Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke...

271
Milieuwetenschappen Oktober 2007

Transcript of Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke...

Page 1: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

Milieuwetenschappen

Oktober 2007

Page 2: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

� QANU / Milieuwetenschappen

Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU)Catharijnesingel 56Postbus 80353503 RA Utrecht

Telefoon: 030 �30 3100Fax: 030 �30 31�9E-mail: [email protected]: www.qanu.nl

© �007 QANUTekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.

Page 3: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

3QANU / Milieuwetenschappen

Inhoudsopgave

Voorwoord 5

Deel I Algemeen deel 7

1. Inleiding 9�. Taak en samenstelling commissie 113. Werkwijze commissie 134. Domeinspecifiek referentiekader 175. Algemene bevindingen �3

Deel II Opleidingsdeel 41

Bacheloropleidingen1. Universiteit Utrecht: bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen (56839) 43�. Universiteit Utrecht: bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen (56988) 693. Open Universiteit: bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen (56988) 95

Masteropleidingen4. Vrije Universiteit Amsterdam: masteropleiding Environment and Resource Management (60045) 1�15. Rijksuniversiteit Groningen: masteropleiding Energy and Environmental Sciences (60608) 1436. Radboud Universiteit Nijmegen: masteropleiding Social and Political Sciences of the Environment (66839) 1677. Radboud Universiteit Nijmegen: masteropleiding Environmental Sciences (66988) 1878. Universiteit Utrecht: masteropleiding Sustainable Development (60810) �079. Open Universiteit: masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen (60164) �31

Bijlagen 255

Bijlage A: Curricula vitae �57Bijlage B: Bezoekprogramma’s �63Bijlage C: Afkortingen �69Bijlage D: Overzicht scores Milieuwetenschappen opleidingen per facet �71

Page 4: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

4 QANU / Milieuwetenschappen

Page 5: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

5QANU / Milieuwetenschappen

VOORWOORD

Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master-opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleidingen door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organi-satie (NVAO).

QANU beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordeling te laten plaatsvinden en om opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden.

De Onderwijsvisitatiecommissie Milieuwetenschappen van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstruc tuur. De opleidingen zijn beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvul dige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleidingen, faculteits-besturen en Colleges van Bestuur.

Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge-voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteiten voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling.

Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels drs. J.G.F. Veldhuisdirecteur voorzitter bestuur

Page 6: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

6 QANU / Milieuwetenschappen

Page 7: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

7QANU / Milieuwetenschappen

DEEL I: ALGEMEEN DEEL

Page 8: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

8 QANU / Milieuwetenschappen

Page 9: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

9QANU / Milieuwetenschappen

1. Inleiding

Met het oog op de accreditatie van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen Milieu-wetenschappen door middel van een externe kwaliteitsbeoordeling heeft Stichting QANU in �006 de Onderwijsvisitatiecommissie Milieuwetenschappen ingesteld.

In dit rapport brengt de Onderwijsvisitatiecommissie Milieuwetenschappen (hierna de com-missie) ver slag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een Algemeen deel (I) en een Opleidingsdeel (II). Het eerste deel gaat in op de taak, samenstelling en werkwijze van de commissie. Hierin komen ook enkele algemene bevindingen van inhoudelijke aard ter sprake. Het tweede deel behandelt per opleiding de �1 facetten van het accreditatiestelsel, te beginnen met de drie bacheloropleidingen, gevolgd door de masteropleidingen in volgorde van visitatiebezoek. De Open Universiteit sluit telkens de rij, vanwege de bijzondere situatie die zij als onderwijsinstituut voor afstandsonderwijs in het Nederlandse Hoger Onderwijs inneemt. In dit deel spreekt de commissie oordelen uit op facet- en onderwerpniveau.

Page 10: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

10 QANU / Milieuwetenschappen

Page 11: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

11QANU / Milieuwetenschappen

2. Taak en samenstelling commissie

Taak van de commissieDe taak van de commissie was het verrichten van een visitatie conform het QANU-protocol. De commissie had de opdracht op basis van de door de opleidingen aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de betrokken opleidingen, zoals beschreven in het bovengenoemde protocol en de punten te identificeren die naar haar oordeel verbeterd moeten worden.

Betrokken opleidingen De commissie onderzocht de volgende opleidingen:

Universiteit Opleidingen (en CROHO-nummer)Bacheloropleidingen

Universiteit Utrecht Bachelor Milieu-Maatschappijwetenschappen (56839)Bachelor Milieu-Natuurwetenschappen (56988)

Open Universiteit Bachelor Milieu-Natuurwetenschappen (56988)Masteropleidingen

Vrije Universiteit Amsterdam Master Environment and Resource Management (60045)

Rijksuniversiteit Groningen Master Energy and Environmental Sciences (60608)Radboud Universiteit Nijmegen Master Social and Political Sciences of the

Environment (66839)Master Environmental Sciences (66988)

Universiteit Utrecht Master Sustainable Development (60810)Open Universiteit Master Milieu-Natuurwetenschappen (60164)

De drie milieuwetenschappelijke opleidingen van Wageningen Universiteit en Research-centrum, te weten de bacheloropleiding Milieukunde (CROHO-nummer 56�83), en de masteropleidingen Environmental Sciences (60810) en Urban Environmental Management (60110), konden wegens het niet tijdig aanleveren van informatie over deze opleidingen door de universiteit niet in deze ronde worden meegenomen; de opleidingen zullen later dit jaar alsnog gevisiteerd worden.

Samenstelling commissieDe samenstelling van de commissie is tot stand gekomen mede aan de hand van suggesties vanuit de Interuniversitaire Commissie Milieuwetenschappen (ICM). De betrokken opleidin-gen en faculteitsbesturen zijn in de voorbereidende fase in de gelegenheid gesteld om bezwaar aan te tekenen tegen de door het QANU-bestuur voorgelegde samenstelling van de commissie, conform het QANU-kader.

De commissie bestond uit de volgende personen:

Voorzitter, tevens lid van de commissie:

• Prof. dr. J.B. Opschoor, econoom, hoogleraar Milieueconomie Vrije Universiteit en ISS, en oud-rector van het ISS; tevens lid KNAW.

Page 12: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1� QANU / Milieuwetenschappen

Leden van de commissie:

• Prof. dr. N.J.M. Nelissen, commissielid Expertise Maatschappij, emeritus hoogleraar Bestuurskunde Radboud Universiteit en emeritus bijzonder hoogleraar Natuur- en Milieu-vraagstukken Tilburg University;

• Prof. dr. ir. W. Verstraete, commissielid Expertise Natuurwetenschap, bio-ingenieur Microbiële ecologie en gewoon hoogleraar Microbiële Ecologie en Technologie Universi-teit Gent;

• Drs. G.W.H. Heijnen, commissielid Expertise Onderwijskunde, onderwijsdeskundige gespecialiseerd in kwaliteitszorg en voormalig directeur van het COWOG, Centrum voor Onderzoek en Ontwikkeling van het Hoger Onderwijs van de Rijksuniversiteit Groningen;

• Ir. J.K. Mak, commissielid Expertise Beroepenveld, milieutechnoloog, directeur ingeni-eursbureau Deerns (visitaties Vrije Universiteit, Rijksuniversiteit Groningen, Radboud Universiteit);

• Dr. T. Pulles, commissielid Expertise Beroepenveld, fysicus, senior onderzoeker bij TNO en lid van European Topic Centre on Air and Climate Change en de UNECE Task Force on Emission Inventories (visitaties Open Universiteit en Universiteit Utrecht);

• D. Koppejan, studentlid, student Radboud Universiteit (visitaties Vrije Universiteit en Open Universiteit);

• P. Pauw, studentlid, student Vrije Universiteit (visitaties Rijksuniversiteit Groningen en Universiteit Utrecht);

• Drs. H.M. Toonen, studentlid, afgestudeerd antropologe, BSc Milieu-Natuurwetenschap-pen Universiteit Utrecht (visitatie Radboud Universiteit).

Als secretaris van de commissie is opgetreden: Betty de Keizer MBA, freelance projectleider bij QANU en directeur van De Keizer Kennismakelaar.

Als bijlage A zijn de curricula vitae van de leden opgenomen.

Page 13: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

13QANU / Milieuwetenschappen

3. Werkwijze commissie

De commissie hield op �0 november �006 haar startvergadering. Zij werd formeel geïnstal-leerd door de directeur van QANU, mr. C.J. Peels. Tijdens deze vergadering bespraken de com missieleden het domeinspecifieke referentiekader, bespraken en ondertekenden zij de onaf-hankelijkheidsverklaring en maakten zij afspraken over de werkwijze. Het QANU-protocol is leidraad geweest voor de werkwijze van de commissie.

De voorbereidingsfaseDe commissieleden ontvingen ruim voor het visitatiebezoek de zelfevaluatierapporten (en bij-lagen) en formuleerden mede op basis daarvan vragen aan de opleidingen. Ook lazen de com-missieleden van tevoren een aantal (doctoraal-, bachelor- of master-) scripties per bezoek. Deze waren geselecteerd en opgevraagd door de secretaris in overleg met de voorzitter. Indien nodig werd bij de opleiding aanvullende informatie opgevraagd door de secretaris.

Het visitatiebezoekDe secretaris heeft voor ieder bezoek in samenspraak met de voorzitter en de visitatiecoördi-nator van de betreffende instelling een bezoekprogramma opgesteld (zie bijlage B). Daarin was ruimte voor (een representatieve) vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, oplei-dingsbestuur, afgestudeerden, opleidingscommissies (studenten en docenten afzonderlijk), examencommissies en studiebegeleiders. Daarnaast werd er steeds afzonderlijk gesproken met student- en docentvertegenwoordigers van de bachelor- en de masteropleidingen en met de kwaliteitszorgmedewerker(s). Tijdens ieder bezoek bestudeerde de commissie het ter inzage ge vraagde materiaal en hield zij spreekuur ten behoeve van spontane aanmeldingen van stu-denten of docenten. In plaats van het traditionele visitatiediner is er aan het einde van de eerste dag van het bezoek op informele wijze met vertegen woordigers van het College van Bestuur, faculteitsbestuur en opleidingsmanagement gespro ken. Bij alle bezoeken heeft de commissie een rondleiding door het gebouw gekregen om zich een beeld te vormen van de beschikbare faciliteiten.

De commissie gebruikte het eerste dagdeel van de bezoeken om de interviews concreet voor te bereiden, materiaal in te zien en scripties te bespreken. Het laatste dagdeel werd ingezet voor de voorbereiding van de mondelinge rapportage en een discussie over de beoordeling van de opleidingen. Aan het einde van elk bezoek gaf de voorzitter een mondelinge terugkoppeling op grond van de eerste bevindingen van de commissie. Daarbij ging het steeds om een aantal algemene waarnemingen en eerste indrukken per opleiding.

De bezoeken vonden plaats in de periode van november �006 tot juni �007. Op 14 maart kwam de commissie bij elkaar voor een tussentijdse review van de eerste vier visitaties; hieruit bleek dat de gehanteerde werkwijze voldeed en geen herijking behoefde. Op 13 juli �007 kwam de commissie bij elkaar om de resultaten van alle bezoeken te bespreken en definitieve oordelen uit te spreken.

Bestuderen materiaal ter plaatseDe commissie heeft tijdens het bezoek systematisch materiaal ter bestudering en verificatie doorgenomen. De opleidingen hebben onder andere het volgende materiaal ter beschikking gesteld:

Page 14: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

14 QANU / Milieuwetenschappen

• alle scripties uit de zelfstudie en eventueel beoordelingsformulieren als die gebruikt zijn; • voorlichtingsmateriaal;• studiemateriaal: handboeken en syllabi, readers, studiehandleidingen;• voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen van studenten, stage-

verslagen; • scriptiereglementen en richtlijnen voor het maken van werkstukken;• stagereglementen/handleidingen; • tentamen- en examenreglement; • toetsmaterialen (enkele tentamens, toetshandleiding en dergelijke);• recente verslagen opleidingscommissie, examencommissie, onderwijsjaarverslagen, bachelor-

masterovergangsregelingen; • college-, onderwijs- en curriculumevaluaties, studententevredenheidsmonitor(en);• alumni- en studentenenquêtes;• verslagen/rapporten relevante (d.i. voor het onderwijs) ad-hoccommissies; • jaarverslagen;• kwaliteits- en evaluatieplannen.

Wanneer gewenste informatie naar het oordeel van de commissie niet volledig voorhanden, was heeft de commissie gevraagd die informatie alsnog te verstrekken. De opleidingen waren in alle gevallen in staat om de gevraagde informatie te leveren.

De commissie heeft bij elk visitatiebezoek het studiemateriaal in grote lijnen bekeken en gecon-stateerd dat het studiemateriaal in overeenstemming is met wat gebruikelijk is in het vakgebied van de Milieuwetenschappen en dat er geen grote hiaten zijn.

BeslisregelsDe commissie heeft voor de beoordeling van de �1 facetten een vierpuntsschaal en de stan-daard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn:

• de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is;

• de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm die van een goede opleiding verwacht mag worden;

• de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit;• de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waar-

door de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van goede praktijk kan functioneren.

Per onderwerp is op een tweepuntsschaal een oordeel gegeven: voldoende of onvoldoende. In de opleidingsrapporten is na het laatste facet steeds een overzicht van de oordelen op facet- en onderwerpniveau opgenomen.

Uitwerking van de beslisregelsDoor het oordeel ‘voldoende’ zou het oppervlakkig gezien kunnen lijken alsof de commissie slechts matig tevreden is over de kwaliteit van de milieuwetenschappelijke opleidingen. Dit is geenszins het geval. In werkelijkheid is ze juist over het algemeen van mening dat faculteiten en opleidingen de ontwikkeling van bachelor- en masterprogramma’s met bekwame spoed hebben aangegrepen om op basis van de bestaande, veelal goede kwaliteit tot verdere verbe-tering te komen. Het oordeel ‘voldoende’ betekent dus geenszins dat de kwaliteit maar net

Page 15: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

15QANU / Milieuwetenschappen

acceptabel is, maar geeft juist aan dat de opleiding de basiskwaliteit biedt die van een goede opleiding verwacht mag worden. Alleen als het kwaliteitsniveau duidelijk boven het basisni-veau uitstijgt, heeft de commissie het oordeel ‘goed’ toegekend. In een enkel geval is zelfs het oordeel ‘excellent‘ gegeven. De kwalificatie ‘excellent’ geeft aan dat er sprake is van een zo hoog kwaliteitsniveau, dat niet van andere opleidingen verwacht kan worden hier navolging aan te geven. Het is mogelijk dat meerdere opleidingen een ‘excellent’ krijgen voor hetzelfde facet. Het is niet mogelijk dat meerdere opleidingen worden genoemd als voorbeeld van best practice. Waar sprake is van een best practice gaat het om een (onderdeel van een) facet dat aanbevolen wordt aan andere opleidingen om na te volgen. De genoemde opleiding is dan de beste op dat onderdeel en een voorbeeld voor de andere milieuwetenschappelijke opleidingen.

De materiële voorzieningen in Nederland zijn over het algemeen goed te noemen. In de visi-tatie Milieuwetenschappen is de lat voor de beoordeling van de kwaliteit van de materiële voorzieningen gelegd langs de Nederlandse maat.

De rapportageDe secretaris heeft, op basis van de bevindingen van de commissie, conceptrapporten opge-steld. Deze zijn in eerste instantie voorgelegd aan de voorzitter en vervolgens aan de hele commissie ter hand gesteld ter voorbereiding van de slotvergadering van 13 juli �007. In de rapporten van een bacheloropleiding en de ‘doorstroom’-masteropleiding is bij een aantal fa cetten sprake van zodanige inhoudelijke overlap dat de commissie besloten heeft letterlijk dezelfde tekst en oordeel op te nemen. Bij welke facetten dat gebeurt staat steeds aan het begin van het opleidingsrapport aangegeven. Het gaat in de meeste gevallen om facetten 1� tot en met 14 (Onderwerp Personeel), facetten 15 en 16 (Voorzieningen), en facetten 17 tot en met 19 (Kwaliteitszorg).

Alhoewel geen van de gevisiteerde opleidingen expliciet gevraagd heeft het aspect Internatio-nalisering onderdeel te maken van de gevraagde beoordeling, heeft de commissie op grond van het internationale karakter van milieuwetenschappen besloten om bij alle opleidingen toch ook aandacht te besteden aan dit thema. Bij alle opleidingen wordt aan het einde van het oplei-dingsverslag ingegaan op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

Wat betreft kwaliteitszorg geldt dat de commissie uitgaat van een integrale kwaliteitszorg-benadering. Daarmee wordt bedoeld dat de kwaliteitszorg niet alleen gericht moet zijn op de afzonderlijke te onderscheiden kwaliteitsonderwerpen, maar op alle onderwerpen in hun onderlinge samenhang.

Na de slotvergadering zijn commentaren en opmerkingen van de commissieleden verwerkt in een definitieve versie van de rapporten. Na accorderen door de voorzitter zijn de betref-fende opleidingsrapporten aangeboden aan de faculteiten voor correctie van eventuele feite-lijke onjuistheden. Begin september waren de feitelijke onjuistheden en commentaren van de opleidingen binnen bij de secretaris. Deze zijn in overleg met de voorzitter door de secretaris verwerkt in de rapporten en/of met de verantwoordelijken afgehandeld.

Kengetallen Universitair Onderwijs (KUO-cijfers)Voor de oude doctoraalopleidingen in Nederland bestond een database die onder auspiciën van de VSNU is ontwikkeld. Deze cijfers worden ook wel de KUO-cijfers genoemd (Kengetallen Universitair Onderwijs). Deze database bevatte gegevens over onder andere studenteninstroom, rendementen en studieduur van de cohorten. Aangezien de bachelor- en masteropleidingen

Page 16: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

16 QANU / Milieuwetenschappen

nog erg pril zijn, zijn nog maar beperkt gegevens beschikbaar op grond waarvan vergelijken-derwijs conclusies getrokken kunnen worden. De database is nog in opbouw. Bestaande cijfers over het milieuwetenschappelijke onderwijs in Nederland zijn nog te beperkt om opleidingen gericht met elkaar te kunnen vergelijken. De commissie heeft kennisgenomen van de rende-ment- en door stroomcijfers zoals die door de opleidingen zelf worden gebruikt, vaak voor interne doelein den en ten behoeve van het monitoren van beleidsmaatregelen. Bij het beoor-delen van de rendementen worden de maatregelen betrokken die de opleiding heeft genomen om deze te verbeteren (zie ook hoofdstuk 5).

Kwaliteit afgestudeerdenOm zo goed mogelijk vast te stellen of de behaalde eindkwalificaties overeenkomen met de eisen die gesteld mogen worden aan een afgestudeerde, heeft de commissie de opleidingen gevraagd zo veel mogelijk informatie ter beschikking te stellen die daar inzage in geeft, zoals bijvoorbeeld recent alumnionderzoek of evaluaties onder het afnemend veld. Het beeld is gecompleteerd door gesprekken met studie- en stagebegeleiders, alumni en studenten.

Ter voorbereiding op de visitatie heeft ieder commissielid minimaal twee afstudeerverslagen per opleiding beoordeeld. Als handreiking hiervoor heeft QANU een lijst met beoordelings-criteria ter beschikking gesteld. De selectie geschiedde door de secretaris in overleg met de voorzitter conform het protocol uit de lijst van de laatste �5 afstudeerverslagen, waarbij gelet was op een goede spreiding naar specialisatie en gegeven eindcijfer. De opleidingen is gevraagd om de beoordelingsformulieren bij de betreffende scripties te voegen. De commissie heeft op die wijze inzage gekregen in de criteria die bij de beoordeling van de eindscripties worden gehanteerd. In enkele gevallen is de informatie over (weging van) beoordelingscriteria tijdens de bezoeken aangevuld. De overige scripties van de �5 meest recente werkstukken per oplei-ding lagen ter inzage tijdens het bezoek.

Bevindingen met betrekking tot de visitatieDe commissie heeft de bezoeken als prettig en leerrijk ervaren. Ze heeft de zelfevaluatie-rapporten nauwgezet kunnen verifiëren.

Page 17: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

17QANU / Milieuwetenschappen

4. Domeinspecifiek referentiekader

InleidingHet domeinspecifiek referentiekader definieert welke eisen worden gesteld aan de doelstellin-gen van de opleidingen, en articuleert de domeinspecifieke eindtermen en kwalificaties. Een opleiding krijgt de ruimte om naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de eigen invalshoek keuzen te maken en accenten te leggen.

Het onderhavige domein is dat van de milieuwetenschappen. Bij de vormgeving van een refe-rentiekader voor opleidingen in deze wetenschappen is gebruikgemaakt van de domeinspeci-fieke eisen zoals vastgelegd in het rapport uit �006: Domeinspecifieke eisen Milieuwetenschappen van de Interuniversitaire Commissie Milieuwetenschappen (ICM). Het door de visitatiecom-missie Milieuwetenschappen gehanteerde referentiekader is verder gebaseerd op de Dublin Descriptors en gevalideerd en vastgesteld in de startvergadering van de commissie op �0 november �006. Het omvat een ontwikkelingsschets van de milieuwetenschappen, beschou-wingen over missie, doelstellingen en eindtermen; karakteristieken voor de bachelor- respec-tievelijk de masteropleiding in de milieuwetenschappen, gedifferentieerd naar karakteristieken voor natuur- dan wel maatschappijwetenschappelijke milieuopleidingen; alsmede elementen die betrekking hebben op de arbeidsmarkt en het afnemend veld. In hoofdstuk 5 van dit rap-port zal de commissie aanbevelen dat de Interuniversitaire Commissie Milieuwetenschappen zich opnieuw buigt over het door haar eerder vastgestelde kader, om dit nader uit te bouwen conform de Dublin Descriptors en in het licht van soortgelijke domeinspecifieke schetsen uit omringende landen.

De ontwikkeling van de milieuwetenschappenDe milieuwetenschappen vormen een jong universitair vakgebied. Het eerste academische onderwijs startte begin jaren zeventig van de vorige eeuw. Milieuvraagstukken dienen niet alleen geanalyseerd te worden, ook dienen wetenschappers bij te dragen aan de oplossing ervan. Het onderwijs zelf is in die periode ook vernieuwend qua vorm. In werk- en projectgroepen worden concrete milieuvraagstukken vanuit verschillende wetenschappelijke invalshoeken bestudeerd. In de eerste periode wordt het thema Milieukunde tot de algemene academische vorming gerekend als een toegevoegde waarde aan disciplinaire scholing. Een eigen opleiding is nog niet het streven. Het onderzoek dat vanuit de milieukundige eenheden wordt verricht is vooral actieonderzoek.

Het onderwijsaanbod blijkt succesvol en in de jaren tachtig wordt daarom naar meer eigen-standige opleidingen gestreefd. Er worden landelijke eindtermen voor het wetenschappelijke milieuonderwijs geformuleerd. Belangrijke karakteristieken blijven: de probleem- en toepas-singsgerichtheid en het streven naar een combinatie van verschillende relevante wetenschappe-lijke benaderingswijzen bij de analyse van milieuvraagstukken. Vooral de laatste karakteristiek gaat een belangrijke rol spelen in de institutionalisering van de milieuopleidingen. Centraal in het vakgebied staat de studie van de wisselwerking tussen mens en milieu. Als nieuw acade-misch vak wordt het onderscheid met de traditionele disciplines die eveneens milieuspeciali-saties ontwikkelen, gezocht in de interdisciplinaire benaderingswijze van milieuvraagstukken. Bij dit laatste gaat het om een zodanige integratie van kennis en methoden uit de toeleverende disciplines, zowel natuur- als maatschappijwetenschappen, dat een nieuw zelfstandig vakge-bied kan ontstaan met een eigen cognitieve identiteit.

Page 18: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

18 QANU / Milieuwetenschappen

In de jaren negentig blijkt het spectrum aan milieuvraagstukken en disciplines te groot om binnen een vakgebied bestreken te kunnen worden. Ook de vraag van de arbeidsmarkt naar een diepgaandere kennis van een smaller palet aan vakgebieden heeft daartoe geleid. Daarnaast speelt de wens naar een betere verankering in de wetenschappelijke wereld een rol. Deze is thematisch en disciplinair georganiseerd. Milieuwetenschappers gaan zich meer richten op de internationale tijdschriften en de subsidiemogelijkheden voor onderzoek die het reguliere uni-versitaire kader biedt. De naam Milieukunde wordt minder gehanteerd en maakt veelal plaats voor die van Milieuwetenschappen, hoewel sommige opleidingen de naam Milieukunde hand-haven. Het streven naar interdisciplinariteit raakt meer op de achtergrond. Karakteristieken zijn nu disciplinaire en thematische inperking. De aandacht voor de methodologische interac-tie van verschillende disciplines, die vanaf de eerste fase karakteristiek is voor het milieuonder-wijs, wordt ingeperkt tot een primaire oriëntatie op hetzij de natuurwetenschappen, hetzij de maatschappijwetenschappen. Vanuit de nog steeds verbrede eigen multidisciplinaire speciali-satie, worden wel verbindingen gelegd met relevante andere kennisdomeinen. De thematische inperking wordt vooral bepaald door aanwezige expertise. Er ontstaat een zekere arbeidsdeling of differentiatie tussen de universiteiten, zoals een primaire focus op milieu en energie, of op natuur en landschap, dan wel milieuverontreiniging en effecten, milieu en ontwikkeling, milieubeleid en sturing, et cetera. Door aansluiting op corresponderende universitaire onder-zoekprogramma’s ontstaan er ook betere mogelijkheden onderzoek in het milieuwetenschap-pelijke onderwijs te integreren.

In de jaren negentig wordt het concept ‘duurzame ontwikkeling’ een leidend motief voor de vormgeving van milieuwetenschappelijke opleidingen, waarbij duurzame ontwikkeling wordt gezien als de manier om in de behoefte van de huidige generatie te voorzien zonder daarmee voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien (1983, Brundtland commission). Het betekent een verbrede kijk op milieuvraag-stukken. Duurzame ontwikkeling gaat immers verder dan milieu alleen. In de jaren die volgen zal het begrip op vele manieren toepassingen vinden in het onderwijs

Aan enkele universiteiten groeien de onderwijsprogramma’s uit tot volledige universitaire opleidingen in de milieu-maatschappijwetenschappen en/of milieu-natuurwetenschappen; aan andere blijft sprake van een kortere brede specialisatie of een masteropleiding. Alle maat-schappijwetenschappelijke milieuopleidingen hebben minimaal een natuurwetenschappelijke inleiding, en andersom. Doel is een zodanig niveau dat men de taal en werkwijze van de andere disciplines begrijpt. De opleidingen besteden ook aandacht aan de methodologie van multi-disciplinair onderzoek en van milieuspecifiek onderzoekinstrumentarium. Aan de scholing van studenten uit de verschillende stromen in thematische projectsamenwerking wordt veel aandacht gegeven.

In �000 wordt het onderscheid in milieu-natuurwetenschappen en milieu-maatschappij-wetenschappen gecodificeerd in de herindeling van universitaire opleidingen in het hoger onderwijs CROHO. Rond de eeuwwisseling is de herstructurering van het universitaire onderwijs in een bachelor-masterstructuur voor de universiteiten aanleiding om de orga-nisatorische plaatsbepaling van het milieuwetenschappelijk onderwijs opnieuw te bezien. De nieuwe structuur kent een bacheloropleiding van drie jaar en een masteropleiding van minimaal een jaar (normaliter, maar niet dwingend voorgeschreven: een jaar voor maatschappijwetenschappelijke en twee jaar voor natuurwetenschappelijke opleidingen). Milieuwetenschappelijke opleidingen komen voor op beide niveaus. Het is denkbaar dat een instelling beide opleidingen aanbiedt en dan zal de betreffende masteropleiding als regel

Page 19: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

19QANU / Milieuwetenschappen

openstaan voor de eigen bachelors. Masteropleidingen kunnen ook worden opengesteld voor uitstromers uit niet-milieuwetenschappelijke, monodisciplinaire bacheloropleidingen en/of uit het hbo. In vele gevallen vereist dit schakelprogramma’s.

Voor wat betreft het milieuwetenschappelijke onderwijs kunnen de volgende mogelijkheden wor-den onderscheiden (zie ook het rapport van de Visitatiecommissie Milieuwetenschappen �00�):

1. Een volledig miliewetenschappelijke opleidingIn dit geval volgt de student zowel een milieuwetenschappelijke bachelor- als masteropleiding. Een volledige milieustudie vereist een betrekkelijk grote academische staf, omdat vanaf het begin van de studie het hele curriculum is toegespitst op milieuonderwerpen en eventuele zij-instromers extra moeten worden begeleid. Zij is alleen realistisch bij voldoende grote stu-dentenaantallen. Een bezwaar van een volledig milieuwetenschappelijke opleiding kan zijn dat studenten op die manier wel breed worden opgeleid, maar vaak niet voldoende diepgang in een specifieke basisdiscipline ontwikkelen, wat vooral bij een onderszoeksgericht vervolgtraject soms achterstand oplevert.

2. Instroom na een monodisciplinaire bacheloropleidingDe milieuopleiding begint in dit geval na een bacheloropleiding in één van een aantal toegelaten disciplines. Een nadeel is dat specifieke diepere milieukennis slechts kan worden aangebracht in één jaar (gamma) of twee jaar (bèta). Om dit bezwaar te ondervangen wordt vaak al in de bachelorfasen vrijekeuzeruimte ingebouwd, waarin een kennismaking met de milieuproblematiek wordt aangeboden.Een voordeel is dat de milieustaf alleen in hogere studiejaren behoeft te worden ingezet. De milieumasteropleiding is zodoende al te realiseren met kleinere studentenaantallen.

Diverse opleidingen bieden hun milieuwetenschappelijke masteropleiding aan in de Engelse taal. Dat biedt grote voordelen voor de internationale samenwerking en eventuele instroom van studenten uit het buitenland en geeft zo betere kansen voor onderwijs dat wordt gevoed door internationaal onderzoek of dat zich richt op een internationale professionele carrière.

Missie, doelstelling en eindtermenDe bacheloropleiding biedt een algemene en brede basisopleiding en leidt op tot een elemen-tair academisch niveau. De masteropleiding biedt specialisatie en verdieping. De commissie hanteert als missie van de milieuwetenschappelijke opleidingen: het opleiden van milieuwe-tenschappers die in staat zijn een effectieve en oplossingsgerichte rol te spelen bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken en het onderzoek naar die vraagstukken en/of de aanpak ervan. Als academische opleiding moet een milieuopleiding rekening houden met eisen uit het afnemend veld, maar tegelijk deze overstijgen vanuit een visie op de maatschappij en de missie van de milieuwetenschapper in die maatschappij. Deze aspecten moeten tot uitdruk-king komen in het curriculum. Daarbij moet er landelijk rekening worden gehouden met de kwaliteiten die worden verondersteld door de nationale beroepsverenigingen.

Bachelorafgestudeerden dienen rechtstreeks te kunnen doorstromen naar een of meer master-opleidingen aan de eigen universiteit. Behalve deze zogenaamde ‘doorstroommaster’ aan de eigen instelling verleent het bachelordi ploma in principe ook toegang tot opleidingen aan andere Nederlandse universiteiten en buitenlandse universiteiten. Voor de masteropleidingen geldt dat de student zodanig wordt opgeleid dat hij kan intreden in de arbeidsmarkt voor professionals op academisch niveau of kan doorstromen naar een opleiding die voorbereidt op een promotie.

Page 20: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�0 QANU / Milieuwetenschappen

Eindtermen en kwalificaties bachelorOpleidingen kunnen naar de aard van het object van studie dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzen maken en accenten leggen. Studenten die een bacheloropleiding hebben afgerond in een van de opleidingen binnen dit onderwijsvisitatieclus-ter beschikken in ieder geval over de onderstaande domeinspecifieke kennis en vaardigheden.

Karakteristieken bacheloropleiding Milieuwetenschappen De bacheloropleidingen zijn brede opleidingen met aandacht voor de verwevenheid van weten-schappen.

• Milieuwetenschappelijke bacheloropleidingen richten zich op de aard, de omvang en de oorzaken van milieuvraagstukken en op concepten, theorieën en methodieken om milieu-problemen te analyseren, te verklaren en op te lossen.

• De natuurwetenschappelijke bacheloropleidingen richten zich primair op ecologische processen en structuren, en natuurwetenschappelijke benaderingswijzen, waarbij de maat-schappelijke aspecten als context fungeren.

• De maatschappijwetenschappelijke bacheloropleidingen richten zich primair op maat-schappelijke processen en structuren, en maatschappijwetenschappelijke benaderingswij-zen, waarbij fysieke aspecten als context fungeren.

• In themagericht onderwijs doen studenten (gezamenlijk) ervaring op met de methodologie van multidisciplinaire samenwerking en daarbij behorende communicatieve vaardigheden.

• Samenhangend met de multidisciplinaire methodologie wordt in het onderwijs veel aan-dacht gegeven aan interactieve werkvormen.

• Beide opleidingen zijn geplaatst in het streefbeeld van een duurzame ontwikkeling, waar-mee niet alleen de maatschappelijke relevantie van het vakgebied wordt benadrukt, maar ook de oriëntatie op veranderingsprocessen en interventiestrategieën.

• De bacheloropleidingen openen binnen hun programma de mogelijkheid dat studenten zich oriënteren en specialiseren op een bepaald thematisch milieuveld.

Karakteristieken bacheloropleiding Milieu-natuurwetenschappenVoortbouwend op de kernkarakteristieken richt de milieu-natuurwetenschappelijke bachelor-opleiding zich op:

• de vergelijkende en geïntegreerde analyse van milieuvraagstukken vanuit natuurweten-schappelijke concepten, methoden en paradigma’s;

• de systeembenadering voor het begrijpen van interacties in het fysieke milieu;• de modellering van veranderingsprocessen in het fysieke milieu;• de methodieken ter onderbouwing van besluitvorming en management;• de methodologie van multidisciplinaire onderzoek- en adviesprojecten;• de ecologische duurzaamheid binnen het debat over duurzame ontwikkeling.

Karakteristieken bacheloropleiding Milieu-maatschappijwetenschappenVoortbouwend op de kernkarakteristieken richt de milieu-maatschappijwetenschappelijke bacheloropleiding zich op:

• de vergelijkende en geïntegreerde analyse van milieuvraagstukken vanuit maatschappijwe-tenschappelijke concepten, methoden en paradigma’s;

• de sociologische, bestuurlijke, juridische en economische implicaties van de menselijke interacties met het milieu;

Page 21: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�1QANU / Milieuwetenschappen

• de relatie tussen milieugedrag, milieuattituden en samenlevingskarakteristieken;• de methodieken voor milieubeleidsanalyse, -evaluatie en -ontwerp;• de methodologie van multidisciplinaire onderzoeks- en adviesprojecten;• het debat over duurzame ontwikkeling als een maatschappelijke veranderingsstrategie.

In zowel in de bacheloropleiding Milieu-natuurwetenschappen als in de bacheloropleiding Milieu-maatschappijwetenschappen verwerven de studenten academische basisvaardighe-den in het opzetten van een onderzoeksplan, het formuleren van een probleemstelling, het verzamelen van informatie en de verwerking van de gegevens. Zij dienen daarover monde-ling en schriftelijk te kunnen rapporteren en de vaardigheid te hebben om een standpunt te verdedigen en zo nodig aan te passen. Voorts dienen zij bekend te zijn met de normatieve en ethische vraagstukken in het vakgebied en een eigen positie kunnen kiezen en verde-digen met betrekking tot de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de milieuweten-schapper.

Eindtermen en kwalificaties masterDe masteropleiding bouwt wat betreft kennis en vaardigheden voort op de bacheloropleiding. Onderstaande eindtermen zijn van toepassing afhankelijk van de keuze voor één of meerdere specialismen in de masteropleiding. Opleidingen kunnen naar de aard van het object van stu-die dat centraal staat en naar de aard van de invalshoek die zij gekozen hebben, keuzen maken en accenten leggen. Studenten die een masteropleiding hebben afgerond in een van de oplei-dingen die in het kader van de visitatie Milieuwetenschappen worden beoordeeld, zullen over de volgende kennis en vaardigheden beschikken:

Karakteristieken van de masteropleiding MilieuwetenschappenDe masteropleidingen zijn specialistisch. Zij leiden op tot de professionele rollen van zelf-standig milieuonderzoeker, milieuadviseur en/of milieubeleidsmedewerker. Deze academi-sche professionals dienen een stevige theoretische en methodische bagage voor onderzoek en analyse te hebben, maar ook voldoende gevoel voor en kennis van praktijkvraagstukken en interventies. Het algemene einddoel van de opleidingen is: “Op basis van verworven inhou-delijke en methodische kennis, vaardigheden ten aanzien van kennisintegratie, en vaardighe-den met betrekking tot rapportage en advisering, dienen afgestudeerden in staat te zijn een specialistische bijdrage op academisch niveau te leveren aan de transitie naar een duurzame samenleving”. Het niveau van de masteropleiding dient internationaal competitief te zijn en (mede) tot uitdrukking te komen in de thesis waarmee de masteropleiding wordt afgeslo-ten. Met de thesis geeft de student aan zelfstandig tot academisch onderzoek, rapportage en advisering in staat te zijn. De masteropleidingen zijn overwegend Engelstalig en trekken in toenemende mate buitenlandse studenten. Ook zijn uitwisselingsprogramma’s met buiten-landse universiteiten ontwikkeld.

Benchmarking en ArbeidsmarktUit het rapport van het ICM blijkt dat het bestaande opleidingsaanbod in het buitenland en een benchmarkvergelijking van de inhoud van de milieuwetenschappelijke opleidingen in de UK aantonen dat de Nederlandse opleidingen in alle opzichten ook internationaal gezien competitief zijn. Recente arbeidsmarktworkshops georganiseerd door de ICM tonen aan dat de Nederlandse markt voor milieuwetenschappers stabiel is en dat afgestudeerden van de verschillende milieu-wetenschappelijke opleidingen over het algemeen voldoen aan de wensen van hun werkgevers.

Page 22: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�� QANU / Milieuwetenschappen

Afstemming op het afnemend veldDe opleidingen moeten kunnen aantonen dat zij ten minste de eindkwalificaties hebben af gestemd op de verwachtingen van het afnemend veld. De commissie is op de hoogte van het gegeven dat het afnemend veld zeer divers is, waardoor een wisselwerking tussen opleiding en afnemend veld nodig is. De commissie verwacht dat opleidingen hierop inspelen door in de eerste plaats de inhoud van het onderwijs af te stemmen op diverse functies in de praktijk. In de tweede plaats door het instellen van verschillende opleidingstrajecten in de opleiding tot master en hierop in de basisopleiding al in te spelen. In de derde plaats door in de opleiding ruimte te bieden voor deeltijddocenten, die zelf in het beroepenveld actief zijn.

Afgestudeerden (van bachelor- en masteropleiding) beschikken over voldoende van de hier-boven genoemde vaardig heden om beroepen of functies te kunnen vervullen, waarvoor een wetenschappelijke bachelor- of masteropleiding op het gebied van opleidingen die in de visitatie Milieuwetenschappen beoordeeld worden, vereist of dienstig is. Onder academische beroepen worden beroepen verstaan waarin duurzame kennisontwikkeling, -verwerving of -verwerking, onzekerheid (er wordt langdurig gewerkt aan iets waarvan niet alleen de uitkomst onbekend is, maar waarvan ook onzeker is of er wel iets uitkomt dat echt standhoudt) en verantwoordelijk-heid samengaan.

Onderwijskundige uitgangspuntenOnderwijskundige uitgangspunten waarvoor de opleiding en instelling verantwoordelijk zijn staan in het NVAO-kader beschreven. Zo moet een bacheloropleiding voldoende breed zijn om een goed beeld te geven van de verschillende milieuwetenschappelijke disciplines en het master programma gericht zijn op verdieping en specialisatie (facet �); moeten studenten wor-den geconfronteerd met een variëteit aan werkvormen (facet 10); en draagt de opleiding zorg voor een zodanige inrichting van het onderwijs, de inhoud, werkwijze en beoordelingsvormen dat belemmeringen vermeden worden en aan eisen van studeerbaarheid wordt voldaan (facet 7). De commissie zal in Deel II de opleidingen langs dat kader leggen – voor alle relevante facetten – en hier geen eigen opsomming van belangrijke onderwijskundige uitgangspunten opnemen.

Page 23: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�3QANU / Milieuwetenschappen

5. Algemene bevindingen

De opleidingen in de milieuwetenschappen blijken anno �007 tamelijk uiteenlopend te zijn. Er is een duidelijk onderscheid tussen de milieu-maatschappijwetenschappelijke opleidingen en milieu-natuurwetenschappelijke opleidingen. In de meeste opleidingen is sprake van histo-risch gegroeide profielen. Deze profielen en het onderzoek dat gedaan wordt in de vakgroepen en instituten waarin de opleiding is ingebed, bepalen de oriëntaties van de masterafstudeer-richtingen. De opleidingen richten zich daarmee op verschillende deelterreinen binnen het domein van de milieuwetenschappen. Daarnaast lopen ze uiteen in de mate waarin zij onder-zoeks- dan wel praktijkgericht zijn. Maar milieuwetenschappelijke opleidingen delen ook een aantal specifieke kenmerken die ze onderscheiden van andere universitaire opleidingen, bijvoorbeeld het zich richten op milieuproblemen en de daarmee samenhangende dynamiek in inhoudelijke focus, de interdisciplinariteit van het onderwerp en het spanningsveld tus-sen breedte en diepte. Ook – maar daarin staan de milieuwetenschappelijke opleidingen niet alleen – is er in een aantal gevallen sprake van een kwantitatief lage instroom.

De commissie ziet met betrekking tot deze kenmerken struikelblokken, maar zeker ook kan-sen voor de opleidingen. Daarnaast zijn er algemene aspecten die de aandacht vragen, zoals de overgang naar de bachelor-masterstructuur. Ook wenst de commissie in zijn aanpak een aantal aspecten speciale aandacht te geven.

In dit hoofdstuk wordt daarom aandacht geschonken aan:

• milieukunde als bewegend vakgebied;• opleidingen in vergelijkend perspectief;• bachelor-master;• instroom, uitstroom, arbeidsmarkt;• interne kwaliteitszorg en personeelsbeleid;• internationalisering.

De algemene bevindingen leiden tot een aantal conclusies en aanbevelingen van de commissie die zijn neergelegd in paragraaf 5.7.

5.1. Milieukunde als bewegend vakgebied

Ontwikkelingen sinds 2001De milieuwetenschappen richten zich van oudsher op (aspecten van) interacties tussen de maatschappij en het natuurlijke milieu, meer speciaal op problematische ontwikkelingen met betrekking tot die interacties (‘milieuproblemen’). In het domeinspecifiek referentiekader dat is ontwikkeld door de Interuniversitaire Commissie Milieukunde (zie hoofdstuk 4) is die ont-wikkeling samengevat. De VSNU-visitatiecommissie �001-�00� heeft haar uitvoerig geschetst in haar visitatierapport. Het ziet ernaar uit dat trends in de richting van verdere differentiatie door zullen gaan, vooral wat betreft de masteropleidingen.

Ook in de maatschappelijke context waarin de milieukunde zich tot milieuwetenschappen ontwikkelt, is sprake van dynamiek. In �00� vond te Johannesburg de World Summit on Sustainable Development plaats, die de trend van internationalisering van milieuproblemen nog duidelijker zichtbaar maakte, en die bovendien ook het belang van de focus op ‘duur-

Page 24: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�4 QANU / Milieuwetenschappen

zaamheid’ onderstreepte. De commissie verwacht dat internationalisering van de milieuwe-tenschappen en de focus op duurzaamheid zullen doorzetten en dat de arbeidsmarkt voor milieukundigen steeds meer zal internationaliseren. Verschuivende problematiekDe milieuwetenschappen bestuderen een in verschillende opzichten bewegend vakgebied. De problematiek verschuift (van aard, en ook van schaalniveau). De kleinere en/of gemakkelijker te begrijpen en aan te vatten milieuproblemen zijn verkend en de oplossingsrichtingen staan inmiddels redelijk vast. Grotere en/of meer complexe milieuproblemen trekken nu de aan-dacht, zoals de klimaatproblematiek. Er is sprake van meer verworvenheid (een toenemend ‘acquis’ aan inzicht, kennis en kunde), wat zich vertaalt in geconsolideerder cursusmateriaal – terwijl de agenda (zowel voor onderzoek als voor wat betreft de beleidspraktijk) verschuift. De milieuwetenschap schuift dus op – wat naar de mening van de commissie op zich een argument kan vormen voor verdere specialisatie in de opleidingen op het masterniveau. Oplei-dingen kunnen steeds minder de pretentie hebben terreindekkend bezig te zijn.

Trend van professionaliseringEen ander punt is dat de trend van professionalisering in de beoefening van de milieuweten-schap ook steeds verder is gegaan. Was milieu-‘kunde’ nog in hoge mate een bezigheid met een welhaast activistische component, in de milieuwetenschappen domineert momenteel een professionele optiek. Het lijkt erop – en de commissie kwam dit op verschillende loca-ties tegen – dat deze verschuiving in attitude nog niet door alle groepen docenten (c.q. door alle individuele docenten) is of wordt overgenomen, wat ertoe leidt dat de perspectieven van waaruit de milieuwetenschappen worden gedoceerd variëren. De professionalisering van de milieuwetenschappen brengt per definitie de noodzaak van een kritische benadering met zich mee. Deze attitude zal zich nadrukkelijk moeten uitstrekken tot de a priori’s en waar-denoriëntaties van waaruit men korter of langer geleden zich aan milieuproblemen wijdde. Een kritische, open reflectie ook op de resultaten van meer ‘milieusceptische’ benaderingen valt hier vanzelfsprekend onder.

De verschuivingen in oriëntatie waarvan hierboven sprake was, vormen uitdagingen voor de academische staf – ook in hun hoedanigheid van onderzoekers. Enerzijds zullen zij zich qua oriëntatie en voor wat betreft hun analytisch instrumentarium moeten meeontwikkelen met hun specifieke vakgebieden. Anderzijds kan het zijn dat de behoefte aan specifieke deskundig-heden opdroogt of wegschuift van wat een opleiding of een staflid te bieden had. Deze dyna-miek betekent dus enerzijds een kans, maar anderzijds ook een bedreiging.

In het algemeen is zorg gerechtvaardigd omtrent het kunnen vasthouden van gekwalificeerde en gemotiveerde staf, gezien de mogelijkheden in het buitenland en voornamelijk buiten de academische wereld. In een zo dynamisch vakgebied als dat van de milieuwetenschappen kan het meer dan gemiddeld al het geval is bij universitaire staf moeilijk zijn vooraanstaande weten-schappers vast te houden.

Alle opleidingen hebben inmiddels werk gemaakt van het verhogen van de wetenschappelijke kwaliteit van het personeelsbestand. Zij geven in het personeelsbeleid veel meer aandacht aan de wetenschappelijke ervaring van nieuw aan te stellen personeel en nemen voor hoger weten-schappelijk personeel in principe alleen nog gepromoveerde mensen aan. De com missie ver-wacht dat dit beleid op den duur in het personeelbestand nog meer weerspiegeld zal worden. Tegelijkertijd wil zij onderstrepen dat de input van praktijkmensen van groot belang is in een

Page 25: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�5QANU / Milieuwetenschappen

milieuwetenschappelijke opleiding en niet verwaarloosd mag worden. Professionalisering raakt niet alleen de wijze waarop de staf in opleidingen met milieuonder-zoek bezig is, maar speelt ook een rol bij de motivaties van studenten. Studenten komen niet meer primair – of alleen – vanuit een grote zorg en bevlogenheid, maar omdat ze een boeiend en relevant vakgebied willen betreden met uitzicht op een carrière.

Interesse voor milieuopleiding versus structurele inhoudelijke ontwikkelingenDe commissie meent dat de interesse voor een specifieke milieuwetenschappelijke opleiding – en voor het volgen van milieuopleidingen in het algemeen – samenhangt met de mate waarin opleidingen erin slagen met de structurele inhoudelijke ontwikkelingen mee te bewegen. De commissie hoopt dat de Nederlandse instellingen hierin voorop kunnen en willen blijven lopen – ook internationaal.

Maar de interesse van de zijde van potentiële instromers heeft ook een ‘conjuncturele’ com-ponent, in de zin dat de interesse in het volgen van milieuopleidingen in het algemeen ook samenhangt met het belang dat in de maatschappij aan milieuvraagstukken wordt toegekend. De maatschappelijke aandacht voor milieuproblemen fluctueert in de tijd – om tal van rede-nen die hier niet zullen worden geanalyseerd. De opleidingen in Nederland – de ene meer dan de andere – tonen dat ook in het verloop van de instroom (zie hieronder). Niettemin kunnen opleidingen pogen door eigen (her-)oriëntatie of -profilering de fluctuaties op basis van maat-schappelijke percepties te dempen. Overigens zij opgemerkt dat er voor de commissie gerede aanleiding is om te veronderstellen dat de maatschappelijke context thans voor de milieuwe-tenschappen de goede kant uitgaat.

Domeinspecifiek referentiekader en internationale benchmarksHet domeinspecifieke referentiekader dat de commissie vanuit de ICM aangereikt heeft gekre-gen en dat zij ook (met een enkele toespitsing) heeft overgenomen in deze visitatieronde (zie hoofdstuk 4 van dit rapport), werkt naar de mening van de commissie een aantal aspecten nog onvoldoende uit. Als dit domeinspecifiek referentiekader wordt gelegd naast wat het QANU-kader (versie februari �004, p. 41 e.v.) van een domeinspecifiek referentiekader verwacht, dan valt op dat enkele zaken ontbreken. Het domeinspecifiek referentiekader dient in elk geval een globale omschrijving te omvatten van de domeinspecifieke kwalificaties die een opleiding dient te realiseren. Aandachtspunten daarbij dienen te zijn: kennisdomeinen en perspectieven, minimumeisen voor eindtermen, kennis en vaardigheden en specifieke beroepskwalificaties, specifieke vaardigheden en de specifieke academische houding en attitude die verwacht en geëist wordt. Het huidige domeinspecifiek referentiekader van de ICM is naar het oordeel van de commissie wat die punten betreft vaak slechts in algemene termen geformuleerd (waarbij wel een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘milieuwetenschappen’, ‘milieu-natuurwetenschap-pen’ en ‘milieu-maatschappijwetenschappen’), maar uitwerkingen naar concrete eindtermen en vaardigheden ontbreken veelal. De commissie heeft bij haar beoordeling dan ook steeds teruggegrepen op de relevante Dublin Descriptors en bezien hoe die in de verschillende oplei-dingen in feite aan de orde kwamen. Het zou niettemin te prefereren zijn als dit in een vol-gende versie van een domeinspecifiek referentiekader van de ICM expliciet en voor het domein als geheel zou geschieden.

Vanwege de toenemende internationalisering van het werkveld voor milieuwetenschap-pers (en ook in het licht van de Bologna-ontwikkelingen) ligt het voor de hand dat (ook) voor een domein als de milieuwetenschappen de referentie niet alleen in nationale vergelij-kingen wordt gevonden. Het in dit verband relevante ‘Subject Benchmark Statement’ van

Page 26: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�6 QANU / Milieuwetenschappen

QAA heeft betrekking op zowel de Environmental Sciences (die corresponderen met de natuurwetenschappelijk georiënteerde milieuopleidingen in Nederland), als de Environ-mental Studies (overeenkomend met de maatschappijwetenschappelijke). Voor het gehele gedekte domein worden als kenmerken genoemd: het begrijpen van het systeem aarde, een multi-/interdisciplinair perspectief, analyse op diverse schaalniveaus, nadruk op veldobser-vatie, en omgang met onzekerheden. Dat wordt voor de beide subdomeinen (natuur- res-pectievelijk maatschappijwetenschappelijke milieuwetenschappen) uitgewerkt naar (sub-) domeinspecifieke kenmerken en de daarbij meest relevante ‘elementen’ (inclusief de meest betrokken disciplines) en toepassingsgebieden; er wordt een focus aangegeven (natuurlijke hulpbronnen en milieudiensten; duurzaamheid) en er wordt gewezen op de noodzaak van het kunnen hanteren van kwalitatieve zowel als kwantitatieve onderzoeksmethoden. Duide-lijk blijkt dat voor beide subdomeinen geldt dat basiskennis met betrekking tot het andere subdomein onderdeel uitmaakt van de kenmerken. Vervolgens wordt een en ander voor elk van de subdomeinen afzonderlijk uitgewerkt naar de implicaties op kennisgebied (met een zeer inzichtelijk overzicht betreffende de te dekken subject knowledge) en worden key skills gespecificeerd. Ook worden eindtermen uitgewerkt naar drie verschillende performance levels: ‘drempelniveau’, ‘typisch niveau’ en ‘excellent niveau’. De commissie beveelt de ICM aan om haar kader nader uit te werken, met het QAA-document als referentie, zodat een volgende visitatie zich kan baseren op een specifiekere tekst.

5.2. Opleidingen in vergelijkend perspectief

Algemene kwaliteiten en opvallende verschillenDe commissie heeft tot haar vreugde geconstateerd dat de milieuwetenschappelijke oplei-dingen in Nederland gemiddeld als goed gekwalificeerd kunnen worden. Een punt dat door de vorige visitatiecommissie werd geconstateerd is dat de milieuwetenschap zich aan het ontwikkelen was van een brede milieu-‘kundige’ aanpak tot een aanpak in de richting van specialisaties binnen een van de twee subdomeinen: milieu-natuurwetenschappen dan wel milieu-maatschappijwetenschappen. Die tendentie is naar de mening van de commissie die dit jaar de visitatie uitvoerde, sinds �00� zeker verder gegaan. De commissie heeft opge-merkt dat de profilering van de opleidingen verder is voortgeschreden dan in �001-�00� al het geval was, vooral op masterniveau. Tabel 1 geeft een kort overzicht van de accenten die de commissie aantrof.

Tabel 1: Profilering van de milieuwetenschappelijke opleidingen.

Bacheloropleidingen Profilering

Universiteit Utrecht • Milieu-

Maatschappijwetenschappen

Maatschappijwetenschappelijke bacheloropleiding met een interdisciplinaire attitude; primair gericht op een verdere studieloopbaan

Universiteit Utrecht • Milieu-Natuurwetenschappen

Natuurwetenschappelijke bacheloropleiding, zowel disciplinair als multidisciplinair; primair gericht op een verdere studieloopbaan

Open Universiteit• Bachelor Milieu-

Natuurwetenschappen

Natuurwetenschappelijke bacheloropleiding met drie specialisaties: natuurwetenschappen (vooral bodem), gezondheid en beleid; primair gericht op beleidsfuncties

Page 27: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�7QANU / Milieuwetenschappen

Masteropleidingen

Vrije Universiteit Amsterdam• Environment and Resource

Management (ERM)

Maatschappijwetenschappelijk gekleurde masteropleiding milieu- en energievraagstukken; primair gericht op functies in het beheer en management van natuurlijke hulpbronnen en milieu

Rijksuniversiteit Groningen• Energy and Environmental

Sciences (EES)

Natuurwetenschappelijke masteropleiding met gamma-aspecten; leidt op tot specialist in energie en milieuvraagstukken als professional of als onderzoeker. IVEM gericht op interdisciplinariteit, CIO op klimaatproblematiek en isotopenonderzoek

Radboud Universiteit Nijmegen• Social and Political Sciences of the

Environment (SPSE)

Maatschappijwetenschappelijke masteropleiding gericht op beleid inzake interactie tussen milieu, maatschappij en politiek op zowel nationaal als internationaal niveau

• Master Environmental Sciences (ES)

Natuurwetenschappelijke masteropleiding met drie specialisaties (Nature & Water Management, Human & Ecological Risk Assessment, en Transnational ecosystem-based Water Management), en vier profielen (Research, Management & Technology, Educational en Science Communication)

Universiteit Utrecht• Sustainable Development

Natuurwetenschappelijke masteropleiding met drie tracks, Energy and Resources, Land Use, Environment & Biodiversity en Environmental Policy & Management. Gaat uit van duurzame ontwikkeling; sterk analytisch en onderzoeksgericht

Open Universiteit • Milieu-Natuurwetenschappen

Natuurwetenschappelijke masteropleiding met accent op het functioneren op academisch niveau in een professionele werkomgeving

De commissie beveelt aan dat de opleidingen afzonderlijk bezien of ze langs die weg inmiddels voldoende ver gegaan zijn. Zij kan zich niet aan de indruk onttrekken (en beveelt ook aan) dat sommige opleidingen er goed aan doen hun profiel aan te scherpen.

Het begrip ‘academisch’De commissie heeft uitvoerig gediscussieerd over het ‘academische’ gehalte van opleidingen in het algemeen en van de gevisiteerde milieuwetenschappelijke opleidingen in het bijzonder. Dat heeft zij vooral gedaan door te kijken naar de afstudeerprojecten, aangezien: the proof of the pudding is in the eating. In de bachelorthesis leren studenten hoe ze een onderzoek moeten opzetten; het gaat daarbij vooral om het ontwerpen van onderzoek en het leren uitvoeren van een onderzoek. In de masterthesis is sprake van uitvoering van toegepast onderzoek en niet altijd fundamenteel, grensverleggende research. Veel onderzoek waarvan in de opleidingen sprake is, betreft ontwikkelingsgericht of ontwerpend onderzoek. De commissie heeft daar geen problemen mee; integendeel, het is naar haar mening een terechte uitwerking van wat een academische benadering van het voor de milieuwetenschappen specifieke domein. Het verschil tussen een universitaire, wetenschappelijke masteropleiding en een hbo-masteropleiding is de academische vorming die in de universitaire masteropleiding wordt nagestreefd – wat wil zeg-gen dat de persoon in kwestie het vermogen heeft om distantie te nemen en in staat is tot kri-tische reflectie op de kennis die wordt aangeboden en ontwikkeld. In milieuwetenschappelijke masteropleidingen leren studenten milieuproblemen oplossen door onderzoek te doen. Het

Page 28: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�8 QANU / Milieuwetenschappen

verschil tussen een academicus en een afgestudeerde van het hbo is wellicht zo te formuleren dat een academisch geschoolde milieuwetenschapper problemen niet alleen wil oplossen, maar ook in hun context goed wil verklaren of begrijpen, terwijl de meer praktijkgerichte hbo-opleidingen zich richten op het aanpakken of oplossen van milieuproblemen. De gevisiteerde opleidingen voldeden wat dit betreft aan de te stellen eisen.

Breedte-diepteDe commissie ervaart dat er heel wat verschil is tussen de instellingen en de opleidingen in termen van breedte-diepteverhouding. Dit vindt zij op zich aanvaardbaar, gezien het brede spectrum van mogelijkheden dat de milieuopleidingen bieden. Toch is het naar haar mening belangrijk dat de studenten tijdens hun studie vooral diepte wordt geboden, eerder dan breedte die ze op eigen kracht ook kunnen verwerven. Studenten moeten opgeleid worden op de grenzen van de wetenschap en dit betekent dat docenten eerst en vooral dieptekennis moeten overdragen. In meerdere gesprekken is ook door de studenten zelf aangegeven dat zij vooral behoefte hebben aan diepgang. Dat de studiebelasting daardoor zou kunnen toenemen von-den zij geen bezwaar.

Voor goede kennisoverdracht en begeleiding bij het leren uitvoeren van onderzoek acht de commissie een diepteband als van een leermeester-gezelrelatie onmisbaar. Om die reden hecht de commissie veel waarde aan het aantal contacturen tussen docenten en studenten. De com-missie constateert dat als gevolg van de toenemende bureaucratisering docenten in meerdere opleidingen college geven. Het gevolg hiervan is dat studenten worden geconfronteerd met een groot aantal docenten. Dat maakt het moeilijker voor hen om een diepteband met een docent op te bouwen.

Staf-studentverhoudingen De commissie heeft geconstateerd dat de staf-studentverhoudingen in milieuwetenschappe-lijke opleidingen goed zijn en aan alle voorwaarden voldoen.

5.3. Bachelor-master

Nieuwe, uitgebalanceerde onderwijsprogramma’sEen groot verschil met de vorige visitatie is dat sindsdien de bachelor-masterstructuur is inge-voerd. De commissie concludeert na bestuderen van de verschillende bachelor- en master-programma’s dat de instellingen de overgang naar het nieuwe stelsel hebben aangegrepen om de oude programma’s zorgvuldig te evalueren en op beide niveaus goed uitgewerkte en goed gebalanceerde programma’s in de markt voor het hoger onderwijs te zetten.

RendementsberekeningMet de invoering van de bachelor-masterstructuur is de propedeuse vervallen en heeft het vaststellen van jaarrendementen minder betekenis gekregen. Zeker als men ook nog bedenkt dat bij veel opleidingen een groot deel van de eerste-, tweede- en derdejaarsvakken door elkaar mogen worden gevolgd. Tussentijdse cijfers zeggen daarom weinig over de voortgang tijdens de studie en dat roept de vraag op naar het nut van deze vorm van rendementsberekening. Wanneer naast de rendementscijfers zou worden gewerkt met een tweede maat, namelijk de gerealiseerde studielast, zou naar de mening van de commissie wel inzicht kunnen worden ver-kregen in de voortgang tijdens de studie. En dat heeft wel nut omdat – als deze berekend wordt – tot op vakniveau inzicht kan worden verkregen in mogelijke knelpuntvakken, overbodig

Page 29: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�9QANU / Milieuwetenschappen

keuzeaanbod en dergelijke. Dit soort informatie is van belang voor het beoordelen en bewaken van de kwaliteit van het aangeboden onderwijs. De norm voor de gerealiseerde studielast is de verhouding tussen het door een cohort of groep studenten te realiseren aantal studiepunten en het feitelijk aantal gerealiseerde studiepunten.

‘Zachte knip’Voor zowel rendement- als gerealiseerde studielastcijfers is het echter van belang dat gewerkt wordt met eenduidige cohortdefinities. Sinds de invoering van de bachelor-masterstructuur is de instroom in de bachelor- en masteropleidingen echter zo divers, dat het nauwelijks mogelijk is cohorten te definiëren. Dat probleem is alleen maar groter geworden met de invoering van de zogenaamde ‘zachte knip’ tussen de bachelor- en de masteropleidingen. Bij veel instellingen is ervoor gekozen om studenten die de reguliere bacheloropleiding tot op 15 EC na afgerond hebben alvast voorwaardelijk toe te laten tot de masteropleiding. Op zich begrijpelijk omdat dat studievertraging kan voorkomen, maar het leidt ertoe dat cohorten nauwelijks nog te definiëren zijn en rendementscijfers nog minder betrouwbaar worden. Als studenten wel meteen zouden worden ingeschreven, dan zouden echter de rendementscijfers van de masteropleidingen ongunstiger worden vanwege het aantal extra studiepunten dat nog naast het masterprogramma moet worden gerealiseerd. Worden ze pas voor de master-opleiding ingeschreven nadat ze de 15 bachelor-EC hebben gerealiseerd, dan worden de mas-terrendementen juist gunstiger dan reëel is, omdat de betreffende studenten inmiddels ook al een aantal mastervakken hebben afgerond. De rendementscijfers worden door de zachte knip vertekend en geven geen betrouwbaar beeld meer van de feitelijke situatie.

Diverse instroom De vertekening wordt nog versterkt door de instroom van studenten met andere, niet direct aansluitende vooropleidingen, zoals hbo-diploma’s, buitenlandse diploma’s en andere bachelor-opleidingen dan die direct toegang geven tot die specifieke master. De commissie is van mening dat het van belang is (opnieuw) te komen tot een landelijk erkende cohortdefiniëring, reke-ning houdend met de invoering van de bachelor-masterstructuur en de kenmerken van de huidige instroom van studenten in het hoger onderwijs en beveelt opleidingen en instellingen aan om vanuit kwaliteitsoptiek gezien naast rendementscijfers te gaan werken met een norm voor gerealiseerde studielast.

Eenjarige of tweejarige masteropleiding Milieuwetenschappelijke masteropleidingen in Nederland worden zowel eenjarig als tweejarig aangeboden. Op basis van de bestudering van de zelfevaluaties, visitatiebezoeken en aanvul-lende documentatie komt de commissie tot de volgende constateringen:

• Op een tweetal uitzonderingen na hangt de duur van de masteropleiding samen met het karakter van de opleiding: maatschappijwetenschappelijk (eenjarig) of natuurweten-schappelijk (tweejarig). De masteropleiding Sustainable Development van de Universi-teit Utrecht is een tweejarige milieu-natuurwetenschappelijke masteropleiding met drie tracks; een van de tracks is milieu-maatschappijwetenschappelijk georiënteerd. De master-opleiding is evenwel een onderzoeksgerichte masteropleiding en de Universiteit Utrecht heeft bepaalt dat daarvoor, ongeacht het disciplinegebied, een termijn van twee jaar staat. De masteropleiding Environmental Science van de Open Universiteit is een eenjarige milieu-natuurwetenschappelijke masteropleiding; deze masteropleiding is echter expliciet niet een onderzoeksgerichte masteropleiding maar een praktijkgerichte opleiding.

Page 30: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

30 QANU / Milieuwetenschappen

• Bij alle opleidingen die de commissie visiteerde wordt de duur van de studie mede bepaald door het disciplinaire karakter van de faculteit waarin de opleiding is ingebed. Een uitzon-dering hierop wordt gevormd door de masteropleiding Environment and Resource Ma-nagement van de Vrije Universiteit die als gammamasteropleiding is ingebed in een natuur-wetenschappelijke omgeving. Deze laatste is als eenjarige masteropleiding opgezet wegens overwegingen van concurrentie met internationale opleidingen – vooral Angelsaksische.

• Opleidingen benutten de mogelijkheden die door de vastgestelde opleidingsduur wordt bepaald naar de mening van de commissie niet altijd optimaal; soms maakt men keuzen bij die invulling waar de commissie vraagtekens bij zette. Waar dit naar de mening van de commissie het geval is wordt hierop nader ingegaan in het betreffende opleidingsverslag.

• Bij tweejarige opleidingen is een van de twee jaren veelal vrijwel volledig ingevuld met een masterthese (inclusief de voorbereiding op deze these).

• Eenjarige opleidingen zijn naar de mening van de commissie niet los te zien van de instroom-programma’s die worden opgesteld; via vrijstellingen wordt de duur van het instroompro-gramma bepaald op basis van genoten vooropleiding en reeds behaalde vakken.

Uit het rapport van de landelijk gehouden arbeidsmarktworkshops blijkt dat de tweejarige masteropleiding verreweg de voorkeur heeft, omdat die onder andere meer diepgang en meer aandacht voor het aanleren van vaardigheden mogelijk maakt dan de eenjarige masteropleiding. De kracht van omgevingswetenschappen is het multidisciplinaire karakter, de gerichtheid op het opleiden van generalisten en de externe oriëntatie. De markt geeft de voorkeur aan genera-listen boven specialisten, waarbij de belangrijkste kenmerken zijn: het bezitten van intellectuele, professionele en communicatieve vaardigheden. Gelijktijdig wordt aangegeven dat er ook meer specialistische kennis in de opleiding zou moeten zitten, aandacht voor proces- en projectvaar-digheden en kennis van op de omgeving gerichte wetgeving en politiek. De commissie is van mening dat het vooral van belang is hoe het programma is ingevuld. Zij heeft in deze visitatie-ronde goede programma’s van zowel eenjarige als tweejarige masteropleidingen gezien.

5.4. Instroom, uitstroom, arbeidsmarkt

Omvang van de opleidingen (instroomaantallen et cetera) Tot de terms of reference van de commissie behoort zonder meer de kwalitatieve kant van de instroom (opgenomen in facet 8). De situatie die de commissie aantrof ‘te velde’ geeft haar evenwel ook aanleiding tot enkele opmerkingen betreffende de kwantitatieve zijde. Dat heeft te maken met zorg over de vaak (te) geringe omvang van de instroom of de aantallen ingeschre-venen per opleiding.

De commissie constateert een discrepantie tussen de terugloop van studenteninstroom bij milieuwetenschappen en het gemak waarmee studenten een baan vinden. Tabel � geeft een overzicht van de kwantitatieve instroom in de milieuwetenschappelijke opleidingen in Neder-land in �005 en �006. In de tabel wordt zichtbaar dat voornamelijk de masteropleidingen sterk qua omvang verschillen. Eigenlijk zijn alleen die van de Vrije Universiteit en de Universi-teit Utrecht op (kwantitatief ) niveau; de overige voldoen niet aan hun eigen doelstelling.

In de tabel is de Open Universiteit buiten beschouwing gelaten, omdat de instroomcijfers bij de Open Universiteit zich moeilijk laten vergelijken met die van andere universiteiten. Er is bij de Open Universiteit immers geen sprake van cohorten. Studenten kunnen zich dagelijks inschrijven en uitschrijven. De Open Universiteit onderscheidt twee doelgroepen: cursisten

Page 31: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

31QANU / Milieuwetenschappen

en opleidingsstudenten. De eersten schrijven zich in voor één of enkele losse cursussen met als doel deskundigheidsbevordering of uit interesse. Instroom in de bacheloropleiding loopt via het zogenoemde startpakket (‘Aarde, mens en milieu – introductie in de milieu-natuurwe-tenschappen’). Van de groep die zich hiervoor heeft ingeschreven (174 studenten in �005 en 194 studenten in �006) slaagt ongeveer eenderde voor het tentamen, wat het instroomrende-ment op circa 35% brengt. Aangezien studenten aan de Open Universiteit gemiddeld drie tot zes modulen (1�,9-�5,8 EC) per jaar halen, is de ‘studentdichtheid’ toch lager dan aan een ‘reguliere’ universiteit. Wat de masterinstroom betreft: in �003 is de faculteit gestart met een intakeprocedure voor de masteropleiding. Iedere student die van plan is de masteropleiding te volgen, moet een intakeformulier invullen dat vervolgens besproken wordt met een van de docenten. Voor de telling van de jaarlijkse instroom in de masteropleiding wordt het aantal afgegeven toelatingen tot de masteropleiding gebruikt. Bij de opleiding hebben momenteel veertien studenten inschrijfrechten in de masteropleiding.

Tabel 2: Instroom Opleidingen 2005/2006

instroom �005

instroom �006

BacheloropleidingenUniversiteit Utrecht • Milieu-Maatschappijwetenschappen• Milieu-Natuurwetenschappen

1515

���0

MasteropleidingenVrije Universiteit Amsterdam• Environment and Resource Management

(ERM)37 57

Rijksuniversiteit Groningen• Energy and Environmental Sciences (EES) 10 8Radboud Universiteit Nijmegen• Social and Political Sciences of the

Environment (SPSE)9 10

• Environmental Sciences (ES) 10 (+7) 7 (+18)Universiteit Utrecht• Sustainable Development 47 45

Voor wat betreft de cijfers van de masteropleiding Milieu-natuurwetenschappen van de Rad-boud Universiteit geldt dat in �005 formeel tien studenten bij de masteropleiding stonden ingeschreven, en dat daarnaast vijf bachelorstudenten al aan de masteropleiding begonnen waren en twee studenten van de Universiteit van Duisburg-Essen de masteropleiding volgen in het kader van de interuniversitaire uitwisseling tussen de Radboud Universiteit en de Univer-siteit van Duisburg-Essen. In �006 gaat het om zeven formeel ingeschreven masterstudenten, en respectievelijk vijftien studenten die de bacheloropleiding nog niet hebben afgerond en drie studenten van de universiteit van Duisburg-Essen.

Samenstelling instroom bachelorsWat betreft de herkomst van studenten kan het volgende geconstateerd worden. Op grond van de informatie in de zelfevaluaties en de visitatiebezoeken concludeert de commissie dat de instroom van studenten in de bacheloropleidingen vrijwel geheel bestaat uit studenten die

Page 32: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

3� QANU / Milieuwetenschappen

rechtstreeks afkomstig zijn van het vwo. Een uitzondering hierop vormt de Open Universiteit, waar ook studenten instromen die afkomstig zijn uit lager beroepsonderwijs of havo. Het gaat vrijwel uitsluitend om studenten van Nederlandse afkomst.

Samenstelling instroom masteropleidingenBij alle masteropleidingen is sprake van hbo-instroom; alle opleidingen bieden schakelpro-gramma’s om de hbo-instromers snel op het gewenste niveau te brengen. De commissie waar-deert de inzet en het succes van de fa culteiten in dit opzicht.

Wat betreft de instroom uit het hbo in masteropleidingen geldt dat deze instroom volgens VSNU-gegevens gemiddeld genomen 14% van het totaal bedraagt, oftewel: �.450 uit 17.490. Bij de milieuwetenschappelijke masteropleidingen ligt dit getal hoger, namelijk �1%. Op het huidige totale aantal van 177 masterstudenten zijn 7� studenten in het bezit van een wo-bachelordiploma, 33 studenten zijn afkomstig uit het hbo, acht studenten hebben al een mas-terdiploma op zak als ze aan de studie milieuwetenschappen beginnen, en totaal 38 studenten zijn afkomstig uit het buitenland. Wat betreft de verdeling tussen mannen en vrouwen valt op dat bij milieu-maatschappijwetenschappen het aantal vrouwen gemiddeld genomen gro-ter is dan het aantal mannen (verhouding tweederde/eenderde), bij de milieu-natuurweten-schappelijke richtingen is het omgekeerde het geval. Een uitschieter wordt gevormd door de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Radboud Universiteit, waar van de �� studenten slechts vijf studenten tot het vrouwelijk geslacht behoren. Wat de instroom uit het buitenland betreft, zijn in �006 totaal bijna 17.500 studenten aan een masterstudie begonnen aan een Nederlandse universiteit, waarvan �.600 (bijna 15%) afkom-stig is uit het buitenland, zo blijkt uit gegevens van de VSNU. Kijken wij naar de Nederlandse masteropleidingen in de milieuwetenschappen, dan blijkt de instroom voor �4% te bestaan uit buitenlandse studenten, en wel vooral in de opleidingen aan de Vrije Universiteit (45% van de instroom daar) en de Universiteit Utrecht (30%).

StudieduurproblematiekBij alle masteropleidingen ziet de commissie zeer gemotiveerde en enthousiaste studenten, die zich hard inzetten voor hun studie. Toch lukt het lang niet alle studenten om binnen de vastge-stelde termijn af te studeren, met uitzondering van de opleiding aan de Vrije Universiteit. Uit de zelfevaluaties en de informatie uit de bezoeken blijkt dat de gemiddelde studieduur per opleiding verschilt. In het algemeen probeert men vanuit de opleiding de geplande en de gerealiseerde studieduur gelijk te maken. Soms wordt door studenten bewust gekozen voor een langere duur. Vertragingen vinden vooral plaats als gevolg van de duur van de bachelor-, c.q. masterthese. De faculteiten, studenten en alumni voerden verschillende redenen aan, zoals het belang van verdie-ping en de afstudeerstage en de wens zich te ontwikkelen buiten de studie door een extra stage of bestuurswerk. De studenten vinden de studieduur zelf geen groot issue. De commissie heeft waardering voor de motivatie van de studenten, maar zij acht de attitude van studenten op dit punt zorgelijk, daar die het risico in zich bergt van toch tot langere studieduren te leiden dan op inhoudelijke gronden en/of doordachte intenties van de instellingen wenselijk is.

BeroepsperspectiefHet accreditatiekader stelt de eis dat aspecten van de opleiding moeten aansluiten bij eisen die door vakgenoten en de beroepspraktijk worden gesteld. De Interuniversitaire Commissie Milieuwetenschappen heeft in juni �006 een labor market workshop georganiseerd met een groot aantal participanten uit de verschillende delen van het beroepenveld (adviesbureaus, overheden, wetenschappelijke instituten, bedrijfsleven, ngo’s en universiteiten). De resultaten

Page 33: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

33QANU / Milieuwetenschappen

daarvan zijn in een rapport vastgelegd, waarin op algemeen niveau (dat wil zeggen niet op opleidingspecifiek niveau) een analyse wordt gegeven van de aansluiting tussen de opleidingen milieuwetenschappen en de eisen vanuit de beroepspraktijk. Aan deze studie wordt door alle opleidingen in de zelfstudies gerefereerd. Het is de bedoeling dat dit periodiek wordt herhaald – en de commissie juicht dit toe. Dat neemt niet weg, dat het naar haar mening de verant-woordelijkheid is van de opleidingen afzonderlijk om zich te vergewissen van hun concrete aansluiting op de eisen van het afnemend veld.

In alle visitatiebezoeken is het aspect van aansluiting met de beroepspraktijk expliciet aan de orde gesteld. In een enkel geval is sprake van een adviesraad of adviescommissie met vertegen-woordigers uit de beroepssfeer, maar als regel leunt men op inzichten die via ad-hoccontacten tussen de opleiding en veld (via de docenten en/of via stages van studenten) bestaan. De com-missie raadt de opleidingen aan hierin een meer structurele aanpak te volgen.

Opvallend was dat vrijwel alle studenten en alumni een stage zeer nuttig of een noodzakelijk onderdeel van de studie noemden. De faculteiten komen hen hierin tegemoet door de afstu-deerstage niet alleen onderdeel van het curriculum te maken, maar ook door studenten die dat willen de mogelijkheid te bieden hun afstudeerstage te verlengen.

Verschillen in competentiesDe aard van het aandachtsgebied en de beroepspraktijk van de afgestudeerden vraagt om opleidingen die aandacht schenken aan twee sterk verschillende typen competenties. Enerzijds moet de afgestudeerde kennis en begrip hebben van de materie over de gehele breedte van het aandachtsgebied van de betrokken studie, gefundeerd op een bredere, goede basiskennis van de aard, omvang en oorzaken van milieuvraagstukken en de gangbare concepten, theorieën en methodieken voor het analyseren, verklaren en oplossen ervan. Anderzijds vraagt de beroeps-praktijk afgestudeerden met ervaring in het multidisciplinair samenwerken en met de commu-nicatieve vaardigheden die nodig zijn om effectief hun kennis en begrip te kunnen gebruiken in de zeer uiteenlopende functies waarin zij belanden. De diversiteit van de beroepspraktijk (naar type organisatie, werkveld en functiedoel) in aanmerking nemende, hebben de opleidin-gen naar de mening van de commissie in het algemeen een aanvaardbare balans gevonden in het ontwikkelen van de twee genoemde typen competenties.

In het algemeen passen de opleidingen ook effectieve methoden toe voor het beoordelen en toetsen van de individuele student. Het viel de commissie op dat een aantal opleidingen bij het oordeel over het geleverde schriftelijke afstudeerwerk ook andere aspecten (zoals procesmatige aspecten, presentaties et cetera) meeweegt in de eindbeoordeling, en dat de mate waarin dit het totaalcijfer beïnvloedt, verschilt tussen de opleidingen. De commissie is er voorstander van dat de waardering voor de inhoudelijke kant van het afstudeerwerk duidelijk prevaleert. Het kwam voor dat de beoordeling van de commissie afweek van de beoordeling van de opleiding zelf. Het kan zijn, dat dat niet los staat van het feit dat de commissie alleen de inhoudelijke kant van een thesis kon beoordelen.

Interdisciplinariteit opleiding en afgestudeerdenIn de vorige visitatieronde is over het interdisciplinaire karakter van de milieuwetenschap-pelijke opleidingen al opgemerkt dat het cognitieve inlevingsvermogen in andere disciplines zodanig moet zijn dat een eerste aanzet tot inhoudelijk vertalen in het begrippenkader van de ander kan worden gegeven. De commissie die de VSNU-visitatie van de ongedeelde oplei-dingen milieuwetenschappen �001-�00� uitvoerde komt tot de aanbeveling: “In de eindter-

Page 34: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

34 QANU / Milieuwetenschappen

men van de milieu-opleidingen moet worden opgenomen dat studenten het begrippenapparaat van andere discipline(s) voldoende moeten beheersen om als gesprekspartner van de beoefenaren van die discipline(s) te kunnen optreden.” De bevindingen in de huidige visitatieronde wijzen erop dat de tendens tot ontwikkelen van inter- of multidisciplinaire opleidingen binnen de subdomei-nen natuurwetenschappen en maatschappijwetenschappen inderdaad is doorgezet.

De commissie constateert ook dat de mate waarin in opleidingen binnen elk van die rich-tingen ook in de programma’s aandacht is voor elementen uit het andere subdomein varieert van opleiding tot opleiding. Daarnaast is er de vraag in hoeverre de sfeer waarin programma’s aangeboden worden bijdraagt tot interdisciplinariteit, bijvoorbeeld doordat het onderzoek van de afdelingen of instituten waar de opleidingen zijn gehuisvest, tot blikverbreding aanzet, dan wel doordat anderszins interactie met vertegenwoordigers van andere disciplines (of subdo-meinen) wordt gerealiseerd en gestimuleerd. Ook daarin verschillen de opleidingen. Het geven van een als ‘maatschappijwetenschappelijk’ gekwalificeerde opleiding vanuit een in een bèta-faculteit gehuisvest instituut (zoals aan de Vrije Universiteit het geval is), vormt een opvallend uiterste van de range aan mogelijkheden voor ontwikkeling van een interdisciplinaire cultuur. De commissie hecht eraan dat de Interuniversitaire Commissie Milieuwetenschappen (ICM) zich bezint op de wenselijke minima met betrekking tot vooral de cursorische verankering van subdomeingrensoverschrijdende multi- of interdisciplinariteit.

Wat de inter- dan wel multidisciplinariteit van de afgestudeerden betreft, viel de commissie op dat sommige masteropleidingen een vrij brede instroom uit bacheloropleidingen accep-teerden, waar andere masteropleidingen duidelijk binnen de subdomeinen bleven. Daar-naast blijken er masteropleidingen te zijn die voortbouwen op een brede milieukundige bacheloropleiding. De commissie voelt niet de neiging om inperking van deze aangetroffen breedte te adviseren.

5.5. Interne kwaliteitszorg

Kwaliteitszorgonderwerpen en hun onderlinge samenhangDe commissie gaat uit van een integrale kwaliteitszorgbenadering. Daarmee wordt bedoeld dat de kwaliteitszorg niet alleen gericht moet zijn op de afzonderlijk te onderscheiden kwaliteits-onderwerpen maar op alle onderwerpen in hun onderlinge samenhang. De kwaliteitsonder-werpen zijn naar de mening van de commissie niet los van elkaar te zien. Het zijn deelsystemen die in hun onderlinge samenhang het gehele kwaliteitszorgsysteem vormen. Zo heeft de keuze voor didactische uitgangspunten consequenties voor het onderwerp personeelsbeleid en daar-binnen het scholingsbeleid. Keuze voor didactische uitgangspunten, zoals probleemgestuurd onderwijs en werken in groepsverband zoals bij projectonderwijs, heeft directe consequenties voor de voorzieningen en voor de rol van de docent (personeelsbeleid). Werkgroepruimten worden noodzaak en de docent krijgt een andere rol, hij wordt coach in plaats van kennisover-drager. Zijn de noodzakelijke voorzieningen niet te realiseren of wordt er niet vanaf de start rekening mee gehouden, dan kan dat ten koste gaan van de kwaliteit. Wordt geen scholing aangeboden of bestaande scholing niet meteen op de didactische vernieuwing afgestemd, dan kan dat eveneens ten koste van de kwaliteit gaan.

Preventieve aanpak kwaliteitsborgingBinnen ieder van de kwaliteitszorgonderwerpen vinden cyclische processen plaats gericht op zowel het proces en het product; in de processen zijn drie fasen (preventie, uitvoering en ‘bewa-

Page 35: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

35QANU / Milieuwetenschappen

king en terugkoppeling’) te onderscheiden. Preventie (kwaliteitsborging) is het vertrekpunt. Hierdoor wordt tevens bevorderd dat bij de bewaking van de kwaliteit het ontwerpproces het vertrekpunt is en niet het onderwijsaanbod. Daardoor worden onderwijs- en begeleidingspro-gramma’s niet het resultaat van bij evaluaties van curricula en cursussen gesignaleerde proble-men, maar van vooraf geformuleerde programmaeisen en van de gekozen onderwijsvisie. De gewenste onderwijssituatie moet gerelateerd worden aan de feitelijke situatie en dient dus als referentiekader. Dat kan door voor de gewenste onderwijssituatie het onderwijs in te richten vanuit kenmerken waarvan vaststaat dat ze de studievoorgang kunnen bevorderen en door te werken met streefnormen en streefcijfers.

ImplementatieDe kwaliteitszorgaanpak moet ingebed zijn in het dagelijks handelen van alle actoren en de besluitvormingsstructuur met de bijbehorende verantwoordelijkheden moet voor iedereen helder zijn. De commissie heeft bij de beoordeling gekeken naar de eisen die gesteld zijn in het protocol van de QANU en de NVAO, maar daarnaast ook gekeken naar de aard van de door de opleidingen gehanteerde kwaliteitszorgsystematiek in bovengenoemde zin. Is er sprake van preventiebeleid en zo ja in welke mate? Of ligt juist de nadruk op controle achteraf? Is er sprake van een samenhangende benadering, of is deze gericht op een of meer van de afzonderlijke onderwerpen? Wordt in de verschillende fasen van de cyclus zowel gelet op het proces als op het product? Worden dwarsverbanden gelegd tussen de onderwerpen en op welk moment in de kwaliteitscycli? Dit zijn onder andere de aandachtspunten geweest tijdens de visitaties van de opleidingen milieuwetenschappen.

Bevindingen visitatieDe commissie heeft geconstateerd dat er bij alle opleidingen veel aandacht wordt gegeven aan kwaliteitszorg. De mate waarin en de wijze waarop is echter verschillend. De opleidingen leggen eigen accenten. Maar de kwaliteitszorgsystemen die worden gehanteerd, zijn over het algemeen controlegericht. Kwaliteitsborging maakt meer incidenteel dan structureel deel uit van de systemen en is voor zover dat wel gebeurt hooguit gericht op een of twee van de onder-werpen van kwaliteitszorg, en dan vooral de kwaliteit van het personeel en het onderwijspro-gramma. Wat het personeelsbeleid betreft voeren vooral de opleidingen van de Universiteit Utrecht en de Rijksuniversiteit Groningen een preventiebeleid. In Groningen schort het aan de uitvoering. In Utrecht is de uitvoering in overeenstemming met het voorgenomen beleid en vindt er terugkoppeling plaats naar het beleid naar aanleiding van evaluatie van de uitvoering. Utrecht is daarom naar de mening van de commissie op dit onderwerp een voorbeeld van best practice. Bij de Vrije Universiteit bevindt het beleid inzake de professionalisering van docenten zich nog in de ontwikkelingsfase. De overige opleidingen zitten tussen deze twee uitersten. Bij de Open Universiteit is er in hoge mate sprake van preventiebeleid bij het onderwerp onderwijsprogramma. De hele aanpak bij de onderwijsontwikkeling is erop gericht kwalitatief hoogwaardig onderwijs aan te bieden. Onderwijspakketten en toetsen worden gemaakt door teams van docenten en pas na uitvoerige toetsing in proefsituaties aangeboden aan studenten. Het valt de commissie op dat er bij de Open Universiteit vergeleken met de andere opleidingen minder oog is voor het monitoren van de uitvoering van het onderwijsprogramma, waardoor slechts op beperkte schaal terugkoppeling kan worden gekregen.

De controlegerichtheid van het kwaliteitszorgsysteem bij de opleidingen maakt het verklaar-baar waarom een aantal van deze opleidingen de door hun gekozen systematiek sterk afge-stemd hebben op het protocol van de QANU. De commissie plaatst vraagtekens bij deze keuze, omdat het ten koste gaat van de preventieve kant van de kwaliteitszorg en omdat er

Page 36: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

36 QANU / Milieuwetenschappen

meer aandachtsgebieden zijn dan die waar in de visitatie aandacht aan besteed wordt, zoals de onderwijsomgeving (overheidsbeleid, maatschappelijke ontwikkelingen) en bestuur (stra-tegisch beleid instelling, bestuurlijke besluitvorming, bestuurlijke organisatie). Het is de com-missie ook opgevallen dat het hebben van een kwaliteitszorgsystematiek niet altijd samengaat met een duidelijke visie op wat kwaliteitszorg is. Dat is naar haar mening onmisbaar voor een samenhangende benadering.

Samenvattend kan bij alle opleidingen gesproken worden van een groot aantal hoogwaardige activiteiten gericht op het verbeteren en behouden van de kwaliteit van de opleiding. Maar bij geen van de opleidingen kan al gesproken worden van een integrale aanpak zoals die door de commissie is omschreven. Er is meer aandacht voor de controlekant dan voor de preventiekant van de kwaliteitszorg en meer aandacht voor de proces- dan de productkant in de verschil-lende fasen. De zorgsystemen kunnen aanzienlijk aan kracht winnen door de verschillende kwaliteitsonderwerpen en de daarin ondernomen activiteiten in een onderlinge samenhang te brengen, de kwaliteitsborging een explicietere plaats te geven in de systemen voor elk van de onderwerpen en door een duidelijk onderscheid te maken tussen product en proces.

5.6. Internationalisering

Het VSNU-evaluatierapport Milieuwetenschappen �00� bracht al naar voren dat de milieu-problematiek grotendeels grensoverschrijdend van aard is, dat er wat manifestaties van milieu-problemen betreft sprake is van een context-afhankelijke geschakeerdheid en dat ook regelingen inzake milieuproblemen steeds meer in internationaal verband worden genomen. De com-missie voegt daar aan toe, dat dit sinds �00� niet alleen steeds geprononceerder is geworden, maar dat thans ook geldt dat het professionele veld steeds meer internationaliseert. Meer dan wellicht geldt voor het gemiddelde van de Nederlandse universitaire opleidingen, is er dus aanleiding voor milieuwetenschappelijke opleidingen om zich te internationaliseren. Afgezien van deze inhoudelijke overwegingen zijn er meer strategische die gaan in de richting van het bevorderen van internationalisering, in de eerste plaats op Europese schaal.

De visitatie �00� vond dat er bij de gevisiteerde opleidingen in het algemeen sprake was van “een goed internationaliseringsbeleid”. Niettemin leidde die visitatie tot de aanbeveling dat studenten in de milieuwetenschappen buitenlandse ervaringen dienen op te doen. Het is daarom naar het oordeel van de commissie verbazingwekkend dat de opleidingen geen van alle hebben gevraagd om het aspect van de internationalisering (een niet-verplicht aspect in QANU-kader) op te nemen in de terms of reference voor de onderhavige visitatie. Wel hebben vrijwel alle opleidingen expliciet (en afzonderlijk) aandacht geschonken aan met internationa-lisering samenhangende aspecten. De commissie heeft, op grond van het internationale karakter van milieuwetenschappen en hun domein, besloten om toch bij alle opleidingen aandacht te besteden aan internationalisering. De commissie onderscheidt daarbij een aantal verschillende vormen van internationalisering:

• internationale uitwisseling van studenten;• internationale uitwisseling van academische staf;• internationalisatie van cursusontwikkeling.

Page 37: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

37QANU / Milieuwetenschappen

Uitwisseling van studentenAllereerst wil de commissie de context in zijn geheel memoreren, voornamelijk voor wat betreft de masteropleidingen, waar het aspect internationalisering immers het meest relevant is. Wij zagen al dat in �006 van de studenten die aan een masterstudie zijn begonnen aan een Neder-landse universiteit, bijna 15% afkomstig is uit het buitenland. Kijken wij naar de Nederlandse masteropleidingen in de milieuwetenschappen, dan bleek de instroom voor �4% te bestaan uit buitenlandse studenten, (en wel vooral in de opleidingen aan de Vrije Universiteit en de Universiteit Utrecht). Dit is een relatief hoog percentage. Hoeveel Nederlandse bachelors aan een buitenlandse universiteit zijn gaan studeren voor een mastergraad, was niet bekend.

Alle opleidingen zijn in meer of minder mate bezig met internationalisering. Bijna alle mas-teropleidingen worden in het Engels gedoceerd. De enige uitzonderingen hierop zijn de maatschappijwetenschappelijke masteropleiding te Nijmegen en de masteropleiding aan de Open Universiteit (de laatste wordt om wettelijke redenen in het Nederlands aangeboden). Opleidingen in het Engels zijn naar de mening van de commissie een noodzakelijke voor-waarde voor internationalisatie. Voor de kwaliteit van die opleidingen is ook de kwaliteit van het Engels van de docenten en het studiemateriaal van belang. De commissie constateert dat studiemateriaal dat al in het Engels is aangeboden, weinig problemen oplevert. Eigen Engelstalig materiaal en het presenteren in het Engels zijn echter naar haar mening punten om aandacht aan te besteden. De commissie heeft gezien dat de instellingen dit als regel in zekere mate ook doen. Toch werd hier en daar vastgesteld dat die aandacht scherper had gemoeten; de commissie beveelt dan ook aan dat de instellingen/faculteiten deze kwaliteit blijven bewaken en verbeteren. Dit gezegd hebbende, wil de commissie graag memoreren dat het van belang is dat afgestudeerden in staat zijn ook in hun eigen taal op adequaat niveau hun vakkennis uit te dragen en te communiceren in de praktijksituatie, die vaak wordt gekenmerkt door samenwerking in teamverband. De commissie constateert verder dat voor wat betreft de instroom in de masteropleiding Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen en de masteropleiding Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit er nauwelijks sprake is van instroom van buitenlanders en ook dat de mobiliteit van de eigen studenten tijdens de masteropleiding zeer gering is. De blootstelling aan het buitenland betreft dan vooral internationaal studiemateriaal en datgene wat door docenten aan niet-Nederlandse voor-beelden en aspecten de cursussen wordt binnengebracht. De commissie vindt dit mager. Goed internationaliserende milieuwetenschappelijke masteropleidingen qua samenstelling van de instroom zijn naar haar mening die te Utrecht en aan de Vrije Universiteit.

In een enkel geval neemt de internationalisatie op het niveau van studenten de actieve vorm aan van het aanbieden van beurzen. De Universiteit Utrecht is hiervan een voorbeeld: de masteropleiding daar wordt aangemerkt als een ‘prestige master’ en er worden om die reden verschillende internationale beurzen aangeboden. De commissie vindt dit een voorbeeld van best practice.

Uitwisseling van stafAcademische staf is als regel mobieler in het onderzoek dan in het kader van onderwijs. Mobi-liteit vanwege betrokkenheid in internationale onderzoeksnetwerken heeft als afgeleid effect een verhoogd inzicht in het niveau, de inhoud, en de werkvormen van/in opleidingen aan bui-tenlandse universiteiten. Gastdocentschappen komen voor, maar in deze visitatie is de com-missie niet veel voorbeelden ervan tegengekomen – vooral op de niveaus van ud of uhd. De

Page 38: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

38 QANU / Milieuwetenschappen

Universiteit Utrecht is naar het oordeel van de commissie in deze een gunstige uitzondering. Voor wat betreft de herkomst van de staf is die van de opleiding aan de Vrije Universiteit het meest geïnternationaliseerd.

Internationalisatie cursussen en/of studiemateriaalHier valt te denken aan het gezamenlijk opzetten van programma’s of onderdelen daarvan door een internationaal consortium van opleidingen of instellingen (bijvoorbeeld Erasmus Mundus, Marie Curie). De Universiteit Utrecht is voornemens dit in de periode �006-�009 voor elk van de tracks van de masteropleiding te ontwikkelen. Andere interessante voorbeelden zijn naar de mening van de commissie de gezamenlijke ontwikkeling van cursussen door de Nederlandse Open Universiteit en de Britse Open University. Boeiend – en naar de mening van de commissie een voorbeeld van best practice – is het European Virtual Seminar on Sustainable Development dat de Open Universiteit samen met een aantal andere Europese universiteiten heeft ontwikkeld. Het programma stelt studenten in staat om virtueel te werken in een internationale context.

De commissie wil tot slot de faculteiten aanmoedigen door te gaan in de lijn naar meer internatio nalisering, ook voor docenten. Dat zal ongetwijfeld de vorm gaan krijgen van het ook (respectievelijk meer) aannemen van buitenlandse medewerkers – zeker in zich expliciet als internationale opleidingen manifesterende programma’s. De commissie beveelt aan om hierbij de vaardigheid van de Engelse taal niet over het hoofd te zien, niet alleen van studenten maar zeker ook van docenten.

5.7. Conclusies en aanbevelingen

De hierboven weergegeven algemene bevindingen leiden tot een aantal conclusies en aanbeve-lingen, waarvan de belangrijkste hieronder worden samengevat. Achtereenvolgens komen aan de orde:

• domeinspecifiek referentiekader Milieuwetenschappen;• instroom (kritische massa);• specialisatie en differentiatie;• academisch niveau; • best practices.

Domeinspecifiek referentiekaderVanwege het in beweging zijn van het milieuwetenschappelijke vakgebied, is het van belang dat het domeinspecifiek referentiekader periodiek wordt geactualiseerd en aangepast. Wegens de toenemende internationalisering van het werkveld voor milieuwetenschappers ligt het voor de hand dat de referentie niet alleen uit nationale vergelijkingen wordt gehaald. De commissie beveelt de ICM aan om haar kader nader uit te werken, met het relevante Engelse QAA-docu-ment als referentie.

Instroom (kritische massa)Bij een aantal opleidingen is de omvang van het aantal studenten naar het oordeel van de com-missie zorgelijk; deze opleidingen naderen naar haar mening een kritische ondergrens. Een zekere omvang is nodig, omdat dit een voorwaarde is voor voldoende breedte en een platform betekent voor inhoudelijke discussies tussen studenten onderling en studenten en staf – iets wat vooral in multidisciplinaire situaties als bij milieuwetenschapsbeoefening belangrijk is.

Page 39: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

39QANU / Milieuwetenschappen

Door alle opleidingen wordt een opleving verwacht van de belangstelling voor de studie milieuwetenschappen door de directe correlatie met de toegenomen belangstelling voor milieu en duurzame ontwikkeling in de maatschappij. De commissie deelt de opvatting dat op korte termijn een toename van de aantallen studenten mag worden verwacht, maar plaatst hierbij wel de kanttekening dat nog moet blijken of deze opleving niet ook weer aan schommelingen onderhevig zal zijn. De ‘meewind’ die recentelijk is ontstaan, dient naar het oordeel van de commissie te worden gebruikt om de opleidingen nader te profileren en kwalitatief te verster-ken, en – zeker voor wat betreft de masteropleidingen – ook in internationaal verband opval-lender te presenteren. Op termijn kan zich de vraag voordoen of niet een verdere concentratie van milieuwetenschappelijke opleidingen aan de orde zou zijn.

Ondertussen zal het zaak zijn dat de opleidingen hun specialiteiten goed articuleren en adver-teren. Een meer professionele aanpak van de werving van studenten en wellicht een gezamen-lijke profilering vooral internationaal – zoals ook door de Visitatiecommissie �00� voorgesteld – zouden hierbij behulpzaam kunnen zijn.

Specialisatie en differentiatieDe ontwikkeling van een brede milieu-‘kundige’ aanpak in de richting van specialisaties bin-nen een van de twee subdomeinen: milieu-natuurwetenschappen dan wel milieu-maatschap-pijwetenschappen is naar de mening van de commissie sinds �00� duidelijk verdergegaan. De huidige visitatiecommissie beveelt aan dat de opleidingen bezien of ze langs die weg inmiddels qua inhoudelijke profilering voldoende ver gegaan zijn. Sommige opleidingen doen er naar de mening van de commissie goed aan hun profiel te verscherpen.

Het veld gezamenlijk zou er naar de mening van de commissie goed aan doen deze diffe-rentiatie in kaart te brengen en te evalueren, en deze diversiteit als een positief te waarderen palet aankomende studenten voor de verschillende studiefasen voor te houden. Een dergelijke specialisatie wat betreft de masteropleidingen dient vanzelfsprekend gerelateerd te zijn aan de sterkten die in de sfeer van het onderzoek zijn en worden opgebouwd.

Academisch niveau De commissie constateert dat de opleidingen verschillen in hun aandacht voor het aanle-ren van academische vaardigheden, waaronder een kritische, reflexieve houding (ook naar het eigen werk toe) en een grotere openheid voor de bestaande paradigmatische pluriformiteit (inclusief de vaardigheid van het daarin discursief stellingen kunnen betrekken). Ook van-wege de diversiteit aan opvattingen in het maatschappelijke debat over milieuproblemen, hun urgentie en de prioriteit ervan in beleid en handelen, is een dergelijke openheid gewenst. De commissie acht dit aspect van groot belang (zie ook de betreffende Dublin Descriptor) – juist ook voor opleidingen die in principe openstaan voor instromers die dergelijke vaardigheden en attituden niet in hun vooropleidingen al hebben ontwikkeld. De commissie acht het wen-selijk – ook vanwege wat zij van de zijde van studenten en alumni heeft vernomen – dat de opleidingen afzonderlijk en in de gezamenlijkheid van de ICM tot nadere positionering(en) op dit punt komen.

Best practices Tijdens de visitatie van de opleiding milieuwetenschappen heeft de commissie een aantal goede voorbeelden gezien op onderdelen van facetten die zij graag specifiek onder de aandacht brengt.

Page 40: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

40 QANU / Milieuwetenschappen

Tabel 3: Best practices

Onderwerp Facet Opleiding Best PracticeDoelstellingen 1 Master ES (RU) De externe validatie van eindtermen

door buitenlandse vakgenotenProgramma 4 Master ES (RU) De relatie tussen onderwijs

en onderzoek enerzijds en praktijkimplementatie anderzijds

5 Master SPSE (RU) Doorvertaling van de eindtermen tot op drie niveaus

7 Beide bachelors (UU)

Aanbieden van een honoursprogramma

10 Master MN (OU) Het programma European Virtual Seminar

11 Master ES (RU) Het scriptie- en stagebeleid en de toetsingsprocedures

Inzet van personeel 14 Alle opleidingen (UU)

Het beleid voor didactische scholing

14 Master SPSE (RU) Docenten hebben een Cambridge Course gevolgd ten behoeve van hun Engelse taalvaardigheid

Resultaten �1 Master SD (UU) Het afbakenen/begrenzen van de ‘zachte knip’

Internationalisering Bachelors en master (UU)Master ERM (VU)

Aanbieding van internationale beurzen.Internationale profilering ten behoeve van werving

Page 41: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

41QANU / Milieuwetenschappen

DEEL II: OPLEIDINGSDEEL

Page 42: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

4� QANU / Milieuwetenschappen

Page 43: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

43QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

1. Bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen Universiteit Utrecht

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Milieu-Maatschappijwetenschappen CROHO-nummer: 56839Niveau: bachelorOriëntatie: woStudielast: 180 EC Graad: Bachelor of ScienceVariant(en): voltijdsLocatie(s): UtrechtEinddatum accreditatie: 31 december �008

1.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De Universiteit Utrecht biedt twee bacheloropleidingen milieuwetenschappen met elk twee (zelfde) studiesporen, namelijk de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen en de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Hiervoor is gekozen om didactische overwegingen en pragmatische redenen. Het gaat om twee verschillende oriëntaties op het domein van de milieuwetenschappen, elk met een eigen aard en vorm van verdieping. De bacheloropleidingen zijn gestart in �00�, conform de centrale richtlijnen voor invoering van de bachelor-masterstructuur van de Universiteit Utrecht. Het onderwijs wordt verzorgd door het onderwijsinstituut Innovatie- en Milieuwetenschappen (IMW), dat onderdeel is van het departement Innovatie- en Milieuwetenschappen van de Faculteit Geowetenschappen, één van de zeven faculteiten van de universiteit. Het voorliggende rapport betreft de bachelor-opleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen. In de bacheloropleiding Milieu-Maatschappij-wetenschappen stromen jaarlijks ongeveer twintig studenten in. Op dit moment (1 september �006) staan totaal 53 studenten ingeschreven in de bacheloropleiding.

ZelfevaluatieHet zelfevaluatierapport bestaat uit een algemeen deel voor beide bacheloropleidingen met vervolgens delen die op de twee bacheloropleidingen afzonderlijk ingaan. Het zelfevaluatie-rapport bood de commissie inzicht in de structuur van de opleidingen. Naar de mening van de commissie geeft het zelfevaluatierapport een helder beeld van de opleiding; is informatief, toegankelijk en geeft een helder beeld van sterkten en zwakten. De tekst van het zelfevalua-tierapport is besproken met verschillende betrokken personen (collega-docenten, alumni, stu-denten) en instanties (opleidingscommissies, -besturen en facultaire/universitaire bestuurlijke teams) en goedgekeurd door het faculteitsbestuur.

1.1. Afbouw ongedeelde opleiding

Op 1 september �007 loopt de mogelijkheid af om volgens het oude doctoraalprogramma af te studeren. Op 1 september �006 stonden bij milieuwetenschappen nog twaalf studenten inge-schreven in de ongedeelde doctoraalopleidingen. Aan studenten die alleen nog hun afstudeer-

Page 44: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

44 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

onderzoek moeten afronden, maar om bepaalde redenen zijn vastgelopen, heeft de opleiding de mogelijkheid gegeven individuele begeleiding te krijgen van een externe deskundige, om alsnog op tijd hun doctoraaldiploma te halen. Aan studenten die waarschijnlijk niet klaar zijn vóór 31 augustus �007 heeft de opleiding de mogelijkheid geboden (onder voorwaarden) een bachelordiploma te halen.

1.2. Beoordelingskader

1.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

De doelstellingen van de opleiding staan helder beschreven in de zelfevaluatie; de eindtermen zijn daaruit afgeleid en gespecificeerd naar Dublin Descriptors. Afgestudeerden van de major Milieu-Maatschappijwetenschappen hebben onder andere kennis van de body of knowledge van de Milieuwetenschappen, van de aard, de omvang en de (maatschappelijke) oorzaken van de milieuproblematiek en de methodologie van sociaalwetenschappelijk milieuonderzoek, de multidisciplinariteit van de milieuwetenschappen als vakgebied. Ze zijn in staat de moge-lijkheden en beperkingen van multidisciplinaire ambities in te zien, hebben kennis van de maatschappelijke reacties op de milieuproblematiek en van de wijze waarop een en ander tot dusver door sociale wetenschappers is onderzocht. Daarnaast hebben zij inzicht in de com-plexe maatschappelijke veranderingsprocessen die verband houden met het streven naar een duurzame samenleving en zijn ze in staat verschillende sturingsstrategieën die in dit verband relevant zijn te kunnen onderscheiden, te kunnen duiden en te kunnen beoordelen op hun effectiviteit. Ze beschikken over vaardigheden op het gebied van projectmanagement, verga-deren en onderhandelen.

De commissie constateert dat de opleiding voldoet aan de eisen van het domeinspecifiek refe-rentiekader. De eindtermen zijn naar haar mening verder uitgewerkt. Ook de multidisciplina-riteit heeft naar de mening van de commissie goed vorm gekregen.

De eindkwalificaties sluiten aan bij wat bij vakgenoten in binnen- en buitenland verwachten. De opleiding heeft geen structureel contact met het afnemend beroepenveld. Waarborging van academische en professionele maatstaven gebeurt door periodieke consultatie van werk-gevers en alumni en door studentenevaluaties. Consultaties met het afnemend veld ziet de opleiding vooral als een zaak van de periodieke consultatie in ICM-verband, gastdocenten in het onderwijs en van ad-hoccontacten rond stages. Of de eindtermen voldoende aansluiten wordt zo voor wat betreft de specifieke opleidingen te Utrecht (met hun eigen keuze binnen het brede domein en de eigen invulling van de eindtermen) naar de mening van de commissie te weinig structureel getoetst. Naar haar mening kan de relatie met het beroepenveld beter. In het gesprek met het managementteam blijkt dat de opleiding hier zelf al over nadenkt en voor-nemens is om binnen het ICM-kader meer periodiek in gemeenschappelijkheid een arbeids-marktonderzoek te laten uitvoeren. Daarnaast wil de opleiding ook zelf structureler contact met het afnemend veld gaan organiseren, bijvoorbeeld in de vorm van een klankbordgroep. De commissie is tevreden over deze voornemens.

Page 45: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

45QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendDe commissie constateert op grond van de documentatie en de gevoerde gesprekken dat de opleiding voldoet aan de eisen van het domeinspecifiek referentiekader. De eindtermen zijn goed uitgewerkt. De relatie met het beroepenveld is naar haar mening voor verbetering vatbaar.

Oordeel commissie: voldoende

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Het niveau van de opleiding stemt overeen met de Dublin Descriptors. Kennis en inzicht worden verworven door middel van een uitgebreid aanbod van op elkaar afgestemde acade-mische leerstof en verschillende onderwijsvormen. In de leerstof is ingebouwd dat elk jaar een niveau hoger ligt en dat er sprake is van voortbouw. De toepassing van kennis en inzicht vindt zowel disciplinair als multidisciplinair plaats. Het gaat om de ontwikkeling van kennis en inzicht en dit toepassen op oplossingsgerichte vraagstellingen en uit te werken tot bijbehorend onderzoek, zo leest de commissie in het zelfevaluatierapport. Ook wordt aandacht besteed aan oordeelsvorming, communicatieve vaardigheden en leervaardigheden. Naar de mening van de commissie verwerven studenten kennis en inzicht via een uitgebreid en op elkaar afgestemd leerstofaanbod. Ze is tevreden over het aanbod aan leervaardigheden en constateert dat de vaardigheden – op oordeelsvorming na – behoorlijk zijn uitgewerkt.

In de cursussen wordt gebruikgemaakt van wetenschappelijke literatuur, zowel in de vorm van tekstboeken, als van actuele wetenschappelijke publicaties. Dit is volgens de opleiding onontbeerlijk om het vereiste academische eindniveau te bereiken. Naar de mening van de commissie geven de tekstboeken en gebruikte literatuur aan dat de opleiding, voor wat betreft de gammacomponenten, internationaal bezien op niveau werkt. Daar staat tegenover dat naar haar mening in de opgegeven literatuur niet veel zichtbaar is van het bijbrengen van concep-ten, methoden en inzichten uit de natuurwetenschappelijke milieuwetenschappen.

De opleiding heeft naar eigen zeggen nog weinig inzicht in het eindniveau dat het afnemend beroepenveld van een universitaire bachelor verwacht. Uit de monitor bleek dat ook het afne-mend veld het moeilijk vindt om de afgestudeerden van een universitaire bacheloropleiding te plaatsen qua niveau. Het lijkt een kwestie van afwachten; de bachelor-masterstructuur functi-oneert immers pas sinds een aantal jaren.

SamenvattendDe eindkwalificaties stemmen overeen met de Dublin Descriptors. De eindkwalificaties zijn goed uitgewerkt tot op cursusniveau. Er wordt gebruikgemaakt van tekstboeken en weten-schappelijke literatuur. Studenten verwerven kennis en inzicht via een uitgebreid en op elkaar afgestemd leerstofaanbod. Oordeel commissie: goed

Page 46: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

46 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

De bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen leidt op tot werkzaamheid in een onderzoeks- (kennisinstituten, universiteiten en consultancy) dan wel een implementatiege-richte context (overheden, consultancy, maatschappelijke organisaties, bedrijven). Primair wordt de bacheloropleiding gezien als voorbereiding op een masteropleiding. Dit kan zijn het eigen masterprogramma Sustainable Development (track C: Environmental Policy and Management) als ook andere gerelateerde masterprogramma’s in Utrecht zoals Sociale Geografie, Planologie, Bestuurskunde of Sociologie. Tijdens de visitatie is gebleken dat de opleiding volgt hoe het alumni elders vergaat en dat er tot op heden geen redenen tot zorg zijn betreffende hun inpassing elders. De eindtermen zijn naar de mening van de commissie voldoende specifiek gericht.

Naar de mening van de commissie is in de eindtermen aandacht besteed aan de wetenschap-pelijke oriëntatie, inclusief het opdoen van kennis van onderzoeksmethodieken. De commissie waardeert het brede interdisciplinaire karakter van de opleiding, maar vraagt zich af of er in deze bacheloropleiding voldoende aandacht is voor basale natuurwetenschappelijke kennis.

De commissie heeft geconstateerd dat academische borging (vooral in internationaal verband) niet geschiedt op systematische wijze, maar op basis van ervaringen van de staf in hun interna-tionale netwerken. Een meer systematische monitoring van de ontwikkelingen in internatio-naal verband is naar de mening van de commissie wenselijk.

SamenvattendDe bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen leidt studenten op tot functies in een onderzoeks- dan wel implementatiegerichte context. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de eisen uit de wetenschappelijke discipline. In de eindtermen neemt wetenschappelijke oriëntatie een duidelijke plaats in, inclusief het opdoen van kennis van onderzoeksmethodie-ken. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot diverse masteropleidingen van de Universiteit Utrecht.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: vol doende.

Page 47: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

47QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

1.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Het onderwijsprogramma heeft duidelijke links met het onderzoek dat binnen het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling en Innovatie plaatsvindt, zo blijkt uit het zelfevalu-atierapport. Alle docenten van de bacheloropleiding zijn tevens aangesteld als onderzoeker; hetzelfde geldt voor de meeste ‘externe’ docenten, die onderzoek doen bij andere relevante disciplinegroepen, zoals milieurecht, economie en innovatiemanagement. Er wordt gestructu-reerd gewerkt aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden, zowel kwalitatief als kwantita-tief. Docenten genieten internationale wetenschappelijke bekendheid en zijn actief in diverse nationale en internationale onderzoeksprogramma’s. Vanuit hun onderzoekexpertise besteden de docenten aandacht aan actuele wetenschappelijke theorieën. Het onderzoek van de docen-ten is beoordeeld als zeer goed tot excellent. De commissie kan zich vinden in wat zij hierover in het zelfevaluatierapport leest. Naar haar mening is de interactie met het onderzoek via docenten die actief zijn in onderzoek goed.

In diverse vakken staan praktijkvraagstukken centraal, en/of worden interviews afgenomen in het werkveld en worden gastsprekers uitgenodigd, zo meldt het zelfevaluatierapport, dat hier-van ook een aantal voorbeelden geeft. De commissie is het hiermee eens. De opleiding biedt naar de mening van de commissie naast een duidelijke wetenschappelijke basis ook directe oriëntatie op de praktijk van het milieubeleid. Naar de mening van de commissie is er sprake van een doordachte gerichtheid op kennisontwikkeling. Er zijn meerdere gastdocenten uit de beroepenvelden. Als het gaat om de ‘relevante disciplines’ lijkt de oriëntatie in eerste instantie vooral gericht op bestuurlijke en juridische aspecten, maar studenten kunnen zich via major-gebonden keuzen ook oriënteren op andere maatschappijwetenschappen (inclusief de econo-mie). De oriëntatie op bèta-aspecten blijft naar de mening van de commissie wat impliciet.

De commissie constateert dat bij de opleiding een academische sfeer heerst die studenten uitdaagt. De commissie waardeert dit. Naar haar mening is het aanleren van academische vaardigheden goed ingebouwd in het programma. Uit de gesprekken met studenten van de beide bacheloropleidingen bleek dat zij graag meer zouden willen horen over het eigen onder-zoek van de docenten. Studenten ervaren de docenten als zeer bevlogen, maar het lijkt wel of docenten terughoudend zijn in het vertellen over hun eigen onderzoek, aldus de studenten. Het blijkt dat docenten de bacheloropleiding vooral zien als een brede opleiding waarin een algemene basis wordt gelegd. Voor de bachelorstudenten wordt door de opleiding wel eenmaal per jaar in samenwerking met de studievereniging een dag georganiseerd waarin de docenten vertellen over hun onderzoek. Ook worden aio’s ingezet bij cursussen. De commissie adviseert het team om de studenten van de bacheloropleidingen meer te informeren over het onderzoek van de docenten.

Page 48: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

48 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendHet onderwijsprogramma sluit goed aan bij het onderzoek van docenten. De interactie met het onderzoek via docenten die actief zijn in onderzoek is naar de mening van de commissie goed en er is ook duidelijk sprake van een doordachte benadering gericht op kennisontwikkeling. Bij de opleiding heerst een academische sfeer die studenten uitdaagt en het aanleren van academische vaardigheden is goed ingebouwd in het programma. De opleiding biedt tevens directe oriëntatie op de praktijk van het milieubeleid. Studenten van de bacheloropleiding kunnen naar de mening van de commissie beter geïnformeerd worden over het onderzoek van de docenten.

Oordeel commissie: goed

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het programma is opgebouwd volgens de centrale structuur van Universiteit Utrecht en langs vier heldere ‘leerlijnen’, te weten: ‘Milieuwetenschappelijk kader’, ‘Milieu-maatschappijweten-schappen’, ‘Onderzoeksvaardigheden’ en ‘Competenties’. De vier leerlijnen vormen tezamen de weg naar het bereiken van de beoogde eindtermen van de opleiding. Daarnaast biedt het programma mogelijkheden tot verdieping/profilering (twee sporen) naast een integratieve syn-these in de bachelorthesis. De commissie constateert dat een sterk vraaggestuurde inrichting voorgeschreven is, wat blijkt uit de verplichte majorcursussen (75 EC) met 60 EC majorgebon-den keuzevakken en daarnaast een vrij deel (45 EC). De studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen en Milieu-Natuurwetenschappen komen elkaar tegen in sommige (keuze)vakken en in de specialisatiefase. De bèta- en gammagerichte vakken die doorlopen moeten worden door beide groepen stu-denten, de probleemgerichte benadering waardoor gekeken kan worden naar de problemen vanuit verschillende disciplinaire invalshoeken en de werkvormen maken het mogelijk om studenten met een verschillende disciplinaire achtergrond samen aan milieuwetenschappelijke problemen te laten werken. Dit concretiseert naar de mening van de commissie in voldoende mate de eindkwalificaties inzake multidisciplinariteit.

Naar aanleiding van opmerkingen in de VSNU-visitatie van de ongedeelde opleiding in �001-�00� besteedt de opleiding in het programma nu meer aandacht aan de interdisciplinaire attitudeontwikkeling; dit blijkt onder andere uit de opbouw van het programma. Van de tien verplichte vakken per opleiding zijn er vijf verplicht voor zowel studenten van de bachelor-opleiding Milieu-Maatschappij- als van Milieu-Natuurwetenschappen. Het gaat daarbij vooral om het aanleren van begrip voor elkaars attitude; het is niet de bedoeling om studenten diep-gaande kennis van de andere discipline bij te brengen. De commissie constateert op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken dat de verdeling hierin tussen beide bacheloroplei-dingen niet gelijk is; studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen krijgen minder bètavakken aangeboden dan studenten Milieu-Natuurwetenschappen gamma-vakken aangeboden krijgen. Dit blijkt ook onder de studenten zelf een punt van discussie.

Page 49: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

49QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Beide bacheloropleidingen besteden veel aandacht aan het opdoen van onderzoeksvaardig-heden. In de bacheloropleiding wordt ook aandacht besteed aan de geschiedenis van milieu-vraagstukken. In het zelfevaluatierapport wordt aan de hand van de ‘milieucausaliteitsketen’ getoond hoe milieudruk zich vertaalt in milieuverandering en maatschappelijke reacties daarop, en hoe milieudruk weer wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten en beleid – op hun beurt weer beïnvloed door reacties op milieuverandering. In het schema worden bèta-, gamma- en bèta/gammavelden aangegeven. De commissie vindt dit een heldere weergave, maar voor haar wordt hiermee niet duidelijk hoe in elk van beide bachelors, en in dit geval dus voor de opleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen, voldoende basiskennis wordt inge-bracht om de gehele causaliteitsketen in voldoende mate te overzien. De commissie constateert dat het curriculum studenten in beperkte mate informeert over de mobiliserende kracht van de milieubeweging. Studenten zouden hier wel graag meer aandacht voor zien. Naar de mening van de commissie is in de staf daarvoor voldoende expertise aanwezig.

Er is voortgaande ‘niveaubewaking’, zo blijkt uit de stukken die de commissie heeft ingezien en uit de gesprekken. De opleiding adviseert studenten in hun keuzen van optionele cursus-sen, passend bij de richting die de student kiest. De examencommissie heeft een helder beleid inzake de goedkeuring van de niet-verplichte delen van de programma’s en voert dat naar de mening van de commissie op bevredigende wijze uit.

Hoewel de commissie constateert dat de eindkwalificaties zeker in het programma worden geconcretiseerd, is in gesprekken met zowel studenten als staf gebleken dat er behoefte is aan meer aandacht voor internationale aspecten van de milieuproblematiek, inclusief de relatie(s) milieu-ontwikkeling, en de klimaatproblematiek. Dat er bij de docenten van de opleiding juist op dat laatste terrein internationaal erkende deskundigheid aanwezig is, bleek bij studenten niet bekend. Hier ligt naar de mening van de commissie een kans voor de opleiding. Docenten zijn het met de commissie eens dat het goed mogelijk is om meer kennis betreffende klimaat-verandering in het onderwijsprogramma op te nemen. Docenten zouden ook graag een vak wetenschapstheorie willen aanbieden. Het kritisch reflectieve aspect kan naar hun mening versterkt worden. De commissie is het hiermee eens. Studenten vinden dat er in de opleiding al veel aandacht is voor het aanleren van academische vaardigheden. Het vak wetenschapsfiloso-fie is verplicht, zij het dat studenten kunnen kiezen bij welke studierichting ze het vak volgen. De commissie is verheugd dat aan dit aspect serieus aandacht besteed wordt.

In de bacheloropleiding wordt een aantal cursussen in het Engels gegeven. Studenten maken melding van zwakke Engelse taalvaardigheid van enkele buitenlandse studenten en van som-mige docenten. De opleiding erkent het belang van verbetering van het niveau van het Engels. Studenten kunnen nu in hun profileringsruimte Engelse lessen volgen en de opleiding is voor-nemens studenten meer dan nu het geval is hierop te wijzen. De opleiding wil in de toekomst strenger toetsen op Engelse taalvaardigheid.

SamenvattendHet programma is opgebouwd langs vier ‘leerlijnen’ volgens de centrale structuur van Universi-teit Utrecht. Er is sprake van een sterk vraaggestuurde inrichting. Eindkwalificaties worden goed geconcretiseerd, maar het programma kan meer aansluiten bij de specifieke deskundigheid van de docenten. Studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen krijgen weinig bètavakken aangeboden. Blijvende aandacht voor Engelse taalvaardigheid is gewenst.

Oordeel commissie: voldoende

Page 50: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

50 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

De vier leerlijnen vormen de kern van de opleiding. De sterke verwevenheid van deze leer-lijnen in het curriculum waarborgt de interne samenhang en zorgt ervoor dat alle eindter-men gehaald worden. De vier leerlijnen zorgen ook voor een cumulatie van opgedane kennis waardoor overlap en herhaling worden voorkomen. De commissie is hier tevreden over. Het zelfevaluatierapport geeft van drie leerlijnen een overzicht van de �5 majorvakken in relatie tot de leerlijnen en niveau. De leerlijn Competenties is niet uitgewerkt in aparte cursussen, zo constateert de commissie. De opleiding is van mening dat vaardigheden in vele cursussen worden getraind. De commissie kan zich hierin vinden. Bereikte resultaten en vorderingen kunnen in een digitaal portfolio opgenomen worden, aldus de opleiding.

Ondanks de aandacht voor de ‘attitude-interdisciplinariteit’ die de opleiding beoogt, is de fei-telijke doorwerking ervan naar studenten toe volgens de commissie een punt dat voortdurende aandacht vergt. Veel informatie uit het zelfevaluatierapport over de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen is identiek aan de informatie over de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Ook uit de gesprekken met studenten blijkt dat de scheiding tussen de twee opleidingen niet altijd even duidelijk is. In het eerste jaar zijn de drie verplichte cursussen van het basisprogramma voor beide opleidingen gelijk. Naarmate studenten verder in de studie komen, is er meer sprake van twee verschillende bachelors. In het tweede jaar en derde jaar is er nog slechts één verplichte gemeenschappelijke cursus, maar studenten kunnen dit aanvul-len in de sfeer van de keuzevakken. In de bacheloropleiding worden twee opties geboden voor thematische verdieping en profilering (‘Milieu en Ruimtegebruik’ en ‘Milieu, Productie en Consumptie’), die voor beide bacheloropleidingen (Milieu-Maatschappijwetenschappen en Milieu-Natuurwetenschappen) gelijk zijn. Naar de mening van de commissie zijn dit relevante profileringen, waarvoor de nodige expertise inderdaad binnen de staf aanwezig is en waarvoor de voorbereiding in de eerste twee jaren adequaat is.

Tijdens het visitatiebezoek wordt duidelijk dat de opleiding soms bewust kiest voor het geschei-den aanbieden van cursusonderdelen die zowel in de bacheloropleiding Milieu-Maatschappij-wetenschappen als in de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen worden gegeven. Op deze wijze kan beter ingespeeld worden op de verschillen in niveau van basiskennis bij de studenten. Studenten moeten wel allemaal bij alle besprekingen aanwezig zijn. In het derde jaar wordt er weer meer samen gedaan in casestudies. De commissie kan zich hierin vinden. Zij geeft de opleiding in overweging om meer sterke elementen uit het Copernicus-onderzoek in de instrumentele vakken te laten terugkeren.

SamenvattendHet programma is opgebouwd rondom de vier leerlijnen die in het curriculum zijn verweven. Hiermee wordt samenhang van het programma goed geborgd. De opleiding besteedt veel aan-dacht aan attitude-interdisciplinariteit, onder andere door studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen en van Milieu-Natuurwetenschappen gezamenlijke vak-ken aan te bieden.

Oordeel commissie: goed

Page 51: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

51QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

De opleiding werkt met een vier perioden roostermodel; hiermee is een regelmatige sprei-ding van de studielast over elk cursusjaar mogelijk. Per onderwijsperiode (duur elf weken) volgt een student een programma van twee vakken (15 EC). Het bachelor-mastersysteem van de Universiteit Utrecht is zo opgezet, dat door middel van een systeem van tussentijdse toetsing en individuele reparatieopdrachten bij een serieuze (normatieve) inspanning door de student geen studieachterstand zal worden opgelopen. Als het toch voorkomt dat een student een studieonderdeel niet heeft behaald, moet hij dit in zijn geheel een jaar later overdoen. De commissie constateert mede op basis van het gesprek met de studenten dat de opzet van het programma (spreiding studielast, tussentijdse toetsing en individuele reparatieopdrachten) duidelijk de studeerbaarheid bevordert. De evaluatie van de studeerbaarheid en studielast van het onderwijs is bovendien ingebouwd in de interne kwaliteitszorgsystematiek.

Uit de universiteisbrede derdejaarsmonitor blijkt een gemiddelde studiebelasting van �6,4 uur per week van studenten van de Faculteit Geowetenschappen. Het zelfevaluatierapport meldt dat de slechts drie studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen die deze enquête hebben ingevuld gemiddeld 33.3 uur per week aan de studie besteden, zes-tien uur per week aan nevenactiviteiten en dertien uur per week aan betaald werk. Vanwege de geringe respons kunnen deze cijfers niet als representatief worden beschouwd. Uit het zelfeva-luatierapport blijkt dat studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschap-pen al drie jaar aangeven dat er meer in het bestaande vakkenpakket kan. Ook de studenten waarmee de commissie sprak gaven aan dat zij zelf het idee hebben dat er meer in het cur-riculum past dan nu wordt aangeboden. De commissie vindt een gemiddelde studiebelasting van �6,4 uur per week licht; zij is van mening dat de opleiding hier aandacht aan moet beste-den. De commissie geeft de opleiding in overweging om in het bachelorprogramma verdere verdieping en/of verbreding in te bouwen, dit vooral gezien de ambities die de opleiding toch ook op bachelorniveau zegt te willen nastreven. Gedacht kan worden aan verdieping door middel van het aanbieden van thematische onderwerpen, maar het lijkt ook wenselijk om te stimuleren dat er meer aan onderzoeksmethodiek en aan het schrijven van een afstudeerwerk wordt gedaan. Uit het zelfevaluatierapport blijkt overigens dat de opleiding dit punt reeds als een zwakte heeft onderkend en actie gaat ondernemen. Een voorbeeld is het aanpakken van het ervaren gebrek aan actuele onderwerpen door te bezien in hoeverre studenten uitgenodigd kunnen worden voor de maandelijkse Copernicus-colloquia en door suggesties aan te dragen voor gastsprekers voor de lezingen die de studievereniging organiseert. De commissie kan zich hierin vinden.

Voor de betere en ambitieuze studenten die onvoldoende aan hun trekken komen binnen het reguliere onderwijs heeft de opleiding besloten om een honoursprogramma (35 EC extra) te maken. Dit programma is begin �006 goedgekeurd door de commissie ‘Ruim baan voor talent’ en zal volledig ingevoerd worden medio �008, zo leest de commissie in het zelfevaluatierap-port. Circa 5% tot 10% van de studenten heeft zich voor het honoursprogramma aangemeld. Geen van de studenten die de commissie sprak, bleek voornemens aan het honoursprogramma deel te nemen. De commissie waardeert dat deze optie wordt aangeboden, maar vraagt zich af waarom de opleiding niet overweegt om de extra stof binnen de standaard 180 EC aan te bieden voor studenten met een bovengemiddelde intelligentie, temeer daar uit de evaluaties blijkt dat studenten gemiddeld veel minder tijd besteden aan hun studie dan de norm aan-

Page 52: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

5� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

geeft. Docenten meldden in het gesprek dat de opleiding dit graag zou willen, maar gezien de geringe omvang van de staf is het in de praktijk niet realiseerbaar om dit naast het reguliere programma te doen. De commissie kan zich hierin vinden.

SamenvattendHet programma is naar de mening van de commissie studeerbaar, mede door het systeem van tussentijdse toetsen waardoor een spreiding van studielast wordt bevorderd. Op basis van uitgevoerde evaluaties en de gesprekken met studenten constateert de commissie dat het cur-riculum ruimte biedt voor verdere verdieping/verbreding; de opleiding is voornemens hier actie op te ondernemen. Studenten hebben de mogelijkheid deel te nemen aan een honours-programma.

Oordeel commissie: voldoende

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

Alle vwo-profielen geven toegang tot de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschap-pen. De meeste instromers zijn afkomstig uit het vwo; de bacheloropleiding heeft geen bui-tenlandse studenten. Uit het gesprek met studenten blijkt dat het merendeel van de studenten die instromen in de milieu-maatschappijwetenschappelijke opleiding een cultuurprofiel heeft gevolgd op de middelbare school. Het valt de commissie op dat er meer vrouwen dan mannen instromen in de opleiding. Uit de evaluaties bleek de commissie dat studenten geen problemen ondervinden met de aansluiting tussen het voortgezet en het universitair onderwijs.

De voorlichting over de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen wordt gecoör-dineerd vanuit de facultaire afdeling Voorlichting en Marketing. Bij de Universiteit Utrecht is de voorlichting op twee niveaus georganiseerd: universiteitsbreed en opleidingsbreed. Tijdens de universitaire voorlichtingdagen in het voorjaar en het najaar verzorgt de opleiding ’s ochtends en ’s middags een opleidingsspecifiek voorlichtingsprogramma, waar docenten en studenten een beeld schetsen van de inhoud van de opleiding en hoe het is om Milieu-Maatschappij-wetenschappen te studeren. Daarnaast worden tijdens de lunch alumni uitgenodigd, die een korte presentatie geven over hun werk en hun ervaringen als afgestudeerde Milieuwetenschap-pers op de arbeidsmarkt. Gevraagd naar wat de opleiding van de Universiteit Utrecht onder-scheidt van andere opleidingen in Nederland en waarom studenten juist hebben gekozen voor de bacheloropleiding van de Universiteit Utrecht, antwoorden de studenten dat voorname-lijk de interdisciplinariteit en de nauwe verbondenheid tussen de twee bacheloropleidingen hen aansprak. Studenten Milieu-Maatschappijwetenschappen vinden dat zij nu ook inzicht gekregen hebben hoe natuurwetenschappers werken en dientengevolge beter in staat zijn die denkbeelden te integreren in beleid. Alumni geven als reden voor hun keus voor de Universi-teit Utrecht de goede naam die de universiteit heeft, de stad zelf en het enthousiasme van de docenten op de open dag. Als achttienjarige hadden zij geen idee welke wetenschappers op de universiteit rondliepen en dat heeft als argument dan ook geen enkele rol gespeeld. De com-missie is tevreden over de voorlichting van de opleiding, maar betreurt dat wetenschappers van naam daar in de praktijk geen rol in (kunnen) vervullen.

Page 53: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

53QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De instroom van studenten Milieu-Maatschappijwetenschappen betrof de afgelopen jaren gemiddeld achttien studenten, een geringer aantal dan in de jaren negentig. De opleiding streeft naar een minimum aantal studenten van �5 studenten per cohort. In de afgelopen jaren is dit streefcijfer niet gehaald. De opleiding constateert in het zelfevaluatierapport dat de instroom van de afgelopen jaren relatief gering lijkt in vergelijking met de signalen uit scholierenenquê-tes, waaruit blijkt dat scholieren nog steeds veel aandacht hebben voor milieuvraagstukken. Het belangrijkste knelpunt in de beeldvorming is het concreet maken van de beroepspraktijk, aldus de opleiding. Om die reden wordt daar gericht aandacht aan gegeven in de voorlichting. De commissie heeft hier waardering voor. De commissie waardeert dat de opleiding probeert het geringe aantal studenten op te vangen door het programma zodanig te organiseren dat in de meeste modulen het aantal deelnemende studenten groter is dan �5, bijvoorbeeld door cur-sussen gezamenlijk aan te bieden met de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen of door vakken te combineren met andere opleidingen. Maar naar de mening van de commissie levert dit toch ook ernstige hiaten op in vakken als Milieueconomie en -recht, Internationaal milieubeleid, Milieusociologie en Onderzoeksvaardigheden.

De opleiding is voornemens om met ingang van de nieuwe cursus te gaan werken met een bindend studieadvies voor eerstejaars studenten. De commissie plaatst vraagtekens bij de zin van een bindend studieadvies op basis van onderzoeken op dit terrein en ervaringen elders.

SamenvattendAlle vwo-profielen geven toegang tot de bachelor. De commissie is van mening dat er sprake is van geschikte toelatingseisen en goede checks daarop. Naar haar mening loopt de aansluiting goed en is de voorlichting die aan aanstaande studenten gegeven wordt realistisch.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

De bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen omvat totaal 180 EC gelijk ver-deeld over de drie studiejaren, oftewel 1.680 studiebelastingsuren per jaar conform de Uni-versiteit Utrecht. Uit de evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat studenten in de praktijk minder tijd nodig hebben (zie ook bij facet 7: studeerbaarheid). Het format van het programma bestaat uit een verplichte major (75 EC), majorgebonden keuzevakken (60 EC) en vrije keuzeruimte (45 EC).

Studenten hebben vanaf medio �007 de mogelijkheid om deel te nemen aan een honourspro-gramma van 35 EC extra studieonderdelen. Dit programma zal parallel lopen aan de bachelor-jaren twee en drie en zich voornamelijk richten op wetenschappelijk onderzoek, zodat meer theoretische diepgang gekregen kan worden.

SamenvattendDe opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Voor studenten die deelnemen aan het honoursprogramma is de omvang van het programma �15 EC.

Page 54: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

54 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

De bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen biedt studenten probleemge-oriënteerd, activerend onderwijs. Probleemgeörienteerd omdat wetenschappelijke kennis en theorieën worden behandeld in relatie tot actuele milieuvraagstukken en activerend omdat cursussen zodanig zijn ingericht dat een actieve leerhouding wordt gestimuleerd. Dat gebeurt met werkvormen als samenwerkingsopdrachten, practica, presentaties, papers schrijven, (project)opdrachten et cetera. De commissie heeft waardering voor het gekozen didactisch concept en de daarbij behorende diversiteit aan werkvormen die bevorderen dat de studenten vroegtijdig beginnen met de bestudering van de aangeboden leerstof. De commissie wil wel een kanttekening plaatsen. Een koppeling van de per cursus gekozen werkvormen en de doel-stellingen van de cursus wordt naar de mening van de commissie niet echt gelegd. Zelfstudie (exclusief thesis) maakt ruim de helft uit van de totale studielast; eenvierde is profilerings-ruimte en de rest is college, practicum et cetera. De commissie vindt dit redelijk. Naar de mening van de commissie sluit het didactisch systeem niet alleen goed aan bij de doelstellin-gen en is het sturend bij de vormgeving, maar ook wordt het didactisch systeem gerealiseerd. De commissie is tevreden over het aantal contacturen.

De commissie zou graag meer aandacht willen zien voor methodische aspecten van het onder-zoek. De opleiding biedt studenten wel een casestudy methodiek aan die ingaat op de basis-strategie van veel onderzoek, maar docenten erkennen dat case-analyse systematischer in het onderwijs aan bod moet komen.

De bachelorthesis omvat slechts 7,5 EC (tien weken). Studenten geven zelf aan dat er rela-tief weinig tijd is om de thesis te maken. In het gesprek met docenten blijkt dat het om een universiteitsbrede regel gaat waar de opleiding zich aan moet conformeren. De opleiding zelf zou ingeval haar de keus gelaten werd ook liever meer tijd aan het bacheloreindwerk kunnen besteden. De universitaire regeling van 7,5 EC werkt in zoverre belemmerend dat de opleiding studenten niet kan verplichten om voor meer EC te gaan. Studenten die dat willen hebben nu wel de mogelijkheid om hun bachelorthesis voltijds te doen voor 15 EC. Ongeveer een kwart van de studenten Milieu-Maatschappijwetenschappen maakt van deze mogelijkheid gebruik. De commissie had liever gezien dat de omvang van de thesis duidelijk groter was dan het nu vastgestelde minimum van 7,5 EC.

SamenvattendDe bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen biedt studenten probleemgeoriën-teerd, activerend onderwijs met veel diversiteit aan werkvormen. Dit is geheel in lijn met de doelstellingen van de opleiding. Op grond van een universiteitsbrede regel omvat het bachelor-eindwerk slechts 7,5 EC; studenten die dat willen kunnen echter ook hun bachelorthesis voor 15 EC doen. De commissie is hier voorstander van.

Oordeel commissie: goed

Page 55: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

55QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Het systeem van beoordelen en toetsen is voor beide bacheloropleidingen gelijk. In het zelf-evaluatierapport leest de commissie dat alle bachelorcursussen worden getoetst volgens het universitaire model ‘continue toetsing’. Dit betekent dat elk eindcijfer minimaal uit twee deel-cijfers bestaat. Deelcijfers kunnen bestaan uit opgaven, mondelinge en/of schriftelijke rap-portages of deeltentamens. Het instrument van continue toetsing geeft de studenten bijtijds helderheid over voortgang en draagt daarmee bij aan de nominale studievoortgang. De com-missie waardeert dat en ook studenten oordelen positief over het systeem, bleek in het gesprek. Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van toetsvormen per cursus. De commissie vindt de tabel overzichtelijk en inzichtelijk; de toetsing is naar haar mening zorgvuldig en goed doordacht. Het systeem dekt de eindkwalificaties en de toetsing per onderdeel sluit aan op de leerdoelen. De commissie constateert inhoudelijke feedback en naar haar mening functioneert de examencommissie goed.

In de meeste gevallen worden studenten individueel getoetst. In de afgelopen twee jaar heeft één bachelorstudent gebruikgemaakt van zijn beroepsrecht, zo blijkt in het gesprek met de examencommissie. Dit is met een minnelijke schikking afgehandeld. Bij klachten over exami-nering in een keuzevak moet de student bij de desbetreffende opleiding zijn.

De commissie is in zijn algemeenheid tevreden over de gebruikte toetsvormen. Wel valt haar op dat geen toetsing van algemene academische vaardigheden zoals oordeelsvorming en kritisch vermogen plaatsvindt anders dan toetsing van de vaardigheden in het wetenschappelijk debat zoals in het vak ‘Milieu, bevolking en resources’, en bij de beoordeling van het afstudeerwerk. Ten behoeve van het aanleren van academische vaardigheden moeten studenten regelmatig een paper schrijven; de beoordeling daarvan gebeurt door de individuele docent van het desbetref-fende vak. De vorige visitatie leidde tot de constatering dat de begeleiding van de eindscripties niet optimaal was en de waardering dikwijls te hoog. De begeleiding diende volgens de toen-malige commissie niet al te zeer aan de individuele docenten te worden overgelaten. Hoewel de vorige visitatie de doctoraalscripties in de ongedeelde opleiding betrof, is dit punt naar de mening van de commissie ook van potentieel belang voor de bachelortheses. Uit de gesprek-ken en de ter visitatie aanwezige documenten bleek dat de begeleiding van de bachelorthesis door één docent wordt gedaan. De commissie plaatst hier vraagtekens bij en sluit niet uit dat inbreng door een tweede staflid (ook al is dat minder intensief dan de betrokkenheid van de eerste begeleider) winst zou opleveren in termen van didactisch effect en van kwaliteit van het eindproduct.

De commissie constateert hoge slagingspercentages. De beoordeling van het niveau van de the-sis viel bij de commissieleden meestal wat lager uit (zij het niet erg veel) dan het verleende cij-fer. Dit is in dit geval naar de mening van de commissie toch opvallend, aangezien de inhoud van de thesis voor 70% bepalend is voor dat eindcijfer. De commissie constateert dat de oplei-ding geen toetsing uitvoert op de beoordeling, iets dat naar de mening van de commissie wel zou moeten. Docenten moeten naar de mening van de commissie over elkaar oordelen over de mate van kritische reflectie in het programma. De examencommissie meldt dat veel docenten een cursus ‘Toetsen en beoordelen’ gevolgd hebben en dat er binnen de opleiding gebruikge-maakt wordt van peer review. De meeste docenten geven bovendien gastcolleges in een ander vak en er is geregeld sectieoverleg (eens in de drie à vier weken). Ook bij de ontwikkeling van

Page 56: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

56 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

nieuwe vakken wordt uitgebreid over de inhoud van de vakken gesproken. De commissie kan zich hierin vinden.

SamenvattendDe opleiding maakt gebruik van vele toetsvormen; zij volgt het universitaire model ‘continue toetsing’. De toetsing is naar de mening van de commissie zorgvuldig en goed doordacht; de commissie mist toetsing op de beoordeling en van algemene academische vaardigheden.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

1.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

De verantwoordelijkheid voor het onderwijs ligt bij het vaste wetenschappelijk personeel dat verreweg het grootste deel van het onderwijs ook daadwerkelijk geeft. Docenten van de oplei-ding genieten in binnen- en buitenland een goede wetenschappelijke reputatie. Promovendi worden ingezet bij de ondersteuning van het onderwijs, zoals voor de begeleiding van werk-groepen en assisteren bij de practica. In incidentele gevallen verzorgen de promovendi ook col-leges. Het grootste deel van het onderwijs in de opleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen wordt ontwikkeld en verzorgd door medewerkers van de secties Milieu-Maatschappijweten-schappen en Milieu-Natuurwetenschappen. Alle docenten van deze secties zijn tevens actief in het wetenschappelijk onderzoek van het Copernicus Onderzoeksinstituut voor Duurzame Ontwikkeling en Innovatie en van de landelijke onderzoekschool SENSE en alle docenten zijn gepromoveerd. Het is een regel van de Universiteit Utrecht dat wetenschappelijk mede-werkers geen vaste aanstelling krijgen indien zij niet zijn gepromoveerd. Het beleid bij vaste aanstellingen is bovendien dat medewerkers worden aangesteld voor gemengde onderwijs- en onderzoekstaken. De opleiding stelt eisen aan de staf ten aanzien van het aantal publicaties dat per jaar moet worden gedaan. Voor een ud is dat minimaal twee publicaties per jaar. Recent zijn de beoordelingscriteria voor uhd’s aangescherpt.

De verdeling tussen onderzoekstijd en onderwijs is gemiddeld 30 à 40% onderzoek en 50% aan onderwijs; circa 10% wordt besteed aan leidinggevende taken. Onderwijs en onderzoek worden even belangrijk gevonden, blijkt uit het gesprek met de docenten. De opleiding kent een stabiele samenstelling van het team en dat heeft ertoe geleid dat zowel op het terrein van onderwijs als onderzoek docenten vrijwel naadloos op elkaar aansluiten.

Page 57: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

57QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendHet vaste wetenschappelijk personeel is verantwoordelijk voor het onderwijs; alle docenten zijn gepromoveerd. Er is sprake van goede wetenschappelijke onderbouwing van het onder-wijs. De commissie waardeert het (aanname- en promotie)beleid met betrekking tot het per-soneel en onderzoekers.

Oordeel commissie: goed

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Het aantal fte dat wordt ingezet voor onderwijs stijgt elk jaar gemiddeld met 0,3 fte; het gemiddelde van de laatste drie jaar is 5,� fte voor 149 studenten. De student-stafratio komt daarmee op �6,7 : 1, maar in het studiejaar �004-�005 was er sprake van een student-stafratio van 3�,3 : 1. Deze getallen gelden voor de twee bacheloropleidingen samen. Het aantal afge-studeerden per fte is gemiddeld 5,� studenten; jaarlijks behalen tussen de �5 en �9 studenten hun bachelordiploma. De commissie is van mening dat het om relatief grote aantallen gaat, maar dat er sprake is van voldoende personeel om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen.

De meeste docenten geven met plezier college, aldus het managementteam. Er is sprake van goede betrokkenheid van de staf. Wel signaleert men een toenemende werkdruk, die ook steeds vaker wordt genoemd als een probleem. Docenten beamen dat de werkdruk toeneemt, maar naar eigen zeggen kan het team hier goed mee omgaan, vooral omdat het onderwerp in het team bespreekbaar is. De hogere werkdruk komt deels door de vele veranderingen, de druk op het onderwijs en het grote aantal vakken dat door docenten moet worden gegeven, maar wordt deels ook door de docenten zelf gecreëerd, zo merken leden van het managementteam op, omdat ze door hun enthousiasme en betrokkenheid te veel werk op zich laden. Docenten zijn niet tevreden met een zes in de beoordeling van studenten. Het managementteam probeert daarom de docenten af en toe af te remmen.

SamenvattendDe student-stafratio is gemiddeld �6,7 : 1, naar de mening van de commissie voldoende om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Uit de gesprekken met zowel staf als docenten blijkt dat de toenemende werkdruk geen negatieve gevolgen heeft voor de onderwijsinzet.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

De Universiteit Utrecht wil in het omgaan met veranderingen in het hoger onderwijs interna-tionaal in de voorhoede verkeren en investeert daarom in de voortgaande professionalisering van het universitair docentschap. Jaarlijks wordt in de begroting geld gereserveerd ten behoeve van scholing van docenten. De universiteit biedt veel mogelijkheden om de doceervaardig-heid te optimaliseren. Elke docent in het universitair onderwijs moet beschikken over de Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO). Deze kwalificatie is minimaal vereist voor de functies van ud,

Page 58: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

58 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

uhd en voor hoogleraren. Medewerkers krijgen hiertoe een opleiding en worden begeleid door een tutor. Met de tutor wordt een opleidingsplan opgesteld en worden afspraken gemaakt over het geven van onderwijs en het volgen van cursussen; de vorderingen en resultaten worden vastgelegd in een portfolio. Het cursusaanbod is afgestemd op de behoeften van de docenten en zodanig gestructureerd dat de reflectie op en verbetering van de facultaire onderwijspraktijk centraal staat. Het onderwijsportfolio is uitgangspunt voor toetsing door een facultaire com-missie. De commissie is erg te spreken over deze aanpak.

Na de basiskwalificatie kan de docent doorgroeien naar een senior kwalificatie. Docenten moeten een Senior Kwalificatie Onderwijs hebben om voor een positie als uhd in aanmerking te kunnen komen. Deze kwalificatie kan een docent alleen krijgen als hij substantieel heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van het onderwijs. Docenten en docent/onderzoekers die ten minste de basiskwalificatie onderwijs hebben verworven kunnen verder gebruikmaken van het professionaliseringsaanbod van het Center of Excellence in University Teaching. In het loopbaanbeleid van de universiteit is het mogelijk hoogleraar te worden met als hoofdtaak onderwijs.

Sinds �000 is het ook mogelijk een leergang ‘academisch leiderschap’ te volgen, bedoeld voor docenten die een voortrekkersrol vervullen bij onderwijsontwikkeling dan wel ambities in die richting hebben. De cursus richt zich op hoogleraren die onderwijsdirecteur of vakgroepleider willen worden en is vooral gericht op het verkrijgen van specifieke managementvaardighe-den voor het leidinggeven aan academici. Per jaar worden één of twee senior stafleden in de gelegenheid gesteld deze cursus te volgen. In de afgelopen periode is deze cursus door twee uhd’s/hoogleraren van de staf van de opleidingen Milieuwetenschappen gevolgd. De commis-sie is verheugd te constateren dat de opleiding ook daadwerkelijk gebruikmaakt van de kansen die de universiteit medewerkers biedt. De aanpak van de universiteit/opleiding is naar haar oordeel een voorbeeld van best practice. Het is een vorm van kwaliteitsborging waarin de UU uniek is. Een verdere versterking van dit beleid zou naar de mening van de commissie zijn ook de senior kwalificatie verplicht te stellen voor alle zittende en nieuwe docenten. De com-missie waardeert bijzonder dat de onderwijsevaluatie wordt gekoppeld aan het personeelsbe-leid. Door deze koppeling ontstaat een zichzelf regulerende kwaliteitszorgsystematiek voor het onderdeel personeelsbeleid. Van een integrale aanpak zou naar de mening van de commissie sprake zijn als er ingeval van (grootschalige) onderwijsvernieuwing dwarsverbanden zouden worden gelegd met alle onderwerpen van kwaliteitszorg.

Een aandachtspunt dat uit het visitatiebezoek naar voren kwam is de Engelse taalvaardig-heid van sommige docenten. Dit speelt vooral in de masteropleiding een rol, maar is naar de mening van de commissie ook van belang in de bacheloropleidingen.

De commissie kreeg de indruk dat de organisatie van het onderwijsinstituut goed loopt. De leiderschapsstijl en ook de open en informatieve gesprekken heeft zij zeer gewaardeerd.

SamenvattendHet onderwijs wordt verzorgd door goed gekwalificeerde docenten. De Universiteit Utrecht biedt ruime mogelijkheden de doceervaardigheid te optimaliseren, waar de opleiding ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Het cursusaanbod is afgestemd op de behoeften van de docenten en zodanig gestructureerd dat de reflectie op en verbetering van de facultaire onderwijspraktijk centraal staat. Het onderwijsportfolio is uitgangspunt voor toetsing door een facultaire commissie.

Page 59: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

59QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

1.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

De meeste hoor- en werkcolleges binnen de onderwijsprogramma’s van Milieuwetenschap-pen worden gegeven in het W.C. van Unnikgebouw en het M. Ruppertgebouw. De onder-wijsruimten in deze gebouwen zijn recentelijk gerenoveerd en uitgebreid alsmede voorzien van moderne audiovisuele apparatuur. Studenten hebben de beschikking over een uitstekende bibliotheek en goede computerfaciliteiten, zo bleek tijdens een rondgang door de universiteit. Ook biedt de universiteit aan studenten voorzieningen voor zelfstudie. Naar de mening van de commissie zijn de onderwijsvoorzieningen voldoende en afgestemd op de gekozen werk-vormen. De ICT vindt zij adequaat en toereikend. Het viel de commissie op dat al afspraken moeten worden gemaakt over het reserveren van zalen en dergelijke ver voordat het definitieve programma met bijbehorend rooster zijn vastgesteld. De commissie vraagt daar aandacht voor van de faculteit.

SamenvattendHuisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het onderwijsprogramma te reali-seren. De onderwijsvoorzieningen zijn goed afgestemd op de gekozen werkvormen. Planning van toe te wijzen ruimten en vaststelling van het definitief programma moeten meer syn-chroon gaan lopen.

Oordeel commissie: voldoende

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

De studieadviseur is het eerste aanspreekpunt voor studenten voor vragen omtrent en over-leg over mogelijke knelpunten in hun studieplanning en -voortgang; indien nodig verwijst de studieadviseur studenten door naar gespecialiseerde diensten van de Universiteit Utrecht. Gelijktijdig met de invoering van het bachelor-masterstelsel is per september �00� UU-breed ook het tutoraat ingevoerd. Uit evaluaties bleek echter dat het tutorsysteem door de meeste studenten niet wordt gewaardeerd, voornamelijk omdat er weinig behoefte is aan begelei-ding door tutoren naast de begeleiding door de studieadviseur. Met ingang van �006-�007 is daarom het tutorsysteem afgeschaft en vervangen door een studieloopbaanbegeleidingspro-gramma dat zal worden uitgevoerd door de studieadviseur in samenwerking met de bachelor-

Page 60: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

60 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

programmamanagers. Naar de mening van de commissie is de studievoortgangsbewaking van de opleiding effectief en informatief en besteedt de studiebegeleiding ook aandacht aan de studievoortgang.

Tot en met het academisch jaar �005-�006 hanteerde de opleiding een niet-bindend studie-advies, maar per september �006 introduceerde de Faculteit Geowetenschappen het bindend studieadvies (BSA). Per �009 zal de gehele Universiteit Utrecht het bindend studieadvies heb-ben ingevoerd. Ook Milieuwetenschappen gaat werken met het bindend studieadvies. Het doel is om studenten zo snel mogelijk op de voor hen geschikte plek te krijgen. Halverwege het eerste jaar krijgen studenten een adviserend studieadvies dat niet bindend is, gevolgd door een bindend studieadvies aan het einde van het jaar. Studenten kunnen hiertegen in beroep gaan bij het college van beroep. De opleiding kan op dit moment nog niet aangeven om hoeveel studenten het zal gaan, maar nu al voldoet 60% van de studenten van het eerste jaar aan het aantal punten dat zij aan het einde van het jaar moeten hebben. Met studenten die in februari een negatief studieadvies krijgen wordt een gesprek gevoerd. Waar zich problemen voor drei-gen te doen volgt coaching.

De commissie constateert op grond van de gesprekken met zowel studenten als docenten dat het contact tussen studenten en docenten erg goed is; docenten hebben zeer frequent contact met de studenten en studenten lopen makkelijk binnen.

SamenvattendDe studieadviseur is het eerste aanspreekpunt voor studenten; dit systeem werkt naar ieders tevredenheid, bleek tijdens het visitatiebezoek. Het contact tussen studenten en docenten is goed, de lijnen kort. Het tutorsysteem is wegens onvoldoende belangstelling van de zijde van studenten afgeschaft.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

1.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Voor de Bacheloropleidingen Milieuwetenschappen wordt binnen de opleiding gewerkt met een systeem van kwaliteitszorg gericht op het periodiek monitoren van de kwaliteit van het onderwijsprogramma, zowel op het niveau van cursussen als de curriculumopbouw, docen-ten, studieloopbaanbegeleiding en de onderwijsinfrastructuur. Daarnaast wordt ook het kwaliteitszorgsysteem zelf geregeld geëvalueerd. Naar de mening van de commissie is de kwa-liteitszorgsystematiek sterk gericht op controle achteraf en veel minder op kwaliteitsborging, preventiebeleid. Een uitzondering daarop is het kwaliteitszorgonderwerp ‘personeel’. De com-

Page 61: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

61QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

missie constateert dat daar in hoge mate sprake is van een zichzelf regulerende aanpak, zoals al eerder in deze rapportering opgemerkt. Per onderwerp is nauw omschreven wie waarvoor verantwoordelijk is, welke taken er bij horen en wanneer actie moet worden ondernomen. Het valt de commissie op dat desondanks een duidelijke eigen visie op kwaliteitszorg ontbreekt. Naar haar mening wordt mede daardoor niet systematisch aan kwaliteitsborging gedaan en worden geen dwarsverbanden gelegd tussen de te onderscheiden maar niet te scheiden kwali-teitszorgonderwerpen.

Elke cursus wordt met behulp van een grotendeels standaard vragenlijst na afloop van de module geëvalueerd. De curriculumopbouw en samenhang tussen modulen wordt bewaakt door voor elke jaargang een schriftelijke evaluatie en een evaluatiebijeenkomst te organiseren aan het einde van het studiejaar. Van deze evaluaties en bijeenkomsten wordt een rapportage gemaakt. De deelname aan de curriculumevaluaties (eerste en derde opleidingsjaar) blijkt zeer laag te zijn, waardoor de resultaten nauwelijks bruikbaar zijn voor het nemen van beslissingen over het programma. De commissie geeft de opleiding in overweging om deelname aan de evaluaties verplicht te stellen.

Resultaten van de evaluaties worden geagendeerd voor het overleg van de opleidingscommissie die eventueel ook zelf indien nodig of gewenst direct actie onderneemt. De opleidingscom-missie bekijkt de evaluaties, maar is zelf niet verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van de evaluaties. Onlangs zijn op initiatief van opleidingsdirecteur de opleidingscommissie en het opleidingsbestuur samengevoegd, zodat men nog sneller kan reageren op klachten en sugges-ties. Studenten zien nu ook direct wat er met hun adviezen gebeurt. Studenten meldden in het gesprek dat resultaten van evaluaties ook altijd door de studenten worden besproken.

Er is geen structurele aanpak van borging van contacten met buitenlandse opleidingen. Internationale vergelijking gebeurt op individueel niveau. Docenten die het niveau ‘Excel-lent university teaching’ bereiken mogen buitenlandse reizen maken, zo bleek in het gesprek met docenten. Dit biedt hen de gelegenheid om informatie uit te wisselen met buitenlandse collega’s.

De commissie concludeerde op grond van de kwaliteitszorgnotitie, het zelfevaluatierapport en de gesprekken die zij tijdens het visitatiebezoek met de kwaliteitscoördinator en het manage-mentteam voerde, dat kwaliteitszorg aantoonbaar een speerpunt is bij de opleiding en een thema dat veel aandacht krijgt. De commissie heeft waardering voor de gedetailleerde uit-werking van de systematiek, maar deze zou aanzienlijk aan kracht kunnen winnen door er een visie aan te koppelen, door de verschillende onderwerpen van kwaliteit in een onderlinge samenhang te brengen en door de kwaliteitsborging explicieter uit te werken.

SamenvattendKwaliteitszorg is aantoonbaar een speerpunt bij de opleiding en een thema dat veel aandacht krijgt. Periodiek wordt de kwaliteit van het onderwijsprogramma gemonitord, zowel op het niveau van cursussen als voor wat betreft de curriculumopbouw, docenten, studieloopbaan-begeleiding en onderwijsinfrastructuur.

Oordeel commissie: goed

Page 62: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

6� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht hoe de opleiding de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft aangegrepen om op basis van de kritiekpunten en de adviezen van de vorige visitatie het onderwijs te verbeteren; zowel van programmatische verbeteringen als van kleine aanpassingen op cursusniveau worden voorbeelden aangedragen. De commissie consta-teert dat de opleiding de kritiekpunten uit de VSNU-visitatie van de ongedeelde opleiding in �001-�00� in grote lijnen heeft opgevolgd. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport een aantal zwakke punten geïdentificeerd en heeft voor elk van deze zwakke punten een actiepunt geformuleerd. Deze verbeteracties zijn deels inmiddels uitgevoerd. Hierover heeft de opleiding de commissie tijdens het visitatiebezoek geïnformeerd.

Voor de beoordeling van de cursussen kijkt de opleiding naar de scores lager dan een 7. Andere punten waarnaar gekeken wordt zijn bijvoorbeeld de slagingspercentages en de kwaliteit van het Engels in Engelstalige cursussen. De commissie constateert een lichte achteruitgang van de waardering van de cursussen. Volgens de opleiding komt dit deels door de buitengewone inzet van docenten aan het begin van het nieuwe programma van de bachelor, maar ook blijkt de waardering soms per jaar te verschillen, zelfs als er geen wijzigingen in de vakken zijn. De cursusbeoordeling van de bachelorthesis van vorig jaar gaf een goede beoordeling. Studenten waarderen dat zij hun eigen onderzoek kunnen doen en dat zij daarin voor een groot deel hun eigen weg kunnen volgen.

Een lage evaluatiescore wordt besproken in de opleidingscommissie en er volgt een gesprek met de desbetreffende docent. Docenten hebben de plicht om te reageren op de evaluaties; zij moeten als reactie met een concreet voorstel komen wat men aan de te lage evaluatiescore gaat doen. Een lage score komt ook nadrukkelijk in de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken aan de orde. Wanneer geen verbetering optreedt, kan het consequenties hebben voor het vervolg van de carrière van de docent, bijvoorbeeld geen doorgang van schaal 11 naar 1�.

Studenten geven in het gesprek met de commissie aan dat ideeën en wensen van studenten voor aanpassing van het curriculum door de opleiding serieus worden opgepakt. Een voor-beeld hiervan is de wens naar meer aandacht voor mondiale milieuproblemen, vooral in relatie tot ontwikkelingslanden. Aan dit aspect wordt naar de smaak van de studenten op dit moment te weinig aandacht besteed, maar de opleiding heeft al aangegeven hier in de toekomst meer aandacht aan te zullen geven.

Naar aanleiding van klachten van studenten heeft de opleiding besloten te stoppen met het tutorsysteem. De commissie spreekt zijn verbazing uit dat de opleiding niet heeft overwogen om het tutorsysteem te verbeteren, maar in het gesprek blijkt dat de opleiding juist de groep studenten met problemen waar het tutorsysteem voor bedoeld is via dit systeem niet te pakken kreeg. Het merendeel van de studenten kwam niet opdagen bij bijeenkomsten, het tutorsy-steem voegde dus niets toe. Mede omdat er binnen de opleiding dermate korte lijnen zijn dat studenten zelf al direct op docenten afstappen als er problemen zijn, iets wat door de studenten in het gesprek beaamd werd, heeft de opleiding toen besloten het tutorsysteem af te schaffen.

Page 63: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

63QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendDe opleiding heeft het overstappen op de bachelor-masterstructuur aantoonbaar gebruikt om verbeteringen door te voeren naar aanleiding van de VSNU-visitatie van de ongedeelde oplei-ding in �001-�00�. Evaluatiescores worden mede gebruikt voor de beoordeling van docenten. Het tutorsysteem is afgeschaft, omdat gebleken was dat daarmee juist de doelgroep waar het systeem voor bedoeld is niet werd bereikt.

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

Universiteitsbreed wordt tweejaarlijks de tevredenheid onder studenten over het onderwijs gemeten door middel van de eerstejaarsmonitor en de derdejaarsmonitor. In deze monitor komen aspecten als het academisch niveau van de opleiding aan de orde, maar ook de tevre-denheid over faciliteiten, de sociale omgeving van de faculteit, de organisatie van het onderwijs en de inzet en ambities van de studenten. De meest recente eerstejaarsenquête is, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport, door geen enkele student van de bacheloropleiding Milieu-Maat-schappijwetenschappen ingevuld. De derdejaarsenquête is door drie studenten ingevuld. Deze studenten waardeerden de opleiding met een 7,0. Gezien de zeer kleine respons van studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen is het echter niet mogelijk om aan de uitkomsten van de universitaire monitor opleidingsspecifieke conclusies te verbinden, zo concludeert de opleiding zelf. De commissie onderschrijft deze conclusie, maar is ook van mening dat de opleiding de evaluaties op curriculumniveau zodanig moet organiseren dat er bruikbare informatie beschikbaar komt.

De opleiding onderhoudt onder andere contacten met de alumni via overleg met de alum-nivereniging van afgestudeerde milieuwetenschappers (Beaufort), die van oudsher de afge-studeerden van de doctoraalopleiding Milieuwetenschappen met elkaar verbindt. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is het contact met afgestudeerden losser geworden, zo wijst de praktijk uit. De opleiding heeft weinig zicht op het verloop van de studie van stu-denten die hun bacheloropleiding hebben afgesloten. Een groot deel van de studenten last een tijdelijke stop in na afronding van de bacheloropleiding om te gaan werken, reizen en/of zich rustig te beraden op de keuze van de vervolgmasteropleiding. De studieadviseur probeert wel de contacten te onderhouden, maar feitelijk heeft de opleiding op dit moment alleen zicht op eigen studenten die naar de masteropleiding doorstromen. De universiteit zoekt zelf de afge-studeerden niet op, maar nodigt alumni wel jaarlijks uit om voorlichting aan nieuwe studenten te geven. Naar de mening van de commissie is het contact met alumni en het beroepenveld beperkt – dit werd reeds bij facet 1 besproken. De opleiding is het hiermee eens, zo blijkt uit de gesprekken, en is voornemens hier actie op te ondernemen.

SamenvattendMedewerkers en studenten zijn aantoonbaar betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs. Het contact met alumni en het beroepenveld kan beter.

Oordeel commissie: voldoende

Page 64: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

64 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

1.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

De opleiding zelf is positief over de eerste resultaten met de bachelorthesis; zij constateert dat er sprake is van een gevarieerde onderwerpkeuze, een overwegend goede kwaliteit en dat de variatie aan kwaliteit een goede reflectie is van de variatie aan kwaliteit van de studenten. Van de eerste lichting bachelorstudenten zijn van de vijf studenten drie studenten doorgestroomd naar de masteropleiding Sustainable Development. en uit eerste onderzoeken blijkt het niveau van de afgestudeerden van voldoende niveau om deze masteropleidingen met succes te volgen. Ook de alumnus die de commissie sprak is doorgestroomd naar de eigen master; deze alumnus doet daarnaast ook kwantitatief onderzoek. De commissie waardeert dit.

Daarentegen is de commissie niet onder de indruk van de gemiddelde kwaliteit van de scripties die zij heeft ingezien en beoordeeld. Bij meerdere scripties plaatsten commissieleden vraagte-kens bij de gekozen methoden en technieken van onderzoek in relatie tot de probleemstelling, en ook waren naar haar mening kernbegrippen niet altijd duidelijk gedefinieerd en geoperatio-naliseerd en kan het gebruik van bronnen beter. De commissie vindt de uiteindelijke kwaliteit – zeker gezien het geringe aantal studiepunten dat voor het eindwerk beschikbaar is – wel voldoende. Op basis van de eerste resultaten van de bachelortheses concludeert de commissie dat gemiddeld genomen de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties.

De opleiding constateert in het zelfevaluatierapport dat aangezien de bacheloropleiding pas voor het vierde jaar operationeel is, er nog geen ervaring opgedaan is met de positie van bache-lors op de arbeidsmarkt. De commissie onderschrijft dit.

SamenvattendOp basis van de eerste resultaten van de bachelortheses kan geconcludeerd worden dat gemid-deld genomen de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. Er is nog te weinig ervaring opgedaan met de positie van afgestudeerden van een wetenschappelijke bacheloropleiding om daar conclusies aan te kunnen verbinden.

Oordeel commissie: voldoende

Page 65: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

65QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

Voor de opleiding zijn streefcijfers geformuleerd. De opleiding bepaalt het rendement van het eerste jaar op twee manieren. Ten eerste als het gemiddeld door de eerstejaarsstudenten behaalde aantal studiepunten gedurende het eerste jaar van hun studie. Ten tweede is het sla-gingspercentage bepaald voor de cursussen waaraan de studenten daadwerkelijk hebben deel-genomen en een resultaat hebben behaald. De opleiding streeft naar een studiepuntrendement in het eerste jaar van 70-100% (40-60 EC). De grens voor het bindend studieadvies wordt, conform de voor de Universiteit Utrecht geldende norm, gelegd bij 37,5 EC. Het gemiddelde slagingspercentage voor de cursussen voor alle vier cohorten bedraagt 85%, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport.

De opleiding wijkt wat de berekening van de rendementen betreft af van de opleidingen bij de andere universiteiten, waardoor vergelijking van cijfers niet mogelijk is. De commissie vindt het een goede zaak dat naast rendementscijfers in de vorm van percentages gewerkt wordt met een norm voor gerealiseerde studielast. De opleiding merkt terecht op dat de standaard rendementbepaling weinig zicht geeft op de werkelijke studievoortgang van de studenten. De commissie vraagt zich echter af waarom als norm gehanteerd wordt het gemiddeld aantal behaalde studiepunten per student. Zonder daarbij de spreiding te vermelden rond het gemid-delde geven deze cijfers ook weinig inzicht in de voortgang. De commissie geeft de opleiding in overweging om te werken met een norm die gebaseerd is op de verhouding tussen het door een cohort studenten te realiseren aantal studiepunten en de feitelijke realisering. Dat maakt het mogelijk de voortgang van studenten zichtbaar te maken tot op cursusniveau, waardoor ook potentiële knelpuntvakken zichtbaar worden. De wijze van berekenen van het slagingsper-centage geeft een vertekend positief beeld van de opleiding als daarbij niet vermeld wordt wat het gemiddelde deelnamecijfer is geweest.

Het zelfevaluatierapport gaf de commissie tevens inzicht in de doorstroom van studenten na het eerste jaar. Uit de tabel blijkt dat van de eerste drie cohorten gemiddeld 33% van de inge-stroomde eerstejaars studenten in de loop of na afloop van het eerste jaar is overgestapt naar een andere opleiding of (tijdelijk) gestopt is met studeren. Bij het visitatiebezoek zijn aan de commissie de geactualiseerde cijfers uitgereikt. Uit deze cijfers bleek dat het percentage iets naar boven moet worden bijgesteld. Over de vier cohorten is 34% van de studenten gestopt of overgestapt naar een andere opleiding. De commissie vindt dit een zeer hoog percentage en is van mening dat dit gegeven nader onderzoek vereist, zeker in een situatie waarin al gesproken moet worden van een lage instroom. Het voeren van exitgesprekken met behulp van gestan-daardiseerde gesprekspuntenlijsten zou een eerste stap kunnen zijn.

De commissie is het wel met de opleiding eens dat over het rendement van de bacheloropleiding op dit moment nog erg weinig te zeggen valt, omdat slechts de resultaten van de eerste cohort in beeld zijn. De universitaire streefcijfers voor onderwijsrendement (80% van de studenten met een positief studieadvies is afgestudeerd na vier jaar) worden door de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen nog niet gehaald; de opleiding blijft met 71% hieronder, maar de commissie is het met de opleiding eens dat hieraan geen bindende conclusies kunnen worden verbonden, omdat de volumina waarop de cijfers gebaseerd zijn, nog te gering zijn.

Page 66: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

66 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De commissie vindt het de taak van de examencommissie om de resultaten van evaluaties door te geven aan de opleidingscommissie. Studenten worden gevolgd in een studievolgsysteem; de opleiding maakt voortgangsprofielen voor elke student. De commissie is van mening dat een studievolgsysteem niet alleen bedoeld is om de individuele student te volgen, maar ook om naar het niveau van de cursussen te kijken. De commissie heeft op basis van de gesprekken met studenten en de documentatie die zij hierover heeft ingezien het gevoel dat er in een aan-tal cursussen meer lesstof mag. Leden van de examencommissie beamen in het gesprek dat er tot nog toe geen discussie met leden van de opleidingscommissie heeft plaatsgevonden of het nodig is om vakken moeilijker te maken. De commissie betreurt dat.

SamenvattendDe universiteit heeft streefcijfers geformuleerd voor onderwijsrendement. Op basis van de rendementscijfers van het eerste jaar concludeert de commissie dat het onderwijsrendement voldoende is. Wel is de commissie van mening dat de hoge uitval in het eerste jaar nader onderzoek vereist.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

1.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

Actief studeren in het buitenland wordt niet gestimuleerd, aldus de studenten, maar als een student het echt wil, dan denken docenten met haar/hem mee. Er zijn ook faciliteiten om de student dan terzijde te staan. Er is nu één student die een half jaar in het buitenland zit, maar zij constateert dat dit eigenlijk alleen kan als studenten hun studie zodanig kunnen plannen dat er gedurende hun periode in het buitenland geen verplichte vakken hoeven te worden gevolgd. Studenten vinden unaniem dat de internationale context van milieuvraagstukken, vooral in relatie tot ontwikkelingslanden, te weinig aan bod komt in het onderwijs; docenten zijn het hiermee eens. De opleiding zoekt momenteel naar mogelijkheden om internationale aspecten meer aan bod te laten komen.

In het derde studiejaar worden twee cursussen in het Engels gegeven.

De studievereniging organiseert sinds �004 jaarlijks een buitenlandse studiereis waarbij men een aantal bezoeken brengt aan plaatsen waar specifieke milieuvraagstukken aan de orde zijn en waar-bij men ook enkele wetenschappelijke instituten bezoekt. Jaarlijks worden andere bestemmingen gekozen: in �004 in Tsjechië, in �005 in Polen en in �006 in Spanje. Deze studiereis is de opvolger van een studiereis naar Midden-Europa uit het oude doctoraalprogramma Milieukunde, die om roostertechnische redenen helaas niet kon worden opgenomen in het bachelorprogramma.

Page 67: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

67QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Overzicht beoordelingen bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen Universiteit Utrecht

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Goed3. Oriëntatie Voldoende

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Goed5. Relatie doelstellingen en programma Voldoende6. Samenhang programma Goed7. Studielast Voldoende8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Goed11. Beoordeling en toetsing Goed

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Goed13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Goed

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Voldoende16. Studiebegeleiding Voldoende

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Goed

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Voldoende

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Voldoende�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over deze opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 68: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

68 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Page 69: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

69QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

2. Bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen Universiteit Utrecht

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Milieu-Natuurwetenschappen CROHO-nummer: 56988Niveau: bachelor Oriëntatie: woStudielast: 180 EC Graad: Bachelor of ScienceVariant(en): voltijdsLocatie(s): UtrechtEinddatum accreditatie: 31 december �008

2.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De Universiteit Utrecht biedt twee bacheloropleidingen milieuwetenschappen met elk twee (zelfde) studiesporen, namelijk de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen en de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Hiervoor is gekozen om didactische overwegingen en pragmatische redenen. Het gaat om twee verschillende oriëntaties op het domein van de milieuwetenschappen, elk met een eigen aard en vorm van verdieping. De bacheloropleidingen zijn gestart in �00�, conform de centrale richtlijnen voor invoering van de bachelor-masterstructuur van de Universiteit Utrecht. Het onderwijs wordt verzorgd door het onderwijsinstituut Innovatie- en Milieuwetenschappen (IMW), dat onderdeel is van het departement Innovatie- en Milieuwetenschappen van de Faculteit Geowetenschappen, één van de zeven faculteiten van de universiteit. Het voorliggende rapport betreft de bachelor-opleiding Milieu-Natuurwetenschappen. In de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschap-pen stromen jaarlijks gemiddeld twintig studenten in. Op dit moment (1 september �006) staan 53 studenten ingeschreven in de bachelor.

ZelfevaluatieHet zelfevaluatierapport bestaat uit een algemeen deel voor beide bacheloropleidingen met vervolgens delen die op de twee bacheloropleidingen afzonderlijk ingaan. Het zelfevaluatie-rapport bood de commissie inzicht in de structuur van de opleidingen. Naar de mening van de commissie geeft het zelfevaluatierapport een helder beeld van de opleiding, is informatief, toegankelijk en geeft een helder beeld van sterkten en zwakten. De tekst van het zelfevalua-tierapport is besproken met verschillende betrokken personen (collega-docenten, alumni, stu-denten) en instanties (opleidingscommissies, -besturen en facultaire/universitaire bestuurlijke teams) en goedgekeurd door het faculteitsbestuur.

2.1. Afbouw ongedeelde opleiding

Op 1 september �007 loopt de mogelijkheid af om volgens het oude doctoraalprogramma af te studeren. Op 1 september �006 stonden bij milieuwetenschappen nog twaalf studenten inge-schreven in de ongedeelde doctoraalopleidingen. Aan studenten die alleen nog hun afstudeer-

Page 70: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

70 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

onderzoek moeten afronden, maar om bepaalde redenen zijn vastgelopen, heeft de opleiding de mogelijkheid gegeven individuele begeleiding te krijgen van een externe deskundige, om alsnog op tijd hun doctoraaldiploma te halen. Aan studenten die waarschijnlijk niet klaar zijn vóór 31 augustus �007 heeft de opleiding de mogelijkheid geboden (onder voorwaarden) een bachelordiploma te halen.

2.2. Beoordelingskader

2.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

Met de opleiding wordt beoogd het overbrengen van kennis, vaardigheid en inzicht op het gebied van de milieu-natuurwetenschappen, academische vorming, en voorbereiding op een verdere studieloopbaan, in het bijzonder in de masteropleiding Sustainable Development, track Land Use, Environment & Biodiversity en track Energy & Resources, en de masteropleiding Natural Resources Management. De doelstellingen van de opleiding staan helder beschreven in de zelfevaluatie; de eindtermen zijn daaruit afgeleid en gespecificeerd naar Dublin Descrip-tors. Afgestudeerden van de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen hebben kennis van de body of knowledge van de Milieuwetenschappen, van de aard, de omvang en de oorzaken van de milieuproblematiek en van milieuwetenschappelijke concepten, van de methodologie van natuurwetenschappelijk milieuonderzoek en zij kunnen dit toepassen in onderzoek naar oorzaak-gevolgrelaties van milieuproblemen en de ruimtelijke aspecten van deze problemen, alsmede in onderzoek naar oplossingen van milieuproblemen. Verder hebben zij kennis van de mogelijkheden en beperkingen van de diverse milieurelevante disciplines voor het analyseren en oplossen van milieuproblemen, van de multidisciplinariteit van de milieuwetenschappen als vakgebied en zij zijn in staat de mogelijkheden en beperkingen van multidisciplinaire ambities in te zien. Daarnaast hebben afgestudeerden kennis van het gebruik van natuurwetenschap-pelijke informatie bij het ontwerpen, uitvoeren en toetsen van milieubeleid, van diverse simu-latie- en voorspellingsmodellen voor processen in milieucompartimenten en voor interacties tussen deze compartimenten en zijn zij in staat deze modellen toe te passen. Ook zijn ze in staat om natuurwetenschappelijke kennis over milieuvraagstukken in woord en geschrift over te dragen aan een breed publiek, en hebben zij kennis van en vaardigheden in het werken in een multidisciplinair teamverband.

De opleiding voldoet naar de mening van de commissie aan de eisen van het domeinspecifiek referentiekader. De eindtermen zijn verder uitgewerkt. Ook de multidisciplinariteit heeft naar de mening van de commissie goed vorm gekregen.

De eindkwalificaties sluiten aan bij wat bij vakgenoten in binnen- en buitenland verwachten. De opleiding heeft geen structureel contact met het afnemend beroepenveld. Waarborging van academische en professionele maatstaven gebeurt door periodieke consultatie van werk-gevers en alumni en door studentenevaluaties. Consultaties met het afnemend veld ziet de opleiding vooral als een zaak van de periodieke consultatie in ICM-verband, gastdocenten in het onderwijs en van ad-hoccontacten rond stages. Of de eindtermen voldoende aansluiten

Page 71: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

71QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

wordt zo voor wat betreft de specifieke opleidingen te Utrecht (met hun eigen keuze binnen het brede domein en de eigen invulling van de eindtermen) naar de mening van de commissie te weinig structureel getoetst. Naar haar mening kan de relatie met het beroepenveld beter. In het gesprek met het managementteam blijkt dat de opleiding hier zelf al over nadenkt en voor-nemens is om binnen het ICM-kader meer periodiek in gemeenschappelijkheid een arbeids-marktonderzoek te laten uitvoeren. Daarnaast wil de opleiding ook zelf structureler contact met het afnemend veld gaan organiseren, bijvoorbeeld in de vorm van een klankbordgroep. De commissie is tevreden over deze voornemens.

SamenvattendDe commissie constateert op grond van de documentatie en de gevoerde gesprekken dat de opleiding voldoet aan de eisen van het domeinspecifiek referentiekader. De eindtermen zijn goed uitgewerkt. De relatie met het beroepenveld is naar haar mening voor verbetering vatbaar.

Oordeel commissie: voldoende

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Het niveau van de opleiding stemt overeen met de Dublin Descriptors. Kennis en inzicht worden verworven door middel van een uitgebreid aanbod van op elkaar afgestemde acade-mische leerstof en verschillende onderwijsvormen. In de leerstof is ingebouwd dat elk jaar een niveau hoger ligt en dat er sprake is van voortbouw. De toepassing van kennis en inzicht vindt zowel disciplinair als multidisciplinair plaats. Het gaat om het compileren en interpreteren van kennis en inzicht en dit toepassen op oplossingsgerichte vraagstellingen en uit te werken tot bijbehorend onderzoek, zo leest de commissie in het zelfevaluatierapport. Ook wordt aan-dacht besteed aan oordeelsvorming, communicatieve vaardigheden en leervaardigheden. Naar de mening van de commissie verwerven studenten kennis en inzicht via een uitgebreid en op elkaar afgestemd leerstofaanbod; zij is tevreden over het aanbod aan leervaardigheden en con-stateert dat de vaardigheden – op oordeelsvorming na – behoorlijk zijn uitgewerkt.

In de cursussen wordt gebruikgemaakt van wetenschappelijke literatuur, zowel in de vorm van tekstboeken, als van actuele wetenschappelijke publicaties. Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van gebruikte tekstboeken in verplichte of majorgebonden keuzemodulen in de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen, naar de mening van de commissie een goede selectie. In de bacheloropleiding zit naar de mening van de commissie herkenbaar een gammacomponent (een van de leerboeken) en is ook aandacht voor wetenschapsfilosofie en -geschiedenis. De commissie heeft hier waardering voor. De commissie mist een expliciete strategie om te verifiëren of men de internationaal gangbare kwalificaties haalt.

De opleiding heeft naar eigen zeggen nog weinig inzicht in het eindniveau dat het afnemend beroepenveld van een universitaire bacheloropleiding verwacht. Uit de monitor bleek dat ook het afnemend veld het moeilijk vindt om de afgestudeerden van een universitaire bachelor-opleiding te plaatsen qua niveau. Het lijkt een kwestie van afwachten; de bachelor-master-structuur functioneert immers pas sinds een aantal jaren.

Page 72: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

7� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendDe eindkwalificaties stemmen overeen met de Dublin Descriptors. De eindkwalificaties zijn goed uitgewerkt tot op cursusniveau. Er wordt gebruikgemaakt van tekstboeken en weten-schappelijke literatuur. Studenten verwerven kennis en inzicht via een uitgebreid en op elkaar afgestemd leerstofaanbod. Oordeel commissie: goed

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen wordt vooral gezien als een natuurweten-schappelijke opleiding die primair voorbereidt op een masteropleiding. Dit kan zijn het eigen masterprogramma Sustainable Development (track A: Energy and Resources als vervolg op Milieu, Productie en Consumptie; track B: Land use, Environment and Biodiversity als ver-volg op Milieu en Ruimtegebruik) als ook andere gerelateerde masterprogramma’s in Utrecht zoals Natural Resources Management, Aardwetenschappen, Hydrologie en Toxicology and Environmental Health. Daarom is in de eindtermen nadrukkelijk de wetenschappelijke oriën-tatie op verschillende punten geëxpliciteerd, bijvoorbeeld waar het gaat om wetenschappelijk analyseren en oplossen van milieuwetenschappelijke problemen en het kennis hebben van ver-schillende onderzoeksmethodieken. Maar ook een verdere loopbaan in een toepassingsgericht beroepenveld is mogelijk. Uit de alumni-enquêtes blijkt dat het merendeel van de milieuwe-tenschappers werkzaam is in een onderzoeksgerichte context. Tijdens de visitatie is gebleken dat de opleiding volgt hoe het alumni elders vergaat en dat er tot op heden geen redenen tot zorg zijn betreffende hun inpassing elders. De eindtermen zijn naar de mening van de commis-sie voldoende specifiek gericht. Het valt de commissie op dat minder dan 50% doorgaat naar de masteropleiding Sustainable Development van de faculteit; van de totaal elf afgestudeer-den stroomden drie studenten door naar een andere masteropleiding binnen de Universiteit Utrecht en drie naar een masteropleiding van een andere universiteit.

Naar de mening van de commissie is in de eindtermen aandacht besteed aan de wetenschap-pelijke oriëntatie, inclusief het opdoen van kennis van onderzoeksmethodieken. De commissie heeft geconstateerd dat academische borging (vooral in internationaal verband) niet geschiedt op systematische wijze, maar op basis van ervaringen van de staf in hun internationale net-werken. Een meer systematische monitoring van de ontwikkelingen in internationaal verband zou naar de mening van de commissie wenselijk zijn. De commissie is tevreden over de balans met gammawetenschappen die zij aantrof in de opbouw van de opleiding en in de gebruikte tekstboeken.

Page 73: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

73QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendDe bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen bereidt studenten primair voor op een masteropleiding, maar ook een functie in een toepassingsgericht beroepenveld is mogelijk. De eindkwalificaties zijn ontleend aan de eisen uit de wetenschappelijke discipline. In de eindtermen neemt wetenschappelijke oriëntatie een duidelijke plaats in, inclusief het opdoen van kennis van onderzoeksmethodieken. De bacheloropleiding geeft rechtstreeks toegang tot diverse masteropleidingen van de Universiteit Utrecht.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: vol doende.

2.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Het onderwijsprogramma heeft duidelijke links met het onderzoek dat binnen het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling en Innovatie plaatsvindt, zo blijkt uit het zelfevaluatie-rapport. Alle docenten van de bacheloropleiding zijn tevens aangesteld als onderzoeker; hetzelfde geldt voor de meeste ‘externe’ docenten, die onderzoek doen bij andere relevante discipline-groepen. Er wordt gestructureerd gewerkt aan het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden, zowel kwalitatief als kwantitatief. Docenten genieten internationale wetenschappelijke bekend-heid en zijn actief in diverse nationale en internationale onderzoeksprogramma’s. Vanuit hun onderzoekexpertise besteden de docenten aandacht aan actuele wetenschappelijke theorieën; het onderzoek van de docenten is beoordeeld als zeer goed tot excellent. De commissie kan zich vinden in wat zij hierover in het zelfevaluatierapport leest. Naar haar mening is de inter-actie met het onderzoek via docenten die actief zijn in onderzoek goed.

In diverse vakken staan praktijkvraagstukken centraal, en/of worden interviews afgenomen in het werkveld en worden gastsprekers uitgenodigd, zo meldt het zelfevaluatierapport, dat hier-van ook een aantal voorbeelden geeft. De commissie is het hiermee eens. De opleiding biedt naar de mening van de commissie naast een duidelijke wetenschappelijke basis ook directe oriëntatie op de praktijk van het milieubeleid. Naar de mening van de commissie is er sprake van een doordachte gerichtheid op kennisontwikkeling. Er zijn meerdere gastdocenten uit de beroepenvelden. De relevante natuurwetenschappelijke disciplines komen naar de mening

Page 74: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

74 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

van de commissie alle voor in het curriculum en via studiebegeleiding wordt verzekerd dat studenten die een eigen inhoudelijk profiel nastreven ook daadwerkelijk in de eerste jaren van de opleiding de juiste keuzen maken. De oriëntatie op gamma-aspecten vindt de commissie bevredigend.

De commissie constateert dat bij de opleiding een academische sfeer heerst die studenten uitdaagt. De commissie waardeert dit. Naar haar mening is het aanleren van academische vaardigheden goed ingebouwd in het programma. Uit de gesprekken met studenten van de beide bacheloropleidingen bleek dat zij graag meer zouden willen horen over het eigen onder-zoek van de docenten. Studenten ervaren de docenten als zeer bevlogen, maar het lijkt wel of docenten terughoudend zijn in het vertellen over hun eigen onderzoek, aldus de studenten. Het blijkt dat docenten de bacheloropleiding vooral zien als een brede opleiding waarin een algemene basis wordt gelegd.

Voor de bachelorstudenten wordt door de opleiding wel eenmaal per jaar in samenwerking met de studievereniging een dag georganiseerd waarin de docenten vertellen over hun onderzoek. Ook worden aio’s ingezet bij cursussen. De commissie adviseert het team om de studenten van de bacheloropleidingen meer over het onderzoek van de docenten te informeren.

SamenvattendHet onderwijsprogramma sluit goed aan bij het onderzoek van docenten. De interactie met het onderzoek via docenten die actief zijn in onderzoek is naar de mening van de commissie goed en er is ook duidelijk sprake van een doordachte benadering gericht op kennisontwikke-ling. Bij de opleiding heerst een academische sfeer die studenten uitdaagt en het aanleren van academische vaardigheden is goed ingebouwd in het programma. De opleiding biedt tevens directe oriëntatie op de praktijk van het milieubeleid. Studenten van de bacheloropleiding kunnen naar de mening van de commissie beter geïnformeerd worden over het onderzoek van de docenten.

Oordeel commissie: goed

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het programma is opgebouwd volgens de centrale structuur van Universiteit Utrecht en langs vier heldere ‘leerlijnen’, te weten: ‘Milieuwetenschappelijk kader’, ‘Milieu-Natuurwetenschap-pen’, ‘Onderzoeksvaardigheden’ en ‘Competenties’. De vier leerlijnen vormen tezamen de weg naar het bereiken van de beoogde eindtermen van de opleiding. Daarnaast biedt het pro-gramma mogelijkheden tot verdieping/profilering (twee sporen) naast een integratieve syn-these in de bachelorthesis. De commissie constateert dat een sterk vraaggestuurde inrichting voorgeschreven is, wat blijkt uit de verplichte majorcursussen (75 EC) met 60 EC majorge-bonden keuzevakken en daarnaast een vrij deel (45 EC). Het totale majorprogramma bestaat uit 10+8=18 cursussen (135 EC) op drie niveaus: zeven inleidende (niveau 1), vijf verdiepende (niveau �) en zes gevorderde (niveau 3) cursussen. Voor dit programma kan de student kie-

Page 75: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

75QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

zen uit �5 door de opleiding aangeboden vakken. Multidisciplinariteit zit hem in de bèta- en gammagerichte vakken die doorlopen moeten worden door beide groepen studenten, de pro-bleemgerichte benadering waardoor gekeken kan worden naar de problemen vanuit verschil-lende disciplinaire invalshoeken en de werkvormen maken het mogelijk om studenten met een verschillende disciplinaire achtergrond samen aan milieuwetenschappelijke problemen te laten werken. Dit concretiseert naar de mening van de commissie in voldoende mate de eindkwali-ficaties inzake multidisciplinariteit.

Naar aanleiding van opmerkingen in de VSNU-visitatie van de ongedeelde opleiding in �001-�00� besteedt de opleiding in het programma nu meer aandacht aan de interdisciplinaire atti-tudeontwikkeling. Van de tien verplichte vakken per opleiding zijn er vijf verplicht voor zowel studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappij- als van Milieu-Natuurwetenschap-pen. Het gaat daarbij vooral om het aanleren van begrip voor elkaars attitude; het is niet de bedoeling om studenten diepgaande kennis van de andere discipline bij te brengen. De com-missie constateert bij de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen meer balans tus-sen het aanbieden van gammakennis en bètakennis dan naar haar mening het geval is bij de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen. Zij is in zijn algemeenheid tevreden over de balans natuurwetenschappelijk – maatschappijwetenschappelijk onderzoek.

Studenten Milieu-Natuurwetenschappen willen zelf meer bètavakken; zij willen graag meer diepte. Uit de gesprekken met studenten en docenten blijkt dat het theoretisch mogelijk is en ook in de praktijk voorkomt dat studenten doorstromen naar de natuurwetenschappelijke masteropleiding zonder het vak Scheikunde gevolgd te hebben. Het blijkt dat de opleiding al van plan is om meer bètavakken in het programma op te nemen, vermoedelijk zal deze wij-ziging in �008 in de curricula worden doorgevoerd; dit zal wel ten koste gaan van een aantal interdisciplinaire vakken. Naar de mening van de commissie zijn bètavakken voor een natuur-wetenschapper wel van belang. De commissie waardeert dan ook dat de opleiding Wiskunde heeft behouden.

Beide bacheloropleidingen besteden veel aandacht aan het opdoen van onderzoeksvaardighe-den. De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen biedt geen verplichte literatuur over de geschiedenis van milieuvraagstukken. In het zelfevaluatierapport wordt aan de hand van de ‘milieucausaliteitsketen’ getoond hoe milieudruk zich vertaalt in milieuverandering en maat-schappelijke reacties daarop, en hoe milieudruk weer wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten en beleid – op hun beurt weer beïnvloed door reacties op milieuverandering. In het schema worden bèta-, gamma- en bèta/gammavelden aangegeven. De commissie vindt dit een heldere weergave, maar voor haar wordt hiermee niet duidelijk hoe in elk van beide bacheloropleidingen en in dit geval dus voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschap-pen voldoende basiskennis wordt ingebracht om de gehele causaliteitsketen in voldoende mate te overzien. De commissie constateert dat het curriculum studenten in beperkte mate infor-meert over de mobiliserende kracht van de milieubeweging. Studenten zouden hier wel graag meer aandacht voor zien, zo blijkt uit het gesprek met hen. Naar de mening van de commissie is in de staf daarvoor voldoende expertise aanwezig

Er is voortgaande ‘niveaubewaking’, zo blijkt uit de stukken die de commissie heeft ingezien en uit de gesprekken. De opleiding adviseert studenten in hun keuzen van optionele cursus-sen, passend bij de richting die de student kiest. De examencommissie heeft een helder beleid inzake de goedkeuring van de niet-verplichte delen van de programma’s en voert dat naar de mening van de commissie op bevredigende wijze uit. Studenten wordt geleerd hun studie te

Page 76: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

76 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

plannen en bijvoorbeeld ingeval van een keuze voor het energiepakket te kiezen voor thermo-dynamica en ingeval van een keuze richting toxicologie voor het vak scheikunde.

Hoewel de commissie constateert dat de eindkwalificaties zeker in het programma worden geconcretiseerd, is in gesprekken met zowel studenten als staf gebleken dat er behoefte is aan meer aandacht voor de klimaatproblematiek. Dat er bij de docenten van de opleiding juist op dat terrein internationaal erkende deskundigheid aanwezig is, bleek bij studenten niet bekend. Hier ligt naar de mening van de commissie een kans voor de opleiding. Docenten zijn het met de commissie eens dat het goed mogelijk is om meer kennis betreffende klimaatverandering in het onderwijsprogramma op te nemen. Docenten zouden ook graag een vak wetenschapsthe-orie willen aanbieden. Het kritisch-reflectieve aspect kan naar hun mening versterkt worden. De commissie is het hiermee eens. Studenten vinden dat er in de opleiding al veel aandacht is voor het aanleren van academische vaardigheden. Het vak wetenschapsfilosofie is verplicht, zij het dat studenten kunnen kiezen bij welke studierichting ze het vak volgen. De commissie is verheugd dat aan dit aspect serieus aandacht besteed wordt.

In de bacheloropleiding wordt een aantal cursussen in het Engels gegeven. Studenten maken melding van zwakke Engelse taalvaardigheid van enkele buitenlandse studenten en van som-mige docenten. De opleiding erkent het belang van verbetering van het niveau van het Engels. Studenten kunnen nu in hun profileringsruimte Engelse lessen volgen en de opleiding is voor-nemens studenten meer dan nu het geval is hierop te wijzen. Ook wil de opleiding in de toe-komst strenger toetsen op Engelse taalvaardigheid.

SamenvattendHet programma is opgebouwd langs vier ‘leerlijnen’ volgens de centrale structuur van Univer-siteit Utrecht. Er is sprake van een sterk vraaggestuurde inrichting. Eindkwalificaties worden goed geconcretiseerd, maar het programma kan naar de mening van de commissie meer aan-sluiten bij de specifieke deskundigheid van de docenten. De commissie constateert een goede balans tussen het aanbod bètavakken en gammavakken. De opleiding besteedt veel aandacht aan het aanleren van academische vaardigheden. Blijvende aandacht voor Engelse taalvaardig-heid is gewenst.

Oordeel commissie: goed

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

De vier leerlijnen vormen de kern van de opleiding. In de natuurwetenschappelijke oplei-ding begint de student met de processen in bodem, ecologie, water en lucht; verder biedt de opleiding bètabasivakken en twee verdiepingsvakken. Daarnaast omvat de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen een eigen serie vakken in de specialisaties die deels dezelfde zijn in beide bacheloropleidingen. De sterke verwevenheid van deze leerlijnen in het curriculum waarborgt de interne samenhang en zorgt ervoor dat alle eindtermen gehaald worden. De vier leerlijnen zorgen ook voor een cumulatie van opgedane kennis, waardoor overlap en herhaling worden voorkomen. De commissie is hier tevreden over. Het zelfevaluatierapport geeft van drie leerlijnen een overzicht van de �5 major vakken in relatie tot de leerlijnen en niveau. De leerlijn Competenties is niet uitgewerkt in aparte cursussen, zo constateert de commissie. De opleiding is van mening dat vaardigheden in vele cursussen worden getraind. De commissie

Page 77: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

77QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

kan zich hierin vinden. Bereikte resultaten en vorderingen kunnen in een digitaal portfolio opgenomen worden, aldus de opleiding.

Ondanks de aandacht voor de ‘attitude-interdisciplinariteit’ die de opleiding beoogt, is de feitelijke doorwerking ervan naar studenten toe volgens de commissie een punt dat voortdu-rende aandacht vergt. Veel informatie uit het zelfevaluatierapport over de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is identiek aan de informatie over de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen. Ook uit de gesprekken met studenten blijkt dat de scheiding tussen de twee opleidingen niet altijd even duidelijk is. In het eerste jaar zijn de drie verplichte cursussen van het basisprogramma voor beide opleidingen gelijk. Naarmate studenten verder in de studie komen, is er meer sprake van twee verschillende bachelors. In het tweede jaar en derde jaar is er nog slechts één verplichte gemeenschappelijke cursus (maar studenten kunnen dit uitbreiden in de sfeer van de keuzevakken). In de bacheloropleiding worden twee opties geboden voor thematische verdieping en profilering (‘Milieu en Ruimtegebruik’ en ‘Milieu, Productie en Consumptie’) die voor beide bacheloropleidingen (Milieu-Maatschappijweten-schappen en Milieu-Natuurwetenschappen) gelijk zijn. Naar de mening van de commissie zijn dit relevante profileringen waarvoor de nodige expertise inderdaad binnen de staf aanwezig is en waarvoor de voorbereiding in de eerste twee jaren adequaat is.

Tijdens het visitatiebezoek wordt duidelijk dat de opleiding soms bewust kiest voor het geschei-den aanbieden van cursusonderdelen die zowel in de bacheloropleiding Milieu-Maatschappij-wetenschappen als in de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen worden gegeven. Op deze wijze kan beter ingespeeld worden op de verschillen in niveau van basiskennis bij de studenten. Studenten moeten wel allemaal bij alle besprekingen aanwezig zijn. In het derde jaar wordt er weer meer samen gedaan in casestudies. De commissie kan zich hierin vinden. Zij geeft de opleiding in overweging om meer sterke elementen uit het Copernicus-onderzoek in de instrumentele vakken te laten terugkeren.

SamenvattendHet programma is opgebouwd rondom de vier leerlijnen die in het curriculum zijn verweven. Hiermee wordt samenhang van het programma goed geborgd. De opleiding besteedt veel aan-dacht aan attitude-interdisciplinariteit, onder andere door studenten van de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen en van Milieu-Natuurwetenschappen gezamenlijke vak-ken aan te bieden.

Oordeel commissie: goed

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

De opleiding werkt met een roostermodel van vier perioden; hiermee is een regelmatige sprei-ding van de studielast over elk cursusjaar mogelijk. Per onderwijsperiode (duur elf weken) volgt een student een programma van twee vakken (15 EC). Het bachelor-mastersysteem van de Universiteit Utrecht is zo opgezet, dat door middel van een systeem van tussentijdse toetsing en individuele reparatieopdrachten bij een serieuze (normatieve) inspanning door de student geen studieachterstand zal worden opgelopen. Als het toch voorkomt dat een student een studieonderdeel niet heeft behaald, moet hij dit in zijn geheel een jaar later over doen.

Page 78: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

78 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De commissie constateert mede op basis van het gesprek met de studenten dat de opzet van het programma (spreiding studielast, tussentijdse toetsing en individuele reparatieopdrachten) duidelijk de studeerbaarheid bevordert. De evaluatie van de studeerbaarheid en studielast van het onderwijs is bovendien ingebouwd in de interne kwaliteitszorgsystematiek.

Uit de universiteitsbrede derdejaarsmonitor blijkt een gemiddelde studiebelasting van �6,4 uur per week van studenten van de Faculteit Geowetenschappen. De drie studenten Milieu-Natuur-wetenschappen die deze enquête hebben ingevuld, besteden gemiddeld �8 uur per week aan hun studie. De zeven eerstejaars bachelorstudenten Milieu-Natuurwetenschappen die in �005 de eerstejaarsenquête invulden, besteedden gemiddeld �9,7 uur per week aan hun studie, exact evenveel als alle studenten van de Universiteit Utrecht. De commissie is van mening dat de kleine aantallen waar het hier over gaat niet representatief geacht kunnen worden, maar wel aanleiding moeten zijn voor de opleiding om aandacht te besteden aan de gemiddelde studielast. Studenten waarmee de commissie sprak hebben het idee dat er meer in het curriculum past dan nu wordt aangeboden. De commissie vindt een gemiddelde studiebelasting onder de dertig uur per week licht; zij is van mening dat de opleiding hier aandacht aan moet besteden. De com-missie geeft de opleiding in overweging om in het bachelorprogramma verdere verdieping en/of verbreding in te bouwen, dit vooral gezien de ambities die de opleiding toch ook op bachelor-niveau zegt te willen nastreven. Gedacht kan worden aan verdieping door middel van het aan-bieden van thematische onderwerpen, maar het lijkt ook wenselijk om te stimuleren dat er meer aan onderzoeksmethodiek en – vooral – aan het schrijven van een afstudeerwerk wordt gedaan. Uit het zelfevaluatierapport blijkt overigens dat de opleiding dit punt reeds als een zwakte heeft onderkend en actie gaat ondernemen. Een voorbeeld is het aanpakken van het ervaren gebrek aan actuele onderwerpen door te bezien in hoeverre studenten uitgenodigd kunnen worden voor de maandelijkse Copernicus-colloquia en door suggesties aan te dragen voor gastsprekers voor de lezingen georganiseerd door de studievereniging. De commissie kan zich hierin vinden.

Voor de betere en ambitieuze studenten die onvoldoende aan hun trekken komen binnen het reguliere onderwijs heeft de opleiding besloten om een honoursprogramma (35 EC extra) te maken. Dit programma is begin �006 goedgekeurd door de commissie ‘Ruim baan voor talent’ en zal volledig ingevoerd worden medio �008, zo leest de commissie in het zelfevaluatierap-port. Circa 5% tot 10% van de studenten heeft zich voor het honoursprogramma aangemeld. Geen van de studenten die de commissie sprak, bleek voornemens aan het honoursprogramma deel te nemen. De commissie waardeert dat deze optie wordt aangeboden, maar vroeg zich af waarom de opleiding niet overweegt om de extra stof binnen de standaard 180 EC aan te bie-den voor studenten met een bovengemiddelde intelligentie, temeer daar uit de evaluaties blijkt dat studenten gemiddeld veel minder tijd besteden aan hun studie dan de norm aangeeft. Docenten meldden in het gesprek dat de opleiding dit graag zou willen, maar gezien de geringe omvang van de staf is het in de praktijk niet realiseerbaar om dit naast het reguliere programma te doen. De commissie kan zich hierin vinden.

Voor de doorstroming naar de ‘eigen’ masteropleiding is het formeel toegestaan om te begin-nen aan het masterprogramma met een studieachterstand van maximaal 15 EC in de profile-ringsruimte – mits die wordt ingehaald binnen zes maanden.

SamenvattendHet programma is naar de mening van de commissie studeerbaar, mede door het systeem van tussentijdse toetsen, waardoor een spreiding van studielast wordt bevorderd. Op basis van uitgevoerde evaluaties en de gesprekken met studenten constateert de commissie dat het

Page 79: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

79QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

curriculum ruimte biedt voor verdere verdieping/verbreding; de opleiding is voornemens hier actie op te ondernemen. Studenten hebben de mogelijkheid deel te nemen aan een honours-programma.

Oordeel commissie: voldoende

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

Om toegelaten te worden tot de opleiding Milieu-Natuurwetenschappen dient een aanko-mende student op het vwo een profiel ‘Natuur en Techniek’ of ‘Natuur en Gezondheid’ te hebben gevolgd. In de praktijk blijkt de helft van de studenten in te stromen met een profiel ‘Natuur en Gezondheid’ en ongeveer een kwart met een profiel ‘Natuur en Techniek’ of een gecombineerd Natuur-profiel. De instroom vanuit buitenlands onderwijs betreft studenten afkomstig uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Irak. Voor vwo-leerlingen die geen bij-passend vakkenpakket hebben gevolgd, biedt het James Boswell Instituut van de Universiteit Utrecht een deficiëntieprogramma aan voor Wiskunde B1, Scheikunde1 of Natuurkunde1.

Uit de gesprekken met studenten blijkt dat het merendeel van de studenten Milieu-Natuur-wetenschappen een bètaprofiel heeft. Uit de evaluaties bleek de commissie dat studenten geen problemen ondervinden met de aansluiting tussen het voortgezet en het universitair onder-wijs. De voorlichting over de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen wordt gecoör-dineerd vanuit de facultaire afdeling Voorlichting en Marketing. Bij de Universiteit Utrecht is de voorlichting op twee niveaus georganiseerd: universiteitsbreed en opleidingsbreed. Tij-dens de universitaire voorlichtingdagen in het voorjaar en het najaar verzorgt de opleiding ’s ochtends en ’s middags een opleidingsspecifiek voorlichtingsprogramma, waar docenten en studenten een beeld schetsen van de inhoud van de opleiding en hoe het is om milieu-natuur-wetenschappen te studeren. Daarnaast worden tijdens de lunch alumni uitgenodigd, die een korte presentatie geven over hun werk en hun ervaringen als afgestudeerde milieuwetenschap-pers op de arbeidsmarkt.

Gevraagd naar wat de opleiding van de Universiteit Utrecht onderscheidt van andere oplei-dingen in Nederland en waarom studenten juist hebben gekozen voor de bacheloropleiding van de Universiteit Utrecht, antwoorden de studenten dat voornamelijk de interdisciplinariteit en de nauwe verbondenheid tussen de twee bacheloropleidingen hen aansprak. Studenten Milieu-Natuurwetenschappen hebben bovenop een natuurwetenschappelijke basis ook zicht gekregen op de beleidskanten van het milieuvraagstuk. Maar uit het gesprek met studenten blijkt ook dat studenten opzien tegen de verwachte zwaarte van een ‘echte’ natuurwetenschap-pelijke bacheloropleiding.

Alumni geven als reden voor hun keus voor de Universiteit Utrecht de goede naam die de universiteit heeft, de stad zelf en het enthousiasme van de docenten op de open dag. Als acht-tienjarige hadden zij geen idee welke wetenschappers op de universiteit rondliepen en dat heeft als argument dan ook geen enkele rol gespeeld. De commissie is tevreden over de voorlichting van de opleiding, maar betreurt dat wetenschappers van naam daar in de praktijk geen rol in (kunnen) vervullen.

Page 80: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

80 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De instroom van studenten Milieu-Natuurwetenschappen betrof de afgelopen jaren gemid-deld negentien studenten, geringer dan in de jaren negentig. De opleiding streeft naar een minimum aantal studenten van �5 studenten per cohort. In de afgelopen jaren is dit streef-cijfer niet gehaald. De opleiding constateert in het zelfevaluatierapport dat de instroom van de afgelopen jaren relatief gering lijkt in vergelijking met de signalen uit scholierenenquêtes, waaruit blijkt dat scholieren nog steeds veel aandacht hebben voor milieuvraagstukken. Het belangrijkste knelpunt in de beeldvorming is het concreet maken van de beroepspraktijk, aldus de opleiding. Om die reden wordt daar gericht aandacht aan gegeven in de voorlichting. De commissie heeft hier waardering voor.

Naar de mening van de commissie speelt de naamgeving van een opleiding een belangrijke rol bij het werven van studenten. Ze suggereert de opleiding om die reden om in plaats van ‘natuur en water’ te spreken over ‘natuur en waterbeheer’. De opleiding neemt deze suggestie van de commissie graag in overweging. De commissie waardeert dat de opleiding probeert het geringe aantal studenten op te vangen door het programma zodanig te organiseren dat in de meeste modulen het aantal deelnemende studenten groter is dan �5, bijvoorbeeld door cursus-sen gezamenlijk aan te bieden met de bacheloropleiding Milieu-Maatschappijwetenschappen of door vakken te combineren met andere opleidingen. Door dit uitgekiende beleid is de oplei-ding ondanks de lage studentenaantallen toch goed levensvatbaar, wat naar de mening van de commissie niet voor elk afzonderlijk vak lukt.

De opleiding is voornemens om met ingang van de nieuwe cursus te gaan werken met een bindend studieadvies voor eerstejaars studenten. De commissie plaatst vraagtekens bij de zin van een bindend studieadvies op basis van onderzoeken op dit terrein en ervaringen elders.

SamenvattendVoor toelating tot de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is een vwo-diploma met het profiel ‘Natuur en Techniek’ of ‘Natuur en Gezondheid’ vereist. De commissie is van mening dat er sprake is van geschikte toelatingseisen en goede checks daarop. Naar haar mening loopt de aansluiting goed en is de voorlichting die aan aanstaande studenten gegeven wordt realistisch.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen omvat totaal 180 EC gelijk verdeeld over de driestudiejaren, oftewel 1.680 studiebelastingsuren per jaar conform de richtlijnen van de Universiteit Utrecht. Uit de evaluaties en gesprekken met studenten blijkt dat studenten in de praktijk minder tijd nodig hebben (zie ook bij facet 7: studeerbaarheid). Het format van het programma bestaat uit een verplichte major (75 EC), majorgebonden keuzevakken (60 EC) en vrije keuzeruimte (45 EC).

Studenten hebben de mogelijkheid om deel te nemen aan een honoursprogramma van 35 EC extra studieonderdelen. Dit programma zal parallel lopen aan de bacheloropleiding jaren twee

Page 81: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

81QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

en drie en zich voornamelijk richten op wetenschappelijk onderzoek, zodat meer theoretische diepgang gekregen kan worden.

SamenvattendDe opleiding voldoet aan formele eisen met betrekking tot de omvang van het curricu-lum. Voor studenten die deelnemen aan het honoursprogramma is de omvang van het programma �15 EC.

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen biedt studenten probleemgeoriënteerd, activerend onderwijs. Probleemgeörienteerd omdat wetenschappelijke kennis en theorieën wor-den behandeld in relatie tot actuele milieuvraagstukken en activerend omdat cursussen zodanig zijn ingericht dat een actieve leerhouding wordt gestimuleerd. Dat gebeurt met werkvormen als samenwerkingsopdrachten, practica, presentaties, papers schrijven, (project)opdrachten et cetera. De commissie heeft waardering voor het gekozen didactisch concept en de daarbij behorende diversiteit aan werkvormen die bevorderen dat de studenten vroegtijdig beginnen met de bestudering van de aangeboden leerstof. De commissie wil wel een kanttekening plaat-sen. Een koppeling van de per cursus gekozen werkvormen en de doelstellingen van de cursus wordt naar de mening van de commissie niet echt gelegd.

Zelfstudie (exclusief thesis) maakt ruim de helft uit van de totale studielast; eenvierde is profi-leringsruimte en de rest is college, practicum et cetera. De commissie vindt dit redelijk. Naar de mening van de commissie sluit het didactisch systeem niet alleen goed aan bij de doelstel-lingen en is het sturend bij de vormgeving, maar ook wordt het didactisch systeem gerealiseerd. De commissie is tevreden over het aantal contacturen.

De commissie zou graag meer aandacht willen zien voor methodische aspecten van het onder-zoek. De opleiding biedt studenten wel een casestudymethodiek aan die ingaat op de basis-strategie van veel onderzoek, maar docenten erkennen dat caseanalyse systematischer in het onderwijs aan bod moet komen.

De bachelorthesis omvat slechts 7,5 EC (tien weken). Studenten geven zelf aan dat er rela-tief weinig tijd is om de thesis te maken. In het gesprek met docenten blijkt dat het om een universiteitsbrede regel gaat, waar de opleiding zich aan moet conformeren. De universitaire regeling van 7,5 EC werkt in zoverre belemmerend dat de opleiding studenten niet kan ver-plichten om voor meer EC te gaan. Studenten die dat willen hebben nu wel de mogelijkheid om hun bachelorthesis voltijds te doen voor 15 EC. Ongeveer de helft van de studenten Milieu-Natuurwetenschappen maakt van deze mogelijkheid gebruik. De commissie had liever gezien dat de omvang van de thesis duidelijk groter was dan het nu vastgestelde minimum van 7,5 EC.

SamenvattendDe bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen biedt studenten probleemgeoriënteerd, activerend onderwijs met veel diversiteit aan werkvormen. Dit is geheel in lijn met de doelstel-

Page 82: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

8� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

lingen van de opleiding. Op grond van een universiteitsbrede regel omvat het bacheloreind-werk slechts 7,5 EC; studenten die dat willen kunnen echter ook hun bachelorthesis voor 15 EC doen. De commissie is hier voorstander van.

Oordeel commissie: goed

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Het systeem van beoordelen en toetsen is voor beide bacheloropleidingen gelijk. In het zelf-evaluatierapport leest de commissie dat alle bachelorcursussen worden getoetst volgens het universitaire model ‘continue toetsing’. Dit betekent dat elk eindcijfer minimaal uit twee deel-cijfers bestaat. Deelcijfers kunnen bestaan uit opgaven, mondelinge en/of schriftelijke rap-portages of deeltentamens. Het instrument van continue toetsing geeft de studenten bijtijds helderheid over voortgang en draagt daarmee bij aan de nominale studievoortgang. De com-missie waardeert dat en ook studenten oordelen positief over het systeem, bleek in het gesprek. Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van toetsvormen per cursus. De commissie vindt de tabel overzichtelijk en inzichtelijk; de toetsing is naar haar mening zorgvuldig en goed doordacht. Het systeem dekt de eindkwalificaties en de toetsing per onderdeel sluit aan op de leerdoelen. De commissie constateert inhoudelijke feedback en naar haar mening functioneert de examencommissie goed.

In de meeste gevallen worden studenten individueel getoetst. In de afgelopen twee jaar heeft één bachelorstudent gebruikgemaakt van zijn beroepsrecht, zo blijkt in het gesprek met de examencommissie. Dit is met een minnelijke schikking afgehandeld. Bij klachten over exami-nering in een keuzevak moet de student bij de desbetreffende opleiding zijn.

De commissie is in zijn algemeenheid tevreden over de gebruikte toetsvormen. Wel valt haar op dat geen toetsing van algemene academische vaardigheden zoals oordeelsvorming en kri-tisch vermogen plaatsvindt anders dan toetsing van de vaardigheden in het wetenschappelijk debat, zoals bij het vak “Milieu, bevolking en resources”, en bij de beoordeling van het afstu-deerwerk. Ten behoeve van het aanleren van academische vaardigheden moeten studenten regelmatig een paper schrijven; de beoordeling daarvan gebeurt door de individuele docent van het desbetreffende vak. De vorige visitatie leidde tot de constatering dat de begeleiding van de eindscripties niet optimaal was en de waardering dikwijls te hoog. De begeleiding diende volgens de toenmalige commissie niet al te zeer aan de individuele docenten te worden over-gelaten. Hoewel de vorige visitatie de doctoraalscripties in de ongedeelde opleiding betrof, is dit punt naar de mening van de commissie ook van potentieel belang voor de bachelortheses. Uit de gesprekken en de ter visitatie aanwezige documenten bleek dat de begeleiding van de bachelorthesis door één docent wordt gedaan. De commissie plaatst hier vraagtekens bij en sluit niet uit dat inbreng door een tweede staflid (ook al is dat minder intensief dan de betrok-kenheid van de eerste begeleider) winst zou opleveren in termen van didactisch effect en van kwaliteit van het eindproduct.

De commissie constateert hoge slagingspercentages. De beoordeling van het niveau van de the-sis viel bij de commissieleden meestal wat lager uit (zij het niet erg veel) dan het verleende cij-fer. Dit is in dit geval naar de mening van de commissie toch opvallend, aangezien de inhoud

Page 83: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

83QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

van de thesis voor 70% bepalend is voor dat eindcijfer. De commissie constateert dat de oplei-ding geen toetsing uitvoert op de beoordeling, iets dat naar de mening van de commissie wel zou moeten. Docenten moeten naar de mening van de commissie over elkaar oordelen over de mate van kritische reflectie in het programma. De examencommissie meldt dat veel docenten een cursus ‘Toetsen en beoordelen’ gevolgd hebben en dat er binnen de opleiding gebruikge-maakt wordt van peer review. De meeste docenten geven bovendien gastcolleges in een ander vak en er is wekelijks sectieoverleg. Ook bij de ontwikkeling van nieuwe vakken wordt uitge-breid over de inhoud van de vakken gesproken. De commissie kan zich hierin vinden.

SamenvattendDe opleiding maakt gebruik van vele toetsvormen; zij volgt het universitaire model ‘continue toetsing’. De toetsing is naar de mening van de commissie zorgvuldig en goed doordacht.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

2.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

De verantwoordelijkheid voor het onderwijs ligt bij het vaste wetenschappelijk personeel dat verreweg het grootste deel van het onderwijs ook daadwerkelijk geeft. Docenten van de oplei-ding genieten in binnen- en buitenland een goede wetenschappelijke reputatie. Promovendi worden ingezet bij de ondersteuning van het onderwijs, zoals voor de begeleiding van werk-groepen en assisteren bij de practica. In incidentele gevallen verzorgen de promovendi ook col-leges. Het grootste deel van het onderwijs in de opleiding Milieu-Natuurwetenschappen wordt ontwikkeld en verzorgd door medewerkers van de secties Milieu-Natuur- en Milieu-Maat-schappijwetenschappen. Alle docenten van deze secties zijn tevens actief in het wetenschap-pelijk onderzoek van het Copernicus Onderzoeksinstituut voor Duurzame Ontwikkeling en Innovatie en van de landelijke onderzoekschool SENSE en alle docenten zijn gepromoveerd. Het is een regel van de Universiteit Utrecht dat wetenschappelijk medewerkers geen vaste aan-stelling krijgen indien zij niet zijn gepromoveerd. Het beleid bij vaste aanstellingen is boven-dien dat medewerkers worden aangesteld voor gemengde onderwijs- en onderzoekstaken. De opleiding stelt eisen aan de staf ten aanzien van het aantal publicaties dat per jaar moet worden gedaan. Voor een ud is dat minimaal twee publicaties per jaar. Recent zijn de beoordelingscri-teria voor uhd’s aangescherpt.

De verdeling tussen onderzoekstijd en onderwijs is gemiddeld 30 à 40% onderzoek en 50% aan onderwijs; circa 10% wordt besteed aan leidinggevende taken. Onderwijs en onderzoek

Page 84: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

84 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

worden even belangrijk gevonden, blijkt uit het gesprek met de docenten. De opleiding kent een stabiele samenstelling van het team en dat heeft ertoe geleid dat zowel op het terrein van onderwijs als onderzoek docenten vrijwel naadloos op elkaar aansluiten.

SamenvattendHet vaste wetenschappelijk personeel is verantwoordelijk voor het onderwijs; alle docenten zijn gepromoveerd. Er is sprake van goede wetenschappelijke onderbouwing van het onder-wijs. De commissie waardeert het (aanname- en promotie)beleid met betrekking tot het per-soneel en onderzoekers.

Oordeel commissie: goed

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Het aantal fte dat wordt ingezet voor onderwijs stijgt elk jaar gemiddeld met 0,3 fte; het gemid-delde van de laatste drie jaar is 5,� fte voor 149 studenten. De student-stafratio komt daarmee op �6,7 : 1, maar in het studiejaar �004-�005 was er sprake van een student-stafratio van 3�,3 : 1. Deze getallen gelden voor de twee bacheloropleidingen samen. Het aantal afgestudeerden per fte is gemiddeld 5,� studenten; jaarlijks behalen tussen de �5 en �9 studenten hun bachelordi-ploma. De commissie is van mening dat het om relatief grote aantallen gaat, maar dat er sprake is van voldoende personeel om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen.

De meeste docenten geven met plezier college, aldus het managementteam. Er is sprake van goede betrokkenheid van de staf. Wel signaleert men een toenemende werkdruk, die ook steeds vaker wordt genoemd als een probleem. Docenten beamen dat de werkdruk toeneemt, maar naar eigen zeggen kan het team hier goed mee omgaan, vooral omdat het onderwerp in het team bespreekbaar is. De hogere werkdruk komt deels door de vele veranderingen, de druk op het onderwijs en het grote aantal vakken dat door docenten moet worden gegeven, maar wordt deels ook door de docenten zelf gecreëerd, zo merken leden van het managementteam op, omdat ze door hun enthousiasme en betrokkenheid te veel werk op zich laden. Docenten zijn niet tevreden met een zes in de beoordeling van studenten. Het managementteam probeert daarom de docenten af en toe af te remmen.

SamenvattendDe student-stafratio is gemiddeld �6,7 : 1, naar de mening van de commissie voldoende om de kwaliteit van het onderwijs te waarborgen. Uit de gesprekken met zowel staf als docenten blijkt dat de toenemende werkdruk geen negatieve gevolgen heeft voor de onderwijsinzet.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

De Universiteit Utrecht wil in het omgaan met veranderingen in het hoger onderwijs interna-tionaal in de voorhoede verkeren en investeert daarom in de voortgaande professionalisering

Page 85: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

85QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

van het universitair docentschap. Jaarlijks wordt in de begroting geld gereserveerd ten behoeve van scholing van docenten. De universiteit biedt veel mogelijkheden om de doceervaardigheid te optimaliseren. Elke docent in het universitair onderwijs moet beschikken over de Basis Kwa-lificatie Onderwijs (BKO). Deze kwalificatie is minimaal vereist voor de functies van ud, uhd en voor hoogleraren. Medewerkers krijgen hiertoe een opleiding en worden begeleid door een tutor. Met de tutor wordt een opleidingsplan opgesteld en afspraken gemaakt over het geven van onderwijs en het volgen van cursussen; de vorderingen en resultaten worden vastgelegd in een portfolio. Het cursusaanbod is afgestemd op de behoeften van de docenten en zodanig gestructureerd dat de reflectie op en verbetering van de facultaire onderwijspraktijk centraal staat. Het onderwijsportfolio is uitgangspunt voor toetsing door een facultaire commissie. De commissie is erg te spreken over deze aanpak.

Na de basiskwalificatie kan de docent doorgroeien naar een senior kwalificatie. Docenten moeten een Senior Kwalificatie Onderwijs hebben om voor een positie als uhd in aanmerking te kunnen komen. Deze kwalificatie kan een docent alleen krijgen als hij substantieel heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van het onderwijs. Docenten en docent/onderzoekers die ten minste de basiskwalificatie onderwijs hebben verworven kunnen verder gebruikmaken van het professionaliseringsaanbod van het Center of Excellence in University Teaching. In het loopbaanbeleid van de universiteit is het mogelijk hoogleraar te worden met als hoofdtaak onderwijs.

Sinds �000 is het ook mogelijk een leergang ‘academisch leiderschap’ te volgen, bedoeld voor docenten die een voortrekkersrol vervullen bij onderwijsontwikkeling dan wel ambities in die richting hebben. De cursus richt zich op hoogleraren die onderwijsdirecteur of vakgroepleider willen worden en is vooral gericht op het verkrijgen van specifieke managementvaardigheden voor het leidinggeven aan academici. Per jaar worden één of twee senior stafleden in de gele-genheid gesteld deze cursus te volgen. In de afgelopen periode is deze cursus door twee uhd’s/hoogleraren van de staf van de opleidingen milieuwetenschappen gevolgd. De commissie is verheugd te constateren dat de opleiding ook daadwerkelijk gebruikmaakt van de kansen die de universiteit medewerkers biedt. De aanpak van de universiteit/opleiding is naar haar oordeel een voorbeeld van best practice. Het is een vorm van kwaliteitsborging waarin de UU uniek is. Een verdere versterking van dit beleid zou naar de mening van de commissie zijn ook de senior kwalificatie verplicht te stellen voor alle zittende en nieuwe docenten. De commissie waardeert bijzonder dat de onderwijsevaluatie wordt gekoppeld aan het personeelsbeleid. Door deze kop-peling ontstaat een zichzelf regulerende kwaliteitszorgsystematiek voor het onderdeel perso-neelsbeleid. Van een integrale aanpak zou naar de mening van de commissie sprake zijn als er in geval van (grootschalige) onderwijsvernieuwing dwarsverbanden zouden worden gelegd met alle onderwerpen van kwaliteitszorg.

Een aandachtspunt dat uit het visitatiebezoek naar voren kwam is de Engelse taalvaardig-heid van sommige docenten. Dit speelt vooral in de masteropleiding een rol, maar is naar de mening van de commissie ook van belang in de bacheloropleidingen.

De commissie kreeg de indruk dat de organisatie van het onderwijsinstituut goed loopt. De leiderschapsstijl en ook de open en informatieve gesprekken heeft zij zeer gewaardeerd.

SamenvattendHet onderwijs wordt verzorgd door goed gekwalificeerde docenten. De Universiteit Utrecht biedt ruime mogelijkheden de doceervaardigheid te optimaliseren, waar de opleiding ook daad-

Page 86: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

86 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

werkelijk gebruik van maakt. Het cursusaanbod is afgestemd op de behoeften van de docenten en zodanig gestructureerd dat de reflectie op en verbetering van de facultaire onderwijspraktijk centraal staat. Het onderwijsportfolio is uitgangspunt voor toetsing door een facultaire com-missie.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

2.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

De meeste hoor- en werkcolleges binnen de onderwijsprogramma’s van Milieuwetenschap-pen worden gegeven in het W.C. van Unnikgebouw en het M. Ruppertgebouw. De onder-wijsruimten in deze gebouwen zijn recentelijk gerenoveerd en uitgebreid alsmede voorzien van moderne audiovisuele apparatuur. Studenten hebben de beschikking over een uitstekende bibliotheek en goede computerfaciliteiten, zo bleek tijdens een rondgang door de universiteit. Ook biedt de universiteit aan studenten voorzieningen voor zelfstudie. Naar de mening van de commissie zijn de onderwijsvoorzieningen voldoende en afgestemd op de gekozen werk-vormen. De ICT vindt zij adequaat en toereikend. Het viel de commissie op dat al afspraken moeten worden gemaakt over het reserveren van zalen en dergelijke ver voordat het definitieve programma met bijbehorend rooster zijn vastgesteld. De commissie vraagt daar aandacht voor van de faculteit.

SamenvattendHuisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het onderwijsprogramma te reali-seren. De onderwijsvoorzieningen zijn goed afgestemd op de gekozen werkvormen. Planning van toe te wijzen ruimten en vaststelling van het definitief programma moeten meer syn-chroon gaan lopen.

Oordeel commissie: voldoende

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

De studieadviseur is het eerste aanspreekpunt voor studenten voor vragen over en overleg over mogelijke knelpunten in hun studieplanning en -voortgang; indien nodig verwijst de studieadviseur studenten door naar gespecialiseerde diensten van de Universiteit Utrecht. Gelijktijdig met de invoering van het bachelor-masterstelsel is per september �00� UU-

Page 87: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

87QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

breed ook het tutoraat ingevoerd. Uit evaluaties bleek echter dat het tutorsysteem door de meeste studenten niet wordt gewaardeerd, voornamelijk omdat er weinig behoefte is aan bege-leiding door tutoren naast de begeleiding door de studieadviseur. Met ingang van �006-�007 is daarom het tutorsysteem afgeschaft en vervangen door een studieloopbaanbegeleidingspro-gramma dat zal worden uitgevoerd door de studieadviseur in samenwerking met de bachelor-programmamanagers. Naar de mening van de commissie is de studievoortgangsbewaking van de opleiding effectief en informatief en besteedt de studiebegeleiding ook aandacht aan de studievoortgang.

Tot en met het academisch jaar �005-�006 hanteerde de opleiding een niet-bindend studie-advies, maar per september �006 introduceerde de Faculteit Geowetenschappen het bindend studieadvies (BSA). Per �009 zal de gehele Universiteit Utrecht het bindend studieadvies heb-ben ingevoerd. Ook Milieuwetenschappen gaat werken met het bindend studieadvies. Het doel is om studenten zo snel mogelijk op de voor hen geschikte plek te krijgen. Halverwege het eerste jaar krijgen studenten een adviserend studieadvies dat niet bindend is, gevolgd door een bindend studieadvies aan het einde van het jaar. Studenten kunnen hiertegen in beroep gaan bij het college van beroep. De opleiding kan op dit moment nog niet aangeven om hoe-veel studenten het zal gaan, maar nu al voldoet 60% van de studenten van het eerste jaar aan het aantal punten dat zij aan het einde van het jaar moeten hebben. Met studenten met een negatief adviserend studieadvies volgt een gesprek en eventueel coaching.

De commissie constateert op grond van de gesprekken met zowel studenten als docenten dat het contact tussen studenten en docenten erg goed is; docenten hebben zeer frequent contact met de studenten en studenten lopen makkelijk binnen.

SamenvattendDe studieadviseur is het eerste aanspreekpunt voor studenten; dit systeem werkt naar ieders tevredenheid, bleek tijdens het visitatiebezoek. Het contact tussen studenten en docenten is goed, de lijnen kort. Het tutorsysteem is wegens onvoldoende belangstelling van de zijde van studenten afgeschaft.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

2.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Voor de Bacheloropleidingen Milieuwetenschappen wordt binnen de opleiding gewerkt met een systeem van kwaliteitszorg gericht op het periodiek monitoren van de kwaliteit van het onderwijsprogramma, zowel op het niveau van cursussen als de curriculumopbouw, docen-

Page 88: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

88 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

ten, studieloopbaanbegeleiding en de onderwijsinfrastructuur. Daarnaast wordt ook het kwaliteitszorgsysteem zelf geregeld geëvalueerd. Naar de mening van de commissie is de kwa-liteitszorgsystematiek sterk gericht op controle achteraf en veel minder op kwaliteitsborging, preventiebeleid. Een uitzondering daarop is het kwaliteitszorgonderwerp ‘personeel’. De com-missie constateert dat daar in hoge mate sprake is van een zichzelf regulerende aanpak zoals al eerder in deze rapportering opgemerkt. Per onderwerp is nauw omschreven wie waarvoor verantwoordelijk is, welke taken er bij horen en wanneer actie moet worden ondernomen. Het valt de commissie op dat desondanks een duidelijke eigen visie op kwaliteitszorg ontbreekt. Naar haar mening wordt mede daardoor niet systematisch aan kwaliteitsborging gedaan en worden geen dwarsverbanden gelegd tussen de te onderscheiden maar niet te scheiden kwali-teitszorgonderwerpen.

Elke cursus wordt met behulp van een grotendeels standaard vragenlijst na afloop van de module geëvalueerd. De curriculumopbouw en samenhang tussen modulen wordt bewaakt door voor elke jaargang een schriftelijke evaluatie en een evaluatiebijeenkomst te organiseren aan het einde van het studiejaar. Van deze evaluaties en bijeenkomsten wordt een rapportage gemaakt. De deelname aan de curriculumevaluaties (eerste en derde opleidingsjaar) blijkt zeer laag te zijn, waardoor de resultaten nauwelijks bruikbaar zijn voor het nemen van beslissingen over het programma. De commissie geeft de opleiding in overweging om deelname aan de evaluaties verplicht te stellen.

Resultaten van de evaluaties worden geagendeerd voor het overleg van de opleidingscommis-sie, die eventueel ook zelf indien nodig of gewenst direct actie onderneemt. De opleidingscom-missie bekijkt de evaluaties, maar is zelf niet verantwoordelijk voor het (laten) uitvoeren van de evaluaties. Onlangs zijn op initiatief van de opleidingsdirecteur de opleidingscommissie en het opleidingsbestuur samengevoegd, zodat men nog sneller kan reageren op klachten en sug-gesties. Studenten zien nu ook direct wat er met hun adviezen gebeurt. Studenten meldden in het gesprek dat resultaten van evaluaties ook altijd door de studenten worden besproken.

Er is geen structurele aanpak van borging van contacten met buitenlandse opleidingen. Interna-tionale vergelijking gebeurt op individueel niveau. Docenten die het niveau ‘Excellent university teaching’ bereiken mogen buitenlandse reizen maken, zo bleek in het gesprek met docenten. Dit biedt hun de gelegenheid om informatie uit te wisselen met buitenlandse collega’s.

De commissie concludeerde op grond van de kwaliteitszorgnotitie, het zelfevaluatierapport en de gesprekken die zij tijdens het visitatiebezoek met de kwaliteitscoördinator en het manage-mentteam voerde, dat kwaliteitszorg aantoonbaar een speerpunt is bij de opleiding en een thema dat veel aandacht krijgt. De commissie heeft waardering voor de gedetailleerde uit-werking van de systematiek, maar deze zou aanzienlijk aan kracht kunnen winnen door er een visie aan te koppelen, door de verschillende onderwerpen van kwaliteit in een onderlinge samenhang te brengen en door de kwaliteitsborging explicieter uit te werken.

SamenvattendKwaliteitszorg is aantoonbaar een speerpunt bij de opleiding en een thema dat veel aandacht krijgt. Periodiek wordt de kwaliteit van het onderwijsprogramma gemonitord, zowel op het niveau van cursussen als voor wat betreft de curriculumopbouw, docenten, studieloopbaanbe-geleiding en onderwijsinfrastructuur.

Oordeel commissie: goed

Page 89: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

89QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht hoe de opleiding de invoering van de bachelor-masterstructuur heeft aangegrepen om op basis van de kritiekpunten en de adviezen van de vorige visitatie het onderwijs te verbeteren; zowel van programmatische verbeteringen als van kleine aanpassingen op cursusniveau worden voorbeelden aangedragen. De commissie consta-teert dat de opleiding de kritiekpunten uit de VSNU-visitatie van de ongedeelde opleiding in �001-�00� in grote lijnen heeft opgevolgd. De opleiding heeft in het zelfevaluatierapport een aantal zwakke punten geïdentificeerd en heeft voor elk van deze zwakke punten een actiepunt geformuleerd. Deze verbeteracties zijn deels inmiddels uitgevoerd. Hierover heeft de opleiding de commissie tijdens het visitatiebezoek geïnformeerd.

Voor de beoordeling van de cursussen kijkt de opleiding naar de scores lager dan een 7. Andere punten waarnaar gekeken wordt zijn bijvoorbeeld de slagingspercentages en de kwaliteit van het Engels in Engelstalige cursussen. De commissie constateert een lichte achteruitgang van de waardering van de cursussen. Volgens de opleiding komt dit deels door de buitengewone inzet van docenten aan het begin van het nieuwe programma van de bachelor, maar ook blijkt de waardering soms per jaar te verschillen, zelfs als er geen wijzigingen in de vakken zijn. De cursusbeoordeling van de bachelorthesis van vorig jaar gaf een goed beoordelingresultaat. Stu-denten waarderen dat zij hun eigen onderzoek kunnen doen en dat zij daarin voor een groot deel hun eigen weg kunnen volgen.

Een lage evaluatiescore wordt besproken in de opleidingscommissie en er volgt een gesprek met de desbetreffende docent. Docenten hebben de plicht om te reageren op de evaluaties; zij moeten als reactie met een concreet voorstel komen wat men aan de te lage evaluatiescore gaat doen. Een lage score komt ook nadrukkelijk in de resultaat- en ontwikkelingsgesprekken aan de orde. Wanneer geen verbetering optreedt, kan het consequenties hebben voor het vervolg van de carrière van de docent, bijvoorbeeld geen doorgang van schaal 11 naar 1�.

Studenten geven in het gesprek met de commissie aan dat ideeën en wensen van studenten voor aanpassing van het curriculum door de opleiding serieus worden opgepakt. Een voor-beeld hiervan is de wens naar meer aandacht voor mondiale milieuproblemen, vooral in relatie tot ontwikkelingslanden. Aan dit aspect wordt op dit moment naar de smaak van de studenten te weinig aandacht besteed, maar de opleiding heeft al aangegeven hier in de toekomst meer aandacht aan te zullen geven.

Naar aanleiding van klachten van studenten heeft de opleiding besloten te stoppen met het tutorsysteem. De commissie spreekt zijn verbazing uit dat de opleiding niet heeft overwo-gen om het tutorsysteem te verbeteren, maar in het gesprek blijkt dat de opleiding juist de groep studenten met problemen waar het tutorsysteem voor bedoeld is via dit systeem niet te pakken kreeg. Het merendeel van de studenten kwam niet opdagen bij bijeenkomsten, het tutorsysteem voegde dus niets toe. Mede omdat er binnen de opleiding dermate korte lijnen zijn dat studenten zelf al direct op docenten afstappen als er problemen zijn, iets wat door de studenten in het gesprek beaamd werd, heeft de opleiding toen besloten het tutorsysteem af te schaffen.

Page 90: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

90 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

SamenvattendDe opleiding heeft het overstappen op de bachelor-masterstructuur aantoonbaar gebruikt om verbeteringen door te voeren naar aanleiding van de VSNU-visitatie van de ongedeelde oplei-ding in �001-�00�. Evaluatiescores worden mede gebruikt voor de beoordeling van docenten. Het tutorsysteem is afgeschaft, omdat gebleken was dat daarmee juist de doelgroep waar het systeem voor bedoeld is niet werd bereikt.

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

Universiteitsbreed wordt tweejaarlijks de tevredenheid onder studenten over het onderwijs gemeten door middel van de eerstejaarsmonitor en de derdejaarsmonitor. In deze monitor komen aspecten als het academisch niveau van de opleiding aan de orde, maar ook de tevre-denheid over faciliteiten, de sociale omgeving van de faculteit, de organisatie van het onder-wijs en de inzet en ambities van de studenten. De meest recente eerstejaarsenquête (�005) is, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport, door zeven studenten van de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen ingevuld; zij waardeerden de opleiding met een 6,9. De derdejaarsen-quête (�004) is door drie studenten ingevuld. Deze studenten waardeerden de opleiding met een 7,0. Gezien de zeer kleine respons van studenten van de bacheloropleiding Milieu-Natuur-wetenschappen is het echter niet mogelijk om aan de uitkomsten van de universitaire monitor opleidingsspecifieke conclusies te verbinden, zo concludeert de opleiding zelf. De commissie onderschrijft deze conclusie, maar is ook van mening dat de opleiding de evaluaties op cur-riculumniveau zodanig moet organiseren dat er bruikbare informatie beschikbaar komt.

De opleiding onderhoudt onder andere contacten met de alumni via overleg met de alumni-vereniging van afgestudeerde milieuwetenschappers, die van oudsher de afgestudeerden van de doctoraalopleiding milieuwetenschappen met elkaar verbindt. Met de invoering van de bachelor-masterstructuur blijkt het moeilijker om contacten met afgestudeerden te onderhou-den, zo wijst de praktijk uit. De opleiding heeft weinig zicht op het verloop van de studie van studenten die hun bacheloropleiding hebben afgesloten. Een groot deel van de studenten last een tijdelijke stop in na afronding van de bacheloropleiding om te gaan werken, reizen en/of zich rustig te beraden op de keuze van de vervolgmasteropleiding. De studieadviseur probeert wel de contacten te onderhouden, maar feitelijk heeft de opleiding op dit moment alleen zicht op eigen studenten die naar de masteropleiding doorstromen. De universiteit zoekt zelf niet de afgestudeerden op, maar nodigt alumni wel jaarlijks uit om voorlichting aan nieuwe studenten te geven. Naar de mening van de commissie is het contact met alumni en het beroepenveld beperkt; dit werd reeds bij facet 1 besproken. De opleiding is het hiermee eens, zo blijkt uit de gesprekken, en is voornemens hier actie op te ondernemen.

SamenvattendMedewerkers en studenten zijn aantoonbaar betrokken bij de kwaliteitszorg van het onderwijs. Het contact met alumni en het beroepenveld kan beter.

Oordeel commissie: voldoende

Page 91: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

91QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

2.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

In september �005 is de eerste lichting bachelorstudenten afgestudeerd aan de bachelor-opleiding Milieu-Natuurwetenschappen; deze tien studenten lijken zonder problemen in te stromen in masteropleidingen. De opleiding zelf is positief over de eerste resultaten met de bachelorthesis; zij constateert dat er sprake is van een gevarieerde onderwerpkeuze, een over-wegend goede kwaliteit en dat de variatie aan kwaliteit een goede reflectie is van de variatie aan kwaliteit van de studenten. De commissie is minder onder de indruk van de gemiddelde kwaliteit van de scripties die zij heeft ingezien en beoordeeld. Naar haar mening liep het niveau van de scripties erg uiteen. Bij enkele scripties was de probleemstelling naar het oordeel van de commissie niet helder of kernbegrippen niet duidelijk gedefinieerd; ook plaatsten commis-sieleden soms vraagtekens bij de gekozen methoden en technieken van onderzoek in relatie tot de probleemstelling. Naar haar mening is de uiteindelijke kwaliteit – zeker gezien het geringe aantal studiepunten dat voor het eindwerk beschikbaar is – wel voldoende. Op basis van de eerste resultaten van de bachelortheses concludeert de commissie derhalve dat gemid-deld genomen de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties.

De opleiding constateert in het zelfevaluatierapport dat aangezien de bacheloropleiding pas voor het vierde jaar operationeel is, er nog geen ervaring opgedaan is met de positie van bache-lors op de arbeidsmarkt. De commissie onderschrijft dit.

SamenvattendOp basis van de eerste resultaten van de bachelortheses kan geconcludeerd worden dat gemid-deld genomen de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. Er is nog te weinig ervaring opgedaan met de positie van afgestudeerden van een wetenschappelijke bacheloropleiding om daar conclusies aan te kunnen verbinden.

Oordeel commissie: voldoende

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

Voor de opleiding zijn streefcijfers geformuleerd, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken. De opleiding bepaalt het rendement van het eerste jaar op twee manieren. Ten eer-ste als het gemiddeld door de eerstejaarsstudenten behaalde aantal studiepunten gedurende het

Page 92: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

9� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

eerste jaar van hun studie. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de vijftien eerstejaars Milieu-Natuurwetenschappen die in �006 zijn ingestroomd gemiddeld 43 EC hebben gehaald. Ten tweede is het slagingspercentage bepaald voor de cursussen waaraan de studenten daadwer-kelijk hebben deelgenomen en een resultaat hebben behaald. De opleiding streeft naar een studiepuntrendement in het eerste jaar van 70-100% (40-60 EC). De grens voor het bindend studieadvies wordt, conform de voor de Universiteit Utrecht geldende norm, gelegd bij 37,5 EC. Het gemiddelde slagingspercentage voor de cursussen in �005 bedraagt 84%, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport. Twee studenten van de lichting �005-�006 hebben een negatief studieadvies ontvangen.

De opleiding wijkt wat de berekening van de rendementen betreft af van de opleidingen bij de andere universiteiten, waardoor vergelijking van cijfers niet mogelijk is. De commissie vindt het een goede zaak dat naast rendementscijfers in de vorm van percentages gewerkt wordt met een norm voor gerealiseerde studielast. De opleiding merkt terecht op dat de standaard rendementbepaling weinig zicht geeft op de werkelijke studievoortgang van de studenten. De commissie vraagt zich echter af waarom als norm gehanteerd wordt het gemiddeld aantal behaalde studiepunten per student. Zonder daarbij de spreiding te vermelden rond het gemid-delde geven deze cijfers ook weinig inzicht in de voortgang. De commissie geeft de opleiding in overweging om te werken met een norm die gebaseerd is op de verhouding tussen het door een cohort studenten te realiseren aantal studiepunten en de feitelijke realisering. Dat maakt het mogelijk de voortgang van studenten zichtbaar te maken tot op cursusniveau, waardoor ook potentiële knelpuntvakken zichtbaar worden. De wijze van berekenen van het slagingsper-centage geeft een vertekend positief beeld van de opleiding als daarbij niet vermeld wordt wat het gemiddelde deelnamecijfer is geweest.

Het zelfevaluatierapport geeft de commissie tevens inzicht in de doorstroom van studenten na het eerste jaar. Uit de tabel blijkt dat van de eerste drie cohorten gemiddeld bijna 30% van de ingestroomde eerstejaars studenten in de loop of na afloop van het eerste jaar is overgestapt naar een andere opleiding of (tijdelijk) gestopt is met studeren. Bij het visitatiebezoek zijn aan de commissie de geactualiseerde cijfers uitgereikt. Bestudering van deze cijfers leidt er toe dat het percentage iets naar boven moet worden bijgesteld. Over de vier cohorten is 31% van de studenten gestopt of overgestapt naar een andere opleiding. De commissie vindt dit een zeer hoog percentage en is van mening dat dit gegeven nader onderzoek vereist, zeker in een situatie waarin al gesproken moet worden van een lage instroom.

De commissie is het wel met de opleiding eens dat over het rendement van de bachelor-opleiding op dit moment nog erg weinig te zeggen valt, omdat slechts de resultaten van de eerste cohort in beeld zijn. De universitaire streefcijfers voor onderwijsrendement (80% van de studenten met een positief studieadvies afgestudeerd na vier jaar) worden door de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen gehaald, zo blijkt uit het zelfevaluatie-rapport.

De commissie vindt het de taak van de examencommissie om de resultaten van evaluaties door te geven aan de opleidingscommissie. Studenten worden gevolgd in een studievolgsysteem; de opleiding maakt voortgangsprofielen voor elke student. De commissie is van mening dat een studievolgsysteem niet alleen bedoeld is om de individuele student te volgen, maar ook om naar het niveau van de cursussen te kijken. De commissie heeft op basis van de gesprekken met studenten en de documentatie die zij hierover heeft ingezien het gevoel dat er in een aan-tal cursussen meer lesstof mag. Leden van de examencommissie beamen in het gesprek dat er

Page 93: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

93QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

tot nog toe geen discussie met leden van de opleidingscommissie heeft plaatsgevonden of het nodig is om vakken moeilijker te maken. De commissie betreurt dat.

SamenvattendDe universiteit heeft streefcijfers geformuleerd voor onderwijsrendement. Op basis van de rendementscijfers van het eerste jaar concludeert de commissie dat het onderwijsrendement voldoende is. Wel is de commissie van mening dat de hoge uitval in het eerste jaar nader onderzoek vereist.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

2.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

Actief studeren in het buitenland wordt niet gestimuleerd, aldus de studenten, maar als een student het echt wil, dan denken docenten met haar/hem mee. Er zijn ook faciliteiten om dan de student terzijde te staan. Slechts twee bachelorstudenten volgen op dit moment elders vak-ken. Uit het gesprek met studenten blijkt dat het eigenlijk alleen kan als studenten hun studie zodanig kunnen plannen dat er gedurende hun periode in het buitenland geen verplichte vak-ken hoeven te worden gevolgd. Studenten vinden unaniem dat de internationale context van milieuvraagstukken, vooral in relatie tot ontwikkelingslanden, te weinig aan bod komt in het onderwijs; docenten zijn het hiermee eens. De opleiding zoekt momenteel naar mogelijkheden om internationale aspecten meer aan bod te laten komen.

In het derde studiejaar worden vijf cursussen in het Engels gegeven.

De studievereniging organiseert sinds �004 jaarlijks een buitenlandse studiereis waarbij men een aantal bezoeken brengt aan plaatsen waar specifieke milieuvraagstukken aan de orde zijn en waarbij men ook enkele wetenschappelijke instituten bezoekt. Jaarlijks worden andere bestemmingen gekozen: in �004 in Tsjechië, in �005 in Polen en in �006 in Spanje. Deze studiereis is de opvolger van een studiereis naar Midden-Europa uit het oude doctoraalpro-gramma milieukunde, die om roostertechnische redenen helaas niet kon worden opgenomen in het bachelorprogramma.

Page 94: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

94 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Overzicht beoordelingen bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen, Universiteit Utrecht

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Goed3. Oriëntatie Voldoende

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Goed5. Relatie doelstellingen en programma Goed6. Samenhang programma Goed7. Studielast Voldoende8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Goed11. Beoordeling en toetsing Goed

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Goed13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Goed

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Voldoende16. Studiebegeleiding Voldoende

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Goed

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Voldoende

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Voldoende�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over deze opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 95: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

95QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

3. Bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen Open Universiteit

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Milieu-Natuurwetenschappen CROHO-nummer: 56988Niveau: bachelorOriëntatie: woStudielast: 180 EC Graad: Bachelor of ScienceVariant(en): uitsluitend aangeboden in de vorm van hoger afstandsonderwijsLocatie(s): Meerdere locaties, hoofdvestiging HeerlenEinddatum accreditatie: 31 december �008

3.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit Nederland (OUNL) onderscheidt zich van de andere opleidingen op dit terrein vooral op grond van de doelgroep. De OUNL heeft sinds 1984 de wettelijke taak om zogeheten ‘tweede-kansonder-wijs’ aan te bieden. De universiteit richt zich op onderwijs aan volwassenen die werken en leren combineren. Het kan hierbij gaan om het benutten van een tweede kans op universitair onder-wijs, om een bewuste keuze voor een tweede weg door het hoger onderwijs waarbij werken en studeren worden gecombineerd, als ook om het volgen van onderwijs in het kader van een korter leertraject of van een leven lang leren. De wettelijke taak van de OUNL brengt op voor-hand een zekere breedte in het opleidingsaanbod met zich mee en zij bedient in vergelijking met de andere universiteiten in Nederland een specifieke doelgroep met specifieke kenmerken. Een vergelijking met de andere milieuwetenschappelijke opleidingen in Nederland is daardoor niet goed mogelijk. De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen maakt deel uit van de Faculteit Natuurwetenschappen; in feite vormt zij tezamen met de masteropleiding het totale aanbod aan programma’s van deze faculteit. De missie van de Faculteit Natuurwetenschap-pen wordt in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord: “De faculteit Natuurwetenschappen ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en inno-vatief academisch afstandsonderwijs in de Milieu-natuurwetenschappen. Zij komt tegemoet aan de uiteenlopende leerbehoeften van mensen gedurende hun levensloop. De faculteit stelt (leren voor) duurzame ontwikkeling centraal in haar onderzoek en in haar externe contacten.” De bachelor-opleiding en de masteropleiding delen een aantal kenmerken die specifiek horen bij afstands-onderwijs. De twee opleidingen hangen dan ook sterk met elkaar samen, beide programma’s volgen inhoudelijk dezelfde lijnen van specialisatie. Veel van de bevindingen met betrekking tot onderwerpen voor de bacheloropleiding komen dan ook terug bij de masteropleiding. In dit hoofdstuk staat de bacheloropleiding centraal. Bij de OUNL is geen sprake van cohorten. Studenten kunnen zich dagelijks inschrijven en uitschrijven. Hierdoor fluctueert het precieze aantal enigszins. Op dit moment staan 500 studenten ingeschreven bij de bachelor. Dit zijn studenten die bij inschrijving aangeven opleidingsstudent te zijn en te streven naar het behalen van een bachelordiploma. Aangezien studenten aan de OUNL gemiddeld drie tot zes modulen (1�,9 -�5,8 EC) per jaar halen, is de ‘studentdichtheid’ toch lager dan aan een ‘reguliere’ uni-versiteit. In �005 hebben zestien studenten een bachelordiploma behaald.

Page 96: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

96 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

ZelfevaluatieAan de totstandkoming van het zelfevaluatierapport is door een groot aantal personen van de Faculteit Natuurwetenschappen (NW) meegewerkt. De conceptversie is voorgelegd aan betrokkenen vanuit de faculteit en universiteit. In het kader van de kwaliteitszorg vond in het eerste halfjaar van �006 bovendien een grote raadpleging van studenten en alumni plaats. De resultaten hiervan zijn in het zelfevaluatierapport meegenomen. De commissie vond het zelf-evaluatierapport goed leesbaar en open.

3.1. Afbouw ongedeelde opleiding

Een aantal studenten volgt nog het oude, ongedeelde doctoraalprogramma. Zij hebben tot 1 september �007 het recht om hun studie af te ronden. Vanaf 1 september �00� zijn de nieuwe studenten ingeschreven in de bacheloropleiding. Studenten die op 1 september �007 minder dan 180 EC hebben, moeten overstappen naar de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Naast de opleidingsstudenten zijn er jaarlijks 300 tot 400 cursisten, dat zijn studenten die niet voor een opleidingsdiploma studeren. Bij het vervangen van een ‘oude’ cursus door een ‘nieuwe’ wordt rekening gehouden met de op de ‘oude’ cursus gebaseerde inschrijfrechten (begeleiding, tentaminering), die doorlopen tot een jaar nadat deze cursus uit de Onderwijs- en Examenregeling is verwijderd.

3.2. Beoordelingskader

3.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

De algemene doelstelling van de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is bij te dra-gen aan de algemene academische vorming, voor te bereiden op een meer gespecialiseerde masteropleiding en voor te bereiden op de uitoefening van milieugerichte beroepen in een perspectief van duurzame ontwikkeling. De bacheloropleiding is een milieuwetenschappelijke opleiding met een natuurwetenschappelijke basis. Behalve een degelijke natuurwetenschappe-lijke basis biedt de opleiding de student (enige) sociaalwetenschappelijke kennis en specifieke competenties om kennis en inzicht toe te passen in het milieukundige werkveld, zoals het opstellen van rapportages, het hanteren van ICT-tools en het samenwerken in teams.

De doelstellingen van de opleiding zijn uitgewerkt in drie hoofdcompetenties:

Diagnose: kennis van milieuvraagstukken en methoden om deze te onderzoeken; kan milieuproblemen herkennen, beschrijven en met ondersteuning bijdragen aan het formuleren van een onderzoeksvraagstelling; kan de vraagstelling plaatsen in de context van ander onderzoek.

Onderzoek: is vertrouwd met methoden en technieken van milieuonderzoek; kan met ondersteuning bijdragen aan milieuonderzoek (gegevens verzamelen, interpre-teren en evalueren); kan onderzoeken in de maatschappelijke context.

Page 97: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

97QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Interventie: heeft inzicht in de mogelijkheden om tot oplossingen te komen voor milieu-vraagstukken (technisch, beleidsmatig) en kan met ondersteuning bijdragen aan het formuleren van oplossingen.

Daarnaast gelden de volgende algemene doelstellingen: kan met ondersteuning bijdragen aan de schriftelijke en mondelinge rapportage over de resultaten van onderzoek, analyse en de aanpak van een milieuprobleem; kan optreden als een bruggenbouwer tussen diverse aan het milieu gerelateerde disciplines; houdt bij het geven van adviezen nadrukkelijk de kern van de adviesvraag in het oog.

Na een brede start in de propedeuse wordt in de ‘basisbachelor’ (jaar �) ingezoomd op natuur-wetenschappelijke aspecten van verstoringen in milieucompartimenten, op milieubeleid en op milieugezondheid. In het onderwijs staat ‘leren voor duurzame ontwikkeling’ centraal. De opleiding beoogt de student zodanig op te leiden dat hij/zij in staat is om bij een milieuspeci-alistisch thema op een professionele wijze zelfstandig bij te dragen aan analyse, onderzoek en interventies op het gebied van milieuvraagstukken in het licht van duurzame ontwikkeling. De opleiding heeft mede tot doel dat de student zich nader oriënteert op een subdomein van de milieuwetenschappen, te weten natuurwetenschappen, beleid en gezondheid.

Op basis van de analyse wat milieuproblemen zijn en hoe kennis daarop kan inspelen, analy-tisch en/of oplossingsgericht, heeft de OUNL een aantal relevante aspecten voor competenties afgeleid. Richtinggevend voor de formulering van deze competenties zijn de hoofdcompe-tenties van een milieuprofessional op academisch niveau. Daarnaast wordt in de opleidingen aandacht besteed aan meer generieke competenties, zoals (samenwerkend) leren en communi-ceren. Afgestudeerden dienen over disciplinaire, nationale en culturele grenzen heen te kunnen kijken.

Het zelfevaluatierapport geeft naar de mening van de commissie een helder en terecht beeld van de doelstellingen die men wil nastreven. De doelstellingen zijn duidelijk geformuleerd en systematisch opgebouwd en de commissie heeft waardering voor de wijze waarop in het zelfeva-luatierapport expliciet aandacht geschonken wordt aan academische en professionele borging. Het inzoomen op natuurwetenschappelijke aspecten past naar de mening van de commissie binnen het domeinspecifiek referentiekader. Ook op de andere hier relevante punten sluit de opleiding naar het oordeel van de commissie goed aan op dit kader. De commissie constateert dat de doelstellingen zich uitsluitend op het onderwijs richten; dit is een logisch gevolg van nu nog geldende wettelijke restricties betreffende het doen van onderzoek aan de OUNL.

SamenvattendDe bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL bereidt de student voor op het onder leiding uitvoeren van milieuwetenschappelijke beroepen op academisch niveau. Leren voor duurzame ontwikkeling staat centraal. Doelstellingen van de opleidingen richten zich op het onderwijs en zijn uitgewerkt in drie hoofdcompetenties: diagnose, onderzoek en interven-tie. De eindtermen corresponderen met de eisen uit het domeinspecifiek referentiekader.

Oordeel commissie: voldoende

Page 98: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

98 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

De eindtermen van de opleiding zijn gekoppeld aan de drie hoofdcompetenties – diagnose, onderzoek en interventie – en in de opleidingen verweven. Niveaucompetenties zijn uitge-werkt per Dublin Descriptor. Het zelfevaluatierapport heeft de commissie inzicht gegeven in de overeenkomsten tussen de eindtermen van de bacheloropleiding Milieu-Natuurweten-schappen en de Dublin Descriptors. De bacheloropleiding van de OUNL geeft toegang tot masteropleidingen zowel aan de OUNL als elders.

De diepgang van de propedeuse is getoetst aan cursussen van andere universiteiten en daaruit bleek dat het niveau voor een belangrijk deel overeenkomt. Bovendien wordt gewerkt met externe beoordeling door een deskundige van een andere universiteit. Bachelorstudenten van de OUNL gaan soms niet verder in de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL, maar in een masteropleiding elders.

De studenten zijn van mening dat de bacheloropleiding van de OUNL gelijkwaardig is aan elke bacheloropleiding van een andere universiteit. Studenten met een hbo-achtergrond blij-ken in het gesprek over het algemeen zeer tevreden over het niveau van de opleiding en zij zien ook een duidelijk verschil met hun hbo-bachelor.

De commissie waardeert dat doelstellingen zijn vertaald in ontwikkelingcompetenties, maar naar haar mening richt de opleiding zich bij de vaardigheden op de technische skills (presen-teren, literatuurstudie et cetera). Extra aandacht voor het bijbrengen van meer algemene aca-demische vaardigheden, vooral in de sfeer van de kritische reflectie, het gebruik van literatuur en bibliotheken en de oordeelsvorming, zou naar het oordeel van de commissie explicieter kunnen. SamenvattendDe eindkwalificaties komen overeen met de Dublin Descriptors. Expliciete aandacht voor het aanleren van algemene academische vaardigheden is gewenst.

Oordeel commissie: voldoende

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL is een wo-bachelor-opleiding die afgestudeerden de mogelijkheid biedt op een vervolgstudie op masterniveau of

Page 99: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

99QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

junior functies in het milieuwerkveld. De OUNL kiest bewust voor een brede oriëntatie in de bacheloropleiding; eventuele specialisatie kan plaatsvinden in de masterfase, voortbouwend op focus in de bacheloropleiding op natuurwetenschappelijke aspecten van verstoringen in milieu-compartimenten, milieubeleid en milieugezondheidszorg. De keuze voor een brede oriëntatie wordt door de commissie beslist ondersteund, gezien de achtergrond van de instromers.

Uit de gesprekken met studenten en alumni blijkt dat het merendeel van de studenten afkom-stig is van lokale en provinciale overheden en daar ook vaak nog een baan heeft naast hun studie. Studenten hechten veel belang aan de aansluiting met de beroepspraktijk. De meeste studenten hebben een baan en velen krijgen de studiekosten van hun werkgever vergoed. De opleiding is naar de mening van de commissie sterk op de eigen doelgroepen gericht. De commissie vraagt zich af in hoeverre de opleiding ook voldoende te bieden heeft voor hen die werken in het bedrijfsleven.

De commissie heeft waardering voor het werken in het Virtuele milieuadviesbureau, dat stu-denten de mogelijkheid biedt om buiten hun eigen werkplek ervaring op te doen met het uitvoeren van milieuonderzoek ten behoeve van advisering (zie voor een kenschets van dit onderdeel van de opleiding de facetten 4 en 5 hieronder).

SamenvattendDe bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is een breed georiënteerde wo-bachelor-opleiding die toegang biedt tot een opleiding op masterniveau of junior functies in het milieuwerkveld. Er is een duidelijke relatie met functies bij de overheid, de relatie met het bedrijfsleven kan sterker.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: vol doende.

3.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

De kennisontwikkeling van studenten vindt plaats in indirecte interactie tussen het tot zich nemen van het onderwijsaanbod en relevant wetenschappelijk onderzoek, zo leest de commis-

Page 100: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

100 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

sie in het zelfevaluatierapport. De module ‘Academische vaardigheden milieuwetenschappen’ is geheel gericht op het verwerven van een academische attitude. De OUNL heeft geen wet-telijke onderzoekstaak. Door de aard van het onderwijs, het bieden van afstandsonderwijs, kan de interactie tussen onderwijs en onderzoek nauwelijks directer dan nu het geval is. Borging van academische en professionele maatstaven gebeurt door het werken met een hooggekwa-lificeerde staf en door bij de cursusontwikkeling gebruik te maken van externe auteurs voor cursusonderdelen en van referenten voor de gehele cursus. Ook worden academici van andere universiteiten, onderzoeksinstituten en personen uit het beroepenveld betrokken bij de advi-sering over het onderwijsprogramma en de onderwijsmaterialen. Met ingang van �008 krijgt ook de OUNL wettelijk een onderzoekstaak met de bijbehorende financiering

Confrontatie van studenten met de onderzoekswereld vindt plaats via jaarlijkse cycli van vijf landelijke dagen (inclusief symposium) met sprekers uit het milieuwetenschappelijk onder-zoek. Deelname is niet verplicht, maar gemiddeld wordt door circa 70% van de studenten aan de landelijke dagen deelgenomen en neemt circa 40% aan het eendaagse symposium deel. Ook de aansluiting op ontwikkelingen in de relevante disciplines en/of op de relevante ontwikke-lingen in de milieuproblematiek gebeurt in studiedagen en symposia en door de periodieke actualisering van het schriftelijke materiaal. Dit werd door studenten beaamd.

Een kritische houding en het kritisch leren kijken naar eigen bevindingen zit in iedere module verweven, aldus de studenten. Uit overleg met de docenten bleek dat bewust al in de prope-deuse verschillende paradigma’s aan bod komen. Ook wordt aandacht geschonken aan weten-schapsleer in een aparte module. Juist vanwege de zeer brede achtergrond van de studenten in de bacheloropleiding acht de commissie meer aandacht voor deze aspecten van groot belang.

De koppeling met het milieuwerkveld wordt vooral tot stand gebracht in het afstudeerwerk via het Virtueel milieuadviesbureau, waarin alle studenten hun eindwerk uitvoeren. Hierin voeren de studenten opdrachten uit voor externe opdrachtgevers. Laatstgenoemden hebben een rol bij de beoordeling van de werkzaamheden, waardoor permanent toetsing plaatsvindt van de mate waarin afgestudeerden voldoen aan de eisen die de beroepspraktijk stelt. Studenten van de OUNL bezitten vaak al praktische en soms ook natuurwetenschappelijke vaardigheden door hun vooropleiding en werkervaring, zo bleek tijdens de visitatie. Voor de ontwikkeling van de adviezen benodigde onderzoeksvaardigheden worden in deze setting geoefend of eventueel bijgebracht.

De commissie waardeert de zorgvuldige wijze waarop de opleiding het wetenschappelijk gehalte van de opleiding waarborgt en zij acht dit duidelijk weerspiegeld in het door haar op dit punt bekeken studiemateriaal. Dat neemt niet weg dat naar haar mening een “uitgekiende wijze van cursusontwikkeling via teams van OUNL-docenten, (externe) wetenschappers en onderwijs-technologen” niet hetzelfde is als werken in een onderzoeks- en ontwikkelomgeving.

SamenvattendEr is geen directe interactie tussen onderwijs en onderzoek. De interactie met onderzoek wordt geborgd door een uitgekiende wijze van cursusontwikkeling en door samenwerking met onder-zoekers van andere universiteiten. De relatie met het beroepenveld is verankerd in het Virtueel milieuadviesbureau.

Oordeel commissie: voldoende

Page 101: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

101QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Op basis van haar wettelijke taak presenteert de OUNL de generalistische benadering als haar ‘specialisatie’. De bacheloropleiding bestaat totaal uit 4� modulen, elk van 4,3 EC, die ook losstaand gevolgd kunnen worden. De propedeuse (de eerste 14 modulen van de opleiding) heeft vooral een breed oriënterende functie. In dit jaar wordt de natuurwetenschappelijke basis gelegd. In het tweede jaar kan de student kiezen uit drie accenten, namelijk natuurwe-tenschappen, beleid of gezondheid. Ook komt dan een sterker accent op de ontwikkeling van competenties te liggen. In het derde studiejaar kunnen studenten door invulling van de vrije-keuzeruimte (vijf modulen) nog een eigen accent aanbrengen en ook kan het onderwijs dat gevolgd is bij andere universiteiten (aanschuifonderwijs, één module) worden ingebracht. De bacheloropleiding wordt afgesloten in het Virtueel milieuadviesbureau (zeven modulen), waar studenten hun kennis toepassen en competenties ontwikkelen door in een projectgroep met elkaar aan een uit de maatschappij /het bedrijfsleven afkomstige opdracht te werken.

Uitgangspunt van het onderwijs is het geheel aan competenties dat nodig is voor een goede beroepsuitoefening door de milieuprofessional. Vandaaruit is het programma stapsgewijs opgebouwd. Er is gekozen voor diagnose, onderzoek en interventie als de competenties waar-mee de professionele behoeften van de milieu-natuurwetenschapper gedekt kunnen worden. De commissie vindt dit een relevante uitwerking. De competentiegerichte ontwikkelingslijn is vervolgens met gebruikmaking van de Dublin Descriptors beschreven op het niveau van de instroom in de bacheloropleiding, uitstroom uit de bacheloropleiding en uitstroom uit de masteropleiding. Op alle drie niveaus is bepaald wat van de student verwacht wordt qua ken-nis en inzicht, het toepassen van kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie- en leer-vaardigheden. Daarnaast is een beeldvormende en richtinggevende beschrijving voor de drie competenties gegeven op de drie niveaus. Deze ‘routekaart’ geeft aan welk doel de opleidingen nastreven. Voor bijna alle cursussen is inmiddels een complete competentielijst gemaakt. De commissie vindt een sterk punt dat de opleiding bij wijze van perspectief ook het competen-tieniveau aangeeft van de ervaren milieuprofessional.

De commissie vindt er veel voor te zeggen om de generalistische benadering van de opleiding te presenteren als dé specialisatie van de opleiding. Het schriftelijke cursusmateriaal is van bijzonder goede kwaliteit. De commissie heeft veel waardering voor de ingebouwde begelei-ding. De competenties zijn naar de mening van de commissie goed uitgewerkt. Zij vindt deze aanpak een voorbeeld voor de andere milieuwetenschappelijke opleidingen in Nederland. Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, waarbij vooral het Virtueel milieuadviesbureau genoemd mag worden.

De opleiding richt zich beperkt op actief gebruik van de Engelse taal. Studenten zelf vragen meer aandacht voor het schrijven in het Engels, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport. De com-missie deelt die opvatting.

Page 102: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

10� QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

SamenvattendHet onderwijsprogramma gaat uit van de competenties die een milieuprofessional nodig heeft; vandaaruit is het programma stapsgewijs opgebouwd. De competenties zijn goed uitgewerkt. Naar de mening van de commissie is deze aanpak een voorbeeld voor de andere milieuweten-schappelijke opleidingen in Nederland.

Oordeel commissie: goed

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

Het onderwijs is sterk modulair opgebouwd en op het eerste gezicht vertonen de modulen weinig samenhang. De cursussen zijn disciplinair van opzet en de volgorde wordt deels bepaald door de ingangseisen per cursus, maar de student heeft daarbij ook een bepaalde mate van vrijheid. Veel studenten zijn uit interesse aan een losse module begonnen. Per student wordt gestructureerd bekeken wat hij nodig heeft om aan het einde van een bepaalde periode aan de eindtermen te voldoen.

Naar het oordeel van de commissie is de opleiding vooral in de eerste fase meer breed dan diep. Dat is gezien de instroom ook nodig. De meeste studenten waarderen de breedte van de opleiding. Als voordeel van de brede opleiding wordt door hen genoemd dat men over veel zaken kan meepraten. Naarmate studenten verder komen in de studie treedt meer specialisatie op. Toch vraagt de commissie zich af of de geboden breedte-diepteverhouding de optimale is. Aandacht voor sommige natuurwetenschappelijke aspecten in de cursus lijkt nu eerder historische redenen te hebben dan dat de wenselijkheid ervan direct kan worden afgeleid uit behoeften van de werkpraktijk.

Veel vakken en modulen worden momenteel vernieuwd. Dit maakt het lastig voor de com-missie om een oordeel te vellen over het huidige programma. Vernieuwing van het onder-wijsmateriaal is in het afstandsonderwijs een continu proces, zo blijkt uit de gesprekken met docenten. In een cyclus van vijf tot tien jaar wordt het gehele cursorisch onderwijsprogramma gereviseerd. De eerste vier cursussen zijn inmiddels vernieuwd, aan de overige modulen wordt nog gewerkt. Van nieuwe vakken die nog niet geheel gereed zijn, zijn inmiddels (deels) cursus-plannen beschikbaar. De commissie heeft tijdens het visitatiebezoek van dit nieuwe materiaal kennis kunnen nemen. Het grote verschil tussen het oude programma en het nieuwe pro-gramma is de verschuiving van meer kennis- en disciplinair gericht onderwijs met milieu als integrerende component naar een onderwijsprogramma waarin duurzame ontwikkeling dat vertrekpunt is. Qua aantal modulen lijkt het nieuwe programma een afslanking van het oude, maar uit het gesprek met de docenten is gebleken dat in het nieuwe programma vaak oude modulen gecombineerd zijn, waarin dezelfde kennis wordt aangeboden. Wel wordt nu meer aandacht geschonken aan samenhangen met andere kennisonderdelen.

Naar de mening van de commissie bestaat de stapeling van modulen die als kritiekpunt in de vorige visitatie genoemd werd nog steeds, maar zijn er inmiddels wel meer dwarsverbanden. Studenten delen deze mening, zo bleek tijdens het visitatiebezoek. De samenhang en interac-tie tussen de modulen moet naar de mening van de commissie worden versterkt, vooral in de propedeuse.

Page 103: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

103QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

De samenhang bèta-gamma behoeft blijvend aandacht. Uit de gesprekken bleek dat in bepaalde vakken onder de noemer duurzame ontwikkeling al een goed en helder aanbod van gamma-kennis wordt geboden. Integratie in andere modulen kan naar het oordeel van de commis-sie worden verbeterd. De meeste alumni zijn tevreden over de balans tussen het aanbod van natuurwetenschappelijke vakken en gammageoriënteerde vakken.

SamenvattendHet onderwijs bestaat uit modulen die losstaand gevolgd kunnen worden. Het onderwijs is deels nog in ontwikkeling; het nieuwe programma biedt een meer geïntegreerd cursusaanbod. Naar het oordeel van de commissie kan de samenhang verder verbeterd worden, waarbij vooral gewezen wordt op die tussen bèta- en gamma-aspecten.

Oordeel commissie: voldoende

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Mede vanwege de grote variëteit in het niveau van de instromende studenten krijgt het ont-werp, didactiek en uitwerking van het leermateriaal binnen de OUNL veel aandacht. Uit-gangspunt is dat de studenten zelfstandig, op de eigen plek en in hun eigen tempo, kunnen studeren en dat het lesmateriaal bruikbaar is voor volwassenen die hun studie combineren met werk, gezin en andere activiteiten. Het materiaal is ook heel geschikt voor bijscholing. Bij elke cursus wordt aangegeven (vaak in de studieboeken zelf ) hoeveel tijd studenten worden geacht aan het blok te besteden en opmerkingen als ‘alleen doorlezen’ of ‘dit goed bestuderen’ helpen studenten verder op weg. Voordat een cursus op de markt gebracht wordt, worden proef-toetsen gehouden waardoor de OUNL kan beoordelen hoe lang studenten er in de praktijk daadwerkelijk over doen en in hoeverre de geplande en feitelijke studielast overeenkomen. Op basis hiervan brengt de opleidingscommissie advies uit hoe een cursus eventueel moet worden aangepast. Dat soms toch een grote spreiding tussen geplande en daadwerkelijke studielast optreedt wordt veroorzaakt door de verschillen in voorkennis en studeerervaring van de proef-toetsstudenten.

Het Virtueel milieuadviesbureau wordt doorgaans door studenten als een relatief zware belas-ting ervaren, vooral doordat alle activiteiten in een vast tijdschema van circa een half jaar uit-gevoerd moeten worden. Studenten zonder vrijstelling moeten tweemaal een ‘run’ doen (één run van drie modulen en één run van vier modulen). Vanaf het studiejaar �006-�007 kunnen deze studenten voorafgaand aan het eigenlijke Virtueel milieuadviesbureau (vier modulen) een individueel voortraject doen (drie modulen). In dit voortraject komen aspecten aan bod waar studenten met weinig vooropleiding vaak moeite mee hebben, zoals het definiëren van een probleem, het opstellen van onderzoeksvragen, het maken van een projectplan, en het helder schriftelijk rapporteren.

Sommige studenten onderschatten aanvankelijk het academisch niveau van de cursussen. Het startpakket heeft dan ook zowel een oriënterende als een selecterende functie. De studenten die de commissie sprak zijn enthousiast over de naar hun mening goed gedoseerde studielast; wat hen betreft mogen sommige vakken zelfs een wat hoger niveau bieden. Docenten merken daarentegen op de vakken Geologie en Scheikunde door sommige studenten juist moeilijk en

Page 104: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

104 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

te diepgaand worden gevonden. Theoretisch is het voor studenten mogelijk om in een zoge-naamde ‘open module’ naar eigen inzicht kennis in een bepaald vakgebied te verdiepen. In het gesprek bleek dit echter toch niet zo vrij te zijn als op grond van het zelfevaluatierapport was verwacht. Een student die meer statistische kennis wilde opdoen heeft die module in zijn eigen tijd naast de verplichte natuurwetenschappelijke modulen moeten doen.

De commissie heeft waardering voor de zorgvuldige wijze waarop de OUNL de studielast monitort en systematisch probeert te verbeteren; zij onderschrijft ten volle wat hierover in het zelfevaluatierapport staat geschreven. In het bijzonder was zij enthousiast over het feit dat bij de ontwikkeling en de exploitatie van cursussen de studielast wordt gemeten en wordt gebruikt als basis voor aanpassing en revisie.

SamenvattendDe OUNL besteedt veel aandacht en zorg aan het ontwerp, de didactiek en uitwerking van het lesmateriaal. Bij de ontwikkeling en de exploitatie van cursussen wordt de studielast gemeten als basis voor aanpassing en revisie. De geplande studielast komt over het algemeen goed over-een met de daadwerkelijke studielast.

Oordeel commissie: goed

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

Voor de bacheloropleiding geldt een open inschrijving: de enige voorwaarde is dat men acht-tien jaar of ouder is. De taak van de OUNL is om volwassenen in de Nederlandse samenleving een tweede kans op hoger onderwijs te bieden en dat betekent dat er wettelijk geen instroom-eisen mogen worden opgelegd. De OUNL onderscheidt twee doelgroepen: cursisten en oplei-dingsstudenten. De eersten schrijven zich in voor één of enkele losse cursussen met als doel deskundigheidsbevordering of uit interesse; voor sommige cursussen gelden toegangseisen of is voorkennis vereist. Instroom in de bacheloropleiding loopt via het zogenoemde startpak-ket (‘Aarde, mens en milieu– introductie in de milieu-natuurwetenschappen’). De opleiding heeft te maken met een redelijk stabiele instroom van studenten en cursusafzet; de populatie van studenten uit Vlaanderen is de laatste jaren gestegen, vermoedelijk door de invoering van opleidingscheques aldaar.

Wanneer gekeken wordt naar de studenten die zich in �005 voor één of meer modulen/cur-sussen van de Faculteit Natuurwetenschappen hebben ingeschreven, dan geldt dat 61% van de studenten man was en 39% vrouw (voor de OUNL als geheel is de verdeling ongeveer fifty-fifty). De spreiding in leeftijd is groot: de jongsten zijn achttien jaar, de oudsten ouder dan zeventig jaar. Bij de vrouwelijke studenten zijn er iets meer twintigers dan dertigers. Bij de mannelijke studenten vormen de dertigers de grootste groep.

De instroomcijfers bij de OUNL laten zich moeilijk vergelijken met die van andere universi-teiten. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat er inderdaad sprake is van een grote groep ‘twee-dekansers’; meer dan de helft van de huidige studenten is ouder dan dertig jaar. Als reden om aan de OUNL te gaan studeren noemen studenten het karakter van de opleiding, waarin de

Page 105: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

105QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

student zelf zijn eigen studietempo, plaats en tijd bepaalt. Ook worden interesse in het thema (milieu/duurzame ontwikkeling) genoemd en de mogelijkheid van het volgen van tweede-kansonderwijs aansluitend bij vroegere opleiding. Uit het gesprek met de studenten bleek dat het voor de meeste van hen onmogelijk is om in het reguliere onderwijssysteem in te schuiven omdat zij een baan hebben naast hun studie en dus afhankelijk zijn van deeltijdopleidingen. Studenten die de cursus zelf moeten betalen, klagen over de hoge modulekosten. De instelling neemt momenteel een proef met de aanbieding van gratis onderwijs. Dit zijn echter kleine onderwijseenheden (1 EC), veelal nog zonder tentaminering.

Het grootste deel van de studenten heeft een hbo-vooropleiding; dit levert geen problemen op, zo werd bevestigd in de gesprekken met docenten en studenten. Studenten met een hbo-oplei-ding moeten in principe instromen in de bacheloropleiding, zo heeft de faculteit besloten. Wel geldt voor studenten afkomstig uit het hbo een vrijstellingenbeleid, afhankelijk van de soort opleiding die de student heeft gedaan. Een student met een milieu-hbo-opleiding stroomt in in het laatste jaar van de bacheloropleiding en moet dan nog veertien modulen doen. Maar studenten met een technische vooropleiding hebben geen Biologie en Scheikunde gehad en zij moeten dus een groter gedeelte van de bacheloropleiding doen, namelijk nog �3 modulen.

Het valt de commissie op dat de instroom van studenten relatief veel uit de beleidssfeer afkomstig is. Verreweg de meeste studenten die naast hun studie werken, hebben een baan bij de overheid. Naar de mening van de commissie is een actiever beleid om meer mensen uit bedrijfsleven en instituten te vinden gewenst. Naar haar mening is daar een goede potentie en een forse markt te vinden. Door verbreding van de instroom worden ook de mogelijkheden voor stage en afstuderen verbreed. Ook een studentlid van de opleidingscommissie merkte op dat er wel wat meer aandacht kan zijn voor de werving van studenten.

SamenvattendEr is sprake van open inschrijving, voortvloeiend uit het karakter van de OUNL. Door uitge-kiende mogelijkheden van vrijstelling en schakelprogramma’s worden eventuele drempels zo veel als mogelijk geslecht. Het grootste deel van de studenten is afkomstig uit het hbo en/of werkzaam bij de overheid.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

Het bachelorprogramma bestaat uit 4� modulen (180 EC), geordend in drie fasen: de pro-pedeuse (veertien modulen), de basisbachelorfase (veertien modulen) en de eindbachelorfase (veertien modulen). Daarmee voldoet zij aan de eisen van een wetenschappelijke bachelor-opleiding.

SamenvattendDe opleiding voldoet aan formele eisen betreffende de duur van de opleiding.

Oordeel commissie: voldoet

Page 106: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

106 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

Het onderwijsconcept van de OUNL zoals neergelegd in de nota ‘De student voorop’ (�004) kenmerkt zich door ‘begeleide zelfstudie’ ondersteund door studieaanwijzingen, opdrachten, zelftoetsen, virtueel en reëel contact en vangnetbegeleiding. Het studiemateriaal is ontwikkeld voor zelfstudie. De opleidingen zijn modulair van opzet. Er wordt gestreefd naar een zo groot mogelijke vrijheid van tijd, plaats en tempo van studeren. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat ruim driekwart van de studietijd bestaat uit begeleide zelfstudie. Alleen in die gevallen waarin de gewenste leerdoelen niet bereikt kunnen worden met de specifieke benadering van afstandsonderwijs, worden andere werkvormen gehanteerd. Dit is het geval in de cursussen ‘Gezondheid in perspectief ’, ‘Milieubeleid en samenleving’, en het Virtueel milieuadvies-bureau, waarin in groepjes aan opdrachten wordt gewerkt. Daarnaast wordt begeleiding gebo-den in de vorm van bijeenkomsten (contacturen) en begeleiding op afstand (elektronische leeromgeving, e-mail, telefoon).

Het didactisch concept van de opleiding is dat van competentiegericht afstandsonderwijs en naar de mening van de commissie geheel in lijn met de doelstellingen. Wat competenties zijn wordt helder geformuleerd in het zelfevaluatierapport. De verhouding contact-zelfstudie vindt de commissie voor deze soort van onderwijs goed doordacht en voldoende gevarieerd. De commissie heeft waardering voor het mooie onderwijsmateriaal en complimenteert de oplei-ding met het Virtueel milieuadviesbureau. Naar haar mening is de virtuele class room een goed voorbeeld van een innovatieve aanpak. Deze innovatieve constructie biedt ook kansen voor mensen om beter te functioneren. De commissie zou graag zien dat de OUNL zaken meer expliciet maakt in de methoden en technieken; het is er wel, maar verpakt. Een voorbeeld hier-van is het leren interpreteren van data, een vaardigheid die naar de mening van de commissie studenten expliciet moet worden bijgebracht.

Ook studenten en alumni zijn enthousiast over het onderwijsmateriaal en de mogelijkheid om in eigen tempo te studeren. Zwakker is in hun ogen de begeleiding bij academische vaardig-heden, presenteren en Engels schrijven. Alumni waar de commissie mee sprak bevestigen dit beeld. Uit de gesprekken met de studenten bleek verder dat literatuuronderzoek vooral een zaak is van eigen initiatief van de student; er wordt niet mee geoefend. Wel geeft het studie-materiaal duidelijk aan welke literatuur wordt gebruikt. De student kan zelf die literatuur erbij pakken. Er is wel veel aandacht voor het gebruiken van literatuur tijdens het uitvoeren van de adviesopdracht in het Virtueel milieuadviesbureau. Het kunnen uitvoeren van literatuuron-derzoek is naar het oordeel van de commissie juist in een breed georiënteerde opleiding van groot belang. Studenten moeten in staat zijn diepte-informatie op te zoeken.

Naar de mening van de commissie is het didactisch concept goed en geheel in lijn met de doelstellingen van de opleiding. De opleiding biedt veel mogelijkheden om de nadelen van zelf-/afstandsstudie voor studenten zo veel als mogelijk te ondervangen. De commissie oor-deelt dat de opleiding didactisch, organisatorisch en facilitair een sterk product aanbiedt. Door studenten te laten afstuderen bij andere instituten weet men op slimme wijze inhoudelijk te compenseren wat binnenshuis niet aanwezig is. De commissie waarschuwt in dit verband voor de toenemende afrekencultuur binnen universiteiten. Zodra andere universiteiten iets terug willen hebben voor de studenten die zij begeleiden, kunnen problemen ontstaan.

Page 107: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

107QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

SamenvattendHet onderwijs van de OUNL is ontworpen voor afstandsonderwijs; het didactisch concept sluit daar goed op aan. Het onderwijs bestaat voor ruim driekwart uit begeleide zelfstudie. Begeleiding vindt plaats tijdens bijeenkomsten en via de elektronische leeromgeving, e-mail en telefoon. De commissie oordeelt dat de opleiding didactisch, organisatorisch en facilitair een sterk product aanbiedt. De Virtuele Klas bij Scheikunde en het Virtueel milieuadviesbureau zijn naar de mening van de commissie voorbeelden van bijzonder innovatief onderwijs.

Oordeel commissie: goed

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Voor elke cursus worden vooraf het tentamenprofiel en de tentamenvorm vastgelegd. Elke cursus wordt afgesloten met een schriftelijk tentamen; de toetsvorm sluit aan bij de inhoud en de leerdoelen van de cursus. Bij succesvolle afronding van het tentamen ontvangt de betrok-kene een cursuscertificaat. De Faculteit Natuurwetenschappen ondersteunt studenten in de voorbereiding op het tentamen. Als de student de cursusstof heeft doorlopen, kan hij bijvoor-beeld zijn kennis toetsen door de eindtoets te maken die in het cursusmateriaal aanwezig is of door een van de voorbeeldtentamens te maken die zijn opgenomen op de cursussites op Studienet/Blackboard. Een substantieel deel van de ingeschreven studenten doet niet mee aan het tentamen.

De bacheloropleiding wordt afgesloten met een groepsopdracht in het Virtueel milieuadvies-bureau. De teams voor het Virtueel milieuadviesbureau worden ingedeeld door de staf; bij de samenstelling speelt de discipline van de studenten mee. Voor de eindbeoordeling wordt gebruikgemaakt van een uitgebreide set van criteria, onderling verbonden door expliciete weegfactoren. De helft van de beoordeling betreft het milieuadvies als zodanig; daarin speelt de inhoud van het rapport weer mee voor 50% (dus �5% van het totaal). De evaluatie van de opdrachtgever wordt meegenomen in het eindresultaat. De opdrachtgever kijkt vooral naar wat hij met het resultaat van het onderzoek kan, terwijl de OUNL ook kijkt naar de wetenschap-pelijke aanpak. Een tweede component, het zogenoemde bedrijfsinterne gedeelte (zoals het verzorgen van interne communicatie) van het project in het Virtueel milieuadviesbureau telt voor �5% mee in de eindbeoordeling. Verder vormt zelfreflectie en selectie van competenties voor verdere ontwikkeling een belangrijk onderdeel van het werken in het Virtueel milieuad-viesbureau. De genuanceerde manier van beoordelen oogt omslachtig en levert inderdaad erg veel werk voor de docenten, zo bleek in het gesprek. Desalniettemin hechten zij er veel waarde aan om zo inzichtelijk mogelijk te maken met welke criteria de opleiding wil toetsen.

De kwaliteit van de scripties is naar de mening van de commissie redelijk. De beoordeling van de waardering wordt echter bemoeilijkt doordat de commissie alleen het advies ziet, wat in het eindcijfer slechts een relatief gering element vormt. Ook al strookten de afzonderlijke beoordelingen van de commissie niet altijd met de door de opleiding gegeven eindcijfers, qua bandbreedte waren er geen redenen om vraagtekens te zetten. Wel achtte de commissie de inhoudelijke kwaliteit van de scripties niet altijd hoog. De staf van de opleiding bleek zich daarin te kunnen vinden.

Page 108: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

108 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Problemen met de tentaminering of de hoogte van de cijfers gaan rechtstreeks naar de centrale commissie voor de examens. Het valt de commissie op dat in vergelijking met andere univer-siteiten een redelijk aantal studenten bezwaar aantekent. Dit kan gaan over vrijstellingen of over de uitslagen van examens. In het gesprek met studenten blijkt dat de OUNL studenten nadrukkelijk wijst op de mogelijkheden om bezwaar te maken. In een reguliere universiteit kan een student veel gemakkelijker contact zoeken met een commissie om bezwaar te maken, hier is het wat lastiger, zo motiveert de staf dit beleid. Vaak beginnen studenten een zaak, maar zetten het niet door, omdat het samen geschikt wordt. Binnen de OUNL is het aantal bezwaar- en beroepsschriften al jaren stabiel. Het afgelopen jaar gingen de bezwaren alleen over de uit-slagen van examens. Bezwaren worden via een vast traject naar de examencommissie en naar de decaan teruggekoppeld. Als het een tendens blijkt te zijn, bijvoorbeeld dat een type examens veel reacties op roept, dan wordt bekeken of het examen aangepast kan worden.

SamenvattendElke cursus wordt afgesloten met een tentamen; de toetsvorm sluit aan bij de inhoud en de leer-doelen van de cursus. De bacheloropleiding wordt afgesloten in het Virtueel milieuadviesbureau, een groepsopdracht. Voor de eindbeoordeling wordt gebruikgemaakt van weegfactoren.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

3.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

Bij de oprichting van de OUNL (1984) is vastgesteld dat de OUNL geen wettelijke onder-zoekstaak heeft. Wel mogen wetenschappelijk medewerkers �0% van hun tijd aan activiteiten besteden waarmee ze bijblijven op het gebied van onderzoek. Het gaat hier niet om een actieve bijdrage aan onderzoek; er is immers geen wettelijke onderzoekstaak en onderzoeksfaciliteiten en -infrastructuur worden niet bekostigd. De Faculteit Natuurwetenschappen heeft er wegens deze beperking voor gekozen het wetenschappelijk gehalte en de wetenschappelijke inbreng in de opleiding en de cursussen te waarborgen door aanstelling van deeltijdhoogleraren, die ook elders hoogleraar zijn, samenwerking in cursusteams waarin specifieke deskundigen van andere kennisinstellingen vertegenwoordigd zijn en door stimulering van haar medewerkers om samen te werken met onderzoeksgroepen en kennisinstellingen elders. Sommige universi-taire (hoofd)docenten hebben deeltijdaanstellingen elders of zijn gedetacheerd. Bij de OUNL is (vrijwel) alleen gepromoveerd personeel in wetenschappelijke functies aangesteld.

Page 109: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

109QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Vanaf �008 heeft de OUNL wel een wettelijke onderzoekstaak en wordt van haar een actieve bijdrage op onderzoeksgebied verwacht. De afspraak voor de OUNL is dat �0% van de tijd van wetenschappelijk medewerkers (universitair docent, universitair hoofddocent, hoogleraar) aan onderzoek besteed wordt, en in deze tijd wetenschappelijke resultaten geboekt worden (publicaties, congrespresentaties, bijdragen aan maatschappelijke kennisvalorisatie, et cetera). De faculteit heeft geanticipeerd op de onderzoekstaak door in �004 een onderzoeksplan ‘Leren voor duurzame ontwikkeling’ op te stellen, waarin overkoepelende thema’s en personele inzet behandeld worden. Ondertussen heeft de faculteit een update van het onderzoeksplan vastge-steld ‘Naar een duurzame samenleving: verkennen, leren, sturen’ – onderzoeksplan Faculteit Natuurwetenschappen �007-�010 (15 december �006), en heeft het College van Bestuur van de OUNL besloten om het onderzoek in de faculteiten te stimuleren door per faculteit twee promotieplaatsen te financieren, na goedkeuring door de wetenschapscommissie. De faculteit heeft inmiddels de goedkeuring gekregen om twee promotieplaatsen in te vullen.

Veel docenten van de opleiding doen zelf geen onderzoek, en het onderzoek dat intern wordt uitgevoerd betreft geen bètaonderzoek, zo merkt de commissie op. Bewaking van de kwaliteit van onderzoek van studenten gebeurt deels door aan te schuiven bij andere instituten. Daarnaast werkt de OUNL met deeltijdaanstellingen van gezichtsbepalende hoogleraren van buiten.

Een groot deel van de staf is gepromoveerd; voor de posities van universitair hoofddocent en hoogleraar is promotie vereist. De OUNL werkt met instroomkwalificaties en voor zittende staf een beleid om hen aan promotie te helpen, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten. De commissie juicht dit toe.

SamenvattendDe OUNL heeft nu wettelijk uitsluitend een onderwijstaak, in �008 krijgt de universiteit ook een onderzoekstaak. Bewaking van de onderzoekskwaliteit gebeurt deels door aan te schuiven bij andere instituten. Een groot deel van de staf is gepromoveerd; voor niet-gepromoveerde stafleden wordt een actief promotiebeleid gevoerd. Er wordt tegenwoordig meer gepubliceerd en dat zal naar verwachting door de nieuwe onderzoektaak voor de staf kunnen toenemen.

Oordeel commissie: voldoende

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Het zelfevaluatierapport meldt dat de wetenschappelijke inzet voor de bachelor- en master-opleiding tezamen 10,3 fte is. Vanaf �008 zal de faculteit voor �,1 fte onderzoeksoutput moeten leveren en verantwoorden, namelijk �0% van de totale inzet. Het onderzoek zal dus beperkt van opzet zijn en blijven. De opleiding verwacht dat deze inzet zal lukken, mede omdat de faculteit de traditie heeft om onderzoek serieus te nemen en dat door de gekozen werkwijze (deeltijdhoogleraren, onderzoeksplan, et cetera) deze beperkte omvang optimaal gebruikt wordt.

Uit het zelfevaluatierapport blijkt de staf-studentratio, als alleen gekeken wordt naar het weten-schappelijk personeel, 1:5�,6 is. Wordt het OBP meegeteld dan is de ratio 1:38,8. Deze cijfers zijn niet vergelijkbaar met reguliere universiteiten, omdat studenten van de OUNL deeltijd-studenten zijn (het gemiddelde studietempo van de bachelorstudenten is zo’n drie modulen

Page 110: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

110 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

(13 EC) per jaar), en de staf daarnaast ook cursisten die niet in de opleiding ingeschreven staan, moet begeleiden, zo leest de commissie in het zelfevaluatierapport. De toestroom van cursisten en studenten is licht gestegen in de afgelopen jaren, 5% ten opzichte van �000.

Het budget voor het bachelor- en masteronderwijs is echter geslonken. Dit wordt deels veroor-zaakt doordat de OUNL er wettelijk een taak bij gekregen heeft, namelijk het leveren van een bijdrage aan het terugdringen van het lerarentekort. Hiertoe is het Ruud de Moor Centrum opgericht en omdat deze extra taak uitgevoerd dient te worden met de bestaande middelen, heeft bij alle organisatieonderdelen een reallocatie van middelen plaatsgevonden. Ook wordt personeel naar het centrum gedetacheerd. Aanpassing aan dit alles heeft bij de faculteit geleid tot een for-matiereductie met bijna �0%. De commissie spreekt zijn zorg hierover uit. Naar haar mening is er per kennisgebied in bijna alle gevallen een subkritische massa; dat maakt de opleiding inhoudelijk kwetsbaar. De kwantiteit van de staf baart de opleiding zelf ook zorgen, blijkt uit de zelfevaluatie; door de flinke krimp heeft de cursusontwikkeling enige vertraging opgelopen. Op dit moment is er naar het oordeel van de commissie sprake van net voldoende personeel om het onderwijs in deze specifieke omstandigheden te kunnen dragen. Het noodzakelijke onderhoud aan modulen en de eigen vakbekwaamheid staan daarmee onder druk. Van belang is dat de individuele stafle-den blijvend contact (kunnen) onderhouden met vakgenoten aan andere instellingen.

Er is weinig verloop van docenten. Zij ervaren, zo bleek in het gesprek, veel voldoening in het werken aan innovatie van het onderwijs, de combinatie van de milieuwetenschappen en de competenties die daarin vereist worden en het zoeken naar de best mogelijk onderwijsvormen die daarvoor gebruikt kunnen worden. Docenten zien zelf geen verschil in perspectief in loop-baanontwikkeling binnen de OUNL of in andere universiteiten. In reguliere universiteiten streven docenten naar publicatie. Dat was tot voor kort geen usance bij de OUNL, maar dat is nu aan het veranderen. De commissie vindt dat positief.

SamenvattendEr is sprake van een kleine staf, net voldoende om het onderwijs in deze specifieke omstandig-heden te dragen.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Het personeelsbeleid van de faculteit bestaat uit een gerichte personeelsselectie en professiona-lisering van de zittende staf. Bij de werving van het wetenschappelijke personeel is er aandacht voor de onderzoeks- en onderwijscompetenties en er zijn trainingsfaciliteiten voor de zittende staf, zo leest de commissie in het zelfevaluatierapport. Het grote verschil in profiel tussen docenten aan de OUNL en het reguliere hoger onderwijs zit in het coachen. De docent zit in afstandsonderwijs als het ware al ‘ingeblikt in het materiaal. Dat heeft consequenties voor de didactische en methodische aanpak van het onderwijs. Onder andere moeten docenten meer dan gebruikelijk studentspecifiek kunnen optreden en zich flexibel kunnen opstellen.

Naar de mening van de commissie is de onderwijskundige en organisatorische kwaliteit van het personeel in orde, maar kan de inhoudelijke kwaliteit nog verder verbeteren. In het gesprek

Page 111: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

111QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

bleek dat dit punt de aandacht heeft van de faculteit. Deels is er al sprake van structurele rege-lingen voor het op peil houden van inhoudelijk niveau van docenten en aansluiting bij didac-tische vernieuwingen. Het is de commissie opgevallen dat de trainingsfaciliteiten vrijblijvend worden aangeboden. Er zijn geen basiskwalificatie-eisen vastgesteld voor nieuwe docenten en senior kwalificaties voor de zittende staf. Het stellen van minimumeisen gekoppeld aan ver-plichte scholing zou naar de mening van de commissie als waarborg voor de kwaliteit van het personeel onderdeel moeten uitmaken van het personeelsbeleid.

SamenvattendDe kwaliteit van het personeel in organisatorische en onderwijskundige zin is prima. Inhoude-lijke kwaliteit kan verder verbeteren.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

3.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

De student van de OUNL studeert in principe thuis. Tekst- en werkboeken, readers, cd-rom’s, landkaarten en eventueel aanvullend materiaal worden naar het huisadres gestuurd. Op Stu-dienet/Blackboard, de elektronische leeromgeving van de OUNL, heeft elke student een per-soonlijke ‘werkplek’. Daar heeft de student de beschikking over alle ICT-gestuurde informatie en leermiddelen die bij een bepaalde cursus horen en kunnen zij met elkaar contact leggen, samenwerken, of een docent benaderen via discussiegroepen.

Verspreid over Nederland heeft de OUNL twaalf studiecentra en drie provinciale steunpunten. Elke student kan gebruikmaken van de faciliteiten van deze centra. Dit blijkt in de praktijk vooral in het begin van de studie te gebeuren. De studiecentra zijn goed bereikbaar per open-baar vervoer en per auto. Ze zijn geopend op verschillende werkdagen, ook ’s avonds, en de meeste ook op zaterdagmorgen.

Studenten van de OUNL maken voor wetenschappelijke literatuur gebruik van andere (universiteits)bibliotheken; zij worden hierin wegwijs gemaakt door personeel van de betreffende universiteit, zo bleek uit het gesprek met alumni.

De commissie is onder de indruk van de bijzondere kwaliteit van het studiemateriaal en van de moderne multimediale toepassingen die studenten ter beschikking staan. Naar het oordeel van de commissie is de elektronische leeromgeving van absoluut bijzondere kwaliteit. De onder-wijsfaciliteiten zijn goed en het studiemateriaal is zeer verzorgd.

Page 112: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

11� QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

SamenvattendDe materiële voorzieningen zijn naar de mening van de commissie meer dan bijzonder.

Oordeel commissie: excellent

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Het onderwijsconcept van de OUNL gaat uit van begeleide zelfstudie, waarbij de begelei-ding als het ware is ‘ingebakken’ in het leermateriaal, zo leest de commissie in het zelfevalu-atierapport. De ‘ingebakken’ begeleiding wordt systematisch en op verschillende manieren aangeboden, bijvoorbeeld in de vorm van studeeraanwijzingen, opgaven en opdrachten, het benoemen van kernbegrippen, voorbeelden, samenvattingen, zelftoets (opgaven waarmee de student kan nagaan of de geformuleerde leerdoelen bereikt zijn) en terugkoppeling (waarin de antwoorden/uitwerkingen van de opgaven en de zelftoets staan). De zelfstudie wordt tevens ondersteund met Studienet/ Blackboard. Waar contactbegeleiding noodzakelijk is, wordt deze gegeven. Daarnaast is er bij iedere cursus via e-mail, discussiegroepen of telefoon voorzien in ‘vangnetbegeleiding’.

Begeleiding van studenten vindt plaats op twee niveaus: op module-/cursusniveau en op het niveau van de individuele student; elke student heeft een eigen mentor. Elke cursus heeft een eigen cursussite op Studienet/ Blackboard. Daarnaast organiseert de faculteit landelijke bege-leidingsdagen, waarbij de begeleiding van verwante cursussen geclusterd wordt. Per studiejaar zijn er twee themadagen met specifieke aandacht voor cursussen uit de bachelor, en twee dagen gericht op verbreding in de subdomeinen natuurwetenschappen, beleid en gezondheid.

Volwassenenonderwijs is per definitie anders dan gewoon onderwijs en de begeleiding van de OUNL is hierop aangepast. De begeleiding is nadrukkelijk vraaggericht. Het is aan de studen-ten om het contact met de docent te zoeken. Studenten zijn feitelijk hun eigen projectleider en de geboden begeleiding is voor iedere student op maat, afgestemd op zijn behoefte. Er is begeleiding op afstand vanuit Heerlen en er is begeleiding ter plaatse en dat wordt onder-ling afgestemd. Studenten en alumni zijn vol lof over de begeleiding, bleek in de gesprekken. Maar men beroept zich ook op zijn eigenwijsheid. Unaniem zijn de studenten van mening dat zij geen kind meer zijn en heel goed hun eigen verantwoordelijkheid kunnen nemen. In de gesprekken met de docenten bleek de begeleiding toch ook ruimte voor initiatief van de docent te laten. Docenten maken tevoren afspraken met de studenten over wat wanneer wordt ingeleverd en als dit niet gebeurt, trekt de docent aan de bel.

Voor studenten die meer dan gemiddelde moeite met een vak hebben, biedt de opleiding extra begeleiding; docenten zijn op afroep telefonisch of in een ontmoeting beschikbaar. De docen-ten zijn altijd goed bereikbaar, is de mening van zowel studenten als alumni. Docenten gaan ook veel het land in en zien dan veel van hun studenten. Tijdens het werken in het Virtueel milieuadviesbureau wordt wekelijks vergaderd met behulp van Skype en daar neemt ook de begeleidend docent aan deel. De OUNL zoekt momenteel naar mogelijkheden om het face to face onderwijs bijvoorbeeld in virtuele klassen te gaan vormgeven.

Page 113: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

113QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

SamenvattendDe OUNL besteedt veel aandacht aan de begeleiding van studenten; de begeleiding is op maat en naar de mening van studenten en alumni heel adequaat.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

3.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Kwaliteitszorg is ingebed in de faculteit; dat wil zeggen dat hierin geen verschil is tussen de bacheloropleiding en de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Vanaf �004 voert de faculteit standaard evaluaties uit bij een groot aantal cursussen. In �006 is dit uitgebreid naar alle cursussen die via een tentamensessie getentamineerd worden. Hiervoor wordt gebruikgemaakt van het OUNL-breed ingevoerde cursusevaluatiesysteem SEIN. De facul-teit beschouwt kwaliteitszorg als een continue activiteit, waarbij verschillende partijen een rol vervullen in het maken en uitvoeren van plannen, boeken van resultaten, interpreteren van evaluaties en vertalen in nieuwe acties. In het kwaliteitszorgsysteem wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus:

• niveau van onderwijs, waar het onderwijsprogramma wordt uitgevoerd, het feitelijk onderwijs wordt ontwikkeld, verzorgd, bewaakt en geëvalueerd;

• niveau van programma, waar het plan om de eindtermen te realiseren wordt bepaald en bewaakt;

• niveau van strategie, waar de eindtermen, doelgroep en positie van de opleidingen wor-den bepaald en bewaakt.

Op ieder van de drie niveaus vindt een analytische (plan) en een empirische toets (check) plaats. De onderwijscoördinator vervult de rol van kwaliteitszorgbewaker. Aandacht voor de studie-voortgang is er naar de mening van de commissie vooral op cursusniveau. Op curriculumni-veau gebeurt echter minder.

De commissie heeft het gesprek over de kwaliteitszorg als zeer nuttig en informatief ervaren. De commissie heeft waardering voor de wijze waarop men binnen de opleiding werkt aan kwaliteitszorg. De preventieve aanpak is naar de mening van de commissie een voorbeeld dat anderen in Nederland zouden kunnen navolgen. De opleiding loopt hierin naar de mening van de commissie voorop.

Page 114: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

114 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

SamenvattendEr is binnen de opleiding veel aandacht voor kwaliteitszorg; de preventieve aanpak is naar de mening van de commissie een voorbeeld voor anderen in Nederland.

Oordeel commissie: goed

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Om de aspecten van de onderwijscyclus (de onderwijsontwikkeling en -uitvoering, en stu-dievoortgang) te evalueren, en vervolgens maatregelen te nemen ter verbetering, wordt bij de OUNL gebruikgemaakt van meerdere instrumenten. Onder andere worden bij het ontwerpen van cursussen nauwkeurig streefdoelen (wetenschappelijke inhoud, vorm, studielast) geformu-leerd. Bij de onderwijskundige invulling en aanpassingen daarvan zijn onderwijskundigen van het Onderwijs Technologisch Expertisecentrum (OTEC) betrokken. Ook studenten worden in de ontwikkelfase betrokken bij de evaluatie van cursussen. Dit gebeurt via de zogenaamde proeftoetsing.

Een voorbeeld van maatregelen naar aanleiding van evaluaties vormt de analyse van de tenta-menuitslagen op cursusniveau. Naar aanleiding van deze resultaten heeft de faculteit verschei-dene stappen ondernomen om de begeleiding en de tentaminering van de cursussen met het laagste slagingspercentage te verbeteren. Bij deze cursussen zijn de tentamenvragen kritisch doorgenomen en waar nodig aangepast. Dit heeft bij de cursussen Natuurkunde en Biologie direct tot een hoger slagingspercentage geleid. Voor de Basiscursus scheikunde is een nieuwe, virtuele begeleidingsvorm ontwikkeld en bij de cursus Fysiologie: adaptatie en milieu is over-gegaan naar een openboektentamen, om daarmee te onderstrepen dat het accent niet ligt op feitenkennis maar op inzicht. Dit heeft tot een aanzienlijk beter slagingspercentage geleid.

De waardering van de commissie voor de wijze waarop men binnen de opleiding werkt aan kwaliteitszorg kwam hierboven al ter sprake. Daar staat tegenover dat de controlerende kant naar de mening van de commissie meer aandacht kan krijgen, evenals de doorvertaling van het kwaliteitsbeleid naar het personeelsbeleid.

Door de vijfjarige cyclus van inhoudelijke materiaalvernieuwing kunnen sommige klachten niet meteen worden opgelost. Nu Blackboard is ingevoerd verwacht men in ieder geval met meer flexibiliteit en sneller te kunnen inspelen op klachten over de begeleiding en tentaminering.

SamenvattendDe opleiding neemt aantoonbaar maatregelen naar aanleiding van evaluaties. De controle-rende kant kan verbeterd worden.

Oordeel commissie: voldoende

Page 115: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

115QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

In het zelfevaluatierapport is een uitgebreide opsomming opgenomen hoe studenten, docenten en alumni maar ook het werkveld bij de kwaliteitszorg worden betrokken. Gesprekken die de commissie voerde bevestigen dit beeld. Een enquête uitgevoerd binnen de alumnivereniging gaf aan dat alumni meer bij de opleiding betrokken moeten worden. Alumni worden wel voor alle dagen met studenten uitgenodigd.

De evaluatiecyclus sluit zich in de opleidingscommissie. De opleidingscommissie heeft naast zijn taak in relatie tot het OER ook een rol in de kwaliteitsbewaking. De opleidingscommis-sie is vooral een klankbord en platform waar studenten hun zegje kunnen doen. Studenten worden uitgenodigd om daar hun ervaringen te delen met de docent die de cursus ontwikkelt. Evaluaties worden in de opleidingscommissie besproken en er is sprake van voortdurende terugkoppeling van docenten die cursussen aan het ontwikkelen zijn en de ervaringen van studenten met de nieuwe cursussen.

In de gesprekken met de studenten bleek dat er niet alleen sprake is van een (groot) leeftijds-verschil tussen studenten van de OUNL en het reguliere hoger onderwijs. Studenten van de OUNL zijn over het algemeen kritischer op het product en willen nadrukkelijker hun ver-wachtingen waargemaakt zien. Niet alleen omdat er een hoge prijs wordt betaald voor de stu-die, qua geld en tijd, maar ook omdat zij door hun werkervaring vaak al over de nodige kennis en vaardigheden beschikken. Vanuit de studentenvereniging probeert de opleidingscommissie studenten die kritisch zijn in de commissie te krijgen, en dat wordt zeker niet tegengewerkt door de docenten, aldus studenten die de commissie sprak. Leden van de opleidingscommissie hebben het gevoel dat er goed naar hen geluisterd wordt.

Studenten verschillen van mening over de waarde van de natuurwetenschappelijke vakken die worden aangeboden. Alumni gaven in het gesprek aan dat zij aanvankelijk heel andere verwachtingen van het onderwijs hadden, maar zijn unaniem heel enthousiast over het Virtu-eel milieuadviesbureau. Door het Virtueel milieuadviesbureau is ook het beroepenveld actief betrokken bij het onderwijsprogramma en de evaluatie daarvan. De commissie is onder de indruk van de wijze waarop iedereen bij de opleiding betrokken wordt.

SamenvattendDocenten, studenten en alumni zijn goed betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Door het Virtueel milieuadviesbureau is ook het beroepenveld actief betrokken bij het onderwijs.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

Page 116: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

116 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

3.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

In de eindfase van de bacheloropleiding verrichten studenten gedurende minimaal een half jaar in deeltijd werkzaamheden in het kader van de cursus Virtueel milieuadviesbureau. In het Virtueel milieuadviesbureau wordt de opgedane kennis toegepast. De activiteiten voor het uitbrengen van een milieuadvies kunnen alleen tot een goed eindresultaat leiden indien de student voldoende basiscompetenties bezit rond diagnose, onderzoek en interventie op het domein van de milieuwe-tenschappen in het algemeen. Tevens dient een student daarbij capabel te zijn deze competenties, in samenwerking met anderen, juist in te zetten bij een specifieke inhoudelijke vraag.

Bij de uitvoering van de opdracht wordt door zowel externe begeleiders als de begeleidende docenten intensief meegekeken, en ieder individu wordt apart beoordeeld. In dit bedrijf moet niet alleen de externe opdrachtgever naar tevredenheid worden bediend, maar ook moet er wetenschappelijk verantwoord werk geleverd worden. Dat hierop streng wordt toegezien bewijst het voorbeeld van een eindopdracht met een hoog cijfer van een tevreden opdrachtge-ver, en een laag cijfer van de instelling. In zo’n geval moeten studenten nog een slag maken om tot een voldoende eindresultaat te komen.

Op basis van eigen kennisname van de scripties die de commissie heeft gelezen, concludeert zij dat het academisch gehalte van het eindwerk bij de meeste scripties toch een aandachtspunt is. Daar staat tegenover dat de commissie lovend is over een scriptie die zij bestempelt als echt onderzoek met eigen data en statistische analyse in een duidelijk volgbaar betoog. Als regel worden milieuadviezen gemaakt door teams van studenten. De commissie kon uit de betref-fende scripties niet opmaken wat de bijdrage van de individuele student was.

Alumni blijken op uiteenlopende wijze gebruik te maken van de kennis en vaardigheden die in de opleiding worden opgedaan. Door het volgen van de studie treedt vaak een verschuiving op richting milieuwerkzaamheden in het takenpakket van afgestudeerden, zo bleek in het gesprek. Voor sommigen is de opleiding een verdieping van hun werkveld, voor anderen juist een verbreding en verruiming van hun blik. Weer anderen hebben vooral baat gehad bij het opdoen van academische vaardigheden. Eén alumnus heeft dankzij de studie zichzelf opge-werkt van LBO-niveau en heeft nu een hogere functie. Studenten die niet eerder een hbo- of wo-opleiding hebben afgerond (en zonder vrijstellingen studeren) moeten zeven modulen Vir-tueel milieuadviesbureau doen. Zij doen eerst een individuele run (drie modulen) waarbij ze (individueel of in teamverband) binnen een milieuadviesopdracht vooral aan de competenties ‘opstellen van een probleem- en vraagstelling’ en ‘schriftelijk rapporteren’ werken. De tweede run (vier modulen) doen ze in teamverband een milieuadviesopdracht en dan werken ze ook aan andere competenties.

SamenvattendToepassing van de opgedane kennis gebeurt in het afstudeerwerk in het Virtueel milieuadvies-bureau. De resultaten daarvan laten zien dat de studenten qua eindoriëntatie (de milieuprofes-sional) voldoen aan de doelstellingen. Het academisch gehalte van het eindwerk kan hier en daar beter. De meeste alumni geven aan dat de studie heeft geleid tot een verbetering van hun positie op de arbeidsmarkt.

Page 117: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

117QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Oordeel commissie: voldoende

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

Zowel het onderwijsrendement als de streefcijfers van de OUNL laten zich moeilijk verge-lijken met cijfers van reguliere universiteiten. De OUNL werkt niet met cohorten; de open inschrijving, het afstandsonderwijs en eigen studietempo alsmede de doelstelling op het gebied van leven-lang-leren zorgen voor een heel ander type student en studieverloop dan aan een reguliere instelling. De streefcijfers van te behalen getuigschriften zijn om die reden geba-seerd op de streefcijfers van de OUNL als geheel. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voor �005 als streefcijfer voor de gehele OUNL vijftig bachelordiploma’s vastgesteld. Aangezien de instroom in de Milieu-Natuurwetenschappen 3,0% van het totale aantal OUNL-inschrijvingen is, betekent dat voor de opleidingen Milieu-Natuurwetenschap-pen een streefcijfer van 1,5 bachelordiploma’s per jaar. Dit wordt met dertig diploma’s in drie jaar ruimschoots gehaald.

Van alle studenten die bij de OUNL beginnen met een startpakket, gaat ongeveer een derde binnen een jaar door met een vervolginschrijving. Bij de Faculteit Natuurwetenschappen ligt dit aandeel op ongeveer 40%. De faculteit voldoet hiermee ruim aan het streefcijfer van 35%.

Opleidingsrendement wordt gedefinieerd als dat deel van de instroom dat het opleidingsdi-ploma behaalt. Voor de OUNL is het cursusrendement, gezien de keuzevrijheid van de student in studietempo, een betere graadmeter voor het bepalen van het resultaat dan het opleidings-rendement. Op cursusniveau kan het rendement uitgedrukt worden in het slagingspercentage van de tentamendeelnemers. Per afgenomen cursus wordt gemiddeld 0,65 maal tentamen gedaan. Het cursuseindrendement voor de gehele opleiding is met ruim 85% op een goed niveau. Naar de mening van de commissie komt dit zeker ook door de goede kwaliteit van het cursusmateriaal.

SamenvattendZowel het onderwijsrendement als de streefcijfers van de OUNL laten zich moeilijk vergelij-ken met cijfers van reguliere universiteiten. Voor de OUNL is het cursusrendement, gezien de keuzevrijheid van de student in studietempo, een betere graadmeter voor het bepalen van het resultaat dan het opleidingsrendement. De bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen voldoet aan de streefcijfers van de OUNL als geheel.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

Page 118: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

118 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

3.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

Wettelijk mag de OUNL alleen onderwijs aanbieden in de Nederlandse taal; het onderwijs is immers ingesteld om in Nederland tweedekansonderwijs te realiseren. Er bestaat een samen-werkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en de OUNL, waardoor Vlaamse studenten aan de opleidingen van de OUNL kunnen deelnemen. Voor de OUNL zijn Vlaamse studenten gelijkwaardig aan Nederlandse studenten.

Gezien de verdergaande internationalisering van de milieuproblematiek en de aanpak daarvan, en het veelal Engelstalige karakter van de communicatie daarover, is de opleiding in transi-tie naar een situatie waarin van de afgestudeerden meer competenties vereist worden op het gebied van internationale communicatie (samenwerking, taalvaardigheid).

Naar de mening van de commissie kunnen de internationale contacten in benchmarking ster-ker; gedacht kan worden aan nauwere samenwerking met instellingen voor langeafstandson-derwijs in Engeland en Spanje.

Page 119: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

119QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Overzicht beoordelingen bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen Open Universiteit

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Voldoende3. Oriëntatie Voldoende

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Voldoende5. Relatie doelstellingen en programma Goed6. Samenhang programma Voldoende7. Studielast Goed8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Goed11. Beoordeling en toetsing Voldoende

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Voldoende13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Voldoende

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Excellent16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Goed

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Goed

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Voldoende�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 120: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�0 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Page 121: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�1QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

4. Masteropleiding Environment and Resource Management (ERM) Vrije Universiteit

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Environment and Resource ManagementCROHO-nummer: 60045Niveau: master Oriëntatie: woStudielast: 60 EC Graad: Master of Science Variant(en): voltijds Locatie(s): AmsterdamEinddatum accreditatie: 31 december �007

4.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De masteropleiding Environment and Resource Management (ERM) was geen onderdeel van de Visitatie Milieuwetenschappen �001-�00�. Wel is in het kader van die visitatie een advies uitgebracht om een eenjarige gammamasteropleiding op te zetten in plaats van een tweejarige bètamasteropleiding. In lijn daarmee is ERM ontwikkeld en in �003 van start gegaan; de masteropleiding is organisatorisch ondergebracht bij het onderzoeksinstituut van het Insti-tuut voor Milieuvraagstukken (IVM), dat ondertussen onderdeel is geworden van de Faculteit Aard- en Levenswetenschappen (FALW) van de Vrije Universiteit, en maakt daarmee deel uit van het IVM Graduate Studies Programma. De opleiding heeft een instroom van gemiddeld 45 studenten per jaar, waarvan twintig uit het buitenland. In �006 stonden 57 studenten bij de masteropleiding ERM ingeschreven.

ZelfevaluatieDe zelfstudie ter voorbereiding van de nieuwe accreditatieaanvraag is geschreven door de onderwijscoördinator en een docent. Alle docenten zijn betrokken geweest bij de inhoudelijke totstandkoming van het zelfevaluatierapport. Een studentendelegatie en de leden van de oplei-dingscommissie en de examencommissie hebben inzage gehad in het concept en hun com-mentaar kunnen geven. De overige studenten en alumni hebben het zelfevaluatierapport niet gezien, al is wel gebruikgemaakt van de resultaten van evaluaties door studenten en alumni. De commissie vindt het zelfevaluatierapport open en informatief. Afbouw ongedeelde opleidingERM heeft geen studenten meer die afkomstig zijn uit de ongedeelde doctoraalopleiding.

Page 122: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�� QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

4.2. Beoordelingskader

4.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

ERM is een eenjarige, Engelstalige masteropleiding die zich vooral richt op milieuverande-ringen als kernthema. De focus ligt daarbij op wetenschappelijke concepten en methoden die nodig zijn om oorzaken van veranderingen aan het milieu te begrijpen en om te kunnen bijdragen aan het oplossen van milieuproblemen. ERM kent sinds september �006 twee spe-cialisaties: Environmental Studies en Energy Studies. De opleiding is interdisciplinair en inter-nationaal georiënteerd. Milieueconomie vormt een belangrijk onderdeel van het onderwijs. De opleiding ziet milieuproblemen vooral als een verstoring van de relatie tussen de mens en haar omgeving, en dus als een sociaal probleem. ERM is vooral een maatschappijwetenschappelijk georiënteerde masteropleiding, die primair studenten opleidt voor functies in het beheer en management van natuurlijke hulpbronnen en milieu, en als beleidsadviseur op het terrein van milieu- en energievraagstukken. De opleiding is ontwikkeld mede op basis van een specifiek marktonderzoek, zo blijkt uit de documentatie die de commissie heeft ingezien.

Het belangrijkste doel van de opleiding is om studenten theoretische concepten te leren begrij-pen en toepassen, en om hen praktische vaardigheden en technieken te leren die hen in staat stel-len om oorzaken van veranderingen aan het milieu te begrijpen en bij te dragen aan het oplossen van milieuproblemen. Wat studenten in eerste instantie leren is het conceptualiseren: wat is de kern van een milieu- of hulpbronnenprobleem, wat zijn de relevante achtergronden of oorzaken, welke opties zijn er voor de aanpak daarvan. De toegevoegde waarde van de masteropleiding ligt vooral op het terrein van management (technieken) en interdisciplinariteit. Natuurwetenschap-pelijke kennis wordt niet zozeer aangeleerd, maar vooral gebruikt als input.

Naar het oordeel van de commissie past de opleiding binnen het domeinspecifiek referentie-kader en dekt een samenhangend deel daarvan af (zoals ook uit de naam van de opleiding dui-delijk is). De doelstellingen laten zien dat een hoog niveau wordt nagestreefd. De eindtermen zijn daaruit afgeleid. Door de intensieve interactie met andere, vaak buitenlandse academische instellingen op milieuwetenschappelijk en milieukundig gebied, vergewist de opleiding zich ervan dat aan internationale standaarden wordt voldaan. De relatief hoge instroom van buiten-landse studenten maakt dit niet alleen noodzakelijk, maar de toename in die aantallen vormt een indicatie dat de opleiding op dit punt scoort.

SamenvattendERM is een gammamasteropleiding gedoceerd vanuit een bèta-gammaonderzoeksinstituut, ingebed in een natuurwetenschappelijke faculteit. De commissie is van mening dat de doelstel-lingen van de masteropleiding breed zijn geformuleerd, doch passen binnen het domeinspeci-fiek referentiekader. De eindtermen zijn naar haar mening hiervan afgeleid en sluiten aan bij de eisen die vanuit de (internationale) beroepspraktijk worden gesteld.

Oordeel commissie: voldoende

Page 123: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�3QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Het zelfevaluatierapport geeft van de eindkwalificaties kennis, kennis en vaardigheden, oor-deelsvorming en communicatie een uitgebreid overzicht van de eisen die aan afgestudeerden worden gesteld. Enkele algemene eisen die in het zelfevaluatierapport genoemd worden zijn:

• beschikt aantoonbaar over kennis en inzicht die het niveau van bacheloropleiding over-stijgt en een basis vormt voor de ontwikkeling van nieuwe kennis c.q. uitbreiding van bestaande kennis, vaak in een onderzoeksomgeving;

• begrijpt het concept duurzame ontwikkeling en is in staat de principes van duurzame ontwikkeling uit te werken in wetenschappelijke, technologische en sociaaleconomische begrippen;

• is in staat te werken in een multidisciplinaire omgeving, kan zelfstandig onderzoek uitvoe-ren gericht op impact assessment en life cycle analysis, schat economische en sociale inzich-ten op waarde;

• is in staat wetenschappelijke uitgangspunten te interpreteren en toe te passen, heeft kennis van politieke instrumenten in relatie tot milieuproblematiek en is in staat te bepalen welke instrumenten effectief en efficiënt kunnen worden ingezet.

Van afgestudeerden wordt ook geëist dat zij opgedane kennis effectief en efficiënt kunnen toepas-sen, weten hoe gebruik te maken van wetenschappelijk literatuurbronnen, en dat zij in staat zijn zich een oordeel te vormen op basis van beperkte informatie. Kritische zelfreflectie en inzicht in eigen beperkingen worden als onmisbare eigenschappen gezien van een master. Tot slot gaat het zelfevaluatierapport in op de eindkwalificaties met betrekking tot communicatieve vaardigheden, waaronder het in staat zijn om conclusies van onderzoek weer te geven in een wetenschappelijk artikel alsook over te kunnen brengen aan een breed publiek. Naar de mening van de commissie is ERM een breed geschoolde masteropleiding die qua niveau aansluit bij de eisen uit de Dublin Descriptors en bij internationale standaarden in de milieuwetenschappen.

In de masteropleiding wordt vooral voortgebouwd op bestaande kennis bij de student. Dit heeft tot gevolg dat studenten niet alleen met verschillende kwalificaties de opleiding binnen-komen, maar ook dat niet alle studenten met dezelfde mix van inhoudelijke kwalificaties de opleiding verlaten. De eindresultaten per student kunnen naar het oordeel van de commissie niet los worden gezien van de vooropleiding van de student.

Door de brede instroom en een nogal samengeperst programma is er weinig ruimte voor dis-ciplinaire verdieping. Ook staf en studenten achten meer ruimte voor verdieping van discipli-naire kennis wenselijk maar vinden dat, binnen de mogelijkheden van een eenjarige opleiding, een verdedigbare keuze is gemaakt. De commissie stemt in met die opvatting, maar constateert ook dat één jaar voor de realisering van het gewenste niveau kort en compact is. Mede dankzij de intensieve en persoonlijke begeleiding van de docenten lukt het studenten evenwel om in één jaar een voldoende tot hoog niveau te realiseren, gegeven de Dublin Descriptors.

De afgestudeerden kunnen zich naar de mening van de commissie goed breed oriënteren en tot oordelen komen inzake aard, omvang en aanpakbaarheid van een aantal milieuproblemen. Die kennis is zonder meer extrapoleerbaar naar andere milieu- en hulpbronnenproblemen. Dat afgestudeerden de vaardigheden hebben om het geleerde toe te passen, bleek onder andere

Page 124: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�4 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

uit de gesprekken met alumni. De opleiding beklemtoont communicatie en biedt studenten gelegenheid zich daarin te oefenen. De commissie juicht dit toe.

SamenvattendERM is een breed geschoolde masteropleiding die vooral voortbouwt op bestaande kennis bij de student. De commissie constateert dat er sprake is van heterogeniteit bij de instroom zowel als in de uitstroom. Naar de mening van de commissie sluiten de eindkwalificaties aan bij de eisen uit de Dublin Descriptors en bij internationale standaarden in de milieuwetenschappen.

Oordeel commissie: voldoende

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

ERM leidt de studenten op voor zowel toegang tot het beroepenveld als tot een verdere carrière in het onderzoek, al dan niet via een PhD-traject. Uit gesprekken met studenten en alumni bleek dat beide richtingen ook daadwerkelijk worden gekozen en dat daarbij geen noemens-waardige problemen blijken te ontstaan.

Het onderwijs sluit nauw aan bij het onderzoek van het IVM, waardoor studenten die geïnteres-seerd zijn in onderzoek gemakkelijk de overstap naar onderzoek kunnen maken. De commissie is het hiermee eens. Aan de andere kant van het spectrum bevindt zich de praktijkoriëntatie. ERM sluit nauw aan op de beroepspraktijk en het beroepenveld is positief over het niveau van de afgestudeerden. Veel studenten zijn al werkzaam (geweest) in een beroep; zij volgen de masteropleiding ter versteviging en verdieping van hun kennis of om met behulp van het masterdiploma een ‘milieuaccent’ aan hun beroep te geven. Als voorbeeld werd genoemd de diplomaat die na het volgen van ERM milieudiplomaat werd. Leden van de onderwijscommis-sie vulden hierop aan dat studenten heel bewust voor deze opleiding kiezen juist ook vanwege het arbeidsmarktperspectief. De commissie kan zich hierin vinden.

Door de internationale oriëntatie van de IVM-staf (waaruit de ERM-docenten voor een groot deel worden gerekruteerd) is er ook een breed en gefundeerd inzicht in wat er internationaal aan aanbod via masterprogramma’s Milieuwetenschappen is, en dit beïnvloedt de eindkwalifi-caties van de ERM. De commissie waardeert het dat de opleiding de blik naar buiten richt.

SamenvattendDe eindkwalificaties bieden toegang tot zowel een PhD-traject als tot de beroepspraktijk.

Oordeel commissie: voldoende

Page 125: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�5QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit luidt: vol doende.

4.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Voor veel masteropleidingen geldt dat het onderscheid tussen een beroepsgeoriënteerde master-opleiding en een wetenschappelijk georiënteerde masteropleiding lastig te maken is. Uit het gesprek met docenten van ERM bleek dat zij die worsteling (her-) kennen. Dat heeft, aldus een van de ERM-docenten, onder andere te maken met de aard van de huidige student, die over het algemeen meer beroepsgeoriënteerd dan wetenschappelijk georiënteerd is. Studenten van een wo-masteropleiding wordt geleerd verder te kijken dan alleen het oplossen van een probleem; zij moeten in staat zijn zowel het probleem als de oplossing kritisch te benaderen, evenals de daarbij gehanteerde methoden en technieken. ERM wordt aangeboden in een hier-toe aanzettende omgeving: een omgeving die primair op onderzoek is gericht.

IVM is lid van de landelijke onderzoeksschool voor milieuwetenschappen SENSE; hierin is de opleiding tot PhD ingebed. Het onderzoek van het IVM is door de VSNU in 1995 en in �000 zeer positief beoordeeld, mede vanwege zijn internationale oriëntatie en verankering. Studen-ten gaven in het gesprek aan dat zij het zeer waarderen met (top)onderzoekers te werken. De commissie juicht de nauwe betrokkenheid bij het onderzoek toe. Juist door het directe contact met het onderzoeksveld worden studenten gestimuleerd en gemotiveerd tot het doen van eigen onderzoek.

Er zijn vergevorderde plannen voor de vorming van een graduate school binnen de Faculteit Aard- en Levenswetenschappen, waarin naast ERM ook de masteropleiding Milieu-Natuur-wetenschappen van de opleiding Geowetenschappen en de masteropleiding Ecologie van de opleiding Life-Sciences worden opgenomen. De graduate school zorgt voor goede coördinatie van opleidingen en voor groot aanbod van cursussen. In de graduate school vindt de koppeling van masteropleiding aan PhD plaats. De verwachting is dat met de vorming van de graduate school niet alleen de onderwijskwaliteit, maar ook de loopbaankwaliteit beter gewaarborgd kan worden. De commissie onderschrijft die opvatting.

Er wordt veel synergie gezocht tussen onderwijs en onderzoek, en dat wordt door studenten zeer gewaardeerd. Door de inbedding in het IVM en door de betrokkenheid van onderzoekers van het IVM komen studenten als vanzelf in contact met onderzoek. Studenten worden ook

Page 126: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�6 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

actief betrokken bij het onderzoek en door het directe contact met onderzoekers worden stu-denten gewezen op juist voor hen interessant onderzoek. Uit de gesprekken met docenten en studenten bleek dat studenten actief gestimuleerd worden wetenschappelijke artikelen te lezen en ook is er veel aandacht voor het aanleren van debatvaardigheden en het omgaan met inter-disciplinariteit. Studenten leren informatiemanagement, en bekwamen zich in een kritische benadering en ordening van data. De commissie juicht dit toe.

Het onderzoek van het IVM wordt gekenmerkt door een relatief sterke oriëntatie op beleids-gericht en vraaggestuurd onderzoek. Dit waarborgt dat het programma actueel en relevant blijft. Het IVM zou er niet in slagen zijn onderzoekskwalificaties op peil te houden en zelfs te verbeteren, als het niet in staat was aantoonbaar te werken met inachtneming van actuele wetenschappelijke methoden en theorieën.

Ook al biedt het intensieve programma naar het oordeel van de commissie op het eerste gezicht betrekkelijk weinig ruimte voor academische reflectie, toch wordt in ERM studenten het vermogen tot academische reflectie wel aangeleerd, zo bleek uit de gesprekken. Van studen-ten wordt nadrukkelijk academische reflectie gevraagd op de leerstof en hun eigen handelen. Docenten merkten wel op dat zij er niet altijd volledig in slagen het academische niveau te waarborgen op een door hen als wenselijk geacht peil. Dit hangt samen het feit dat de oplei-ding eenjarig is en een breed terrein bestrijkt. Studenten vinden dat er veel ruimte is voor academische reflectie en ook de alumni zijn van mening dat de masteropleiding voldoende ruimte biedt voor zulk een reflectie, onder andere door de discussies in de groepen, en doordat men alleen al kritisch leert kijken dankzij de sterk uiteenlopende disciplinaire en culturele achtergronden van de cohort. Dit brengt de commissie tot het oordeel dat er ruimte is voor academische reflectie, maar dat de mate waarin dat geschiedt mede afhangt van de keuzen van de student zelf. De masteropleiding kan namelijk ook sterk praktisch worden ingevuld.

SamenvattendERM biedt goede kwaliteit door de combinatie c.q. het contact met het IVM. Kennisontwik-keling berust op onderwijs in combinatie met wetenschappelijk onderzoek.

Oordeel commissie: goed

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

De doelstellingen van ERM getuigen van een hoog niveau. Het programma is intensief en vraagt veel inzet en motivatie van zowel studenten en docenten. In het zelfevaluatierapport wordt transparant gemaakt hoe eindtermen zijn gekoppeld aan de verschillende onderdelen van het programma. Hieruit blijkt dat er tevoren goed is nagedacht over de koppeling van leer-doelen en het onderwijsprogramma. De commissie onderschrijft deze aanpak, maar mist een specifieke beschrijving van de eindtermen. Er zijn weliswaar leerdoelen geformuleerd, maar die zijn onvoldoende zichtbaar doorvertaald in concrete competenties.

Page 127: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�7QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Hoewel er een duidelijke relatie tussen doelstellingen en programma aanwezig is, constateert de commissie ook dat het programma sterk rust op de persoonlijke expertise van de medewerkers van het IVM. Qua inhoud leunt het programma van ERM voor een groot deel op de kennis en kunde van de eigen docenten. Soms wordt ook gebruikgemaakt van gastdocenten. Deze kunnen afkomstig zijn van de VU, maar ook van andere universiteiten of uit het beroepenveld.

Binnen het programma is voldoende ruimte voor studenten om een eigen programma op maat samen te stellen. De doeltreffendheid van het curriculum – ook op het niveau van de individuele student – is in principe gegarandeerd door een goede en gerichte interactie tus-sen staf en studenten. Studenten zijn zeer te spreken over de introductiecursus aan het begin van de opleiding, omdat daarmee een goede basis wordt gelegd voor het volgen van de andere modulen, en over de informatie die gegeven wordt vanuit de praktijk. Vooral het laatste is voor hen van groot belang in verband met hun carrièreperspectief. Studenten waarderen in de masteropleiding verder het accent op schrijfvaardigheden en op policy instruments. Ook de multidisciplinaire aanpak van de masteropleiding wordt als zeer positief ervaren. De commis-sie vindt dit positief.

Naar de mening van docenten komen in de cursus meer algemene vaardigheden dan specifieke vaardigheden aan bod. Studenten bevestigden desgevraagd dat de focus van het onderwijs niet op de technische kant van het onderwerp ligt, maar vooral op hoe onderzoek werkt en op de economische kant van de zaak. Als voorbeeld werd het onderwijs over energie genoemd, waarin het niet alleen gaat om technische oplossingen maar vooral ook om beleidsmatige en economische aspecten. Voor wat die laatste betreft, is de opleiding uniek in Nederland.

De onderwerpen voor de scripties worden deels aangeleverd door het IVM, en deels door het werkveld. Docenten proberen bij de keuze van het scriptieonderwerp zo veel mogelijk een match te maken met de wensen van de student. Soms is het onderwerp in het belang van het onderzoek van IVM zelf.

ERM maakt ook gebruik van het element ‘portfolio’ waarbinnen studenten de mogelijkheid hebben voor het ontwikkelen van een programma op hun eigen maat, dat vervolgens met tutoren wordt afgestemd en gezamenlijk gemonitord en op uitvoering getoetst (en desnoods bijgesteld). De meningen over het werken met portfolio waren verdeeld bij zowel studenten als alumni. Eén student vond het aanleggen en bijhouden van een portfolio tijdrovend en een soms geforceerde reflectie. Anderen waren juist erg enthousiast over het gebruik van portfo-lio’s. Men was het erover eens dat het resultaat van het werken met portfolio mede afhangt van de mate waarin de tutor er tijd in steekt.

Alumni geven verschillende antwoorden op de vraag wat ze achteraf gezien in hun studie heb-ben gemist. Het antwoord blijkt afhankelijk van hun achtergrond. Een bètastudent gaf aan graag meer gammavakken gehad te hebben, terwijl een gammastudent juist meer bètavakken had willen zien. Gedeeld wordt de opvatting dat ze na het volgen van de masteropleiding meer substantiële kennis bezitten, naast een betere kunde op het terrein van communicatie. Een belangrijke pijler van het programma is het leren omgaan met inter- en multidisciplinariteit en het leren van elkaar en elkaars discipline.

SamenvattendDe commissie constateert een duidelijke relatie tussen doelstellingen en het programma. Het programma rust primair op de expertise van de aanwezige medewerkers. Voor het inzichte-

Page 128: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�8 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

lijk maken van doelstellingen en vorderingen van de student wordt mede gebruikgemaakt van een portfolio.

Oordeel commissie: voldoende

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

ERM is een totaal nieuw opgezette master. Het programma is vanaf de basis opgebouwd en de uitvoering van het programma is geheel in handen van één instituut. Dit heeft tot gevolg dat er vanaf het begin veel oog is voor de samenhang van het programma en door de korte lijnen in het instituut en de intensieve betrokkenheid van de docenten is er veel onderlinge afstemming. Vanwege de grote mogelijkheden om een individueel programma op maat samen te stellen is deze coördinatie ook nodig. De commissie is onder de indruk van de wijze waarop het instituut erin slaagt om ondanks de grote diversiteit de hoofdlijn van het programma vast te houden en aldus voor iedere student een samenhangend onder-wijsprogramma te realiseren.

De masteropleiding kent een opbouw naar complexiteit. Na een introductiemodule waarin de natuurwetenschappelijke basis van de masteropleiding wordt gelegd, volgen modulen waarin meer aandacht is voor economische, bestuurskundige en politicologische aspecten. De hoe-veelheid leerstof en de samenhang van het programma worden beoordeeld door de examen-commissie. In het onderwijssysteem van de Vrije Universiteit heeft elke masteropleiding zijn eigen coördinator. Voor inhoudelijke coördinatie en samenhang zorgt het mastercoördinatie-overleg. Tweemaal per jaar vindt overleg plaats tussen de modulecoördinatoren. Een belangrijk aandachtspunt is overlap in cursussen te voorkomen.

Studenten van de masteropleiding moeten door de aard van het onderwerp goed met conflicten en onzekerheden kunnen omgaan – wat hen ook wordt bijgebracht. In het onderwijs wordt natuurwetenschappelijke kennis direct gekoppeld aan de consequenties van beleid. Module drie (Analysis of Environmental Problems) behandelt verschillende analysetechnieken voor milieuproblemen. Module vier (Environmental Economics and Policy) behandelt bestuurs-kundige kennis en politieke visie in relatie tot de milieuproblematiek.

Afhankelijk van hun achtergrond werd een module door alumni als verrijkend of juist als herhaling beleefd. De meeste alumni vonden de masteropleiding behalve interdisciplinair ook disciplinair verdiepend. Zowel alumni als de studenten zijn unaniem van mening dat het heel positief is om te leren dat er zeer verschillende perspectieven zijn op eenzelfde probleem. Als de focus binnen ERM eventueel zou worden aangescherpt moet dit bredere perspectief niet uit het oog worden verloren, aldus de alumni.

De commissie constateert op basis van de gesprekken veel coördinatie, goede onderlinge afstemming en verregaande samenwerking tussen docenten. Er is een duidelijke lijn in de opbouw van de opleiding en weinig of geen overlap. De commissie zou meer aandacht voor de natuurwetenschappelijke component en een kwantitatieve milieutechnische component op prijs stellen.

Page 129: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

1�9QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

SamenvattendEr is sprake van veel coördinatie, goede onderlinge afstemming en verregaande samenwerking tussen docenten. Er is een duidelijke lijn in de opbouw van de opleiding en weinig of geen overlap.

Oordeel commissie: goed

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Studeerbaarheid van het programma is een verantwoordelijkheid van de mastercoördinator en de opleidingscommissie. Op twee manieren wordt de studeerbaarheid en de studielast gemonitord. De cursusevaluaties leveren direct feedback over mogelijke overschrijding van de studielast bij cursussen en onevenwichtige spreiding van de studielast over het jaar. De mastercoördinator bewaakt ook de monitoring en onderneemt actie indien nodig. Het valt de commissie op dat de opleiding niet werkt met zogenaamde nominale programmabeschrijvin-gen voor het vooraf vaststellen van de studielast. Bij nominale programmabeschrijving wordt gewerkt met van te voren overeengekomen normen voor studielastberekening. De opleiding werkt, zo blijkt tijdens de visitatie, met ervaringsgegevens op basis van cursusevaluaties.

De masteropleiding ERM wordt door studenten ervaren als een masteropleiding waarin veel stof is verpakt. “De opleiding is zwaar, maar te doen”, aldus de studenten. Door de diverse instroom moeten studenten veel schakelen naar andere manieren van denken. Een lid van het managementteam vergeleek de opleiding met een snelkookpan. De motivatie van studenten om deze masteropleiding te gaan volgen, is dan ook erg belangrijk. Bij aanmelding vindt al automatisch veel zelfselectie plaats: er komen alleen studenten die werkelijk belangstelling heb-ben voor de opleiding. Het informatiemateriaal geeft naar het oordeel van de commissie een goed beeld van wat de opleiding biedt en vraagt.

De grote diversiteit van de instroom verzwaart de studielast, maar de commissie constateert dat dit in de praktijk voldoende opgelost wordt. Er zijn geen programmatische ‘struikelblokken’ gemeld – noch in de zelfstudie, noch in de gesprekken tijdens de visitatie. Om te waarborgen dat ook studenten met een niet-gamma-achtergrond de masteropleiding zonder problemen kunnen volgen, wordt in de eerste module een introductie gegeven over het systeem aarde waarin wordt ingegaan op de onderwerpen water, bodem en lucht in relatie tot menselijk gebruik. Specifiek natuurwetenschappelijke kennis die nodig is om het niveau van de oplei-ding te waarborgen is ruimschoots aanwezig bij de docenten.

SamenvattendDe studielast is zwaar, maar sluit wel aan bij de ambitie van de studenten. Er is heel nadruk-kelijk zorg voor het faciliteren van de studeerbaarheid.

Oordeel commissie: goed

Page 130: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

130 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

Alle Nederlandse studenten met een bachelordegree worden zonder verdere beperkingen toe-gelaten. Naast de Nederlandse studenten zijn er veel met een buitenlandse achtergrond: over de afgelopen vier jaren gemiddeld twintig uit een totale instroom van gemiddeld 45 studenten. Er worden hoge eisen gesteld aan buitenlandse studenten. Criteria voor toelating zijn:

• diplomawaardering (via Nuffic);• cijfers (inclusief een indicatie over gemiddelde);• schriftelijke motivatie, eventueel aangevuld met een mondeling gesprek en de bache-

lorscriptie;• een (recentelijk opgehoogde) drempel met betrekking tot taalvaardigheid (in het Engels).

In de praktijk blijkt de instroom heel breed, studenten komen uit heel verschillende discipli-nes. De commissie vroeg zich af in hoeverre dit de kwaliteit van de opleiding beïnvloedt. Het managementteam gelooft juist erg in het belang van een multidisciplinair samengestelde groep. De studieresultaten geven tot nu toe ook geen aanleiding om het instroombeleid te wijzigen. Het onderwijs van ERM steunt op interdisciplinariteit en het leren van elkaar. Een bèta-ach-tergrond is niet nodig, aldus het managementteam, wel wordt geconstateerd dat een hbo-ach-tergrond belemmerend kan werken, vanwege de omvang, diepgang en het tempo waarin de stof wordt aangeboden. Overigens constateerde de commissie dat dit voor hbo’ers die eenmaal in de opleiding kwamen, geen belemmering vormt om de opleiding af te ronden (al maken de kleine aantallen het trekken van robuuste conclusies op dit punt moeilijk).

Ook door de studenten wordt de aanwezige multidisciplinariteit als erg positief ervaren; zij noemen de multidisciplinariteit juist een van de hoofdredenen om voor deze masteropleiding te kiezen. Het gevaar van vervlakking is volgens hen niet aan de orde. Naar de mening van stu-denten is een bèta-achtergrond zelfs niet per se een voordeel. De masteropleiding is ‘decision making oriented, management oriented en policy oriented’. Dat zijn dan ook de overwegin-gen van studenten om deze opleiding te gaan doen. Studenten met een gamma-achtergrond voelen zich tevreden met de inleiding die aan het begin van module 1 wordt gegeven, en er is voldoende gelegenheid om ergens dieper op in te gaan mocht dat gewenst worden of nodig zijn. De commissie onderschrijft dit.

Een van de hoofdtaken van de examencommissie is het in goede banen leiden van de selectie aan de poort. Volgens leden van de examencommissie blijkt de gekozen methode van open instroom goed te werken, al zijn wel sterkere eisen aan buitenlandse studenten nodig gebleken, aldus de opleiding. De resultaten van buitenlandse studenten en Nederlandse studenten zijn ongeveer gelijk.

Er is sprake van een omvangrijke instroom aan studenten, ook in vergelijking tot andere oplei-dingen. De commissie heeft daar waardering voor. De opleiding onderscheidt zich eveneens door een hoog percentage aan buitenlandse studenten. Het toelatingsbeleid leidt echter ook tot een grote diversiteit aan vooropleidingen. De twijfel die vooraf op grond van de zelfstudie en het aanwezige materiaal bij de commissie bestond over de brede instroom in relatie tot de kwaliteit van de opleiding is tijdens het visitatiebezoek weliswaar grotendeels weggenomen,

Page 131: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

131QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

maar de commissie is van mening dat de instroom zodanig breed is dat er aansluitingsrisico’s kunnen bestaan. Studenten zouden een zelfstudiepakket moeten kunnen krijgen ter egalisatie van de verschillen bij de aanvang. De commissie heeft waardering voor de grote aantallen stu-denten die de opleiding uit het buitenland weet aan te trekken.

SamenvattendEr is sprake van een grote diversiteit in instroom. Studenten komen uit heel verschillende disciplines. Studenten afkomstig van het hbo lijken moeite met de opleiding te verwachten en er stromen dan ook weinig studenten zijwaarts in. Instroom vanuit het wo gaat goed – zowel kwalitatief als kwantitatief.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

De masteropleiding ERM is een eenjarige masteropleiding die voldoet aan de officiële duur voor een gammamasteropleiding (60 EC).

Uit gesprekken met zowel het managementteam als met studenten blijkt de studieduur geen problemen te geven. Een eenjarige masteropleiding is bovendien gebruikelijk in het Angel-saksische model – het model dat door ERM en IVM wordt gehanteerd als de internationale benchmark.

Alumni zijn unaniem in hun afwijzing van een tweejarige master. Na een jaar gaat men weer door met werk, maar dan met een breder perspectief. Men heeft leren communiceren met alle mogelijke nationaliteiten en disciplines. Als men verdieping had gezocht, had men wel een andere studie gekozen. De informatie was op dit punt helder genoeg. De commissie onderkent ook het strategisch belang van een eenjarige masteropleiding voor een opleiding die sterk inter-nationaal is georiënteerd en ook met de concurrentiecondities van de internationale markt van milieukundige cursussen te maken heeft.

SamenvattendERM voldoet aan formele eisen met betrekking tot de studieduur.

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

De visie van de Vrije Universiteit op onderwijzen wordt in het zelfevaluatierapport als volgt samengevat: De Vrije Universiteit is een gemeenschap van lerenden met aandacht voor de ambities van de individuele student. Het onderwijs is student-georiënteerd en heeft een negen-tal basiskenmerken. De studenten worden gestimuleerd tot actief leergedrag door de gekozen werk- en toetsvormen. Er is bij de studenten sprake van een grote variatie aan disciplinaire

Page 132: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

13� QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

kennis, vaardigheden en ambities en daarom moeten ze in staat gesteld worden hun eigen studietraject te kiezen en hun eigen specialisatie. De docent is coach en geeft feedback aan de student, geeft supervisie en begeleiding waar nodig.

Naar de mening van de commissie is het programma bij ERM hier op afgestemd. Gewerkt wordt met werkvormen zoals: projectgroepen, werkgroepen, rollenspellen, houden van pre-sentaties en schrijven van rapporten. De voortgang van de student wordt zichtbaar door het gebruik van de portfolio. De student is verantwoordelijk voor zijn eigen portfolio waarin al zijn producten en resultaten zichtbaar worden gemaakt. Voor de tutor is het een belangrijk hulpmiddel bij de supervisie en begeleiding. In de opleiding wordt veel samengewerkt in pro-jectgroepen. Soms wordt de groepssamenstelling van boven opgelegd, andere keren stellen de studenten zelf groepen samen die dan wel aan de voorwaarde moeten voldoen dat in elke groep meerdere disciplines en nationaliteiten vertegenwoordigd zijn. Naar het oordeel van de commissie sluit de projectgebaseerde werkvorm in groepen aan bij het doel om van elkaar te leren en elkaar te helpen.

In de masteropleiding wordt veel belang gehecht aan peer-to-peer-learning. Studenten leren veel van elkaar. Studenten merken in het gesprek op dat men elkaar onderling ook veel helpt, ook bij het lezen van literatuur. De lijnen binnen de masteropleiding ERM zijn erg kort, zowel tussen studenten onderling als tussen studenten en docenten. Voor het krijgen en geven van advies en feedback wordt ook gebruikgemaakt van het portfolio. Het didactisch concept van het element ‘portfolio’ is nog voor verbetering vatbaar. Studenten zijn allen in kleine ‘tutor-groepen’ ingedeeld, waardoor er ook een goede begeleiding en monitoring plaatsvindt. De commissie waardeert de hoge kwaliteit van docentenbegeleiding.

Door de vele discussies en presentaties leren studenten ook communicatieve vaardigheden. 10% van de beoordeling van een presentatie wordt bepaald door het presenteren. Op verzoek van studenten is een workshop presenteren georganiseerd, gefaciliteerd door en met hulp van de docenten.

Het didactisch concept sluit naar de mening van de commissie aan bij de doelstellingen van de opleiding. De gekozen werkvormen zijn daaruit afgeleid. Op cursusniveau wordt de koppeling tussen de doelstellingen en de bijbehorende werkvormen naar haar mening niet gelegd en dit zou wel moeten gebeuren om willekeur in de keuze zo veel als mogelijk uit te sluiten.

SamenvattendHet didactisch concept sluit aan bij de doelstellingen en is te herkennen in de vormgeving van de opleiding. Het onderwijs is student-georiënteerd en studenten worden gestimuleerd tot actief leergedrag door de gekozen werk- en toetsvormen. De commissie mist een koppeling tussen de doelstellingen en bijbehorende werkvormen.

Oordeel commissie: goed

Page 133: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

133QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Voor de beoordeling van tentamens en examens maakt de opleiding gebruik van een Oplei-dings- en Examenreglement dat is gebaseerd op het faculteitsbrede examenreglement. De exa-mencommissie ziet toe op goede uitvoering. Per 1 januari �007 mag de opleidingscoördinator niet langer deel uitmaken van de examencommissie.

De toetsing is hoofdzakelijk gebaseerd op schriftelijke output. De tentamens bestaan gro-tendeels uit open vragen. Veel tentamens zijn openboektentamens, maar bij Environmental Economics and Policy is het openboektentamen een geslotenboektentamen geworden. De examens bevatten zowel casussen, waarin wordt getoetst of studenten de stof kunnen toe-passen, als essayvragen, waarin inzicht worden getoetst. De geslotenboektentamens bevatten daarnaast ook kennisvragen. Multiplechoicevragen komen sporadisch voor. Officieel is er geen mondeling tentamen, hoewel een enkele keer wel een mondeling tentamen wordt afgenomen. Studenten willen wel graag meer mondelinge tentamens, zo bleek tijdens het visitatiebezoek.

De masteropleiding wordt afgesloten met een scriptie (18 EC); dit kan een trainee report zijn of een scientific paper. Vanzelfsprekend wordt een trainee report anders beoordeeld dan een scienti-fic paper. De beoordeling van het afstudeerwerk gebeurt op grond van weging van verschillende factoren. Algemeen geldt dat 60% van de beoordeling is gebaseerd op de inhoud, en 40% op communicatieve en procesmatige aspecten. Het betreft een indicatie waarvan afgeweken mag worden. Het valt de commissie op dat de beoordeling van de commissieleden bij veel scripties duidelijk lager uitvalt dan de beoordeling van de opleiding. De supervisie op de scripties en het eindwerk ligt bij de docent. De commissie vermoedt op basis van haar eigen bevindingen dat bij de beoordeling verschillende standaarden worden gehanteerd, met als gevolg dat stu-denten kunnen gaan ‘shoppen’ bij het zoeken van een begeleider. Dit probleem werd door de examencommissie inderdaad onderkend. Pas recent is echter genoeg materiaal verzameld om het probleem aan te pakken, aldus leden van de examencommissie. Scripties worden wel altijd beoordeeld door een tweede meelezer (vaak degene die inhoudelijk het meest in het onderwerp is ingevoerd). Echter, dit is niet altijd zichtbaar op de beoordelingsformulieren door het ont-breken van een tweede handtekening, zo constateert de commissie. Ook dit probleem wordt aangepakt, zo verzekeren leden van de examencommissie de visitatiecommissie.

Het examenreglement bepaalt dat maximaal twee studenten aan dezelfde scriptie mogen wer-ken. In enkele gevallen is van die mogelijkheid gebruikgemaakt. Als twee studenten aan één scriptie werken is dat meestal omdat ze ieder een eigen specifieke inbreng hebben, bijvoorbeeld omdat ze vanuit een andere discipline afkomstig zijn. In dat geval kan de individuele bijdrage van elke student aan het groepsproduct grotendeels wel afgeleid worden. De commissie con-stateerde echter dat dit aspect niet systematisch in de overgelegde beoordelingen meegenomen is, waardoor het voor een buitenstaander niet altijd goed zichtbaar is wat de bijdrage van de individuele studenten aan het groepsproduct is geweest.

SamenvattendVoor de beoordeling van tentamens en examens maakt de opleiding gebruik van het universi-teitsbrede examenreglement. Toetsing vindt voornamelijk schriftelijk plaats. De beoordeling van het afstudeerwerk gebeurt op grond van weging van verschillende factoren. Scripties wor-den altijd beoordeeld door een tweede meelezer. De beoordeling van de commissieleden is bij

Page 134: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

134 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

alle scripties duidelijk lager dan de beoordeling van de opleiding. Hoewel de toepassing verbe-terd kan worden, is de commissie tevreden over het gehanteerde beoordelingssysteem.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit luidt: voldoende.

4.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

Het personeel is overwegend gepromoveerd en alle docenten hebben naast hun onderwijstaak tevens een onderzoekstaak. De commissie constateert op basis van de documentatie en de gesprekken dat er goed onderwijs geleverd wordt op basis van goed onderzoek (zoals blijkt uit de onderzoeksvisitaties). De commissie is van oordeel dat de wetenschappelijke prestaties van het personeel, niettegenstaande hun inzet in het onderwijs, voorbeeldig zijn.

Dat studenten na het volgen van de masteropleiding ERM probleemloos kunnen doorvloeien naar zowel PhD-niveau als richting het beroepenveld lijkt zowel te danken aan de inzet van de studenten als aan de geboden begeleiding en inzet van docenten.

SamenvattendHet onderwijs wordt gegeven door onderzoekers. Het onderzoek van IVM is van goede kwaliteit.

Oordeel commissie: goed

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Bij de masteropleiding ERM werken veel docenten die meerdere vakgebieden afdekken. Er is een goede interactie met de rest van de universiteit. Dit maakt de bepaling van de precieze student-stafratio lastig. Uit de visitatie kwam naar voren dat door de versnipperde inzet de uiteindelijke ratio van medewerker op student 1:18 is.

De commissie heeft waardering voor de behoorlijke omkadering van het onderwijs. Het IVM is als een groot reservoir, waaruit telkens nieuwe krachten kunnen worden geput. Studenten zijn goed te spreken over de hoeveelheid verschillende docenten. De commissie vraagt aandacht van de opleiding voor het risico dat de versnipperde inzet kan leiden tot een gebrek aan voldoende samen-hang in het programma. Kwantitatief voldoet de opleiding naar haar mening aan de norm.

Page 135: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

135QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

SamenvattendEr is voldoende personeel ingezet. Daarnaast zijn ook medewerkers van andere onderdelen van de universiteit betrokken bij het onderwijs van ERM.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Op facultair niveau is scholingsbeleid voor onderwijsdidactische scholing in ontwikkeling. Nieuwe medewerkers zijn verplicht een basiskwalificatie te halen. In beoordelingsgesprekken is zowel de kwaliteit van onderwijs als de kwantiteit van het onderzoek onderwerp van gesprek Onderwijsevaluaties van docenten zijn onderwerp in functioneringsgesprekken en in het per-soneelsbeoordelingbeleid, maar het hebben van een basiskwalificatie maakt nog geen onder-deel uit van het bevorderingsbeleid. Een goede docent wordt wel geroemd, maar krijgt geen extra beloning.

Onderwijs is zeker geen ondergeschoven kindje bij het IVM. Integendeel, zo constateert de commissie op grond van de informatie uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten en vertegenwoordigers van het management. De commissie waardeert het enthou-siasme en de betrokkenheid van de docenten die zij tijdens het visitatiebezoek constateerde. De commissie mist de verplichting voor het hebben van een basiskwalificatie voor zittende medewerkers.

Bij ERM is borging van de kwaliteit van het Engels geregeld door controle door aanwezige native speakers in het docentencorps. Er worden wel eisen gesteld aan het niveau van Engels van buitenlandse studenten en in het aannamebeleid voor nieuwe medewerkers. De laatste drie kandidaten gaven gastcolleges in het Engels voor zij werden aangenomen. De Engelse taalvaar-digheid van docenten is volgens de studenten voldoende, al zijn niet alle docenten even goed.

SamenvattendERM heeft naar de mening van de commissie voldoende gekwalificeerd personeel. De com-missie waardeert het enthousiasme en de betrokkenheid van de docenten, maar constateert ook dat scholingsbeleid nog in ontwikkeling is.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit luidt: voldoende.

Page 136: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

136 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

4.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

De rondleiding liet zien dat de studenten een goede infrastructuur ter beschikking staat. Voor de studenten zijn niet alleen meerdere computerlokalen beschikbaar, maar ook kunnen stu-denten gebruikmaken van diverse goed geoutilleerde werkplekjes bij het IVM, zo constateert de commissie tijdens de rondleiding door de gebouwen. Wat betreft de atmosfeer van de loka-len is de commissie van mening dat de lokalen vrij bedompt zijn en er tamelijk somber uitzien. Ze is dan ook verheugd te horen dat er plannen zijn om de collegezalen te vernieuwen.

De bibliotheek zag er zeer overzichtelijk en volledig uit, met een goed uitgeruste milieukunde-sectie. De studenten hebben allemaal vrij toegang tot de universiteitsbibliotheek die tot 18.00 uur open is. Een minpuntje vindt de commissie de beperkte openstelling van de bibliotheek; avondopenstelling van de bibliotheek is gewenst.

SamenvattendDe materiële voorzieningen zijn adequaat. De commissie heeft waardering voor de goed geou-tilleerde bibliotheek. Daarentegen kunnen de collegezalen beter.

Oordeel commissie: voldoende

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Elke student die de masteropleiding ERM volgt heeft zijn eigen studiebegeleider, waarmee hij minimaal vier maal per jaar formeel contact heeft. Daarnaast is spontaan contact altijd moge-lijk, ook met andere docenten dan de eigen tutor. Het initiatief daarvoor ligt bij de student, maar de openheid hiervoor is groot.

De studenten zijn zonder uitzondering erg enthousiast en positief over de geboden begeleiding door docenten. De docenten worden als erg hulpvaardig, enthousiast, betrokken en gemotiveerd ervaren. Ook over de gastsprekers is men zeer te spreken. Een van de studenten verwoordde het aldus: “Docenten geven zich 100%, ook al hebben ze het druk.” Buitenlandse studenten wor-den door docenten geholpen bij problemen met huisvesting en (verblijfs)vergunningen.

De commissie is zeer te spreken over de meervoudige begeleiding van goede kwaliteit. Het tutorsysteem lijkt zeer goed te werken, evenals de persoonlijke begeleiding door middel van het werken met portfolio. Een meer pragmatische aanpak van het element portfolio door de commissie wordt aanbevolen.

Ten behoeve van de studie- en loopbaanbegeleiding wordt aan de studenten die dat willen, een cursus scriptieschrijven aangeboden.

Page 137: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

137QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

SamenvattendDe commissie is zeer te spreken over de meervoudige begeleiding van goede kwaliteit.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit luidt: voldoende.

4.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Er is tijdens het visitatiebezoek een groot verschil geconstateerd tussen het kwaliteitsbeleid dat het IVM voor ogen staat en de praktische uitvoering. Het kwaliteitszorgsysteem van de masteropleiding is georganiseerd volgens de cyclus: beleidsplan – implementatie – monito-ring – verbeteractie en richt zich op een vijftal aspecten: curriculumevaluatie, cursusevalu-atie, stage- en thesisregelingen, professionalisering van docenten en betrokkenheid van de staf, studenten en alumni. De commissie mist echter een duidelijke visie op kwaliteit. Er is geen formeel kwaliteitsplan aanwezig, en naar de mening van de commissie is er nog geen sprake van een goed draaiende en samenhangende systematiek in de evaluatie en beoorde-ling van het onderwijs op programmaniveau. Weliswaar vindt er halfjaarlijks modulecoördi-natoroverleg plaats en is het programma als geheel geëvalueerd in de alumni-enquete, maar structurele evaluatie onder studenten ontbreekt. De commissie constateert dat vele op zich-zelf staande kwaliteitsbewakingactiviteiten plaatsvinden, maar door het ontbreken van een samenhangende benadering bestaat het risico dat maatregelen meer symptoombestrijding zijn dan effectieve oplossingen. De commissie is van mening dat de opleiding versneld moet inzetten op de realisatie van een formeel integraal kwaliteitszorgplan met zowel aandacht voor kwaliteitsborging (preventiebeleid) als voor controle achteraf.

De opleiding toetst structureel of de kwaliteit van de afzonderlijke cursussen voldoet. Hier-voor is een instrumentarium ontwikkeld door het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit dat universiteitsbreed wordt ingezet. Studentsatisfactie en studentoordelen over cursusinhoud, tentaminering en de didactische vaardigheden van docenten worden getoetst met vragenlijs-ten. Deze vragenlijsten, die een signalerende functie hebben, worden aan het eind van elke cursus ingevuld door de studenten. De resultaten worden vergeleken met trendscores, het langlopende facultaire gemiddelde en het gemiddelde van alle geëvalueerde studieonderdelen aan de Vrije Universiteit. De database van het Onderwijscentrum produceert deze cijfers en de bij deze gemiddelden behorende spreiding. Cursusevaluaties zijn een normaal en geaccepteerd onderdeel van de kwaliteitszorg. De wijze waarop de cursussen worden geëvalueerd bij de Vrije Universiteit is naar de mening van de commissie uniek. Een universiteitsbrede aanpak is zeld-zaam. De commissie heeft veel waardering voor deze aanpak.

Page 138: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

138 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Het feit dat studenten uit de hele wereld komen en bewust kiezen voor de Vrij Universiteit wordt door het managementteam als een goed teken beschouwd voor wat betreft de feitelijke kwaliteit. Recent (juli �006) is een onderzoek onder alumni’s uitgevoerd. De commissie is tevreden over het uitgevoerde alumnionderzoek.

De voortgang en de actualiteit van het programma worden bewaakt door een opleidingscom-missie, waarin naast docenten ook studenten zitting hebben. In het gesprek met de opleidings-commissie bleek dat er soms een spanningsveld is tussen een opleidingswens en de beschikbare kennis en kunde van het docententeam. De opleidingscommissie is verantwoordelijk voor de dagelijkse kwaliteit van het programma en daarmee staat zij als het ware tussen docent en stu-dent. Er is een goed werkend systeem van cursusevaluaties dat de opleidingscommissie voedt. Tweemaal per jaar vindt coördinatieoverleg plaats; daarnaast is er bilateraal overleg met de cursuscoördinator voor urgente zaken. Er wordt gewerkt met een tabel met verbeterpunten, waarin ook de verbeterpunten van vorig jaar zijn opgenomen, wat het mogelijk maakt om de lijn te volgen.

Studenten zijn volwaardig lid van de opleidingscommissie. Studentleden waarmee gesproken is, gaven in het gesprek aan dat zij zeker het gevoel hebben serieus genomen te worden. Stu-dentleden worden benoemd door de studentenraad. Een nieuwe groep studenten wordt door de oude groep geïnformeerd over de laatste bespreekpunten en beslispunten. Studenten kun-nen hun kritiek eventueel anoniem uiten via Blackboard.

SamenvattendDe commissie heeft geconstateerd dat er een verschil is tussen het kwaliteitsbeleid op papier en in de praktijk. Uit de visitatie bleek dat wel regelmatig wordt getoetst of de opleiding aan kwaliteitseisen voldoet, waarbij wordt gewerkt met een tabel met verbeterpunten.

Oordeel commissie: voldoende

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Kritiek op een bestaande module is vooral van belang voor de volgende lichting studenten. Bij medewerkers en studenten van ERM is aandacht voor verbetermaatregelen en de bereid-heid om te verbeteren groot. Kritiek op docenten kan goed bij het IVM, ook van studenten naar docenten in de opleidingscommissie. De sfeer is plezierig. Docenten dóen ook iets met opmerkingen. Als voorbeeld wordt genoemd de kritiek op de ondoorzichtige samenhang van een bepaalde module. De docent heeft de kritiek opgepakt en voortaan aan het begin van de module een overview van de te behandelen stof gegeven. Alumni noemen als voorbeeld dat kritiek van studenten serieus genomen wordt dat commentaar van de eerste lichting studenten dat er geen mogelijkheid was voor het volgen van een energiespecialisatie, in �006 geleid heeft tot het instellen van een energiespecialisatie.

SamenvattendZowel studenten als alumni rapporteren feitelijke verbeteringen naar aanleiding van opmer-kingen en suggesties.

Page 139: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

139QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

De studentleden van de opleidingscommissie voelen zich als commissielid zeker serieus geno-men, zo bleek in de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. Adviezen van hun kant leiden tot ver-anderingen van de opzet van de cursus. Als voorbeeld werd het verminderen van de literatuurlast genoemd, iets waar vooral de studenten met een bèta-achtergrond erg veel moeite mee hadden.

Er is geen adviesraad vanuit het beroepenveld ingesteld. De lijnen met het beroepenveld lijken desalniettemin erg kort, vooral omdat meerdere studenten al enige jaren werkervaring hebben en de studie juist volgen ter verdieping en verrijking van hun huidige werk/functie. Daarnaast zorgen ad hoc surveys naar de wensen van het beroepenveld en vooral ook de stages bij poten-tiële werkgevers ervoor dat het ERM feitelijk in goede interactie staat met de afnemers.

Alumni hebben een alumninetwerk in de vorm van een mailinglist, dat goed betrokken wordt bij de ontwikkeling van ERM.

SamenvattendMedewerkers, studenten en alumni worden betrokken bij de opleiding; de commissie consta-teert dat er veel contacten zijn met het beroepenveld.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit luidt: voldoende.

4.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

Wat de opleiding beoogt is het afleveren van hoogwaardige professionals met zo veel mogelijk academische kennis. Dat studenten zelf aangeven wat hun doel is met de studie, werkt sturend. De masteropleiding wordt door studenten gewaardeerd met een 8,5 (inclusief de kwaliteit van de docenten), de praktische omzetting in tijd en literatuur/ tijdsplanning wordt gewaardeerd op een kleine 7.

Naar de mening van de commissie zijn de leerdoelen niet altijd zichtbaar omgezet in concrete competenties. Het is daardoor niet goed te meten of de leerdoelen in de praktijk ook daadwer-

Page 140: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

140 QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

kelijk gehaald worden. De commissie is op grond van eigen kennisname van een groot aan-tal afstudeerwerken van mening dat de scripties gemiddeld te hoog worden beoordeeld. Het niveau van sommige scripties en de naar het oordeel van de commissie soms geringe acade-mische waarde van de praktijkopdrachten geeft bij de commissie enige twijfel of het gewenste academisch niveau in de praktijk ook in alle gevallen echt blijkt. Dit bleek deels herleidbaar tot een niet altijd even helder onderscheid tussen stageverslagen en onderzoeksscripties, maar hangt naar de inschatting van de commissie deels ook samen met de relatief korte duur van het afstudeerproject en de grote diversiteit van de instroom. En in enkele gevallen plaatste de com-missie vraagtekens bij de manier waarop de student tot zijn op zich niet oninteressante conclu-sies was gekomen. Maar grosso modo bleken de afstudeerwerken van voldoende kwaliteit te zijn, en duidelijk is, dat de opleiding erin slaagt een stevige inhoudelijke en methodologische verdieping van de milieukundige kennis en kunde over te brengen.

Het scientific paper hoort naar de mening van de commissie close to publication te zijn (level A�). Uit het gesprek met alumni bleek inderdaad dat er in het afstudeertraject onvoldoende tijd is voor een direct publiceerbare paper – slechts van één alumnus is het scientific paper wel direct gepubliceerd. Maar het is goed mogelijk om een zodanige aanzet te doen dat er daarna alsnog een echte publicatie van gemaakt kan worden, zo bleek uit de gesprekken met docenten en alumni.

De commissie beschouwt het als een positief teken dat de beroepspraktijk de afgestudeerden goed blijkt op te nemen.

SamenvattendDe opleiding levert af wat zij beoogt: hoogwaardige gammaprofessionals met een bètarand. De commissie is van mening dat de opleiding erin slaagt een stevige inhoudelijke en methodolo-gische verdieping van de milieukundige kennis en kunde over te brengen. Oordeel commissie: voldoende

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

Ondanks strenge eisen (niet af is niet af ) haalt bijna 90% van de studenten het masterdiploma binnen een jaar, wat op zich naar de mening van de commissie een prestatie is voor een gamma-master. De commissie heeft waardering voor het hoge rendement van de master, vooral tegen de achtergrond van de brede instroom en de omvang van het aangeboden materiaal.

SamenvattendHet onderwijsrendement is hoog.

Oordeel commissie: goed

Page 141: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

141QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit luidt: voldoende.

4.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder in op wat uit de zelfstudie en de visitatie hierover naar voren kwam.

De opleiding is een qua instroom in hoge mate geïnternationaliseerde master: meer dan 40% van de studenten is uit het buitenland afkomstig. Dat is het resultaat van een opzettelijke inter-nationale profilering van de master; de opleiding ziet zichzelf dan ook als opererend op een internationale ‘markt’ voor milieuwetenschappelijke masterprogramma’s. Dat laatste wordt ook weerspiegeld in de keuze voor een eenjarige opleiding. Daarnaast is er geen sprake van uitwisseling van studenten tussen de masteropleiding en opleidingen elders.

Voor studenten uit het buitenland worden qua vaardigheden in het Engels goede eisen gesteld.

Onder de docenten zijn er diverse met een internationale achtergrond – zowel qua herkomst als voor wat betreft hun functioneren in transnationaal milieuwetenschappelijk onderzoek. Ook wat de staf betreft, is de opleiding dus in significante mate een geïnternationaliseerde. Daarnaast kan het voorkomen dat onderzoekers van buitenlandse universiteiten als gastdocent optreden in de masteropleiding.

De opleiding is al met al te beschouwen als een succesvol geïnternationaliseerde opleiding.

Page 142: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

14� QANU / Milieuwetenschappen, Vrije Universiteit Amsterdam

Overzicht beoordelingen masteropleiding Environment and Resource Management van de Vrije Universiteit

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Voldoende3. Oriëntatie Voldoende

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Goed5. Relatie doelstellingen en programma Voldoende6. Samenhang programma Goed7. Studielast Goed8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Goed11. Beoordeling en toetsing Voldoende

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Goed13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Voldoende

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Voldoende16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Voldoende

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Goed

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Voldoende�1. Onderwijsrendement Goed

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de masteropleiding Environment and Resource Management op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over deze opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 143: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

143QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

5. Masteropleiding Energy and Environmental Sciences (EES) Rijksuniversiteit Groningen

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Energy and Environmental Sciences (Energie en Milieuwetenschappen)CROHO-nummer: 60608Niveau: masterOriëntatie: wo Studielast: 1�0 EC Graad: Master of ScienceVariant(en): voltijdsLocatie(s): GroningenEinddatum accreditatie: 31 december �007

5.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De masteropleiding Energy and Environmental Sciences (EES) is een tweejarige natuurwe-tenschappelijke, internationale masteropleiding ontstaan door samenvoeging van program-ma’s van het Centrum voor Energie en Milieukunde (IVEM) en het Centrum voor Isotopen Onderzoek (CIO) van de Rijksuniversiteit Groningen. Tot �00� bood de Rijksuniversiteit Groningen een tweejarige bovenbouwstudie Milieuwetenschappen aan verzorgd door IVEM en een specialisatie binnen het doctoraal Natuurkunde waarin CIO participeerde. De nieuwe masteropleiding EES maakt deel uit van de School of Natural Sciences & Technology van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen, een van de drie opleidingsinstituten van de faculteit. De masteropleiding is een compleet nieuw programma waarin de sterke elementen van beide bovenstudies zijn geïntegreerd. De opleiding omvat twee ‘tracks’: ‘Energy and Environmental Sciences’, de zogenoemde IVEM-track, en ‘Experimental Studies of Greenhouse Gases and Climate History’, de CIO-track. De opleiding begon in �00� met twee studenten. In �005 hebben zich tien studenten ingeschreven. Men streeft naar een jaarlijkse instroom van twintig studenten per jaar (80% IVEM-track en �0% CIO-track). In �006 zijn acht studenten ingestroomd.

ZelfevaluatieHet zelfevaluatierapport is naar de mening van de commissie beschrijvend van aard. De voor een oordeel benodigde basisinformatie die de commissie miste kon deels voorafgaand aan het visitatiebezoek nagezonden worden. Overige informatie is tijdens en via de visitatiegesprek-ken verkregen. Het zelfevaluatierapport is tot stand gekomen in een proces waarin zowel de docenten als de studenten zijn betrokken. Daarna is het zelfevaluatierapport ook voorgelegd aan de faculteit en de UCO (Universitaire Commissie Onderwijs). De commissie is tevreden over het proces.

Page 144: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

144 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

5.1. Afbouw ongedeelde opleiding

Het studiejaar �001-�00� was het laatste jaar waarin de oude bovenbouwstudies zijn aangebo-den. De commissie constateert geen problemen met de afbouw van de ongedeelde opleiding.

5.2. Beoordelingskader

5.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

EES is een bètamasteropleiding met gamma-aspecten, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport. Studenten worden opgeleid tot specialist in energie en milieuvraagstukken. Dit kan zijn als professional of als onderzoeker. De IVEM-track biedt studenten vooral een interdisciplinaire benadering van energie- en milieuvraagstukken. De CIO-track richt zich op klimaatvraagstuk-ken met een accent op isotopenonderzoek. De thema’s sluiten nauw aan bij de onderzoekster-reinen van respectievelijk IVEM en CIO.

Uit de VSNU-visitatie van de ongedeelde opleiding in �001-�00� kwam naar voren dat de eindtermen van de ongedeelde bovenbouwopleiding zeer algemeen geformuleerd zijn. Naar de mening van de commissie geldt eenzelfde constatering voor de formulering van de doel-stellingen van de masteropleiding EES. In het zelfevaluatierapport wordt alleen in algemene termen een beschrijving van de doelstellingen van de opleiding en het profiel van een afge-studeerde dat de opleiding voor ogen staat, gegeven. Ook de doorvertaling in eindtermen is in algemene bewoordingen geformuleerd. In de gesprekken tijdens het visitatiebezoek is wel dieper ingegaan op de doelstellingen van de master. Hieruit bleek onder andere dat studenten die de masteropleiding EES succesvol hebben afgesloten, beschikken over algemene, theore-tische kennis op het terrein van energie en milieu, aangevuld met de specifieke kennis van de gekozen specialisatie. Zij zijn in staat problemen in relatie tot energie en milieu te analyseren, onderzoeken op hun merites te beoordelen, en oplossingen aan te dragen.

Aansluiting op de eisen van het academische veld wordt door de opleiding geborgd mid-dels internationale (en nationale) contacten. In de aansluiting met het beroepenveld wordt voorzien via de persoonlijke contacten van leden van de staf en via de contacten door externe onderzoeksstages van studenten. De commissie is van mening dat de doelstellingen aanslui-ten bij wat in dit (sub)domein aan eisen wordt gesteld door zowel het afnemende beroe-penveld als door verzorgers van vergelijkbare opleidingen. Wel valt het de commissie op dat de masteropleiding studenten ruimte biedt voor maximale keuzevrijheid. Dit is naar de mening van de commissie uit didactische overwegingen een pluspunt, maar het verzwakt de profilering van de opleiding en daarmee de zichtbaarheid en herkenbaarheid nationaal (en internationaal).

SamenvattendDe opleiding is een bètamasteropleiding met gamma-aspecten, gericht op een specifiek deel van het brede spectrum van milieuwetenschappen, namelijk energie- en milieuvraagstukken

Page 145: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

145QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

en de klimaatproblematiek. De doelstellingen sluiten naar de mening van de commissie aan bij de eisen van het domeinspecifiek referentiekader.

Oordeel commissie: voldoende

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van eindtermen. In een matrix worden de doelen van de masteropleiding gekoppeld aan de vijf Dublin Descriptors. Bijvoorbeeld de eis dat de afgestudeerde master in staat moeten zijn om zelfstandig een onderzoek op te zetten en uit te voeren, dat hij weet hoe om te gaan met de complexiteit van onderzoeken en in staat is om indien nodig een onderzoeksplan bij te stellen en aan te passen aan veranderde externe omstandigheden of nieuwe inzichten. Deze eindtermen komen overeen met de descriptoren twee, drie en vijf. Naast een uitwerking van doelen die voor beide tracks gelden, geeft het zelfevaluatierapport ook een verfijning per track, waarbij de IVEM-track verfijnt in relatie tot energie- en milieuvraagstukken en de CIO-track aanvullende eisen stelt in relatie tot klimaat-vraagstukken.

Studenten die de masteropleiding EES succesvol hebben afgesloten, dienen te beschikken over algemene, theoretische kennis op het terrein van energie en milieu, aangevuld met de specifieke kennis van de gekozen specialisatierichting. Zij dienen in staat te zijn problemen in relatie tot energie en milieu te analyseren, onderzoeken op hun merites te beoordelen, en oplossingen aan te dragen. Academische reflectie vindt vooral plaats in de discussiegroepen in het tweede jaar

De commissie mist een concrete doorvertaling van de eindtermen naar cursus- en programma-onderdeelniveau. Uit het zelfevaluatierapport wordt niet duidelijk hoe de eindtermen door-werken in de verschillende cursussen. Tijdens het visitatiebezoek bleek uit de gesprekken met docenten en studenten dat de opleiding behoorlijke – en op onderdelen diepe – kennis biedt in de natuurwetenschappelijke milieuwetenschappen. EES biedt naar het oordeel van de com-missie voldoende kwalificatie voor zowel een functie op de arbeidsmarkt als voor het doorgaan in promotieonderzoek.

De commissie is van mening dat de opleiding explicieter moet aangeven waar en hoe in het programma de communicatievaardigheden getraind worden.

SamenvattendBij de visitatie is gebleken dat de opleiding behoorlijke – en op onderdelen diepe – kennis biedt in de natuurwetenschappelijke milieuwetenschappen. De eindtermen van de master-opleiding sluiten aan bij de Dublin Descriptors.

Oordeel commissie: voldoende

Page 146: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

146 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

Binnen de masteropleiding EES kan gekozen worden uit twee richtingen: de CIO-variant, die onderzoeksgericht en natuurwetenschappelijk georiënteerd is, of de IVEM-variant, die meer maatschappijwetenschappelijk en praktisch is. In het zelfevaluatierapport wordt alleen gesproken over de oriëntatie van de masteropleiding als geheel, er wordt niet ingegaan op de oriëntatie per track. Dit kwam wel tijdens het visitatiebezoek aan de orde in de gesprekken met docenten en studenten.

EES biedt naar het oordeel van de commissie voldoende kwalificatie voor zowel een functie in de praktijk als voor het doorgaan in promotieonderzoek. De eindscripties getuigen naar haar mening van voldoende niveau. Van de studenten die afstuderen stroomt ongeveer eenderde door naar fundamenteel onderzoek, eenderde naar een baan bij een consultancybedrijf, en eenderde naar een baan als beleidsmedewerker bij de overheid.

Een sterk punt van de opleiding is naar de mening van de commissie de nabijheid van het milieuonderzoek. Een intensief begeleid intern onderzoek als training in onderzoeksvaardighe-den wordt gevolgd door zelfstandig afstudeeronderzoek dat dikwijls extern wordt uitgevoerd. EES bereidt studenten naar de mening van de commissie daarmee goed voor op de beroeps-praktijk waar een wetenschappelijke benadering van belang is. Ook de literatuur is naar het oordeel van de commissie van goed niveau. In de keuze van de literatuur blijkt naar haar mening de internationale oriëntatie van de opleiding.

EES is een tweejarige opleiding, wat programmatisch veel kansen biedt. De commissie vraagt zich echter af of de twee jaar in de huidige opbouw optimaal benut worden. Een andere pro-grammering (herverdeling van elementen over beide jaren, met ook cursorische elementen in jaar twee; meer EC voor cursorische elementen; of de mogelijkheid om binnen de tweejarige masteropleiding aan een andere studenteninstroom dan die voor de tweejarige master, bijvoor-beeld gammabachelors, een eenjarige masteropleiding aan te bieden) en een vergroting van de wederzijdse bevruchting van de twee betrokken onderzoeksinstituten zijn opties die tijdens het visitatiebezoek genoemd werden.

SamenvattendDe masteropleiding biedt studenten voldoende kwalificatie voor zowel een functie in de prak-tijk als voor het doorgaan in promotieonderzoek. De opleiding biedt een intensief begeleid intern onderzoek als training in onderzoeksvaardigheden, en daarop volgend een zelfstandig afstudeeronderzoek.

Oordeel commissie: voldoende

Page 147: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

147QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen luidt: vol doende.

5.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Het onderwijs sluit, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en uit gesprekken tijdens de visitatie, aan bij het onderzoek dat IVEM en CIO uitvoeren. Uit de resultaten van de onderzoeksvisi-taties blijkt dit onderzoek in sommige gevallen van toonaangevend niveau. De aansluiting op wetenschappelijke ontwikkeling en theorievorming wordt naar de mening van de commissie niet expliciet gemaakt in de zelfstudie, maar de inbedding van het onderzoek in bredere onder-zoekscholen biedt naar haar oordeel voldoende borging. De relatie met de zich ontwikkelende agenda op milieugebied acht zij bij EES zeer zeker aanwezig en heeft naar haar mening boven-dien een bijzondere relevantie voor de regio waarin de universiteit is gevestigd.

Studenten worden actief bij het actuele onderzoek betrokken en de commissie constateert op grond van de gesprekken met docenten en studenten dat de masteropleiding ruime aan-dacht besteedt aan het aanleren van onderzoeksvaardigheden. Het programma vertoont een doorgaande lijn. Naarmate studenten verder komen neemt de complexiteit van wat van hen gevraagd wordt toe. Uiteindelijk moeten studenten in staat zijn zelfstandig onderzoek uit te voeren. Academische reflectie vindt vooral plaats in discussiegroepen in het tweede jaar. De verplichte cursussen uit het eerste jaar besteden enige aandacht aan het relevante beroe-penveld. Door de geringe omvang van het docentenkorps is het aantal verbanden met de beroepspraktijk in absolute zin beperkt. Contacten met het beroepenveld ontstaan eigenlijk pas in het vierde semester gedurende de masterthesis. De relatie met de praktijk in het eerste en tweede semester is naar de mening van de commissie gering en zou – ook naar de mening van studenten – verbeterd kunnen worden. Op faculteitsniveau wordt gesproken over het instellen van een ‘beroepenveld adviesraad’ of commissie. Op opleidingsniveau is er sprake van informele contacten met het beroepenveld. Naar de mening van de commissie zouden ook op opleidingsniveau de contacten met het beroepenveld een structureel karakter moe-ten krijgen. Dit is vooral van belang omdat de aantallen afgestudeerden van EES te klein zijn om mee te kunnen doen in de RUG alumnimonitor en er daarom nu onvoldoende terugkoppeling met de eigen alumni is.

Page 148: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

148 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

SamenvattendEr is een duidelijke en goede interactie tussen het onderwijs en onderzoek. De commissie constateert weinig verbanden met de beroepspraktijk, maar constateert dat de opleiding bezig is deze te verbeteren.

Oordeel commissie: voldoende

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het eerste jaar van de masteropleiding bestaat uit cursorisch onderwijs waarin naast de vak-ken die verplicht zijn voor alle studenten 10-15 EC aan vakken uit een voorselectie gekozen worden (IVEM: drie vakken uit veertien; CIO: twee vakken uit zes, met de mogelijkheid om hiervan af te wijken). Tevens is er 10 EC vrije keuze, mits relevant voor de opleiding/toekomst. Het tweede jaar bestaat uit twee onderzoeksprojecten: het interne trainingsproject en het afstu-deerproject. De commissie waardeert de opbouw met twee achtereenvolgende onderzoeken en de interactie tussen onderwijs en onderzoek. Het tweede jaar is naar de mening van de com-missie met twee onderzoeken nogal eenzijdig ingevuld. Door het leeronderzoek te verplaatsen naar het eerste jaar zou hierin verbetering gebracht kunnen worden.

Het zelfevaluatierapport gaf verwarring over de precieze vertaling van de eindtermen naar cur-susniveau en op programmaonderdeelniveau. Door de mondelinge toelichting van docenten werd dit wel verduidelijkt, maar nadere en vooral concretere uitwerking is naar de mening van de commissie toch geboden. Er is in de opleiding naar de mening van de commissie voldoende aandacht voor methoden en technieken en ook voor een kritische benadering. Dit blijkt onder andere uit hoe studenten geleerd wordt te werken met computermodellen. Daarbij wordt niet alleen aandacht besteed aan het leren maken van computermodellen, het interpreteren en leren gebruiken van de data, maar ook aan het kiezen van de juiste typen modellen voor een speci-fiek probleem. Dit wordt bijvoorbeeld geoefend aan de hand van de verschillen in voorspel-lingen van klimaatmodellen die in het beroepen- en onderzoeksveld worden gehanteerd.

Van de voorselectie van veertien keuzevakken voor de IVEM-track worden twaalf vakken niet door de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen verzorgd. Van deze twaalf vakken zijn er acht op masterniveau, en vier op bachelorniveau (veelal derdejaarsvakken) en geen enkele op propedeuseniveau. De twee keuzevakken die binnen de faculteit verzorgd worden, zijn op masterniveau. De zes keuzevakken van de voorselectie van de CIO-track zijn op mas-terniveau en worden verzorgd binnen de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen. Keuzevakken worden gezien als een waardevolle aanvulling op het studiepakket van de stu-denten. Om het niveau van de opleiding als geheel te bewaken is bepaald dat niet alle vakken die gekozen worden, op bachelorniveau mogen zijn. De afhankelijkheid van vakken die elders mogen worden gevolgd (�5 van de 1�0 EC) is naar de mening van de commissie een punt van aandacht. Weliswaar bleek in het gesprek met de examencommissie dat leden van de commis-sie goed inzicht hebben in wat in de meeste extern gevolgde cursussen wordt aangeboden en in de appreciatie daarvan door studenten, maar dat neemt niet weg dat naar de mening van

Page 149: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

149QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

de commissie de aansluiting met hetgeen in die extern gevolgde cursussen wordt aangeboden, structureel moet worden bewaakt.

Naar de mening van de commissie maken het vakkenpakket en de onderzoeksprojecten in de opleiding het de studenten mogelijk om de gewenste eindkwalificaties te realiseren. De commissie is van mening dat de opleiding explicieter moet aangeven waar en hoe in het pro-gramma de communicatievaardigheden getraind worden.

SamenvattendHet eerste jaar van de masteropleiding bestaat uit cursorisch onderwijs. Het tweede jaar bestaat uit twee onderzoeksprojecten: het interne trainingsproject en het afstudeerproject. De variatie in werkvormen is naar het oordeel van de commissie beperkt. De opleiding schenkt naar de mening van de commissie voldoende aandacht aan methoden en technieken.

Oordeel commissie: voldoende

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

Studenten volgen een aantal verplichte vakken verspreid over het eerste half jaar. Daarnaast volgt iedere student een op maat samengesteld vakkenpakket. Het gezamenlijke van het pro-gramma schuilt vooral in het gemeenschappelijke probleem waaraan van verschillende, com-plementaire kanten gewerkt wordt. De CIO-specialisatie richt zich op de meetkant van het probleem, terwijl de IVEM-specialisatie zich vooral richt op het voorkómen van het probleem, dan wel het mitigeren van de gevolgen ervan.

Afstudeeronderzoeken passen bij het profiel van CIO of IVEM. De CIO-afstudeervariant is een puur natuurwetenschappelijke master. De IVEM-afstudeerrichting omvat 15 EC die extern bij andere studierichtingen kunnen worden gehaald. Vakken die vaak gekozen worden liggen op het gebied van milieurecht, psychologie en economie. Deze vakken bieden de stu-denten in de IVEM-track de mogelijkheid om een coherent programma op maat samen te stellen in meer beleidsgerichte zin. Alle studenten nemen gedurende een half jaar deel aan een tweewekelijkse debatgroep waarin dwarsverbanden tussen onderwerpen worden gelegd.

Hoewel het onderwijs door CIO en IVEM zelfstandig wordt aangeboden, is de opleiding in de afgelopen jaren meer een eenheid gaan vormen. Medewerkers van beide instituten geven aan geen problemen te ervaren als gevolg van de verschillende afkomst. Men groeide en groeit als het ware vanzelf naar elkaar toe. Docenten, studenten en alumni achten de samenwerking tussen IVEM en CIO van fundamenteel belang. Voor CIO omdat IVEM voor hen een venster naar buiten is, voor IVEM omdat het baat heeft bij de specifieke dieptekennis van CIO. Er is bij medewerkers van CIO veel waardering voor de invloed van IVEM op het onderwijs. En omgekeerd zit in de module Resources and Sustainable Development nu veel CIO-input die er eerst niet was. De verplichte vakken van CIO zijn tevens keuzevak voor de IVEM-richting. De commissie is het met de opleiding eens wat de betreft de waardevolle kruisbestuiving. Zij constateerde tijdens het visitatiebezoek echter ook dat de uiteenlopende achtergronden ook aanleiding tot frictie (kunnen) zijn en roept de opleiding op hier blijvend aandacht aan te besteden.

Page 150: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

150 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

Naar de mening van de commissie is in vergelijking met de bovenbouwopleiding van IVEM de samenhang bij EES verbeterd. Door de grote mate van keuzevrijheid van studenten dreigt het gevaar van te weinig feitelijke samenhang. De commissie constateerde in de gesprekken dat in de praktijk het programma door waarborgen in deze omgeven blijkt. Wijzigingen moeten worden goedgekeurd door de examencommissie en meerdere docenten zijn betrokken bij de ontwikkeling van het onderwijsprogramma. Ook wordt gewerkt met (informele) development groups waarin zowel studenten als docenten zitting hebben, om de coherentie te verbeteren. In vergaderingen van de opleidingscommissie wordt gesproken over aansluiting van de losse programmaonderdelen op elkaar. Inbedding/networking met sociale wetenschappen gebeurt weinig in het verplichte deel, maar er zijn wel mogelijkheden in de keuzesfeer, zo bleek tijdens het visitatiebezoek.

SamenvattendHet gezamenlijke van de twee tracks in het programma schuilt vooral in het gemeenschap-pelijke probleem waaraan van verschillende, complementaire kanten gewerkt wordt. Door de grote mate van keuzevrijheid van studenten dreigt het gevaar van weinig samenhang, maar de commissie constateerde tijdens de visitatie dat in de praktijk het programma door waarborgen omgeven blijkt.

Oordeel commissie: voldoende

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

De studielast wordt in eerste instantie door stafleden vastgesteld op basis van inschatting en niet op grond van tevoren vastgestelde normen voor verschillende werkvormen met bijbeho-rende voorbereidingstijd, bestudering van de literatuur et cetera, zo blijkt zowel uit het zelfeva-luatierapport als de gesprekken met de opleidingscommissie. Door de lage aantallen studenten zijn de lijnen tussen docenten en studenten kort en daarom bestaat er bij docenten een goed zicht op studielast en de studeerbaarheid van het programma, aldus de docenten waar de com-missie mee sprak. Na afloop van elke module wordt de studiebelasting geëvalueerd. Bijstelling vindt plaats als reactie op commentaar van studenten, zoals het geval was toen in het vorige studiejaar bleek dat het studieprogramma zorgde voor een te grote studiebelasting aan het einde van het eerste jaar. Veel tentamens vonden in dezelfde periode plaats. Door aanpassing van het programma en een betere spreiding is hier toen verandering in gekomen.

Zowel docenten als studenten menen dat het programma goed studeerbaar is. De commissie vindt het opvallend dat desondanks toch een groot aantal studenten studievertraging oploopt. Over de oorzaak van de studievertraging waren studenten echter unaniem van mening dat dit niet wordt veroorzaakt door een te zwaar programma, maar door het stellen van andere prioriteiten door de studenten zelf – waaronder de wens om langer aan een afstudeerproject te werken en zo meer ervaring en kennis op te doen. De commissie is van mening dat preventie-gericht werken belangrijk is. Door het expliciet maken van normen voor studielastberekening van cursussen en deelprogramma’s op basis van ervaringsgegevens die vervolgens vastgelegd kunnen worden in een intern kwaliteitszorgprotocol, kan naar haar mening de studielast beter inzichtelijk gemaakt en gemonitord worden.

Page 151: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

151QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

Het is de commissie niet duidelijk geworden of bij de evaluaties gebruik wordt gemaakt van de urenlijsten die de studenten die de IVEM-route volgen verplicht moeten maken. De CIO-trackstudenten werken in een laboratoriumsituatie, waardoor hun studielast gemakkelijker vast te stellen is. Bij de onderzoeksprojecten in het tweede jaar moeten de studenten een plan-ning maken en er vindt regelmatig voortgangscontrole plaats. De commissie vindt dat een goede zaak. Het aantal herkansingmogelijkheden voor het doen van tentamens is in het OER zodanig geregeld dat daardoor geen vertraging hoeft te ontstaan. Naar de mening van de com-missie moet ervoor gewaakt worden dat de studenten door de soepele regeling geen onnodig uitstelgedrag gaan vertonen tegen een voorgenomen planning in. SamenvattendDe studiebelasting wordt meer ingeschat dan gemeten. Docenten en studenten zijn van mening dat het programma goed studeerbaar is. Studievertraging – al dan niet wenselijk – is verklaarbaar op gronden die met de studeerbaarheid van het programma als zodanig weinig te maken hebben. Bij de onderzoeksprojecten in het tweede jaar moeten de studenten een plan-ning maken en vindt regelmatig voortgangscontrole plaats.

Oordeel commissie: voldoende

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

EES is een masteropleiding gebaseerd op een natuurwetenschappelijke vooropleiding. De praktijk wijst uit dat een dergelijke vooropleiding inderdaad onontbeerlijk is om het pro-gramma te kunnen volgen. Studenten met een natuurwetenschappelijke bacheloropleiding uit het wo worden zonder verdere instroomeisen toegelaten. Voor studenten uit het hbo gelden instroomeisen. Studenten van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen die slechts 15 EC van hun bachelordiploma zijn verwijderd, worden eveneens toegelaten (de zogenoemde zachte knip). Bij Natuurkunde is de overgang van bachelor- naar masteropleiding niet scherp gemarkeerd; het derde studiejaar vormt een grijs overgangsgebied.

Studenten afkomstig uit het wo zijn afkomstig uit alle bètastudies van de universiteit, zo blijkt uit de instroomcijfers. Daarnaast is bijna 30% van de huidige studenten afkomstig van bèta-opleidingen in het hbo. Studenten meldden dat hbo-studenten niet noemenswaardig meer moeite hebben met de masteropleiding dan wo-studenten. De meeste studenten zijn via inter-net van het bestaan van de opleiding op de hoogte gekomen. De belangrijkste motivatie voor studenten om zich in te schrijven voor EES is de multidisciplinariteit en de focus op energie en milieu. De combinatie van milieu en techniek wordt genoemd als een aansprekende factor (voorbeeld: de chemisch ingenieur die zich met de masteropleiding ontwikkelt tot deskundige op het terrein van groene energie). Voor alumni waar de commissie mee gesproken heeft, was het feit dat de masteropleiding in een bètaomgeving wordt gegeven doorslaggevend.

Een deel van de studenten heeft bij inschrijving al een masterdiploma op zak en kiest voor het volgen van de masteropleiding om hun kennis op het specifieke terrein van milieu en energie te verdiepen. Eén alumnus bleek zelfs al gepromoveerd voor zij instroomde. Zij volgde de masteropleiding EES uit belangstelling in deeltijd naast een baan. Uit het gesprek met alumni

Page 152: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

15� QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

wordt duidelijk dat studenten die in het bezit zijn van een masterdiploma een vrijstelling kun-nen krijgen voor de vakken waarin het aanleren van onderzoeksvaardigheden centraal staat.

De jaarlijkse instroom van studenten is kwantitatief zeer beperkt. Landelijke cijfers tonen al jaren een terugloop in het aantal studenten dat kiest voor een bètastudie. Voor milieuwe-tenschappen in Groningen gelden enkele additionele factoren. In 1993 schreven zich nog 360 hbo-studenten in voor het eerste jaar van de hbo-opleiding milieukunde aan het Van Hall-instituut. Halverwege de jaren negentig zijn deze instroomaantallen gedecimeerd. De doorstroom van ‘Van Hallers’ naar Milieuwetenschappen aan de Rijksuniversiteit Groningen (begin jaren negentig tot wel twaalf studenten per jaar) is sindsdien ingestort. Een trend, die nog eens werd versterkt door de verhuizing van het Van Hall Instituut naar Leeuwarden. Recent is een nieuw hoofd aangesteld voor de School of Natural Sciences & Technology, afkomstig van het hbo. De verwachting is dat hiermee de banden met het hbo weer kunnen worden versterkt, maar de vraag is of dit de trend geheel kan doen keren. De commissie deelt de zorg van de opleiding in deze.

In de praktijk blijkt dat een geografische scheiding niet alleen nadelig werkt voor doorstro-ming van hbo naar wo. De Biologieopleiding van de Rijksuniversiteit Groningen is gehuisvest in Haren, circa negen kilometer ten zuiden van de stad Groningen, een afstand die voor de meeste studenten te groot (b)lijkt om de overstap te maken naar een masteropleiding buiten de opleiding Biologie. Bij het werven van nieuwe studenten ondervindt EES bovendien con-currentie van andere (nieuwe) masteropleidingen binnen de Rijksuniversiteit Groningen, zoals van de eenjarige maatschappijwetenschappelijke ‘Beleid en Bedrijf ’-variant binnen de Biolo-gie-masteropleiding. Deze onder studenten populaire, Nederlandstalige maatschappijweten-schappelijke masteropleiding zou naar de mening van de commissie inhoudelijk gezien geen concurrent van EES hoeven zijn, maar zij constateert met de staf dat het in de praktijk wel zo blijkt te werken. Verwacht wordt dat na de geplande verhuizing van de Biologieopleiding naar het Zernike-complex, waar de masteropleiding EES is gehuisvest, de samenwerking met Biologie zal verbeteren en de instroom van Biologiestudenten zal toenemen. De commissie deelt deze verwachting.

De instroom is nu zo klein dat naar de mening van de commissie het voortbestaan van de oplei-ding wordt bedreigd vanuit het oogpunt van doelmatigheid. De commissie heeft bezien in hoe-verre de omvang van de opleiding ook de kwaliteit bedreigde. Naar haar mening is dit in ieder geval nu niet het geval. Studenten waarderen de kleine aantallen vanwege de korte lijnen en de intensieve onderlinge contacten (student-student zowel als student-staf ). De enkele alumni die de commissie (als gevolg van de extreme weersomstandigheden ten tijde van het visitatiebezoek) kon consulteren gaven aan dat een grotere instroom gewenst is, omdat de schaal van de oplei-ding dan tot een wenselijke verbreding van de oriëntatie en de discussie zou leiden.

Medewerkers van de opleiding realiseren zich dat en zij spannen zich hard in om nieuwe studenten aan te trekken, onder andere door aanwezig te zijn bij alle relevante regionale en landelijke voorlichtingsbijeenkomsten. Toch is de masteropleiding naar de mening van de com-missie nog onvoldoende zichtbaar. Zij constateert dat de opleiding een goed doordachte visie op ontwikkeling van de instroom mist en dat het haar ontbreekt aan professionele voorlichting en aan een de facto voldoende aantrekkend ‘boegbeeld’. Bovendien beperkt de voorlichting zich naar haar mening tot een te beperkt deel van de mogelijke vraag. De commissie vindt dat de voorlichting beter en professioneler kan en moet, en naar haar mening zou de opleiding zich met gepaste trots op de onderzoeksprestaties kunnen baseren. Voorkomen moet worden

Page 153: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

153QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

dat zorgen over het volume van de instroom het elan waarmee de opleiding zijn inhoudelijke kant etaleert zou ondergraven. Een ander punt van aandacht vindt de commissie de zuigende werking van verwante opleidingen die binnen de faculteit worden aangeboden. Zij vraagt hier-voor nadrukkelijk de aandacht van de faculteit.

SamenvattendStudenten met een natuurwetenschappelijke bachelor uit het wo worden zonder verdere instroomeisen toegelaten. Voor studenten afkomstig uit het hbo gelden instroomeisen. Stu-denten van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen die slechts 15 EC van hun bachelordiploma zijn verwijderd, worden eveneens toegelaten.Facet 8 richt zich op de instroomkwalificaties. De commissie is van oordeel dat aan de kwa-litatieve instroomeisen wordt voldaan. Haar oordeel van facet 8 is daarop gebaseerd. Maar de commissie maakt zich mét de staf zorgen over de kwantiteit van de instroom.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

EES is een tweejarige natuurwetenschappelijke masteropleiding van 1�0 EC en voldoet hier-mee aan de eisen voor natuurwetenschappelijke masteropleidingen.

Niet alle studenten slagen erin de studie binnen twee jaar af te ronden. Studenten geven zelf toe dat studievertraging wordt opgelopen door planningszwakte van hun kant en doordat studenten andere prioriteiten stellen. De begeleiding stimuleert de studenten niet voldoende om de studie daadwerkelijk in twee jaar af te ronden, studenten worden geacht zelf hun ver-antwoordelijkheid te nemen en die kiezen vaak voor verlenging van de studieduur om een scala aan redenen. Een tweede factor die soms meespeelt bij het ontstaan van studievertraging, is dat studenten die slechts 15 EC van hun bachelordiploma verwijderd zijn, al kunnen instromen in de master, de zogenoemde zachte knip. Het gevolg is dat het bacheloreindwerk naast de vakken van het eerste jaar van de masteropleiding moet worden gedaan. In de praktijk blijkt dat veel studenten in het tweede jaar nog eerstejaars keuzevakken volgen.

SamenvattendDe opleiding voldoet aan de eisen voor een natuurwetenschappelijke master: 1�0 EC.

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

Het didactisch concept kan volgens de zelfstudie verankerd worden geacht in de volgende uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het ontwerpen van EES: (i) balans tussen onderwijs en onderzoek, (ii) oriëntatie op een professioneel veld, (iii) toenemende integratie en intensi-vering van inhoud, (iv) actief en context-gedreven leren; (v) activerende leermethoden. Naar

Page 154: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

154 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

de mening van de commissie vertoont het programma een duidelijke mix van inhoud en vorm in relatie tot de doelstellingen. Maar zij constateert ook dat de variëteit aan onderwijs-vormen sterk uiteenloopt tussen IVEM en CIO. Dit beïnvloedt naar haar mening aspecten zoals werkattitude, creativiteit, onderzoeksvoorbereiding en -structurering, vaardigheden in het laboratorium, presentatie, discussie, et cetera. Tijdens het visitatiebezoek blijkt de ver-schillende mix van werkvormen vooral functioneel te zijn in relatie tot het karakter van beide tracks. De commissie kan zich hierin vinden.

Het eerste jaar is vooral gericht op het verwerven van kennis. De nadruk ligt op het uitvoeren van opdrachten en zelfstudie. De introductiecursus is voor alle studenten van het eerste jaar gelijk, daarnaast wordt veel gewerkt in probleemgeoriënteerde werkgroepen. Direct aan het begin van het eerste jaar worden studenten ingedeeld in twee multidisciplinair samengestelde groepen. Stu-denten lezen en presenteren de literatuur in hun eigen groep. De studenten zijn positief over het werken in de kleine groepen, waarin optimaal van elkaars kennis gebruik kan worden gemaakt. Docenten meldden in het gesprek dat zij vooral de rol van begeleider vervullen, in plaats van de rol van kennisleverancier. Er is intensief contact met de studenten, zeker in de eerste drie semesters.

Het tweede jaar van de opleiding bestaat uit twee onderzoeksopdrachten. De nadruk ligt op het leren uitvoeren van zelfstandig onderzoek en er zijn dan geen cursussen meer. In het eerste half-jaar van het tweede studiejaar wordt een leeronderzoek uitgevoerd van 30 EC. Dit onderzoek sluit aan bij het bestaande onderzoek van IVEM of CIO. Daarmee is al een onderzoekvraag-stelling en bestaande literatuur beschikbaar. Studenten worden in deze fase intensief begeleid. Het tweede jaar wordt afgesloten met een zelfstandig uitgevoerde onderzoeksopdracht (ook 30 EC). Studenten zijn vrij in het kiezen van het onderwerp van hun afstudeeronderzoek. Dit kan variëren van verdiepen van het onderwerp van hun leeronderzoek tot het kiezen van een geheel nieuw onderwerp. Circa 90% van de studenten voert het tweede onderzoek uit bij een externe opdrachtgever buiten de universiteit; het onderzoek is in die gevallen van belang voor de opdrachtgever. Dit externe onderzoek wordt een stage genoemd. Het gaat hier echter niet om een stage in de formele betekenis van het woord, maar om door studenten zelfstandig uit-gevoerde onderzoeks- of ontwikkelopdrachten. De studenten ervaren het uitvoeren van twee onderzoeken in één jaar als een logische aanpak. Gedurende het eerste jaar is er veel aandacht voor methodologie, die nu in het tweede jaar wordt toegepast. De studenten die de commissie gesproken heeft waren unaniem in hun opvatting dat het erg plezierig is om je eerste onder-zoek in de eigen faculteit en onder zware begeleiding uit te voeren.

De commissie is van mening dat het didactisch concept zoals uitgewerkt voor de beide tracks goed aansluit bij de doelstellingen van de opleiding. De verschillende werkvormen zetten de studenten aan tot actief leergedrag. De commissie constateert dat de opleiding uitgaat van pro-bleemoplossend leren en daarbij ook enige aandacht heeft voor het aanleren van vaardigheden. De afstudeeropdrachten die de commissie gezien heeft, getuigen van de nodige kwaliteit.

SamenvattendEES kent een – functionele – variëteit aan onderwijsvormen, met in het eerste jaar de nadruk op kennisoverdracht en in het tweede jaar op het (leren) uitvoeren van onderzoek. Er wordt veel zelfwerkzaamheid van studenten verwacht, maar tegelijkertijd is er sprake van een inten-sieve begeleiding en veel contacturen in de eerste drie semesters. De werkvormen sluiten aan bij de doelstellingen.

Oordeel commissie: voldoende

Page 155: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

155QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

De opleiding maakt gebruik van verschillende toetsvormen, zoals mondelinge tentamens, papers, presentaties, schriftelijke opdrachten en mondelinge rapportages. Er wordt geen gebruikgemaakt van multiplechoicetoetsen. De commissie constateerde in de gesprekken met docenten en studenten dat er sprake is van een gevarieerde beoordelingssystematiek, waarin ook aandacht is voor de individuele prestatie van studenten in groepswerk. Naar haar mening worden niet alle eindtermen getoetst. Verdere ontwikkeling van het systeem is denkbaar en gewenst. Studenten zijn tevreden over de gebruikte beoordelingsvormen.

Bij de toetsing zijn meerdere docenten betrokken. Dat geeft een zekere waarborg voor de kwa-liteit, want bij toetsing kan immers sprake zijn van een ‘beoordelaareffect’. De kans daarop wordt kleiner als bij de beoordeling meerdere beoordelaars betrokken zijn die onafhankelijk van elkaar beoordelen. De opleiding besteedt hier aandacht aan door ook bij de mondelinge tentamens altijd twee docenten te betrekken. De commissie vindt dit een goede zaak.

Ook de beoordeling van scripties wordt altijd uitgevoerd door minimaal twee beoordelaars. In enkele gevallen wordt op verzoek van de eerste beoordelaar een derde beoordelaar toegevoegd, meestal voor een inhoudelijke beoordeling op niveau van het specifieke thema dat aan de orde komt. Bij de masterthesis beoordeelt de externe opdrachtgever mee. De commissie waardeert dit.

Het viel de commissie op dat de kwaliteit van de masterthesis soms van lagere kwaliteit was dan het trainee report. Door de intensieve begeleiding bij het leeronderzoek kan een vertekend beeld ontstaan over wat de student nu echt zelf gepresteerd heeft. Bij de beoordeling van het leeronderzoek bestaat dan het gevaar dat onbedoeld de begeleiding wordt meegewogen. De commissie vraagt de aandacht van de opleiding voor dit onbedoelde neveneffect.

Zowel de traineetheses als de mastertheses worden beoordeeld op basis van een weging van vier P’s (proposal, process, product en presentation). Deze weging is afhankelijk van het specifieke onderzoeksproject, zo blijkt uit het gesprek met de docenten. Het kan dan voorkomen dat het ‘product’ ongeveer eenderde van het eindcijfer bepaalt – hetgeen de commissie laag vindt. Tijdens de visitatie bleek bovendien dat de weging van de vier P’s niet altijd consequent wordt gehanteerd. Bij meerdere scripties constateerde de commissie een afwijking ten opzichte van de norm en bij enkele scripties ontbrak de onderbouwing van de samenstelling van het cijfer in zijn geheel. Naar de mening van de commissie behoeft de beoordeling van de scripties meer eenduidigheid. De commissie constateert over het algemeen geen grote afwijkingen tussen haar oordeel en dat van de beoordelaars, in enkele gevallen was naar het oordeel van de com-missie een te hoge beoordeling gegeven.

Het leeronderzoek en het eindonderzoek zijn beide 30 EC waard. Docenten en studenten staan open voor een andere beoordeling van het leeronderzoek ten opzichte van het eindon-derzoek, zo bleek tijdens het visitatiebezoek. Dat kan gaan over een andere weging van de vier P’s, maar ook door herwaardering van het aantal EC. Een minimum van �5 EC voor het leeronderzoek vindt de commissie reëel, omdat de ervaring leert dat het uitvoeren van eerste interdisciplinair onderzoek voor studenten erg moeilijk is en dus tijd kost. Daar komt bij dat de praktijk uitwijst dat bètastudenten over het algemeen minder schrijfvaardigheden tot hun beschikking hebben dan studenten uit andere disciplines.

Page 156: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

156 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

SamenvattendEr wordt gebruikgemaakt van verschillende beoordelingsvormen, aansluitend bij de leerdoe-len, waarin ook aandacht is voor de individuele prestatie van studenten in groepswerk. Bij de toetsing zijn meerdere docenten betrokken, ook de beoordeling van scripties wordt altijd uitgevoerd door minimaal twee beoordelaars. De commissie vindt dit een goede zaak. Zij constateert ook dat de beoordelingssystematiek niet altijd consequent wordt toegepast en naar haar mening is een duidelijker onderscheid tussen de beoordeling van het leeronderzoek en van het eindonderzoek gewenst

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen luidt: voldoende.

5.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

De commissie concludeert op basis van de informatie uit het zelfevaluatierapport en overige documentatie dat alle stafleden zijn gepromoveerd en actief betrokken zijn bij het onderzoek van respectievelijk IVEM of CIO. IVEM maakt deel uit van de landelijke onderzoeksschool SENSE, CIO van de landelijke onderzoeksschool Natuurwetenschappen. IVEM en CIO vor-men beide een uitzondering op de regel dat een onderzoeksgroep moet participeren in lokale onderzoeksinstituten. Gezien de omvang van de academische staf is deze nationale inbedding naar de mening van de commissie alleen maar toe te juichen. Medewerkers van IVEM en CIO worden regelmatig gevraagd om in (landelijke) debatten hun visie te geven over het energie-vraagstuk, klimaatverandering, et cetera.

Het onderzoek van IVEM en CIO is gekwalificeerd als goed tot zelfs excellent. De onderzoe-kers hebben internationale kwalificatie en zijn zelf ook daadwerkelijk betrokken bij het onder-wijs. De commissie constateert dat het onderwijs direct is afgeleid van het onderzoek, en dat de eigen cursussen getuigen van een goed niveau.

SamenvattendHet onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers. Onderwijs vormt een directe afgeleide van het onderzoek. Het onderzoek van IVEM en CIO is gekwalificeerd als goed tot zelfs excellent.

Oordeel commissie: goed

Page 157: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

157QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat achttien stafleden �,4 fte onderwijsformatie vullen voor een totaal van �6 studenten. Daarmee komt de student-stafratio op ongeveer 10 : 1. De com-missie is hier tevreden over.

SamenvattendEr is voldoende personeel.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Bij de Rijksuniversiteit Groningen zijn op twee niveaus beleidsafspraken gemaakt om de kwa-liteit van de docenten te waarborgen. Op universitair niveau is afgesproken dat alle docenten didactisch geschoold dienen te zijn. Aankomende nieuwe medewerkers krijgen pas een vaste aanstelling als ze ‘het opleidingstraject nieuwe docenten’ hebben gevolgd en gehaald bij het Universitair Onderwijs Centrum Groningen (UOCG). Het facultaire beleid met betrekking tot onderwijsvaardigheden en loopbaan is vastgelegd in de Nota Kwaliteitszorgsysteem FWN die in �005 is ingevoerd. Onderwijskwaliteit en loopbaanbeleid gaan in het facultaire beleid hand in hand. Veelbelovende aankomende docenten worden in een zesjarig loopbaantraject gezet met jaarlijkse ontwikkelgesprekken. Bij een positief oordeel na vijf jaar volgt een tweede zesjarig traject met als mogelijkheid een aanstelling als hoogleraar wanneer de evaluatie weer positief is.

De commissie is van mening dat het personeelsbeleid zoals dat door de faculteit is opgezet goed doordacht is en een voorbeeldfunctie zou kunnen vervullen voor anderen. Des te opmer-kelijker is het dat de commissie heeft moeten constateren dat het meer papieren beleid is dan praktijk. Een gemiste kans naar de mening van de commissie. Ook voor de verdere profilering van de opleiding in het kader van de gewenste instroomvergroting is het van belang dat de opleiding zich met elan presenteert.

Jaarlijks wordt door de faculteit een niet-verplichte onderwijsdag georganiseerd waar docenten kunnen intekenen voor specifieke thema’s. Daarnaast biedt de faculteit de mogelijkheid tot het volgen van didactische cursussen. Weinig docenten maken van de mogelijkheden tot scholing gebruik. Bij EES is er naar de mening van de commissie wel voldoende sprake van didactische scholing, omdat, ook al is het niet in lijn met het overeengekomen beleid, er naast deelname aan het ‘opleidingstraject nieuwe docenten’ op andere wijze didactische scholing is en wordt gevolgd. In tegenstelling tot vroeger komen de onderwijsprestaties nadrukkelijk ter tafel in functionerings- en beoordelingsgesprekken. Functioneringsgesprekken worden gevoerd vanuit de onderzoeksinstituten. Bij CIO en IVEM zijn de onderzoeksgroepen gelijk aan de onder-wijsgroepen.

De studenten gaven desgevraagd aan zeer tevreden te zijn met hun docenten. De hele staf heeft een examen Engels gedaan.

Page 158: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

158 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

SamenvattendDe staf is didactisch geschoold en er is aandacht voor didactische vaardigheden in functione-rings- en bevorderingsgesprekken, hoewel er nog geen vertaalslag is gemaakt van het facultaire beleid naar beleid op maat voor EES.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen luidt: voldoende.

5.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

Tijdens de rondleiding bracht de commissie een bezoek aan studie- en werkruimten, de labo-ratoriumvoorzieningen en de bibliotheek. Naar haar mening staan de studenten zonder meer goede voorzieningen ter beschikking. Het complex waar de opleiding is gehuisvest bestaat nog maar een paar jaar en de voorzieningen zijn modern en aangepast aan de eisen van deze tijd. De commissie constateert dat in het gebouw voldoende ICT-voorzieningen voor studenten aanwezig zijn om individueel en/of in groepsverband te werken. Studenten van EES hebben daarnaast nog de beschikking over een eigen werkkamer met zes computers.

SamenvattendDe materiële voorzieningen zijn goed.

Oordeel commissie: goed

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

De docenten bieden veel begeleiding aan de studenten, zo bleek uit de gesprekken met zowel docenten als studenten. De commissie ervoer tijdens het visitatiebezoek een vriendelijke, informele sfeer. Studenten worden actief betrokken bij het onderwijs. De intensieve coaching en persoonlijke begeleiding ontlokten zelfs een commissielid de waarschuwing dat de studie-omgeving niet te beschut moet zijn; studenten moeten ook weerbaar gemaakt worden.

Daar staat tegenover dat de begeleiding van de eindscriptie naar de mening van de commissie hier en daar verbeterd kan worden. De commissie constateert een grote overgang in begelei-dingsintensiteit tussen het eerste en tweede semester van het tweede jaar. Zij pleit voor een geleidelijker afbouw.

Page 159: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

159QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

In het tweede jaar worden de inzet van studenten en hun studieresultaten intensief gemoni-tord. Dit geldt zeker voor het leeronderzoek, maar kon niet altijd worden aangetoond voor de masterthesis, vooral niet als de masterthesis buiten de deur werd uitgevoerd.

De opleiding biedt studenten uit het tweede jaar de mogelijkheid om gratis bijzondere evene-menten met een relatie tot het vakgebied te bezoeken. Ook wordt door een van de docenten maandelijks een seminar voor studenten georganiseerd waar studenten over relevante thema’s kennis kunnen opdoen en van gedachten kunnen wisselen met elkaar. Dit wordt door studen-ten zeer op prijs gesteld, en ook de commissie heeft veel waardering voor dit initiatief.

Samenvattend Docenten bieden de studenten intensieve coaching en persoonlijke begeleiding. De begelei-ding van de eindscriptie kan naar de mening van de commissie nog verbeterd worden. De opleiding spant zich in om studenten daarnaast extra gelegenheden te bieden om kennis op te doen in de vorm van bezoek aan bijzondere evenementen en maandelijkse seminars.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen luidt: voldoende.

5.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Uit het VSNU-visitatie van de ongedeelde opleiding in �001-�00�: “Er wordt veel gedaan aan kwaliteitszorg, maar ten dele op een ad hoc basis. Er is weinig geformaliseerd, wat tot gevolg heeft dat de zorg vooral reageert op impulsen van buiten. De Commissie beveelt een grotere mate van formalisering aan.” Dezelfde constatering doet de huidige visitatiecommissie voor de masteropleiding EES. De commissie constateert op grond van de gesprekken dat cyclische elementen er wel zijn, maar nog niet zijn opgeschreven. Uit het gesprek met de kwaliteitsme-dewerker en leden van het managementteam blijkt dat de opleiding pas recent begonnen is met het schriftelijk vastleggen van procedures. Als gevolg van de korte lijnen gebeurt veel mon-deling en informeel. Door de beperkte omvang van de groep hebben medewerkers ook vaak meer dan één rol; de onderwijscoördinator treedt op als secretaris van meerdere commissies en zou formeel gezien brieven naar zichzelf moeten schrijven. De commissie heeft hier begrip voor, maar naar haar mening moeten zaken ook schriftelijk vastgelegd worden.

De commissie constateert dat voor de beoordeling en evaluatie nog geen toetsbare streefdoelen zijn geformuleerd. Uit de visitatie blijkt dat evaluatie van de opleiding gebeurt op meerdere niveaus:

Page 160: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

160 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

• Studenten moeten veel aanwezig zijn en door de korte lijnen binnen de opleiding wordt veel informatie op informele wijze direct tijdens het onderwijs teruggekoppeld. Alle cur-sussen worden door meerdere docenten gegeven. Dit heeft tot gevolg dat er onderling veel gediscussieerd wordt over de invulling van de cursus. Docenten zijn ook betrokken bij het onderwijs dat in een latere fase plaatsvindt, en zien dan studenten terug. Mondelinge feedback wordt rechtstreeks teruggekoppeld naar de docenten in het reguliere opleidings-overleg.

• Daarnaast wordt elke cursus na afloop met behulp van een evaluatieformulier door de studenten geëvalueerd. Deze evaluatie door studentleden van de opleidingscommissie ge-organiseerd. Als gevolg van het geringe aantal studenten dat het CIO-track volgt, is er minder feedback van die studenten. Om toch aan zo veel mogelijk informatie te komen is een speciaal gesprek met de studenten die het CIO-track volgen georganiseerd. De kleine aantallen studenten maakt het evalueren van de cursus in ieder geval lastig, omdat er in elk studiejaar een andere sfeer is. Wat het ene jaar niet goed lijkt, blijkt het volgende jaar juist een succes, aldus de docenten.

• Aan studenten die afstuderen wordt gevraagd hun commentaar over de opleiding op een formulier in te vullen op het web. De commissie constateert op grond van de documen-tatie die zij heeft kunnen inzien dat van deze laatste mogelijkheid tot feedback tot nu toe geen gebruikgemaakt is. De commissie vindt het een gemis dat er daardoor geen evaluaties beschikbaar zijn over het curriculum als geheel en dringt bij de staf aan op maatregelen.

Het is de taak van de opleidingscommissie om de kwaliteit van de opleiding te bewaken, zowel inhoudelijk als ten aanzien van de studeerbaarheid. De opleidingscommissie EES bestaat uit drie docenten en drie studenten. Behalve in de opleidingscommissie wordt de kwaliteit van de opleiding ook besproken in het docentenoverleg. Er wordt door de leden van de opleidings-commissie veel waarde gehecht aan gelijkwaardige inbreng van stafmedewerkers en studenten, maar in de praktijk blijkt dat zaken die besproken worden in het docentenoverleg weinig wor-den teruggekoppeld naar de studentleden van de opleidingscommissie, zo blijkt uit het gesprek met de studentleden.

De opleiding is zelf niet betrokken bij de evaluatie van de keuzevakken die door studenten elders worden gevolgd. Er zijn wel plannen om als opleidingscommissie te gaan verifiëren of keuzevakken waar studenten aan deelnemen worden geëvalueerd, maar dit is nog niet in prak-tijk gebracht. De commissie juicht de plannen toe. Evenmin heeft al een evaluatie plaatsgehad waarin de opleiding als geheel wordt bekeken, noch in de opleidingscommissie, noch ergens anders. De commissie beveelt de opleiding aan hier aandacht aan te besteden. De universiteit organiseert eens per drie jaar een universiteitsbrede enquête voor het gehele programma, maar vanwege de kleine aantallen wordt EES daarin niet meegenomen. Specifieke aandacht voor de eigen opleiding acht de commissie van belang.

SamenvattendDe opleiding is pas recent begonnen met het schriftelijk vastleggen van procedures. Door de korte lijnen gebeurt veel mondeling en informeel. Tijdens het visitatiebezoek blijkt dat er in de praktijk wel degelijk aandacht is voor evaluatie van het onderwijs en dat er ook veel aan gedaan wordt, maar dit is niet geformaliseerd. De opleiding heeft nog geen streefdoelen geformuleerd; er zijn plannen voor evaluaties bij keuzevakken.

Oordeel commissie: voldoende

Page 161: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

161QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Het zelfevaluatierapport meldt dat de betrokkenheid van studenten en docenten de basis vormt voor een continue verbetering van het onderwijs. De commissie constateert tijdens het visitatiebezoek dat er op cursusniveau sprake is van openheid waarin ruimte is voor suggesties ter verbetering, zowel van de kant van docenten als van studenten. Voorbeelden van verbe-termaatregelen op aangeven van studenten zijn de inhoudelijke aanpassing van de module Resources and Sustainable Development, en het toevoegen van vakken als Projectmanagement en Projectfinanciering aan het lesprogramma. In het gesprek met studenten bleek ook dat stu-denten behoefte hebben aan een wat kritischer tegengeluid in de cursussen. Soms is er te veel eenzijdige aandacht voor de verontruste visie op de milieuproblematiek. De commissie deelt deze wens.

De opleiding werkt daarnaast met zogeheten development groups voor specifieke cursussen, waarin zowel docenten als studenten zitting hebben. In deze groepen wordt eenmaal per jaar gesproken over specifieke modulen en hoe de kwaliteit verbeterd kan worden. Development groups hebben geen formele status, het is vooral een informeel van gedachten wisselen met elkaar waarvan geen formele rapportage naar het instituut plaatsvindt. Ook is al tweemaal aan didactische experts gevraagd mee te werken aan verbetering van het onderwijs. Dit heeft onder andere geleid tot aanpassing van de introductiecursus. De commissie waardeert dit.

De commissie constateert dat er op microniveau wel aandacht is voor verbetermaatregelen, maar op macroniveau zou de commissie meer creativiteit verwachten.

SamenvattendEr wordt aantoonbaar iets gedaan met suggesties tot verbetering. Verbeteringen zijn naar de mening van de commissie nog wel ad hoc.

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

Als gevolg van de geringe omvang van de opleiding zijn de lijnen erg kort. Het contact is vooral informeel. Studenten zijn van mening dat goed naar hen wordt geluisterd. Kritiek wordt opge-pikt en omgezet in verbeteracties.

Er zijn nog slechts weinig afgestudeerden van de masteropleiding. De opleiding probeert met hen in contact te blijven door middel van een alumnibulletin dat tweemaal per jaar wordt uitgegeven en de opvolger is van het alumnitijdschrift dat voorheen werd toegezonden aan afgestudeerden van de oude ongedeelde opleiding van de IVEM. Verder maakt het zelfeva-luatierapport melding van professionele contacten die tussen afgestudeerden en de staf van de opleiding bestaan. De meeste contacten tussen de masteropleiding en het beroepenveld ontstaan in het verlengde van de stages van studenten en het contact met promovendi bij bedrijven als ECN en RIVM, zo bleek tijdens het visitatiebezoek. Er is geen beroepenveldcom-

Page 162: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

16� QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

missie ingesteld. De gesprekken met de externe begeleiders worden gebruikt als input voor de verbetering van de opleiding. Op aangeven van het beroepenveld besteedt het onderwijs thans meer aandacht aan het aanleren van onderhandelingsvaardigheden en argumentatief commu-niceren.

SamenvattendStudenten en medewerkers zijn op informele wijze betrokken. Er is sprake van korte lijnen. De betrokkenheid van alumni en het beroepenveld kan nog verbeterd worden.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen luidt: voldoende.

5.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

Het gerealiseerde niveau kan worden afgemeten aan de kwaliteit van de eindwerken. Ter bewa-king van het niveau van het eindwerk worden de opdrachten voor leer- en afstudeeronderzoe-ken door IVEM bepaald, en niet door de externe opdrachtgever. De commissie kwalificeert de scripties die zij heeft ingezien over het algemeen als ruim voldoende tot goed. De becijfering door de commissieleden spoort grosso modo met die door de staf van de opleiding, zeker als in aanmerking wordt genomen dat de commissie drie van de vier “P-’s (zie facet 11) niet kon beoordelen, omdat zij alleen de P van producten zag. Opmerkingen van commissieleden naar aanleiding van de eindscripties varieerden van ‘goed consistent verhaal’ tot ‘erg descriptief en weinig diepgaand’. De commissie constateert dat studenten bij het eerste leeronderzoek erg veel en intensieve begeleiding krijgen. Beoordelingen van dat leeronderzoek kwamen daardoor soms onevenredig hoog uit.

Het zelfevaluatierapport maakt melding van twee studenten die cum laude zijn afgestudeerd. Van vier studenten heeft de masterthesis geleid tot publicatie in een wetenschappelijk tijd-schrift.

SamenvattendUit het niveau van de afstudeerscripties blijkt voldoende gerealiseerd niveau.

Oordeel commissie: voldoende

Page 163: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

163QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

De opleiding heeft streefcijfers geformuleerd, maar onder andere doordat definitieve inschrij-ving van studenten niet altijd plaatsvindt aan het begin van het studiejaar, maar bijvoorbeeld pas als het bachelordiploma behaald is, is het lastig om concrete rendementscijfers te genere-ren. Studenten worden ingeschreven direct vanaf dat zij vakken van de masteropleiding gaan volgen; studenten die hun bacheloropleiding nog niet hebben afgerond worden voorwaar-delijk ingeschreven. Naar de mening van de commissie is het onderwijsrendement moeilijk te bepalen, enerzijds door de ongelijksoortige instroom en voorwaardelijke inschrijving van bachelorstudenten en anderzijds door de houding van de studenten ten aanzien van studiever-traging. Zij adviseert de opleiding om naast de rendementscijfers te werken met gerealiseerde studielast. Dat is de verhouding tussen het door een cohort instromende studenten te reali-seren aantal studiepunten en het feitelijk aantal gerealiseerde studiepunten. Daarmee kunnen tevens doorstroomprofielen worden gemaakt tot op cursusniveau, waardoor zichtbaar wordt welke vakken het meest en welke vakken het minst bijdragen aan de gerealiseerde studielast. Die laatste vakken zijn potentiële knelpuntvakken. De commissie ziet op basis van haar bevin-dingen tijdens het visitatiebezoek geen reden tot zorg.

SamenvattendDe opleiding heeft streefcijfers geformuleerd. De bepaling van het rendement wordt bemoei-lijkt door de ongelijksoortige instroom en de houding van studenten ten aanzien van snel afstuderen. De commissie ziet op basis van haar bevindingen tijdens het visitatiebezoek geen reden tot zorg.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Energy and Environmental Sciences van de Rijksuniversiteit Groningen luidt: voldoende.

5.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

EES is een Engelstalige opleiding. Men wil nadrukkelijk een internationaal georiënteerde opleiding zijn. Het valt de commissie echter op dat er in feite te weinig internationale uitwis-seling van studenten is en ook stafexchange lijkt er nauwelijks te zijn. De commissie mist een helder op internationalisering toegespitst beleid. De opleiding heeft geprobeerd plaatsen te bemachtigen voor programma’s als Nuffic, maar vanwege het geringe aantal studenten komt men daarvoor niet in aanmerking.

Page 164: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

164 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

De VSNU-commissie zette al vraagtekens bij de aantrekkingskracht voor grote aantallen bui-tenlandse studenten. Het doel bij het starten van EES was een instroom van �5% buitenlandse studenten. Van de honderd aanmeldingen worden er circa veertig toegelaten, waarvan er ver-volgens slechts vijf ook daadwerkelijk aan de studie beginnen. Op dit moment staan er twee Poolse studenten ingeschreven. Deze studenten gaven in het gesprek aan zich geheel opgeno-men te voelen door de andere studenten. Er wordt door de Nederlandse studenten direct over-geschakeld op de Engelse taal als een van de buitenlandse studenten bij de groep komt zitten.

Het is niet duidelijk of EES voldoet aan internationale maatstaven of in hoeverre EES kan concurreren met vergelijkbare masteropleidingen in het buitenland. Uit het zelfevaluatierap-port blijkt dat men buitenlandse studenten graag wil faciliteren, maar het zelfevaluatierapport gaat niet in op de manier waarop. Ook wordt niet nader aangegeven hoe men de buitenlandse contacten en uitwisselingen van docenten wil gebruiken voor het aantrekken van meer buiten-landse studenten.

Page 165: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

165QANU / Milieuwetenschappen, Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

Overzicht beoordelingen masteropleiding Energy and Environmental Sciences Rijksuni-versiteit Groningen

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Voldoende3. Oriëntatie Voldoende

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Voldoende5. Relatie doelstellingen en programma Voldoende6. Samenhang programma Voldoende7. Studielast Voldoende8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Voldoende11. Beoordeling en toetsing Voldoende

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Goed13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Voldoende

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Goed16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Voldoende

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Voldoende

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Voldoende�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de masteropleiding Energy and Environmental Sciences op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over deze opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 166: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

166 QANU / Milieuwetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen

Page 167: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

167QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

6. Masteropleiding Social and Political Sciences of the Environ-ment (SPSE) (in Dutch: Milieu-Maatschappijwetenschappen)

Radboud Universiteit Nijmegen

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Social and Political Sciences of the Environment (SPSE) (in Dutch: Milieu-Maatschappijwetenschappen)CROHO-nummer: 66839Niveau: masterOriëntatie: wo Studielast: 60 EC Graad: Master of ScienceVariant(en): voltijdsLocatie(s): NijmegenEinddatum accreditatie: 31 december �008

6.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De Radboud Universiteit Nijmegen (negen faculteiten en meer dan 17.000 studenten) biedt circa veertig bachelorprogramma’s en meer dan vijftig masterprogramma’s. De universiteit heeft een student-oriented research profile. Onderzoek is ingebed in �� instituten die orga-nisatorisch zijn ondergebracht in de faculteiten. Officieel is de masteropleiding Social and Political Sciences of the Environment (SPSE) van start gegaan in �00�, maar feitelijk bestaat het programma al langer, omdat het masterprogramma een voortzetting is van het oude doc-toraalprogramma Milieu-Maatschappijwetenschappen. SPSE wordt gegeven aan de Faculteit der Managementwetenschappen. De masteropleiding borduurt voort op de geïntegreerde bacheloropleiding Sociale Geografie en Planologie, de bacheloropleiding voor studenten die later een masteropleiding Sociale geografie, Planologie of Milieu-maatschappijweten-schappen willen volgen. In het bachelorprogramma zitten allerlei geïntegreerde onderdelen (methodenonderwijs, economie, interactieve beleidsvoering enzovoort) en daarnaast een zes-tal disciplinegebonden vakken, die direct op de betreffende masteropleiding voorbereiden. SPSE heeft nadrukkelijk een sociaal-politiek wetenschappelijk profiel. In �006 volgden �6 studenten het masterprogramma. De instroom in �006 was elf studenten.

ZelfevaluatieHet zelfevaluatierapport is tot stand gekomen in een gezamenlijke inspanning van mede-werkers, de studentenvertegenwoordiger en ondersteunende diensten. Een conceptversie is besproken in de opleidingscommissie en in de examencommissie. Externe deskundigen op het terrein van accreditatie leverden aanvullend hun input. Het eindrapport is op �3 oktober �006 door de decaan van de Faculteit der Management Wetenschappen vastgesteld. De commissie vond het zelfevaluatierapport helder en informatief. Zij waardeert dat per toetspunt wordt gekeken, maar wijst de opleiding erop dat deze toetspunten niet altijd overeenkomen met de toetspunten van de NVAO.

Page 168: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

168 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

6.1. Afbouw ongedeelde opleiding

Op 1 september �006 stopte het oude ongedeelde doctoraalprogramma. Tegelijkertijd startte in dat jaar de nieuwe bacheloropleiding. De bachelor-masterstructuur is bij de Faculteit Manage-ment Wetenschappen in één keer ingevoerd, wat organisatorisch een inspanning was. De over-gang van de oude doctoraalprogramma’s naar de nieuwe bachelor-masterstructuur is zonder problemen verlopen. Op 1 september �006 stonden nog twee studenten ingeschreven die het oude programma volgen. De verwachting is dat zij uiterlijk in augustus �007 afstuderen.

6.2. Beoordelingskader

6.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

De doelstellingen van SPSE worden uitgebreid beschreven in het zelfevaluatierapport. Alge-meen geldt: “Students are expected to make critical use of relevant paradigms, theories and concepts from social and political sciences in an empirical, theoretical and normative way, by analysing and explaining environmental problematic cases and by designing socially acceptable policies. In addition, the SPSE Master’s programme aims to enable students (b) to apply relevant paradigms, theories and concepts from the social and political sciences in a discerning and critical way, in an empirical, theoretical and normative sense, to the design of creative, socially acceptable intervention strategies.”Naar het oordeel van de commissie worden de doelstellingen systematisch weergegeven en wordt een duidelijke relatie gelegd tussen de eindtermen en de eisen uit het domeinspecifiek referentiekader. De doelstellingen van de opleiding sluiten naar haar mening goed aan bij de eisen van het domeinspecifiek referentiekader van de Interuniversitaire Commissie Milieu (ICM). Het feit dat alumni snel aan een baan komen, toont aan dat de doelstellingen ook goed aansluiten bij de eisen van het beroepenveld.

De commissie heeft waardering voor de duidelijke positionering van de masteropleiding. Deze positionering wordt kennelijk ook gewaardeerd door studenten en alumni. De commissie mist het element van een expliciete positionering in internationaal verband. De afwezigheid hiervan is wellicht mede ingegeven door het feit dat de opleiding tot nog toe Nederlandstalig is.

SamenvattendDe doelstellingen van SPSE sluiten goed aan bij de eisen van het domeinspecifiek referentieka-der. De commissie heeft waardering voor de duidelijke positionering van de masteropleiding.

Oordeel commissie: goed

Page 169: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

169QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Het zelfevaluatierapport beschrijft tot in detail de eindkwalificaties die de opleiding nastreeft. Afgestudeerden van SPSE maken gebruik van paradigma’s, theorieën en concepten van de sociale en politieke wetenschappen op een empirische, theoretische en normatieve wijze. Zij hebben inzicht in de interactie tussen milieu, maatschappij en politiek op zowel nationaal als internationaal niveau. Ook zijn zij in staat om grensoverschrijdende problemen te vertalen in economische, culturele en politieke processen. Zij beoordelen (internationaal) beleid op hun merites en dragen bij aan strategieontwikkeling gericht op verbetering van het milieu.

Een matrix uit het zelfevaluatierapport geeft de commissie een helder inzicht in de relatie tus-sen de eindkwalificaties en de Dublin Descriptors. De commissie vindt de eindkwalificaties goed doordacht en goed uitgewerkt. De eindkwalificaties beantwoorden goed aan de Dublin Descriptors.

SPSE is een Nederlandstalige masteropleiding. In het studiejaar �008-�009 zal een groot aan-tal masteropleidingen van de Radboud Universiteit overstappen op Engelstalig onderwijs. Bij SPSE blijft het onderwijs echter nog Nederlandstalig, al wordt er wel toegewerkt naar een Europese Engelstalige master. De commissie constateert dat met een Nederlandstalige master-opleiding geen buitenlandse studenten aangetrokken kunnen worden. De commissie is met de opleiding van mening dat studenten in het Engels moeten kunnen presenteren en schrijven. Overstappen op Engelstalig onderwijs is een optie die de opleiding serieus dient te overwegen. Uit de gesprekken met docenten bleek dat bij een aantal vakken de literatuur al Engelstalig is. Het zou op zich geen probleem zijn om op korte termijn naar Engelstalig onderwijs over te stappen, aldus de docenten.

De commissie is van mening dat op sociaalwetenschappelijk terrein deze opleiding iets unieks biedt. Ook uit een benchmark onder milieuwetenschappelijke opleidingen in Nederland bleek de masteropleiding van goed, competitief niveau.

SamenvattendDe eindkwalificaties sluiten goed aan bij algemene, internationaal geaccepteerde kwalificaties voor een master. De commissie waardeert de duidelijke positionering van de master.

Oordeel commissie: goed

Page 170: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

170 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

SPSE is een onderzoeksgerichte opleiding in een omgeving waar men met onderzoek en onderwijs steeds meer naar elkaar toegroeit. De masteropleiding leidt studenten op tot weten-schappelijk onderzoeker bij een universiteit en onderzoeksinstituut of voor een functie als academisch professional. De oriëntatie op onderzoek blijkt onder andere uit de opbouw van het programma, waarin studenten eerst dieptekennis opdoen en (methodologische) vaardig-heden worden geleerd die vervolgens in een zelfstandig uitgevoerd (stage) onderzoek worden toegepast. De thema’s zijn naar het oordeel van de commissie vakinhoudelijk interessant en actueel.

Een tweede punt waaruit naar de mening van de commissie blijkt dat de opleiding duidelijk gericht is op een vervolg in wetenschappelijk onderzoek is dat in de opleiding aantoonbaar aandacht wordt besteed aan de ontwikkeling van een kritische houding en reflectie. Er is sprake van een goede academische oriëntatie. De commissie ervoer tijdens het bezoek een sfeer van sterke academische, intellectuele benadering, terwijl er toch ook oog is voor de praktische uitwerking. De commissie waardeert dit en vindt dat de opleiding hier fierder op mag zijn dan nu het geval is.

Het contact met het afnemend beroepenveld loopt via een sectiebrede commissie met verte-genwoordigers uit het beroepenveld en een Raad van Advies per opleiding (zie ook facet 4) die adviseert over de relatie tussen de eisen van de opleiding en de behoefte van de beroepspraktijk.

SamenvattendDe eindkwalificaties sluiten goed aan bij de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en bij het toekomstige beroepenveld. De opleiding ken-merkt zich door een sterke academische, intellectuele benadering. Er is sprake van een structu-reel contact met het afnemend beroepenveld.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

Page 171: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

171QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

6.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Het programma van SPSE kent twee specialisaties: (a) Environmental Politics en (b) Environ-ment, Business and Society. In het zelfevaluatierapport is een schematische weergave van de opbouw van het programma van beide specialisaties opgenomen.

Bij de overstap naar de bachelor-masterstructuur is niet gestart met een nieuw onderzoeks-programma. Jonge, nieuwe medewerkers sluiten aan bij het lopend onderzoek. Nieuwe mede-werkers worden mede geselecteerd op hun vaardigheid om een vertaalslag van onderzoek naar onderwijs te maken. Op dit moment is de verdeling tussen onderwijstaken versus onderzoek-staken van de staf ongeveer gelijk. Men streeft naar een verhouding 60% onderzoek en 40% onderwijs. Er vindt veel overleg plaats tussen onderwijsgevenden en onderzoekers over het onderwijs. Het masterprogramma bevat veel zaken die ook in het onderzoeksprogramma zit-ten. De onderzoeksfase wordt deels als leerproces opgevat.

De masterthesis neemt een belangrijke plaats in in de opleiding. Waar mogelijk wordt het thema van een masterthesis gekoppeld aan de onderzoeksthema’s. Formeel voeren de studenten hun masterthesis pas uit in het derde trimester, maar in de praktijk begint de voorbereiding voor de masterthesis niet in januari maar gelijk in september om studenten te stimuleren. De opleiding biedt studenten ook de mogelijkheid tot onderzoek. De commissie vindt dit een goede zaak.

SPSE besteedt ook aandacht aan het aanleren van vaardigheden als academisch schrijven en presenteren. Het publiekelijk presenteren van afstudeeronderzoeken maakt formeel geen deel uit van de standaardbeoordeling, maar in 90% van de gevallen wordt het afstudeerwerk gepre-senteerd bij het bedrijf of de instelling waar het onderzoek is uitgevoerd. Bij een presentatie voor de groep wordt direct feedback op de presentatie gegeven door de groepsleden. Bij een aantal vakken stuurt de docent daarna ook nog een e-mail naar de betrokken student met feedback op sterke en zwakke punten.

De relatie met het beroepenveld wordt bij de Radboud Universiteit gestructureerd aangepakt. Er is een sectiebrede commissie met vertegenwoordigers uit het beroepenveld. Deze commis-sie is in �006 nog bij elkaar geweest. Voor alle opleidingen is bovendien een Raad van Advies ingesteld die adviseert over de relatie tussen de eisen van de opleiding en de behoefte die de praktijk naar voren brengt. Deze Raad van Advies reflecteert met de opleiding over het doel van de opleiding en hoe de doelen in het programma terugkomen. Voor een goede aansluiting met het beroepenveld is ook geïnvesteerd in mensen die naast het onderwijs in de praktijk werkzaam zijn. De opleiding maakt gebruik van gastdocenten die in de dagelijkse praktijk werken bij adviesbureaus en overheid. Deze participeren volledig in het onderwijsprogramma en brengen ook de blik van het praktijkveld met zich mee.

Page 172: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

17� QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

De commissie wijst op het belang om ook naar het afstudeerproces te kijken. Juist in de afstu-deerfase is het voor studenten belangrijk dat zij deadlines nakomen, goede afspraken maken met hun begeleider, kritiek kunnen verwerken, zelf literatuur kunnen zoeken, kortom dat studenten al die vaardigheden beheersen die nodig zijn om zelfstandig te kunnen werken.

SamenvattendDe commissie constateert een zeer goede relatie tussen het onderzoek van de faculteit en het onderwijs. Het masterprogramma bevat veel zaken die ook in het onderzoeksprogramma zit-ten. Er is een structureel contact met het beroepenveld.

Oordeel commissie: goed

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

De relatie tussen doelstellingen en eindtermen is uitgewerkt op drie niveaus, namelijk op programmaniveau onderscheiden naar de vijf tracks, op cursusniveau, waarbij is aangegeven op welk niveau de cursus een bijdrage (essentiële, een algemene bijdrage of een ondersteu-nende bijdrage) geeft aan het bereiken van de eindtermen en op het niveau van de thesis en de voorbereiding daarop. In een matrix in het zelfevaluatierapport worden de relaties tussen doelstellingen en eindtermen nog eens expliciet getoond. Het enige dat naar de mening van de commissie ontbreekt, is de relatie tussen doelstellingen en optionele cursussen. Dat eind-termen zijn doorvertaald naar drie niveaus vindt de commissie bijzonder en een voorbeeld van best practice. Optionele cursussen worden nu op relevantie beoordeeld door de examencom-missie. In het gesprek met de examencommissie blijkt dat de criteria voor optionele cursussen recent zijn aangescherpt.

SPSE is een uitgesproken gammamasteropleiding, die rust op een beperkt aantal disciplines. De opleiding zit duidelijk aan een kant van het spectrum. In de masteropleiding zelf komt geen bètacomponent voor. In de bacheloropleiding wordt wel enige aandacht aan milieu-natuurwetenschappelijke vakken besteed, maar dit heeft weinig tot geen invloed op de ken-nis van de masterstudenten, omdat een groot deel van de studenten SPSE niet uit de eigen bacheloropleiding afkomstig is. Wel worden bij een aantal vakken gastcolleges verzorgd door bètadocenten. Naar het oordeel van de commissie is meer aandacht voor de bètakant van milieu gewenst. Het goed kunnen communiceren met bèta’s is een belangrijke vaardigheid voor een milieu-maatschappijwetenschapper. Op dit moment is de enige bèta-gammarelatie een gemeenschappelijke studievereniging, waar alumni regelmatig een presentatie geven aan studenten. Alumni gaven in het gesprek overigens aan dat het weinig of niet overdragen van natuurwetenschappelijke kennis in de praktijk geen problemen geeft. Ze voelen zich voldoende toegerust om met ‘bèta’-collega’s te kunnen communiceren.

In de opleiding is veel aandacht voor methodologische scholing. Tijdens de opleiding moeten meerdere werkstukken geproduceerd worden, en veel onderzoek van studenten wordt buiten de universiteit gedaan. De opleiding komt terug van het idee om studenten eerst een aantal modu-len te laten volgen en dan aan het einde van de studie een masterthesis te laten uitvoeren. Er

Page 173: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

173QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

ligt nu een zwaar accent op de thesis (30 EC). In het nieuwe programma wordt de module die op de masterthesis voorbereidt (VOMATHE) naar voren gehaald. De relatieve omvang van het cursorisch onderwijs wordt 36 EC (was 34 EC) en van de masterthesis �4 EC (was �6 EC).

Studenten waar de commissie mee sprak verschillen van mening over de vraag of zij in de opleiding zaken missen. Het antwoord blijkt vooral af te hangen van hun vooropleiding en hun wensen voor de toekomst. Veel vakken kunnen in de vrije keuzeruimte gevolgd worden. Er gaan ook studenten voor vakken naar Wageningen Universiteit & Researchcentrum. Wat wel een gedeelde wens is, is een vak ‘adviesvaardigheden’.

SamenvattendEr is een duidelijke relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma. Dat eindtermen zijn doorvertaald naar drie niveaus vindt de commissie bijzonder en een voorbeeld van best practice. Meer aandacht voor bètavakken is naar de mening van de commissie echter wel gewenst.

Oordeel commissie: goed

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

Het programma vertoont naar de mening van de commissie een duidelijke opbouw en samenhang, al werd pas bij het bezoek de relatie tussen de optionele tracks en de rest van het programma duidelijk. Cursussen worden steeds ontwikkeld door meerdere docenten en de programmaorganisatie is daarop afgestemd. Er is naar de mening van de commissie niet alleen sprake van interne samenhang in het studieprogramma, maar ook van toenemende samenhang met het onderwijsprogramma van Planologie en Sociale Geografie.

SPSE onderscheidt in het huidige programma een aantal specialisatierichtingen. In het nieuwe masterprogramma wordt deze keuzemogelijkheid eruit gehaald. In het gesprek met docenten bleek dat studenten in de praktijk meer dan 4 EC halen in vakken specifiek voor een specialisa-tierichting doordat studenten in de vrije ruimte vakken kiezen die aansluiten bij hun richting, en ook doordat studenten hun theses vaak in de richting van de gekozen specialisatie doen. Iedere specialisatie omvat 8 EC aan vakken specifiek voor de betreffende specialisatierichting. Hierdoor komt het eindtotaal studiepunten gericht op een specifieke richting hoger uit dan 4 EC.

Er is een adviesraad ingesteld waarin mensen uit de praktijk en vertegenwoordigers van andere opleidingen zitting hebben. De raad bekijkt de samenhang van het programma en geeft hier-over advies. In het afgelopen jaar is het programma als gevolg van de overstap naar bachelor-masterstructuur aangepast en is de relatie tussen onderwijs en onderzoek opnieuw ingericht. SamenvattendHet programma toont voldoende opbouw en samenhang.

Oordeel commissie: voldoende

Page 174: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

174 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

SPSE is, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en in de verschillende gesprekken, goed studeer-baar. Het tempo zou naar de mening van de commissie voor de bovengemiddelde instromer zelfs opgevoerd kunnen worden. Veel studenten lopen desondanks studievertraging op. Een enkeling doet er zelfs meer dan twee jaar over om zijn masterdiploma te halen (zie ook bij facet 9). De opleiding zelf voert hier een aantal redenen voor aan in het zelfevaluatierapport. Volgens studenten zelf ligt de oorzaak vooral bij de stage, omdat zij vinden dat de stage niet kan plaatsvinden in de periode dat er colleges worden gevolgd. Dit betekent dat de stage wordt opgeschort tot de student het cursorisch gedeelte heeft afgerond. Studenten achten verdieping in de stageperiode bovendien van groot belang, want de stage bereidt voor op wat men later gaat doen. En als derde reden van de langere stageperioden noemen zij het feit dat de rappor-tage van de stageperiode pas wordt uitgevoerd als de stage is afgerond.

Het engagement van zowel studenten als ook de alumni rechtvaardigt wellicht de studie-uit-loop, maar afstuderen binnen de daarvoor gestelde termijnen is naar het oordeel van de com-missie een aandachtspunt. De commissie mist maatregelen van de opleiding om uitstelgedrag van de studenten te beperken en ze aan te zetten om binnen de daarvoor gestelde termijn af te studeren. Het is naar haar mening nodig om als opleiding maatregelen te nemen om vrij-blijvend gedrag te voorkomen. De verantwoordelijkheid voor opgelopen studievertraging ligt nu volledig op het bord van de student. De commissie vindt dat de opleiding studenten moet leren zelfwerkzaam te zijn. Door de vrijblijvendheid te doorbreken en concrete afspraken met studenten te maken, bijvoorbeeld over het inleveren van een werkstuk, leren studenten hun tijd in te delen.

SamenvattendHet programma is goed studeerbaar. Veel studenten lopen desalniettemin studievertraging op, maar blijken daar zelf voor te kiezen. De commissie mist prikkels om uitstelgedrag te beperken.

Oordeel commissie: voldoende

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

SPSE staat open voor alle studenten met een bachelordiploma van een Nederlandse universi-teit of een relevante hbo-opleiding in sociale of politieke wetenschappen. De meeste studenten uit het hbo hebben een technische achtergrond, zo blijkt in het gesprek met studenten; door het volgen van SPSE, een gammamasteropleiding, verwachten zij hun vaardigheden uit te breiden en zo hun aantrekkelijkheid voor de arbeidsmarkt te vergroten. Studenten van bui-ten de Radboud Universiteit Nijmegen worden uitgenodigd voor een gesprek waarin wordt nagegaan wat hun kennis en motivatie is. Indien een achterstand wordt geconstateerd kunnen studenten een schakelprogramma volgen.

Page 175: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

175QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

De opleiding heeft veel aandacht voor studenten die beginnen met een hiaat in basiskennis, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en in het gesprek met docenten en studenten. Speciaal voor hbo’ers biedt de opleiding een schakelprogramma van een jaar, inclusief een bachelorthesis van 18 EC. Docenten meldden de commissie dat er geen problemen zijn met de instroom van stu-denten afkomstig uit het hbo. Studenten bevestigen dit. Het grootste probleem voor hbo’ers is eigenlijk de omschakeling van praktijkgericht onderwijs naar theoretisch onderwijs.

Voor de meeste studenten is de combinatie van gammawetenschappen met milieu de reden om voor SPSE te kiezen. Ook worden de kleinschaligheid en het feit dat het een eenjarige opleiding is genoemd als aantrekkelijke punten. Het valt op dat er weinig instroom is vanuit de eigen bacheloropleidingen, maar destemeer vanuit het hbo, hoewel de aantallen niet opzien-barend verschillen met het verleden. Hbo’ers van vwo-afkomst zijn vaak spijtoptanten. Op universiteitsniveau is er een Informatiecentrum Bachelor Master waar studenten informatie kunnen krijgen over alle masteropleidingen, zowel binnen de Radboud Universiteit als daar-buiten. Daarnaast is er aparte voorlichting over de master.

Kwantitatief gezien is de instroom te klein. Er is sprake van een discrepantie tussen de terug-loop van studenteninstroom bij milieuwetenschappen en het gemak waarmee studenten een baan vinden. Idealiter acht men een jaarlijkse instroom van twintig tot dertig studenten nodig. Hoewel dit nu nog niet gehaald wordt, is de opleiding optimistisch voor de toekomst. De terugloop van studentenaantallen in milieuwetenschappelijke opleidingen is een landelijke trend. De algemene verwachting is dat het dieptepunt achter ons ligt. Kleinschaligheid is de docenten echter veel waard; men wil wel iets groeien, maar niet veel. Ook de studenten vinden de kleine groepen erg plezierig. Er is meer begeleiding en in kleinere groepen is er meer gele-genheid om te discussiëren. Alumni geven wel aan dat kleinere groepen kwetsbaarder zijn in de faculteit, omdat zij minder gewicht in de schaal leggen bij beslissingen over de inrichting van het onderwijs. Een inhoudelijk nadeel van weinig studenten is dat de vakgroep ook kleiner is en dus uit minder mensen bestaat. Dat heeft tot gevolg dat er een versmalling van het aantal onderzoeksthema’s optreedt. Er is dan sprake van een schaalnadeel in diversiteit.

Veel masteropleidingen vissen in dezelfde vijver naar nieuwe studenten. Dat blijkt ook hier het geval. En daarbij zou de voorgenomen nieuwe European Master Spatial and Environmental Planning ook een wegzuigend effect op de eigen bachelors kunnen krijgen, wat een nadeel is voor deze specifieke masteropleiding. Hoewel de commissie unaniem van mening is dat er genoeg wervingskracht en enthousiasme is, pleit zij voor meer aandacht voor de uitstraling van de opleiding. Naar het oordeel van de commissie is een belangrijk selling point dat SPSE een milieukundige en multidisciplinaire studie is, die de relatie legt tussen bedrijfsvoering en milieumanagement. De aandacht voor milieuproblemen trekt nu weer aan. Gammaweten-schappers zijn de schakels tussen inzicht in die problemen en de aanpak daarvan. Hier ligt naar de mening van de commissie een grote kans.

SamenvattendHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van instromende studenten; instromende studenten hebben geen probleem met de aansluiting. Instromers met achterstand wordt een schakelprogramma op maat aangeboden. De kwantitatieve instroom van nieuwe studenten is nog onder het gewenste niveau. Naar het oordeel van de commissie kan de voor-lichting effectiever.

Oordeel commissie: voldoende

Page 176: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

176 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

De opleiding voldoet aan het formele aantal EC voor een gammamasteropleiding (60 EC). Naar de mening van betrokkenen is de opleidingsduur eigenlijk te kort. Ook gammamasterop-leidingen zouden tweejarig moeten zijn. De huidige masteropleiding biedt immers veel meer in vergelijking met het oude doctoraalprogramma. Studenten willen het maximale uit hun studietijd halen en worden hierin ook door docenten gestimuleerd.

Studenten werken minimaal vier maanden aan de masterthesis buiten de universiteit. In de praktijk doen de meeste studenten er langer over. Theoretisch is de opleiding in een jaar te doen, maar in de praktijk gebeurt dat vaak niet (zie ook bij facet 7: studielast).

SamenvattendDe studieduur voldoet aan de huidige officiële maatstaven.

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

Het in de opleiding gevolgde didactisch concept volgt het facultaire streven naar probleem-gericht onderwijs, gericht op het versterken van de wetenschappelijke inhoud en de cohe-rentie van het programma, het aanbieden van een gedifferentieerd assortiment (inhoudelijk en qua werkvormen), een uitbreiding van de maatschappelijke oriëntatie, een gerichtheid op verbetering van vaardigheden gedurende het programma, en het trainen van studenten als onderzoekers. Het didactisch concept is gebaseerd op twee visies: ‘Pakkend onderwijs’ en het ‘Aalborg’- model. De staf van de opleiding is inhoudelijk zeer betrokken bij de ontwikkeling van dit model. De commissie heeft waardering voor de uitwerking van dit didactische concept en de serieuze vertaling naar eindtermen. Een voorbeeld daarvan is het feit dat men uit dit concept de wenselijkheid afleidt om het afstudeerwerk extern te laten verrichten – en dat men dat ook in de praktijk realiseert. De onderwijsvormen zijn afgestemd op de volwassenheid en het niveau van de studenten. Vorm en inhoud zijn goed op elkaar afgestemd naar de mening van de commissie.

De masteropleiding leidt mensen op die onderzoek kunnen doen en theorieën kunnen gebrui-ken om analysen te maken. Studenten moeten daarom tijdens hun studie pittige stukken lezen over de verschillende denkwijzen over milieuonderwerpen, die ze vervolgens in de groep moe-ten presenteren. Daar wordt dan in de groepen over gediscussieerd. De werkvorm van het lezen van stukken, gevolgd door een presentatie van literatuur, toegepast op de praktische situatie, geeft een goede indruk of de student het heeft begrepen.

Verhoudingsgewijs is er veel aandacht voor de masterthesis. Men wil academici opleiden die goed methodisch te werk gaan. Het gaat om het aanleren van academische vaardigheden. Stu-denten moeten meerdere theorieën en methoden kunnen toepassen in samenhang met elkaar. Maar het veld waar deze opleiding zich op richt is heel breed. Studenten moeten in staat zijn

Page 177: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

177QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

om de ene dag iets te schrijven over het ene onderwerp en de volgende dag over een ander onderwerp. Vandaar dat er bij de masterthesis sprake is van intensieve begeleiding.

SamenvattendHet didactische concept is goed in lijn met de doelstellingen en is richtinggevend bij de vorm-geving van het programma. De commissie heeft waardering voor de uitwerking en de serieuze vertaling naar eindtermen; vorm en inhoud zijn naar haar mening goed op elkaar afgestemd.

Oordeel commissie: goed

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

In de reader staat wat belangrijk is en waarop studenten beoordeeld worden. De examencom-missie stelt de normen vast voor de mastertheses. Deze criteria zijn wel geëxpliciteerd, maar niet gewogen. Individuele variatie is denkbaar. De examencommissie stelt niet de normen voor de aparte tentamens vast. Door tevoren vrij strak de criteria per onderdeel vast te stel-len beperkt men zich, zo vindt de opleiding, in de beoordeling. De opleiding wil ruimte voor flexibiliteit, variatie en actuele afwijkingen. De commissie meent dat deze keus verdedigbaar is, al kunnen naar haar mening ook andere keuzen worden gemaakt.

Studenten krijgen één mondeling tentamen; voor het overige vindt toetsing plaats door beoor-deling van werkstukken. Bij SPSE is bewust gekozen om geen schriftelijke tentamens af te nemen. Men wil studenten de gelegenheid geven zich te bewijzen en dat gaat beter met schrif-telijke werkstukken dan met schriftelijke tentamens. Ook mondelinge tentamens geven naar het oordeel van de docenten studenten maar beperkt de mogelijkheid om te laten zien wat zij kunnen.

Deze wijze van beoordeling en toetsing is niet eenvoudiger voor studenten; de werkstukken moeten op tijd klaar zijn. Ook moeten de studenten hun werkstuk mondeling presenteren aan de groep en daarbij hun eigen mening verdedigen. Door deze wijze van tentamineren worden gelijk ook vaardigheden als analytisch denken en presenteren en communicatieve vaardighe-den getoetst. Uiteraard kan deze wijze van toetsen bij SPSE alleen omdat er met kleine aantal-len studenten gewerkt wordt.

In het zelfevaluatierapport wordt op bladzijde 34 de beoordeling van de masterthesis een blij-vend aandachtspunt genoemd. Theses zijn voorgelegd aan docenten van andere masteroplei-dingen voor een peer review op de beoordeling, met gebruik van dezelfde criteria. De resultaten van deze exercitie zijn vervolgens met elkaar besproken. De grootste bron van verschillen lag bij het punt van procesvariabelen. Iemand die begeleidt en beoordeelt heeft kennis van het proces, en dan bestaat de neiging om een goed proces goed te waarderen. Inmiddels is de beoordeling aangescherpt. Men probeert persoonlijke willekeur te vermijden. De criteria zijn gelijk gebleven, maar er moet op enkele onderdelen nu minimaal 6 EC gescoord worden. De tweede beoordelaar kijkt bovendien niet naar het proces. De eindbeoordeling komt tot stand door overleg tussen de eerste en tweede beoordelaar. De beoordeling van het proces mag niet tot een groter verschil dan één punt met de productbeoordeling leiden. Het eindcijfer vraagt een aanvullende motivering, omdat de criteria niet onderling worden gewogen. Door dit sys-

Page 178: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

178 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

teem, dat men welbewust aanhangt, is de reproduceerbaarheid en de vergelijkbaarheid van cijfers niet eenvoudig. Overigens kon de commissie zich op basis van kennisname van de eind-producten grosso modo vinden in het niveau van de beoordeling van de afstudeerprojecten.

De wijze van beoordelen van het afstudeerwerk is bij SPSE regelmatig onderwerp van discussie. Niet alleen om iedereen (ook nieuwe mensen) goed op één lijn te krijgen, maar ook verschillen de meningen intern over het al of niet meetellen van het proces. De opleiding streeft naar stan-daardisering tussen de drie masteropleidingen. De commissie is met de opleiding van mening dat standaardisering van de beoordelingscriteria en weging van criteria voor de thesis gewenst is.

SamenvattendBij SPSE is een op de onderwijsvormen afgestemde beoordeling en toetsing. Studenten krijgen één mondeling tentamen; voor het overige vindt toetsing plaats door beoordeling van werk-stukken. Door deze wijze van tentamineren worden gelijk ook vaardigheden als analytisch denken en presenteren en communicatieve vaardigheden getoetst. De beoordelingssystematiek is regelmatig onderwerp van discussie. De opleiding streeft naar standaardisering tussen de drie masteropleidingen.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

6.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

Van de staf zijn de hoogleraar en drie van de vijf universitaire docenten gepromoveerd. Bij nieuwe aanstellingen wordt expliciet vastgelegd dat de medewerkers worden geacht onder-zoek te doen. Docenten van de opleiding participeren in het onderzoekprogramma GAP, dat is ingebed in de onderzoekschool NETHUR. In principe krijgen docenten die nu worden aangesteld een takenpakket met een verdeling onderzoek : onderwijs, waarbij 40-45% aan onderzoek mag worden besteed. Wie onvoldoende onderwijservaring heeft is verplicht de basiskwalificatie onderwijs halen. Dit draagt bij aan de gewenste stijl van doceren. Er is intern een sterke aanmoediging voor nieuwe docenten om die basiskwalificatie te halen, zo bleek in de gesprekken met het managementteam en docenten.

SamenvattendStafleden zijn betrokken bij het onderzoek.

Oordeel commissie: voldoende

Page 179: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

179QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Het zelfevaluatierapport komt voor SPSE tot een formele student-staf ratio �6 : 1. Uit de gege-vens in het zelfevaluatierapport blijkt dat in deze berekening niet de facultaire medewerkers zijn meegeteld die zich zonder formele aanstelling bij SPSE inzetten voor SPSE, omdat hier-over geen aparte gegevens beschikbaar zijn. Een kwantitatieve schatting van de totale stafinzet is dus moeilijk te geven, maar uit gesprekken met de verschillende gremia in de opleiding is de commissie gebleken dat de hoeveelheid personele inzet bevredigend is. De bereikbaarheid en toegankelijkheid van de staf is eveneens adequaat, zo bleek in de gesprekken met studenten.

SamenvattendEr is voldoende personeel aanwezig.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

De informatie uit het zelfevaluatierapport getuigt van een goede kwaliteit van het personeel, zowel inhoudelijk als didactisch; deze indruk werd bevestigd in de gesprekken die de commis-sie voerde. Het feit dat docenten die colleges in het Engels moeten geven, verplicht worden hun Engelse taalvaardigheid op niveau te brengen en houden van het Cambridge Certificate of Proficiency in English (CPE) beschouwt de commissie als een navolgenswaardige aanpak.

Jaarlijks worden gesprekken gevoerd over het functioneren van stafleden en ook de onderne-mingsraad besteedt aandacht aan de kwaliteit van het personeel. De faculteit biedt stafleden die dat willen de gelegenheid om alsnog te promoveren. Er is een plan ontwikkeld specifiek toegesneden op de drie categorieën personeelsleden waar het hier om gaat: nieuwkomers, een tussengroep en de langzittenden.

De faculteit heeft bovendien een visie ontwikkeld op de relatie tussen het personeelsbeleid en de visie op het onderwijs. Dit blijkt onder andere uit het beleid ten aanzien van internationali-sering. Het inzicht dat als de opleiding meer internationale uitstraling wenst, er ook moet wor-den gekeken naar de samenstelling van het docentenkorps, heeft ertoe geleid dat nu minimaal een kwart van de staf ‘niet-Nederlander’ moet zijn. Ook is er aandacht voor doceerstijlen pas-send bij de doelstelling van de opleiding. In de masteropleiding lopen studenten gedeeltelijk met stafleden mee die hen begeleiden in hun denkproces en ontwikkeling.

In de gesprekken bleek dat de turbulentie met betrekking tot personeelswisselingen in de prak-tijk minder groot is dan de commissie op grond van de informatie in het zelfevaluatierapport verwachtte. De staf is behoorlijk stabiel. Wel heeft op sectieniveau veel personeelswisseling plaatsgevonden, vooral bij Planologie. Het betreft hier echter voornamelijk vervanging van mensen die geen onderzoek doen door mensen die gepromoveerd zijn. Ergo: de turbulentie is heel bewust en gericht op verbetering.

Page 180: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

180 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

SamenvattendHet personeel is goed gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisa-torische realisatie van het programma. De faculteit heeft een visie op de relatie tussen het personeelsbeleid en de visie op het onderwijs. Er worden eisen gesteld aan de Engelse taalvaar-digheid van docenten.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

6.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

Studenten maken gebruik van de facultaire studiefaciliteiten (het zo genoemde studieland-schap). In het studielandschap, dat uitblinkt door de moderne inrichting en vele, up-to-date multimediavoorzieningen, kunnen studenten zowel in groepen als individueel en in stilte wer-ken. Er zijn zalen waarin de studenten bij elkaar kunnen zitten en ook in de bibliotheek en de computerzalen is groepswerk in aparte nissen mogelijk. In de bibliotheek en de computerzalen zijn daarnaast aparte ruimten gereserveerd voor studenten die in stilte willen studeren. De ICT-voorzieningen zijn naar de mening van de commissie ruim toereikend. Er is een modern ingerichte computerzaal waarin college kan worden gegeven, terwijl elke student achter een computer zit. De faculteit biedt studenten de mogelijkheid om tijdelijk een laptop te lenen voor zelfstudie of groepswerk. De materiële voorzieningen zijn naar mening van de commissie echt iets om trots op te zijn.

SamenvattendDe studiefaciliteiten zijn goed. Het zogeheten studielandschap biedt studenten up-to-date multimedia- en ICT-voorzieningen en ruime mogelijkheden om zowel individueel als in (klein) groepsverband te werken.

Oordeel commissie: goed

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Het zelfevaluatierapport spreekt van meerdere niveaus waarop de studenten begeleid worden, van universitair niveau via facultair niveau naar opleidingsniveau. Maar ook individueel wor-den de studenten begeleid.

Page 181: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

181QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Uit de gesprekken bleek dat de staf zeer betrokken is en ondersteunend naar studenten toe. In een kleine opleiding is de afstand tussen docent en student kleiner en dan kan de staf goed de vinger aan de pols houden. Ook de examencommissie speelt een actieve rol in de begeleiding door studenten te helpen bij hun beslissing over keuzevakken.

Studenten zijn zeer te spreken over de begeleiding van de docenten. Alumni gaven aan dat men heel vrij wordt gelaten om het eigen onderzoek in te richten, maar dat de begeleider altijd beschikbaar was om te helpen het onderzoek goed uit te voeren.

Als gevolg van de kleinschaligheid kunnen studenten goed betrokken worden bij lopende onderzoeken.

SamenvattendDe studiebegeleiding is goed. De staf is zeer betrokken, terwijl ze studenten tegelijkertijd veel ruimte bieden. Studenten worden actief betrokken bijn lopende onderzoeken.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

6.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de Radboud Universiteit veel aandacht heeft voor kwali-teitszorg. De commissie onderschrijft dit. Er is in �005 een tweede versie uitgebracht van het ‘Handbook for Quality Assurance’. Bij de opleiding wordt nog gewerkt aan de implementatie van onderdelen van het handboek. Voor een deel zijn deze nog niet geïmplementeerd. Het zelfevaluatierapport gaf de commissie ook inzicht in de onderwerpen die geëvalueerd worden en de wijze van evaluatie. Op cursusniveau worden structureel evaluaties uitgevoerd. Op cur-riculumniveau nog niet. Aan de ontwikkeling daarvan wordt gewerkt. Masterstudenten wordt nu alleen bij het zich aanmelden voor de uitreiking van het masterdiploma gevraagd om een vragenlijst over het gevolgde curriculum in te vullen. De evaluatieaanpak is naar de mening van de commissie meer gericht op onderdelen dan op het gehele curriculum. Dat gaat ten koste van het inzicht in de effecten van het totaalprogramma. Dit is een aandachtspunt. Door-stroomprofielen zijn in de maak, zo bleek in het gesprek.

De commissie waardeert de bereidheid van de opleiding om naar zichzelf te kijken. In het streven naar kwaliteitszorg zijn preventieve elementen ingebouwd. Het streven naar voortdu-rende kwaliteitsverbetering blijkt niet alleen uit het zelfevaluatierapport, maar sprak ook uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek.

Page 182: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

18� QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Evaluaties van externe opleidingen en optionele cursussen zijn beperkt beschikbaar. Op dit moment worden bij studententevredenheidsonderzoek de bachelor- en masterstudenten bij elkaar genomen, maar dit gaat binnenkort veranderen. Doordat evaluaties uitgevoerd worden voor meerdere opleidingen tegelijk is het de vraag in hoeverre die evaluaties representatief zijn voor de eigen studenten. Aanvullende informatie over de eigen cursus wordt onder andere ver-kregen door persoonlijke, mondelinge consultatie van de eigen studenten door het studentlid van de opleidingscommissie.

De examencommissie toetst vooraf of optionele cursussen voldoen. Keuzevakken die veel door studenten gekozen worden zijn onderwerpen in de bedrijfswetenschappen, natuurbehoud en milieurecht. In de eindtermen is er nog geen relatie met de keuzevakken; hier moet men nog mee aan de slag. De opleiding kijkt nu bij het toelaten van keuzevakken of de vakken passen bij het profiel dat de student wil ontwikkelen.

Hoewel naar de mening van de commissie de nadruk bij de gehanteerde systematiek ligt op controle achteraf, constateert zij dat in de kwaliteitszorg wel preventieve elementen zijn inge-bouwd. Naar de mening van de commissie zou de kwaliteitszorg verbeteren als meer rekening gehouden wordt met de onderlinge samenhang van de verschillende onderwerpen.

SamenvattendEr is veel aandacht voor kwaliteitszorg, maar de uitwerking is nog voor verbetering vatbaar. De nadruk ligt naar de mening van de commissie nog (te veel) op controle achteraf, al zijn in het streven naar kwaliteitszorg wel al preventieve elementen ingebouwd. De opleiding streeft naar voortdurende verbetering.

Oordeel commissie: voldoende

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

In het zelfevaluatierapport wordt een helder beeld geschetst van de houding van de opleiding ten aanzien van evaluaties en de wijze waarop de opleiding bij het streven naar verbetering hiermee omgaat. Kenmerkend voor de verbeterhouding van SPSE is naar de mening van de commissie het inbouwen van de aandachtspunten van de vorige visitatiecommissie in de kwaliteitszorgsystema-tiek van de opleiding. De resultaten van evaluaties op cursusniveau alsook van evaluaties naar het gehele curriculum zijn onderwerp van discussie in de opleidings- en de curriculumcommissie. In het zelfevaluatierapport worden voorbeelden gegeven van maatregelen die naar aanleiding van evaluaties zijn doorgevoerd. Dit betreft vooral maatregelen die de inhoud en opbouw van het curriculum en de begeleiding betreffen. De commissie is hier tevreden over.

Een maatregel die genomen is naar aanleiding van de evaluatie van de thesis en die naar de mening van de commissie navolging verdient, is de invoering van een masterclass om de contac-ten tussen de studenten in stand te houden en om ervaringen uit te wisselen dan wel te bespre-ken. De studenten zijn er zeer over te spreken en dat heeft weer geleid tot verdere uitbreiding van de masterclass met een ‘mastercafé’. Een tweede sprekend voorbeeld is dat, ook al kreeg het onderwijsprogramma in �00� de kwalificatie ‘wel doordacht’, de opleiding is doorgegaan met een verdere uitbouw en verbetering naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen en evaluaties.

Page 183: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

183QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Een voorstel voor wijziging van het onderwijs komt meestal via de opleidingscoördinator. Het voorstel komt vervolgens eerst in de staf ter sprake voordat het voorstel naar de opleidingscom-missie gaat. De opleidingscommissie geeft inhoudelijk advies over het onderwijsprogramma. Kwaliteitszorg wordt aangestuurd door de examencommissie, maar de opleidingscommissie is hier wel bij betrokken. De commissie constateert dat evaluaties aantoonbaar worden gebruikt voor verbetering van de kwaliteit van het onderwijs.

SamenvattendKenmerkend voor de verbeterhouding van SPSE is naar de mening van de commissie het inbouwen van de aandachtspunten van de vorige visitatiecommissie in de kwaliteitszorgsys-tematiek van de opleiding. Een tweede sprekend voorbeeld is dat, ook al kreeg het onder-wijsprogramma in �00� de kwalificatie ‘wel doordacht’, de opleiding is doorgegaan met een verdere uitbouw en verbetering naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen en evaluaties. De evaluaties worden naar de mening van de commissie aantoonbaar gebruikt om tot verbetering van het onderwijs te komen.

Oordeel commissie: goed

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

Medewerkers, studenten en alumni worden betrokken en gehoord. De opleiding werkt met een curriculumcommissie en een adviesraad. Ook het beroepenveld is betrokken, getuige de adviescommissie die hiervoor is ingesteld. Studenten zijn betrokken via de opleidingscom-missie, deelname aan de curriculumcommissie, de faculteitsraad, het decenaatsoverleg en de interfacultaire studentenorganisatie.

Op universiteitsniveau wordt een alumnimonitor uitgevoerd. Het gaat hier om een algemene steekproef. Informatie vanuit het beroepenveld wordt ook verkregen door de contacten tussen docenten en externe begeleiders van masterstudenten. Veel van deze contacten zijn gebaseerd op de contacten met alumni. Daarnaast zoekt het werkveld ook actief contact met de opleiding om studenten te vinden die ergens aan de slag kunnen voor een onderzoeksopdracht. Men beschouwt deze contacten als de ‘seismograaf ’. De externe werkgever/begeleider wordt altijd gevraagd om zijn oordeel over wat de studenten heeft gedaan. Vaak wordt een schriftelijke evaluatie gevolgd door een mondeling contact met extra informatie.

Als studenten hun diploma voor de masteropleiding aanvragen krijgen ze een evaluatiefor-mulier. Dat verslag komt in de opleidingscommissie ter sprake. Studenten geven ook directe feedback aan docenten. Uit de gesprekken met zowel studenten als docenten bleek dat er een open en informele sfeer heerst, waarin ruimte is voor kritische feedback. Studenten hebben daarnaast ook zitting in de zogeheten panel groups.

SamenvattendMedewerkers, studenten en alumni worden voldoende betrokken bij interne kwaliteitszorg.

Oordeel commissie: voldoende

Page 184: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

184 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

6.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

De opleiding spreekt zelf van goede resultaten, zo leest de commissie in het zelfevaluatierap-port. Ook het eindwerk van studenten dat de commissie heeft ingezien getuigt van een goed niveau. De commissie onderschrijft dan ook de conclusie van het zelfevaluatierapport dat SPSE de studenten een stevige basis biedt voor hun verdere carrière.

Alumni waarmee de commissie heeft gesproken, gaven aan dat zij in hun huidige functione-ren er veel baat bij hebben dat zij tijdens hun opleiding goed geleerd hebben om informatie te zoeken en te verwerken en daarmee verder te kunnen werken voor een bepaalde opdracht. Ook het feit en dat hun een goede methodische basis was meegegeven om verder onderzoek te doen wordt nog steeds gewaardeerd.

SamenvattendSPSE leidt studenten op tot een niveau dat uitstijgt boven het basisniveau.

Oordeel commissie: goed

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

De commissie is van mening dat de rendemenstcijfers betrekkelijk zijn. Door de zachte knip en doordat studenten de mogelijkheid hebben om langer met hun masterthesis bezig te zijn is het onmogelijk om zuivere cohorten samen te stellen. Hoe meet men dan het onderwijsren-dement, zo vraagt zij zich af? Het combineren van studielastgegevens met rendementscijfers is helemaal lastig, omdat studenten vaak extra tijd in hun mastertheses steken. Dit trekt de rendementscijfers omlaag, maar dat is in termen van studielast niet goed zichtbaar te maken, tenzij op cursusniveau wordt gekeken.

Op basis van beschikbare gegevens heeft de commissie de indruk dat het onderwijsrendement voldoende is, ondanks dat de opleiding blijft onder haar streefgetal van de opleiding zelf van 90% afgestudeerden binnen twee jaar. Het rendement wijkt niet af van de bevindingen bij de meeste opleidingen elders.

SamenvattendHet onderwijsrendement is voldoende.

Page 185: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

185QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Social and Political Sciences of the Environment van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

6.2.7. Internationalisering

Internationalisatie vormt geen afzonderlijk onderwerp in deze visitatieronde; vanwege het belang ervan wil de commissie niettemin ingaan op de door de opleiding op dit punt expliciet verschafte informatie.

De Radboud Universiteit hecht veel waarde aan internationalisering, getuige wat hierover wordt gezegd in het zelfevaluatierapport. Op facultair niveau is er een visie op internationa-lisering verwoord. De universiteit is opgenomen in vele internationale netwerken, iets dat zij zelf als van het hoogste belang acht. In juni �004 heeft de faculteit haar beleid met betrekking tot internationalisering vastgelegd in de beleidsnotitie ‘Internationaliseringsbeleid Faculteit der Managementwetenschappen: Richting en ambitie’. Hierin worden maatregelen genoemd voor de korte en de middellange termijn om het internationale karakter te versterken, zoals mobiliteit van studenten en docenten.

Er is geen expliciete SPSE-vertaling van dit beleid aangetroffen. Studenteninstroom uit het buitenland is afwezig, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport, wat naar de mening van de com-missie grotendeels samenhangt met de taal waarin de opleiding wordt gegeven (Nederlands). De studenten doen in niet onbelangrijke mate (�5%) hun afstudeerwerk in het buitenland. De internationale uitwisseling van staf laat naar de mening van de commissie nog te wensen over. Zo is er geen enkele samenwerkingsovereenkomst met zusterinstellingen in het buitenland en lijkt internationale mobiliteit sterk geconcentreerd bij enkele leden van de staf.

Om de masteropleiding SPSE goed te kunnen volgen is wel een goed niveau van Engelse taal-vaardigheid nodig, zowel lezen als schrijven. Sommige colleges zijn ook in het Engels. Engelse taalvaardigheid wordt voorbereid in de bachelor. Docenten zijn positief over de transitie in de richting van een Engelstalige opleiding. Op dit moment wordt gesproken met Planologie over gezamenlijke vakken om toe te werken naar een internationale masteropleiding voor studen-ten die dit willen. Dit is nog in ontwikkeling. De verwachting is dat door samenwerking met buitenlandse universiteiten ook buitenlandse studenten aangetrokken kunnen worden. Men kijkt nadrukkelijk ook naar de Duitse markt; daar ziet men wel mogelijkheden. In de bachelor-opleiding wordt al gewerkt met Socrates-studenten.

Page 186: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

186 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Overzicht beoordelingen masteropleiding Social and Political Sciences of the Environ-ment van de Radboud Universiteit

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Goed�. Niveau Goed3. Oriëntatie Goed

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Goed5. Relatie doelstellingen en programma Goed6. Samenhang programma Voldoende7. Studielast Voldoende8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Goed11. Beoordeling en toetsing Voldoende

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Voldoende13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Voldoende

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Goed16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Voldoende

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Goed19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Voldoende

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Goed�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de masteropleiding Social and Political Sciences of the Environment op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 187: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

187QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

7. Masteropleiding Environmental Sciences (ES) Radboud Universiteit Nijmegen

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Environmental SciencesCROHO-nummer: 66988Niveau: masterOriëntatie: woStudielast: 1�0 EC Graad: Master of ScienceVariant(en): voltijdsLocatie(s): Huygens Building, Toernooiveld 1, NijmegenEinddatum accreditatie: 31 december �008

7.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De Radboud Universiteit Nijmegen (negen faculteiten en meer dan 17.000 studenten) biedt circa veertig bachelorprogramma’s en meer dan vijftig masterprogramma’s. De universiteit heeft een student-oriented research profile. Onderzoek is ingebed in �� instituten die organisatorisch zijn ondergebracht in de faculteiten. De masteropleiding Environmental Sciences (ES) maakt deel uit van het onderwijsinstituut Biowetenschappen van de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica. De betrokken docenten zijn voor de uitvoering van hun onder-zoeksprogramma werkzaam binnen het Institute for Water and Wetland Research (IWWR) en het Institute for Science, Innovation and Society (ISIS). Het onderwijs van ES komt voort uit het oude doctoraalprogramma Milieu-Natuurwetenschappen van de opleiding Milieukunde van de Radboud Universiteit Nijmegen, dat dateert vanaf 1990. Het MSc-programma in zijn huidige vorm is van start gegaan in �005-�006. In �006-�007 volgen in totaal 38 studenten de masteropleiding ES. Van deze groep staan slechts tien studenten formeel ingeschreven als masterstudent; de overige studenten staan formeel nog ingeschreven bij de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen, omdat zij hun bacheloropleiding nog niet afgerond hebben of afkomstig zijn uit het hbo en nog een schakelprogramma volgen, of het betreft studenten die afkomstig zijn vanuit de universiteit van Duisburg-Essen waarmee de Radboud Universiteit een gecombineerd programma aanbiedt.

ZelfevaluatieHet zelfevaluatierapport is opgesteld door een team bestaande uit docenten, vertegenwoordi-gers van onderwijsinstituut en faculteit, ondersteunend personeel en een student. Studenten zijn ook geconsulteerd in een plenaire bijeenkomst van alle studenten ES. De resultaten van deze bijeenkomst zijn opgenomen in een aparte bijlage bij het zelfevaluatierapport (Van Mont-foort, �006; Annex 3). De eindversie van het rapport is in september �006 vastgesteld door de opleidingscommissie Biowetenschappen en vervolgens naar alle betrokkenen (intern en extern) toegezonden. Het rapport is naar de mening van de commissie zeer informatief, goed geschreven en in goed Engels. In het zelfevaluatierapport komen alle toetspunten van QANU aan bod.

Page 188: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

188 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

7.1. Afbouw ongedeelde opleiding

De overgang van het oude doctoraalprogramma naar de bachelor-masterstructuur is zonder noemenswaardige problemen verlopen. Op dit moment volgen nog twee studenten het oude doctoraalprogramma. Aan hen wordt de gelegenheid geboden af te studeren onder de oude condities. De verwachting is dat zij voor 1 september �007 afstuderen.

7.2. Beoordelingskader

7.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

ES heeft in het zelfevaluatierapport de volgende doelstellingen geformuleerd:“The Master Programme in Environmental Sciences aims to have the graduate gain insight into and acquire knowledge of the field of the environmental sciences in such a way that he/she can inde-pendently practise his/her profession within a national and/or international setting and will qualify for advanced training in scientific research or designing.”Op grond van haar eigen bevindingen onderschrijft de commissie wat zij leest in het zelf-evaluatierapport. De doelstellingen van ES sluiten naar haar mening goed aan bij eisen uit het domeinspecifiek referentiekader. Binnen de opleiding onderscheidt men drie discipli-nes (Natuurwetenschappen, Scheikunde en Biologie), drie specialisaties (Nature & Water Management (NWM), Human & Ecological Risk Assessment (HERA), and Transnational ecosystem-based Water Management (TWM)) en vier profielen (Research Profile (R profile), Management & Technology Profile (M&T profile), Educational Profile (E profile) en Science Communication Profile (C profile). Het doel van het werken met de verschillende profielen is om studenten optimaal voor te bereiden op hun toekomstige werkkring. De commissie heeft hier waardering voor.

De eindkwalificaties bestaan uit vier verschillende onderdelen: basiskennis, academische vaar-digheden, relatie met de beroepspraktijk en het te behalen eindniveau. Het zelfevaluatierapport geeft een heldere beschrijving van de eindtermen en gaat daarbij in op de eisen met betrek-king tot het opzetten van onderzoek, uitvoeren van onderzoek alsook interpreteren van en (in internationaal verband) communiceren over onderzoeksresultaten. Ook worden eisen gesteld ten aanzien van interdisciplinariteit en het vermogen tot kritische reflectie en het gebruik van de rede. Tot slot is een afgestudeerde in staat om nieuwe wetenschappelijke kennis en inzichten te integreren met bestaande.

De commissie is van mening dat de eindtermen gedetailleerd zijn uitgewerkt in profielen en competenties. Zij waardeert dat de eindtermen extern gevalideerd zijn bij buitenlandse vak-genoten, met positieve reacties. De commissie zag hier verslag van. De competenties zijn naar haar mening gerelateerd aan de specialisaties en profielen. De eindtermen sluiten volgens het werkgeversonderzoek (�006) ook goed aan bij wat het werkveld wenst.

Page 189: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

189QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Op de vraag wat ES onderscheidt van andere masteropleidingen in Nederland en daarbuiten wordt genoemd de breedheid van de studie en het hoofdthema water. “Water is Nijmegen”. De commissie herkent dit beeld.

SamenvattendDe doelstellingen sluiten goed aan bij eisen uit het domeinspecifiek referentiekader. De com-missie vindt de externe validatie een plus.

Oordeel commissie: goed

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Het zelfevaluatierapport geeft voor elke specialisatie het niveau van kennis aan dat van de stu-dent verwacht wordt. De eindkwalificaties komen naar de mening van de commissie overeen met de Dublin Descriptors en gaan voor het onderzoek zelfs verder dan wat hiervoor in de Dublin Descriptors is opgenomen. De commissie is het met de opleidingscommissie eens dat de onderzoekseindtermen nog wel beter toegespitst kunnen worden op de eigen opleiding.

De commissie vindt de rol van ‘oordeelsvorming’ en wat de opleiding doet aan het bevorderen van reflecting on social and ethical responsibilities onduidelijk. De desbetreffende Dublin Des-criptor wordt door de opleiding niet uitgewerkt. Dit zou naar het oordeel van de commissie verbeterd kunnen worden door de betreffende eindtermen uit te werken en door het contro-leren van de realisatie daarvan.

SamenvattendDe eindkwalificaties voldoen ruim aan de Dublin Descriptors en gaan voor onderzoek zelfs verder. De uitwerking van de competentie ‘oordeelsvorming’ kan naar de mening van de com-missie beter.

Oordeel commissie: voldoende

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

ES is een wetenschappelijk georiënteerde master, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport, uit een externe (internationale) toetsing van de doelstellingen, en zo oordeelt ook de commissie op grond van haar bevindingen.

Page 190: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

190 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

De opleiding leidt op voor een arbeidsmarkt voor milieukundigen die zeer dynamisch is. Stu-denten komen bij zeer uiteenlopende werkgevers terecht: adviesbureaus, bedrijven en overheid, en ook bij universiteiten. Soms is er meer vraag naar specialisten, dan weer naar generalisten. Men hoopt bij de Radboud Universiteit door het aanbieden van een breed palet aan moge-lijkheden zowel de arbeidsmarkt te bedienen als aan te sluiten op de specifieke interesse van de student. Het ambitieniveau is dat iedere afgestudeerde minimaal één keer zelfstandig een onderzoek heeft uitgevoerd.

De opleiding is zich ervan bewust dat het milieuonderwijs zich niet kan beperken tot de aan-dacht voor de bètakant, zo blijkt uit de zelfevaluatie. Niettemin domineert dat aspect naar de mening van de commissie zeer sterk. De relatie met gammawetenschappen komt wel enigszins aan bod in het algemene deel en via keuzevakken kan deze nog worden versterkt. Men heeft als expliciet doel dat de afgestudeerde kan communiceren met anderen dan natuurwetenschap-pers. Alumni ervaren dat dit hun in hun praktijk (veelal de interdisciplinaire adviespraktijk) goed afgaat.

SamenvattendES is een wetenschappelijk georiënteerde masteropleiding met zowel een sterke, directe relatie met actuele wetenschappelijke inzichten als met het beroepenveld. Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding Environmental Sciences van de Radboud Universiteit luidt: vol doende.

7.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Er is een aantoonbare relatie tussen onderwijs en onderzoek; de visie van het zelfevaluatierap-port terzake ziet de commissie bevestigd. De masteropleiding ES is ingebed in de afdeling Milieukunde van het Institute for Water and Wetland Research (IWWR) en binnen het Insti-tuut voor Science, Innovation and Society (ISIS). De afdeling is gegroeid van een onderwijs-afdeling naar een afdeling voor onderwijs en onderzoek. De benodigde onderwijsinzet wordt geleverd volgens een intern allocatieschema van de faculteit. De staf maakt voor zijn onderzoek deel uit van de landelijke milieuwetenschappelijke onderzoeksschool SENSE. Sinds een aantal

Page 191: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

191QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

jaren werkt men binnen de faculteit met gescheiden directeuren voor onderwijs en onderzoek. Het afdelingshoofd speelt een belangrijke rol in de jaarlijkse beoordelingsgesprekken. Docen-ten besteden 40% van hun taak aan onderwijs. Zit een afdeling onder deze norm, dan kan de onderwijsdirecteur ingrijpen.

Er is binnen het programma veel aandacht voor het aanleren van onderzoeksvaardigheden. Dit blijkt niet alleen uit hetgeen hierover wordt vermeld in het zelfevaluatierapport, maar ook uit de gesprekken die tijdens het visitatiebezoek zijn gevoerd. Studenten voeren in de masterfase twee onderzoeksstages uit. De eerste stage is een oefenstage, de tweede biedt verbreding of juist, in het geval van de researchvariant, verdieping die een milieuwetenschapper nodig heeft. Het uitvoeren van twee onderzoeksstages is ook bedoeld om de mogelijkheid te hebben om de tweede stage anders in te richten. Studenten worden gestimuleerd om te publiceren.

Van de masteropleiding is 4�-60 EC bestemd voor een stage die zo uitdagend kan worden gemaakt als de student wenst. Stageonderzoeken sluiten in belangrijke mate aan bij het lopend onderzoek van het instituut. Externe stages worden vooral gezocht in de geformaliseerde samenwerkingsprojecten met de onderzoeksinstituten, zodat ook daar van twee kanten bege-leiding geboden kan worden. De opleiding is niet moeilijk, maar het is wel moeilijk om die heel goed te doen, aldus studenten. Studenten worden niet alleen getoetst op basiskennis, maar ook op de argumentatie en er is aandacht voor modelleren. Het vak Environmental & Ecologi-cal Modelling veronderstelt een hoog niveau Wiskunde bij de studenten. Hieraan zou naar de mening van de commissie meer aandacht besteed kunnen worden. Het valt de commissie op dat veel studenten hun masterthesis in de eigen universiteit uitvoeren: circa 50%.

Onderwerpen voor de stage worden verkregen via de onderzoeksstagecoördinator. Op de web-site staan mogelijke onderwerpen met de bijbehorende vraagstelling. De stagecoördinator pro-beert de belangstelling van de studenten te koppelen aan een onderzoeksonderwerp. Bij een passende combinatie volgt een gesprek met de begeleider en op basis daarvan kiest de student zijn definitieve onderwerp. In de maand maart wordt een stagemarkt georganiseerd voor alle studenten biowetenschappen.

De masteropleiding sluit ook goed aan op de actuele beroepspraktijk, zo constateert de com-missie op grond van de documentatie die zij heeft ingezien en gesprekken met alumni. Er zijn veel contacten met het beroepenveld, zoals onder andere blijkt uit de workshop die met het werkveld is georganiseerd toen het curriculum herzien werd. Ook bij het opzetten van de spe-cialisatie Transnational ecosystem-based Water Management (TWM) is potentiële werkgevers gevraagd te reflecteren op de inhoud van het programma. Waar het toegevoegde waarde heeft worden gastdocenten ingezet. ES heeft geen vaste adviescommissie beroepenveld; het manage-ment overweegt het instellen van een dergelijke commissie. De beroepspraktijk komt tijdens de opleiding vooral aan bod in de onderzoeksstages.

Ook al wordt dit uit de zelfstudie niet goed duidelijk, ES ziet het ook als zijn taak om studenten tot ethische reflectie te brengen, zo blijkt uit de gesprekken met docenten en studenten. Aan de commissie is medegedeeld dat in de masteropleiding aandacht wordt besteed aan academische ethiek. De milieukunde is uit zorg om duurzaamheid geboren – en dat impliceert een norma-tieve component. Het begrip duurzaamheid staat dan ook centraal in de eerste cursus; hier wordt op kritische manier naar gekeken. Men probeert de studenten de verschillende concepten te leren herkennen en onderscheiden, waarbij ook aandacht wordt geschonken aan meningen die afwijken van de gangbare opvattingen. De commissie onderstreept het belang hiervan.

Page 192: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

19� QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

SamenvattendEr is een sterke relatie tussen onderwijs en onderzoek die ingebed is in een erkende onder-zoeksomgeving. Ook de relatie met de beroepspraktijk is sterk.

Oordeel commissie: goed

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het programma heeft de laatste jaren vele veranderingen doorgemaakt en als gevolg hiervan is een veelheid aan (individuele) studiepaden ontstaan. De relatie tussen de eindkwalificaties en het programma wordt mede bepaald door de keuzen van studenten. Elke student volgt een eigen spoor. De opleiding biedt veel maatwerk en er zijn veel mogelijkheden. Ook de grote rol van een stage biedt studenten de mogelijkheid tot een individueel traject. De relatie tussen de eindkwali-ficaties en de verschillende programmaonderdelen is in het zelfevaluatierapport tot op cursusni-veau uitgewerkt, maar kan naar het oordeel van de commissie explicieter worden geformuleerd.

Vorig jaar is de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen opgeheven. Milieukunde is nu als studierichting ondergebracht in de brede studie Biowetenschappen. Het instellen van een brede bacheloropleiding is een bewuste keuze van de faculteit, onder andere in de hoop zo meer bètastudenten aan te trekken. Door het opheffen van de bacheloropleiding milieukunde zijn echter specifieke milieuvakken verdwenen. De afdeling Milieukunde heeft zich erg sterk gemaakt om vakken uit de oude milieukundeopleiding terug te krijgen, maar dat is maar beperkt gelukt. Er zijn plannen binnen de faculteit om in de toekomst een minor milieukunde op te zetten in de bachelor.

ES kent tien disciplinaire studiepaden, uitlopend in een disciplinaire stage, drie thematische specialisaties en drie profielen (research, management & techniek, communicatie) met een facultair aanbod. Het research traineeship of de research en traineeship samen nemen één jaar in beslag en daarnaast biedt het programma nog het onderdeel research skills (3 EC). Naar de mening van de commissie is dit een erg ingewikkelde structuur voor zo’n kleine opleiding. De commissie waardeert de variabele ruimte (1�-30 EC) die niettegenstaande die complexiteit aan wensen wordt gelaten voor optionele en studieactiviteiten. Deze ruimte kan geheel of gedeeltelijk aan de stage worden toegevoegd.

Alumni waarmee de commissie sprak, gaven aan dat zij wel wat meer aandacht voor het opdoen van communicatieve vaardigheden op prijs zouden hebben gesteld.

SamenvattendDe eindkwalificaties zijn doorvertaald naar leerdoelen; eindtermen zijn uitgewerkt tot op cursus-niveau, maar kunnen naar de mening van de commissie explicieter worden geformuleerd. Door de vele veranderingen in het onderwijs kent ES momenteel vele individuele studietrajecten.

Oordeel commissie: voldoende

Page 193: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

193QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

De samenhang van het programma wordt in detail beschreven in het zelfevaluatierapport. Algemeen geldt het volgende:“Students first acquire a common knowledge base in the natural sciences domain of the Environ-mental Sciences (3 introductory MSc courses). Students continue with profile-specific components, often a set of profile-specific MSc courses that build upon existing knowledge and skills. During (profile-specific) internships and/or the preparation of a Master thesis, the knowledge and skills acquired are applied within a professional context and further developed to the level of the environ-mental professional. Parallel to these study activities, the MSc student is continuously stimulated to reflect upon his or her personal learning process and career perspectives.”De bevindingen van de commissie bevestigen dit beeld.

De samenhang van het onderwijsprogramma is de verantwoordelijkheid van de opleidings-commissie. ES maakt deel uit van het cluster Biowetenschappen. Voor het hele cluster is één opleidingscommissie. Voor deze constructie is binnen het onderwijsinstituut gekozen om de samenhang van de onderwijsprogramma’s binnen het cluster beter te waarborgen. Als studen-ten met een verzoek om vakken extern te volgen komen, wordt vooraf nagegaan of er geen doublures in het onderwijsprogramma ontstaan. Studenten kunnen in het kader van de vrije ruimte ook vakken op bachelorniveau volgen, mits dit in het totaalpakket van de student een gewenste verbreding oplevert. Colleges en cursussen worden gecombineerd met andere stu-dierichtingen. Per vak zit men in groepen met studenten van meerdere studierichtingen die toevallig ook dezelfde (deel)specialisatie volgen vanuit hun eigen studierichting. Inbreng in het onderwijsprogramma wordt geleverd door deskundigen uit verschillende disciplines. Hoewel men als student dus een eigen, uniek studietraject volgt, heeft men in de cursussen toch telkens met gelijkgestemden te maken. Studenten waarderen dit zeer, zo blijkt uit gesprekken.

De masteropleiding bouwt voort op de kennis opgedaan in de bachelor. Studenten afkom-stig van de eigen bacheloropleiding ervaren dan ook een goede, verticale samenhang van het onderwijsprogramma zonder overlap, zo bleek uit het gesprek met studenten. Overlap is er wel voor enkele eerstejaars masterstudenten afkomstig van andere studierichtingen, maar voor die studenten bestaat de mogelijkheid om in geval van overlap in overleg met de docenten dan een ander vak te gaan volgen.

Binnen de profielen en specialisaties kunnen studenten een eigen individueel traject op maat volgen. Colleges worden gegeven in blokken van vier weken. Studenten kiezen hun eigen blok. In principe vormen de blokken elk een zelfstandig geheel. Er zit geen opbouw naar moeilijkheidsgraad in de blokken en er zijn geen sterke eisen gesteld welke blokken je gevolgd moet hebben om het volgende blok te mogen volgen. Tussen de blokken bestaat formeel geen overlap, maar studenten gaven aan dat in geval van lintvorming (vakken worden uitgesmeerd over meerdere blokken) er soms toch wel sprake van overlap is.

SamenvattendES biedt een zorgvuldig samengesteld en samenhangend programma. Door de vele specialis-men en profielen is blijvende aandacht voor de coherentie vereist.

Oordeel commissie: voldoende

Page 194: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

194 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

In de masteropleiding wordt veel aandacht besteed aan de studeerbaarheid van het programma, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport. Het zelfevaluatierapport geeft een uitgebreid overzicht van maatregelen die de opleiding neemt om de werkelijke studielast in overeenstemming te laten zijn met de formele studielast en de ervaringen tot nu toe. Bevindingen van de commis-sie bevestigen dit beeld. De daadwerkelijke studielast wordt vastgesteld met behulp van een normeringssysteem. Milieu-Natuurwetenschappen is een van de weinigen die het zo doet. De commissie heeft hier veel waardering voor. Het op deze wijze zichtbaar maken van de studielast maakt de doelen van de opleiding duidelijk en biedt voor studenten de mogelijkheid om te wijzen op een te zware studielast. De samenhang tussen specialisaties en profielen is nog niet optimaal, zo geeft de opleiding zelf al aan in het zelfevaluatierapport. De commissie onder-schrijft dit.

De te verwachten studielast van de verschillende modulen wordt in cursusprogramma’s aange-geven. Het is lastig om zichtbaar te maken in hoeverre cursussen daadwerkelijk in de tijd die ervoor staat gegeven kunnen worden. De praktijk kan erg afwijken van de verwachting vooraf. Gemiddeld genomen zitten studenten op de verwachte studielast. Studeerbaarheid wordt door hen gewaardeerd op 3.9 (uit 5), en de studietijd beslaat gemiddeld 35-40 uren per week. De opleiding streeft naar 100% afgestudeerden. Hoeveel procent dat binnen de officiële tijd moet hebben gedaan, is niet uitgesproken.

Uit het gesprek met de studenten bleek dat sommigen van hen het cursorische deel van de opleiding soms wat makkelijk vonden en weinig uitdagend. Het niveau was niet voor elke student wat hij/zij er tevoren van verwacht had. Andere studenten merkten op dat het afstu-deerproject zo uitdagend kon worden gemaakt als men wilde. De meningen varieerden dan ook van “soms mag het best pittiger” via “niet te makkelijk, goed te doen, je moet je er wel voor inzetten” tot “de eerste drie mastervakken waren behoorlijk aanpoten”.

SamenvattendHet programma is goed studeerbaar; daadwerkelijke studielast wordt vastgesteld met behulp van een normeringssysteem waar de commissie enthousiast over is.

Oordeel commissie: goed

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

Het toelatingsbeleid van ES is vastgelegd in het OER. Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van toelatingseisen. ES staat onvoorwaardelijk open voor alle studenten met een bachelordiploma in Milieu-Natuurwetenschappen of van de milieu-natuurwetenschappelijke richting van de bacheloropleiding Biologie van de Radboud Universiteit. Alle andere studen-ten moeten een verzoek tot toelating doen bij de Examencommissie. Studenten die minder dan 18 EC van hun bachelordiploma verwijderd zijn, kunnen conform een facultaire regeling

Page 195: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

195QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

al deelnemen aan mastervakken. Het gaat daarbij niet om studenten die bepaalde onderdelen van de bacheloropleiding nog niet hebben gedaan, maar om studenten die nog tentamens moeten afronden.

Veel studenten die zich inschrijven voor ES zijn afkomstig uit het hbo. Zij voelen zich zeer op hun plaats in de opleiding, zo blijkt uit het gesprek met de studenten. ES biedt studenten van het hbo een schakelprogramma op maat van maximaal 30 EC om de aansluiting te verbe-teren en de verschillen qua instroomkwalificaties te ondervangen. Ook de studenten met een natuurwetenschappelijke bachelor, bijvoorbeeld Biologie, Scheikunde of Algemene Natuur-wetenschappen, die geen milieu-natuurwetenschappelijke vakken hebben gevolgd, moeten schakelvakken volgen. Het schakelprogramma voor deze laatste groep studenten is geïncorpo-reerd in het masterprogramma, waardoor in principe geen studievertraging wordt opgelopen. Vaak beginnen hbo-studenten al in februari, en is het schakelprogramma afgerond voordat de masteropleiding begint. Volgen ze het schakelprogramma naast het reguliere programma, dan kost de studie meer tijd dan de reguliere veertig uur per week.

Is de instroom kwalitatief geen probleem, kwantitatief zijn er wel problemen (al vallen die gro-tendeels buiten het toetsingskader). De instroom is al jarenlang aan de lage kant ten opzichte van het streefgetal twintig. De lage instroom in de masteropleiding is voor de commissie een punt van zorg. Ook studenten geven aan dat te kleine clubjes suboptimaal zijn uit het oogpunt van interne variatie. Dit jaar begonnen twintig studenten aan de masteropleiding ES. Van deze groep hebben vijftien studenten hun bacheloropleiding nog niet afgerond. Daarnaast nemen drie studenten die formeel staan ingeschreven bij de Universiteit van Duisburg-Essen deel aan het masterprogramma. Het grootste deel van de studenten volgt de thematische specialisatie Transnational ecosystem-based Water Management (TWM), een speciale richting binnen ES. Er zijn externe middelen geworven om deze richting goed in de markt te zetten en bekend te maken en dat heeft geholpen.

Als oorzaak van de lage instroom noemen de docenten de teruggelopen aandacht voor voor-lichting als gevolg van de tijd en energie die het aanpassen van het onderwijsprogramma heeft gevergd. Door het opheffen van de bacheloropleiding Milieuwetenschappen is voor nieuwe eerstejaars onduidelijk wat de Radboud Universiteit op milieugebied te bieden heeft. Uit het gesprek met de studenten bleek dat er weinig voorlichting over de masteropleiding wordt gegeven in de bachelorfase. Milieuoriëntatie vindt plaats door het aanbieden van ‘Analyse van milieuvraagstukken’ in het eerste jaar. De opleiding neemt inmiddels maatregelen ter vergro-ting van de instroom. Genoemd worden het overleg met het RIVM over een gezamenlijke pool van aio’s (het is de wens van het RIVM om mensen te kunnen opleiden die ze nu niet uit de praktijk kunnen halen). Ook wil men in samenwerking met de Faculteit der Medische Wetenschappen en diverse marktpartijen (RIVM, Haskoning en VROM) een internationale opleidingsvariant creëren die aansluit bij de groeiende behoefte aan risicobeoordelaars als gevolg van nieuwe Europese regelgeving (REACH). Daarnaast is men in onderhandeling met de universiteiten van Leuven en Brussel om samen te werken op het gebied van watermanage-ment. Men gaat dan ook gebruikmaken van hun ervaringen bij het werven.

De commissie vraagt zich af of een gerichtere profilering (op watermanagement bijvoorbeeld, met aandacht voor de grijze, de groene en de blauwe kant) de opleiding aantrekkelijker maakt. Studenten die de commissie sprak waren unaniem in hun opvatting dat wie een gerichte milieu-kundestudie wil, naar een andere universiteit gaat. Naar de mening van de commissie is het beeld nu te veel dat men milieu gaat studeren uit idealisme, maar de boodschap moet juist zijn

Page 196: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

196 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

dat men er een aantrekkelijke baan mee krijgt. In de voorlichting moet naar de mening van de commissie daarom meer worden gewezen op de maatschappelijke behoefte aan een opleiding als ES, en aan de ervaring dat deze opleiding een aantrekkelijke baan in het vooruitzicht stelt. Betrokkenheid van alumni bij het overbrengen van die boodschap is gewenst.

SamenvattendDe kwalitatieve instroom voldoet. De opleiding biedt een doordacht schakelprogramma. Kwantitatief is de instroom onder het streefgetal. De voorlichting kan naar de mening van de commissie beter.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

ES is een tweejarige wetenschappelijke masteropleiding (1�0 EC). De opleiding voldoet daar-mee aan de formele norm voor een bètamasteropleiding.

Uitloop in de stage wordt door betrokkenen niet als een probleem ervaren (eigen keus studen-ten). De commissie is van mening dat zowel studenten als promovendi de nadelen onderschat-ten van het onbewust te lang over de studie doen. Ook al staat het wellicht goed op een cv om ruimere werkervaring te hebben, er moet grip zijn op de studieduur. Het beheren van de planning is naar de mening van de commissie een gedeelde verantwoordelijkheid van docenten en studenten. Want ook later zullen studenten met deadlines in aanraking komen en daar aan moeten voldoen.

SamenvattendES voldoet aan de norm van 1�0 EC.

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

ES biedt competentiegericht onderwijs; studentactiverend leren staat voorop. Het zelf-evaluatierapport gaf de commissie inzicht in de verschillende competenties en het gebruik van de verschillende onderwijsvormen in relatie tot de relevante specialisaties en profielen. Het didactisch concept is naar de mening van de commissie behoorlijk uitgewerkt, maar echt inzicht in de structuur en opbouw van het programma kreeg zij pas door de mondelinge toe-lichting van docenten. Er is sprake van een duidelijke opbouw in de cursussen, waardoor er automatisch een steeds hoger niveau van vaardigheden nodig is om het onderwijs met goed resultaat te kunnen volgen. Als voorbeeld wordt genoemd het geven van presentaties. Eerst wordt een presentatie in een veilige omgeving gegeven (de eigen groep), vervolgens moet buiten de deur gepresenteerd worden.

Page 197: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

197QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Kennisoverdracht vindt plaats door middel van hoorcolleges en door opdrachten gericht op probleemoplossing. De commissie constateert dat de opleiding goed inspeelt op de actualiteit in de reguliere colleges en dat ook gewerkt wordt in projecten die gericht zijn op wat studen-ten gaan doen. In TWM wordt soms gebruikgemaakt van rollenspelen bij het verdedigen van stellingen.

De commissie constateert een behoorlijke balans tussen contacturen, zelfstudie en andere acti-viteiten en waardeert dat studiematerialen zijn gebaseerd op het activeren van de student. Studenten waarderen erg dat je bij de richting TWM zelf kunt kiezen welk internship je wilt gaan doen.

SamenvattendWerkvormen en inhoud sluiten aan bij de doelstellingen.

Oordeel commissie: voldoende

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Na het opgaan van de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen in de brede bachelor-opleiding Biowetenschappen heeft de faculteit tijdelijk gewerkt met een examencommissie Biowetenschappen. Inmiddels heeft de faculteit weer een afzonderlijke examencommissie voor de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen ingesteld. In het zelfevaluatierapport wordt de taak van deze commissie beschreven. Formeel heeft de examencommissie een toetsende functie. De richtlijnen voor toetsing en beoordeling zijn ontwikkeld en vastgesteld door de examencommissie in nauwe samenwerking met de opleidingscommissie, de instituutsdirec-teur en de opleidingscoördinator van ES. De commissie heeft in het zelfevaluatierapport kun-nen lezen hoe gebruik wordt gemaakt van meerdere toetsinstrumenten waaronder mondelinge en schriftelijke examinering, rapportage en practicumoefeningen. Dit wordt bevestigd in de gesprekken en de documentatie die de commissie heeft ingezien. Het zelfevaluatierapport toont in een inzichtelijke matrix een overzicht van alle cursussen voor elk profiel, met per cursus een studiewijzer en hoe na afloop getoetst wordt. De opleiding maakt gebruik van schriftelijke toetsing, groepswerk, individuele opdrachten. Ook wordt een beoordeling gegeven over de presentatie en soms worden eisen gesteld met betrekking tot aan-wezigheid. De commissie is enthousiast over het scriptie- en stagebeleid van de masteropleiding en over de toetsingsprocedures. Er is sprake van een degelijke aanpak en naar haar oordeel is de scriptiebeoordelingssystematiek goed. De weging 5:4:1 (werk, reporting, presentation) is duide-lijk. Daarnaast is er nog een apart cijfer voor academische communicatie rondom de scriptie en worden ook de rapportages van de werkgroepopdrachten beoordeeld. Schriftelijke toetsing vormt een belangrijk onderdeel van het cursorische onderwijs.

Er is een duidelijk verschil tussen de toetsing van de eerste en de tweede onderzoeksstage. In de eindbeoordeling probeert men daarom nu meer differentiatie aan te brengen en in de criteria zichtbaar te maken waar een onderzoeksstage aan moet voldoen. Bij de beoordeling van de mastertheses wordt gewerkt met een interne en een externe beoordelaar. De commissie is te spreken over het niveau van de afstudeeropdrachten.

Page 198: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

198 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

SamenvattendDe opleiding maakt gebruik van meerdere toetsinstrumenten waaronder mondelinge en schrif-telijke examinering, rapportage en practicumoefeningen. De commissie is enthousiast over het scriptie- en stagebeleid van de masteropleiding dat zij beoordeelt als meer dan adequaat, en over de toetsingsprocedures. Toetsing en beoordeling worden degelijk aangepakt en geven een goed beeld van de eindkwalificaties van studenten. Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor Environmental Sciences van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

7.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

Stafleden participeren in meerdere onderzoeksgroepen en professionele netwerken. Het onder-zoek is ingebed in de onderzoeksschool SENSE. De meeste cursussen worden gegeven door stafleden die gepromoveerd zijn. Alle stafleden zijn betrokken bij zowel onderzoek als onder-wijs en er is sprake van een goede relatie met de beroepspraktijk, zo blijkt uit het zelfevaluatie-rapport en de gesprekken die de commissie voerde.

De verdeling van de tijd die aan onderwijs en onderzoek wordt besteed, wordt bewaakt. In het gesprek met docenten over hun takenpakket komt de toenemende overhead ter sprake die een rechtstreeks gevolg is van de toenemende externe controle en schriftelijke afwerking van papieren, vooral in EU-verband. De tijd die hiermee gemoeid is, gaat echter ten koste van de tijd die aan onderwijs en onderzoek besteed kan worden. Het wordt tijd, aldus de docenten/onderzoekers, voor bezinning op de toenemende administratieve papiermolen die tegenwoor-dig met onderwijs en onderzoek gepaard gaat.

SamenvattendHet onderwijs wordt verzorgd door onderzoekers. Naar de mening van de commissie past het onderzoek dat gedaan wordt uitstekend bij het onderwijs dat gegeven wordt.

Oordeel commissie: goed

Page 199: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

199QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Het zelfevaluatierapport geeft een overzicht van het wetenschappelijk personeel van de Facul-teit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica als geheel. Door de organisatorische structuur van de faculteit is het niet mogelijk informatie te verkrijgen over de inzet van per-soneel op het instituuts- of opleidingsniveau; de faculteit houdt deze data niet expliciet bij. Hierdoor is het onmogelijk de precieze student-stafratio aan te geven. Het zelfevaluatierapport geeft naar de mening van de commissie alleen een indicatie van het aantal fte dat wordt ingezet voor het onderwijs van ES, maar op basis van de gesprekken met docenten en studenten komt de commissie tot de conclusie dat er voldoende docenten beschikbaar en betrokken zijn bij de master.

SamenvattendEr is voldoende personeel.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Het zelfevaluatierapport geeft een goed inzicht in het opleidingsniveau van de staf. Naar de mening van de commissie is de staf voldoende gekwalificeerd en is er sprake van een aantoon-bare relatie met het beroepenveld. De commissie mist een echt boegbeeld.

Studenten afkomstig uit het hbo merkten in het gesprek op dat de didactische kwaliteiten van de docenten van de masteropleiding beter zijn dan wat zij ervaren hebben op het hbo. Ook hebben de docenten van ES een betere inhoudelijke kennis. Studenten waarderen het enthousiasme van docenten en de liefde voor het vak zeer. Engelse taalvaardigheid daarente-gen is soms een probleem; bij een aantal docenten bemoeilijkt het Nederlandse accent en het ‘Nederlandse gebruik van de grammatica’ het verstaan. Hier is verbetering nodig.

Het is de commissie opgevallen dat er bij de universiteit nog geen formeel beleid is gericht op het professionaliseren en trainen van docenten in didactische concepten. Het ontbreekt ook aan mogelijkheden om docenten te trainen in het gebruik van werkvormen die specifiek zijn voor de opleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Er is wel sprake van een scholingsaan-bod, maar de deelname daaraan is vrijblijvend. Het ontbreken van een dergelijk beleid wordt door de opleiding als een gemis ervaren. De commissie ondersteunt deze mening. Wel wordt er inmiddels op universitair niveau gewerkt aan een voorstel voor een basiskwalificatie voor nieuwe docenten.

SamenvattendDe staf is voldoende gekwalificeerd. Naar de mening van de commissie wegen de didactische kwa-liteiten en het enthousiasme van het team op tegen de soms zwakkere Engelse taalbeheersing.

Oordeel commissie: voldoende

Page 200: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�00 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor Environmental Sciences van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

7.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

Sinds september �006 is de faculteit gevestigd in een nieuw gebouw. Het gebouw is licht en oogt heel open en uitnodigend. De materiële voorzieningen zijn modern en inspirerend en helemaal afgestemd op de (multimediale) eisen van deze tijd. Het zogenoemde studieland-schap blinkt uit door de moderne inrichting en vele, up-to-date multimediavoorzieningen. Er zijn goede, ruime ICT-voorzieningen. De computers zijn nieuw en altijd beschikbaar, ook in de spits, zo bleek uit navraag.

Het gebouw biedt voldoende ruimte om in groepen en in stilte te kunnen werken, zowel in de bibliotheek en computerzalen als in kleinere collegezalen in het gebouw. De bibliotheek is modern en goed voorzien. De commissie is onder de indruk van hetgeen zij tijdens het bezoek heeft gezien. Ook de studenten zelf zijn erg enthousiast over het nieuwe gebouw, de voor-zieningen, en zijn printfaciliteiten. De commissie is tevens zeer te spreken over het moderne laboratorium met de vele onderzoeksfaciliteiten, waar studenten onder begeleiding analysen voor hun opdrachten en eigen onderzoek kunnen uitvoeren.

SamenvattendDe materiële voorzieningen zijn nieuw, up-to-date, inspirerend en meer dan uitstekend.

Oordeel commissie: excellent

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Studentactiverend leren staat voorop, zo leest de commissie in het zelfevaluatierapport. Bege-leiding wil niet zeggen dat studenten helemaal bij de hand worden genomen, maar dat men hen helpt als het nodig is. In de cursussen stimuleert de docent-begeleider actief leren zonder alles voor te kauwen. In een stage is er meer sprake van een leerling-gezelhouding. De docen-tenrol verandert dus met de situatie van het moment. De commissie vindt op basis van de documentatie die zij gezien heeft en de gesprekken met docenten en studenten dat de oplei-ding haar streven om studentactiverend leren voorop te zetten waarmaakt.

Als onderzoeker probeert men grensoverschrijdend (groen-grijs) bezig te zijn, en zich niet te beperken tot slechts één thema. Hierdoor zijn meerdere docenten en stagebegeleiders tegelijk bij het leerproces van een student betrokken. Dit ervaart men zelf niet als concurrerend, maar juist als een actieve, positieve samenwerking.

Page 201: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�01QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Docenten vinden het werken met kleine groepen een voordeel bezien vanuit het oogpunt van studiebegeleiding. Men zit dan dichter op de studenten en kan zo betere begeleiding op maat bieden. Studenten zijn positief over de begeleiding. Docenten zijn bereikbaar als ze nodig zijn, maar dringen zich niet op. De directe en goede begeleiding van het docententeam draagt eraan bij dat de opleiding goed te doen is, maar uiteindelijk moet men het wel zelf doen, aldus de studenten waar de commissie mee sprak.

Door het inzetten van gastdocenten die tevens werkzaam zijn in de beroepspraktijk kunnen studenten die in dat bedrijf stage lopen de begeleiding krijgen die past bij de opleiding.

SamenvattendDe geboden studiebegeleiding is adequaat en stijgt boven minimumeisen uit door de inzet op maatwerk.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor Environmental Sciences van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

7.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

In de Faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica is veel aandacht voor kwa-liteitszorg. Het kwaliteitssysteem van de faculteit is gebaseerd op het universitaire kwaliteits-zorgsysteem dat in �005 door het College van Bestuur is vastgesteld. Het College van Bestuur van de Radboud Universiteit wil een sterkere nadruk op kwaliteitsborging bij de beoordeling. Regels voor de beoordeling worden opgesteld door de faculteit. De examencommissie is het uitvoerend toetsend orgaan. In de evaluatie van de stages wordt de beoordeling meegenomen. Door het College van Bestuur is een commissie kwaliteitsbeoordeling en toetsing ingesteld die aanbevelingen doet aan het college over het kwaliteitsbeleid. De ontwikkeling en imple-mentatie van het programmaspecifieke kwaliteitssysteem is nog gaande. De verwachting is dat het systeem in �007 geïmplementeerd zal zijn. De commissie heeft kennis kunnen nemen van documentatie hieromtrent. Zij constateert dat de opleidingen worden geëvalueerd op drie niveaus: het individuele cursusniveau, het niveau van een stage/masterthesis, en het totale programma.

Goedkeuring van het vakkenpakket loopt via de examencommissie. Conform facultaire richt-lijnen is in het OER vastgelegd dat 6 EC helemaal vrije ruimte is; de examencommissie toetst dan alleen het niveau van het vak dat de student wil kiezen. De opleiding wil uiteindelijk het portfoliosysteem invoeren in Nijmegen, waardoor studenten beter te volgen zijn.

Page 202: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�0� QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Studentleden van de opleidingscommissie zijn aanspreekpunt voor klachten van studenten. Regels omtrent klachtprocedures zijn vastgesteld in het OER. Studenten zijn vertegenwoor-digd in het docentenoverleg.

De opleiding evalueert structureel op cursusniveau, maar nog niet op curriculumniveau. Hier-aan wordt gewerkt, bleek in het gesprek met de opleidingscommissie. Het accent ligt op con-trole achteraf, maar naar de mening van de commissie zijn in het streven naar kwaliteitszorg ook duidelijk preventieve elementen ingebouwd. Het streven naar voortdurende kwaliteits-verbetering blijkt niet alleen uit het zelfevaluatierapport, maar sprak naar de mening van de commissie ook uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek.

SamenvattendDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd. Daarbovenop vindt evaluatie plaats op het indivi-duele cursusniveau en het niveau van een stage/masterthesis. Het streven naar voortdurende kwaliteitsverbetering blijkt niet alleen uit het zelfevaluatierapport, maar sprak naar de mening van de commissie ook uit de gesprekken tijdens het visitatiebezoek. In het kwaliteitszorgsysteem zijn preventieve elementen ingebouwd.

Oordeel commissie: goed

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Vroeger studeerde men nadrukkelijk Milieu-Natuurwetenschappen, nu is de milieutrack in een groter geheel opgegaan en bespreking van evaluaties van de onderwijsprogramma’s gebeurt dan ook voor alle opleidingen op het niveau van het onderwijsinstituut.

Dat de opleiding daadwerkelijk de resultaten van evaluaties gebruikt, blijkt onder andere uit het honoreren van de wens van studenten om meer vakken over milieu te krijgen in de bachelorfase. In de bacheloropleiding Biologie wordt men sterk biologisch opgeleid en is er verhoudingsgewijs minder aandacht voor het milieu. Het duurt anderhalf jaar voordat studen-ten met het milieuonderwerp te maken krijgen. De opleiding bekijkt momenteel de moge-lijkheid om er vroeger in het curriculum een in te voeren waarin er expliciet aandacht voor milieu komt. De commissie verwacht dat de opleiding ook zo adequaat zal optreden als er in de masteropleiding verbeterpunten naar voren komen.

De keuze van deze opleiding is om studenten diepte te bieden met specialisaties. Men streeft dus naar meer diepgang en profileren. Er zijn echter altijd ook studenten met een vraag in de breedte. De opleiding probeert deze studenten behulpzaam te zijn met externe stages. De opleiding streeft het volledige spectrum na. Men probeert voor de groep die binnen komt een zo goed mogelijk programma samen te stellen, maar aan de uitersten van het spectrum zitten natuurlijk altijd studenten die iets anders willen of verwachten.

De opleiding steunt het facultaire streven om komend jaar aparte minorprogramma’s op bachelorniveau te ontwikkelen, zodat de masteropleiding daarmee herkenbaarder wordt voor bachelorstudenten.

Page 203: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�03QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

SamenvattendResultaten van evaluaties worden aantoonbaar gebruikt om het programma te verbeteren.

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

ES is een kleine opleiding en er is dan ook sprake van korte lijnen tussen studenten en mede-werkers van de opleiding. Door de korte lijnen is er sprake van veel betrokkenheid over en weer, zowel bij docenten als bij studenten. Er is veel direct, informeel contact en studenten voelen zich door de staf serieus genomen, zo blijkt in de gesprekken met hen.

Het valt de commissie op dat door de opleiding geen alumnibeleid is geformuleerd en dat er weinig formeel contact wordt onderhouden met alumni. Hier blijkt al wel over te worden nagedacht. Bij het laatste lustrum is een alumnidag georganiseerd en daar zijn gesprekken geweest hoe contact te houden met elkaar. De informele contacten met afgestudeerden zijn echter goed en meer in het algemeen geldt dat ook voor de contacten met het afnemende beroepenveld. Het onderhouden van structurele contacten met het werkveld en de alumni acht de commissie belangrijk voor de terugkoppeling van informatie over praktijkervaringen en over ontwikkelingen in het beroepenveld. Die informatie is van belang voor de aansluiting van de opleiding op het beroepenveld.

SamenvattendAlumni en het beroepenveld worden niet officieel betrokken, maar informele contacten zijn intensief.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor Environmental Sciences van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

7.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

De commissie is tevreden over de kwaliteit van het afstudeerwerk. De scripties die zij las, vond zij over het algemeen informatief van karakter. Er was sprake van een duidelijke probleem-stelling, adequate werkwijze en goede gebruikmaking van relevante literatuur. De commis-sie plaatste wel herhaaldelijk kanttekeningen bij het taalgebruik en enkele scripties gaven de

Page 204: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�04 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

indruk dat er langer dan de formele tijdsduur aan gewerkt was. Meerdere studenten hebben een publicatie op hun naam staan, dikwijls in een gerenommeerd tijdschrift. De commissie vindt dit een bijzondere prestatie.

Afgestudeerden vinden snel een baan, zo bleek uit gesprekken met alumni. De vaardigheid om zich snel zelfstandig een nieuw onderwerp eigen te maken is onmisbaar, zo blijkt uit het gesprek met alumni. Eén alumnus werkt in een omgeving met veel collega’s met Fysische Geo-grafie. Sstudenten van deze masteropleiding hebben meer milieukundige vaardigheid, maar alumni van de masteropleiding ES hebben meer brede kennis. Alumni ervaren dit als een voor-deel en als kenmerkend voor de aanpak van de Radboud Universiteit. Hun brede oriëntatie komt hun in de werksituatie goed uit en komt ook goed over. Alumni waarmee de commissie sprak, gaven aan dat zij meer aandacht voor het opdoen van interdisciplinair-communicatieve vaardigheden op prijs zouden hebben gesteld.

SamenvattendDe gerealiseerde eindkwalificaties voldoen ruimschoots aan de doelstellingen.

Oordeel commissie: goed

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

De Radboud Universiteit maakt in de opgave van studentenaantallen voor Milieu-Natuur-wetenschappen geen onderscheid tussen bachelor- en masterstudenten. Dat maakt het lastig om zuivere cohorten samen te stellen. Van de huidige 38 studenten zijn er slechts tien ‘echte’ master-studenten, de rest heeft de bacheloropleiding of het schakelprogramma nog niet afgerond.

Voor het meten van onderwijsrendement werkt men met studierendementen die worden gerapporteerd aan het College van Bestuur. De commissie is uitgelegd dat het daarbij gaat om het aantal gerealiseerde studiepunten. ES is een kleine opleiding en daardoor kent elke docent alle studenten. Men weet dus van de voortgang van studenten, al kan dit niet worden gestaafd met cijfers. Er is weinig echte studievertraging, en waar studievertraging optreedt komt dat vaak door privéproblemen.

De gemiddelde studieduur is naar de mening van de commissie wat aan de lange kant, hoewel de gegevens lastig zijn te interpreteren. Studenten noch alumni ervaren dit als een probleem. De staf is zich hiervan bewust en probeert bij te sturen door studenten die te veel dreigen uit te lopen nadrukkelijker te wijzen op hun verantwoordelijkheid, zo bleek in het gesprek met docenten.

SamenvattendUit de stukken en het visitatiebezoek komen voor de commissie geen punten van zorg naar voren.

Oordeel commissie: voldoende

Page 205: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�05QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor Environmental Sciences van de Radboud Universiteit luidt: voldoende.

7.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

De Radboud Universiteit werkt samen met de Universiteit van Duisburg-Essen in het pro-gramma Transnational ecosystem based Water Management (TWM).“The programme includes a profile in Transnational ecosystem-based Water Management (TWM). This profile has a special position within the MSc programme because it was developed in coopera-tion with the University of Duisburg-Essen, partly funded by the INTERREG IIIb programme of the European Union. The profile has been accredited as a separate MSc programme in Germany. Students participating in the TWM programme are enrolled at both universities.”De instroom in TWM is momenteel achttien studenten, voornamelijk afkomstig uit Duits-land en Nederland. Er is voor deze mastervariant vooral in Duitsland en Nederland geworven. Het subsidiegeld is gericht op de EU-regio en daardoor mag men eerst alleen in de EU-regio gaan werven. Inmiddels zijn er nu ook aanvragen voor inschrijvingen uit onder andere China en de VS. Deze aanvragen hebben nog niet geleid tot plaatsingen. Bij de toelating van buiten-landse studenten wil men echt studenten selecteren, en voorkomen dat één land de groep gaat domineren. Men wil nadrukkelijk het hele plaatje laten zien.

Goede Engelse taalvaardigheid is een must, zo stellen alumni. Ook aandacht voor intercultu-rele communicatie wordt erg belangrijk gevonden. De visie van een Egyptenaar op veiligheid wijkt immers erg af van de visie van bijvoorbeeld een Nederlander. Hoe leidt je mensen op zodanig dat ze een gezamenlijk referentiekader hebben, en toch tegelijkertijd in hun opleiding praktische knowhow meekrijgen om er in hun eigen gebied mee aan de slag te kunnen? Hier is bij ES steeds meer aandacht voor. Studenten waarderen het dat de masteropleiding in het Engels is. Het niveau van de Duitse en Nederlandse studenten die deelnemen aan TWM is ongeveer gelijk. In Duitsland wordt het onderwijs gegeven volgens een meer klassieke methode. Bij ES is het onderwijs opgedeeld in blokken van een maand waarin je geacht wordt veel zelf te lezen en er wordt in projecten samengewerkt. Bij de Universiteit van Duisburg-Essen is er een lang-durige collegereeks, afgesloten met een tentamen.

Page 206: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�06 QANU / Milieuwetenschappen, Radboud Universiteit Nijmegen

Overzicht beoordelingen masteropleiding Environmental Sciences van de Radboud Universiteit

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Goed�. Niveau Voldoende3. Oriëntatie Goed

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Goed5. Relatie doelstellingen en programma Voldoende6. Samenhang programma Voldoende7. Studielast Goed8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Voldoende11. Beoordeling en toetsing Goed

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Goed13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Voldoende

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Excellent16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Goed

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Voldoende

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Goed�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de masteropleiding Environmental Sciences op alle zes de onderwerpen voldoet, is de conclusie dat het totaal oordeel over deze opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 207: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�07QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

8. Masteropleiding Sustainable Development Universiteit Utrecht

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Sustainable Development CROHO-nummer: 60810Niveau: master Oriëntatie: woStudielast: 1�0 EC Graad: Master of ScienceVariant(en): voltijdsLocatie(s): UtrechtEinddatum accreditatie: 31 december �008

8.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De masteropleiding Sustainable Development is een van de tien masteropleidingen van de Gra-duate School of Geosciences van de Faculteit Geowetenschappen van de Universiteit Utrecht. De masteropleiding onderscheidt drie tracks: Energy and Resources, Land Use, Environment & Biodiversity en Environmental Policy & Management. Het laatste track is maatschappij-wetenschappelijk; de eerste twee zijn natuurwetenschappelijk. In september start een nieuwe track: International and European Environmental Law. Deze track zal worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de afdeling Rechtsgeleerdheid van de Faculteit Rechtsgeleerdheid, Economie, Bedrijf en Organisatie. De tweejarige masteropleiding is een van de vijftien prestigemasteropleidingen die door de Universiteit Utrecht worden aangeboden. Het onderwijsprogramma is een samenwerkings-verband van drie onderzoeksgroepen, namelijk Environmental Science en Environmental Studies & Policy, beide van het departement Innovatie- en Milieuwetenschappen van de Faculteit Geowetenschappen, en als derde de onderzoeksgroep van Science, Technology & Society van het departement van Scheikunde van de Faculteit Natuurwetenschappen. Alle drie de onderzoeksgroepen participeren in het Copernicus Research Institute for Sustaina-ble Development and Innovation. De universiteit heeft vanwege pragmatische en inhou-delijke (vasthouden aan multidisciplinariteit) redenen gekozen voor één masteropleiding met drie tracks in plaats van drie masteropleidingen; een tweede reden voor deze keuze is de koppeling met het Copernicus Onderzoeksinstituut. In �005 zijn totaal 47 studenten in de drie tracks ingestroomd (respectievelijk �1, 10 en 16), in �006 in totaal 45 studenten, waarvan elf studenten uit het buitenland. De opleiding gaat uit van een minimale omvang van drie keer twintig studenten. De verwachting is dat in het komende jaar totaal circa zes-tig studenten zullen instromen. Op 1 augustus �006 stonden 73 studenten ingeschreven; op 1 februari �007 95 studenten.

ZelfevaluatieHet zelfevaluatierapport bestaat uit een algemeen deel en een hoofdstuk dat ingaat op de verschillende facetten. De tekst van het zelfevaluatierapport is besproken met verschillende betrokken personen (collega-docenten, alumni, studenten) en instanties (opleidingscommis-sies, -besturen en facultaire en universitaire bestuurlijke teams) en goedgekeurd door het facul-teitsbestuur. Het zelfevaluatierapport bood de commissie inzicht in (de organisatiestructuur

Page 208: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�08 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

van) de master. Naar de mening van de commissie is het zelfevaluatierapport informatief en open en geeft het zelfevaluatierapport een helder beeld van de opleiding.

8.0. Afbouw ongedeelde opleiding

Op 1 september �007 loopt de mogelijkheid af om volgens het oude doctoraalprogramma af te studeren. Op 1 september �006 stonden bij milieuwetenschappen nog twaalf studenten ingeschreven in de ongedeelde doctoraalopleidingen. Aan studenten die in principe alleen nog hun afstudeeronderzoek moeten afronden, maar om bepaalde redenen zijn vastgelopen, heeft de opleiding de mogelijkheid gegeven specialistische, individuele begeleiding te krijgen van een externe deskundige, om alsnog op tijd hun doctoraaldiploma te halen. Aan studenten die waarschijnlijk niet klaar zijn voor 31 augustus �007 heeft de opleiding de mogelijkheid gebo-den (onder voorwaarden) een bachelordiploma te halen.

8.2. Beoordelingskader

8.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

Het zelfevaluatierapport geeft het volgende mission statement over de doelstellingen van de masteropleiding Sustainable Development:“To educate academics who will be able to make a substantial contribution to the transition to a sustainable society through their scientific research and their skills in the area of societal inter-vention.”De belangrijkste doelstelling van de masteropleiding is wetenschappelijke analyse van het complexe veranderingsproces naar een duurzame maatschappij. De masteropleiding besteedt daarbij niet alleen aandacht aan analyse en evaluatie van het proces, maar ook aan de wijze waarop deze maatschappelijke en technische veranderingen kunnen worden bewerkstelligd. Het programma gaat uit van een multidisciplinaire benadering in combinatie met verdieping via specifieke tracks. In het onderwijs wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan het internatio-nale karakter van duurzaamheidsproblematiek.

De masteropleiding leidt studenten op voor een vervolgtraject richting PhD of een carrière als onderzoeker bij een universiteit of onderzoeksinstelling of functies op academisch niveau in (overheids)beleid, bedrijfsleven of management. Afgestudeerden van de masteropleiding wor-den geacht in staat te zijn om het onderwerp duurzame ontwikkeling te doorgronden zowel vanuit natuurwetenschappelijk oogpunt als vanuit maatschappijwetenschappelijk oogpunt. Zij beschikken over de kennis en vaardigheden om een wetenschappelijk debat aan te gaan over duurzame ontwikkeling, om in relatie tot duurzame ontwikkeling zelfstandig onafhankelijk en creatief wetenschappelijk onderzoek op te zetten en uit te voeren en in staat inhoudelijke kri-tiek te leveren op wetenschappelijk werk van anderen. Verder zijn zij in staat om – schriftelijk en mondeling – te communiceren over zowel de natuurwetenschappelijke kant van het thema duurzame ontwikkeling als de maatschappijwetenschappelijke kant en om de resultaten van

Page 209: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�09QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

wetenschappelijk onderzoek neer te leggen in de vorm van een wetenschappelijk artikel c.q. wetenschappelijke publicatie.

De opleiding ziet ‘duurzame ontwikkeling’ vooral als een optimaliseringsvraagstuk. De oplei-ding wil dat haar afgestudeerden in staat zijn om bij te dragen aan de transitie naar duurzaam-heid hetzij door eigen onderzoek (aan een universiteit of in een andere context) hetzij in beleid en management. De naamstelling ‘Sustainable Development’ duidt naar de mening van de commissie op een focus die heel goed past binnen het domein als geschetst in het zelfevaluatie-rapport, en overeenkomt met de eisen van het domeinspecifiek referentiekader. De commissie constateert dat deze focus ook geheel in lijn is met de geest van de aanbevelingen van de visi-tatiecommissie �001-�00�, die alle milieuwetenschappelijke opleidingen de suggestie meegaf om zich nadrukkelijker met ‘Duurzame Ontwikkeling’ bezig te houden. De commissie vindt de eindtermen een heldere uitwerking en goede concretisering van de doelen en ambities van de master. Naar haar mening komen de eindtermen overeen met de eisen van het domeinspe-cifiek referentiekader.

Contacten met het afnemend veld bestaan uit incidentele contacten met werkgevers en alumni in de eigen netwerken van de staf en op de contacten met stagebegeleiders. De commissie constateert dat het contact met het afnemend beroepenveld te weinig gestructureerd is. De opleiding is het hiermee eens en meldt dat er plannen zijn om hier op korte termijn verande-ring in te bewerkstelligen, onder andere door een structureel contact met de vereniging van afgestudeerden op te zetten.

SamenvattendDe masteropleiding beoogt wetenschappelijke analyse van het complexe veranderingsproces richting duurzaamheid, inclusief de wijze waarop deze maatschappelijke en technische veran-deringen kunnen worden bewerkstelligd. Naar de mening van de commissie voldoen de eind-termen aan de eisen van het domeinspecifiek referentiekader. Het contact met het afnemend beroepenveld behoeft verbetering.

Oordeel commissie: voldoende

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

De opleiding is een tweejarige masteropleiding in de Milieuwetenschappen. Voor eisen met betrekking tot kennis en vaardigheden wordt uitgegaan van de Dublin Descriptors; in het zelf-evaluatierapport wordt ook aangegeven in welke cursussen de eindtermen aan de orde komen. De commissie is op basis van het onderwijsmateriaal dat zij heeft ingezien en de gesprekken die zij gevoerd heeft met studenten en docenten van mening dat de eindtermen goed uitgewerkt zijn en een goed niveau weerspiegelen. Alleen de uitwerking van het aspect oordeelsvorming is naar haar mening nog te vaag.

De opleiding wil het liefst dat studenten ook hun keuzevakken bij andere opleidingen op mas-terniveau volgen. Een keuzevak op bachelorniveau kan alleen als het een derdejaarsvak is.

Page 210: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�10 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De masteropleiding is een van de prestigemasteropleidingen van de Universiteit Utrecht. De opleiding wil internationaal toonaangevend zijn, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en uit de gesprekken met het management en docenten. De commissie heeft hier waardering voor.

De commissie vindt de eisen met betrekking tot het afstudeerproject zoals genoemd in het zelf-evaluatierapport té ambitieus. Het ambitieniveau is, zo blijkt uit het gesprek, vooral bedoeld om studenten te prikkelen. Het is dus niet zo dat ze aan alle eisen moeten voldoen, maar wel worden alle punten met de studenten besproken.

SamenvattendDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten goed aan de Dublin Descriptors. De master-opleiding is een van de prestigemasteropleidingen van de Universiteit Utrecht. De opleiding wil internationaal toonaangevend zijn. Naar de mening van de commissie zijn de eindtermen goed uitgewerkt en weerspiegelen zij een hoog ambitieniveau.

Oordeel commissie: goed

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

Het zelfevaluatierapport meldt dat de eindkwalificaties zijn afgeleid van eisen voor een posi-tie als academisch onderzoeker (PhD) of voor een positie als een professional op academisch niveau, zowel nationaal als internationaal. Het valt de commissie op dat de masteropleiding zichzelf nadrukkelijk presenteert als een tweejarige onderzoeksmasteropleiding1). De master onderscheidt drie tracks, waarvan een als een maatschappijwetenschappelijke track kan wor-den aangemerkt en twee als natuurwetenschappelijk. Impliciet biedt de opleiding daarmee een tweejarige maatschappijwetenschappelijke masteropleiding aan. Dit vindt zijn rechtvaardiging – aldus de opleiding – in het feit dat het hier nadrukkelijk om een onderzoeksmasteropleiding gaat. Het gaat hier dus niet om een louter maatschappij- of natuurwetenschappelijke master-opleiding, maar om een gecombineerde masteropleiding.

1) In dit rapport is sprake van een researchmaster Sustainable Development. De commissie neemt hier de naam-geving van de opleiding uit het zelfevaluatierapport over. Hiermee wordt niet bedoeld dat het hier gaat om een researchmaster zoals die na het positief doorlopen van een daartoe ingerichte beoordeling door de NVAO in het CROHO kunnen worden geregistreerd. De commissie heeft de opleiding beoordeeld aan de hand van het NVAO beoordelingskader voor bestaande opleidingen. Zij is niet in de positie om een uitspraak te doen over het bijzondere kenmerk “onderzoeksmaster” waarover de NVAO adviseert aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Op grond van dat advies wordt de desbetreffende opleiding opgenomen in een algemene maatregel van bestuur (AMvB), zoals bedoeld in artikel 7.4a, vijfde lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De NVAO hanteert een apart kader voor de beoordeling van onderzoeks-masters in deze wettelijke zin. Deze opleiding is dus géén onderzoeksmaster in de zin van deze regelgeving.

Page 211: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�11QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Docenten zijn unaniem van mening dat het belangrijk is dat er ruimte blijft voor verschillende invullingen van het begrip duurzame ontwikkeling en dat elke discipline het begrip moet ‘verta-len’ voor zijn eigen specifieke vakgebied. In de afzonderlijke deelonderzoeken kunnen docenten inderdaad de diepgang behouden die zij nastreven. De commissie waardeert dat de doelstellingen van de masteropleiding ook een ambitie weerspiegelen, zoals het opleiden van getalenteerde en gefascineerde onderzoekers en het streven naar een programma met minimaal 35% studenten uit het buitenland. Als een van de prestigemasteropleidingen krijgt de opleiding ook extra geld, dat onder andere gebruikt wordt om studenten uit het buitenland een beurs te verstrekken.De alumni komen tot nog toe terecht in onderzoek en in de consultancysfeer. De eindtermen zijn hierop toegesneden. Uit het gesprek met alumni bleek dat zij allen na hun afstuderen vlot werk hebben gevonden. De commissie is hier tevreden over.

SamenvattendDe masteropleiding leidt op tot een positie als onderzoeker (PhD) of als professional op aca-demisch niveau. In de ogen van de commissie is de masteropleiding Sustainable Development duidelijk een masteropleiding met hoge ambities.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding Sustainable Development aan de Universiteit Utrecht luidt: vol doende.

8.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

De masteropleiding heeft een sterk analytisch en onderzoeksgericht karakter. Het onderwijs van de masteropleiding Sustainable Development wordt aangeboden in samenhang met het onderzoek van het Copernicus Research Institute for Sustainable Development and Innova-tion, hier kortweg Copernicus Instituut genoemd. Het Copernicus Instituut voert onderzoek uit naar processen en kansen voor innovatie richting duurzaamheid. Het onderzoek van het instituut is in de laatste visitatie als zeer goed tot uitstekend gekwalificeerd. De aansluiting bij ontwikkelingen aan de frontlijn van de wetenschapsontwikkeling op dit domein is naar de mening van de commissie verzekerd. Dit blijkt naar haar mening ook uit de positie die onder-zoekers van het instituut innemen in belangrijke internationale onderzoek-beleidsinterfaces als het Intergovernmental Panel on Climate Change.

Page 212: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�1� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Uit het gesprek met de masterstudenten blijkt dat met de invoering van de bachelor-master-structuur meer aandacht aan het aanleren van methodologische vaardigheden wordt besteed dan in het oude doctoraalprogramma. Hoewel er geen specifieke algemene cursus over metho-dologie wordt aangeboden, is het aanleren van methodologie verwerkt in de inhoud van het onderwijsprogramma van enkele cursussen. Studenten noemden in het gesprek met de visita-tiecommissie voorbeelden van cursussen waarin methodologische aspecten nadrukkelijk aan de orde komen. Een tweede plek waar studenten met methodologische aspecten te maken krijgen is het researchproject. Studenten werken dan de hele tijd met een professor samen. Dat wordt door studenten ervaren als een waardevol proces, dat hen onder andere leert hoe onderzoek moet.

De vaardigheden nodig voor het functioneren in een onderzoeksomgeving krijgen naar de mening van de commissie ruime aandacht in zowel de eindtermen van de opleiding als in de concrete vakken. Docenten melden de commissie dat de opleiding inmiddels totaal aan tien afgestudeerden van haar eigen opleiding een PhD-positie heeft kunnen aanbieden. De verban-den met de actuele praktijk van de relevante beroepen had naar de mening van de commissie in de zelfstudie beter kunnen worden aangegeven.

SamenvattendHet onderwijs van de masteropleiding Sustainable Development wordt aangeboden in samen-hang met het onderzoek van het Copernicus Instituut dat in de laatste visitatie als zeer goed tot uitstekend gekwalificeerd is. De vaardigheden nodig voor het functioneren in een onder-zoeksomgeving krijgen naar de mening van de commissie ruime aandacht.

Oordeel commissie: goed

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

Het zelfevaluatierapport informeerde de commissie over de wijze waarop doelstellingen en eindkwalificaties zijn vertaald naar cursusniveau.

Het (huidige) programma kent een algemeen deel en een specialisatiedeel langs de drie al eer-der genoemde tracks. De opleiding wil studenten met een duidelijk profiel op de markt zetten, vandaar een deels separate invulling van het programma per track. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat naast 37,5 EC theoretisch verdiepende elementen totaal nog ��,5 EC methodolo-gisch verdiepende elementen en 15 EC keuze-elementen worden aangeboden voordat de stu-dent aan de integrerende thesis toekomt. Studenten besteden ongeveer driekwart jaar aan hun masterthesis, zo blijkt uit de documentatie en wordt bevestigd door de studenten.

In het programma is ruimte voor keuzevakken. Uit het gesprek met de examencommissie bleek dat de opleiding heldere en concrete criteria hanteert voor wat betreft de keuze-elementen. De opleiding werkt met een lijst met keuzevakken die goedgekeurd zijn door de examencommis-sie. Kiest een student een van deze vakken, dan is de opleiding per definitie akkoord. Wil een

Page 213: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�13QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

student een vak buiten deze lijst kiezen, dan wordt het niveau en de aansluiting met de studie beoordeeld door de trackcoördinator. De commissie is van mening dat de opleiding zowel wat niveau als oriëntatie en terreinafbakening betreft een goede concretisering biedt van de eind-kwalificaties.

Studenten wordt geleerd wat het concept duurzame ontwikkeling inhoudt en wat de daarbij behorende paradigma’s zijn. In het programma is veel reflectie op het begrip in de cursussen ingebed. De ene docent heeft een meer natuurwetenschappelijke visie op duurzame ontwik-keling en de andere docent een meer maatschappijwetenschappelijke visie. In de Copernicus Colloquia, de debatreeks van het Copernicus Instituut, vindt het debat hierover plaats; stu-denten zijn hiervoor uitgenodigd. Naar de mening van de commissie biedt de masteropleiding naast een goede bèta- gammabalans en een doordachte opbouw rondom het concept duur-zame ontwikkeling.

SamenvattendHet programma kent een algemeen deel en een specialisatiedeel langs drie tracks. Naar de mening van de commissie biedt de masteropleiding naast een goede bèta- gammabalans een doordachte opbouw van het programma rondom het concept duurzame ontwikkeling. De opleiding hanteert heldere en concrete criteria voor wat betreft de keuze-elementen en biedt naar de mening van de commissie zowel wat niveau als oriëntatie en terreinafbakening betreft een goede concretisering van de eindkwalificaties.

Oordeel commissie: goed

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

Met de invoering van de bachelor-masterstructuur is deels vanuit pragmatische overwegingen (drie aparte opleidingen zouden ieder voor zich te klein zijn geweest om te kunnen overleven) en deels vanuit ideologische overwegingen (vasthouden van multidisciplinariteit) besloten om in plaats van drie losse opleidingen te kiezen voor één masteropleiding waarbinnen meerdere tracks gevolgd kunnen worden. Een andere overweging was de wens van de opleiding om het onderwijs te kunnen koppelen aan het onderzoek van het Copernicus Instituut met de nadrukkelijke bedoeling om talenten die in de masteropleiding naar boven komen voor het onderzoeksinstituut te behouden. De tracks zijn de onderzoekslijnen bij het onderzoeksinsti-tuut. Docenten zien de masteropleiding als één masteropleiding Sustainable Development met drie tracks, en niet als drie verschillende masteropleidingen. Studenten zijn het hiermee eens. De commissie constateert dat studenten in elk van de drie tracks een inhoudelijk samenhan-gend programma volgen. De drie tracks zijn consistent opgebouwd in een logische samenhang van cursussen.

Studenten volgen voor een deel een gemeenschappelijk programma (drie modulen, totaal ��,5 EC). De rest van het programma is trackspecifiek. Alle tracks besteden aandacht aan de plaats van hun specifieke thema in het veld van Sustainable Development. In de track Energy and Resources is de benadering gekoppeld aan een sterk op energietransities gericht onderzoekspro-gramma, met zeer relevante focussen. De track Land Use, Environment & Biodiversity biedt een breed natuurwetenschappelijk subprogramma met een focus op duurzaamheid (zowel het assessment daarvan als uitdagingen terzake). Environmental Policy & Management ten slotte

Page 214: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�14 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

is erop gericht hoe nieuwe maatschappelijke structuren duurzaamheid dichterbij zouden kun-nen brengen, gebaseerd op een geïntegreerde analyse met aandacht voor beleidsaspecten en bestuurskundige alternatieven.

SamenvattendAlle tracks volgen voor een deel een gemeenschappelijk programma (drie modulen, totaal ��,5 EC). De rest van het programma is trackspecifiek. De commissie constateert dat studenten in elk van de drie tracks een inhoudelijk samenhangend programma volgen. De drie tracks zijn consistent opgebouwd in een logische samenhang van cursussen.

Oordeel commissie: voldoende

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Het programma is bewust zo opgebouwd dat er geen belemmeringen hoeven te zijn bij een redelijke studiebelasting. Het niveau stijgt naarmate de masteropleiding vordert, maar hoe-wel de feitelijke studiebelasting zwaarder is dan beoogd, vinden studenten het niet te zwaar. Wel merken zij op dat het een groot verschil is met de studielast die zij ervaren hebben in de bachelorfase. De studenten ervaren de literatuur en de examens als challenging. Volgens hen verschilt de studielast per cursus.

Uit de gesprekken met docenten blijkt dat het label ‘prestigemasteropleiding’ vooral iets zegt over het internationale karakter van de masteropleiding en de link met onderzoek, en niet zozeer een verzwaard programma betreft – al wordt wel begrepen dat een dergelijke aanduiding verplichtingen schept ten aanzien van het niveau. Prestigemasteropleidingen scoren gemiddeld een studiebelasting van 37-40 uur per week. Studenten van de masteropleiding Sustainable Development besteden gemiddeld genomen meer dan veertig uur per week aan hun studie, zo bleek tijdens het visitatiebezoek. Uit de evaluatie over het studiejaar �005-�006 wordt aange-geven dat de studielast van een zestal vakken te hoog is. Zolang er echter geen klachten bin-nenkomen over een te hoge studielast, ziet de opleiding in deze evaluatiescore geen aanleiding om iets aan de studiebelasting te doen. Studenten die kiezen voor een ‘prestige master’ zijn over het algemeen bovengemiddeld geïnteresseerd en daarom ook bereid meer tijd in hun studie te steken. Studenten waar de commissie mee sprak vonden de zwaardere studielast geen pro-bleem. Ook in de ogen van de commissie is een iets zwaardere studiebelasting niet werkelijk problematisch, al helemaal niet in een opleiding met de ambities op internationaal niveau.

De masteropleiding is volledig in het Engels. Dat betekent dat er eisen gesteld worden aan de Engelse taalvaardigheid van studenten en docenten. In de praktijk blijkt het niveau Engels soms toch onvoldoende. De opleiding overweegt nu een taaltest in te stellen voor de eigen, Neder-landstalige studenten, iets wat op dit moment binnen de Universiteit Utrecht niet geoorloofd is op grond van universitaire richtlijnen. Studenten die moeite hebben met het Engels kun-nen op eigen kosten een talencursus volgen bij het Taalinstituut van de Universiteit Utrecht. Tijdens het visitatiebezoek bleek dat het College van Bestuur had besloten dat studenten een betaalbare cursus kunnen gaan volgen in tien verschillende talen, inclusief Nederlands (voor buitenlandse studenten) en Engels.

Page 215: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�15QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Studenten met te weinig wiskundige kennis krijgen extra aandacht in de cursus Sustainable Development: an integrated systems approach’. Naar de mening van de commissie zit hier een element in van verzwaring van de studielast voor de betreffende groep studenten.

De universiteit kent twee instapmomenten. Uit het gesprek met de studenten bleek dat stu-denten die van deze regeling gebruikmaken soms problemen met de studeerbaarheid onder-vinden en een grotere kans hebben studievertraging op te lopen, omdat in het onderwijs soms verwezen wordt naar cursussen die in het eerste halfjaar hebben plaatsgevonden. Studenten die in februari instromen worden geacht eventuele leemten in kennis zelf op te vangen. De com-missie vraagt hier aandacht voor.

SamenvattendHet programma is zo opgebouwd dat er geen belemmeringen hoeven te zijn bij een redelijke studiebelasting. Hoewel de feitelijke studiebelasting zwaarder is dan beoogd, lijkt dat voor de studenten die de commissie heeft gesproken geen probleem. In de ogen van de commissie is een iets zwaardere studiebelasting niet werkelijk problematisch, al helemaal niet in een oplei-ding met ambities op internationaal niveau, maar zij is wel van mening dat de opleiding de studielast goed in de gaten moet houden.

Oordeel commissie: voldoende

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

De opleiding kent een zeer diverse instroom. In principe biedt een Nederlands bachelor-diploma toegang tot de masteropleiding Sustainable Development. De enige voorwaarde die de opleiding stelt, is dat studenten in hun vooropleiding aandacht hebben besteed aan het thema milieu, liefst in de vorm van een minor, en dat onderzoeksvaardigheden zijn opgedaan. Studen-ten moeten deze punten kunnen aantonen in een schriftelijke motivatie. Alleen studenten die voldoende theoretisch onderlegd zijn en in hun bacheloropleiding voldoende onderzoeksvaar-digheden hebben opgedaan worden toegelaten. Afgestudeerden van de bacheloropleidingen Milieuwetenschappen hebben direct toegang tot de masteropleiding Sustainable Development. Op dit moment is de masteropleiding Sustainable Development de enige masteropleiding die aansluit op de bacheloropleiding Milieu-Maatschappij- en Milieu-Natuurwetenschappen. Zodra studenten ook naar een andere masteropleiding kunnen doorstromen, kunnen de eisen voor toelating aangescherpt worden. De commissie is het hiermee eens.

De voorkennis die van studenten gevraagd wordt verschilt per track. In het geval dat deficiënties worden geconstateerd, kan de student een premasteropleiding op maat volgen. Studenten krijgen in dat geval van de toelatingscommissie te horen welke (maximaal vier) vakken zij moeten volgen om hun deficiënties weg te werken voordat zij aan de masteropleiding kunnen deelnemen. De commissie is het hiermee eens. Deze regeling geldt overigens niet voor buitenlandse studenten.

Een prestigemasteropleiding is een opleiding die potenties heeft om uit te groeien tot een inter-nationale toonaangevende masteropleiding met een duidelijke link naar onderzoek. Het univer-sitaire streefgetal voor prestigemasteropleidingen is om eenderde instroom uit het buitenland te

Page 216: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�16 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

halen. Van de 88 studenten die nu bij de masteropleiding staan ingeschreven, komen �8 uit het hbo, zes uit andere universiteiten en �4 studenten (�7,4%) zijn afkomstig uit het buitenland. Het aantal buitenlandse studenten is daarmee net onder de eigen maat, maar vanuit het buitenland is grote belangstelling voor de opleiding, zo blijkt tijdens de visitatie. De ervaring leert echter dat uiteindelijk slechts 15 à �0% van de toelatingsverzoeken in de masteropleiding zal instromen. Studenten uit het buitenland kijken ook waar ze financiering kunnen krijgen. De opleiding is dan ook erg verheugd dat zij aan negen buitenlandse studenten een studiebeurs kan aanbieden van € 5.000,- per jaar, en zelfs aan één excellente student een beurs van € 16.000,- per jaar.

Buitenlandse studenten komen uit alle continenten, alleen Afrika is ondervertegenwoordigd. De bonte verzameling van nationaliteiten werkt erg positief zowel voor studenten als docenten, zo blijkt in de gesprekken. De opleiding heeft de ervaring dat studenten van andere universiteit een frisse inbreng hebben door hun andere achtergrond en kennis. Dit wordt gezien als een mooie aanvulling op de inbreng van de ‘eigen’ studenten. Buitenlanders zijn gemiddeld iets beter en springen er vaak positief uit, maar studenten van andere opleidingen zijn zeker niet altijd beter dan eigen studenten, is de ervaring van de opleiding. In de track Environmental Policy and Management doen de eigen studenten het wel beter dan andere studenten, zo blijkt uit de resultaten van de studenten in het studentvolgsysteem.

Het aantal instromende studenten vanuit het hbo is de laatste jaren licht afgenomen. In prin-cipe worden hbo’ers toegelaten mits de student (al of niet na het volgen van de premaster) aan de toelatingseisen kan voldoen. Bij twijfel daaraan vindt geen toelating plaats. De praktijk wijst uit dat het voor de meeste hbo’ers niet eenvoudig is om het programma succesvol te volgen en te voltooien. Veel afgestudeerden van het hbo hebben achterstanden in onderzoeks-vaardigheden en/of kennis en in Engelse taalvaardigheid. Ook missen zij vaak het vermogen tot academisch en analytisch denken op abstract niveau.

De Universiteit Utrecht biedt masterstudenten de mogelijkheid om in het eerste jaar in plaats van augustus in februari in te stromen. De opleiding zelf vindt deze universitaire regeling niet ideaal. Studenten delen die mening. De opleiding wijst studenten op de nadelen van halverwege instromen. Buitenlandse studenten wordt het in ieder geval afgeraden om halverwege het jaar in te stromen, omdat het dan kan gebeuren dat ze voor één vak terug moeten komen. De commissie is van mening dat twee instroommomenten eigenlijk alleen goed kan als gewerkt wordt met een rondlopend programma, dat wil zeggen dat modulen tweemaal per jaar worden aangeboden. De opleiding is het hiermee eens, maar zegt dit in de huidige situatie niet te kunnen realiseren.

Ook studenten die hun bacheloropleiding nog niet hebben afgerond, maar wel voor alle ver-plichte vakken geslaagd zijn en minder dan 15 EC van hun afstuderen verwijderd zijn, kunnen gebruikmaken van het instroommoment in februari. Zij moeten dan wel binnen zes maanden hun bachelordiploma gehaald hebben. De commissie vindt dit een voorbeeld van best practice voor de zachte knip.

Studenten melden unaniem dat de inhoud van het onderwijs en de aansluiting met de voor-gaande opleiding bepalend zijn geweest bij de keuze van de master. Ook interdisciplinariteit wordt genoemd, en de hoeveelheid keuzeruimte met de mogelijkheid om daarin bètavakken te volgen. Alle studenten vinden dat hun verwachtingen uitgekomen zijn. In de overweging speelde welke onderzoekers van naam in het aanpalend instituut werkzaam zijn, geen rol. Vaak weten aankomende studenten dat ook niet. Maar naarmate de studie in de masteropleiding vordert, krijgen ze hier wel meer oog voor, en ook voor de waarde die het heeft om college te

Page 217: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�17QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

volgen bij mensen van naam. Naar de mening van de commissie is het bij een researchmaster-opleiding van belang te weten wie de toonaangevende onderzoekers zijn.

De opleiding verwacht het komend jaar per track twintig studenten binnen te halen (conform het streefniveau). Voor de nieuwe track die in september van start gaat verwacht de opleiding tien tot twaalf studenten. Door vakken van de masteropleiding Sustainable Development te verbinden met andere opleidingen probeert de opleiding meer studenten tegelijk in de vakken te krijgen. Ook wordt geprobeerd combinaties te maken tussen de tracks en om keuzevakken van de eigen studenten te combineren met keuzevakken van andere tracks.

SamenvattendDe masteropleiding stelt als toelatingseis een Nederlands bachelordiploma of daaraan gelijk-waardig diploma. Ook studenten die hun bacheloropleiding nog niet hebben afgerond, maar wel voor alle verplichte vakken geslaagd zijn en minder dan 15 EC van hun afstuderen verwij-derd zijn, kunnen gebruikmaken van het instroommoment in februari. Zij moeten dan wel binnen zes maanden hun bachelordiploma gehaald hebben. De voorkennis die van studenten gevraagd wordt verschilt per track. Ingeval deficiënties worden geconstateerd kan de student een premasteropleiding op maat volgen in maximaal vier vakken. Bij twijfel volgt geen toela-ting. Het eerste jaar kent twee instroommomenten (universitaire regel). Naar de mening van de commissie is er sprake van een zorgvuldige toelatingsprocedure met heldere beslisregels.

Oordeel commissie: goed

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

De masteropleiding Sustainable Development omvat 1�0 EC. Zij voldoet hiermee aan de formele eisen van een natuurwetenschappelijke masteropleiding.

Het valt de commissie op dat de maatschappijwetenschappelijke track hierdoor ook tweejarig is. De commissie vindt dit een goede zaak.

SamenvattendDe masteropleiding Sustainable Development voldoet aan formele eisen voor natuurweten-schappelijke masteropleidingen met betrekking tot de omvang van het curriculum.

Oordeel commissie: voldoet

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

De opleiding streeft ernaar studenten een inspirerend studieklimaat aan te bieden. Het didac-tisch concept gaat uit van probleemgeoriënteerd onderwijs en activerend leren. Deze elemen-ten uit het didactisch concept zijn in het zelfevaluatierapport doorvertaald naar doelstellingen. Er wordt gebruikgemaakt van meerdere werkvormen om deze doelstelling te bereiken. Naar de

Page 218: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�18 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

mening van de commissie is de masteropleiding gericht op relevante problemen en hun oplos-sing. Zij constateert een nadruk op het beoefenen van de vaardigheden (zowel professionele als academische) tijdens het programma. De commissie heeft hier waardering voor.

De commissie constateert op basis van het zelfevaluatierapport en de gesprekken met studen-ten dat er over het algemeen sprake is van erg weinig contacturen in de master. Studenten zelf vinden de contacturen erg waardevol, melden zij de commissie. Sommige cursussen kun je naar hun mening weliswaar ook heel goed zelf doen, maar je hebt docenten en andere studenten nodig om te kunnen discussiëren. Bovendien leren studenten veel van elkaar. Het zelfevalua-tierapport laat zien dat er tussen de drie tracks grote verschillen zijn wat betreft de verhouding tussen zelfstudie en contacturen. In het gesprek met de opleidingscommissie wordt duidelijk dat de verschillende onderwijstracks bottom up zijn opgezet vanuit bestaande leerstoelgroepen en dat tussen de verschillende leerstoelgroepen verschil van mening is over het gewenste aantal contacturen. De opleidingscommissie heeft de grote verschillen in zelfstudietijd zelf ook al geconstateerd en het punt voor verdere actie doorgegeven aan de opleidingscoördinatoren en de opleidingsdirecteur. De commissie is hier tevreden over.

De commissie constateert dat er problemen geconstateerd zijn bij het vinden van keuzevakken in het Engels. Dit beperkt de keuzemogelijkheden van voornamelijk buitenlandse studenten. De opleiding is het hiermee eens en geeft aan dat hieraan gewerkt wordt.

SamenvattendHet onderwijs gaat uit van probleemgeoriënteerd onderwijs en activerend leren. Deze ele-menten uit het didactisch concept zijn doorvertaald naar doelstellingen. Naar de mening van de commissie is de masteropleiding gericht op real world problems en hun oplossing met een nadruk op het beoefenen van de vaardigheden. Het aantal contacturen is niet in alle tracks gelijk en kan naar de mening van de commissie hier en daar omhoog.

Oordeel commissie: voldoende

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Voor de beoordeling maakt de masteropleiding gebruik van meerdere toetsvormen. Het sys-teem van beoordeling wordt in het zelfevaluatierapport in extenso en per vak inzichtelijk weer-gegeven. Examinering vormt daarvan een onderdeel, naast een per vak uiteenlopend paper assignment (individueel dan wel groepspaper). In slechts één module wordt mondeling geëxa-mineerd. De natuurwetenschappelijke track kent een mondeling hertentamen. De commissie vindt dat mager. De opleiding deelt de opvatting van de commissie dat er bij elke opleiding minimaal één keer een mondeling tentamen bij de hoogleraar gedaan moet worden en belooft hier aandacht aan te besteden. De opleiding biedt studenten feedback op hun tentamenresul-taten, blijkt uit het gesprek met zowel docenten als studenten.

Studenten die voor een examen tussen een 4,5 en 5,5 scoren, krijgen de kans om te herkansen. De Universiteit Utrecht hanteert het beleid dat bij herkansingen nooit hoger dan een 6 gehaald kan worden. Een herkansing levert daarmee slechts twee mogelijke uitkomsten op: voldaan of niet voldaan (het cijfer is dan dus een 6).

Page 219: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�19QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De afstudeeropdracht is naar de mening van de commissie een scriptie van behoorlijke zwaarte. De eisen voor het eindwerk sluiten naar haar mening goed aan op de eindtermen, maar de com-missie vindt de eisen wel erg ver gaan. De opleiding eist dat de studenten ofwel nieuwe metho-den moeten ontwikkelen, dan wel nieuwe problemen moeten aanpakken. Bovendien moet de student zowel wetenschappelijk als maatschappelijk relevant en hoogwaardig werk aanleveren. De commissie constateert op basis van de waardering van de scripties tot haar geruststelling dat studenten ook een voldoende kunnen scoren als deze ambities niet allemaal zijn waargemaakt.

Meer dan de helft van de studenten doet, zo blijkt in het gesprek, zijn afstudeeronderzoek buiten de deur. Voor de beoordeling van het examenwerk maakt de opleiding gebruik van twee beoordelaars. Als eerste is de begeleider van de thesis bij het eindwerk betrokken. Daarnaast wordt het eindwerk voorgelegd aan een docent die niet betrokken is geweest bij de uitvoe-ring van de thesis, maar wel van de eigen opleiding is. Bij de beoordeling van de scripties telt de inhoud voor circa 70% mee in het eindcijfer. De presentatie van de masterthesis aan de andere studenten wordt beoordeeld door de voorzitter van de sessie (die per definitie niet de begeleidend docent is). Deze beoordeling telt mee in de eindbeoordeling van de masterthesis. Bij hoge uitzondering geeft de presentatie aanleiding om alsnog wijzigingen in het door het docentenkorps goedgekeurde concept door te voeren. Ruim de helft van de scripties zijn het gevolg van een stage. De opleiding beraadt zich op maatregelen om de individuele bijdrage van studenten aan groepswerk beter zichtbaar te maken. Al met al vindt de commissie dat de wijze van beoordelen van de afstudeerwerken op een goede manier plaatsvindt.

SamenvattendVoor de beoordeling wordt gebruikgemaakt van meerdere toetsvormen. De afstudeeropdracht is naar de mening van de commissie een scriptie van behoorlijke zwaarte. Voor de beoordeling van het examenwerk maakt de opleiding gebruik van twee beoordelaars. De opleiding biedt studenten feedback op hun tentamenresultaten.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de masteropleiding Sustainable Development aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

8.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

Alle stafleden zijn betrokken bij het onderwijsprogramma van de masteropleiding. Op één staflid na is iedereen gepromoveerd. Binnen de Universiteit Utrecht is het regel dat weten-schappelijk medewerkers geen vaste aanstelling krijgen indien zij niet zijn gepromoveerd. Het beleid bij vaste aanstellingen is bovendien dat medewerkers worden aangesteld voor gemengde

Page 220: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��0 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

onderwijs- en onderzoekstaken. De opleiding stelt eisen aan de staf ten aanzien van het aantal publicaties dat per jaar moet worden gedaan. Voor een ud is dat minimaal twee publicaties per jaar. Recent zijn de beoordelingscriteria voor uhd’s aangescherpt.

Alle docenten van de masteropleiding zijn tevens actief in het wetenschappelijk onderzoek van het Copernicus Instituut dat participeert in de landelijke onderzoekschool SENSE. De docenten genieten in binnen- en buitenland een goede wetenschappelijke reputatie. De com-missie constateert op basis van de informatie uit het zelfevaluatierapport en de documentatie die zij heeft ingezien dat het onderwijs steunt op recent onderzoek en dat gezichtsbepalende onderzoekers actief bij het onderwijs betrokken zijn. Dit werd bevestigd door de gesprekken met docenten en studenten.

De opleiding legt de relatie met de praktijk via gastdocenten in de cursussen en via stages voor de scripties.

SamenvattendHet onderwijs steunt op recent onderzoek. Gezichtsbepalende onderzoekers zijn actief bij het onderwijs betrokken.

Oordeel commissie: goed

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de onderwijsinzet totaal 3,71 fte omvat verdeeld over �1 stafleden (waarvan 0,�1 fte vrouwelijk). Bij een totaal van 66 ingeschreven masterstudenten betekent dit een student-stafratio van 17,8 : 1. De commissie is hier tevreden over.

In het gesprek met het managementteam bleek dat de opleiding de ruimte heeft om als er vacatures ontstaan deze vacatures op te vullen, tenzij het studentenaantal terugloopt. Op korte termijn zijn geen accentverschuivingen te verwachten.

SamenvattendEr is sprake van voldoende personeel.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

De Universiteit Utrecht wil in het omgaan met veranderingen in het hoger onderwijs inter-nationaal in de voorhoede verkeren en investeert daarom in de voortgaande professiona-lisering van het universitair docentschap. De universiteit biedt veel mogelijkheden om de doceervaardigheid te optimaliseren. Elke docent in het universitair onderwijs moet beschik-ken over de Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO). Deze kwalificatie is minimaal vereist voor de functies van ud, uhd en voor hoogleraren. Medewerkers krijgen hiertoe een opleiding en

Page 221: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��1QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

worden begeleid door een tutor. Met de tutor wordt een opleidingsplan opgesteld en worden afspraken gemaakt over het geven van onderwijs en het volgen van cursussen. De vorderin-gen en resultaten worden vastgelegd in een portfolio. Het cursusaanbod is afgestemd op de behoeften van de docenten en zodanig gestructureerd dat de reflectie op en verbetering van de facultaire onderwijspraktijk centraal staat. Het onderwijsportfolio is uitgangspunt voor toetsing door een facultaire commissie. De commissie is erg te spreken over deze aanpak.

Na de basiskwalificatie kan de docent doorgroeien naar een senior kwalificatie. Docenten moeten een senior kwalificatie onderwijs hebben om voor een positie als uhd in aanmerking te kunnen komen. Deze kwalificatie kan een docent alleen krijgen als hij substantieel heeft bijgedragen aan de ontwikkeling van het onderwijs. Docenten en docent-onderzoekers die ten minste de basiskwalificatie onderwijs hebben verworven, kunnen verder gebruikmaken van het professionaliseringsaanbod van het Center of Excellence in University Teaching. Jaarlijks wordt in de begroting geld gereserveerd ten behoeve van scholing van docenten.

Per jaar worden één of twee senior stafleden in de gelegenheid gesteld een cursus ‘academisch leiderschap’ te volgen. De cursus richt zich op hoogleraren die onderwijsdirecteur of vak-groepleider willen worden en is vooral gericht op het verkrijgen van specifieke management-vaardigheden van leidinggeven aan academici. In de afgelopen periode is deze cursus door twee uhd’s/hoogleraren van de staf van de opleidingen milieuwetenschappen gevolgd. De commissie is verheugd te constateren dat de opleiding ook daadwerkelijk gebruikmaakt van de kansen die de universiteit medewerkers biedt. De aanpak van de universiteit/opleiding is naar haar oordeel een voorbeeld van best practice. De commissie waardeert bijzonder dat de onderwijsevaluatie wordt gekoppeld aan het personeelsbeleid. Door deze koppeling ontstaat een zichzelf regulerende kwaliteitszorgsystematiek voor het onderdeel personeelsbeleid. Van een integrale aanpak kan gesproken worden als er vanaf het moment dat er sprake is van (grootschalige) onderwijsvernieuwing ook dwarsverbanden worden gelegd met alle onder-werpen van kwaliteitszorg.

De universiteit voert bewust een diversiteitsbeleid. Vrouwen krijgen extra gelegenheid om door te groeien naar een hogere functie door hun extra kansen te geven om aan de criteria te voldoen, onder andere door hun de gelegenheid te geven om hun publicatielijst in orde te maken, te ont-zien in hun onderwijslast, en er wordt gecorrigeerd voor de tijd dat vrouwen uit het arbeidsproces geweest zijn vanwege de kinderen. Op dit moment maakt één vrouw gebruik van deze kans.

Het valt de commissie op dat de kernpositie van de track Energy & Resources vervuld wordt door één hoogleraar die slechts één dag per week bij de opleiding werkt. De commissie vraagt zich af waarom de kerntaken niet alle bij de primaire staf worden gelegd. De opleiding licht toe dat oorspronkelijk iemand van de eigen staf de track trok, maar dat de betreffende hoogleraar steeds meer bij de track betrokken raakte tot ieders tevredenheid. De benodigde kennis om deze track te trekken is echter ook elders binnen de opleiding aanwezig, aldus de opleiding.

De commissie heeft de indruk dat de organisatie van het onderwijsinstituut goed loopt. De leiderschapsstijl en ook de open en informatieve gesprekken heeft zij zeer gewaardeerd.

SamenvattendHet onderwijs wordt verzorgd door goed gekwalificeerde docenten. De Universiteit Utrecht biedt ruime mogelijkheden de doceervaardigheid te optimaliseren, waar de opleiding ook daadwerkelijk gebruik van maakt. Het cursusaanbod is afgestemd op de behoeften van de

Page 222: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��� QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

docenten en zodanig gestructureerd dat de reflectie op en verbetering van de facultaire onder-wijspraktijk centraal staat.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de masteropleiding Sustainable Development aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

8.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

De meeste hoor- en werkcolleges binnen de onderwijsprogramma’s van Milieuwetenschappen worden gegeven in het W.C. van Unnikgebouw en het M. Ruppertgebouw. De onderwijsruim-ten in deze gebouwen zijn recentelijk gerenoveerd en uitgebreid alsmede voorzien van moderne audiovisuele apparatuur. Tijdens het visitatiebezoek hebben enkele leden van de commissie een rondgang gemaakt langs de materiële voorzieningen die studenten ter beschikking staan.

Naar de mening van de commissie zijn de onderwijsvoorzieningen kwalitatief voldoende en afgestemd op de gekozen werkvormen. De nieuwe bibliotheek is indrukwekkend en biedt goede voorzieningen. Er is echter een tekort aan computerfaciliteiten. De universiteit biedt aan studenten ook voorzieningen voor groepswerk en zelfstudie. Er zijn echter capaciteitsproble-men gemeld met betrekking tot de beschikbaarheid van de computerfaciliteiten. De opleiding zelf maakt in het zelfevaluatierapport al melding van de problemen met betrekking tot de te beperkte beschikbaarheid van computers. Wel is inmiddels een aantal computerruimten gere-serveerd voor de masterstudenten. Het valt de commissie op dat al afspraken moeten worden gemaakt over het reserveren van zalen ver voordat het definitieve programma met bijbehorend rooster is vastgesteld. De commissie vraagt daar aandacht voor van de faculteit.

SamenvattendDe nieuwe bibliotheek is indrukwekkend en biedt goede voorzieningen. Er is echter een tekort aan computerfaciliteiten. De onderwijsvoorzieningen zijn afgestemd op de gekozen werkvor-men. Planning van toe te wijzen ruimten en vaststelling van het definitief programma moeten naar de mening van de commissie meer synchroon gaan lopen.

Oordeel commissie: voldoende

Page 223: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��3QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Studenten van de masteropleiding Sustainable Development worden in eerste instantie bege-leid door hun trackcoördinator die hun vragen over het onderwijsprogramma beantwoordt en hen helpt beslissen over keuzevakken. Daarnaast biedt de studieadviseur ondersteuning aan studenten die dat willen.

Al vrij vroeg na de start van de masteropleiding wordt van studenten verwacht dat zij zich gaan voorbereiden op hun afstudeeronderzoek. De cursus Research & Methods leert hen hoe een onderzoek moet worden uitgevoerd. Meestal nemen studenten zelf het initiatief om een begeleider te kiezen en komen ze met de docent tot overeenstemming over onderwerp en bege-leiding voordat het formeel wordt vastgelegd. Onderling kijken docenten wel of de desbetref-fende docent die belasting erbij kan hebben, zo blijkt in het gesprek met de docenten.

Sommige studenten ervaren grote druk nu ze het allemaal zelf moeten doen bij de masterthe-sis. Aan de studenten die daar moeite mee hebben biedt de opleiding een cursus om met stress en druk om te leren gaan. Ook heeft de opleiding een keer een individuele coach ingehuurd voor een student die vast dreigde te lopen. Die coach leert studenten persoonlijk om te gaan met planning en om het tempo erin te houden.

In het docententeam wordt niet gediscussieerd over de hoeveelheid tijd die besteed (zou) moet(en) worden aan het begeleiden van studenten. Discussies gaan over de kwaliteit van het onderzoek en of de student op schema ligt. Werkplannen zijn daarvoor een belangrijk ijkpunt. Tegenwoordig maakt de begeleider afspraken met studenten over deadlines. In die zin wordt er tegenwoordig scherper gecoacht, zo beamen docenten. In het gesprek blijkt dat hierin per track wel nuances in opvattingen bestaan bij de docenten.

De commissie constateert op basis van de gesprekken dat de opleiding studenten zorgvuldig monitort en begeleidt, zonder betuttelend op te treden.

SamenvattendDe opleiding biedt studenten goede studiebegeleiding gericht op zowel de inhoud van het onderwijs als op persoonlijk welbevinden. Er is ook aandacht voor planning van de studie en hoe het tempo erin te houden.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de masteropleiding Sustainable Development aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

Page 224: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��4 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

8.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Voor de masteropleiding Sustainable Development wordt evenals bij de bacheloropleidingen gewerkt met een systeem van kwaliteitszorg gericht op het periodiek monitoren van de kwaliteit van het onderwijsprogramma, de cursussen, het curriculum, de docenten, de studieloopbaan-begeleiding en de onderwijsinfrastructuur. De kwaliteitszorgsystematiek is naar de mening van de commissie sterk gericht op controle achteraf en veel minder op kwaliteitsborging in preventiebeleid. Een uitzondering daarop is het kwaliteitszorgonderwerp ‘personeel’. Daar is in hoge mate sprake van een zichzelf regulerende aanpak, zoals al eerder in deze rapportering door de commissie is geconstateerd. De gekozen systematiek is gekoppeld aan het protocol van de QANU. Nauw omschreven is per onderwerp wie waarvoor verantwoordelijk is, welke taken daarbij horen en wanneer actie moet worden ondernomen. Wat de commissie is opgevallen is dat desondanks een duidelijke eigen visie op kwaliteitszorg ontbreekt. Mede daardoor wordt niet systematisch aan kwaliteitsborging gedaan en worden geen dwarsverbanden gelegd tussen de te onderscheiden maar niet te scheiden kwaliteitszorgonderwerpen. De kwaliteitszorgaan-pak is zelf ook object van evaluatie.

De masteropleiding wordt geëvalueerd langs twee lijnen. Allereerst maakt de opleiding gebruik van standaardevaluatieformulieren voor studenten. Daarnaast beleggen de trackcoördinatoren tweemaal per jaar een bijeenkomst met de studenten om het onderwijs te evalueren. Omdat het om kleine groepen studenten gaat, kunnen studenten makkelijk direct bij de opleiding betrokken worden. De resultaten van die gesprekken komen vervolgens terug in de opleidings-commissie, waarbij de aandacht in eerste instantie uitgaat naar de cursussen die er negatief uitspringen. Het mandaat van de opleidingscommissie houdt op bij de constatering. De resul-taten van de evaluaties worden voorgelegd aan de opleidingsdirecteur die vervolgens beslist wat ermee gedaan wordt. In een gesprek met de desbetreffende docent wordt bekeken of de nega-tieve waardering voortkomt uit de moeilijkheidsgraad van het vak, de doceerstijl van de docent of een andere oorzaak heeft, en wat gedaan kan worden om de waardering te verbeteren.

Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat studenten 86% van de cursussen gemiddeld waarderen met een cijfer 7 of hoger; 19% kwam in de gemiddelde waardering zelfs boven de 8 uit. Naar de mening van de commissie zegt een gemiddelde score op zich niets als niet ook gekeken wordt naar de spreiding eromheen, en of het een eenmalige evaluatiescore is of structureel. De opleiding antwoordt dat waar in het zelfevaluatierapport niets staat de spreiding groot is. Op individuele formulieren wordt de spreiding wel aangegeven. De commissie is van mening dat dit ook moet gebeuren bij de rapportering over de totale responsgroep.

Alle masteropleidingen van Graduate School Geosciences (totaal inclusief de masteropleiding Sustainable Development negen masteropleidingen) worden bediend door één opleidingscom-missie. Het is een van bovenaf opgelegde structuur. De commissie heeft uitsluitend gesproken met de docentleden en studentleden die de masteropleiding Sustainable Development verte-genwoordigen. De samenvoeging van de verschillende opleidingscommissies is pas vorig jaar tot stand gekomen. De opleidingscommissie is dan ook nog voornamelijk bezig met het stroom-lijnen van de gebruikte evaluatiesystemen. Leden van de opleidingscommissie zijn het met de commissie eens dat een gezamenlijke opleidingscommissie een te generalistische aanpak ople-vert voor een prestigemasteropleiding, maar kunnen hier vooralsnog niets aan veranderen.

Page 225: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��5QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

De commissie concludeert op grond van de kwaliteitszorgnotitie, het gestelde in het zelfevalu-atierapport en de gesprekken die zij tijdens het visitatiebezoek met de kwaliteitscoördinator en het managementteam voerde, dat kwaliteitszorg aantoonbaar een speerpunt is bij de opleiding en een thema dat veel aandacht krijgt. De commissie heeft waardering voor de gedetailleerde uitwerking van de systematiek, maar deze zou aanzienlijk aan kracht kunnen winnen door er een visie aan te koppelen, door de verschillende onderwerpen van kwaliteit in een onderlinge samenhang te brengen en door de kwaliteitsborging explicieter uit te werken.SamenvattendVoor de evaluatie van het onderwijsprogramma maakt de opleiding gebruik van standaarde-valuatieformulieren voor studenten. Daarnaast beleggen de trackcoördinatoren tweemaal per jaar een bijeenkomst met de studenten om het onderwijs te evalueren. De opleiding besteedt ook aandacht aan de spreiding in de evaluatiescores.

Oordeel commissie: voldoende

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

De evaluatie tot nu toe geeft geen aanleiding tot het nemen van ingrijpende maatregelen c.q. aanpassingen in het curriculum. Het valt de commissie op dat de uitkomsten van evaluaties een neergaande trend laten zien. Het zelfevaluatierapport noemt een aantal kleine verbeterin-gen die naar aanleiding van de evaluaties in het programma zijn doorgevoerd. De commissie constateert bij staf en docenten een positieve attitude ten aanzien van kwaliteitszorg en een actieve benadering. De commissie heeft hier waardering voor.

SamenvattendDe evaluaties geven tot nu toe geen aanleiding voor ingrijpende maatregelen. De opleiding stuurt waar nodig of gewenst bij.

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

Zoals hierboven al gebleken is betrekt de opleiding studenten en docenten intensief bij het proces van kwaliteitszorg van het onderwijs. Studenten vinden wel dat de feedback van de evaluaties naar hen toe gering is. Leden van de opleidingscommissie van de masteropleiding Sustainable Development waren het daarmee eens en hebben daarom op eigen initiatief een bijeenkomst georganiseerd om de resultaten van de evaluatie met studenten te bespreken. Hier kwamen veel studenten op af en beide partijen vonden het een nuttige bijeenkomst, zo bleek uit de gesprekken met studenten en leden van de opleidingscommissie. De commissie onder-streept het belang van feedback op evaluaties. De praktijk leert dat als niet teruggekoppeld wordt naar studenten er steeds minder respons op de evaluaties komt. Leden van de oplei-dingscommissie vertelden de commissie dat de opleidingscommissie momenteel werkt aan het op één lijn krijgen van de terugkoppeling naar studenten. Er zijn plannen om een middag

Page 226: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��6 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

te organiseren bij de afsluiting van de masteropleiding en onder het genot van een glaasje de masteropleiding af te sluiten en door te spreken. De commissie vindt dit een goed idee.

Alumni van de masteropleiding zijn er nog nauwelijks, maar via de alumnivereniging Beaufort van het oude doctoraalprogramma worden de contacten met alumni momenteel structureler georganiseerd. De opleiding baseert zich wat betreft de consultatie van het beroepenveld op incidentele contacten met werkgevers en alumni in de eigen netwerken van de staf en via contacten met stagebegeleiders. De commissie constateert dat het contact met het afnemend beroepenveld te weinig gestructureerd is. Naar haar mening is dit bij de masteropleiding een minder groot probleem dan bij de bacheloropleiding, gezien het niveau en de intensiteit van de onderzoeksinspanning van de staf, maar de commissie acht het niettemin raadzaam dat de opleiding via een orgaan als bijvoorbeeld een adviescommissie structureel contact met het afnemend veld onderhoudt.

SamenvattendStudenten en docenten worden goed bij kwaliteitszorg betrokken. Het contact met alumni en het afnemend beroepenveld kan beter.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de masteropleiding Sustainable Development aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

8.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

Het streven van de opleiding is erop gericht dat de masterthesis leidt tot een publicatie. Als de thesis daar aanleiding toe geeft dan wordt de student daarin gestimuleerd. Studenten kunnen binnen bepaalde grenzen hun afstudeeronderwerp vrij kiezen. Het onderzoek dat de student gaat doen moet wel gerelateerd zijn aan het onderzoeksprogramma van de track waar hij stu-deert, bleek uit het gesprek met docenten. Een van de voorwaarden is dat expliciet wordt aan-gegeven hoe het onderzoeksonderwerp zich verhoudt tot het onderzoeksprogramma, en wat het onderzoek aan het bestaande onderzoek toevoegt.

De commissie is van mening dat de kwaliteit van de afstudeerwerken die zij heeft gezien de ambitie van de opleiding over het algemeen goed weerspiegelt. Scripties ontlokten haar opmer-kingen als ‘prima scriptie’, ‘prachtverhaal en een publicatie waard’, ‘bijzonder goed gedocumen-teerd en helder geschreven’, tot ‘goede en prima uitgewerkte modelstudie’. Dat neemt niet weg dat hier en daar ook kritische kanttekeningen werden geplaatst, zoals ‘onderzoeksmethode niet goed verantwoord’, ‘geen goede uitleg van de opschalingsfactor’, ‘nauwelijks gebruikgemaakt van academische literatuur’, ‘betoog niet helder’, ‘beperkt’ en ook was de commissie niet altijd

Page 227: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��7QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

tevreden over het taalgebruik. De commissie is van mening dat enkele theses erg breed zijn zonder op een specifiek thema te zijn ingegaan. De waardering van commissieleden week niet significant af van de waardering door de opleiding. Zowel wat lagere als wat hogere beoordelin-gen kwamen voor. Het was niet bij alle scripties helder hoe het cijfer tot stand gekomen was. Het valt de commissie op dat er in de masterthesis in toenemende mate gewerkt wordt volgens een standaardformat. De commissie betreurt dit, omdat het naar haar mening minder moge-lijkheden biedt voor eigen creatieve invulling van een thesis. De opleiding vertelt de commis-sie dat zij zich conformeert aan de eisen die gelden voor wetenschappelijke publicaties. Ook onderzoekers worden op deze norm beoordeeld. Maar de opleiding is het met de commissie eens dat het jammer is dat daarmee de creativiteit verarmt omdat de diversiteit aan presenta-tiewijzen geringer wordt.

Uit de gesprekken met de alumni blijkt dat zij allen makkelijk een baan hebben gevonden. Alumni zijn unaniem positief over de master.

SamenvattendHet eindwerk dat de commissie heeft ingezien weerspiegelt de hoge ambitie van de opleiding. De commissie vond de scripties getuigen van bovengemiddeld niveau. Alumni zijn positief.

Oordeel commissie: goed

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

De opleiding streeft naar een onderwijsrendement van 80% afgestudeerden binnen drie jaar. In het zelfevaluatierapport zijn cijfers opgenomen van de uitstroom van studenten. Vanwege de geringe aantallen afgestudeerden zijn deze cijfers echter niet representatief te noemen. De commissie is het hiermee eens. Voor de recentere cohorten kan de realisatie van dit streven (nog) niet worden nagegaan. Er zijn in totaal bij het afronden van de zelfstudie achttien studenten afgestudeerd. De zelfstudie constateert dat er geen indicaties zijn dat de lage aantallen afgestu-deerden worden veroorzaakt door de zwaarte of de studeerbaarheid van het programma.

SamenvattendVanwege de korte tijd dat de masteropleiding bestaat kunnen nog geen conclusies getrokken worden over het onderwijsrendement van de opleiding. Op basis van de informatie in het zelfevaluatierapport heeft de commissie geen reden tot zorg op dit gebied.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de masteropleiding Sustainable Development aan de Universiteit Utrecht luidt: voldoende.

Page 228: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��8 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

8.2.7. Internationalisering

De commissie is verwonderd over het feit dat de Universiteit Utrecht geen specifieke beoorde-ling op het thema internationalisering heeft gevraagd. Alhoewel dit onderwerp daardoor geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commissie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

Naar haar mening speelt internationalisering een grote rol in het onderwijs van de master. De opleiding beaamt dit. De masteropleiding wil duidelijk internationaal toonaangevend zijn, blijkt uit het zelfevaluatierapport en gesprekken met het management en docenten. De oplei-ding heeft een inventarisatie gemaakt van Europese universiteiten die zich met Sustainable Development bezig houden. Hieruit heeft de opleiding mogelijke tegenspelers en partners afgeleid. Volgens de opleiding heeft de Lund University een belangrijk programma op het terrein van Sustainable Development staan. Op dit moment is de universiteit nog een tegen-speler, maar de opleiding hoopt dat de universiteit binnenkort een partner kan zijn. Andere universiteiten met programma’s in Sustainable Development bevinden zich in Zürich, Berlijn en Londen. De opleiding is van mening dat tussen nu en twee jaar een slag geslagen moet worden. De commissie is het hiermee eens.

Internationalisering vindt volgens de opleiding plaats op drie niveaus: als eerste de buiten-landse studenten die hierheen komen, ten tweede docentenuitwisseling en ten derde eigen studenten die naar het buitenland gaan. Dit laatste wordt nadrukkelijk door de opleiding gestimuleerd. Het gaat daarbij zowel om het volgen van onderwijs/vakken in het buitenland als het uitvoeren van onderzoek. Voorwaarde voor een uitwisseling is dat het onderwerp van de thesis gelinkt is aan het onderzoek van de opleiding. Een groot deel van de onderzoekers werkt in internationale netwerken. Dit heeft als voordeel dat studenten ook inhoudelijk goed geïnformeerd kunnen worden over de onderzoeken die in het buitenland aan zusterinstellin-gen worden uitgevoerd.

Er bestaan formele uitwisselingsprogramma’s met veel universiteiten, maar daar wordt relatief nog weinig gebruik van gemaakt. Sinds �000-�001 zijn vier studenten van buiten naar de Universiteit Utrecht gekomen en twaalf studenten naar een buitenlandse universiteit afgereisd. Naar de mening van de commissie heeft men hier nagedacht over internationalisatie. Dat er in de praktijk wat minder van komt (nu nog) in termen van feitelijke mobiliteit, ligt volgens haar bepaald niet aan de opleiding zelf, maar aan andere obstakels. Het aantal studenten dat naar het buitenland gaat stijgt sinds �005, met name sinds de masterstructuur meer ingevuld wordt. Deze uitwisselingen zijn echter nog niet geformaliseerd.

De opleiding streeft naar meer uitwisseling met docenten van andere universiteiten, onder andere in het joint degree programma dat op dit moment wordt ontwikkeld (zie hieronder). Op dit moment is er wel al sprake van uitwisseling middels gastcolleges, en docenten treden op in congressen. Een van de docenten is afkomstig uit het buitenland. Hetzelfde geldt voor een aantal aio’s die opvallend bijna allemaal afkomstig zijn uit Duitsland.

De opleiding onderzoekt momenteel de mogelijkheid van een gezamenlijk programma rondom Sustainable Development met vijf buitenlandse universiteiten, te weten Karl Franzens Univer-sität Graz, Universität Basel, Universität Leipzig, Università Ca’ Foscari Venezia en Hiroshima University. De bedoeling is dat de studenten die zich inschrijven, aan meerdere universiteiten colleges volgen en zich aan één universiteit gaan specialiseren. Dit zou kunnen leiden tot een

Page 229: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

��9QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

gemeenschappelijk semester. Studenten zouden dan het volgende semester aan een andere uni-versiteit een specifieke track kunnen doen. De commissie waardeert dit initiatief bijzonder.

Een diploma van de Universiteit Utrecht betekent dat de afgestudeerde de helft van de tijd aan de Universiteit Utrecht heeft gestudeerd, zo informeert de opleidingscommissie de visitatie-commissie. Op dit moment voert de opleiding discussie over het opzetten van een joint degree met andere universiteiten. Dit blijkt niet alleen lastig vanwege de formele, universiteitsbrede en wettelijke�) regels, maar ook vanwege verschillen in EC. In de Bologna-verklaring zou, zo constateert de opleiding, ook moeten worden afgesproken dat een opleiding op 1 september begint en met vaste blokken werkt. De commissie is hier groot voorstander van.

Het programma wordt aangeboden in het Engels en is sinds �006 een van de vijftien prestige-masteropleidingen van de Universiteit Utrecht. Het feit dat de masteropleiding een prestige-masteropleiding is levert de opleiding extra fondsen op die besteed kunnen worden aan beurzen voor buitenlandse studenten en andere activiteiten die internationalisering bevorderen.

Uit de gesprekken met de studenten blijkt dat zij het lastig vinden om in het Engels te discus-siëren vanwege het grote verschil in niveau van taalvaardigheid. De Nederlandse studenten spreken hun verbazing uit dat alleen buitenlandse studenten een test moeten afleggen voor hun niveau Engels en Nederlandse studenten niet. Het blijkt dat de opleiding dit al aan het veranderen is. Unaniem zijn de studenten in hun opvatting dat een Course Scientific English gewenst is. De huidige cursus Engels voldoet volgens de studenten absoluut niet.

�) Op dit moment zijn joint degrees in Nederland wettelijk nog niet toegestaan.

Page 230: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�30 QANU / Milieuwetenschappen, Universiteit Utrecht

Overzicht beoordelingen masteropleiding Sustainable Development, Universiteit Utrecht

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Goed3. Oriëntatie Goed

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Goed5. Relatie doelstellingen en programma Goed6. Samenhang programma Voldoende7. Studielast Voldoende8. Instroom Goed9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Voldoende11. Beoordeling en toetsing Goed

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Goed13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Goed

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Voldoende16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Voldoende

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Voldoende

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Goed�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de masteropleiding Sustainable Development op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over deze opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 231: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�31QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

9. Masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen Open Universiteit

Administratieve gegevens

Naam opleiding: Milieu-Natuurwetenschappen CROHO-nummer: 60164Niveau: master Oriëntatie: woStudielast: 60 EC Graad: Master of ScienceVariant(en): uitsluitend aangeboden in de vorm van hoger afstands- onderwijsLocatie(s): Meerdere locaties, hoofdvestiging HeerlenEinddatum accreditatie: 31 december �008

9.0. Structuur en organisatie van de faculteit

De masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit Nederland (OUNL) onderscheidt zich van de andere opleidingen op dit terrein op grond van de doel-groep. De OUNL heeft sinds 1984 de wettelijke taak om zogeheten ‘tweedekansonderwijs’ aan te bieden. De universiteit richt zich op onderwijs aan volwassenen die werken en leren combi-neren. Het kan hierbij gaan om het benutten van een tweede kans op universitair onderwijs, om een bewuste keuze voor een tweede weg door het hoger onderwijs waarbij werken en stu-deren worden gecombineerd, als ook om het volgen van onderwijs in het kader van een korter leertraject of van een leven lang leren. De wettelijke taak van de OUNL brengt op voorhand een zekere breedte in het opleidingsaanbod met zich mee en zij bedient in vergelijking met de andere universiteiten in Nederland een specifieke doelgroep met specifieke kenmerken. Een vergelijking met de andere milieuwetenschappelijke opleidingen in Nederland is daardoor niet goed mogelijk. Een op zichzelf staande beoordeling, gegeven de aparte positie en doelstellin-gen, wel. De masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen maakt deel uit van de Faculteit Natuurwetenschappen. In feite vormt zij tezamen met de bacheloropleiding het totale aanbod aan programma’s van deze faculteit. De missie van de Faculteit Natuurwetenschappen wordt in het zelfevaluatierapport als volgt verwoord: “De faculteit Natuurwetenschappen ontwikkelt, verzorgt en bevordert, samenwerkend in netwerken en allianties, hoogwaardig en innovatief aca-demisch afstandsonderwijs in de Milieu-natuurwetenschappen. Zij komt tegemoet aan de uiteenlo-pende leerbehoeften van mensen gedurende hun levensloop. De faculteit stelt (leren voor) duurzame ontwikkeling centraal in haar onderzoek en in haar externe contacten.” De bacheloropleiding en de masteropleiding delen een aantal kenmerken die specifiek horen bij afstandsonderwijs. De twee opleidingen hangen dan ook sterk met elkaar samen, beide programma’s volgen inhoude-lijk dezelfde lijnen van specialisatie. Veel van de bevindingen met betrekking tot onderwerpen voor de ene opleiding komen dan ook terug bij de andere opleiding. In dit hoofdstuk staat de masteropleiding centraal. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voor �005 omgerekend voor de opleidingen Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL een streefcijfer van negen master- of doctoraaldiploma’s per jaar vastgesteld. In �005 bedroeg het aantal diploma’s (masteropleiding plus doctoraal) twaalf. Sinds de start van de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen hebben acht studenten de masteropleiding afgerond, de eerste

Page 232: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�3� QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

in �004. Bij de opleiding hebben momenteel veertien studenten inschrijfrechten in de master-opleiding. ZelfevaluatieAan de totstandkoming van het zelfevaluatierapport is door een groot aantal personen van de Faculteit Natuurwetenschappen (NW) meegewerkt. De conceptversie is voorgelegd aan betrokkenen vanuit de faculteit en universiteit. In het kader van de kwaliteitszorg vond in het eerste halfjaar van �006 bovendien een grote raadpleging van studenten en alumni plaats. De resultaten hiervan zijn in het zelfevaluatierapport meegenomen. De commissie vond het zelf-evaluatierapport goed leesbaar en open.

9.1. Afbouw ongedeelde opleiding

Een aantal studenten volgt nog het oude, ongedeelde doctoraalprogramma. Zij hebben tot 1 september �007 het recht om hun studie af te ronden. Studenten die op 1 september �007 180 EC hebben gehaald in het oude programma, kunnen drempelloos instromen in de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Vrijstellingen, vrije ruimte en aanschuifon-derwijs (onderwijs dat met toestemming van de OUNL gevolgd is aan andere instellingen voor universitair onderwijs) worden daarbij meegerekend. Deze studenten ontvangen geen bachelorgetuigschrift.

9.2. Beoordelingskader

9.2.1. Doelstellingen opleiding

F1: Domeinspecifieke eisenDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de be-roepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroeps-praktijk).

De algemene doelstelling van de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is bij te dra-gen aan de verdere academische vorming van studenten, en om studenten voor te bereiden op een zelfstandige uitoefening van milieuwetenschappelijke beroepen op academisch niveau. De opleiding wil studenten de mogelijkheid bieden om zich op een subdomein van de milieu-wetenschappen verder te ontwikkelen via een competentiegericht programma dat nauw aan-sluit bij enerzijds de werk- en leefwereld van de student en anderzijds de actuele ontwikkeling in het maatschappelijk milieuveld. Met andere woorden: de masteropleiding Milieu-Natuur-wetenschappen beoogt een ‘traject op maat’ te zijn.

De doelstellingen van de opleiding zijn uitgewerkt in drie hoofdcompetenties:

Diagnose: heeft specifieke kennis van een milieudomein en de methoden om daar-binnen te onderzoeken vanuit een geïntegreerde natuurwetenschappelijke invalshoek; kan een goede probleemstelling formuleren; betrekt onzekerheid en betrouwbaarheid bij het vaststellen van een milieuprobleem; kan eigen wetenschappelijk onderzoek plaatsen in de actuele milieuwetenschappelijke ontwikkelingen.

Page 233: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�33QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Onderzoek: heeft, naast een breed milieuwetenschappelijk overzicht, specifieke kennis van één milieudomein en kan daarin zelfstandig de best passende onderzoeksme-thode kiezen en het onderzoek opzetten, uitvoeren en evalueren; betrekt onze-kerheid en betrouwbaarheid bij het onderzoek; kan innovatiemogelijkheden exploreren en toepassen op eigen onderzoeksvraagstukken; kan eigen milieu-wetenschappelijk onderzoek plaatsen in een internationale context.

Interventie: heeft specifieke kennis van en inzicht in processen en technieken die bijdragen aan de oplossing, beperking of preventie van een bepaald milieuprobleem; is in staat dit toe te passen bij het beargumenteren van veranderingen in (productie)processen en beleid teneinde milieuproblemen op te lossen en bij te dragen aan het streven naar duurzame ontwikkeling; kan daarvoor relevante actoren benaderen; is in staat op gestructureerde wijze een afweging te maken tussen de voor- en nadelen van de aanpak van een milieuprobleem.

Daarnaast gelden de volgende algemene doelstellingen: kan ICT-tools ten behoeve van infor-matie en communicatie efficiënt en accuraat inzetten voor milieuwetenschappelijke werk-zaamheden; kan zelfstandig (eventueel Engelstalig) mondeling en schriftelijk rapporteren aan een academisch publiek; is zich bewust van de maatschappelijke consequenties van een oordeel en probeert bij die oordeelsvorming ethisch verantwoord te werk te gaan; heeft de vaardigheid om relevante netwerken te onderhouden; heeft de leervaardigheden om in te stromen in een researchmasteropleiding Milieuwetenschappen en kan in een academische functie als milieu-wetenschapper zelfstandig functioneren.

De opleiding richt zich op het verder ontwikkelen van milieuonderzoeks- en ontwikkelcompe-tenties. De OUNL wil milieuwetenschappers opleiden die in staat zijn zelfstandig een actieve bijdrage te leveren aan het diagnosticeren en onderzoeken van milieuproblemen en het gefun-deerd formuleren van oplossingsrichtingen daarvoor. Vanwege de beperkte omvang van de opleiding (één jaar) en de karakteristieken van de doelgroep, ligt het accent op het functione-ren op academisch niveau in een professionele werkomgeving, en niet op het opleiden van een milieuonderzoeker.

De commissie onderschrijft de informatie uit de zelfevaluatie. De doelstellingen van de master-opleiding corresponderen met de eisen van het domeinspecifiek referentiekader. Naar het oor-deel van de commissie legt men terecht het accent op ‘het functioneren op academisch niveau in een professionele werkomgeving’ en niet op het opleiden van een potentiële milieuonder-zoeker.

SamenvattendDe masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL bereidt de student voor op een zelfstandige uitoefening van milieuwetenschappelijke beroepen op academisch niveau. De eindtermen corresponderen met de eisen uit het domeinspecifiek referentiekader.

Oordeel commissie: voldoende

Page 234: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�34 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F2: Niveau: Bachelor en MasterDe eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.

Bij afronding van de masteropleiding zijn de studenten in staat om zelfstandig bij te dragen aan milieuonderzoek en daarover wetenschappelijk te rapporteren, te discussiëren, en daarvoor oplossingsrichtingen aan te dragen. Afgestudeerden hebben zich in een specifieke afstudeer-opdracht en de voorbereiding daarop verdiept in een milieurelevante vraag. Het zelfevaluatie-rapport beschrijft gedetailleerd welke eisen worden gesteld aan studenten qua kennis, kennis en inzicht, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden. De opleiding heeft de niveau-indicaties per Dublin Descriptor uitgewerkt.

Naar de mening van de commissie sluiten de eindtermen voldoende aan bij de Dublin Des-criptors. De doelstellingen zijn naar het oordeel van de commissie goed vertaald in ontwikke-lingscompetenties en in eindtermen; kennis en onderzoek zijn geborgd. Het afstudeerproject is vooral een oefening in toegepast onderzoek in relatie tot functies in de adviserende sfeer. Het academisch niveau van het onderzoek kan naar het oordeel van de commissie versterkt wor-den, maar voldoet aan de eis dat een afgestudeerde in staat dient te zijn een milieuprobleem te onderzoeken vanuit een natuurwetenschappelijke invalshoek.

SamenvattendDe eindkwalificaties komen overeen met de Dublin Descriptors.

Oordeel commissie: voldoende

F3: Oriëntatie WO:De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO:• De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale

wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld.

• Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterni-veau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt.

• Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.

De masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen leidt studenten op om zelfstandig werk-zaam te zijn in milieugerelateerde senior functies binnen overheid, semi-overheid en bedrijfs-leven. De opleiding is met nadruk gericht op het aanbieden van grensverleggende kennis en vaardigheden vanuit het perspectief van de beroepsuitoefening op academisch niveau. Daar-naast kunnen afgestudeerden met de masteropleiding halverwege instromen in een tweejarige milieu-masteropleiding bij een universiteit elders.

Naar de mening van de commissie voldoet de opleiding aan de eindtermen om zelfstandig toegepast wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstuk-ken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een wetenschappelijke opleiding vereist is. Zij onderschrijft wat zij hierover in het zelfevaluatierapport leest. Voor een natuurwetenschap-pelijke masteropleiding is de opleiding – die immers equivalent is aan een eenjarige – kort.

Page 235: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�35QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Algemene kenmerken van wetenschappelijke vorming zijn naar het oordeel van de commissie te weinig expliciet onderdeel van het pakket. Bovendien plaatst zij ook bij de masteropleiding vraagtekens of de opleiding ook voldoende te bieden heeft voor een baan in het bedrijfsleven – dat blijkt in elk geval niet uit de samenstelling van de instroom. De opleiding is naar haar mening sterk op de bestaande doelgroepen gebaseerd, en sterk ingekleurd door de werksitua-ties waaruit de studenten afkomstig zijn. In die zin is het beroepenveld in den brede niet sterk vertegenwoordigd.

SamenvattendDe masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is een wo-masteropleiding die afgestudeer-den de mogelijkheid biedt om zelfstandig wetenschappelijk werk te verrichten aan multi- en interdisciplinaire vraagstukken in een beroepspraktijk waarvoor een wetenschappelijke oplei-ding vereist is. De relatie met het beroepenveld is naar de mening van de commissie duidelijk aanwezig, zij het vooral gericht op overheden en adviesorganen.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Doelstellingen opleiding voor de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: vol doende.

9.2.2. Programma

F4: Eisen WOHet programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding:• Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk

onderzoek binnen relevante disciplines.• Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aan-

toonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën.• Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk

onderzoek.• Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de

actuele praktijk van de relevante beroepen.

Karakteristiek voor afstandsonderwijs is dat de gekozen onderwijsvormen een zo groot moge-lijke vrijheid van tijd, plaats en tempo van studeren waarborgen. Hierdoor biedt afstandson-derwijs minder, en bij sommige onderdelen helemaal geen direct (face-to-face) contact tussen docenten en studenten. Dit impliceert dat de relatie tussen onderwijs en wetenschappelijk onderzoek op een andere wijze moet worden gerealiseerd dan bij de reguliere universiteiten, waar studenten direct contact hebben met docenten die tevens participeren in het facultaire onderzoek. Evenals bij de bacheloropleiding Milieu-Natuurwetenschappen komt borging van academische en professionele maatstaven bij de masteropleiding onder andere tot stand door inschakeling van externe auteurs voor cursusonderdelen en van referenten voor de gehele cur-sus. Ook worden academici van andere universiteiten, onderzoeksinstituten en personen uit het beroepenveld betrokken bij de advisering over het onderwijsprogramma en de onderwijs-materialen. Aan masterstudenten wordt de mogelijkheid geboden te participeren in een jaar-

Page 236: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�36 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

lijkse serie van evenementen waarin ook onderzoekers milieuthema’s en hun benadering ervan belichten. De commissie waardeert de wijze waarop de opleiding het wetenschappelijk gehalte van de opleiding probeert te waarborgen, maar is van mening dat een “uitgekiende wijze van cursusontwikkeling via teams van OUNL-docenten, (externe) wetenschappers en onderwijs-technologen” niet hetzelfde is als werken in een onderzoeksgeoriënteerde omgeving.

In de masteropleiding staat het doen van toegepast onderzoek en het opdoen van daaraan gerelateerde vaardigheden centraal in de afstudeeropdracht en in onderdelen van het daarop voorbereidende traject. De afstudeeropdracht omvat acht modulen (van de veertien in totaal). Studenten zijn dus een groot deel van de tijd ‘werkzaam’ in de praktijk van een relevant beroep. Bij het aanleren van onderzoeks- en ontwikkelingsvaardigheden richt de opleiding zich in eer-ste instantie op het profiel van de professional in zijn werkomgeving. Uit het visitatiebezoek bleek dat er op zich geen belemmeringen zijn voor daarin geïntereseerde studenten om onder-zoek te doen bij een reguliere universiteit. Dat biedt een aantal van hen de mogelijkheid in onmiddellijke interactie met wetenschappelijk onderzoek te werken aan de afstudeeropdracht. Tot nu toe levert het plaatsen van studenten bij andere instellingen geen problemen op. De commissie heeft waardering voor deze constructie, maar vraagt zich wel af of de ontvangende instellingen daar (in de toekomst) niet iets tegenover gesteld willen zien (in het geval van de OUNL is namelijk geen sprake is van gelijkwaardige uitwisselingsmogelijkheden). Onder de docenten bestaat herkenning van dit risico.

Door de keuze voor een eenjarige masteropleiding is er naar de mening van de commissie beperkte aandacht voor het wetenschappelijk instrumentarium mogelijk. De opleiding is vooral praktisch en toegepast wetenschappelijk van aard. Meer gestructureerder aandacht voor het aanleren van onderzoeks- en ontwikkelingsvaardigheden in het cursorische gedeelte van de masteropleiding is naar het oordeel van de commissie gewenst; liever wat meer ‘op niveau’ en dan maar wat minder ‘op maat’.

SamenvattendEr is geen directe interactie tussen onderwijs en onderzoek. De interactie met onderzoek wordt vooral geborgd door een uitgekiende wijze van cursusontwikkeling en door samenwerking met onderzoekers van andere universiteiten. Naar de mening van de commissie behoeft de inter-actie met onderzoek versterking, maar zij is wel voldoende. De relatie met de beroepspraktijk wordt gelegd door afstudeeropdrachten te laten uitvoeren in het beroepenveld.

Oordeel commissie: voldoende

F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programmaHet programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domein-specifieke eisen.De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma.De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.

De masteropleiding bestaat totaal uit veertien modulen van elk 4,3 EC. De kernelementen van de opleiding zijn de afstudeeropdracht (acht modulen) en een daaraan gekoppeld cursorisch voorbereidingstraject (zes modulen). Evenals bij de bacheloropleiding is voor de masteropleiding de milieuprofessional en de competenties die nodig zijn voor een goede beroepsuitoefening

Page 237: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�37QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

uitgangspunt van het onderwijs. Vandaaruit is het programma stapsgewijs opgebouwd met diagnose, onderzoek en interventie als de hoofdcompetenties waarmee de competenties van de professionele milieu-natuurwetenschapper gedekt kunnen worden.

In de masteropleiding komen leeractiviteiten met betrekking tot die competenties naar de mening van de commissie grosso modo goed aan bod. De zelfstudie meldt dat het aspect ‘oordeelsvorming’ hier minder duidelijk scoort. De commissie beaamt dat en meent dat dit aandacht behoeft. De aandacht voor onderzoekscompetenties – die er in de masteropleiding zeker is – zou meer gestructureerd moeten worden (zie hieronder). .

De masteropleiding biedt mogelijkheden om (een deel van) de masteropleiding op maat samen te stellen, hoewel het soms erg ‘zoeken’ is om hieraan concrete invulling te geven, aldus de opleiding zelf. Invulling met aanschuifonderwijs (meestal dagonderwijs) is niet altijd mogelijk, omdat dat niet aansluit op de studievrijheden die het afstandsonderwijs biedt. Van studenten wordt verwacht dat ze evenveel aandacht besteden aan de onderzoekscompetentie als aan de diagnose- en interventiecompetentie. Ook wordt de ontwikkeling van communicatievaardig-heden verwacht. Het aspect oordeelsvorming komt wat minder pregnant aan bod, vooral bij de competentie interventie.

De commissie constateert dat op dit moment geen specifieke modulen worden aangeboden voor het aanleren van onderzoeks- en ontwikkelingsvaardigheden, ook niet in de schakelpro-gramma’s. Of dit in de nieuwe situatie wel gebeuren gaat, kan zij nu niet beoordelen, omdat het programma deels vernieuwd wordt De opleiding heeft de commissie medegedeeld dat zij voornemens is een specifieke module over onderzoeksvaardigheden in de masteropleiding op te nemen (virtuele masterclass ‘Onderzoek doen’).

SamenvattendHet onderwijsprogramma gaat uit van de competenties die een milieuprofessional nodig heeft. Vandaaruit is/wordt het programma stapsgewijs opgebouwd. De competenties zijn goed uit-gewerkt.

Oordeel commissie: voldoende

F6: Samenhang programmaStudenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.

Het studiepad van de masteropleiding wordt tijdens een intakeprocedure in overleg tussen de student en een docent van de opleiding opgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de persoonlijke situatie en de leerdoelen van de student (al verworven academische competenties, interesse voor een domein en carrièrewensen) en de eindtermen van de opleiding. Direct bij aanvang van de masteropleiding bepalen studenten ook hun afstudeeronderwerp. Op basis daarvan wordt het masterprogramma voor de student op maat samengesteld. Studenten kunnen hierbij ook kiezen voor bachelormodulen en aanschuifonderwijs. Op dit moment hebben studenten nog volledige keuzevrijheid, maar met ingang van �009 worden vier verplichte vakken inge-voerd (nu in ontwikkeling) en zijn nog slechts twee van de totaal zes modulen vrije keuze.

Dat de studenten het een samenhangend programma vinden is naar de mening van de com-missie niet onlogisch en zelfs te verwachten, het is immers een programma op maat. Maar de

Page 238: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�38 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

commissie vindt het oordeel van de studenten onvoldoende maatstaf om te concluderen dat er sprake is van een samenhangend programma. De commissie had graag meer coherentie en een meer gestuurde aanpak gezien, evenals wat meer verdieping.

Doordat een deel van de vakken nog in ontwikkeling is, is er in een aantal opzichten sprake van verwachtingen in plaats van observaties. Op grond van tijdens de visitatie gegeven infor-matie verwacht de commissie dat de nieuwe opzet een goede samenhang zal bieden. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuwe cursus (werktitel: grenswerkcursus), waarin aandacht wordt besteed aan de interactie tussen natuurwetenschappen en sociale wetenschappen. Om er zeker van te zijn dat het programma samenhangend blijft zullen er naar de mening van de commissie afspraken moeten worden gemaakt over welk deel van het programma minimaal doorlopen moet worden en welk deel bespreekbaar is. Het besluit om vanaf �009 nog maar een vrije keuze van twee vakken toe te staan vindt zij dan ook een goede zaak. De commissie pleit voor eerdere invoering.

Uit de enquête onder studenten en alumni blijkt dat 80% (zeer) tevreden is over de inhoud van de opleiding en de samenhang in het programma, zo meldt het zelfevaluatierapport. Drie-kwart van de afgestudeerden zegt tevreden te zijn met het cursusaanbod; van de studenten is dit maar liefst 89%. Gesprekken met studenten en alumni gaven geen afwijkend beeld.

SamenvattendIn hoeverre sprake is van een samenhangend programma hangt mede af van de keuzen van de student. Het programma wordt in overleg met de student opgesteld via de master-intake (toelating en bepaling afstudeertraject). Op dit moment hebben studenten nog volledige keu-zevrijheid. Een meer gestuurde aanpak over welk deel van het programma minimaal doorlopen moet worden, is gewenst. Met ingang van �009 worden vier verplichte vakken ingevoerd (nu in ontwikkeling). De commissie verwacht dat de nieuwe opzet een betere samenhang biedt.

Oordeel commissie: voldoende

F7: StudielastHet programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studie-voortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.

Studeerbaarheid en studielast vormen voor de OUNL en de Faculteit Natuurwetenschappen een belangrijk punt van aandacht. Dit heeft te maken met het onderwijsmodel dat gericht is op zelf-studie en bruikbaar hoort te zijn voor volwassenen die hun studie combineren met werk, gezin en andere activiteiten. De OUNL besteedt daarom veel zorg aan ontwerp, didactiek en uitwerking van het cursusmateriaal. In het jongste onderzoek (�006) van CHOICE (Centrum voor Hoger Onderwijs Informatie voor Consument en Expert) naar het oordeel van studenten over hun studie krijgt het onderwijs van de OUNL op de onderdelen studie-inhoud, studeerbaarheid én communicatie de hoogste waardering. De commissie wijst hier graag op, al heeft het cursorische onderwijs in de masteropleiding slechts een beperkte plaats en is het voor een deel ook nog niet uitgewerkt. De verwachtingen zijn op grond van de gesprekken tijdens de visitatie positief.

Naar de mening van de commissie is het programma studeerbaar, mede omdat het aangepast is aan het leertempo van de student. De commissie waardeert de structurele inzet van de oplei-ding om de studeerbaarheid te verbeteren, bijvoorbeeld op basis van gemeten studielast.

Page 239: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�39QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Op de studielast in de fase van het afstudeerproject – het merendeel van de masteropleiding – bestaat minder zicht. De zelfstudie besteedt daar ook niet afzonderlijk aandacht aan – anders dan te vermelden dat er sprake is van begeleiding (waardoor problemen kunnen worden gesig-naleerd en aangepakt) en een handleiding die studenten informeert over de aanpak van de afstudeeropdracht. In gesprekken met studenten en alumni worden voor de studeerbaarheid bij dit onderdeel overigens geen problemen gemeld. SamenvattendDe OUNL besteedt veel aandacht en zorg aan het ontwerp, de didactiek en uitwerking van het lesmateriaal. Het programma is naar de mening van de commissie studeerbaar.

Oordeel commissie: voldoende

F8: InstroomHet programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek.WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.

Het bachelorgetuigschrift Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL geldt als rechtstreekse toelating tot de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Ook een wo-bachelor- of doc-toraalgetuigschrift van een andere universiteit kan toelating geven tot deze master, mits gelijk-waardig aan het OUNL-getuigschrift. Toelating tot de masteropleiding met een verwante, maar niet gelijkwaardige doctoraalopleiding bij een andere universiteit is alleen mogelijk via een individueel studietraject. Dit zogeheten schakelprogramma resulteert overigens niet in een bachelorgetuigschrift, maar wel in een toelating tot de aansluitende masteropleiding. Het is niet mogelijk om vrijstellingen te verkrijgen voor de masteropleiding.

In �003 is de faculteit gestart met een intakeprocedure voor de masteropleiding. Iedere student die van plan is de masteropleiding te volgen, moet een intakeformulier invullen dat vervolgens besproken wordt met een van de docenten. Dit gesprek wordt gevoerd door een docent wiens specialisatie en affiniteit zo goed mogelijk aansluiten bij het domein waar de interesse van de student naar uitgaat. Deze intakeprocedure brengt de wensen, moge-lijkheden en beperkingen ten aanzien van het invullen van de masteropleiding in beeld, en leidt tot het vaststellen van een individueel studietraject en het (voorlopig) invullen van de afstudeeropdracht.

Bij de opleiding hebben momenteel veertien studenten inschrijfrechten in de master. Vanaf �003 tot halverwege �006 hebben ongeveer veertig studenten een intake gedaan. De instroom-cijfers bij de OUNL laten zich moeilijk vergelijken met die van andere universiteiten. Voor de masteropleiding geldt in deze hetzelfde als voor de bacheloropleiding. Er is sprake van een grote groep ‘tweedekansers’ en als reden om aan de OUNL te gaan studeren noemen studen-ten het karakter van de opleiding, waarin de student zelf zijn eigen studietempo, plaats en tijd bepaalt. Uit het gesprek met de studenten bleek dat het voor de meeste van hen onmogelijk is om in het reguliere onderwijssysteem in te schuiven omdat zij een baan hebben naast hun studie en dus afhankelijk zijn van deeltijdopleidingen. In �005 was 61% van de studenten die zich voor één of meer modulen/cursussen van de Faculteit Natuurwetenschappen hebben ingeschreven man (voor de OUNL als geheel is de verdeling ongeveer fifty-fifty). De spreiding in leeftijd is groot: de jongsten zijn achttien jaar, de oudsten ouder dan zeventig jaar. Bij de

Page 240: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�40 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

vrouwelijke studenten zijn er iets meer twintigers dan dertigers. Bij de mannelijke studenten vormen de dertigers de grootste groep.

Vrijwel alle masterstudenten Milieu-Natuurwetenschappen komen uit de eigen bachelor-opleiding Milieu-Natuurwetenschappen. Voor circa 75% betreft dit een verkorte bachelor-opleiding via een van de vier doorstroomprogramma’s op grond van een hbo-vooropleiding. Nog incidenteel, maar in toenemende mate vinden ook universitair afgestudeerden aan andere universiteiten de weg naar de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL. De commissie vindt het positief dat uit de praktijk blijkt dat studenten van andere universi-taire opleidingen zonder problemen kunnen instromen in de masteropleiding Milieu-Natuur-wetenschappen en vice versa.

Een meer daarop toegespitste werving zou naar de mening van de commissie de diversiteit aan werksferen waaruit de studenten komen, kunnen verbreden.

SamenvattendDe masteropleiding staat open voor alle studenten met een bachelordiploma van de bachelor-opleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de OUNL en van andere gelijkwaardige opleidin-gen. Waar de vooropleiding niet voldoende aansluit wordt een schakelprogramma aangeboden. In �003 is de faculteit gestart met een intakeprocedure.

Oordeel commissie: voldoende

F9: DuurDe opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum:WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten.WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.

De masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is een eenjarige, natuurwetenschappe-lijke masteropleiding (60 EC). De OUNL is de enige universiteit in Nederland die een eenjarige natuurwetenschappelijke masteropleiding aanbiedt. Er zijn wel andere eenjarige milieumasteropleidingen, maar die zijn alle beleidsgericht. De keuze voor een eenjarige masteropleiding is op instituutsniveau gemaakt. Masteropleidingen aan de OUNL zijn een-jarig, dus ook de natuurwetenschappelijke masteropleidingen.

De OUNL leidt milieuprofessionals op. Onderzoek dat in de afstudeerfase wordt uitgevoerd is vooral toegepast onderzoek gericht op het werkveld van de milieuprofessional. De meeste studenten werken al als milieuprofessional en zijn meer geïnteresseerd in een carrièrekansver-betering dan in een researchmasteropleiding richting PhD. Voor studenten die toch weten-schappelijke verdieping willen, worden afspraken gemaakt met andere Nederlandse en Vlaamse universiteiten, zodat zij kunnen instromen in het tweede jaar van een tweejarige natuurweten-schappelijke masteropleiding aan een andere universiteit in Nederland.

SamenvattendDe masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen is een eenjarige natuurwetenschappelijke master. De opleiding voldoet aan de formele eis van minimaal 60 EC.

Oordeel commissie: voldoet

Page 241: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�41QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoudHet didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.

Het onderwijsconcept van de OUNL is neergelegd in de nota ‘De student voorop’ (�004) en kenmerkt zich door ‘begeleide zelfstudie’ ondersteund door studieaanwijzingen, opdrach-ten, zelftoetsen, virtueel en reëel contact en vangnetbegeleiding. Het didactisch concept is dat van competentiegericht afstandsonderwijs; wat competenties zijn wordt helder geformuleerd in het zelfevaluatierapport. In het cursorische traject van de masteropleiding Milieu-Natuur-wetenschappen vindt een toegespitste voorbereiding op het afstuderen plaats, en kunnen eventuele deficiënties worden weggewerkt. Bij de twee al ontwikkelde cursussen uit de master-opleiding staat ‘samenwerkend leren’ via een elektronische leeromgeving centraal (Blackboard en eRoom). Er vinden geen bijeenkomsten plaats. Masterstudenten zijn wel ook welkom op de landelijke dagen die georganiseerd worden. Voornamelijk het ochtendprogramma met externe sprekers over een actueel milieuwetenschappelijk onderwerp kan interessant zijn voor de mas-terstudenten.

Voor de afstudeeropdracht zijn er in principe drie mogelijkheden: op de werkplek bij de eigen werkgever, op een andere werkplek bij de eigen werkgever, of bij een extern onderzoeksinsti-tuut, bedrijf of instelling. In alle gevallen moeten er afspraken gemaakt worden over de tijd die de student aanwezig is op deze werkplek. Ook hier geldt dat studenten van de OUNL vaak verplichtingen elders hebben en bijvoorbeeld slechts één dag per week aanwezig zijn.

Naar de mening van de commissie is het didactisch concept goed en geheel in lijn met de doel-stellingen van de opleiding. De opleiding biedt veel mogelijkheden om de nadelen van zelf-/afstandsstudie voor studenten zo veel als mogelijk te ondervangen. De commissie oordeelt dat de opleiding didactisch, organisatorisch en facilitair een sterk product aanbiedt, hoewel methoden en technieken naar haar mening in het cursorisch gedeelte meer expliciet aandacht moeten krijgen. Door studenten te laten afstuderen bij andere instituten weet men op slimme wijze inhoudelijk te compenseren wat binnenshuis niet aanwezig is. De commissie compli-menteert de opleiding met het European Virtual Seminar on Sustainable Development, dat naar haar oordeel een fraai voorbeeld is van innovatief onderwijs.

SamenvattendHet onderwijs van de OUNL is ontworpen voor afstandsonderwijs; het didactisch concept sluit daar goed op aan. De commissie oordeelt dat de opleiding didactisch, organisatorisch en facilitair een sterk product aanbiedt. Het European Virtual Seminar is naar de mening van de commissie een voorbeeld van innovatief onderwijs.

Oordeel commissie: goed

F11: Beoordeling en toetsingDoor de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.

Hoofdzaak bij de masteropleiding is de beoordeling van het afstudeerwerk. Per cursus wordt een schriftelijk tentamen afgelegd. De afstudeeropdracht wordt beoordeeld door de afstu-deercommissie, waarin de externe begeleider en minimaal één gepromoveerde docent van de Faculteit Natuurwetenschappen vertegenwoordigd zijn. Elk lid van de commissie beoordeelt

Page 242: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�4� QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

individueel de drie elementen van de afstudeeropdracht: de uitvoering van de werkzaamheden, het schriftelijke verslag en de voordracht. In onderling overleg stelt de commissie vervolgens het eindcijfer vast. Hierbij vindt een relatieve weging van de drie onderdelen plaats, waarbij de nadruk wordt gelegd op het uitgevoerde werk en de verslaglegging en waarbij elk cijfer voldoende moet zijn. Bij de beoordeling van het verslag gelden de gebruikelijke eisen voor een wetenschappelijke publicatie.

De beoordelingssystematiek van het afstudeerwerk is naar de mening van de commissie aan-merkelijk minder uitontwikkeld dan die bij de bachelor. De criteria zijn wel aangegeven (en ook gerubriceerd) maar gewichten ontbreken. Onderzoeken in de masteropleiding zijn heel individueel. De weging kan zodoende per student wat verschillen. Er worden tevoren echter geen afspraken met de studenten gemaakt over de weging. De commissie vindt dat dit strakker moet worden gemaakt en dat de beoordeling systematischer moet worden. De opleiding zelf schat overigens in dat de verhouding waardering product/waardering proces in het eindcijfer ongeveer 60/40 is. De commissie heeft dit niet kunnen controleren. In de beoordeling van de afstudeerwerken wijkt de mening van de commissie niet significant af van de eindcijfers die de opleiding gaf.

SamenvattendBij de beoordeling van het afstudeerwerk wordt gekeken naar de uitvoering van de werkzaam-heden, het schriftelijke verslag en de voordracht; daartussen vindt een relatieve weging plaats. De beoordelingssystematiek kan worden aangescherpt.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Programma’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Programma voor de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

7.2.3. Inzet van personeel

F12: Eisen WODe opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ont-wikkeling van het vakgebied.

Bij de oprichting van de OUNL (1984) is vastgesteld dat de OUNL geen wettelijke onder-zoekstaak heeft. Wel mogen wetenschappelijk medewerkers �0% van hun tijd aan activiteiten besteden waarmee ze bij blijven op het gebied van onderzoek. Het gaat hier niet om een actieve bijdrage aan onderzoek. Er is immers geen wettelijke onderzoekstaak en onderzoeksfaciliteiten en -infrastructuur worden niet bekostigd. De Faculteit Natuurwetenschappen heeft er wegens deze beperking voor gekozen het wetenschappelijk gehalte en de wetenschappelijke inbreng in de opleiding en de cursussen te waarborgen door aanstelling van deeltijdhoogleraren, die ook elders hoogleraar zijn, samenwerking in cursusteams waarin specifieke deskundigen van andere kennisinstellingen vertegenwoordigd zijn en door stimulering van haar medewerkers

Page 243: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�43QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

om samen te werken met onderzoeksgroepen en kennisinstellingen elders. Sommige universi-taire (hoofd)docenten hebben deeltijdaanstellingen elders of zijn gedetacheerd. Bij de OUNL is (vrijwel) alleen gepromoveerd personeel in wetenschappelijke functies aangesteld.

Vanaf �008 heeft de OUNL wel een wettelijke onderzoekstaak en wordt van haar een actieve bijdrage op onderzoeksgebied verwacht. De afspraak voor de OUNL is dat �0% van de tijd van wetenschappelijk medewerkers (universitair docent, universitair hoofddocent, hoogleraar) aan onderzoek besteed wordt, en in deze tijd wetenschappelijke resultaten geboekt worden (publicaties, congrespresentaties, bijdragen aan maatschappelijke kennisvalorisatie, et cetera). De faculteit heeft geanticipeerd op de onderzoekstaak door in �004 een onderzoeksplan ‘Leren voor duurzame ontwikkeling’ op te stellen, waarin overkoepelende thema’s en personele inzet behandeld worden. Ondertussen heeft de faculteit een update van het onderzoeksplan vastge-steld ‘Naar een duurzame samenleving: verkennen, leren, sturen’ – onderzoeksplan Faculteit Natuurwetenschappen �007-�010 (15 december �006).

Veel docenten van de opleiding doen zelf geen onderzoek. Het onderzoek dat intern wordt uitgevoerd betreft geen bètaonderzoek, zo merkt de commissie op. Bewaking van de kwaliteit van onderzoek van studenten gebeurt deels door aan te schuiven bij andere instituten. Uit het gesprek met studenten bleek dit in de praktijk goed te werken. Daarnaast werkt de OUNL met deeltijdaanstellingen van gezichtsbepalende hoogleraren van buiten. Dit heeft beperkingen, maar leidt niet tot grote problemen, aldus de betrokken hoogleraren. Uhd’s en ud’s zijn allen wel in-house bij de OUNL. Alle universitair hoofddocenten zijn gepromoveerd, van de univer-sitaire docenten is ruim 60% van het aantal fte’s (dit is gelijk aan 77% van het aantal perso-nen) gepromoveerd. Voor de posities van universitair hoofddocent en hoogleraar is promotie vereist. De OUNL werkt met instroomkwalificaties en voor zittende staf een beleid om hen aan promotie te helpen, zo blijkt uit het zelfevaluatierapport en de gesprekken met docenten; de commissie juicht dit toe.

Individuele begeleidende docenten bewaken het niveau van de afstudeerprojecten. De OUNL legt de lat bij het afstudeerwerk op het niveau van publiceren. Er wordt tegenwoordig meer gepubliceerd. Dit vindt de commissie een goede zaak. Studenten die de commissie sprak, hadden voor hun afstudeeropdracht een onderzoeksomgeving gevonden bij instellingen als Universiteit Utrecht, ECN, en een stichting die samenwerkt met het AMC.

Naar de mening van de commissie is voor de bij masteronderwijs betrokken staf meer direct contact met onderzoekers onmisbaar. De faculteit stimuleert het onderhouden van relaties door de staf met onderzoeksgerichte instellingen en de commissie hoopt dat dit ook meer gestalte kan krijgen nu de staf onderzoektijd toegemeten krijgt.

SamenvattendEen groot deel van de staf is gepromoveerd. Voor niet-gepromoveerde stafleden wordt een actief promotiebeleid gevoerd. Bewaking van de onderzoekskwaliteit gebeurt deels door aan te schuiven bij andere instituten. Er wordt tegenwoordig meer gepubliceerd.

Oordeel commissie: voldoende

Page 244: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�44 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

F13: Kwantiteit personeelEr wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.

In het zelfevaluatierapport leest de commissie dat de toestroom van cursisten en studenten licht gestegen is in de afgelopen jaren, 5% ten opzichte van �000. Het budget voor het bachelor- en masteronderwijs is daarentegen geslonken. De omvang van de wetenschappelijke staf van de faculteit is in diezelfde periode gedaald met bijna �0%. Dit komt voornamelijk doordat de OUNL er in �00� wettelijk een taak bij gekregen heeft, namelijk het leveren van een bijdrage aan het terugdringen van het lerarentekort. Deze extra taak moet echter uitgevoerd worden met de bestaande middelen, wat leidde tot bezuinigingen op bestaande opleidingen.

De inzet van het wetenschappelijk personeel ten behoeve van de masteropleiding omvat nu totaal �,� fte. Hiervan is 0,1 fte externe inhuur. Dit leidt voor de masteropleiding tot een stu-dent-stafratio van ��,7. Uit het gesprek met de externe (parttime) hoogleraren blijkt dat het werk eigenlijk niet in één dag te doen is. Er wordt standaard meer uren gewerkt dan de aan-stellingsomvang. Uit het zelfevaluatierapport blijkt dat de kwantiteit van de staf de opleiding zelf ook zorgen baart. De commissie deelt deze zorg. Naar haar mening is er nu net voldoende personeel om het onderwijs in deze specifieke omstandigheden te kunnen dragen.

SamenvattendEr is sprake van een kleine staf, net voldoende om het onderwijs in deze specifieke omstandig-heden te dragen.

Oordeel commissie: voldoende

F14: Kwaliteit personeelHet personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.

Het personeelsbeleid van de faculteit bestaat uit een gerichte personeelsselectie en professio-nalisering van de zittende staf. Bij de werving van het wetenschappelijk personeel wordt gese-lecteerd op gepromoveerd zijn, dan wel op zeer korte termijn promoveren; actief in onderzoek zijn en beschikken over een onderzoeksnetwerk; evenwicht in specialisaties; brede inhoudelijke inzetbaarheid en affiniteit en kwaliteiten in begeleiding en ontwikkeling van cursusmateriaal. Hoogleraren zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van cursusontwikkeling op hun vakge-bied en als zodanig betrokken bij het onderwijs. Zij schrijven vaak een deel van het cursusma-teriaal en fungeren eveneens als afstudeerbegeleider.

In tegenstelling tot reguliere universiteiten loopt het carrièrepad bij de OUNL niet vanuit het onderzoek. De externe hoogleraren bevestigen in het gesprek dat zij niet voor het onderzoek naar de OUNL zijn gekomen. De charme van het werken bij de OUNL is voor hen het brede palet en de grote diversiteit in de studentenpopulatie. Doordat er bij de cursusontwikkeling wordt samengewerkt in teams komen docenten in aanraking met vele deskundigen en houden op deze manier hun eigen kennis up-to-date. Docenten zeiden de commissie dat het carrière-perspectief bij de OUNL voor hen ligt in het kunnen maken van de vertaalslag van hoog-waardige kennis in een goed onderwijsproduct. Zittende docenten spreekt de wijze waarop de OUNL de link legt tussen onderwijs en onderzoek erg aan, omdat aan de OUNL het onder-wijs niet een afgeleide is van onderzoek, maar het onderzoek ingebakken zit in het onderwijs.

Page 245: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�45QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Afstandsonderwijs wordt naar de mening van de commissie gekenmerkt door een geheel eigen didactiek. De kwaliteit van het onderwijs wordt in belangrijke mate bepaald door de kwaliteit van het ontwikkelde onderwijsmateriaal en van de coaching van studenten op afstand. ICT kan daarbij een belangrijke rol spelen, mits op een goede manier ingezet. Het stellen van mini-mumeisen gekoppeld aan verplichte scholing zou naar de mening van de commissie als waar-borg voor de kwaliteit van het personeel onderdeel moeten uitmaken van het personeelsbeleid. Het is de commissie opgevallen dat de trainingsfaciliteiten vrijblijvend worden aangeboden. Er zijn geen basiskwalificatie-eisen vastgesteld voor nieuwe docenten en evenmin senior kwa-lificaties voor de zittende staf.

Naar de mening van de commissie is de onderwijskundige en organisatorische kwaliteit van het personeel in orde. De inhoudelijke begeleiding vindt zij daarentegen kwetsbaar. Ondanks dat de opleiding met externe parttimers de omvang van het terrein dat men dekt sterk heeft verbreed, constateert de commissie dat de volle breedte van afstudeerprojecten inhoudelijk niet altijd door de eigen staf kan worden afgedekt. De opleiding moet het hebben van vrien-dendiensten van collega’s, of begeleiders op de werkplek. De zittende eigen staf is weliswaar veelal gepromoveerd, maar men werkt in een onderzoeksarme omgeving, wat de inhoudelijke begeleiding naar het oordeel van de commissie niet makkelijker maakt. De commissie vindt het dan ook een goede zaak dat de staf straks meer onderzoekstaken krijgt.

SamenvattendDe kwaliteit van het personeel in organisatorische en onderwijskundige zin is in orde; inhoude-lijke kwaliteit kan verder verbeteren, maar is wel voldoende om het programma aan te bieden.

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Inzet van personeel’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Inzet van personeel voor de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

7.2.4. Voorzieningen

F15: Materiële voorzieningenDe huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.

Studenten van de OUNL hebben hun vaste studeerplek en computerwerkplek veelal thuis. Tekst- en werkboeken, readers, cd-rom’s, landkaarten en eventueel aanvullend materiaal wor-den naar het huisadres gestuurd. Op Studienet/Blackboard, de elektronische leeromgeving van de OUNL, heeft elke student een persoonlijke ‘werkplek’. Daar heeft de student de beschik-king over alle ICT-gestuurde informatie en leermiddelen die bij een bepaalde cursus horen en kunnen zij met elkaar contact leggen, samenwerken, of een docent benaderen via discus-siegroepen. Verspreid over Nederland heeft de OUNL twaalf studiecentra en drie provinciale steunpunten. Elke student kan gebruikmaken van de faciliteiten van deze centra. De studie-centra zijn goed bereikbaar per openbaar vervoer en per auto. Ze zijn geopend op verschillende werkdagen, ook ’s avonds, en de meeste ook op zaterdagmorgen.

Page 246: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�46 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Studenten en medewerkers van de OUNL wonen verspreid door het land en voor een deel ook in België of elders in het buitenland. Een regelmatig bezoek aan de mediatheek van de OUNL in Heerlen ligt dan niet voor de hand. De OUNL heeft met het samenwerkingsverband van de Nederlandse universiteitsbibliotheken een regeling getroffen waardoor studenten met hun inschrijfbewijs zonder beperking gebruik kunnen maken van alle Nederlandse universiteits-bibliotheken. Zij hebben dezelfde rechten als studenten aan andere universiteiten, zoals het lenen van materiaal en het raadplegen van databases. Personeel van de betreffende universi-teit maakt de studenten wegwijs in de bibliotheek, zo bleek uit het gesprek met alumni. In Vlaanderen kunnen studenten terecht bij de bibliotheek van de universiteit, waar het Vlaamse studiecentrum deel van uitmaakt.

De commissie is onder de indruk van de elektronische leeromgeving. De elektronische multi-mediavoorzieningen vindt zij modern en van bijzondere kwaliteit en de onderwijsfaciliteiten goed. Het deel van het studiemateriaal dat al beschikbaar is oogt zeer verzorgd. De commissie spreekt van een goede werkomgeving, afgestemd op het afstandsonderwijs door heel Neder-land en Vlaanderen.

SamenvattendDe materiële voorzieningen zijn naar de mening van de commissie van goede kwaliteit.

Oordeel commissie: goed

F16: StudiebegeleidingDe studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang.De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.

Volwassenenonderwijs is per definitie anders dan gewoon onderwijs en de begeleiding van de OUNL is hierop aangepast. Het onderwijsmodel van de OUNL gaat uit van zelfstudie. Tijdens de ontwikkeling van cursussen wordt expliciet aandacht besteed aan het didactische ontwerp, dat vooral gericht is op het bevorderen van een zelfstandige, actieve studiehouding bij studenten. Studenten krijgen daarnaast individuele coaching via e-mail, telefoon en persoon-lijke gesprekken. Docenten zijn goed bereikbaar als er vragen of onduidelijkheden zijn, aldus de studenten en alumni die de commissie sprak. Er zijn plannen om voor het vastleggen van de ontwikkeling van de student een portfolio aan te leggen.

De inhoudelijke invulling van het masterprogramma vindt plaats in overleg tussen de stu-dent en een docent met expertise in het milieudomein waarin de student wil afstuderen. De begeleiding op wetenschappelijk gebied is een combinatietaak tussen de OUNL en de externe begeleider. Binnen de OUNL is een commissie van drie die waakt over het niveau van het externe werk van studenten. Studenten die tekortkomen in een bepaald vak, kunnen een open module volgen, een module die geheel kan worden ingevuld naar de behoefte van de student. Docenten helpen studenten invulling te geven aan deze open module, onder andere helpen zij studenten met het zoeken naar geschikt materiaal, zo bleek in het gesprek met de studenten. Inhoudelijke c.q. weten-schappelijke begeleiding gebeurt veelal door de externe begeleider. Binnen de OUNL is een commissie van drie die waakt over het niveau van het externe werk van de studenten. Ervarin-gen tijdens het visitatiebezoek en de documentatie die de commissie heeft ingezien bevestigen dit beeld.

Page 247: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�47QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

De aard en intensiteit van de begeleiding is mede afhankelijk van de student zelf. Wie veel vra-gen heeft, heeft meer contact. Uit het gesprek met studenten bleek dat docenten altijd direct antwoorden op vragen. In de praktijk zijn studenten ook hun eigen projectleider. Het initiatief voor contact ligt in principe bij de student, de staf is op afroep beschikbaar. Studenten ervaren dit als een zeer prettige manier van werken. In het gesprek met de docenten blijkt dat de bege-leiding toch niet louter vraaggericht is. Als een docent naar zijn mening te lang niets gehoord heeft van een student, neemt hij als regel zelf contact op en grijpt indien nodig in. Studenten brengen weliswaar ervaring en eigen wijsheid mee, maar dat kan ook leiden tot eigenwijs-heid als het gaat om inhoudelijke aspecten of om de wenselijkheid van begeleiding. Docenten bevestigen dit beeld. De procesmatige kant van de studiebegeleiding kan naar de mening van de commissie verder gestructureerd worden, maar de commissie vindt de coachingsrol van docenten sterk ingevuld.

SamenvattendDe OUNL besteedt veel aandacht aan de begeleiding van studenten. De begeleiding is op maat. In principe neemt de student het initiatief, maar docenten hebben een actieve rol. De commissie heeft veel waardering voor de ingebouwde begeleiding in het studiemateriaal en vindt de geboden begeleiding goed passen bij het onderwijsmodel van de OUNL Zij vindt de coachingsrol van docenten sterk ingevuld.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Voorzieningen’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Voorzieningen voor de masteropleiding M ilieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

9.2.5. Interne kwaliteitszorg

F17: Evaluatie resultatenDe opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.

Kwaliteitszorg is ingebed in de faculteit; dat wil zeggen dat hierin geen verschil is tussen de bacheloropleiding en de masteropleiding. Het interne kwaliteitszorgsysteem is ontwikkeld samen met het Onderwijstechnologisch Expertisecentrum. Studenten van de opleidingscom-missie zijn gedurende een half jaar lid geweest van de werkgroep Kwaliteitszorg en hebben een bijdrage geleverd aan de totstandkoming van het uiteindelijke systeem. In het systeem komen alle door de Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) en de Nederlands Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) genoemde onderwerpen en facetten van onderwijs expliciet aan bod.

Vanaf �004 voert de faculteit standaard evaluaties uit bij een groot aantal cursussen. In �006 is dit uitgebreid naar alle cursussen, die via een tentamensessie getentamineerd worden. Hier-voor wordt gebruikgemaakt van het OUNL-breed ingevoerde cursusevaluatiesysteem SEIN. De faculteit beschouwt kwaliteitszorg als een continue activiteit, waarbij verschillende partijen een rol vervullen in het maken en uitvoeren van plannen, boeken van resultaten, interpreteren

Page 248: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�48 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

van evaluaties en vertalen in nieuwe acties. In het kwaliteitszorgsysteem wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus:

• niveau van onderwijs, waar het onderwijsprogramma wordt uitgevoerd, het feitelijk on-derwijs wordt ontwikkeld, verzorgd, bewaakt en geëvalueerd;

• niveau van programma, waar het plan om de eindtermen te realiseren wordt bepaald en bewaakt;

• niveau van strategie, waar de eindtermen, doelgroep en positie van de opleidingen worden bepaald en bewaakt.

Op ieder van de drie niveaus vindt een analytische (plan) en een empirische toets (check) plaats.De onderwijscoördinator vervult de rol van kwaliteitszorgbewaker.

De commissie heeft het gesprek over de kwaliteitszorg als zeer nuttig en informatief ervaren. De commissie heeft waardering voor de wijze waarop men binnen de opleiding werkt aan kwaliteitszorg. De kwaliteitsborging (preventiebeleid) die met name bij het onderwerp onder-wijsprogramma plaatsvindt is naar de mening van de commissie een voorbeeld dat anderen in Nederland zouden kunnen navolgen. De opleiding loopt hierin naar de mening van de com-missie voorop. De commissie constateert dat bij de kwaliteitsborging de focus sterk gericht is op de onderwerpen programma en voorzieningen, maar in preventieve zin minder is gericht op andere onderwerpen van kwaliteitszorg zoals het personeelsbeleid. De kwaliteitszorgaan-pak zou naar de mening van de commissie aan kracht winnen als die dwarsverbanden ook zouden worden gelegd. Een besluit tot het ontwikkelen van een nieuw onderwijsaanbod zou dan meteen leiden tot de vraag wat dat betekent voor de docentprofielen en of aanpassing c.q. aanvullende scholing gewenst is.

SamenvattendEr is binnen de opleiding veel aandacht voor kwaliteitszorg. De preventieve aanpak is naar de mening van de commissie een voorbeeld voor anderen in Nederland.

Oordeel commissie: goed

F18: Maatregelen tot verbeteringDe uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.

Om de aspecten van de onderwijscyclus (onderwijsontwikkeling en -uitvoering, en studie-voortgang) te evalueren en vervolgens maatregelen te nemen ter verbetering, wordt bij de OUNL gebruikgemaakt van meerdere instrumenten, zo leest de commissie in het zelfevalu-atierapport. Onder andere worden bij het ontwerpen van cursussen nauwkeurig streefdoe-len geformuleerd, zoals wetenschappelijke inhoud, vorm en studielast. Hierin worden de opmerkingen uit evaluaties meegenomen. Bij de onderwijskundige invulling zijn medewer-kers van het Onderwijs Technologisch Expertisecentrum betrokken. Ook studenten worden in de ontwikkelfase betrokken bij de evaluatie van cursussen via de zogenoemde proeftoet-sing. Het gesprek dat de commissie voerde met de staf en de medewerker kwaliteitszorg bevestigde dit beeld.

De commissie constateert de er vooral aandacht voor de studievoortgang is op cursusniveau.

Page 249: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�49QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Op curriculumniveau gebeurt veel minder. Door de vijfjarige cyclus van inhoudelijke mate-riaalvernieuwing kunnen sommige klachten niet meteen worden opgelost. Nu Blackboard is ingevoerd verwacht men in ieder geval met meer flexibiliteit en sneller te kunnen inspelen op klachten over de begeleiding en tentaminering.

SamenvattendDe opleiding verwerkt uitkomsten van evaluaties in revisie van cursusmateriaal. De opleiding maakt sinds kort gebruik van een systeem waardoor opmerkingen inzake begeleiding direct worden geregistreerd en opgepakt.

Oordeel commissie: voldoende

F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveldBij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de op-leiding actief betrokken.

In het zelfevaluatierapport is een uitgebreide opsomming opgenomen hoe studenten, docenten en alumni, maar ook het werkveld bij de kwaliteitszorg worden betrokken. Gesprekken die de commissie voerde bevestigen dit beeld. Hoewel zowel studenten als alumni voor de landelijke dagen worden uitgenodigd, wees een enquête uitgevoerd binnen de alumnivereniging uit dat alumni meer bij de opleiding betrokken moeten worden.

De opleidingscommissie heeft een duidelijk omschreven taak bij de evaluatie. Naast zijn taak in relatie tot het OER speelt de opleidingscommissie ook een rol in de kwaliteitsbewaking. De opleidingscommissie is vooral een klankbord en platform waar studenten hun zegje kun-nen doen. Studenten worden uitgenodigd om daar hun ervaringen te delen met de docent die de cursus ontwikkelt. Evaluaties worden in de opleidingscommissie besproken en er is sprake van voortdurende terugkoppeling van docenten die cursussen aan het ontwikkelen zijn en de ervaringen van studenten met de nieuwe cursussen.

In de gesprekken met de studenten bleek dat er niet alleen sprake is van een (groot) leeftijds-verschil tussen studenten van de OUNL en het reguliere hoger onderwijs; studenten van de OUNL zijn over het algemeen kritischer op het product en willen nadrukkelijker hun ver-wachtingen waargemaakt zien. Niet alleen omdat er een hoge prijs wordt betaald voor de stu-die, qua geld en tijd, maar ook omdat zij door hun werkervaring vaak al over de nodige kennis en vaardigheden beschikken. Vanuit de studentenvereniging probeert de opleidingscommissie studenten die kritisch zijn in de commissie te krijgen, en dat wordt zeker niet tegengewerkt door de docenten, aldus studenten die de commissie sprak. Leden van de opleidingscommissie hebben het gevoel dat er goed naar hen geluisterd wordt.

Het beroepenveld is voor wat de masteropleiding betreft in direct contact met de opleiding via de afstudeeronderzoeken waar zij bij betrokken zijn. Het beroepenveld speelt verder een rol via de Raad van Advies waarin twee leden uit het beroepenveld zitting hebben, en via alumni die vanuit hun beroepspraktijk voorstellen tot onderwijsverbeteringen doen. Een aantal docenten is al jarenlang actief in beroepenveldorganisaties en zij brengen deskundigheid en actuele ken-nis hieromtrent in het onderwijs in. De commissie is onder de indruk van de wijze waarop iedereen bij de opleiding betrokken wordt en de zeer expliciete verantwoording.

Page 250: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�50 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

SamenvattendDocenten, studenten en alumni zijn goed betrokken bij de interne kwaliteitszorg. Ook het beroepenveld wordt actief betrokken bij het onderwijs.

Oordeel commissie: goed

Oordeel op onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Interne kwaliteitszorg voor de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

9.2.6. Resultaten

F20: Gerealiseerd niveauDe gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.

In tegenstelling tot de afronding van de bachelorfase waarin studenten werken in teams, gebeurt dit in de masterfase individueel. Binnen elke afstudeeropdracht worden de volgende componenten onderscheiden:

• het formuleren van een probleemstelling, een daaruit voortvloeiende vraagstelling en het bijbehorende theoretische kader;

• het uitvoeren van het onderzoek;• het verzamelen, analyseren, weergeven, interpreteren en evalueren van (zelfverkregen) we-

tenschappelijke resultaten en inzichten als onderbouwing van de aanbevelingen voor ver-der onderzoek en/of geformuleerd beleid en/of beheer.

De resultaten worden in een (schriftelijk) verslag vastgelegd. Daarnaast dient een voordracht te worden gehouden in de omgeving waar het onderzoek is verricht.

Gedurende het gehele mastertaject, maar vooral in de afstudeerfase, komt de student in aan-raking met diverse (niet-)onderzoeks gerelateerde milieuwerkzaamheden. Op deze wijze is een student in staat voor zichzelf te bepalen in welke richting hij de milieucarrière wil vervolgen. Veel studenten zijn tijdens hun studie al werkzaam op milieukundig terrein en een deel van de afstudeeropdrachten (ongeveer de helft) wordt uitgevoerd bij de werkgever van de student.

Gemiddeld genomen is de commissie tevreden over de kwaliteit van de scripties die zij heeft gezien. Enkele scripties schieten naar boven uit en tonen naar het oordeel van de commis-sie een goede onderzoeksopzet en een duidelijk geformuleerde vraagstelling. Maar er waren ook scripties bij die de commissie niet helemaal konden overtuigen van het wetenschappelijk karakter van het werk. In die gevallen was vooral meer aandacht voor onzekerheden en fou-tendiscussie op zijn plaats geweest. Enkele studenten hebben de afgelopen jaren een prijs in ontvangst mogen nemen voor hun afstudeerwerk, zo bleek uit het zelfevaluatierapport. Ook komt het soms voor dat over een afstudeeronderzoek in een wetenschappelijk tijdschrift gepu-bliceerd wordt.

Page 251: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�51QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Verdiensten van afstudeerwerk (publicaties, citaties) uitgevoerd bij andere universiteiten komen normaliter de andere universiteit ten goede, terwijl de OUNL wel een duidelijke bijdrage heeft geleverd. Het zou de beeldvorming van de OUNL ten goede komen als ook dergelijke bijdra-gen meer zichtbaar werden.

SamenvattendUit het eindwerk blijkt dat het eindresultaat voldoet aan gestelde eisen. De eindwerken tonen enkele uitschieters naar boven. Gemiddeld kwam de waardering van de commissie overeen met de waardering van de opleiding.

Oordeel commissie: voldoende

F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen.Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.

Zowel het onderwijsrendement als de streefcijfers van de OUNL laten zich moeilijk verge-lijken met cijfers van reguliere universiteiten. De OUNL werkt niet met cohorten. De open inschrijving, het afstandsonderwijs en eigen studietempo alsmede de doelstelling op het gebied van leven-lang-leren zorgen voor een heel ander type student en studieverloop dan aan een reguliere instelling. De streefcijfers van te behalen getuigschriften zijn om die reden gebaseerd op de streefcijfers van de OUNL als geheel.

Naar de mening van de commissie speelt het probleem van de cohortdefiniëring bij de andere universiteiten ook, onder andere als gevolg van de zachte knip tussen de bachelor- en de master-opleiding. De OUNL wijkt af van de andere universiteiten op het punt van de vastgestelde stu-dieduur met bijbehorende studiefinanciering, maar dat laat naar de mening van de commissie onverlet dat haar studenten gevolgd kunnen worden als ze zich hebben ingeschreven voor een bachelor- of masterprogramma. Over wie tot welk cohort behoort kunnen afspraken gemaakt worden. Het is van belang ook bij deze groepen studenten inzicht te krijgen in oorzaken van studievertraging, zodat duidelijk wordt of factoren die bij de opleiding liggen daarin een rol spelen of dat de vertraging terug te voeren is tot kenmerken van de instromende studenten. Inzicht hierin kan leiden tot aanpassing en verdere afstemming van het onderwijsaanbod.

Het opleidingsrendement wordt gedefinieerd als dat deel van de instroom dat het opleidings-diploma behaalt. Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft voor �005 als streefcijfer voor de gehele OUNL 300 doctoraal- en masterdiploma’s vastgesteld. Aangezien de instroom in de Milieu-Natuurwetenschappen 3% van het totale aantal OUNL-inschrijvingen is, betekent dat voor de opleidingen Milieu-Natuurwetenschappen een streefcijfer van negen master- of doctoraaldiploma’s per jaar. In �005 bedroeg dat aantal diploma’s (masteropleiding plus doctoraal) twaalf. De faculteit voldoet daarmee zeker aan het streefcijfer. Sinds de start van de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen hebben acht studenten de masteropleiding afgerond, de eerste in �004.

SamenvattendDe resultaten van de milieu-natuurwetenschappelijke opleidingen voor de master- en docto-raaldiploma’s voldoen aan de door het ministerie opgelegde streefcijfers.

Page 252: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�5� QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Oordeel commissie: voldoende

Oordeel op onderwerp ‘Resultaten’Op basis van de beoordelingen per facet concludeert de commissie dat het samenvattende oordeel op het niveau van het onderwerp Resultaten voor de masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen van de Open Universiteit luidt: voldoende.

9.2.7. Internationalisering

Alhoewel dit onderwerp geen onderdeel vormt van de gevraagde beoordeling, gaat de commis-sie hieronder graag in op wat uit de zelfstudie en in de gesprekken hierover naar voren kwam.

Wettelijk mag de OUNL alleen onderwijs aanbieden in de Nederlandse taal; het onderwijs is immers ingesteld om in Nederland tweedekansonderwijs te realiseren. Binnen dat kader zijn er wel mogelijkheden voor studenten uit Vlaanderen. Er bestaat een samenwerkingsovereen-komst tussen de Vlaamse Regering en de OUNL, waardoor Vlaamse studenten aan de oplei-dingen van de OUNL kunnen deelnemen.

Gezien de verdergaande internationalisering van de milieuproblematiek en de aanpak daarvan, en het veelal Engelstalige karakter van de communicatie daarover, is de opleiding in transitie naar een situatie waarin van de afgestudeerden meer competenties vereist gaan worden op het gebied van internationale communicatie (samenwerking, taalvaardigheid).

Internationale uitwisseling is voor de studenten aan de OUNL een moeilijke zaak – gezien het feit dat zij als regel een werkkring hebben. De oplossing die de Faculteit Natuurwetenschappen hiervoor kiest is virtuele internationalisering. Een voorbeeld hiervan is het European Virtual Seminar on Sustainable Development, waarin studenten met verschillende nationaliteiten en uiteenlopende disciplinaire achtergronden door middel van moderne ICT samenwerken aan duurzaamheidsvraagstukken.

Ook de staf heeft contacten met collega’s aan vergelijkbare buitenlandse instellingen. Er is bij-voorbeeld samengewerkt met de Open Universiteit van de UK bij cursusontwikkeling; zo is er ook contact met het afstandsonderwijs in Spanje.

Page 253: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�53QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Overzicht beoordelingen masteropleiding Milieu-Natuurwetenschappen

Onderwerp Oordeel Facet Oordeel1. Doelstellingen van de opleiding

Voldoende 1. Domeinspecifieke eisen Voldoende�. Niveau Voldoende3. Oriëntatie Voldoende

�. Programma Voldoende 4. Eisen wo Voldoende5. Relatie doelstellingen en programma Voldoende6. Samenhang programma Voldoende7. Studielast Voldoende8. Instroom Voldoende9. Duur Voldoet10. Afstemming vormgeving en inhoud Goed11. Beoordeling en toetsing Voldoende

3. Inzet van personeel

Voldoende 1�. Eisen wo Voldoende13. Kwantiteit personeel Voldoende14. Kwaliteit personeel Voldoende

4. Voorzieningen Voldoende 15. Materiële voorzieningen Goed16. Studiebegeleiding Goed

5. Interne kwaliteitszorg

Voldoende 17. Evaluatie resultaten Goed

Voldoende 18. Maatregelen tot verbetering Voldoende19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

Goed

6. Resultaten Voldoende �0. Gerealiseerd niveau Voldoende�1. Onderwijsrendement Voldoende

TotaaloordeelOp grond van bovenstaande tabel en de inhoudelijke onderbouwing daarvan waaruit blijkt dat de opleiding op alle zes de onderwerpen een voldoende scoort, is de conclusie dat het totaal oordeel over de opleiding voldoende is. Ze voldoet op alle facetten aan de basiskwaliteit.

Page 254: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�54 QANU / Milieuwetenschappen, Open Universiteit

Page 255: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�55QANU / Milieuwetenschappen

BIjLAGEN

Page 256: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�56 QANU / Milieuwetenschappen

Page 257: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�57QANU / Milieuwetenschappen

Bijlage A: Curricula vitae

Prof. dr. j.B. (Hans) Opschoor (1944) studeerde economie (1968, cum laude) aan de Neder-landse Economische Hogeschool (thans Erasmus Universiteit) te Rotterdam. Hij promoveerde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op een economische analyse van milieuverontreiniging (1974). Ondertussen was hij onderzoeker geworden aan het Instituut voor Milieuvraagstuk-ken van de VU. Vanaf 1978 werkte hij enige jaren aan het National Institute for Research van de Universiteit van Botswana. In 198� werd hij Directeur van het Instituut voor Milieuvraag-stukken aan de VU. In 1987 werd hij daar hoogleraar Milieukunde in het bijzonder Milieu-economie, later aan de Economische Faculteit. Vanaf 1990 was hij daarnaast Voorzitter van de Raad voor het Milieu en Natuuronderzoek (RMNO). Van 1996-�005 was hij Rector van het Institute of Social Studies in Den Haag, en tevens hoogleraar Economics of Sustainable Development daar. Hij was lid van de Nationale Adviesraad voor ontwikkelingsvraagstukken (NAR) en vice-voorzitter van de Raad van Advies Onderzoek Ontwikkelingsvraagstukken (RAWOO). Sinds �005 concentreert hij zich vanuit zijn functies aan VU en ISS op econo-mische aspecten van vraagstukken inzake milieu en ontwikkeling, zoals kklimaatverandering, milieu en armoede. Hij was verschillende malen Review Editor in het Intergovernmental Panel on Climate Change, lid van de International Steering Committee van het Human Dimensions of Global Environmental Change Programme en diverse andere internationale onderzoeks-programma’s. Hij was mede-oprichter en Editor in Chief van het wetenschappelijke tijdschrift Environmental and Resource Economics. Daarnaast is hij lid van de Koninklijke Neder-landse Academie voor Wetenschappen (waar hij voorzitter is van de Sectie voor Gedrags- en Maatschappijwetrenschappen en de Commissie voor Internationaal Beleid) en de Nationale UNESCO Commissie (waar hij de Werkgroep Wetenschappen voorzat). Hij is de auteur, medeauteur of redacteur van meer dan 180 artikelen en hoofdstukken over milieu en econo-mie en van 13 boeken, en was betrokken bij meer dan 60 promoties. Hij is Honorary Profes-sor in Environmental Economics aan Nanjing Agricultural University en aan het Research Centre for Eco-Environmental Studies van de Chinmese Academy of Sciences.

Prof. dr. N. (Nico) Nelissen (Maastricht, 194�) is emeritus-hoogleraar natuur- en milieuvraag-stukken en emeritus-hoogleraar bestuurskunde. Hij studeerde cum laude af in de sociale weten-schap pen aan de Universiteit Tilburg. Van 1966 tot 1986 was hij ver bonden aan de vakgroep urbane en rurale sociolo gie van het Sociolo gisch Instituut van de Radboud Universiteit Nijme-gen. In 1970 promoveerde hij op het proefschrift ‘Sociale ecologie’. Van 1986 tot �004 was hij verbonden aan de opleiding bestuurskunde van de Radboud Universiteit Nijmegen, aan vankelijk als universitair hoofddocent, later als gewoon hoogle raar be stuurskunde (oratie: ‘Besturen binnen verschui vende grenzen’, 199�). Zijn on der zoek heeft vooral betrekking op de zorg van de over-heid voor de na tuurlijke en gebouw de omgeving. Verder was hij van 1990 tot �000 bij zonder hoog leraar natuur- en milieu vraagstukken aan de Universiteit Tilburg (oratie: ‘Afscheid van de vervui len de samenle ving?’, 1990). Hij publiceer de vele boeken en ar tikelen op de volgende gebie-den: natuur- en milieuvraagstukken, milieubesef, milieugedrag, milieubeweging, milieubeleid, stedelijke problematiek, ruimtelijke ordening, stadsver nieuwing, monu menten zorg, welstands-zorg, architectuur, stedenbouw, be stuurskunde, bestuurlijke vernieu wing en managementvraag-stukken. Hij was hoofdredacteur van het tijdschrift ‘Bestuurswetenschappen’ (1998-�007) en lid van de redactieraad van ‘De Europese Gemeente’. Hij doceerde vele jaren aan de Academie van Bouwkunst te Maastricht, was gastdocent aan het Hoger Instituut voor de Bouwkunst te Ant-werpen en ‘visiting professor’ aan de Technische Universiteit van Athene. Hij was kroonlid van de Centrale Raad voor de Milieuhygiëne, voorzitter van de Commissie Lange Termijn Milieubeleid en lid van de Evaluatie Commissie Wet Milieubeheer. Hij is momenteel voorzitter van de Wel-

Page 258: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�58 QANU / Milieuwetenschappen

stands-/Monumentencommissie van de gemeente Maastricht en heeft eenzelfde functie ook in de gemeente ’s-Hertogenbosch. Verder is hij voorzitter van het Gelders Genootschap, het Architec-tuurcentrum Nijmegen (ACN), en bestuurslid van de Federatie Welstand. Daarnaast was hij tot voor kort voorzitter van de Commissie Beleidsevaluatie van de provincie Noord-Brabant. Voor nadere informatie over leven, werk, publicaties, lezingen e.d. zie www.niconelissen.nl.

Prof. dr. W. (Willy) Verstraete werd geboren op �5 april 1946 te Beernem. Hij behaalde de graad van bio-ingenieur in 1968. Hij vervolgde zijn studies aan de Cornell Universiteit, Ithaca, U.S.A. en bekwam er de Doctorstitel in 1971. In 1977 behaalde hij aan de Universiteit Gent het Aggregaat voor het Hoger Onderwijs. Sinds 1971 is hij werkzaam aan de Universiteit van Gent, vooreerst als assistent, sedert 1978 als docent en sedert maart 1979 als diensthoofd van het Laboratorium voor Microbiële Ecologie en Technologie (LabMET). Hij is verbonden aan het Centrum voor Milieusanering en aan de Faculteit Bio-ingenieurswetenschappen voor het vakgebied van de microbiële ecologie en technologie en heeft ervaring op het vlak van ontwerp en bedrijfsvoering van aërobe waterzuiveringsinstallaties (specialisatie: nitrificatie- en denitrificatie-processen) en anaërobe gisting van afvalwaters, spuislib en groenten, fruit- en tuinafval. Hij heeft meerdere projecten met betrekking tot bodemremediëring en -sanering opgevolgd. Hij is erkend als deskundige voor het opstellen van milieu-effectrapporten in de disciplines fauna en flora, bodem, water en lucht. Verstraete was mede-voorzitter van de werk-groep milieubiotechnologie van de Europese Federatie Biotechnologie (EFB) (1989-1993). In 1990 werd hij benoemd tot algemeen secretaris van de European Environmental Research Organization (EERO) (1991-1997). Hij was lid van de OESO Werkgroep Milieu- biotech-nologie (1990-1998). In 1993 verkreeg hij het ‘Fellowship’ van de International Institute of Biotechnology. In 1991 en 1997 was hij mede-voorzitter van het Internationaal Symposium voor Biotechnologie van de EFB te Oostende; in 1994 was hij voorzitter van het Internatio-naal Symposium over Anaërobe Vergisting van de International Water Association (IWA) te Kaapstad. In �001 was hij nogmaals voorzitter van dit symposium, dit maal georganiseerd te Antwerpen. Hij was lid van het Dagelijks Bestuur van de Koninklijke Vlaamse Ingenieurs-vereniging (K.VIV) voor de periode 1995-�001 en Algemeen Voorzitter van de K.VIV van 1997 tot 1999. Hij is lid van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschap-pen en Kunsten. Hij was voorzitter van de B-IWA (Belgian International Water Association) (�000-�005) en van het Centrum Milieusanering van de UGent (�000-�005). Verstraete is daarnaast lid van de Technische Commissie Bodembescherming in Nederland en lid van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid (VRWB). Hij is ook lid van de wetenschappelijke raad van FEVIA. Hij werd in 1975 bekroond met de Intermediair-prijs voor een overzichtsartikel getiteld ‘Milieuhygiëne in microbieel-ecologisch perspectief ’. In 1976 werd hem door het Belgisch Comité van de ‘International Association of Water Quality’ (IAWQ) de tweejaar-lijkse prijs toegekend voor het ontwerp en de realisatie van een procédé voor de zuivering van de hoogbelaste afvalwaters. In 198� ontving hij de speurwerkprijs van het Technologisch Instituut van de Koninklijke Vlaamse Ingenieursvereniging voor zijn werkzaamheden op het vlak van de biogastechnologie. In 1997 werd hem de Belgische Francqui leerstoel toegekend aan de Universiteit van Louvain-la-Neuve. In 1999 ontving hij de Altran prijs (Frankrijk) voor het onderzoek met betrekking tot de stikstofproblematiek in afvalwater. In �00� werd hij aangesteld als ‘Honarary Professor in the Advanced Wastewater Management Center of the University of Brisbane, Australia’ voor een periode van 8 jaar. In �005 werd hem door een internationale jury de Vijfjaarlijkse Prijs voor Toegepaste Wetenschappen van het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek toegekend. In �006 werd hem op het Wereldcongres te Beijing van de International Water Association (IWA) de Imhoff prijs toegekend voor zijn werk op het gebied van de biologische behandeling van water. De onderscheiding van ‘Excellence in

Page 259: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�59QANU / Milieuwetenschappen

Review’ met betrekking tot expertise en nauwgezetheid bij het nazien van manuscripten voor het wetenschappelijk tijdschrift ‘Environmental Science and Technology’ werd hem toege-kend in �006. Nadere info: http://labmet.UGent.be; [email protected]

Drs. G.W.H. (Gerard) Heijnen (1939) heeft de sociologieopleiding gevolgd aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en is na zijn afstuderen als onderzoeker begonnen bij het COWOG van de Rijksuniversiteit Groningen. Het COWOG had als taak ‘onderzoek en ontwikkeling van Hoger Onderwijs, in het bijzonder het onderwijs aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na enige jaren plaatsvervangend directeur geweest te zijn werd hij benoemd tot directeur van het instituut. Inhoudelijk is hij vooral bezig geweest met onderwijsevaluatie, projectonderwijs, ‘onderwijsorganisatie en onderwijsverzorgingsstructuur’ en ‘kwaliteitszorg en de ontwikkeling van kwaliteitszorgsystemen’. Hij is (co)auteur en (eind)redacteur van een aantal publicaties op het terrein van het Hoger Onderwijs. Tot zijn pensioen in oktober �004 heeft hij vele bestuurlijke functies vervuld zowel in het verlengde van zijn functie als daarnaast. Zo was hij o.a. een aantal jaren voorzitter van de CRWO, het samenwerkingsverband van de onderwijs-researchcentra voor wetenschappelijk en Hoger Onderwijs in Nederland, gedurende lange tijd voorzitter van de Stichting Landelijk Congres die verantwoordelijk was voor de jaarlijkse con-gressen over het Hoger Onderwijs, medeoprichter en voorzitter van de redactie van de Hoger Onderwijs Reeks, lid van de universiteitsraad en voorzitter van de Commissie onderwijs en wetenschappen en, voorzitter van de Stichting Universiteitskrant Groningen. Hij maakte deel uit van diverse visitatiecommissies en vervult momenteel nog enkele adviesfuncties.

Ir. j.K. (jan Karel) Mak (1957) trad na zijn afstuderen in 1983 (Wageningen, milieuhygi-ene, met een jaar onderzoek aan de Harvard School of Public Health in Boston, VS) als milieuadviseur in dienst van DHV Raadgevende Ingenieurs in Amersfoort. Via functies als projectleider en teamleider milieu-effectrapportage ontwikkelde hij zich hier tot manager van de Sector Milieumanagement (m.e.r., milieuvergunningen, bedrijfsmilieuzorg, milieu-economische studies, geluidhindervraagstukken). In 1991 stapte hij over naar McKinsey & Company (Amsterdam) waar hij naast zeer uiteenlopende management consultancy-opdrachten werk verrichtte binnen McKinsey’s Environment Practice. Van 1995 tot 1999 was hij lid van de directie van het toenmalige Heidemij Advies BV (een onderneming met ca. 1�00 medewerkers, tegenwoordig deel van Arcadis Nederland BV) en verantwoordelijk voor onder meer de milieu-, infrastructuur- en stedelijke-ontwikkelingsacti-viteiten van dit bureau. Sedert medio 1999 is hij werkzaam als algemeen directeur van Deerns Raadgevende Ingenieurs, een technisch adviesbureau op het gebied van installatie- en energie-techniek inclusief duurzame energievoorziening, met momenteel tien kantoren in Nederland, Duitsland, Dubai en de Verenigde Staten.Hij was gedurende ca. tien jaar voorzitter van de VVM (Vereniging van Milieuprofessionals), en momenteel voorzitter van de European Federation of Associations of Environmental Pro-fessionals (EFAEP). Tot zijn andere nevenfuncties behoort onder meer het bestuurslidmaat-schap van het Wageningen Universiteitsfonds. Hij heeft in de afgelopen jaren bijgedragen aan eerdere visitaties van HBO-opleidingen milieukunde.

Dr. M.P.j. (Tinus) Pulles (1948) studeerde Wis- en Natuurkunde aan de univeristeit in Leiden en voltooide een promotieonderzoek aan dezelfde universiteit naar de fysisch-chemische me-chanismen van het electrontransport in de fotosynthese. Hij werkte drieëneenhalf jaar als luchtverontreinigingsmodelleur en beleidsambtenaar bij de provincie Zuid-Holland, voordat hij in 198� werd benoemd in de vaste staf van het Milieukundig Studiecentrum Groningen, dat enkele jaren later samen met andere groepen binnen de Universiteit Groningen opging in

Page 260: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�60 QANU / Milieuwetenschappen

de Interfacultaire Vakgroep Energie en Milieukunde (IVEM). Zijn onderzoek richtte zich op de luchtveronteinigingsaspecten van energieopwekking en op de relaties tussen lawaai en stank enerzijds en gezondheidseffecten anderzijds. Sinds 1991 is hij verbonden aan TNO waar hij werkzaam is op het grensvlak tussen wetenschappelijke informatie en toepassingen daarvan in nationale en internationale beleidsprocessen. Hij is intensief betrokken bij het ontwikkelen van standaarden en richtlijnen voor het rapporteren van emissies van zowel broeikasgassen als luchtverontreiniging. Hij was "co-ordinating lead author" voor het energiedeel van de IPCC �006 Guidelines for Emission Inventories en is co-voorzitter van de redactie en van de stuur-groep van de IPCC Emission Factors Database. Hij treedt op als lead reviewer voor nationale emissierapportages in het kader van het Kyoto Protocol. Hij vervult vergelijkbare rollen binnen het veld van de grensoverschrijdende luchtverontreiniging. Hij treedt op als projectleider en senioronderzoeker in een grote reeks van nationale en internationale projecten op dit terrein.

D. (Doenja) Koppejan (BSc) (1984) is studente aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Zij rondde afgelopen jaar haar bachelorstudie Milieu-maatschappijwetenschappen af. In het kader van haar bachelorscriptie verbleef zij drie maanden in Suriname om onderzoek te doen naar het natuurbeleid aldaar. Tijdens haar studie vervulde zij de functie van secretaris in het bestuur van Studievereniging Milieuprisma en was ze voorzitter van de activiteitencommissie. Op dit moment is ze hoofdredacteur van het verenigingsblad en voorzitter van de Lange Termijn Commissie. Naast deze verenigingsactiviteiten was ze lid van de Opleidingscommissie van haar studie en vervulde ze diverse taken als studentassistent van de opleiding, waaronder kleine onderzoeksopdrachten en ondersteuning van de jaarlijkse Polenexcursie. Op dit moment is zij bezig met de afronding van de Master Social and Political Sciences of the Environment, waar-voor zij onderzoek doet naar de milieubeweging in relatie tot kernenergie.

W.P. (Pieter) Pauw (BSc) (1984) heeft een bachelor Aardwetenschappen gehaald aan de Vrije Universiteit (VU), Amsterdam. Op dit moment is hij bijna klaar met zijn master Environment & Resource Management, ook aan de VU. Voor zijn masterproject reisde hij af naar Pulicat (India) om de potentie en mogelijke uitwerking van ecotoerisme te onderzoeken in een gebied dat onder grote druk staat van overbevissing, verlaging van de biodiversiteit en verwaarlo-zing van cultureel erfgoed. Zijn nevenactiviteiten aan de VU waren onder meer het bekle-den van de functie van secretaris van studievereniging GeoVUsie, eindredacteurschap van een jaarboek voor dezelfde vereniging, eindredacteurschap van de tweewekelijkse faculteitskrant ‘Faculteitsnieuws’ van de Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen, zitting in de kerncom-missie (belast met het opzetten van de nieuw opgezette bachelor ‘Aarde en Economie’), lid van het VU-team dat in �006/�007 de finale van de NRC Academische Jaarprijs bereikte met een klimaatspel en een student-assistentschap om eigen veldwerkgegevens naar de sociaal-economische effecten van zanddammen in Kenia te verwerken en te onderzoeken. Daarnaast heeft hij door de ontwikkeling van een korte film en presentatie op de EU Soil conference in december �004 meegeholpen om aardkundige waarden in de EU Soil Strategy opgenomen te krijgen; ook heeft hij op de EU Greenweek in �005 een stand bemand met de boodschap ‘geodiversiteit=biodiversiteit’ ter promotie van aardkundige waarden en een interdisciplinaire benadering van natuurbeheer.

H.M. (Hilde) Toonen (MSc) (1979) studeerde culturele antropologie aan de Universiteit van Amsterdam en milieunatuurwetenschappen aan de Universiteit Utrecht. Haar antro-pologisch doctoraalonderzoek verrichtte zij in een dorp in Burkina Faso, waarin zij de rela-ties tussen de bevolking en de krokodillen uit het naburige meer bestudeerde. Vanwege haar belangstelling voor de interacties tussen mens en leefomgeving heeft zij zich willen verbreden

Page 261: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�61QANU / Milieuwetenschappen

met de bachelorstudie milieunatuurwetenschappen. In haar nevenactiviteiten aan de universi-teit heeft zij gewerkt als studentenassistent bij het netwerk voor Duurzame Ontwikkeling aan de Universiteit van Amsterdam. Zij heeft daarnaast in verschillende gremia van de universitaire medezeggenschap zitting gehad. Aan de Universiteit van Amsterdam was zij lid van de Cen-trale Studentenraad, de studentenraad van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragsweten-schappen en het onderwijsinstituut PSCW. Aan de Universiteit Utrecht zat zij als studentlid in het opleidingsbestuur van het departement Innovatie- en Milieuwetenschappen. Voor beide opleidingen was zij lid van de opleidingscommissie. Per 1 september jl. is zij als junior docent aangesteld bij de afdeling Antropologie en Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Daarnaast is zij als vrijwilliger actief in een stichting, waarbij zij het project ‘koken met zonne-energie in Ouagadougou (Burkina Faso)’ begeleidt.

Page 262: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�6� QANU / Milieuwetenschappen

Page 263: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�63QANU / Milieuwetenschappen

Bijlage B: Bezoekprogramma’s

BEZOEKPROGRAMMA MILIEUWETENSCHAPPEN

November 2006

Bezoek VU (één master)

Dag 1, �1 november09.00-1�.00 Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie:

bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleiding; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleiding; inzien documenten; et cetera

1�.00-1�.45 Managementteam / opleidingsdirecteur1�.45-13.30 Lunch13.30-14.15 Docenten van de opleidingscommissie en medewerker

kwaliteitszorg14.15-15.00 Studenten van de opleidingscommissie

Pauze15.15-15.45 Examencommissie 15.45-16.30 Alumni16.30-17.15 Rondleiding faciliteitenParallel Spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris)17.15 Besloten receptie voor MT, projectleider Accreditatie, CvB-lid, …19.30 Diner (alleen commissie)

Dag �, �� november09.00-09.45 Studenten09.45-10.30 Docenten10.30-13.30 Opstellen voorlopige bevindingen – eventueel onderbroken door

een extra gesprek met managementteam of opleidingsdirecteur. Lunch in vergaderzaal.

13.30-14.00 Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek

Page 264: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�64 QANU / Milieuwetenschappen

januari 2007

Bezoek RUG (één master):

Dag 1, 18 januari09.00-1�.00 Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie:

bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleiding; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleiding; inzien documenten; et cetera

1�.00-1�.45 Managementteam / opleidingsdirecteur en opsteller(s) zelfevaluatie1�.45-13.30 Lunch13.30-14.15 Docenten van de opleidingscommissie en medewerker

kwaliteitszorg14.15-15.00 Studenten van de opleidingscommissie15.00-15.15 Pauze15.15-15.45 Examencommissie 15.45-16.30 Alumni16.30-17.15 Rondleiding faciliteitenParallel Spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris)17.15 Besloten receptie voor MT, projectleider Accreditatie, CvB-lid, …19.30 Diner (alleen commissie)

Dag �, 19 januari 09.00-09.45 Studenten09.45-10.30 Docenten10.30-11.00 Pauze, mogelijkheid voor extra gesprek11.00-14.00 Opstellen voorlopige bevindingen – eventueel onderbroken door

een extra gesprek met managementteam of opleidingsdirecteur. Lunch in vergaderzaal

14.00-14.30 Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek

Page 265: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�65QANU / Milieuwetenschappen

Februari 2007

Bezoek RU (twee masters)

Dag 1, 14 februari 18.00-��.00 Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie:

bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen, bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen, inzien documenten, et cetera

Bezoekdag 1, 15 februari, Visitatie Milieu-Maatschappijwetenschappen09:00-09.45 Managementteam / opleidingsdirecteur master Milieu-

Maatschappijwetenschappen en opsteller(s) zelfevaluatie09.45-10.30 Docenten van de opleidingscommissie en medewerker kwaliteitszorg 10.30-11.00 Studenten van de opleidingscommissie11.00-11.15 Pauze11.15-1�.00 Examencommissie1�.00-1�.45 Studenten 1�.45-13.15 Alumni 13.15-13.45 Lunchpauze13.45-14.30 Docenten 14.30-15.00 Rondleiding faciliteiten Parallel Spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris)15.00-17.30 Opstellen voorlopige bevindingen – eventueel onderbroken door

een extra gesprek met managementteam of opleidingsdirecteur17.30-18.00 Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting

bezoek19.30 Diner (alleen commissie)

Bezoekdag �, 16 februari, Visitatie Milieu-Natuurwetenschappen09:00–09.45 Managementteam / opleidingsdirecteur master Milieu-

Natuurwetenschappen en opsteller(s) zelfevaluatie09.45-10.30 Docenten van de opleidingscommissie en medewerker kwaliteitszorg 10.30-11.00 Studenten van de opleidingscommissie11.00-11.15 Pauze11.15-1�.00 Examencommissie1�.00-1�.45 Studenten 1�.45-13.15 Alumni 13.15-13.45 Lunchpauze13.45-14.30 Docenten 14.30-15.00 Rondleiding faciliteiten Parallel Spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris)15.00-17.30 Opstellen voorlopige bevindingen – eventueel onderbroken door

een extra gesprek met managementteam of opleidingsdirecteur17.30-18.00 Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting

bezoek

Page 266: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�66 QANU / Milieuwetenschappen

April 2007

Bezoek OU (één bachelor, één master)

Dag 1, 1� april09:00-11:00 Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie:

bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten.

11.00-11.45 Managementteam / opleidingsdirecteur en opsteller(s) zelfevaluatie11.45-1�.15 Presentatie OU-aanpak1�.15-13.00 Lunch13.00-13.45 Docenten van de opleidingscommissie(s)13.45-14.30 Studenten van de opleidingscommissie(s)14.30-15.15 Studenten master15.15-15.30 Pauze15.30-16.15 Studenten bachelor (3 per jaar)16.15-17.00 Alumni bachelor en master17.30 Besloten receptie voor MT, projectleider Accreditatie, CvB-lid, …19.30 Diner (alleen commissie)

Dag �, 13 april 09.00-09.45 Examencommissie(s)09.45-10.30 Docenten bachelor10.30-11.15 Docenten master11.15-11.30 Pauze11.30-1�.30 Rondleiding faciliteitenParallel Spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris)Parallel Medewerker(s) kwaliteitszorg1�.30-15.00 Opstellen voorlopige bevindingen – eventueel onderbroken door

een extra gesprek met managementteam of opleidingsdirecteur. Inclusief broodjes lunch

15.00-15.30 Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek

Page 267: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�67QANU / Milieuwetenschappen

juni 2007

Bezoek UU (twee bachelors, één master)

Dag 1, 6 juni 18.00-19:00 Diner19.00-��.00 Voorbereidende bijeenkomst van de beoordelingscommissie:

bespreking van het zelfevaluatierapport van de te beoordelen opleidingen; bespreking van de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; inzien documenten

Bezoekdag 1, 7 juni09.00-09.45 Managementteam / opleidingsdirecteur en opsteller(s) zelfevaluatie09.45-10.30 Docenten van de opleidingscommissie bachelor 1 en � en

medewerker kwaliteitszorg10.30-11.15 Studenten van de opleidingscommissies bachelor 1 en �11.15-11.30 Pauze11.30-1�.00 Examencommissie bachelor 1 en �1�.00-1�.45 Studenten bachelor 1 (3 per jaar)1�.45-13.30 Lunch13.30-14.15 Docenten bachelor 1 (vertegenwoordiging van alle jaren)14.15-15.00 Studenten bachelor � (3 per jaar)15.00-15.15 Pauze15.15-16.00 Docenten bachelor � (vertegenwoordiging van alle jaren)16.00-16.45 Alumni (gecombineerd)16.45-17.30 Rondleiding faciliteitenParallel Spreekuur (op aanvraag, met voorzitter en secretaris)17.30 Besloten receptie voor MT, projectleider Accreditatie, CvB-lid, …19.30 Diner (alleen commissie)

Bezoekdag �, 8 juni09.00-09.45 Toelatingscommissie en Examencommissie master09.45-10.30 Docenten en studenten van de opleidingscommissie master10.30-10.45 Pauze10.45-11.30 Studenten master ES11.30-1�.15 Docenten master ES1�.30-13.00 Lunch13.00-16.30 Opstellen voorlopige bevindingen – eventueel onderbroken door

een extra gesprek met managementteam of opleidingsdirecteur16.30-17.00 Openbare mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting

bezoek

Page 268: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�68 QANU / Milieuwetenschappen

Page 269: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�69QANU / Milieuwetenschappen

Bijlage C: Afkortingen

Hieronder zijn de afkortingen opgenomen die in dit rapport gebruikt worden zonder toelich ting.

BSc Bachelor of ScienceCROHO Centraal Register Opleidingen Hoger OnderwijsEC European Credits hbo Hoger BeroepsonderwijsICT Informatie en Communicatie TechnologieMSc Master of ScienceNVAO Nederlands-Vlaamse Accreditatie OrganisatieOER Onderwijs- en Examenreglement PhD Doctor of PhilosophyQAA Quality Assurance Agency for Higher Education, United KingdomQANU Quality Assurance Netherlands UniversitiesR&D Research and Developmentud Universitair Docentuhd Universitair HoofddocentVSNU Vereniging van universiteitenvwo Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijswo Wetenschappelijk Onderwijs

Page 270: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�70 QANU / Milieuwetenschappen

Page 271: Milieuwetenschappen - Betty de Keizerbronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen. QANU / Milieuwetenschappen 3 Inhoudsopgave

�71QANU / Milieuwetenschappen

Bijlage D: Overzicht scores opleidingen Milieuwetenschappen per facet

bacheloropleidingen masteropleidingenFacet UU-

MMWUU-MNW

OU-MNW

VU-ERM

RUG-EES

RU-SPSE

RU-ES

UU-SD

OU-NW

1. Domeinspecifieke eisen

V V V V V G G V V

�. Niveau G G V V V G V G V3. Oriëntatie V V V V V G G G V4. Eisen wo G G V G V G G G V5. Relatie doelstellingen en programma

V G G V V G V G V

6. Samenhang programma

G G V G V V V V V

7. Studielast V V G G V V G V V8. Instroom V V V V V V V G V9. Duur V V V V V V V V V10. Afstemming vormgeving en inhoud

G G G G V G V V G

11. Beoordeling en toetsing

G G V V V V G G V

1�. Eisen wo G G V G G V G G V13. Kwantiteit personeel V V V V V V V V V14. Kwaliteit personeel G G V V V V V G V15. Materiële voorzieningen

V V E V G G E V G

16. Studiebegeleiding V V G G G G G G G17. Evaluatie resultaten G G G V V V G V G18. Maatregelen tot verbetering

V V V V V G V V V

19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld

V V G G V V V V G

�0. Gerealiseerd niveau V V V V V G G G V�1. Onderwijsrendement V V V G V V V V V