Magnificat BWV 243...4/12 vreugdemotief dat Bach in veel opgewekte stukken zal toepassen. Bach houdt...

12
Adventsoratorium Magnificat, BWV 243 Johann Sebastian Bach (1685-1750)

Transcript of Magnificat BWV 243...4/12 vreugdemotief dat Bach in veel opgewekte stukken zal toepassen. Bach houdt...

  • Adventsoratorium

    Magnificat, BWV 243

    Johann Sebastian Bach (1685-1750)

  • 2/12

    Het is een vrij jonge Bach die we in het Magnificat horen. Dit is het

    eerste muziekstuk dat hij aan het publiek aflevert als

    muziekdirecteur en organist van de Sint-Thomaskerk in Leipzig. Hij

    wordt er benoemd in 1723 en blijft er de rest van zijn leven. Het

    wordt zijn muzikaal thuisfront. Bach wil zichzelf op een zondag kort

    voor Kerstmis voorstellen met een werk dat zijn vaardigheid en

    creativiteit samenvat. Hij wil een nieuw geluid laten klinken.

    Bach kent de afknappers: te lang, te somber, te pathetisch. Hij zal

    de aandacht van de toehoorders trekken en vasthouden. Met

    Kerstmis in het vooruitzicht kiest hij voor het verhaal van de maagd

    Maria die zwanger is en haar vreugde met haar nicht Elisabeth

    deelt. Hij deelt het Magnificat op in twaalf korte segmenten van

    telkens een drietal minuten: 12 beknopte, behapbare taferelen die

    mekaar opvolgen in een muzikale galerij van 30 minuten.

    De 18e-eeuwse luisteraars in de vrij kille kerk in Leipzig in

    november 1723 kennen de Latijnse tekst van het Magnificat en de

    betekenis van deze lofzang van Maria, die in het eerste hoofdstuk

    van het Lucasevangelie gesitueerd is. Ze zijn ook gewend aan de

    muzikale uitwerking van religieuze teksten om dichter bij de

    betekenis te komen. De gemiddelde luisteraar zal bij de aanvang

    van het muziekstuk een zeer opgewekt en flamboyant geluid

    ontdekken, een nieuwe en uitbundige klank van een breed orkest,

    orgel en vijfdelig koor. Met het Magnificat zal Bach het maximum

    uit zijn bezetting halen, maar tegelijk ook het contrast met

    tederheid en kleinheid in de verf zetten. Het voltallig ensemble

    klinkt alleen in het begin, in het midden en aan het eind. In de

    tussenliggende delen worden steeds wisselende vocale en

    instrumentale combinaties aangesproken.

    We laten de korte muzikale taferelen van Bachs Magnificat één na

    één binnenkomen.

  • 3/12

    I. Magnificat

    Een dramatisch effect wordt in muziek vaak gecreëerd door het

    ritme te benadrukken en het slagwerk een belangrijke plaats te

    geven in het werk. Een andere mogelijkheid is een groots,

    bombastisch geluid te ontwikkelen. Bach combineert de beide in

    het begin van het Magnificat. Een koninklijk geluid, met bijna

    militaire toon door opzwepend trompetgeschal, zet het Magnificat

    in. Het ensemble speelt voluit, het koor wisselt decoratieve

    zwevende vocalisaties af met krachtige bevestigingen van het

    woord “Magnificat” (verhogen, prijzen, loven).

    Dit is wellicht het meest indrukwekkend geluid dat Bach met zijn

    middelen kan creëren, een bijzonder virtuoze rijkdom van

    stemmen en instrumenten met een korte tekst, op barokke wijze

    verpakt in drie minuten uitvoering. Bach haalt alles uit de kast in

    dit bruisend concertant drieluik van twee instrumentale tutti die

    het middelste koorgedeelte omsluiten.

    Magnificat – koor en orkest

    Magnificat anima mea Dominum: “Mijn ziel prijst en looft de Heer.”

    II. Et exsultavit

    Na deze vorstelijke opening, wordt de klemtoon gelegd op het

    persoonlijk karakter van de lofzang van Maria. Dit is geen

    volksfeest maar Maria’s lied van blijdschap dat ze tot Elizabeth

    richt. Bach manoeuvreert in één beweging naar ingetogen blijheid.

    Het Latijnse “exsultavit” biedt de opening naar “opspringen” van

    geluk, dansen van geluk. Een tweeëndertigsten-huppeltje, eerst in

    de bas en later ook bij de eerste violen, is een karakteristiek

  • 4/12

    vreugdemotief dat Bach in veel opgewekte stukken zal toepassen.

    Bach houdt de maat van 3 aan van het Magnificat: de beweging

    gaat verder, maar veel kleiner, meer ingetogen.

    Een gelegenheid tot dans is er niet door een snelle figuratieve

    Spielerei in de bassen. Het is niet sierlijk, niet dansbaar, maar wel

    heel energiek, met een kleine sprong op elke toon.

    Et exsultavit – mezzosopraan, strijkers, orgel-continuo

    Et exsultavit spiritus meus in Deo salutari meo: “Mijn hart juicht

    om God, mijn Redder.”

    III. Quia respexit – Omnes generationes

    Bach beschikt over een aantal voortreffelijke solozangers die lang

    hun adem kunnen vasthouden en een lang spoor van “coloratura”

    creëren: een lange reeks opeenvolgende noten met aanlopen en

    sprongen, zonder ruimte voor enige ademhaling erbinnen. Dit

    biedt hem de kans om met dit stuk zijn zangers op hun kundigheid

    te testen en tegelijk te kunnen pronken met hun technische

    vaardigheden.

    Vervoering, zo weten we allemaal, is nooit eindeloos. Ook in het

    Magnificat blijkt de vreugde vluchtig van aard. Na twee gesloten

    bewegingen volgt een aria waarin Maria zichzelf een dienares

    noemt, geen vorstin. Er klinkt een kwetsbaar geluid. De bezetting

    is bijna te sober: een blaasinstrument, een continuo en een

    mezzosopraanstem. Het geluid is niet van de gewone hobo, maar

    de oboe d’amore, met een lagere, diepere klank. De melodie gaat

    pas omhoog bij het woord “ecce” (zie, aanschouw). De aria is een

    gesloten dialoog tussen één enkele stem enerzijds en een getrouw

    imiterende hobo, ondersteund door een continuo.

  • 5/12

    De woordvolgorde van het Latijn biedt Bach een opening voor een

    totale verrassing. Aan het eind van de tweede zin barst de aria uit

    in een vloedgolf van koorzang. Niet alleen het effect van deze

    menigte, maar vooral de bijna filmische orkestratie van

    opeenvolgende inbrengen van stemmen met de tekst “omnes

    generationes” (alle geslachten) geeft de indruk van eindeloosheid,

    terwijl elke inbreng toch zelf een punt wil maken, zoals elk van ons

    een eigen inbreng wil doen binnen de opeenvolging van tijden.

    Bedwelmd zou men wensen dat er “omnessen” blijven bijkomen,

    maar het salvo van stemmen komt abrupt tot stilstand op een

    triomfaal, maar onafgewerkt akkoord. Het koor hervat gezamenlijk

    tot het einde van de beweging.

    Laat jezelf verrassen door de uitbarsting van “omnes

    generationes”, maar wees toch voorbereid. “Ecce” telt als

    waarschuwing.

    Qui respexit humilitatem – sopraan, oboe d’amore en

    orgel-continuo / Omnes generationes – koor en orkest

    Quia respexit humilitatem ancillæ suæ: ecce enim ex hoc beatam

    me dicent omnes generationes: “Hij heeft oog gehad voor Mij, zijn

    minste dienares, (zie:) alle geslachten zullen Mij voortaan gelukkig

    prijzen.”

    IV. Quia fecit mihi magna

    De aarzeling vóór het einde wil de luisteraar in de maling nemen.

    De indruk wordt gewekt dat de “omnessen” uitgeput zijn, om dan

    toch in volheid opnieuw te weerklinken. Het wil een glimlach op je

    gezicht brengen.

  • 6/12

    Dat is ook het geval bij de volgende muzikale frase. Kleine duwtjes,

    en verrassende tierlantijntjes, dooreen geweven op de achter-

    grond, zijn een muzikale knipoog voor wie het wil opmerken. Het

    stuk is opnieuw ingesteld op minimale krachten: één zanger, deze

    keer een bas, omdat de tekst naar God verwijst, en een ostinato-

    orgel. De orgel-continuo is niet erg lang uitgewerkt. Opvallend zijn

    de grote sext-sprongen die op Gods almacht wijzen. De bas zingt

    over de macht van God en de heiligheid van zijn naam. De continuo

    van het orgel illustreert de onwrikbare kant van God. De bas roept

    in het bijzonder de kracht van de Allerhoogste op in de

    majestueuze vocalisaties op “potens” (machtig) en “magna”

    (groot).

    Quia fecit mihi magna – bas en orgel-continuo

    Quia fecit mihi magna qui potens est, et sanctum nomen eius:

    “Want grote dingen heeft de Machtige voor Mij gedaan, heilig is

    zijn naam.”

    V. Et misericordia

    Nu moet Bach een heel andere boodschap doen weerklinken: God

    is barmhartig van geslacht op geslacht. We hebben deze “gene-

    raties” al horen klinken. Logisch dat ze hier niet meer worden

    benadrukt.

    In de tekst ontstaat de eerste mogelijkheid voor een duet. Een

    duet kan verschillende functies hebben. Eén daarvan is stabiliteit

    suggereren. Een solostem kan overal heen gaan en hoeft geen

    rekenschap te geven. Twee stemmen, vooral wanneer ze elkaar

    overlappen, zijn een teken van stabiliteit en geruststelling: er is

    iets van tevoren uitgewerkt. Het is een veilig deken, omgeven door

  • 7/12

    traditionele barokmuziek die troost en veiligheid oproept. Bach

    kiest voor een zacht ritme, strijkers met dempers en voor fluiten,

    waardoor een romantisch, landelijk en rustig geluid ontstaat.

    De sectie eindigt met de regel: "voor al wie Hem vereert." De tekst

    impliceert dat Gods genade niet zomaar gratuit kan zijn, maar

    verdiend moet worden door het goede te doen. Behalve

    rustgevend en landelijk moet het stuk dus ook een element van

    respect en gehoorzaamheid bevatten. De lange rij herhalingen van

    “timentibus” (vereren, vrezen) aan het einde roepen deze waar-

    schuwing op.

    Et misericordia – alt, tenor, strijkers, orgel-continuo

    Et misericordia eius a progenie in progenies timentibus eum:

    “Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht, voor al wie Hem

    vereert.”

    VI. Fecit potentiam

    Het is een geweldig idee om de twee zangers nauwelijks van elkaar

    te laten scheiden. Ze zingen als het ware arm in arm, hun

    melodieën zijn verstrengeld doorheen het stuk dat we zojuist

    hoorden. De verbondenheid is des te sterker voelbaar in het

    centrale refrein van Magnificat, dat het “Fecit potentiam” is. Het

    heeft identiek dezelfde ingesteldheid als de opening, zowel qua

    ritme als qua grandeur. Onnavolgbaar in zijn tijd, schrijft Bach een

    zesstemmige koorfuga met als thema een complexe zestienden-

    figuur die zich over vier maten uitstrekt en anderhalve octaaf

    inneemt.

    Het forse ritme, de lange reeks insteken en de vele octaafsprongen

    geven Gods kracht weer. Bach drijft het woord “dispersit” (uiteen

  • 8/12

    drijven) letterlijk uiteen en de dynamiek valt neer. Dan volgt de

    wervelende lijn, “wie zich verheven wanen”, die wordt herhaald.

    Het is een opvallend kort coda met vreemde en onvolledige maar

    tegelijk prachtige harmonieën. Het koor wordt gevolgd door het

    volledige orkest, dat al een tijdje niet is gehoord. De trompettisten

    wachten om hun klanken uit te stoten. In enkele scherpe

    akkoorden speelt iedereen een onvolledige harmonie, met de

    trompetten die de hoogste beschikbare noot uitstoten. Trom-

    petten, die verwijzen naar koningen, naar adellijke middens. Een

    muzikaal vleugje maatschappijkritiek.

    Fecit potentiam – koor en orkest

    Fecit potentiam in bracchio suo, dispersit superbos mente cordis

    sui: “Hij toont zijn macht en de kracht van zijn arm en drijft uiteen

    wie zich verheven wanen.”

    VII. Deposuit

    In de volgende aria spelen de violen op en neer: wie gering is,

    wordt verhoogd. Ze groeien samen met de tenor naar de ver-

    hoging toe. Tegelijk klinken de tenor, de violen en de continuo

    virtuoos samen, in contrast met de heersers die van hun troon

    worden gestoten. De langzaam opkrabbelende zestiendennoten

    symboliseren de geringen die opgericht worden.

    Deposuit – tenor, strijkers en continuo

    Deposuit potentes de sede et exaltavit humiles: “Heersers stoot Hij van hun troon en wie gering is, geeft Hij aanzien.”

  • 9/12

    VIII. Esurientes

    De zachtste klanken van dit Magnificat komen van de twee fluiten

    tijdens “Esurientes”. De blokfluiten openen met een glimlachend

    melodietje, als van een hongerige die net rijkelijk mocht eten. De

    ondersteunende baslijn wordt dit keer niet door het orgel verzorgd,

    maar wordt door de cello getokkeld. Dit is “pizzicato”, het meest

    lege geluid. Het einde van dit stuk is een pizzicatonoot, op de

    cadans. Je kan niet lediger worden weggestuurd.

    Op weg naar die cadans wordt van de altstem bijna het

    onmogelijke gevraagd in termen van ademkracht. De alt krijgt een

    eindeloze reeks zestiendennoten te zingen, wat heel veel

    longkracht en uithouding vergt. Je hoort de langste notentros aan

    één lettergreep verbonden, vrij beangstigend in zijn lengte,

    waarbij de zangeres erin moet slagen om geen adem te halen

    middenin. Tot haar longen leeg zijn, leeg als de handen van de

    rijken. De melodielijn stijgt op “implevit” (overladen) en daalt

    vanaf “dimisit” (wegsturen). Een pareltje.

    Esurientes – alt, blokfluiten, cello-continuo

    Esurientes implevit bonis et divites dimisit inanes: “Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven, maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.”

    IX. Suscepit Israel

    Bach gebruikt een melig trio van stemmen en een duidelijk gezang,

    het oude Magnificat-gezang dat op de Tonus Peregrinus werd

    gezongen. De melodie wordt de dwalende toon genoemd. Het is

    een samenhangend gezang dat als enige in zijn soort eindigt in

    een andere toonaard. Het beeld van de Israëlieten die in de

  • 10/12

    woestijn ronddwalen, linkt Bach aan de dwalende toon. De Tonus

    Peregrinus is in de tijd van de compositie heel vertrouwd en zal

    zeker gekend zijn bij de eerste toehoorders. Tegelijk wordt de

    Magnificat-traditie door Bach op geniale wijze verbonden met zijn

    nieuw werk.

    Suscepit Israel – sopraan, mezzosopraan, alt, strijkers

    en hobo

    Suscepit Israel puerum suum recordatus misericordiæ suæ: “Hij

    trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar.”

    X. Sicut locutus est

    De hobo speelde een weinig creatieve lijn, weliswaar omringd door

    een prachtige melodie: Bach geeft een klein zetje naar het

    volgende deel. Hij vergelijkt de voorvaders met zijn voorgangers,

    die hij karikaturiseert als saai en voorspelbaar. Vier maten volgen

    op vier maten, elke stem komt voorspelbaar en op tijd binnen,

    allemaal volgens het boekje.

    Opnieuw krijgt het verleden een plaats in Bachs werk. Bach schrijft

    geen karikatuur maar een kundig, streng vijfstemmig canon met

    uitsluitend continuo-begeleiding, in de pre-barokke motetvorm. De

    koorstemmen volgen elkaar telkens na vier maten op, van laag

    (bassen) tot hoog (sopranen) met een melodie van dertien maten

    die de gehele tekst omvat. Stemmen die klaar zijn met het thema

    herhalen er fragmenten van. Als de sopranen het thema afgewerkt

    hebben, klinkt een drievoudig synchroon Abraham, waarna de

    sopranen – enigszins onverwachts – een dalende reeks lange

    noten aanheffen waarin de laatste regel van het kerstkoraal “Vom

    Himmel hoch da komm ich her” verwerkt is.

  • 11/12

    Sicut locutus est – koor en orgel-continuo

    Sicut locutus est ad patres nostros, Abraham et semini eius in

    sæcula: “zoals Hij aan onze voorouders heeft beloofd: Hij herinnert

    zich zijn barmhartigheid jegens Abraham en zijn nageslacht, tot in

    eeuwigheid.”

    XI. Gloria Patri

    Zoals gebruikelijk wordt het Magnificat besloten met de doxologie

    die uit twee delen bestaat: “Gloria Patri” en “Sicut erat”. Op

    monumentale wijze bouwt het koor na elke massieve Gloria-

    uitroep met triolenbewegingen een harmonische spanning op voor

    elk van de Personen van de Drie-eenheid. De triniteit wordt nog

    verder in geluid omgezet door triolen, groepjes van 3 noten die uit

    het ritme van de maat springen.

    Voor de eerste "gloria", voor God de Vader, begint het koor vanuit

    de diepte: de bassen, dan de tenoren, dan de alten, dan de twee

    sopranen. Aan het einde, voor de heilige Geest, wordt de

    omgekeerde weg gevolgd. In het midden, voor de Zoon, zijn hun

    insteken gemengd.

    Gloria Patri – koor en orkest

    Gloria Patri et Filio et Spiritui Sancto: “Eer aan de Vader en de Zoon

    en de heilige Geest.”

    XII. Sicut erat in principio

    Je hoort dadelijk precies dezelfde muziek die je hebt gehoord bij

    de aanvang van het “Magnificat”. Alles wordt afgerond. Voor het

  • 12/12

    publiek in Leipzig moet het een voortreffelijke kennismaking met

    het potentieel van Bach zijn geweest. Het hernemen van het

    openingsstuk in een verkorte vorm is niet toevallig en wordt ook

    door tijdgenoten van Bach toegepast: het illustreert het eeuwige

    karakter van God.

    Sicut erat in principio – koor en orkest

    Sicut erat in principio, et nunc et semper et in saecula

    saeculorum. Amen: “Zoals het was in het begin en nu en altijd en

    in de eeuwen der eeuwen. Amen.”

    Met een bevestigend “Amen”, ondersteund door het volledige

    orkest, komen we aan het einde van het Magnificat van Johann

    Sebastian Bach. In de advent wordt met Maria mee verlangd naar

    de komst van de Zoon van God. Het is een nieuwe stap in het heilig

    Verbond tussen God en zijn Volk, dat Hij niet in de steek laat. Die

    boodschap brengt Bach als geen ander over in het Magnificat.

    Sven Vannecke, advent 2020

    in honorem Eric Vanden Berghe (1948-2006)

    Bronvermelding:

    Christopher Hogwood, in: https://www.gresham.ac.uk/lectures-and-events/keep-it-short

    Eduard van Hengel, in: https://eduardvh.home.xs4all.nl/MAGN-prt.pdf

    Naamloze analyse, in: http://www.haubergier.fr

    Bijbeltekst: Nieuwe Bijbelvertaling.

    https://www.gresham.ac.uk/lectures-and-events/keep-it-short