momenteel worden de technieken getest om de momenten in de knie in het dagelijks leven te meten. Door middel van een brace met twee accelerometers en een spoel wordt dit in beeld gebracht. Deze meet-methode moet nog wel verder gekalibreerd worden. Deze meetmethode kan dan ook gebruikt worden bij de interventie die voor 2014 gepland staat.
Ben je benieuwd naar de presentatie van Kenneth? Kijk dan op de website www.bewegingswetenschap-pen.org. Voor vragen kan je mailen naar [email protected].
Drs. Tim Gerbrands ‘Gait retraining’ bij patiënten met knie-artrose
Tim Gerbrands heeft als achtergrond zowel be-wegingstechnologie als bewegingswetenschappen.
Momenteel is hij promo-vendus en werkt hij zowel bij de Fontys Paramedi-sche Hogeschool als bij de Katholieke Universiteit Leuven. In zijn onderzoek kijkt Tim hoe mensen met
‘Beweging in Artrose’Interessegroep Bewegen en Gezondheid
33
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
knie-artrose anders kunnen leren lopen zodat zij hier minder last van hebben en zodat de artrose zich minder snel ontwikkelt.
Het uitgangspunt van Tim is dat er door de grote mechanische belasting aan de mediale zijde van de knie materiële schade ontstaat aan het kraak-been welke de pijn veroorzaakt bij de patiënten. Er zijn verschillende hulpmiddelen op de markt die knie-artrosepatiënten kunnen helpen. Zo kunnen een wandelstok en een kniebrace de belasting op de knie verminderen. Echter, het blijkt dat mensen in de praktijk vaak niet bereid zijn om deze middelen (langdurig) te gebruiken. Tim probeert door middel van gait retraining (aanpassen van gangpatroon door training) de patiënten een andere looptechniek aan te leren die zonder hulpmiddelen uit te voeren is. Deze looptechnieken zouden de te hoge belasting aan de mediale zijde van de knie moeten vermijden door knieadductie te verminderen.
Er zijn vier verschillende looptechnieken die de patiënten worden aangeleerd. De eerste techniek is lopen met de tenen naar buiten (toe out). Hierdoor verschuift de grondreactiekracht naar lateraal en neemt de momentsarm af. De knieadductie wordt tevens deels omgezet in knieflexie. De tweede looptechniek is het leunen van de romp naar de bui-tenzijde van het standbeen (trunk lean). Ook hierbij wordt knieadductie verminderd doordat de grond-reactiekracht door het kniecentrum geprojecteerd wordt. De derde looptechniek probeert het omge-keerde door de patiënt z’n knie te laten medialiseren tijdens de standfase, waardoor het kniecentrum wordt uitgelijnd met de werklijn van de grondreac-tiekracht (medial thrust). De laatste looptechniek probeert niet het kniecentrum anders te oriënteren ten opzichte van de grondreactiekracht, maar deze verkleint de piekbelasting op het standbeen door met het andere been harder af te zetten (reduced vertical acceleration (RVA)).
De vier technieken en de normale looptechniek wer-den door proefpersonen getest. Na een instructie en 5 minuten oefenen (inclusief feedback) per techniek hebben de patiënten alle technieken vijf keer gedaan. Zowel de piek in knieadductie (EKAM-piek) als de som van de kniemomenten tijdens de loopfase (EKAM-impuls) werden bepaald. De EKAM-piek bleek bij trunk lean, medial thrust en RVA significant lager te zijn dan bij normaal (-30%, -28% en -13%). Voor toe out was er geen verschil in het piek-adduc-tiemoment. Voor de impuls bleken trunk lean, medial thrust en toe out significant lager te zijn dan normaal (-40%, -44% en -12%). Verder bleek er ook een grote variabiliteit te zijn tussen individuen en de beste looptechniek verschilde per patiënt. Dit maakt een individuele selectie van looptechnieken belangrijk.
De verschillende technieken lijken dus de belasting aan de mediale zijde van de knie te verminderen waardoor de artrose bij patiënten zich minder snel ontwikkelt en patiënten minder pijn zouden heb-ben. Echter, er is nog geen onderzoek naar langere blootstelling aan deze looptechnieken. Bij de meeste technieken is er een verschuiving van de belasting en er zal onderzocht moeten worden welke gevolgen dit heeft voor de patiënt.
Meer weten? Zie de presentatie op www.bewegings-wetenschappen.org of mail Tim op [email protected].
Dr. ir. Josien van den Noort Een biomechanische focus op knie-artrose
Josien van den Noort is post-doc onderzoeker bij de afdeling Revalidatiegeneeskunde van het VU Medisch Centrum. Josien bekijkt de knie-artrose ook uit een biomechanisch oogpunt. Artrose kan
worden behandeld door spierkracht te vergroten en op deze manier het knie-gewricht te stabiliseren of door de mechanische kniebelasting te verlagen. Maar beide behandelingen zijn niet altijd succesvol en ook een operatie heeft ver-schillende nadelen. Verder
is er geen valide maat voor instabiliteit en ook voor kniebelasting is er geen klinische meting. Josien bespreekt eerst het verminderen van mechanische belasting en vertelt daarna over de instabiliteit van de knie.
De mechanische belasting aan de mediale zijde van de knie wordt gereflecteerd door het knieadduc-tiemoment. Dit moment is hoger bij mensen met mediale knie-artrose en is tevens te beïnvloeden (bv door looptechnieken). In het lab wordt dit adduc-tiemoment gemeten door middel van markers en krachtenplatformen. Voor buiten het lab zijn er nu inertiaalsensoren en krachtschoenen ontwikkeld zodat ook buiten het lab (in een klinische situ-atie) het adductiemoment kan worden bepaald. De initiaalsensoren meten (draadloos) de beweging en worden bevestigd op de knie en voet. De kracht-schoen meet de kracht zoals een krachtenplatform en met behulp van een model wordt de kniepositie ten opzichte van het aangrijpingspunt berekend. Hieruit kan dus de momentsarm worden berekend. Deze manier om de momentsarm te berekenen is getest door de berekende knieadductiemomenten tijdens de loopfase te vergelijken met de kniead-ductiemomenten zoals gemeten door middel van
34
››BIJEENKOMSTEN
markers en krachtenplatformen. Het blijkt dat de resultaten van beide methode redelijk overeenkwa-men en dat er nog kleine fouten zitten in de klinisch methode die waarschijnlijk komen door een foutief berekende kniepositie. De klinische methode om het knieadductiemoment te meten zou gebruikt kunnen worden om de effecten van looptraining (zoals door Tim Gerbrands beschreven) te meten. Ook visuele feedback zou kunnen helpen bij deze looptrainin-gen. Er zijn verschillende vormen mogelijk om de patiënt feedback te geven over het knieadductiemo-ment. Het blijkt dat de verschillende vormen van visuele feedback (bij eenzelfde loopsnelheid) een vermindering van het adductiemoment opleverden, maar er was geen verschil tussen de verschillende visuele vormen.
Knie-instabiliteit komt veel voor bij patiënten met artrose en wordt geassocieerd met pijn, een hoger
valrisico en de ernst van de aandoening. Echter, er is geen goede maat om dit functioneel te meten. Zo’n maat, die een indicatie voor behandeling zou geven moet dynamisch zijn en een relatie hebben met zelfgerapporteerde instabiliteit. Er zijn twee nieuwe mogelijkheden die uit andere vakgebieden voortko-men. Uit de robotica komt de Gait Sensitivity Norm en uit de natuurkunde de Lyapunov exponent. Bij de eerste wordt de stabiliteit na een verstoring gemeten door middel van de variabiliteit van bepaalde gang-meters. Bij de tweede manier wordt de stabiliteit tijdens onverstoord lopen gemeten door het effect van correcties op natuurlijke verstoringen. Bekijk de presentatie van Josien op www.bewegings-wetenschappen.org, en voor vragen kun je mailen naar [email protected]. ‹‹
›› VARIA
Openingsceremonie ECSS 2013
Het mooie thema ‘ Unifying Sports
Science’ werd prachtig uitgebeeld door
(oud) studenten van het National
Institute of Physical Education of
Catalonia. Het geslaagde congres in
Barcelona deed haar naam eer aan en
trok dit jaar 3112 bezoekers uit 75
landen (voor meer info zie www.ecss.de).
De foto is gemaakt door Bert Otten. ‹‹
35
Robic zorgt ervoor dat wiel-
renners hun doel bereiken.
Het niveau van de wielren-
ners die wij begeleiden va-
rieert van recreant tot professional.
Zo was Robic afgelopen seizoen één
van de trainers van Vacansoleil-DCM.
De doelen van de renners variëren
dus van het oprijden van een Alpen-
col tot het winnen van een wedstrijd
bij de professionals. In eerste instan-
tie hield de begeleiding in dat we
trainingsschema’s maakten voor de
wielrenners. Deze schema’s schrijven
we in het programma TrainingPeaks
en evalueren/analyseren we iedere
maand, twee weken of iedere week,
afhankelijk van het abonnement. Al
snel kwamen we erachter dat het
afnemen van testen cruciaal is voor
een renner om beter te worden.
Om gericht te kunnen trainen zal
een wielrenner zijn hartslag- en
vermogenszones moeten weten. Het
protocol van de test hebben we ook
speciaal ontwikkeld voor de duur-
sporter. Om exact het vermogen op
het omslagpunt te bepalen, oftewel
het vermogen wat een renner een
uur tot anderhalf uur kan volhouden,
zal het vermogen dat de renner
levert tijdens een test langzaam
moeten worden opgebouwd. In de
praktijk begint de trainingsbegelei-
ding vaak met een inspanningstest.
Wij zien dan wat het niveau van de
renner is en op welke punten hij of
zij moet gaan verbeteren. Vervolgens
stellen we een trainingsschema op,
waarbij we o.a. rekening houden met
de uitkomst van de test, de doelen
van de renner en de tijd die de ren-
ner vrij kan maken om te trainen. Na
een periode van training volgt vaak
nog een test om te zien of een ren-
ner daadwerkelijk progressie heeft
geboekt.
Naast het opstellen van gerichte
trainingsschema’s en het afnemen
van inspanningstesten kan een
wielrenner bij Robic langskomen
voor een bikefitting. Door middel
van videoanalyses bepalen we de
ideale gewrichtshoeken en daarmee
de optimale fietsafstelling. Daarbij
houden we rekening met blessures
en klachten, de lichaamshouding,
spieropbouw en lenigheid van de
renner. Uitgangspunt is om een
wielrenner comfortabel op de fiets
te zetten, waarbij hij optimaal ver-
mogen kan leveren en ook nog eens
een aerodynamische houding kan
aannemen.
Sinds augustus 2012 is Robic
gevestigd naast het Velodrome in
Amsterdam Sloten. Voor ons bedrijf
is deze locatie ideaal. Wielrennen
is een zomersport en logischer-
wijs wordt er in de winter minder
getraind. Om de conditie op peil te
houden trainen veel wielrenners op
de wielerbaan. Dat betekent voor
ons dat er veel aanloop is in het
winterseizoen. Om de trainingen
voor de wielrenners nog completer
te maken hebben we in oktober,
in samenwerking met Tacx, een
krachttrainingscentrum op met
middenterrein van de wielerbaan
geopend: het Tacx Training Centre.
Op deze manier hoeven wielrenners
geen sportschoolabonnement af te
nemen, maar kunnen ze onder onze
begeleiding die oefeningen doen
waar ze ook daadwerkelijk harder
van gaan fietsen.
Twee jaar geleden zijn we Robic
begonnen uit passie voor de wieler-
sport. Doordat we allebei als sinds
2000 wielerwedstrijden rijden en
Bewegingswetenschappen hebben
gestudeerd, hebben we de ervaring
en expertise om wielrenners van
ieder niveau beter te maken. En daar
is het ons uiteindelijk om te doen.
De afgelopen twee jaar hebben we
gemerkt dat wielrenners die effi-
ciënt trainen volgens een gestruc-
tureerd trainingsprogramma hun
doelen sneller verwezenlijken. ‹‹
www.robic.nl
››ROBIC, JOUW WIELERCOACH
In 2011 hebben wij, Jim van den Berg (28) en Leon Burger (28),
Robic opgericht. Tijdens een gure oktobermaand kwamen we tot
deze beslissing. Een lang wielerseizoen was afgesloten, we hadden
allebei onze Master Bewegingswetenschappen behaald en we
verveelden ons. In oktober 2011 discussieerden we, voornamelijk
in de kroeg, over onze toekomst. Een ‘gewone’ baan binnen de
Bewegingswetenschappen bleek moeilijker te vinden dan gedacht.
We besloten om voor onszelf te beginnen. Tijd hadden we genoeg
en ideeën ook: ons eigen bedrijf Robic was geboren.
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013››BW-ER IN BEDRIJF
36
›› PRIJZEN › SUBSIDIES › ONDERSCHEIDINGEN › AGENDA
Kinect sensor testenMelvyn Roerdink en Bert Coolen (VU FBW) zijn toegelaten tot het developers program van Microsoft om de nieuwe Kinect sensor
te testen zes maanden voordat hij op de markt komt. De Kinect sensor is ontwikkeld voor de XBox gaming industrie, waarbij het
lichaam en de stem de controller zijn voor de (beweeg)games. Roerdink en Coolen zetten Kinect technologie in voor klinische
bewegingsregistratietoepassingen vanwege het grote gebruikersgemak. De patiënt hoeft niet uitgerust te worden met markers of
sensoren en 3D data van een groot aantal lichaamspunten is direct beschikbaar. De beoogde toepassing is de Interactive WalkWay,
een systeem dat risicofactoren voor loopgerelateerde vallen objectief in kaart brengt met taken als obstakel ontwijken, plotseling
stoppen, draaien en keren. Ook wordt het vermogen getest om tijdens het lopen dubbeltaken uit te voeren. Met de nieuwe Kinect
sensor kan de opstelling zo compact gemaakt worden dat het
past in de gang van een huisarts, fysiotherapeut of ziekenhuis,
waarmee een belangrijke logistieke stap gezet kan worden voor
een specifiekere screening van het valgevaar bij ouderen en
diverse patiëntgroepen.Het toevoegen van krachttraining naast
wandelen heeft een meerwaarde boven alleen het aanbieden
van wandelen.
Snelle hightech fiets van VU en TU Delft verbreekt wereldrecordIn de woestijn van Nevada is op zaterdag 14 oktober het wereldrecord ‘snelste fietser op aarde’ gevestigd. Met een speciale
hightech ligfiets haalde Sebastiaan Bowier een snelheid van 133,78 kilometer per uur. De extreem aerodynamische ligfiets is
ontwikkeld door studenten van Bewegingswetenschappen VU en de TU Delft.
Het wereldrecord stond eerder op 133,3 kilometer per uur, op naam van de
Canadees Sam Whittingham. Het nieuwe record wordt vermeld in het Guinness
Book of World Records.
De snelheid werd geklokt op een meettraject van 200 meter, na een aanloop
van 8 kilometer op een kaarsrechte en vlakke weg.
37
MOVING matters ›› Nummer 2 | 2013
VvBN StudentendagOp woensdag 9 oktober vindt aan de VU in Amsterdam de 15e VvBN-Studentendag plaats.
Voor nadere informatie en opgeven voor een mondelinge of posterpresentatie:
19th Annual Congress of the European College of Sport Science(ECSS Amsterdam 2014)
Vanuit MOVE onderzoeksinstituut Amsterdam en het onder-
zoeksinstituut EMGO+, van de Vrije Universiteit Amsterdam
en VU medisch centrum, wordt het 19e jaarlijkse ‘Congress of
the European College of Sport Science (ECSS)’ in Amsterdam
georganiseerd van 2 tot 5 juli 2014. Het ECSS Amsterdam
2014 congres ‘Sport Science around the Canals’ vindt plaats
op de VU campus van de Vrije Universiteit.
Het congres zal bestaan uit plenaire en parallel sessies,
e-poster sessies en the Young Investigators Award. De on-
derwerpen die onder andere aan bod komen zijn:
− Physiology & Sports medicine
− Social sciences & Humanities
− Biomechanics & Neuromuscular control
Het wetenschappelijke programma is al definitief. Dit en ver-
dere informatie kunt u terugvinden via: www.ecss-congress.
eu/2014.
Organisatie en inlichtingen:VU medisch centrumVUmc Academie cursus- en congresorganisatiePostbus 70571007 MB AmsterdamT: 020-4448444E: [email protected]
SMALLL Congres 2013Het SMALLL congres 2013 zal op 15 november plaats vinden
in het Hof van Liere in Antwerpen. Het thema dit jaar is “Een
stap naar stabiliteit”. Op het congres kunt u naast een aantal
keynote lectures en de At Hof lezing ook deelnemen aan één
van de drie workshops en kennismaken met collega’s tijdens
koffie- en lunchpauzes en tijdens de postersessie die dit jaar
voor de eerste maal wordt georganiseerd. Informatie over
het congres vindt u op http://www.smalll.eu/congres.
SMALLL AwardDit jaar zal tijdens het SMALLL jaarcongres voor de eerste keer
de SMALLL Award worden uitgereikt. De SMALLL Award wordt
uitgereikt aan een student(e) die zich het voorbije acade-
miejaar onderscheidde in zijn of haar werk binnen het brede
domein van de bewegingsanalyse. Alle studenten die onder-
zoek uitvoerden binnen het klinische dan wel het technische
domein van de bewegingsanalyse kunnen meedingen naar
deze award door het insturen van een abstract en een motive-
rend schrijven van de begeleider van het onderzoek. Een jury
van experts zal het werk beoordelen en de drie beste werken
selecteren. De auteurs van deze abstracts zullen uitgenodigd
worden op het jaarcongres (inschrijving en vervoersonkosten
worden vergoed) en de kans krijgen om hun werk te presen-
teren (orale presentatie voor laureaat en poster voor runners
up). Naast een oorkonde en deelname aan het congres omvat
de award tevens een vrij te besteden geldprijs van 250 euro.
Meer informatie met betrekking tot deze award kan worden
gevonden op: http://www.smalll.eu/award.
38
››DE FAVORIETE WEBSITES VAN
Zo tegen het einde van mijn
promotietraject ben ik heel
erg veel aan het schrijven.
Mijn Engels is goed, maar
natuurlijk niet zo goed als het Engels
van een ‘native speaker’. Om deze
reden staan er tijdens het schrijven
bij mij altijd drie websites open. Eén
om woorden van het Nederlands
naar het Engels te vertalen (www.
mijnwoordenboek.nl), één om exacte
betekenissen van woorden op te
zoeken (oxforddictionaries.com) en
één om synoniemen van Engelse
woorden te vinden (www.synonym.
com/synonyms). Voor mij werkt de
combinatie van deze drie websites
echt heel goed. Gelukkig loopt mij
contract nog tot eind januari, maar zo
af en toe ben ik al wel aan het kijken
of ik een leuke postdoc functie kan
vinden. Dit doe ik onder andere met
www.postdocjobs.com en acade-
micpositions.eu. Omdat ik al jaren
geleden mijn hart heb verkocht aan
de anatomie en kinesiologie van de
onderste extremiteit en -met name-
de voet zou ik toch erg graag zelf
een nieuw pad willen creëren in on-
derzoeksland. Dit kan natuurlijk niet
zonder financiering, dus ga ik -net
als velen met mij- mijn best doen
om mooie aanvragen te schrijven de
komende tijd. Ik richt me dan voorna-
melijk op persoonsgebonden beur-
zen (ec.europa.eu/research/marie-
curieactions en nwo.nl/financiering/
onze-financieringsinstrumenten). Ik
weet dat ik hoogstwaarschijnlijk een
tijd bezig ben om financiering te vin-
den, dus heb ik besloten dat ik een
eigen bedrijf op ga zetten. Geld ver-
dienen aan mijn passies van de voet
en daarover lesgeven combineren in
de vorm voor nascholingscursussen
voor huisartsen, fysiotherapeuten en
podotherapeuten. Een hele nieuwe
wereld voor mij, dus ik zoek wat af bij
de belastingdienst (www.belasting-
dienst.nl) en de KvK (www.kvk.nl).
Ook al draai ik op dit moment over-
uren op het werk, ontspanning moet
er ook zijn! Even keihard lachen helpt
om daarna weer vol energie verder
te gaan aan het werk. Daarvoor kijk
ik af en toe op www.damnyouauto-
correct.com. Dit zijn allemaal genan-
te, grappige, foute en vooral platte
autocorrectiefouten in watsapp/SMS/
Facebook berichten. Ik moet dan wel
even mijn deur dicht doen, want ik
zit echt hardop te lachen achter de
computer; heerlijk! Zoals velen vind
ik het heel inspirerend om praatjes
op TED te kijken. Mijn aanrader? (of
een van de aanraders…) www.ted.
com/talks/israel_and_iran_a_love_
story.html. Wow! Na het werk moet
er natuurlijk ook ontspannen worden;
even lekker sporten. Na 24 jaar
fanatiek gesoftbald te hebben ben ik
nu een klein jaar aan het sportklim-
men en boulderen. Aangezien ik niet
een vast klimmaatje heb die mij kan
zekeren heb ik zelf een site gemaakt
binnen de bestaande meetup.com
(www.meetup.com/The-Amsterdam-
indoor-rockclimbing). Hierop plan ik
bijeenkomsten en kunnen anderen
laten weten of ze komen. Op deze
manier kan ik klimmen wanneer ik
zin heb en heb ik al heel veel interes-
sante nieuwe mensen ontmoet. Ook
amsterdamclimbers.com bekijk ik ge-
regeld om te zien of er andere leuke
evenementen worden georganiseerd.
Maar zo af en toe nog even in de
zon zitten en een softballwedstrijd
kijken is niet verkeerd, dus ik bezoek
regelmatig de site van de bond om
het wedstrijdoverzicht te raadplegen
(www.knbsb.nl).
Het belangrijkste mag natuurlijk niet
ontbreken; mijn Linked-in pagina. Die
hou ik op dit moment toch wat beter
bij dan normaal; je weet maar nooit
wie er op kijkt en spontaan denkt:
“Deze bevlogen vrouw willen we heb-
ben in ons bedrijf!” (nl.linkedin.com/
pub/babette-van-der-zwaard). ‹‹
››BABETTE VAN DER ZWAARD
In 1999 ben ik bij Bewegingstechnologie aan de Haagse
Hogeschool afgestudeerd en ik ben daarna parttime begonnen
bij Bewegingswetenschappen. Na zeven jaar als docent (o.a.
anatomie en biomechanica) gewerk te hebben, waaronder
drie jaar als projectleider van een nieuwe deeltijdopleiding
podotherapie, vond ik het tijd om een nieuwe uitdaging
aan te gaan. Inmiddels ben ik zo goed als klaar met mijn
proefschrift over voetklachten bij ouderen bij de afdeling
huisartsgeneeskunde van het VUmc.
››BABETTE VAN DER ZWAARDVSG
Vereniging voor Sportgeneeskunde
9e editie van het Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres
Een initiatief van:
Mediapartner:
Sponsoren:
De Vereniging voor Sportgeneeskunde (VSG), Nederlandse Vereniging voor Fysiotherapie in de Sportgezondheidszorg (NVFS) en Arko Sports Media organiseren alweer voor de negende keer het vooraanstaande Sportmedisch Wetenschappelijk Jaarcongres. De plaats waar onderzoekers, zorgverleners en andere professionals binnen de sportgezondheidszorg elkaar ontmoeten, met op het programma onder andere:
www.vsgjaarcongres.nl
Inspirerende internationale keynote sprekers op beide dagen: donderdag: Malcolm Collins over genetics & sports en Jo Nijs over de rol van het centraal zenuwstelsel bij sportgerelateerde pijn. vrijdag: Maria Hopman over 20 jaar fysiologie onderzoek in Nijmegen.
Ruim 50 experts in 9 verdiepende parallelsessies en 6 interactieve workshops in twee rondes.
Netwerkplein waarop diverse organisaties zichzelf en hun producten met de laatste ontwikkelingen op sportmedisch gebied presenteren.
Diner en avondprogramma op donderdag in een unieke setting.
Uitreiking TulipMed Prijs voor Sportgeneeskunde en verkiezing ‘Sportfysiotherapeut van het jaar’.
Kom ook naar dit boeiende congres en schrijf u direct in via www.vsgjaarcongres.nl. Dit jaar hebben we een aantrekkelijk prijsvoordeel voor de sportarts die samen met een sportfysiotherapeut uit dezelfde gemeente of regio naar het congres komt. U krijgt beide namelijk een forse korting op het deelnamebedrag! Scan de QR-code voor meer informatie of ga naar www.vsgjaarcongres.nl.
28 en 29 november 2013 - De Heerlickheijd van Ermelo
Volg het congres ook via #vsgcongres
VSG
Vereniging voor Sportgeneeskunde
Arko Sports Media verzorgt de inschrijving en logistieke organisatie rond het congres. Het congressecretariaat is te bereiken via telefoonnummer 030 707 30 70 of e-mail [email protected].
Al meer dan
150
inschrijvingen!
Post-hbo-opleidingen, advies & onderzoek
Transfergroep