Montessori werkvormen

download Montessori werkvormen

of 26

Transcript of Montessori werkvormen

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    1/26

    Montessori werkvormenInhoudsopgave:

    1. Het begeleiden van het individuele werken 01

    2. De les in drie perioden 043. Het materiaalspel 054. De stilteles 065. Het streeplopen 076. De algemene les 087. De voorwaarden hulp- en oefenmateriaal 148. Het taalspel 159. Versje 16

    10. Vertellen 1711. Het ontwikkelingsverhaal 1912. Prentenboek 2013. Expressielessen 21

    14. Het huishouduur 24

    bijlage:schema voorbereiding en verslag groepsactiviteit

    1.HET BEGELEIDEN VAN HET INDIVIDUELE WERKEN

    1. Het kind gaat voornamelijk individueel aan het werk. Je moet ervoor zorgen dat jeoverzicht houdt over de hele groep (verdeelde aandacht). Dit houdt tevens in het opzettenvan een organisatie, waarbij inbegrepen het instellen en handhaven van regels, die dezelfstandigheid en de individuele ontwikkeling van het kind zoveel mogelijk tot hun rechtlaten komen. Jouw rol is observerend. Je geeft op basis daarvan de hulp die kinderen voor

    hun ontwikkeling nodig hebben. Je ziet erop toe, dat het kind - afhankelijk van hetontwikkelingsniveau - kiest voor het juiste materiaal.Je kunt het kind stimuleren door het bijvoorbeeld kennis te laten maken met nieuweinhouden of nieuw materiaal. In het laatste geval gebeurt dit in de vorm van een individueellesje. Je laat daarin het kind zien hoe met het materiaal om te gaan. Het heeft tot doel hetkind op gang te brengen.Het is ook mogelijk dat je tussenbeide komt terwijl het kind werk verricht dat bij zijnontwikkelingsniveau past. In de zulke gevallen gaat het erom het kind verder te helpen,zodat het verwerkingsproces het kind op een hoger niveau brengt.Het spreekt vanzelf dat je het materiaal waarmee de kinderen werken, zelf goed moetbeheersen en kunnen hanteren. Voorts moet je er vooral zorg voor dragen dat het kind zijneigen ontdekkingen kan doen.

    Aandachtspunten

    Kinderen opvangen1In de deuropening staan om een hand te geven zodat je n het lokaal n de hal kanoverzien.2.Opletten ofa. de kinderen hun plantjes wegzetten, hun kleedjes netjes wegleggen en gaan stoffen;b. kloppen zij hun stofdoek wel uit en vouwen ze die netjes op? Eventueel mandje dicht

    bij je zettenc. wordt in de gang de jas netjes opgehangen, de laarzen eronder gezet?3.

    Het beste is nu de kinderen meteen een werkje te laten pakken. Als de kinderen meteenaan het werk mogen gaan, kunnen zij hiermee doorgaan tot de leid(st)er "Luister" zegt /zingt. Het verdient aanbeveling de eenmaal gestarte kinderen niet te storen voor

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    2/26

    gezamenlijk namenlezen, datum en weer. Alternatief voor het duidelijk maken van dedagplanning is een zogenaamde dagritmebalk.Gemeenschappelijke momenten zoveel mogelijk aan het eind van de ochtend of het beginof einde van de middag plannen.4.Indien de kinderen niet meteen gaan werken, dan moet de leid(st)er ervoor zorgen dat de

    kinderen zinvol bezig kunnen zijn. Als de school begint, gaan de kinderen op hun plaatszitten, zodat er meteen met iets algemeens begonnen kan worden.

    Aan het werk zetten1Zorg, dat ieder kind rustig zit, niet praat en naar je kijkt stoel gedraaid).De handen zijn leeg. De leid(st)er zegt bijv. "Bedenk welk werkje je gaat pakken. Als ik jeopnoem ga je dat werkje doen, zonder het aan mij te komen vragen".2.Noem een groepje op, als je ziet dat ze gekozen hebben (ze hoeven nog niet alles tehebben) noem je de volgende groep op etc.Moeilijkheden bij het kiezen los je meteen op; zoals twee kinderen die hetzelfde werkjewillen doen, kinderen die het materiaal niet goed dragen, kinderen die gaan hollen etc.

    Meestal zijn kinderen zeer goed in staat om dit soort problemen en kleine conflicten zlfop te lossen.Je noemt de groepjes om de beurt het eerst op. De ene dag groep A, de volgende daggroep B enz. Als afwisseling ook eens de kinderen verspreid opnoemen. Leuk is ook devariant alle kinderen met blauwe sokken enzovoort.3.Als alle kinderen zijn opgenoemd zet je f eerst de rondlopers aan het werk f je gaat eenrondgang maken (tijdens de rondgang vang je dan rondlopers op).

    Rondgang:1.Op alle tafels en kleedjes kijken wat het kind gepakt heeft; hoe het kind werkt; eventueledingen regelen zoals werkjes netjes leggen, mouwen omhoog doen, iets zeggen van

    onderleggers die vergeten zijn en doosjes die niet opgeruimd zijn. Indien nodig geef jekorte aanwijzingen.2.Als het kind te gemakkelijk werk koos, grijp je niet in, voor je gezien hebt wat het kindermee doet. Doet het kind er niets zinnigs mee, dan laat je of opruimen of je geeft na derondgang een individueel lesje. Bedenk dat het in de individuele werkcurve past om eerstbekend en vertrouwd werk te herhalen. Als het kind te moeilijk werk koos is het ook zaakgoed te observeren. Het kind bepaalt immers zijn cyclus en wellicht is jouw inschattinganders dan wat het kind blijkt aan te kunnen.3.Als het kind voor hem onbekend materiaal gepakt heeft, geef je aan dat je straks een lesjekomt geven en het kind hierop kan wachten. Beloof niet teveel lesjes; wachten is geenzinvolle activiteit!

    4.Na de rondgang ga je op je stoel zitten en helpt de eventuele kinderen die bij je stoelstaan. Wen kinderen eraan dat ze zelf oplossingen mogen bedenken, andere kinderen omhulp kunnen vragen en in laatste instantie bij jou komen.

    Verdere werkbegeleiding1.Neem dan overzicht en geef het eerste lesje. Ga daarna naar je stoel terug, neem weeroverzicht, help kinderen die bij je tafel staan, geef eventueel aanwijzingen en begin aan jevolgende lesje enz. Ga na ieder lesje naar je stoel. Je kunt jezelf later ook aanwennen omvanaf het gegeven lesje overzicht te nemen. Indien nodig maak je een rondgang.2.Als de kinderen eenmaal aan het werk zijn, roep je niet door de klas. Probeer vanaf je

    plaats een kind, zonder woorden door blik of gebaar iets te beduiden en anders ga je errustig heen.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    3/26

    3.Als het volume en/of de beweeglijkheid van de kinderen toeneemt is dit meestal een tekenvan verminderde concentratie. Neem eerst overzicht om te kunnen ontdekken wat deoorzaak is. Als er sprake is van een wisselmoment (relatief veel kinderen maken eenandere werkkeuze; periode van schijnvermoeidheid) ga je op je stoel zitten en ben jedaar beschikbaar voor kinderen. Vervolgens handel je vanaf rondgang.

    Pauzeren:1.De periode van schijnvermoeidheid markeert de overgang van vertrouwd werk naarnieuw en uitdagend werk. Wanneer op dit moment gezamenlijk gepauzeerd wordt en hetwerken daarna weer wordt opgestart, kan het kind geneigd zijn terug te vallen op (weer)vertrouwd werk. Zo komt het kind niet toe aan het tweede deel van zijn werkcyclus waarinhet nieuw en uitdagend werk zal kiezen.Bovendien hoeft het gezamenlijke pauzemoment voor het individuele kind helemaal nietsamen te vallen met zijn individuele behoefte aan iets eten en/of drinken.2.Flexibel pauzeren kan hiervoor een oplossing bieden. Als je dit zou willen (mogen)invoeren vereist dit een periode van voorbereiding met de kinderen. Denk hierbij aan

    lessen in drie perioden (tafel leegmaken, een lege tafel lenen, tafel dekken, tafel wassen,afwassen, opruimen) en aanpassingen in de voorbereide omgeving: zorg voor een beperktaantal onderleggers (bijvoorbeeld 4) en duidelijke setjes voor tafel vegen, tafel wassen,afwassen enzovoort. Bij de eerste invoering zullen een aantal kinderen meteen (misschienwel om 8.45 uur!) hun pauzehapje willen eten. Het is meestal verstandig om dit maar telaten gebeuren. De nieuwigheid is er snel af; zeker als jouw reactie er n is zoals: jahoor, dat mag je helemaal zelf bepalen. Trage eters kun je ondersteunen d.m.v. eenkookwekker. Met name bij kleuters is het verstandig om ergens gedurende de ochtend dekinderen attent te maken op hun eten of drinken want we gaan straks naar buiten / hetspeellokaal of iets dergelijks.

    Opruimen1.

    Het is goed om kinderen te leren dat een werkje in de regel afgemaakt wordt voordat eenkind het opruimt. Bij veel werk in de onderbouw is het voor kinderen echter onduidelijkwanneer iets af is. Dit geldt met name voor het zintuiglijk materiaal. Je stimuleertkinderen natuurlijk om te herhalen maar het uitgangspunt is dat kinderen heus welspontaan doorgaan zolang het ze boeit. Je kunt kleuters al snel leren een afkeer tekrijgen van (sommige) werkjes omdat ze er iets mee moeten of omdat het zoveel is.Voor sommig (schriftelijk) werk kan een niet-af-bak een uitkomst bieden. Als kindereneen werkje niet hebben afgemaakt dan leggen ze hun blaadje, tekening, borduurwerk ofschrift in deze bak. Aan het begin van een nieuwe werkperiode deelt een kind de niet-af-bak uit zodat de kinderen eraan herinnerd worden. Ze kunnen dan opnieuw beslissen ofze er op dat moment wel mee verder gaan.2.Het is niet nodig na iedere werktijd alle werkjes op te ruimen; wel dienen kasten,

    gootsteen etc. verzorgd te worden. Meestal ruimen de jongste kleuters hun werkje wel op,de ouderen gaan graag een volgende werktijd hiermee verder.3.Moet wel alles opgeruimd worden dan waarschuwt de leid(st)er eerst de kinderen met eenomvangrijk werk (woorden leggen, blokken, poppenhoek), zodat die alvast kunnenbeginnen met opruimen. Even later laat zij alle kinderen luisteren en vertelt dat het nu tijdis om op te ruimen. Kinderen, die snel klaar zijn kunnen andere kinderen helpen enkunnen de kasten etc. controleren en verzorgen.4.Meestal worden hierna kleedjes en plantjes op tafel gezet.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    4/26

    2. DE LES IN DRIE PERIODEN

    Doel:Door de lessen in drie perioden wordt de zelfstandigheid bevorderd. De kinderen leren deregels die in de klas gehanteerd worden. Deze lessen zijn belangrijk voor degewoontevorming. De kinderen wennen aan vaste regels die nodig zijn om in een

    gemeenschap te leven. Deze lesjes bevorderen de aanpassing aan en orintering in deomgeving en het dagelijks leven van de groep. De kinderen krijgen een gevoel vanveiligheid omdat ze weten wat er van hen wordt verwacht. Dat bevordert hunzelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel. De leid(st)er observeert of de kinderen deregels zelfstandig en op de juiste manier, plaats en tijd toepassen. Als dat niet (meer) hetgeval is, herhaalt zij de aanbieding.Hou rekening met kinderen met een andere culturele achtergrond. Voor hen geldenwellicht andere gewoonten. Het kan leuk zijn om, als een kind dat durft, zon gewoonte ineen les in drie perioden te laten zien.

    Inhoud:Bijvoorbeeld:1.zorg voor de omgeving, zoals

    het dragen van stoelen, materiaal e.d.het vegen, wrijven, poetsen, afstoffenhet openen en sluiten van deuren e.d.enz.2. zorg voor de persoon, zoalshet handen wassenhet gebruik van zakdoekenmanier van etenenz.3. inachtnemen van de wellevendheid, zoalsgroeteniets aanbiedeniets lenen

    iets afwijzenenz.

    Vorm:

    Periode 1:De leid(st)er doet de handelingen duidelijk en nadrukkelijk voor met zo weinig mogelijkwoorden. Al het overbodige wordt achterwege gelaten omdat de aandacht van de kinderengericht moet zijn op de handelingen waar het om gaat.Periode 2:Enkele kinderen herhalen de handelingen van de leid(st)er. Meestal kies je hiervoorkinderen die baat hebben bij de oefening en van wie je kunt verwachten dat ze dehandeling goed kunnen overnemen. Zorg ervoor dat het laatste kind de handeling in ieder

    geval goed overneemt.Periode 3:De leid(st)er brengt de handelingen kort onder woorden. De handelingen worden daarbijachterwege gelaten (isolatie).

    Aandachtspunten:De les wordt meestal aan de gehele groep gegeven, soms aan een kleine groep.Er wordt van deze les een schriftelijke voorbereiding gemaakt (zie bijlage 1). De leid(st)ergeeft schriftelijk/mondeling commentaar op deze voorbereiding en de aanbieding van deles.De student schrijft een evaluerend verslag over het verloop van de les en de eventueleindividuele verwerking door het kind.Let op:

    opstelling kinderen, klaar leggen/zetten van materiaal, manier van aanbieden, aandachtvan groep

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    5/26

    gedrag van kinderen, (motiveer je keuze van kinderen voor de tweede periode; waaromjuist zij?))opruimen, toepassen

    3. HET MATERIAALSPEL

    Doel:Het materiaalspel wordt aangeboden:aansluitend bij de belangstelling van de groep (activiteitsgolf)om een bepaalde oefening gezamenlijk te herhalen;om bepaald materiaal opnieuw in de belangstelling te brengen;om bepaalde begrippen te herhalen.

    Inhoud:Het meeste (ontwikkelings)materiaal leent zich voor materiaalspelen. Zie voor suggestiesmateriaalspelen "materiaalboek 1 - groepsspelen". Ook in Montessori-Mededelingenworden regelmatig aantrekkelijke spelen beschreven! Materiaalspelen hoeven niet

    uitsluitend met montessori-materialen te worden gegegeven.

    Vorm:Meestal wordt het materiaalspel aangeboden aan de hele groep, soms aan een kleinegroep (op uitnodiging).De leid(st)er geeft een korte duidelijke uitleg, indien nodig in gedeelten, waarna dekinderen het spel zo zelfstandig mogelijk uitvoeren. Het spel wordt twee of drie keer achterelkaar gedaan als daar belangstelling voor is.Er wordt van deze les een schriftelijke voorbereiding gemaakt (zie bijlage 1). De leid(st)ergeeft schriftelijk/mondeling commentaar op deze voorbereiding en de aanbieding van deles.De student schrijft een evaluerend verslag over het verloop van de les en de eventueleindividuele verwerking door het kind.Let op:opstelling kinderenklaar leggen/zetten van materiaalmanier van aanbiedenzelfstandigheid van de kinderen (zelf doen)aandacht van groep (is herhaling zinvol?)gedrag van kinderenopruimentoepassen

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    6/26

    4. DE STILTELES

    Vorm:De stilteles wordt aangeboden opdat het kind de stilte beleeft en leert waarderen. Door hetzich richten op het maken van stilte verheft het kind zich boven de dingen van hetdagelijkse leven. Om stilte te bereiken, moet het kind zijn bewegingen en geluiden

    volkomen willen en kunnen beheersen.Bovengenoemde aspecten dragen ertoe bij dat het kind tot innerlijke discipline komt. Destilteles wordt aangeboden op het moment dat de groep rustig en geordend bezig is. Dehele groep doet er aan mee omdat stilte alleen gezamenlijk gemaakt kan worden. Er zijntwee vormen:

    buiten het werk;

    tijdens het werk.

    Buiten het werken.Fase 1 . Inleidend verhaal.De leid(st)er vertelt een inleidend verhaal en geeft daarna aan hoe de kinderen stiltekunnen maken. Indien nodig wordt deze aanbieding regelmatig herhaald op andere dagen.De inhoud van het verhaal moet aansluiten bij de belangstelling en stilte mogelijk maken.

    Je begint met een normaal volume te praten en normaal bewegingen te maken. Tijdens hetverloop van het verhaal ga je steeds zachter praten, minder bewegingen maken en zit ophet laatst helemaal stil. Dan zeg je: laten we eens proberen het ook zo stil te maken, gamaar lekker zitten, zet je benen naast elkaar, je handen stil etc..De kinderen zijn dan (even) stil. Zodra de leid(st)er merkt dat enkelekinderen gaan bewegen heft ze de stilte op.

    Fase 2. In herinnering brengenJe herinnert de kinderen aan een (eerder verteld) verhaal en zegt "we gaan nog eens stiltemaken". Hierbij kunnen de gordijnen gesloten worden en het licht uitgedaan. Dit gebeurtvoordat het lesje begint.

    Fase 3. Bij de leidster gaan staan

    Er wordt weer stilte gemaakt. Nu roept de leid(st)er met een rustige en weinig melodieuzestem enkele kinderen bij zich. Dit wordt van te voren aangekondigd. De stoelen worden zogezet dat de kinderen zonder rumoer kunnen opstaan. De stoelen hoeven niet onder detafel worden gezet.Een kind dat niet hoort dat het geroepen wordt rustig laten zitten. Het is mogelijk een(groeiend) aantal kinderen op te noemen. De bedoeling van deze vorm van stilteles is dekinderen erop attent te maken dat de les zolang kan duren. De kinderen worden nietgeteld.

    Tijdens het werken.Fase 1.De leid(st)er kiest een geschikt moment. Tijdens het werken laat zij de kinderen luisterenen vertelt zij dat er nu stilte gemaakt wordt. De kinderen gaan ontspannen zitten. De stilte

    opheffen als boven.

    Fase 2.Dit gaat op dezelfde manier als hierboven, maar nu laat de leid(st)er een bordje "Stilte"zien of zij schrijft "Stilte" op het bord.De leid(st)er kondigt voor het aan het werk gaan aan dat zij tijdens het werk "Stilte" op hetbord zal schrijven of het bordje "Stilte" op zal houden en dat het de bedoeling is, dat dekinderen zelf zonder verdere waarschuwing stilte maken. De kinderen moeten blijven zittenof staan waar ze op dat moment zijn. De leid(st)er zit op haar/zijn stoel. De stilte opheffenals boven.

    Aandachtspunten Stilteles:De les wordt meestal aan de gehele groep gegeven, soms aan een kleine groep.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    7/26

    Er wordt van deze les een schriftelijke voorbereiding gemaakt (zie bijlage 1). De leid(st)ergeeft schriftelijk/mondeling commentaar op deze voorbereiding en de aanbieding van deles.De student schrijft een evaluerend verslag over het verloop van de les en de eventueleindividuele verwerking door het kind.

    Literatuur:Methode 6 Methode 14

    5.HET STREEPLOPEN

    De term streeplopen wordt vaak gebruikt in samenvattende zin. Voor de duidelijkheidonderscheiden we in deze tekst het lopen op de lijn en het reageren op muziek.

    1. Het lopen op de lijn .Doel van deze oefening is om het lopen, het bewaren van het evenwicht en het beheersenvan de bewegingen te vervolmaken. De oefening is tevens een indirecte voorbereiding op

    het reageren met het lichaam op muziek. Er zijn verschillende opeenvolgende oefeningen:eerst alleen op de streep blijven lopen,

    later de hielen tegen de tenen; (=voeten passen),

    voeten passen waarbij voorwerpen zoals vlaggetjes, glaasjes met gekleurd water,belletjes, mandjes enz. worden gedragen.

    Hierbij speelt de leid(st)er begeleidende muziek. Dit kunnen bestaande melodien zijn ofeigen improvisaties. Muziek op een bandje kan natuurlijk ook.Idealiter is er in de klas een lijn aangebracht waarop kinderen ook individueel kunnenstreeplopen. Een walkman met zachte, weinig nadrukkelijk-ritmische muziek kan uitkomstbieden.

    Het reageren op muziek.Als het kind zijn bewegingen beheerst, is het in staat met zijn lichaam te reageren op

    muziek. Dan wordt de lijn "losgelaten". De muziek staat nu centraal. Bij het voeten passen,waarbij de muziek alleen als begeleiding werd gebruikt, kon worden volstaan metbestaande melodien, nu moet de leid(st)er gaan improviseren. De kinderen reageren doorte bewegen en beleven op deze manier muziek.De les duurt ongeveer 30 minuten en is op de volgende wijze ingedeeld:- 10 minuten lopen op muziek;- 5 minuten oefenen van een bepaald aspect van de muziek;- 10 minuten reageren op muziek;- 5 minuten afsluiting.De kinderen lopen in een "stroom". Hierbij met van tijd tot tijd van richting wordenveranderd. De kinderen moeten voldoende afstand houden.De melodie moet lang worden aangehouden; kinderen hebben tijd nodig om de melodie tebeleven.

    Het spelen op een muziekinstrument moet worden afgewisseld met zingen. De kinderenzingen niet mee terwijl zij aan het lopen zijn. Als er een opmerking wordt gemaakt, gebeurtdit zingend en in de maat. Er worden in het algemeen geen wijsjes of melodietjes gebruiktdie de kinderen al kennen.Er zijn signalen mogelijk voor bijvoorbeeld ga maar zitten, ga maar staan, draai je om,enzovoort. Deze kunnen worden ingeoefend gedurende het 5 minuten oefenen van eenbepaald aspect van de muziek.Van deze les wordt een schriftelijke voorbereiding gemaakt (zie voorbeeldles) en eenevaluatief verslag.

    Voorbereiding Streeplopen (Voorbeeld van een lesinhoud:)

    10 minuten bewegen op muziek:

    De kinderen staan in omgangsbaan (op de witte cirkel), ik loop langs en geef delooprichting aan.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    8/26

    Muziek: Gaan - huppel - langzame pas met 3 x omdraaien.

    5 minuten oefenen van een bepaald aspect:De kinderen gaan in een halve cirkel (of in een kring, op de witte cirkel) zitten. Ik zing: "Gamaar zitten, ga maar staan" enz. Als de kinderen dit ervaren hebben dan geef ik aan dat ikdit ook op de blokfluit kan spelen. Ik zing het dus eerst in woorden en speel het daarna op

    de fluit. "Ga maar zitten" ggee "Ga maar staan" ggc. Dan speel ik een melodie en als dekinderen dan "Ga maar zitten g g e e" horen of "ga maar staan g g c dan reageren zij daarop.

    10 minuten bewegen op muziek:Ik fluit "Ga maar staan g-g-c" dan loop ik langs en geef de looprichting aan. Gaan- Huppelen Looppas met 3 x omdraaien. Ik fluit "Ga maar zitten g-g-e-e".

    5 minuten afsluiting:De kinderen zitten dicht bij elkaar in een kring: glas water (bijna tot de rand gevuld)doorgeven. Doekje bij de hand houden.

    6. DE ALGEMENE LES

    InleidingHet doel van de algemene les is om kinderen zelf met een onderwerp aan de slag te latengaan. Het dient om de vragende en onderzoekende houding te stimuleren. Een algemeneles heeft betrekking op onderwerpen uit de werkelijkheid. Een kind hoeft niet mee te doen;de les is een uitnodiging.

    Voorbeelden:

    Onderbouw:De bloemplant ; de margrietHet zoogdier ; het konijn

    De vlagKaas

    Middenbouw:De metamorfose van de vlinderHet leven op een kasteel in de MiddeleeuwenElektriciteit in huisWat zie je allemaal op een landkaart?

    Bovenbouw:De bloedsomloop van de mensDe ontdekking van AmerikaSneeuwkristallen

    De Europese GemeenschapDe rechten van het kind

    De opbouw van de algemene les

    De algemene les bestaat uit:- de aankondiging- de inhoud- het beantwoorden van vragen (midden- en bovenbouw)- het aanbieden van werkjes en verwerkingen

    Hoe maak je een algemene les?

    Doelen bedenken

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    9/26

    a) Het eerste wat je je af moet vragen is wat je de kinderen wilt aanbieden. Moeten ze ietsweten? Moeten ze iets kunnen?We maken dus onderscheid in een kennisdoel en een vaardigheidsdoel. Meestal is hetzinvol om beide doelen te verwoorden. Een zin per doel is genoeg. Je hebt nu het directedoel bepaald.(N.B. met kennis bedoelen we feiten en de relaties daartussen. Bijvaardigheid denken we meer aan een handelingsniveau)

    b) Vaak zul je ook een doel op langere termijn nastreven. Dit noemen we het indirectedoel of het pedagogisch doel.

    Bijvoorbeeld: het directe doel van deze tekst is dat je leert hoe je kinderen actief met eenonderwerp aan de slag kunt laten gaan; het indirecte doel is dat je snapt dat je daarmee deonderzoekende en vragende houding bij een kind ontwikkelt.

    Begrippen vaststellena) Bij doelstelling a horen een aantal begrippen: datgene wat je de kinderen wilt leren.Meestal zijn zes begrippen per les voldoende. Minder mag ook. Als je je begrippen hebtgekozen dan heb je het skelet van je les. Nu gaan we dit geraamte verder aankleden.De inhoud van je les bestaat uit het logisch en begrijpelijk aan elkaar praten van je

    begrippen. Je ondersteunt dit door middel van illustratiemiddelen: een bordtekening;plaatmateriaal;foto's; driedimensionaalmateriaal etc. Een les is nooit alleen verbaal.

    Hou rekening met kinderen uit een andere culturele achtergrond of met een anderemoedertaal dan het Nederlands. Voor hen moeten begrippen wellicht van tevoren wordenuitgelegd (illustratie of echte voorwerpen) en je moet nagaan of de kinderen dezebegrippen wel in hun moedertaal kennen.

    Vragen stellenBen je klaar met je verhaal, dat maximaal 15 minuten duurt,dan mogen de kinderen vragen stellen. Bereid je alvast voor op welke vragen je kuntverwachten. Zorg ervoor dat alle kinderen de vraag horen, b.v. door hem even te herhalen.Weet je een antwoord niet dan stel je voor om er (samen) na de les naar te kijken b.v. in

    een naslagwerk. In de onderbouw leidt een uitnodiging tot vragen stellen vaak tot reagerenof associren op hetgeen je zojuist hebt aangeboden. Kleuters willen graag hun eigenervaringen vertellen. Je moet je dus afvragen hoe je kunt omgaan met niet direct bij jouwles aansluitende opmerkingen.Hou ook bij het vragen stellen rekening met kinderen met een andere moedertaal dan hetNederlands.

    WerkjesNa het vragenrondje bied je je verwerkingsmateriaal aan.De werkjes liggen voor je op een tafeltje of een kleedje en komen na afloop van de les opeen vaste plaats te liggen, vanwaar ze om beurten gepakt en weer teruggelegd kunnenworden. Ga met je eigen werkjes om alsof het gewoon materiaal is. Het behoort na de lestot de voorbereide omgeving en dezelfde regels voor kiezen, samenwerken en opruimen

    zijn van kracht.Hou ook bij het samenstellen van werkjes rekening met kinderen met een anderemoedertaal dan het Nederlands en met kinderen met een andere culturele achtergrond.

    Welke mogelijkheden zijn er?Een parenwerkjeEen reeks- of kringloopwerkjeEen sorteerwerkjeVoel-,ruik-, luister-,kijk- en proefwerkjesEen naleesboekje over de inhoud van de les. Je kunt hierin ook nog meer informatie kwijt,om de belangstelling voor het onderwerp te wekken.Leeswerkjes in verschillende vormen.*Boeken (uit de bibliotheek)

    Leeswijzers bij de boeken

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    10/26

    Kaarten met ideen voor het schrijven van verhalen, werkstukken of het maken vantekeningen.Driedimensionaal materiaal om te bekijken, na te tekenen of om proeven mee te doen.Dia's op een lichtbak of met een viewer of ander (audio-) visueel materiaal.De werkjes en verwerkingsmogelijkheden breng je onder de aandacht van het kind. Deeigenlijke aanbieding kun je tijdens je ronde geven.

    Stimuleer ook het maken van tekeningen, verhalen, werkstukken of driedimensionaleverwerkingen door de kinderen. Uit een algemene les kunnen ook spreekbeurten doorkinderen ontstaan of toneelstukjes en tentoonstellingen.Na verloop van tijd kun je verwerkingen bekijken (samen met de kinderen) ,verzamelen enin de voorbereide omgeving zetten, alwaar ze weer opnieuw gebruikt kunnen worden.Let erop dat de verwerkingen wel een verband hebben met je aangeboden les maar dithoeft niet altijd rechtstreeks te zijn. Als je een les hebt gegeven over de appel kun je ookboeken neerleggen over ander fruit, een sorteerwerkje groente-fruit, de ontwikkeling van(appel)pit tot (appel)boom, maar ook plaatjes van producten die gemaakt worden van deappel: appeltaart, appelmoes, enzovoort. Hiervan kun je ook weer reekswerkjes maken.

    De les aankondigenGeef duidelijk aan waar je les over zal gaan. Je kunt je les aankondigen aan het begin van

    een dag(deel),zodat de kinderen kunnen besluiten of ze komen luisteren. Je kunt ook aanhet begin van je les je onderwerp aankondigen. Probeer hierbij ook aan te geven waaromje over je onderwerp een les wilt geven. De kunst hierbij is om je in de gedachtenwereldvan de kinderen te verplaatsen.

    IllustratiemateriaalIn de onderbouw hang je (eventueel opgerold tot het begin van de les) illustratiemateriaalop. De kinderen moeten er goed zicht op hebben. Vraag je van tevoren af of je er tijdens jeles gebruik van wilt maken of dat kinderen er van tevoren of anderhand naar kunnenkijken.Dit bepaalt of je het illustratiemateriaal dicht bij je moet houden. Zeker voor kleuters is hetleuk als je echte voorwerpen kunt laten zien. Zet dit van tevoren klaar op een lage tafel ofkleedje met een doek erover.

    Denk ook aan de licht gebogen houten kaartenhouders die je in goed speelgoed-winkelskunt kopen. Hierin kun je illustratiemateriaal zetten. Kookboekstandaards voldoen ookgoed.

    Het bord gebruiken (in de midden- en bovenbouw)Werk op een schoon bord. Schrijf het lesonderwerp en de belangrijkste begrippen op hetbord. Je kunt ook een tekening of een schema (met begrippen) op het bord zetten.Illustratiemateriaal kan op het bord geplakt en in de richel van het bord kun je ook boekenneerzetten.

    Aanleiding voor een algemene lesJe kunt een algemene les aanbieden omdat het past in een ontwikkelingslijn.(Bijv.KOO) Of

    omdat je merkt, observeert, dat er in de groep interesse bestaat voor een onderwerp of opjouw initiatief.

    Een algemene les organiserenVoordat je je les kunt aanbieden, moet je alles wat je nodig hebt van te voren gereedhebben. Je leermiddelen zijn netjes en overzichtelijk op- en uitgestald. Bedenk hoe je dekinderen wilt laten zitten.Blijven ze op hun eigen plaats zitten dan moeten ze hun stoelen zo neerzetten dat ze jou(en het bord etc.) kunnen zien. (In de midden- en bovenbouw geven we daaraan devoorkeur). Je zult misschien een paar kinderen moeten verplaatsen. Meestal zul je dan zelf(bij het bord ) blijven staan.Wil je de kinderen in een kring of in een halve cirkel bij jou (en het bord) plaatsen, bedenkdan hoe je dit het beste kunt doen. Kind voor kind of groepje voor groepje een plaats

    wijzen of allemaal tegelijk.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    11/26

    Hetzelfde geldt voor het teruggaan naar je plaats en\of het weer aan het werk gaan naafloop van je les. We noemen dit een overgangsmoment.Een ander kritiek moment in de organisatie van de les is, wie met de werkjes mogen.Hanteer ook jouw verwerkingen net als de andere werkjes in de groep. Kinderen kiezenzelfstandig. Als het werkje al gekozen is moeten de anderen even wachten. Tijdens (ofliever na) de rondgang help je de kinderen met de werkjes en de verwerkingen; je geeft

    hier gewoon een lesje mee. Natuurlijk noteer je deze lesjes bij gegeven lesjes.

    Andere werkvormenNaast de algemene les bestaan er nog1. 1. - de individuele aanbieding2. 2. - het groepslesje3. 3. - het leergesprek1. 1. De individuele aanbiedingWordt gegeven tijdens de werkperiode als jij je ronde loopt.Een kind kan om een lesje vragen of het is op jouw initiatief.Montessori ontwikkelingsmateriaal, maar ook andere materialen lenen zich voor een

    individuele aanbieding: bijvoorbeeld proeven voor natuurkunde; drijven en zinken (in deonderbouw)

    2. Het groepslesjeHet groepslesje is een les aan een door de leid(st)er gekozen groepje kinderen. Hetgroepslesje leent zich om een moeilijkheid te herhalen of aan te bieden bijvoorbeeld spel-ling , een rekenprobleem, maar ook een leesvorm als voordrachtslezen leent zich voor eengroepslesje of het aanbieden van een techniek zoals aardappelstempelen.

    3. Het leergesprekDit is oorspronkelijk geen werkvorm, die door Montessori is bedacht, maar hij is welbruikbaar in de Montessori groep, bijvoorbeeld als je met een groep kinderen in eengesprek naar de beste oplossing zoekt: bij rijke wiskundige problemen of wanneer je een

    pedagogisch of filosofisch onderwerp aan wilt snijden.

    Begeleiden en beoordelen

    Hoe weet je nu of je les een geslaagde les is geweest?Als de kinderen genteresseerd zijn geraakt in het onderwerp graag met de verwerkingenaan de slag gaan, geboeid hebben geluisterd en zelf nog met vragen, ideen en verhalenbij je komen, dan weet je dat je les een hit was. Je kunt ook na een week nog eens aaneen kind terloops vragen stellen om te kijken wat er is blijven hangen van je les. Als je deinteresse niet hebt weten op te wekken dan is het raadzaam om punt voor punt na te gaanwaar het misging. Heel vaak waren je doelen niet duidelijk of is er iets aan de hand met jewoordkeuze of je aanspreektoon (of intonatie). Gebruik je lesvoorbereiding om hierover nate denken.

    Als je het moeilijk vindt om contact te krijgen met de groep denk er dan eens aan om eenvertelles te geven.

    Hoe wordt er door de opleiding naar je gekeken?In het eerste studiejaar bekijken en beoordelen wij de didactiek van de algemene les. Benje in staat om de doelstellingen en de inhoud van de les over het voetlicht te brengen enhou je je aan de hierboven beschreven opbouw en volgorde.

    In het tweede studiejaar kijken niet alleen naar de opbouw maar vooral we naar hoe jij hetwerken met de verwerkingen door de kinderen oppakt. Functioneren de werkjes? Waaromwel/niet? Wat doen de kinderen met jouw les?

    In het derde studiejaar plaatsen we de algemene les en de activiteiten door de kinderen in

    een kosmisch kader. De les kan nu geplaatst worden in een groter geheel, in ruimte en inde tijd.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    12/26

    VOORBEELD / DE ZINTUIGENAlgemene les voor de onderbouw.

    Indirect doel: de kinderen bewust laten ervaren dat zij dingen in de omgevingwaarnemen met verschillende zintuigen.

    Directe doelstelling: Informatie geven over welke zintuigen je hebt en wat ermee

    kunt doen. Inzicht geven in de relatie tussen zintuig en waarneming. Het oefenen enverfijnen van de zintuigen.

    Vertrekpunt/motivatie De kinderen werken veel met zintuigmateriaal. En kind wiloveral van proeven. Een aantal kinderen heeft het regelmatig over dingen die vies zijnof lekker.

    Middelen het zintuigmateriaal, geluiden in de omgeving, het eigen lijf,verschillende kruiden

    VerwerkingHet proeven van verschillende levensmiddelen en deze sorteren op smaak: zoet - zout -zuur - bitter. Functie: oefenen en verfijnen van de zintuiglijke waarnemingReukwerkjes: verschillende kruiden en reukwaters. Functie: oefenen enverfijnen van de zintuiglijke waarnemingLeeskaarten: zoet, zout, zuur, bitter die bij de desbetreffende smaken gelegd kunnen

    worden. Functie: Ontwikkelen van het lezen: interesse en vaardigheidOpdrachtszinnen waarbij het kind de opdracht krijgt om iets te halen dat vierkant, rood,zacht, zuur enz. is of iets te zoeken dat warm, koud, licht, zwaar is.Functie: ontwikkelen van het lezen: interesse en vaardigheidHet zintuigmateriaal. Functie: oefenen en verfijnen van de zintuiglijkewaarneming

    OrganisatieKinderen in een halve kring De verwerkingen staan op een tafeltje naast de leidster; demiddelen staan op een kleedje voor de leidster.

    Inhoud van de lesWij hebben allemaal ogen, oren, een tong, een neus en een huid, dat zijn onze zintuigen,daar ga ik iets over vertellen. Met onze ogen kunnen we zien. Ik zie dat dit een kubus is endat deze kubus groot is endeze kubus klein. Ik zie dat dit een cirkel is dat een vierkant en dit rood en dat blauw. Ik ziedat jij dichtbij zit, dat die boom ver weg is.Ik kan niet zien of er iemand op de gang is, maar dat kan ik wel horen. Met onze orenkunnen we horen. Ik hoor de klok als het heel stil is en een fietsbel buiten of een auto. Ikhoor dat deze bel hoog klinkt en deze bel laag. Ik kan wel horen dat er iets achter mij is.Met onze neus kunnen we ruiken. Zeep ruikt heel lekker en poep vies. Bloemen ruikenlekker en als het gras gemaaid is.Met onze tong kunnen we proeven. Je kunt proeven of iets zoet is, zout, zuur, bitter (hiervoorbeelden bij geven).Met onze huid kunnen we voelen of iets warm of koud is, hard of zacht, ruw of glad (hierbijook voorbeelden geven).

    Aanbieding verwerkingen

    Vragen en/of opmerkingen van de kinderen.

    Commentaar leid(st)er.

    Evaluatie.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    13/26

    VOORBEELD / SPINNENAlgemene les voor de onderbouw

    Indirecte doelstellingen: Waardering en respect voor de natuur.Overwinnen van angsten voor dieren.De onderlinge relaties van verschijnselen in de natuur laten ervaren (spin/spinnenweb)

    Het plaatsen van verschijnselen in de tijd (herfst)Directe doelstellingen: Informatie geven over de spin: uiterlijk en lichaamsdelen

    van de spin. Het ordenen van informatie over verschillende spinnen.

    Vertrekpunt/motivatie Er zijn veel spinnen en spinnenwebben te zien in deze tijd.Een aantal kinderen willen geregeld spinnen vangen in de tuin.

    Middelen

    Verwerkingen1. 1. Tekening van een spin Verschillende fasen in het ontstaan van het web2. 2. Een echte spin. Deze wordt na de les in de tuin vrijgelaten.3. 3. Een leeswerk over de spin met de verschillende lichaamsdelen van de spin

    benoemd. Functie: Ontwikkeling van het lezen: interesse en vaardigheid4. 4. Reekswerkje: de fasen van het maken van een web. Functie: inzicht in het proces5. 5. Parenwerkje van verschillende spinnen. Functie: ordening van informatie6. 6. Kijkboek met foto's van verschillende spinnen. Functie: ordening van informatie.AankondigingIk zeg: Ik ga een les geven over de spin, ik kijk wie er in de halve cirkel kan komen.Inhoud van de lesAls je nu buiten bent dan zie je bij planten, struiken en ook op een heleboel andereplaatsen spinnenwebben. Er zijn, nu het bijna herfst is, grote spinnenwebben. Diespinnenwebben worden gemaakt, geweven door spinnen. Ik ga jullie iets vertellen over despin.Het lijf van de spin heeft twee stukken; een kop en een borststuk, het kopborststuk en eenachterlijf. Aan de kop zitten wel acht ogen, de spin kan dan ook veel kanten op kijken, aande kop zitten ook twee kaaksprieten. Daarmee houdt zij een vlieg of een ander beestje vastals zij die gevangen heeft.

    Aan het borststuk zitten acht lange poten. Het achterlijf is ook heel bijzonder, want aan heteind van het achterlijf zit een spintepel met heel veel spinbuisjes en daar komt hetspinsel,het spinvocht uit. De spin maakt heel dunne draden van dit spinvocht, zij spint draden, datmoet wel want die heeft zij nodig om een web temaken. Er komt dan spinsel uit haarspintepel en dan waait de wind de draad bijv. naar een tak. Deze draad noem je hetlooptouw. De spin loopt over het looptouw en weer terug, zij maakt de draad stevig wantsteeds komt er een nieuwe draad bij. Als de draad stevig genoeg is dan laat de spin zichzakken en maakt een nieuwe draad (zie tekeningen).Eerst de buitenkant, het raam en dan de binnendraden, de spaken. Nu kan ze overal goedbij. Ze gaat naar het midden en loopt dan steeds een grotere cirkel. Zij spint maar door enspint maar door en zo maakt zij haar web af. Zij maakt het web niet zomaar, zij heeft hetweb nodig om vliegen, muggen en andere beestjes te vangen. Daarom maakt zij ook

    vangdraden , die zijn heel kleverig. Als daar een vlieg op komt dan plakt hij vast. De spin,die in het midden van haar web zit loopt dan snel naar de vlieg toe, zij loopt over de dradendie niet kleverig zijn, als ze bij de vlieg is dan spint zij draden om de vlieg heen en later eetze hem op.

    Aanbieding verwerkingenVragen en/of opmerkingen van de kinderenCommentaar leid(st)er:Evaluatie:

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    14/26

    7. ENKELE BELANGRIJKE VOORWAARDEN WAARAAN HET HULP- EN OEFEN-MATERIAAL(zelf gemaakt materiaal), DAT GEBRUIKT WORDT IN DE MONTESSORI SCHOOL,BEHOORT TE VOLDOEN.

    1.Uiterlijk.

    1. 1. Aantrekkelijkheid.Het materiaal moet er goed verzorgd uitzien. Er moet gelet worden op vorm, kleur,grootte, ordelijkheid.De eventuele teksten worden geschreven in "schoonschrift".Door dit "aantrekkelijk uiterlijk" van het materiaal wordt het kind ertoe aangetrokken enuitgelokt tot han- delen.1.2. Degelijkheid.Na veelvuldig gebruik moet het uiterlijk nog steeds aantrekkelijk zijn.

    2. Controle van de fout.2.1 Er dient een mogelijkheid tot zelfcorrectie te zijn tijdens of direct na het werken methet materiaal. Deze zelfcorrectie moet liggen in het kader van de oefnmogelijkheden vanhet materiaal. Bijvoorbeeld bij rekenwerk ligt de zelfcorrectie in het narekenen, bij het

    maken van reeksen in het ontdekken van een onregelmatigheid in de reeks (het Ioco-principe" wordt afgewezen). Het kind wordt door de beschreven manier van "controle vande fout gestimuleerd de oefening te herhalen, zelfstandig zijn fouten te verbeteren en zichhierdoor verder te ontwikkelen.

    3. Beperking.3.1. Hoeveelheid/overzichtelijkheid.Het aantal onderdelen waaruit het materiaal is opgebouwd, is in die mate beperkt, dat hetgeheel te overzien is voor het kind.3.2. Interne kwantitatieve beperking.Niet teveel informatie op kaarten.Kernachtige teksten en illustraties.Het kind kan door deze begrenzing recht op zijn doel afgaan, behoed worden voor

    vermoeiende afwijkingen die het vooruit komen beletten, en orde scheppen in zijn chaosvan indrukken.

    4. Isolatie van de eigenschap.4.1 De eigenschap van het materiaal, het doel waarvoor het gebruikt dient te worden,wordt benadrukt, gesoleerd.4.2. Specifieke eigenschappen.Bij het materiaal dat gericht is op de oefening van de zintuigen bevat elk materiaal eenspecifieke eigenschap die er a.h.w. uitspringt. Bijv. het materiaal voor de opvoeding vanhet gehoor bestaat uit voorwerpen van dezelfde vorm en kleur, alleen de klankenverschillen, zodat hierop de aandacht wordt gevestigd.

    5. Isolatie van kwaliteiten.

    5.1 Het bij-elkaar-horen van de onderdelen kan tot uitdrukking gebracht worden in soortmateriaal (bijv. alle onderdelen van hout), kleur, vorm (bijv. alle kaartjes hebben dezelfdevorm, kleur en afmeting). Bij het meer complex samengestelde materiaal, voor het ouderekind, kunnen de verschillende rubrieken onderscheiden worden door bijv. verpakking,codering e.d.

    6. Belangstelling.6.1 De belangstelling van het kind moet gewekt worden door de inhoud van het aanbod.Het moet bijv. voor het kind duidelijk zijn dat het gaat om het leren van de tafels en niet omhet maken van een puzzel.

    7. Activiteit door het kind.7.1 Het zelfgemaakte materiaal moet het kind de mogelijkheid geven zelfstandig bepaalde

    stof te verwerken en/of door het zelf handelen ontdekkingen te doen.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    15/26

    7.2 De werkwijze moet aansluiten bij het ontwikkelingsgebied. Bijv. bij biologie zal denadruk liggen op observatie, bij natuurkunde op het experiment.

    8. HET TAALSPELBij taalspelen gaat het om het beleven van taal. In de meeste gevallen worden handelingenuitgevoerd, hierdoor ervaart het kind werkelijk wat de taal zegt.

    Taalspelen hebben betrekking op o.a.:Betekenis van woorden :exact benoemen (kubus, kleurspoel, blauwe prisma, rose kubus dieren)klassen / categorien (dieren, vierkant,tegenstellingen (hard-zacht)samenstellingen (zak- doek, blind-doek, ijs-kast, ijs-koud, ijs-kar, ijs-taart)functie van woordsoortenbetekenis van zinnen:kleuren wat in de zintuigkast staat / wat in de keuken isomzetten van een zin in handelingen en andersom zinnen afmaken: Jan werkt; Jan werktmet het gouden materiaalraadselsklanken in woorden herkennen: bedenk met welke letter je naam begint

    gaap, gesp, groot, welke letter hoor je steedsrijmDe spelen worden meestal aan de hele groep gegeven, soms aan een kleine groep ofindividueel.Er wordt van deze les een schriftelijke voorbereiding gemaakt.Aandachtspunten:datumonderwerpvertrekpuntdoelmiddelenverwerking (eventueel)organisatie (o.a. opstelling, klaarzetten materiaal, aankondiging)

    inhoud van de les

    De leid(st)er geeft schriftelijk en/of mondeling commentaar op deze voorbereiding. Destudent schrijft een evaluerend verslag over het verloop van de les en de eventueleverwerking door het kind.Zie: MATERIAALBOEK deel I blz. 70-71.

    9. VERSJE

    INLEIDINGIn de praktijk leest de leid(st)er regelmatig gedichten voor en voor en merkt aan dekinderen welke ze graag herhalen zodat deze verzen spontaan geleerd worden.

    Door het samen luisteren naar gedichten groeit de liefde voor pozie (het genieten vangedichten) en wordt het gevoel voor ritme en rijm ontwikkeld.De kinderen komen ook in aanraking met goedlopende zinnen welke onderling verbandhebben en nieuwe woorden waardoor de taal zich kan ontwikkelen. Ook wordt hetgeheugen getraind.Een enkele keer wordt een vers opzettelijk aangeleerd. Hierbij gaat het er vooral om dat dekleuters plezier hebben in het meedoen met het vers; het is niet noodzakelijk dat allekleuters na afloop het vers uit hun hoofd kennen. Zoek een versje dat rijmt, dat ismakkelijker te onthouden. Rijm is ook goed voor de auditieve discriminatie.Lengte: niet meer dan acht regels, anders kunnen kleuters het niet onthouden.Middenbouw mag langer.Liedjes worden nooit aangeleerd als verzen.

    OPSTELLING

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    16/26

    Je plaatst de kinderen z, dat ze je gezicht kunnen zien en jijzelf de kinderen goed ziet. Deafstand tussen jou en de kinderen moet niet te groot zijn. Noch jij, noch de kinderen zittenachter hun tafel. Tussen de kinderen onderling moet voldoende ruimte zijn. Er zijnmeerdere mogelijkheden om de kinderen op de juiste manier op te stellen.AANLEREN:Maak een mooie illustratie; rol die op met een lint erom heen, ontrol hem geheimzinnig aan

    het begin. Hang de illustratie op een goed zichtbare plaats op. Vaak is er in de klas eenspeciaal rek of bord voor illustraties. Indien het nodig is vertel je eerst iets over de inhoudvan het gedicht, meestal aan de hand van een tekening of voorwerp. Met de illustratie hebje meteen de aandacht. Je zegt: we gaan vandaag een versje leren. Eventueel moeilijkewoorden leg je uit. Denk aan de anderstaligen in je klas: dan leg je de woorden liefsttevoren uit in een woordenschatlesje.Je draagt het versje met gebaren enige malen achter elkaar uit het hoofd voor. Je zult zienen horen dat de kinderen al na twee keer zachtjes gaan meepraten en gebaren. Ga danhet laatste woord zacht zeggen, dat is het rijmwoord, dus het gemakkelijkst te onthouden.Het versje ongeveer vijf keer in totaal opzeggen; de kinderen doen dan als het goed isgeheel mee, jij hoeft bijna niets meer te zeggen, maak bijvoorbeeld alleen de gebaren nog.Variaties: alleen de jongens, alleen de meisjes, de kinderen met rode broeken aan, etc.Als een kind het versje alleen wil voordragen mag dat natuurlijk ook . Als afsluiting wordt

    het vers altijd gezamenlijk nog eens opgezegd.

    Je maakt van deze les een schriftelijke voorbereiding. De inhoud van het gedicht wordtopgenomen. De te verklaren woorden worden onderstreept. De leid(st)er geeft schriftelijken/of mondeling commentaar op deze voorbereiding en de aanbieding van de les.

    De student schrijft een evaluerend verslag over het verloop van de les en de eventueleindividuele verwerking van de les.Aandachtspunten:opstelling kinderenophangen en aanbieden illustratieklaar leggen/zettenmateriaalaandacht groep

    speciale belangstelling van bepaalde kinderen

    10. VERTELLEN

    INLEIDINGVertellen is belangrijk voor de ontwikkeling van de kleuter. Het meebeleven van een goedverhaal is een ervaring die het kind veel plezier kan geven. Het kind zal, door het horen enbeleven van goede verhalen open gaan staan voor proza. Daarnaast worden door hetvertellen gelijktijdig verschillende facetten ontwikkeld die nauw met elkaar verbonden zijn,zoals:TaalLuisteren

    Emotionele vormingEsthetische vormingEthische vormingHet luisteren naar goede taal bevordert bij de kleuter een goed taalgebruik en breidt dewoordenschat uit. om het verhaal te kunnen volgen zal het kind goed moeten luisteren. Ditvereist beheersing en aandacht. Door het zich identificeren met de hoofdpersoon beleefthet kind opnieuw zijn emoties en kan deze bij een goed verhaal ook verwerken. Bij elkverhaal beleeft het kind opnieuw een gevoel van veiligheid. De kinderen ondergaan deschoonheid van de taal. De kinderen leren dat er in de samenleving verschillende situatieszijn waarin bepaalde gewoonten gebruikelijk zijn. Zij leren de normen die in desamenleving gelden.

    HET VERTELLEN MOET AAN EEN AANTAL VOORWAARDEN VOLDOEN:

    TAAL

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    17/26

    De leid(st)er moet zelf een goed taalgebruik hebben, vooral de zinsbouw is belangrijk ende logische volgorde. Voor kleuters moet in korte zinnen gesproken worden. Er mogen niette veel moeilijke woorden in voorkomen, enkele vreemde woorden kunnen verklaardworden. De uitspraak moet correct zijn.Articuleer duidelijk. Durf even te wachten om de spanning op te voeren. Zorg voor dialoogter afwisseling. Gebruik gebaren en mimiek. Kijk steeds de kring rond.

    STEMGEBRUIKTempo, volumeen toonhoogte van de stem worden aangepast aan de inhoud van, hetverhaal. Dit maakt de vertelling boeiend. Ook de voordracht, mimiek en gebaren zijn vanbelang.

    INHOUDHet onderwerp moet aansluiten bij gebeurtenissen die kleuters zelf beleven of kunnenbeleven en moet passen in de tijd. Bij elke vertelling moet het veiligheidsgevoel bevredigdworden. De inhoud, moet positief zijn, d.w.z dat men de kleuter geen negatief voorbeeldgeeft, zoals bijv..op het ijs gaan zonder toestemming of alleen in het verkeer gaan.Kleuters kunnen nog geen beloftes houden, daarom mag dat niet in verhalen verwerktworden. Onderwerp: kies een zeer eenvoudig onderwerp voor het verhaal, dichtbij de

    kinderen. Als je niets kunt verzinnen, laat je dan inspireren door verhalenschrijvers alsAnnie Schmidt en Burny Bos. Laat de leeftijd van de hoofdpersoon overeenkomen met deleeftijd van de toehoorders.Voordat de kleuter een juist beeld heeft van de werkelijkheid moeten fantasieverhalenvermeden worden, omdat ze deze anders niet goed kunnen interpreteren. Er moet altijdgezorgd worden voor een identificatiemogelijkheid. Kleuters hebben nog geen grootvoorstellingsvermogen, daarom moet het verhaal concreet zijn en in details worden verteld.Er mag niet te nadrukkelijk gemoraliseerd worden. Rolpatronen moeten in verschillendeverhalen doorbroken worden.Kleuters hebben nog moeite met de tijd; alleen het onmiddellijke heden en verleden kun jebekend veronderstellen. Zij spreken nog voornamelijk in de tegenwoordige tijd. Sluit daarbijaan. Het tijdsverloop in je verhaal is chronologisch. Het verhaal beslaat niet meer tijd daneen paar uur.

    INDELINGOpbouw van het verhaal:De inleiding waarin je de hoofdpersoon en zijn/haar familie/vriendje voorstelt. Vertel dewoonomstandigheden en de leefomgeving kort. Speelt je verhaal op een etagewoning, danhoef je bij "de trap op" aan Amsterdamse kinderen niet uit te leggen dat je hoofdpersoonnaar de buren gaat. Je publiek in Zwaag denkt dat hij naar zijn slaapkamer gaat. Probeerje te verplaatsen in je gehoor, zodat je weet welk element bekend is en welk niet.

    Na de inleiding begint de kern, het echte verhaal. Via allerlei simpele en voor de kinderendoorzichtige verhaalelementen werk je naar de climax toe. De climax is noodzakelijk. Er ismaar een climax. Hoofdpersoon raakt vader of moeder kwijt in een drukke winkel, poes zithoog in de boom en kan niet meer naar beneden, mooie strik is in de kuil in de zandbak

    gevallen of natuurlijk, knuffel vergeten zijn voorbeelden van een climax. Maak het verhaalspannend, nooit eng of griezelig en zeker niet onveilig. Laat geen kind alleen oversteken ofverdwalen in een donker bos.Het slot moet bevredigend zijn, veilig en logisch.Ieder slaat een zucht van verlichting.

    DUUROmdat de kleuter nog maar een korte tijd geboeid kan luisteren duurt een verhaalongeveer 10 minuten.

    ILLUSTRATIESBij elk verhaal is een illustratie van een behoorlijke afmeting nodig of iets tastbaars. Deillustratie moet het kind helpen zich een voorstelling te maken zodat het daardoor het

    verhaal beter kan beleven. Om de aandacht te vangen kun je bijvoorbeeld de illustratie vanflink formaat ontrollen. Op de illustratie staat uiteraard nooit de climax van het verhaal. Een

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    18/26

    voorwerp kan ook dienen ter illustratie. Afplakband uit de verfwinkel is geschikt om deillustratie zonder beschadiging te bevestigen.

    NAGESPREKAltijd is er wel een kind dat nog iets wil zeggen. Natuurlijk mag dat. Geef ze degelegenheid na het verhaal nog even na te praten. Als je dat duidelijk zegt als dat nodig is

    voor of tijdens je verhaal, word je niet onderbroken.Een verhaal dat goed aanslaat, kun je eindeloos gebruiken; je laat de persoon steedsnieuwe kleine avonturen beleven.Uiteraard kies je het onderwerp in overeenstemming met het seizoen en de feesten daarin.Maak een verhalenmap met bijbehorende illustraties, daar zul je jaren plezier van hebben.

    OPSTELLINGAlle kinderen moeten je gezicht goed kunnen zien en omgekeerd moet jij alle kinderenkunnen aankijken. Als er kinderen achter elkaar komen te zitten dan moeten de kortekinderen voor de lange kinderen en niet te dicht op elkaar. De afstand tussen leid(st)er enkinderen moet niet te groot zijn. Je zet de kleuters in een hoefijzer om je heen, zodat zeallen een goed zicht hebben op je gezicht en op de illustratie.Houding: ga actief rechtop zitten, zet je benen naast elkaar. Als je je benen over elkaar

    doet, wordt het uitzicht van de kinderen belemmerd door een knie en je gaat gegarandeerdafleidend met je voet wiebelen. Zorg ervoor dat je haar niet voor je gezicht hangt. Denkaan de mimiek.

    Er wordt van deze les een schriftelijke voorbereiding gemaakt. De leid(st)er geeftschriftelijk en/of mondeling commentaar op deze voorbereiding en de aanbieding van deles.De student schrijft een evaluerend verslag over het verloop van de les en de eventueleindividuele verwerking door het kind.

    Aandachtspunten:opstelling kinderen ophangen en aanbieden illustratie klaar leggen/zetten materiaal maniervan aanbieden aandacht van groep nagesprek

    LiteratuurOnder redactie van Moerkercken van de MeulenDe wereld van het kinderboekArtikel lezen, voorlezen en vertellen blz. 203-222door Beppego, Popma-Kraanartikel omgaan met boeken op school, blz. 301-325door Hetty Romein van der WaaNijmeegse werkgroep taaldidactiektaaldidactiek voor de kleuterschool 5.1Het montessori materiaal deel I Inleiding tot de taal

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    19/26

    11. HET ONTWIKKELINGSVERHAAL

    Een bijzondere vorm van de algemene les in de onderbouw is het ontwikkelingsverhaal.Een ontwikkelingsverhaal heeft als voordeel dat je gebruik maakt van hetinlevingsvermogen van de kinderen bij het vertelde verhaal. Zo doen de kinderen op watmeer indirecte wijze kennis op over een bepaald onderwerp. Het is dus een mengvorm

    tussen de algemene les en het vertellen van een verhaal.

    Zo kun je de hoofdpersoon van het verhaal (een kind) dat ergens logeert een brief latenschrijven aan zijn ouders waarbij het kind ontdekt dat de brief in een envelop moet, (waar)het adres erop moet, (waar) de postzegel geplakt moet worden en dan in de brievenbus-postkantoor-vervoer per trein-postkantoor woonplaats ouders, waarna de postbode de briefuiteindelijk bezorgt.

    Het ontwikkelingsverhaal moet voldoen aan de eisen zoals die bij de algemene les (zie 6)en bij vertellen (zie 10) vermeld staan. Natuurlijk horen bij een ontwikkelingsverhaal ookverwerkingen!

    Bij je voorbereiding kun je het best een schema maken van je verhaal. dat is beter dan

    letterlijk uitschrijven, omdat je dan zo vast zit aan bepaalde formuleringen die eigenlijkhelemaal niet blijken te passen als je eenmaal aan het vertellen bent. In het schema neemje wel enkele fragmenten letterlijk op die de uitleg van de termen betreffen en die despanning kunnen verhogen (denk aan de waarde van vaste frasen en herhalingen bijsprookjes).

    Het schema kan er als volgt uitzien:

    FASEN GEBEURTENISSEN LETTERLIJKEFRAGMENTEN

    introductie wie?waar?sfeer?

    Ik weet een verhaal overMarco. Hij is vijf jaar enlogeert een paar dagen bijzijn opa en oma inRotterdam.

    episode 1 wat gebeurt ermet wie en waar?

    Marco schrijft zelf een briefen doet die in een envelop.

    episode 2,enz.

    wat gebeurt ermet wie en waar?

    climax opbouwen vanspanning tot climaxen dan wending

    Marco doet zijn brief in debrievenbus en vertelt Omatrots wat hij heeft gedaan.Oma vraagt: Heb je er weleen postzegel opgedaan?. Nee, zegt

    Marco,wat is dat? -uitleg-Marco is nu heel ergongerust en moet bijnahuilen: maar dan krijgenpappa en mamma mijnbrief niet!. Weet jewat?zegt Oma,wewachten mt eenpostzegel bij debrievenbus tot depostbode de brievenbuskomt legen Enz.

    slotfase hoe loopt het af?

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    20/26

    12. HET VOORLEZEN VAN EEN PRENTENBOEK

    Voorbereiding:Zoek een prentenboek uit dat je aanspreekt, want een boek dat jijzelf niet mooi vindt, kun je ook nietenthousiast voorlezen. In de montessori-onderbouw verwacht het kind van de leidster realiteit. Hetnog moeite heeft fantasie en werkelijkheid te scheiden. Stoot het zich aan de tafel, dan is de tafelstout. De leidster schept duidelijkheid door bij de werkjes de realitiet in het oog te houden. Boeken

    om voor te lezen zijn uiteraard altijd fantasie, op informatieve boeken na. Houd echter bij de keuzevan het verhaal rekening met het gegeven dat de scheiding fantasie-werkelijkheid op deze leeftijdmoeilijk is. Als je zelf een leeswerkje maakt, is dat een werkje van de leid(st)er, dus dat moet wel derealiteit bevatten.

    Motivatie:Waarom dit boek op dit moment met deze groep. Let wel: vanuit de kinderen redeneren.

    Doelstellingen:De directe gaan om wat je beoogt met deze les, wat wil je de kinderen leren. De indirecte zijn ruimer,voor de lange termijn.Bij een prentenboek zijn doelstellingen: de kinderen in aanraking brengen met literatuur en kunst inhet algemeen, met goed geschreven verhalen, hun woordenschat vergroten, luistervaardigheidoefenen, het gezellig met elkaar naar een verhaal luisteren (het sociale aspect) en erover napraten.

    Deze doelstellingen zijn, afhankelijk van het gekozen boek, uit te breiden.

    Organisatie:Meestal zet je de kinderen in de kring, of beter gezegd in een hoefijzer, want je zet nooit kinderen palnaast je, omdat ze dan niet naar de platen kunnen kijken zonder van hun stoel te vallen. In de kringzetten doe je door je eigen kruk neer te zetten en daar de kinderen groepje voor groepje omheen tegroeperen. Zo kunnen de kinderen allen het boek goed zien. Ga niet door de klas lopen om dekinderen goed neer te zetten: de kinderen die achter je rug zitten, zien je dan niet en het wordtonrustig in de klas. Je organiseert zittend vanf je kruk, of staand op de plek waar je straks gaat zitten.Uiteraard heb je je boek nodig en een afdekvel als de illustraties niet doorlopen over twee bladzijden.De illustraties laat je tijdens het voorlezen aan de kinderen zien, je houdt het boek naar hen gerichtvast en draait het langzaam, zodat ieder de gelegenheid krijgt de illustratie rustig te bekijken. Vraagje tevoren af of de illustraties wel geschikt zijn om aan de hele groep te laten zien of dat zeonduidelijk zijn door te veel details. Soms heb je voorwerpen of platen nodig om woorden vooraf oftijdens het verhaal uit te leggen. Bedenk tevoren waar je het boek neerlegt als je klaar bent metlezen. Vergeet dat niet te vermelden.

    Lesopzet:Wat zeg je bij wijze van inleiding bij de omslagillustratie van het boek? Heb je een klas met veelanderstaligen, dan zul je vrij veel moeten uitleggen en zelfs de tekst moeten aanpassen (Bedenk datverleden tijd moeilijk is voor kinderen in het begin van hun taalverwerving). In ieder geval moet je ietsvertellen over de figuren op de omslag en eventueel over de schutbladen en de titelpagina. Bekijktevoren of iedere illustratie bij de tekst past . Bij welke tekst laat je welke illustratie zien. Soms moetdat middenin de tekstbladzijde, soms hoort de illustratie bij de tekst van de volgnde bladzijde.Ga niethet verhaal nog eens vertellen bij de platen; laat de kinderen rustig kijken. Hoe ga je de moeilijkewoorden uitleggen: voor het voorlezen, tijdens het voorlezen door een synoniem of omschrijvingsamen met het woord te geven of door het woord te vervangen. Dit laatste niet te snel overwegen.Welke passages hebben extra nadruk nodig of extra mimiek of gebaar. Stemmetjes zijn nietnoodzakelijk, tempowisselingen wel. Lees langzaam, kijk goed op, zodat je de kinderen in de gaten

    kunt houden en hun reacties kunt zien. Let op articulatie. Gebruik lippen, mondholte en adem rustigen niet te hoog. Let op een goede intonatie, durf af en toe te stoppen en rond te kijken. "en toen.....(rondkijken)....."

    Nagesprek:Tijdens het voorlezen merk je dat kinderen wat willen vertellen. Dit leidt tijdens het voorlezen te veelaf, geef deze kinderen na het eind de gelegenheid hun verhaal te doen. Zeg dat tevoren. Daarna hebje nog enige vragen achter de hand die je tevoren bedenkt (in de lesvoorbereiding dus). De vragenmogen niet algemeen gesteld worden, want dan antwoordt ieder door elkaar. Geef een beurt of laatvingers opsteken. De vragen zelf overhoren niet het verhaal, maar gaan in op het thema van hetverhaal.Het nagesprek duurt een paar minuten.

    Na het voorlezen gaan de kinderen groepje voor groepje weer naar hun plaats en zet je ze aan het

    werk. Het boek zet je in de boekenhoek.Soms is het verhaal aanleiding tot andere activiteiten. Denk aan kleuren mengen met verf of met

    vliegerpapier na het voorlezen van Lionni's Blauwtje en geeltje.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    21/26

    13. EXPRESSIE

    We kunnen verschillende vormen van expressie onderscheiden:1 . beeldende expressie tekenen, schilderen, boetseren etc.2. verbale expressie o.a. spreken,zingen, schrijven;3. houding, gelaatsuitdrukking, beweging, dans; zang, ritme.

    Er wordt ook wel eens een andere indeling gegeven:1. 1. bewegingsexpressie2. 2. muzikale expressie3. 3. manuele expressie;4. 4. dramatische expressie;5. 5. muzikale expressie;Het expressief bezig zijn is niet afhankelijk van bepaald materiaal, bijv. bouwmateriaal is infeite ontwikkelingsmateriaal, maar kan aanleiding geven tot expressief bezig zijn.Expressie moet niet verward worden met creativiteit. Expressie is de naar buiten gebrachtebelevingsinhoud.Creativiteit is de aangeboren geschiktheid van de mens tot persoonlijke vormgeving. Een

    kleuter kan bijv. op zeer oorspronkelijke wijze iets onder woorden brengen. Bijverschillende vormen van expressie speelt de motoriek een grote rol;Streeplopen is zowel bewegingsexpressie als muzikale expressie.Poppenkastspel is zowel bewegingsexpressie als verbale expressie.Schilderen is zowel bewegingsexpressie als beeldende expressie.In de aanbieding van de verschillende technieken. is een bepaalde opbouw noodzakelijk,afhankelijk van het ontwikkelingsniveau van het kind. Bij de beeldende expressie enbewegingsexpressie is deze opbouw grotendeels afhankelijk van de motorischeontwikkeling.

    1. BEELDENDE EXPRESSIEA. VingervervenBetekenis:

    Dit is een techniek die vooral bij de jongste kleuters past, omdat deze voldoet aan eenbehoefte tot smeren (anale fase) en omdat de kinderen direct contact hebben met hetmateriaal, zodat ze nog geen gereedschap hoeven te hanteren. Omdat het materiaal hetkind de gelegenheid geeft tot emotionele ontlading via de beweging en kleur overwint hetkind zijn remmingen.Benodigdheden:Behangerslijm (bijv. glutofix, aangemaakt en bewaard in goed afgesloten pot), verf, grotevellen glad papier of dik wit plastic, een schort met mouwen, een doek voor de vuilehanden, onderlegger.Aanbieding:De vingerverf wordt aangemaakt in wijde kommetjes, bijv. soepkoppen. In het begin zijn 2kleuren voldoende, bijv. rood en geel. Later kan dit uitgebreid worden.De leid(st)er stimuleert het kind alle tien de vingers in de verf te dopen en het blad vol te

    smeren. Het kind ontdekt zelf de mogelijkheden van de verf, bijv. het mengen van dekleuren, het maken van bepaalde sporen in de verf etc..Opruimen : Vellen papier worden te drogen gelegd, plastic wordt afgespoeld. De kommenworden schoongemaakt, de tafels gewassen.

    B. Schilderen:Betekenis:Evenals vingerverven stelt schilderen het kind in staat tot expressie via kleur en beweging(emotionele en motorische ontwikkeling). Het stelt echter hogere eisen, doordat het kind bijschilderen wl gereedschap moet hanteren, wat een bepaalde techniek vereist.Benodigdheden:Kwasten in verschillende maten.Verf in de drie hoofdkleuren + zwart en wit.

    Afsluitbare kleine potjes.Een grote pot om de kwasten uit te spoelen.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    22/26

    Een doek.Papier in verschillende maten.Eventueel een staande of hangende schildersezel.Een schort met mouwen.Aanbieding:De leid(st)er heeft vr schooltijd de kleine potjes gevuld met verf en het papier klaar

    gelegd.Het kind doet het schort voor. Samen met het kind wordt de verf gehaald en de pot metwater gevuld. Het kind krijgt n dikke kwast.De leid(st)er laat zien hoe de kwast in de verf wordt gedoopt. en afgestreken langs de randvan de pot, opdat de verf niet gaat druipen. Zij laat zien hoe de kwast wordt gehanteerd enlaat het kind zelf schilderen. Wanneer het kind een andere kleur wil ga gebruiken laat deleid(st)er zien hoe de kwast eerst wordt uitgespoeld in de pot met water. Na het spoelenwordt de kwast eerst afgestreken langs de rand van de pot en daarna afgedroogd aan dedoek. De leid(st)er leert het kind dat het spoelwater van tijd tot tijd verschoond moetworden. De leid(st)ere laat het kind verder zelf experimenteren. Het resultaat is nietbelangrijk!

    Opruimen :

    De leid(st)er wijst het kind waar het zijn papier te drogen kan leggen. De kwast wordt goeduitgespoeld in schoon water. De pot met spoelwater wordt schoon en leeg terug gezet, depotjes met verf worden afgesloten-Zo nodig wordt de schildersezel schoongemaakt (ziehuishoudlesjes). De doek kan worden uitgehangen of weggegooid. Het kind wast dehanden, laat de gootsteen schoon achter en doet het schort af.

    Bij het schilderen is een ontwikkeling waar te nemen op het gebied vana. de motoriekb. kleurkeuze en -combinatiec. vlakverdeling

    ad a. De MotoriekHet kind leert langzamerhand de dikke kwast goed te hanteren en kan nu een dunnere

    kwast erbij krijgen. Op den duur kan het kind zelf kiezen uit 3 4 kwasten. Sommigekinderen die graag dunnere kwasten of penselen gebruiken kunnen behoefte hebben aaneen kleinere maat papier.ad b. Kleurkeuze en -combinatieNadat het kind met de drie hoofdkleuren heeft geschilderd worden zwart en wittoegevoegd. Aanvankelijk gebruikt het kind alleen de kleuren die hem aanspreken; later alshet kind ook beter heeft leren waarnemen, komt het tot een bewustere kleurkeuze en-combinatie. De leid(st)er kan deze ontwikkeling alleen indirect stimuleren, zij mag nooiteen kind verbeteren (zoals: "er bestaan geen rode bomen").Het kind komt vaak ook zelf tot de ontdekking, dat wanneer 2 kleuren gemengd worden, ereen nieuwe kleur ontstaat. Dat is het moment waarop het kind zelf in aparte potjes kleurenmag gaan mengen.ad c. Vlakverdeling

    Vaak zal het kind in het begin "tekenen met de kwast". Kinderen die metvingerverf gewerkt hebben, komen er eerder toe vlakken te maken en het blad vol teschilderen. Ook hier is indirecte leiding mogelijk en wordt het kind niet geprest het blad volte maken. Sommige kinderen komen spontaan tot een zeer harmonieuze vlakverdeling.Kinderen die veel geschilderd hebben kan men wel eens een andere techniek leren, bijv.schilderen met houtjes, met ecoline i.p.v. verf etc..

    C. TekenenBetekenis:Tekenen geeft expressiemogelijkheden via kleur - lijn -bewegingen vlakverdeling.Benodigdheden:vetkrijt pastelkrijt oliepastel bordkrijt houtskool viltstiften kleurpotloden zwarte potlodenpapier in verschillende maten onderleggers eventueel een schort (bijv. bij bordtekenen)

    Aanbieding:Tekenen met bordkrijt en vetkrijt op grote vellen papier, zijn de eenvoudigste technieken.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    23/26

    Daarna volgen oliepastel, pastel, viltstiften en houtskool. Als laatste worden kleurpotloden,zwarte potloden en ecoline aangeboden.1. Bordtekenen:Het is belangrijk dat het kind een wandbord ter beschikking heeft, dat op de juiste hoogtehangt. Het wandbord wat voor de leid(st)er is bedoeld, is niet geschikt, omdat het kind hethele vlak moet kunnen overzien en voltekenen in verband met de grote beweging. Er kan

    natuurlijk ook op een blanco bord op tafel getekend worden. Het kind doet eerst een schortvoor. De leid(st)er leert het kind hoe debordewisser gehanteerd wordt.

    2. Vetkrijt:Op tafel wordt eerst een onderlegger gelegd, waarop het kind een vel tekenpapier legt van 30 cm x 40 cm. De leid(st)er moet de doos met vetkrijt regelmatig controleren opdat allekleuren aanwezig zijn. Zij leert het kind hoe het steeds een klein stukje van het omhullendepapier moet aftrekken. Het kind mag eerst experimenteren. Hierbij ontdekt het kind, dathet materiaal hard is, zodat het flink op het krijt moet drukken om resultaat te zien. Dit isbelangrijk voor de spierbeheersing. Later zijn er verschillende technieken mogelijk, o.a. hettekenen op ongebleekt katoen (dit moet daarna worden ingestreken met vloeipapier).Pastel, oliepastel en houtskool worden op dezelfde wijze aangeboden. Pastel en houtskool

    moeten gefixeerd worden. Oliepastel kan gemengd worden en geeft snel resultaat.Daarom is hetgeschikt voor geremde kinderen.3. Viltstiften. kleurpotloden, zwarte potloden:Het kind legt eerst een onderlegger op tafel en krijgt een kleiner vel papier van 20 cm x30 cm. Er mag beslist geen gum gebruikt worden. Er mogen geen kleurpotloden en zwartepotloden tegelijkertijd wordenaangeboden. Het kind mag eerst experimenteren. Later kan het kind andere maten papierkiezen en eventueel verschillende kleuren papier.

    literatuur: Tine Cortel: Beeldend Vormen.

    Expressielessen kunnen individueel en/of aan een groep gegeven worden.

    A. IndividueelAls een expressielesje individueel wordt aangeboden dan gelden dezelfde principes dievoor elke montessoriaanse individuele les gelden;de leid(st)er laat zien waar de benodigdheden liggen en hoe deze gehanteerd moetenworden;de leid(st)er voert de handelingen demonstratief uit;de aanbieding is kort en gericht op zelfstandig doorwerken;het opruimen wordt aangeboden.beschrijving : de expressielesjes worden opgenomen in de lijst met gegeven individuelelessen;de beschrijving van individuele expressielessen vallen onder stageopdracht geefindividuele lessen.

    B. GroepslesVoor de voorbereiding van de expressieles als groepsles gelden punt 1 t/m 5 van degroepsles

    Aandachtspunten voorbereiding van de les1. Aanleiding tot de les; motivatie / vertrekpunt2. Direct doel: wat wordt er beoogd met deze les.

    Indirect doel: bijdrage aan hoger (pedagogisch) doel.3. Bepaling van materiaal en/of techniek en/of onderwerp.4. Keuze van de werkvorm; ieder kind werkt aan zijn eigen werk of een aantal kinderenwerken samen aan een werkstuk.5. Keuze van de vorm van leiding geven: opdracht of geen opdracht.

    6. Aanbieding: wat bied je aan7. Organisatie:

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    24/26

    opstelling van middelen en materialen opstelling van de kinderen vrije keuzeaankondiging het aan het werk zetten8. opruimen

    Aandachtspunten verslag van de les.Organisatie en inleiding.

    Verloop van de les o.a. beleving van de kinderen manier van werken van de kinderen;overeenkomsten, verschillen opmerkingen en/of aanwijzingen die gegeven zijn en heteffect hiervan.Oorzaken van slagen of niet slagen van de les; mogelijke veranderingen of verbeteringen.

    14. HUISHOUDUUR (-ochtend, -middag)

    Het organiseren van een huishoudochtend of -middag is goed voor de sociale vorming. Dekinderen krijgen hierdoor zorg voor de omgeving en leren samen te werken. Doordat dekinderen vertrouwde dingen uit de eigen klas zelf verzorgen, raken ze meer betrokken bijhun omgeving wat hun meer veiligheidsgevoel geeft (de emotionele vorming). Ookverhoogt het het zelfvertrouwen en het prestatiegevoel.

    Je kunt een huishoudochtend of -middag organiseren als de kinderen al veelhuishoudlesjes hebben gehad. Je spreekt van tevoren af dat de kinderen alleen dat werkkiezen wat ze al eens hebben gedaan.(bron: het montessori materiaal deel 1, 1973)

    Aandachtspunten vooraf:Wat is er bekend van het materiaal? Welke lessen in drie perioden kun je geven voor hethuishouduur? Wat kunnen welke kinderen kiezen? Is er voldoende materiaal aanwezig? Iser voldoende werk (liefst meer)? Duren de werkjes ongeveer even lang?Maak een lijst van werkjes + reservewerkjes. Bedenk wat er aan moeilijkheden kanontstaan (bijvoorbeeld werkje aanrecht drogen kan pas nadat alle andere natte werkjesklaar zijn)

    ORGANISATIE1 . Wat doe je voordat de kinderen komen (klaarzetten)?2. Hoe leid je het in, bied je het aan?3. Hoe zet je de kinderen aan het werk + rondgang + overzicht?Opnoemen en aan het werk gaan kan op meerdere manieren:a Lijst lezen lxNogmaals + namen er achter zetten.Kinderen aan het werk zetten door werkjes op te noemen + namen.b. Lijst lezen l xNogmaals + namen er achter zetten, di kinderen gaan direct bij hun werkje zitten. Nogniet beginnen. Als iedereen bij zijn werkje zit dan beginnen.c. Lijst lezen lx Nogmaals + namen er achter zetten. Kinderen onthouden dit zelf. Pergroepje aan het werk zetten.

    4. Hoe begeleid je het verder.5. Wat doe je als een kind klaar is.6. Wat doen de kinderen die eerder klaar zijn.7. Hoe begeleid je het opruimen.8. Hoe sluit je af.

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    25/26

    PABO MONTESSORI: Schema voorbereiding en verslag groepsactiviteitHet schema hieronder geeft aan wat de voorbereiding op papier moet bevatten. De voorbereiding isbestemd voor de student en moet worden voorgelegd aan de stagementor en aan de stagedocent alsdie op bezoek komt. De voorbereiding en evaluatie moet worden opgenomen bij de stage-administratie. In het eerste en tweede studiejaar zul je de lesvoorbereidingen en -verslagenregelmatig gebruiken tijdens de stagebegeleiding; ook worden lesvoorbereidingen en -verslageningeleverd bij de vakdocent. Het schema geeft ook de aandachtspunten voor de nabeschouwing. De

    bezoekende docent en de stagementor bespreken de les of activiteit na en geven aanwijzingen. Destudent kijkt dus zelf terug op de les of activiteit en schrijft een verslag. Op basis van devoorbereidingen en verslagen reflecteert de student op zijn pedagogisch-didactisch handelen. Ditwordt meegenomen in het eindverslag van een stageperiode en opgenomen in het portfolio.Voor het derde studiejaar geldt dat de lesvoorbereidingen en -verslagen worden opgenomen in destagemap en ingeleverd bij de desbetreffende vakdocenten. Het schema hieronder noemt de

    onderdelen.

    Schema:

    ALGEMEEN

    Naam en groep Pabo

    Stageschool

    Groep en groepsgrootteStagementor

    Vak en docent

    Onderwerp

    Datum en blok

    Gezien door stagementor

    VOORBEREIDING

    Soort activiteit Bijv. Algemene les,materiaalspel, les in drieperioden, stiltelesenzovoort

    Beginsituatie en motivatie Waarom deze les / activiteit,op dit moment, op dezemanier, met dezekinderen?

    Doelstelling Indirecte doelstelling?Directe doelstelling?

    Organisatie Hoe zitten de kinderen?Waar zijn de benodigdespullen?

    Waar komen deverwerkingen?

    Middelen Wat gebruik je tijdens deactiviteit?

    Korte inhoud Introductie, kern, afronding,aanbieding verwerkingen

    Verwerkingen Op welke manier werkenkinderen zelfstandigverder? Waar leg je dematerialen?

    NABESCHOUWINGEvaluatie Ga voor elke vanbovengenoemde

    onderdelen na of en hoe je

  • 8/9/2019 Montessori werkvormen

    26/26

    voorbereidingovereenstemde met jehandelen. Zorg voor eenpassende weergave vanhet interactieproces tussenjou en de kinderen of

    tussen de kinderenonderling.

    Voornemens Wat zijn de conclusies?Hoezijn je doelen bereikt?Wat is gedaan met eerderevoornemens?