LN R HT RR VN FLR › arch › gomm002uurw01_01 › pag › gomm002uurw01_01.pdfn hdnplnhndj vr d...

204
LEON GOMMERS HET UURWERK IVAN FLOOR DE BEZIGE BIJ

Transcript of LN R HT RR VN FLR › arch › gomm002uurw01_01 › pag › gomm002uurw01_01.pdfn hdnplnhndj vr d...

  • LEONGOMMERS

    HET UURWERKIVAN FLOOR

    DE BEZIGE BIJ

  • HET UURWERK VAN FLOOR

  • LEON GOMMERS

    De hondewacht

    DE BEZIGE BIJ

  • Leon GommersHet uurwerk van Floor

    Roman

    =1997

    DE BEZIGE BIJ

    AMSTERDAM

  • Copyright © 1997 Leon GommersEerste druk augustus 1997

    Tweede druk november 1997Uitgave De Bezige Bij, postbus 75184, 107o AD Amsterdam

    Omslag Studio Rudo HartmanFoto Demian HartmanDruk Mennen Asten

    ISBN 90 234 3631 8 CIPNUGI 300

  • 1Vrijdagmiddag

    half drie

    Een van de roestige spiegels, ze leunen schots en scheef te-gen de lage wanden en pakken allerlei hoeken van de zolderen het bed onder onze roomwitte sprei met lussen in pastel,vangt mijn zwarte borstelkop.

    Ik lig lekker.Mijn vleugels zijn klaar en staan in de hoek, het ruikt hier

    een beetje bijtend naar kippenveertjes en bij de hanenbalkenzoeter naar nest.

    Beneden scharrelt oma rond.Broer vraagt iets.Oma geeft antwoord.Die is op zolder.De vloerplanken liggen vol van het maken.Er zwerven veertjes en stukjes yolks filigrein. Overal

    waaiert het slijpsel van potloden, tere bloemetjes van houtmet rode randen. En er liggen brokjes en korreltjes potlood,dik gruis dat in het zonlicht rood als vers bloed van de plan-ken springt.

    Door al de spiegels verdwaal ik weleens.

    5

  • Als ik dan zomaar van het bed omhoogkom zie ik mezelftwee keer: wij blijven vaak dicht bij huis en onze buurt is eensoort dorpje in allemaal buurtjes klein als dorpjes.

    Tussen onze wijkjes, aan de rand van de kolonie, ligt vanalles. Op een steenworp liggen de voetbalvelden en onzekerk staat aan het eind van de Baksteenstraat, en dan is ereen paarse hei weids als de zee met lange glooiende golven.

    Er ligt een steenberg vol varens.Achter de steenberg ligt mijn oude huis.Ons huis.Dat van toen.Mijn moeder is allang dood.Op twee steenworpen liggen twee zilverzandmijnen in

    een heuvel. Ze noemen ze vaker afgravingen maar het zijnnog het meest ravijnen. De Dodenweg loopt tussen die zil-verig licht spattende kuilen.

    Achter de kerk ligt mijn lagere school met een dubbel-deur van donker notenhout. Ik hoef eventjes niet naarschool.

    Toch ben ik dol op de zuilen.En ik ben dol op de gelige tegeltjes in de holle gangen en

    op de spijltjes en de kleine ruitjes in de deuren van de klaswaarin we hoofdrekenen. Waar we naar de rorrende filmkijken met sidderende pantoffeldiertjes die over de geleplakbandjes tegen de muur kruipen.

    Ik voel iets in mijn jongensdarmen grijpen.Maak er dan maar een liedje van...Zwaaien met je onderbroek...Zwaai maar met je hemd...Zwaai maar met je been...Okeetissal weer weg...Weg, weg...Weg...

    6

  • Mijn blote been zwaait over de bedrand en mijn dikke teenverschuift de tekendoos. Hij hangt open en is behoorlijkzwaar want bomvol. Met een blinkende passer waaraanzo'n tuimelstaafje zit, met een dikke punt voor in hout ofkarton en een fijne venijnige punt voor in teer papier.

    Dan een 3B.Blauwrode gom met een wit streepje.En wel twee zwarte trekpennen en een flesje Oost-Indi-

    sche inkt en houtskool in een grijswit doosje onder het zwe-geldoosje, potgeel met aarderood, met muntjes en dan ookdie klapwiekende zwaluw met in zijn bek het vaantje vantrademark.

    Sakerhets Tandstickor.In een van de spiegels zie ik mijn twee gitzwarte ogen.Ze dwalen weg.Ergens tussen de dakpannen en een balk steken de sprie-

    ten van een vogelnest, een raam met een roomwit kozijnstaat open.

    Mijn werkzolder heeft twee dakkapellen.Alles trilt buiten in het lentelicht en daarbeneden doen

    vooral jong groen gras en klaver hun best. Hele lange geligewortels kruipen over kale zandplekken, zelfs boven hetsoms grijzig zand uit, en proberen verwoed knerpend weg tokomen.

    Dat zal niet gaan.Ik ben ook niet voor niets geworteld.Ik neem pardoes wat sprei mee.

    Twee trappen af.Langs de kamer van mijn oom Broer met allerlei foto's

    7

  • van fraaie vrollu, trijntjes, zoals Marita. Hier tegen een van debalken hangt een vergeelde krantenfoto. Eentje van Jasjin.

    Ik ben Jasjin af.Ik raak een beetje bedrukt.Ik moet langs de slaapkamer van oma met de twee houten

    stoelen met zittingen vol orchideetjes, een houten kleerkastmet onder de joekel van een lade en de kaptafel met koperenrandjes rond spiegel en blad. Op dat glanzend paarsgele for-mica ook een huisaltaartje.

    Lange onderbroek van jaeger.Een paar blauwgrijs geruite anklets.Opa's verwassen bretels met randjes flubberend als de

    blaadj es van anjers.Een paar trappen dus.Rennen in de schemer van ons trapgat.Lekker de drempel opzoeken.Onze voordeur zit nooit op slot. Hij zwaait open en de zon

    schijnt nog steeds op alles en nog wat. Ik zoek de drempel open maak een onbewogen paasbeeldje. Ellebogen op deknieen en de knuisten onder de kin; zo zie ik mijzelf eenbeetje zitten.

    Alles blinkt hier.Onze roomwitte Heinkel staat half op de stoep voor de

    zeegroene voordeur met een koperen brievenklep en eenvierkante trekbel met van die afgevijlde hoeken.

    Ik bewonder ons bakbeest.Het heeft een fraai windscherm.En van het stuur naar beneden, tot aan het voorwieltje,

    golven de spatborden en zijn banieren van blik. Maar voor-al, en dat is zelfs voor een Heinkel heel erg buitengewoon,de scooter heeft een zijspan.

    8

  • Alles is gewetensvol opgewreven door oma's lap en voor-al de zijspan met die stompe neus als van een botswagentjestaat to glimmen.

    Ik kan er mijn zwarte borstelkop haarscherp in zien.Vanbinnen is de zijspan met wijnrood leer bekleed. Het

    zadel van de Heinkel is net zo rood en heeft de dikke ribbelsvan een gordeldier.

    Ik kijk zomaar omhoog naar een slipjasje dat nog geenlente maakt. Onze werkzolder is toch al heel veel warmer.Eigenlijk wil ik liever binnenblijven.

    Ik voel het een beetje.In mijn maag en de lange darm.Ik wil misschien binnenblijven.Ik ga daarentegen met Broer op stap.

    Ik zit al wat opgewonden in de zijspan. Broer onze nozem enkwiebus trekt zijn witleren potje met de streep van een bad-muts over zijn kop met flaporen en met brillantine door-spekt haar.

    Als mensen ingekeerd bezig zijn, lijken ze boos.Soms lijkt Broer dan ook een echte doerak.De kwiebus, de doerak en de nozem met hun achterover-

    gekamd haar zetten zich neer en dan zucht het gordeldier endan stoppen ze hun sleuteltje ergens in het midden van hetstuur.

    Dan trappen ze de Heinkel aan en klinkt er een verlegenprotteltje.

    Ik ruik het rubber van het trappertje.Opeens ook benzine.Ik vergeet, nog steeds een beetje onrustig, ik vergeet niet

    hoe laag ik zit en ik neig daarom een beetje naar hem. Ik

    9

  • druk mijn neus zo'n beetje tegen zijn knie in de smalle pijpmet scherpe vouw.

    Hij draagt hem met hoog water boven het naakte scheen-been met witte sok. We stuiten van de stoep en ik raak nuecht opgewonden en dat voel ik echt een beetje drukken, inmijn darmen.

    Niemand heeft een scooter met zijspan.Wij wel.Ik word het langzaam weer gewoon.Ik zit ongelooflijk laag.Ik zoef als een voetzoeker over de weg, giechel mijzelf

    dokkedok over een ijzeren putdeksel met Engelse naden dieruitj es vormen, een gaatje en het nummer van de put aan hetbegin van onze Baksteenstraat.

    Soms ben ik ontzettend moe.Moe van het jouwen.Moe van het troggelen.Moe van de schouderbladen.Het been van Broer stelt gerust.Dan gaan we een heuvel op.Een dennenboom priemt als een speerpunt in de lucht en

    een paar lariksen in een dalletje rennen weg als struisvogelsmet dansende kontpluimen.

    Ik maak nog een draai op de Bok, een splitsing van we-gen, ook in het echt wiggend als de hoorns van een bok, Lichtgedraaid en stijgend en krommend.

    Ik draai weg van het Sprookjeskasteel, onze beeldentuinwaar ze kabouters van beton verkopen, en wij komen inmeer open velden.

    Een paar wilgen knotten.Raar is dat.Als je de andere weg in je hoofd volgt, de tweede weg van

    de Bok, stijg je. Hoe verder ik in gedachten die weg voig,met zijn bochten en in zijn glooien, hoe hoger mijn ogen de

    I0

  • vlucht nemen, en op het laatst zweef je boven een kaart inhet echt.

    Dan land ik weer.Ik draai nu met scooter en al, als in de korte draai van een

    botswagentje, waar je eigenlijk niks aan vindt want het eni-ge dat die stompe kevertjes op een ijzerplaat doen is vonkenen botsen.

    Ik ga daarentegen wel met Broer, die eenmaal op zijnscooter opgetogen en blijmoediger dan in de botswagentjesnaar jou kijkt.

    Ik wil hem niet teleurstellen, ik vind onze ritjes vaak tolang maar hou wel van ons voorjaar met al zijn kleine ker-missen.

    Ik lach maar een beetje terug...Meestal zeggen de mensen dan iets.Maar Broer is niet zomaar...Dat weet ik, Floor.Let nou maar eens op.Hij schreeuwt iets en laat zijn kies twinkelen.Of het schaap wel goed zit.Zekers, mompel ik dan.Dat hoort hij niet en dus knik ik verschillende keren als

    een hoedenplankhondje voor de achterruit van een FordTaunus. Ik knik dan zo lang omdat hij daarop net zo langterugtwinkelt.

    Ik weet wat er gaat gebeuren.Ik kijk weer weg uit het spiegeltje van de zijspan. Ik vind

    het fijn als Floor met mij meekijkt en zijn dingetjes ver-telt.

    We komen na een half uurtje scooteren in een gehucht en zoklingelt er weer een koperen klingel aan de bruine deur van

    II

  • een bruine rokerige kroeg. Achter de bruine tapkast hangteen grote spiegel met een grote bruingouden lijst.

    Nou moet je opletten, Borstelkop...Ik dwaal door de kroeg.Daar kunnen we de klok op gelijk zetten, jongen, dat hij

    naar zijn suikerpeuken zoekt en een beetje te hard roept of jijeen sneeuwwitje wilt.

    Zo gaat het altijd, Floor.Ik blijk daar even later Bungelbeen te zijn.We rusten wat uit van de gezonde buitenlucht, zegt Broer,

    zoekt naar zijn pakje suikerpeuken en vraagt met zijn stoe-mel in de moel of er ook Gulpener is.

    Brands, koempel, allein Brands, zegt de waard.Ik hoor allerlei stemmen.Ik wacht in de sigarenrook.1k wacht in de geur van fijne boenwas.Er zijn nat en verschaald ruikende bierviltjes.De bedeesd tinkelende bel van een houten gokkast met

    een lichtbak van gekleurde en elkaar kruisende lijnen en ge-nummerde gaten voor kogels waar je dubbeltjes mee kuntwinnen. Die worden met een in de kast rond stoenkend ge-luid van een tikker geteld.

    Dat stoenken doen ook de stugge bakelieten zenderknop-pen van zwartwit kluisterbakken. Dit is ook niet echt hetgoeie spel.

    Ik drink met de friihschoppende mannen een sprankelendsneeuwwitje: spatj es op mijn wangen.

    De voorover hellende spiegel boven de tapkast laat alleszien.

    Ik kijk een beetje naar mezelf.Ik zit met een been op een prachtige Franse kroegstoel

    van gebogen hout en ik ben en blijf ook hier op het biljartzittend een blij bungelend been.

    Ik kijk in de spiegel.

    12

  • Ik wil niet naar mijn ogen kijken.Ik zal straks een beetje ongedurig op de drempel van de

    kroeg staan. Wachten op Broer en op het vervolg van de reisnaar de grootste kermis die er is, al op vrijdagavond beginten geen ommegang heeft.

    Ik wacht.Ik ben al een beetje rozig.Ik ben in de wolken van de rit en vind zo'n sneeuwwitje

    heerlijk, en dan hoor ik de muziek van een harmonie in hetdorp want ze oefenen ook bier voor zondag. Dan eren zeMaria.

    We rijden over een geweldig grote stenen boogbrug en deMaas is een breed zilverlint met schubbetjes. De scheepjesgaan traag en plat over de schubbige spiegel en lijken hele-maal niet op de schepen van schilders van boven de rivieren.

    Dan wordt het schemeriger.Hoge statige huizen met hoge ramen.Smalle straten met veel bochten en vol kinderkopjes.Het geluid van de prottelende scooter dat tussen de gevels

    opstijgt en de geur die van de muren terugkomt.Overal de Maastreechter staar.Op stadswapens van ijzer en op zware bewegingloze

    vaandels tegen die gevels van heb ik jou daar van huizen metheuse bordesjes, en overal zie je de sterren van Maastreech.

    We zijn d'r bijna...We zijn d'r bijna...Ik kijk in het spiegeltje.Maar nog niet helemaal...En het kietelt in al mijn littekens.

    I 3

  • Het orgel van de carrousel fluit en stampt en schelt en born-melebomt door de stegen en straatjes. Een carrousel heeftsinds jaar en dag houten paardjes want anders zou het geencarrousel zijn, toch, een wedren voor paarden met 'miters?

    Dat hoef je Broer niet te vertellen.Hem maakt dat allemaal niks uit. Dit soort dingen hoef ik

    thuis bij oma niemand te vertellen. Ze verslijten mij daarvaak voor gek.

    Mijn vader komt, morgen...Ze praten bij ons thuis honderduit over van alles maar

    zeggen niet zoveel en hebben meestal ruzie over niks. Dieeindigen halverwege als een bleke niks met een lange staart.

    Ik tel weleens de woorden in de woordenschat van thuiswant hoofdrekenen en optellen en onthouden vind ik heer-lijk.

    Ik denk even na.Meestal kom je tot 123, Borstelkop.Dank je wel, Floor.Naast tafeltjes houd ik erg van lijstjes.Maar het is ook mooi om gewoon in dat gekrakeel bij oma

    in het zuurstokroze te zitten die wat voor zich uit wriemeltmet stukjes blauwe hemel.

    Engel, zegt ze dan soms.Paksemichgutaskoffie?Engel, denk je dan.Ik schenk tongetjesdriftig een kop koffie voor haar in.Een engel is geen jongetje of meisje en daarom heet mijn

    engelbewaarder wellicht Floor, de naam voor een bloemvan een jongen of die voor een jongetjesmeisje, de naamvoor een engel als Floor.

    Het is alweer de zoveelste kermis.Broer is nog steeds vrijgezel en in het voorjaar altijd op

    14

  • stap met zijn meisjes, of overdag met mij, maar in ieder ge-val altijd met zijn goed gevulde kontbeurs.

    Het orgel speelt veels te snel zijn dweepliedje. Ik kijk langsgevels omhoog en zie aan de overkant op de daken overalsprieten met wasrekjes voor de ontvangst van twee Neder-landers, drie Duitsers en een Belg.

    Het lijkt wel een Drielandenmop. Ken je die van de televi-siekijkers op het Drielandenpunt? Die zagen alles en tochhelemaal niets.

    Ik weet niet wat Floor wil.Je moet niet zoveel boeken lezen en aan de kluisterbak

    zitten, Borstelkop. Je moet weer eens vaker naar buitengaan, Puddingbeen.

    Soms wil ik helemaal niet...Soms zegt Floor dingen zonder dat ik hem iets vraag, en

    dat is iets nieuws.Soms weet ik zeker dat ik de winter het lekkerst vind, met

    een hoop gesnor en zilverbeekjes op de ramen en lapjes don-ker draadjesvlees in de rode gietijzeren pannen.

    Het heeft niks met de winter te maken, Puddingbeen...Ik kijk weg.Ik hoor Floor gewoonweg niet.Ik heb mijn handjes op mijn oren.In het spiegeltje van mijn zijspan rennen de stadsbomen

    niet langer achteruit en mijn handen gaan van mijn oren.Het orgel zet weer op.0 Heideroosje herken ik meteen want het is een lieveling

    van oma en de toverbal op een stokje rokketokt en snel enhol en hoog en helder op een blokje ebbenhout. De snaren-trommel van nikkel wordt door weer andere stokken ge-roerd.

    1 5

  • Uit de lucht valt opeens een tjingboem.Het maakt dat zo dromerige 0 Heideroosje ietwat klom-

    perig.Maar ja...Een orgel zonder klomperigheid is geen orgel.We rijden om het plein vol tenten en daartussen nog een

    paar bomen. Ik zie al een paar kleuters.We staan stil langs de stoeprand.De twee kindertjes staan te wijzen voor de mallemolen

    aan de hand van een moeder met een groen hoofddoekje endrenzen, zeuren en halen droevig uit. Ze willen erop.

    We stoppen en Broer stapt van het gordeldier.En ik klauter uit de zijspan.De mallemolen komt weer op gang en ze laten nog steeds

    van zich horen. Ze zitten inmiddels op hun houten paardjesen klemmen zich met een handje vast aan de houten manen.

    Ze jengelen en beginnen te blêren.Ze reiken met een wanhopige hand naar moeder.Ze worden dol van het draaien en het harde orgelen en

    willen eraf.Een wel nog blije kleuter onder een Kees Verkerk-muts

    met zo'n punt meer een kippenkont grijpt naar de plukbarekwast die aan de speelbal danst, die wordt door een touwtjemet een zigeuner in beweging gehouden.

    Dit spook danst voor de gris naar een ritje voor niks.De scooter staat nu verder alleen en zonder staander want

    in evenwicht door het zijspan en een paar stedelingen lopener eens rond.

    Ik glim met Broer mee voordat we tussen de mensen enhun geschreeuw en gelach en het geratel en getingel zullenrondslenteren.

    Struinen.Ik struin een beetje.Een beetje flaneren.

    16

  • Flaneren doet onze twinkelkies.En een keertje stilstaan doen we ook en het ruikt hier

    bloemenzoet naar suikemootjes en gerookte vis, een zeld-zaamheid. Op de grond papiertjes en elastiekjes en kleurigekartonnetjes met nietjes, een stuk vertrapte kaneelstok.

    Net het leven, zegt Broer altijd.Kun je op loetsjen.Wordt het almaar korter.Proef je d'r niets van.

    De druk opnieuw in de darmen en een blos vleugt warm overde wang maar ik ben echt niet van plan naar het kamertjeTan de Sphinx te vragen. Weet je wat het kamertje van deSphinx is?

    Hoe dat, vraagt Broer?Dat is het merk van de porseleinen pot in het kleinste ka-

    mertje; het gemak, Broer. Misschien heet het porselein daarwel Sphinx omdat iemand op zijn gemak zittend, op de potnet een sokkel, ook nog iets anders te doen heeft. De zitterneemt gewoon de tijd om het raadsel van de porseleinen pot-naam op te lossen.

    Broer schudt het hoofd.Zo van: gekbusse.Broer wil eigenlijk meteen naar de kogelstoterij.Door een vierkantige microfoon met ribbels ronselt de

    zigeuner met het kleine hoedje zijn gokkers. Hij laat het let-tertje R met zijn tong en verhemelte ratelen en rollen als eenbovenrivierse havenarbeider en gromt een harde G die ach-ter in de keel woont en een beetje naar de R trekt om goed teklinken.

    Daarrrrgggggatidan!Ze draaien Heino met een liedje over bergen.

    1 7

  • La Montanara.Niks aan.De zigeuner komt boven alles uit: en daarkomtiedan!

    Grrrijp je kansen, rollen! rrollen! rrrollen! en sluitandoe-mee, in deze volgende rrrrrrrrronde, kom, heren mannen-broeders wagutuwekansuh!

    Hij hoeft Broer niet echt to mennen.Broer staat er allang gespannen bij. Ik kom zelf ook al een

    aardig stuk boven die slome houten flipperkast met eenspiegelende glasplaat uit. Hij lijkt een beetje op de ouder-wetse kast uit Irma La Douce met Shirley Maclaine.

    En wie nog meer?Jack Lemmon.En hoeveel 9 x 9?729, Floor.Bravo, rekenmeester Borstelkop!

    We lopen rond de tent en zoeken een vrije kast. De albinoHeino van het Bergenlied krijgt ruzie met De Heikrekels.Die zingen Waarom, waarom, waarom? Heb jij mij latenstahaan?

    Dat plaatje ken ik door en door.Dat gaat nu dwars door La Montanara heen.Op de achterkant van dat Waarom? staat Zandvoort aan

    de Zee.De Heikrekels die het niet begrijpen gaan dwars door een

    zingende bewoner van gekamde almen in Duitsland bas-send over Spaanse windbergen.

    Ik hou helemaal niet van Heino.Broer is heel erg tevreden.De houten kast heeft net als de andere twaalf in de rondte

    maar een flipper. Houten kleine stootbumpertjes, stum-

    18

  • pertjes met dat dakpannenrode rubber, ook de kleur vanweckflesringen.

    Die moeten samen heerlijk ruiken.De stiekjes rond een kleurpotlood waar je soepel mee

    kunt trommelen.Ik zie de flipper nooit meteen. Hij zit halverwege die af-

    lopende bodem van de kast. Er zitten gaten in de bodemwaar jouw kogel in past. De speler dient hem weg te schie-ten met een staaf waar een rubberpunt aan zit, in een veer diede staaf tegen laat stribbelen en zo kan een speler de snel-heid van de kogel regelen.

    leder gat heeft punten.De stumpertjes staan daar maar en krijgen rammel en ve-

    ren eigenlijk heel slecht en houden de kogel veels te kort inhet spel.

    Ik zie opeens iets.De stumpers lijken op die paaltjes van het kruis op het

    groene laken van ons Russisch biljart, in de voetbalkantinedie naar verschaald bier, Caballero en de vrouw van demelkman ruikt.

    Ik wil niet...Wil ik niet ligt op het kerkhof, Rubberbuik.Ik kan...Kan ik niet ligt ernaast, Puddingbeen.Mag ik niet?Ligt mag ook in het rijtje? Wel?Ik mag van mijzelf gewoonweg niet aan ons elftal CI den-

    ken, Floor.Ocherm...Onze kleine binnenvetter raakt een beetje van slag. Hoe

    zeggen we dat? Een beetje bedrukt, ocherm. Pudding-beentje woont niet langer op de doellijn. Puddingbeentjeleeft aan de zijlijn...

    Ik ben Jasjin af.

    1 9

  • Ik wil dat Floor zwijgt.Ik weet soms niet wat ik moet doen.

    Broer stoot mij aan. Dat ik wakker moet worden want ik bentenslotte zijn mascotte. De rollende zigeuner rolt met zijntong: het kost maarrrr een dubbeltje perrrrr rrrrronde!Perrrrr ko-ghul!

    He!Ik voel mij niet lekker.Ik heb wat foeter in de kop.Ik lach een beetje naar Broer.Alle plaatsen zijn nog niet bezet, zegt hij.Bij acht spelers gaat het pas loos en Broer wisselt een

    rijksdaalder voor vijfentwintig dubbeltjes. De zigeuner laatze handig op de glasplaat van de kast rikkelen en het zilverstroomt je tegemoet.

    Er zitten er een paar tussen.Ik zie dat altijd meteen.Die andere schaduwkop.Ik wijs Broer op het Wilhelmientje, Broer spuugt in zijn

    handen: ook mij brengt de oude koningin veel geluk en eenvan de acht zal in deze ronde de meeste punten halen, en isrondenwinnaar.

    Lila tabletten, grote plakken.De Duitse lila tabletten komen als hebben we rinse appel-

    stroop aan de vingers naar ons toe, de een na de ander. Broervraagt mij een paar daalders later of ik de plakken chocolawil tellen.

    Heb ik allang gedaan.Het zijn er vierentwintig.En dat zijn er weer veels to veel.Bij vijftien plakken heb je al een Bella.

    20

  • De hele bank zit vol Bella's maar oma en ook al mijntantes en zeker de buurvrouwen kunnen er maar geen ge-noeg van krijgen en volgens Broer heeft Marita er nog geen.

    Hettutfrommusginninne.Geen een, zegt Broer.Heeft het vrouwmens d'r zeker twee.

    Ik heb een beetje honger.Na de ruil nog een keer over de kermis.Met onze buit zichtbaar natuurlijk om te pronken en om

    de gouden kies te laten twinkelen en om met een scherpevouw in de broek jongens of te troeven.

    Misschien oliebollen.Misschien ergens een lihanboutje.Misschien heeft Broer het wel heel erg naar zijn zin.De meisjes zijn door een vrijpostige kwibus in zondagse

    kleren gemakkelijk te paaien en zeker door zijn prachtigeBella.

    Bella is onze zoveelste peutergrote kermispop. Ze heeftnet als de poppen thuis zwart knisperhaar en een glanzendejurk met een hoop tule en ze is mollig en bij ons thuis houdtiedereen van molligheid.

    Nog een slenterronde.Nog een keer om te pronken.Nog een keer om de meisjes te bekijken.Ik wil nou weleens naar de grijpers en ben benieuwd of

    het dezelfde zigeuner van de laatste weken is. Daar zijn zedan eindelijk!

    De grijpers.Een zeer nieuwerwets spel, het is er pas een paar lentes en

    ik ben vooral gek op de klokken.

    21

  • Broer kijkt langs mijn vinger als ik naar de duikershorlo-ges, net als dat van mij, met verstelbare tijdsringen wijs.

    Maar vooral wijs ik hem op de sperziegroene en de jon-getjesblauwe en de beslaggele wekkers. Een kraandrijvernaast ons ziet gespannen toe hoe zijn grijper langs de wek-ker glijdt.

    Wekker?Wekkertje of twee?Broer?Ik haal mijn gulden tevoorschijn maar Broer grinnikt en

    weet wel waar dit op uitdraait en zegt om te plagen dat dewekkers te zwaar zullen zijn om ze weer, met het alle gelukvan de hele wereld maar vooral met zo'n suikerklontjestangop te halen.

    Neu.Ik schud beslist.Vooruit dan, zegt Broer.Hij grijpt mij in mijn heup en ravot mijn gulden die ik

    vanmorgen nog van hem heb gekregen met hand en al terugin mijn broekzak.

    Maar dan last hij niet los.Ik wil niet het boze lijf voelen.Floor!Help!Ik wil ook geen spelbreken.

    Ik moet echter n u,meteen

    ik moet meteen los,BROE R!

    Gekke toepus.Dat zegt Broer.Kom op dan.

    22

  • Ik lach een beetje.Je lacht als een mijnwerker met het vooruitzicht van een

    nachsjiech voor de pikhouweel...Ik weet hoe je van de fladderende angst kunt afkomen,

    Borstelkopje. Je moet eens een keer flink van je afschoppen,Rubberbuik, je moet je verweren tegen die lijfschenners...

    Floor weer.Niet zo boos, Floor.We kunnen toch gewoon lol trappen in plaats van tegen de

    scheenbenen schoppen?Ik weet heus wel wat ik ben; jij bent bij je geboorte ge-

    woon vreselijk geschrokken, zei onze moeder altijd, en benter net als ik nooit overheen gekomen.

    En dan aaide ze nog wat.Maar het kunnen vandaag ook de vingers van dit kermis-

    briesje zijn en onze moeder is en blijft dood en ik blijf ge-woon schrikkerig.

    Broer overhandigt de zigeuner van de grijpers een dikkerijksdaalder en krijgt tot zijn verbazing tien kwartjes op deglasplaat gerikkeld.

    Kwartjes?Broer vergeet dat altijd en de zigeuner antwoordt niet

    eens en Broer stapt een stapje naar achteren, bukt zich enkijkt naar de gleuf waaronder het halve vangringetje naarvoren steekt.

    Kwartjes, j a...En eenmaal weer rechtop moet hij zijn vliegervormige

    slieps terug in het jasje met smalle revertjes steken. EnBroer betaalt weer.

    Mijn gulden blijft in de broekzak.Ik ben tongetjesdriftig en blij bezig.

    2 3

  • 1k word altijd een klein beetje Melisana, met de rode lin-kerknop stuur ik de kraan feilloos naar voren en ik moet hemvervolgens eerst uit laten wiebelen.

    Ik wacht ongaarne.Je bedoelt gewoon: niet graag.

    Niet plagen, Floor.Toch?

    Borstelkop?

    1k wacht niet graag, nee, dank je wel Floor.En stil nou maar eens even want het is zover. Met de groe-

    ne rechterknop stuur ik de kraan pas naar rechts als hij geenzuchtje wind of nog maar iets van onze adem voelt en muis-stil hangt.

    De suikerklontjestang daalt.En gaat open.En sluit zijn nikkelen klauw.En haalt hem vervaarlijk wiebelend op.De wekker glijdt er bij mij nooit, zoals bij de verliezende

    kraandrijver naast ons, op het allerlaatste ogenblik nog nettussenuit. Hij valt op een schuine glijplaat en roetsjt uitzicht.

    Bravo!1k kijk Broer triomfantelijk aan.Maar het duurt en duurt en duurt voordat de wekker aan

    de voorkant tevoorschijn komt. Dat zo'n tel erg lang kanduren.

    Gelukkig robbelt de wekker in de bak bij onze scheen-benen en Broer laat uit puur plezier zijn vierkante goudenzegelring met een krullende B keihard op de glasplaat ket-sen, en kijkt bewonderend naar mij.

    Dadissjterk, kereltje.Kinsedetnogginnekiêr?Of ik dat nog een keer kan?Wat een sterke vraag, Broer.

    24

  • He!De zigeuner komt eraan.Hij moppert en grompelt wijzend naar de gouden zegel-

    ring met zo'n vragende hand van wadoejenou.Ik kijk weg.Ik vind het nogal bars allemaal.Ik hoor ons orgel ondertussen een prachtig treurig zee-

    manslied spelen van Freddy Quinn. Freddy Quinn doet ookweleens bergliederen.

    Helemaal fout van Freddy, zegt Broer, allemaal niks, diebergen.

    Oom Crit, de broer van Broer, gaat altijd naar Oostenrijk.Broer beweert dat Crit graag tussen de bruinhemden zit.Broer en Crit kunnen slecht met elkaar overweg.

    Ik wil dat niet.Ik kan daar niet tegen.Ik vind ruzie lijfelijk vies.

    Ik hoor geen kermis meer en kijk toe want ik vind hem nuniet zo best in de nikkelen klauwen hangen. Ik vind dat ikhem to vroeg heb laten zakken.

    Hij wiebelt nogal vervaarlijk.Dadelijk glijdt hij ertussenuit.Maar nee, jongen, we hebben alle tijd...Ken je die van...Stil eens even, Floor...Floor maakt me een beetje Melisana lacherig; hij plaagt

    het liefst op belangrijke ogenblikken. Maar ook de volgendewekker valt onverstoord op de glijplaat.

    Op naar de vierde.Broer slaat op mijn kleinzerige schouders.En achter ons vindt een klein oploopje plaats.

    2 5

  • Een paar Maastreechtenaren en andere stedelingen bijtennieuwsgierig in een ruitjeshoorn. Hoe heet zo'n opgerold enkraakvers wafeltje vol vette slagroom ook alweer? Ik ver-geet dat altijd weer...

    Een oublie.Dank je wel, Floor.Ook staat er een stadsjongen lichtjes geurend met een half

    pondje peperdure paling in wat krantenpapier onder zijnarm toe to kijken.

    Broer snuift eens.Hij vindt het maar niks.Kranten en dooie vis.Jij toch wel, Borstelkop?Ik wel, ja hoor Floor.Jij bent dol op vingervette paling.Onze Rubberbuik eet alles wat los en vast zit, tot aasdieren

    toe — maar naar buiten gaan, ho maar, niet, Borstelkop...Hmm?Ik kijk gewoon weg.Ik buig mij over de kast.Mijn buit wordt almaar groter.De zigeuner neemt poolshoogte en ziet alle vier de wek-

    kers en maakt stampei vanwege de zoveelste tikker in detang die natuurlijk naar boven komt en in de prijzenbak aan-robbelt.

    Twee per dag, bromt Hoedemans kwaadaardig.Hij staat dreigend tussen al zijn bruine hangberen, zwart-

    witte Amerikaanse politiewagens en volle schappen metstapels rommeldoosjes; ze noemen het in Duitsland natuur-lijk niet voor niks een Rummelplatz.

    Twee per dag? vraagt Broer, waar staat dat?Hij schept grinnikend op, dat we op de volgende kermis

    en desnoods op iedere kermis van ieder gehucht genadeloosterugkomen.

    26

  • En als hij zijn mond niet houdt haalt het wonderjong alzijn bakken leeg want hij betaalt, datgeffuttogaroetsneet,wel een kwartje per spel. Dat bestaat toch eigenlijk niet, nee.En dan niet door mogen spelen.

    Een beetje ontdaan kijk ik naar Broer.Dat van ruzie.Hij wordt kalmer en sust mij.Ik smiespel wat naar hem op.Ik houd echt niet van ruzie, Broer.Ik vind ruzie, de laatste weken ook gewoon ons dagelijks

    ravotten, gewoon vies.En waar moet dat desnoods in, denk ik dan.Floor?Geen Floor.In het woordendoosje van de hand met een achteloos ge-

    baar. En misschien heb ik voor vandaag wel wekkers ge-noeg.

    Nog een keer over de kermis lopen?Voor een erg lelijke streepjestent vertrappen ze hele brui-

    ne dozen lichtblauwe enveloppen waar hoofdsteden in ge-stempeld staan.

    Amsterdam.Is een eind weg, Borstelkop.Brussel.Ben je zo, Rubberbuik.Oslo.Evenmin om de hoek, Puddingbeen.Ik hou niet van dat woord Puddingbeen.Floor kan behalve aardig ook heel erg leuk zijn.En Floor vindt dit spel ook maar niks: drie dezelfde

    hoofdsteden in een getrokken enveloppe is uitzoeken uit

    27

  • heel die lelijke tent; en daar hoef je dan verder ook nog eensniets voor te doen.

    Dom spel, prevel ik wat voor me uit.Daarom wandelen we meteen verder.Hierin?Broer wijst en vindt dit geweldig en hij wou maar dat

    Marita hier was maar ik hoef niet zo nodig.Neu.Ik hoef niet.Mijn S-39 is bijna op.Ik bewaar mijn gulden liever.Toch staan we even stil bij de rups met de groenrode kap

    die almaar sneller rondgaat, een doek dat zich met gillendesirenes sluit en zichzelf in de staart bijt en almaar snellerrondgaat.

    En almaar blijft gillen.En dat doen ook de krijsende paardenstaarten en de

    vlechten en de borstelkoppen en de dappere zijscheidingenkomend uit de dorpen om de stad. In die rups schijnt hetvooral leuk vanwege die meisjesangst te zijn.

    Ook voor Broer dus.Met het nieuwste meisje Marita.Ik word al stil van haar naam.

    *

    De trouwe driewieler wacht op ons. De kokosmat in de zij -span raakt bedolven onder een zwik tabletten en Broer zegttut tut tut.

    Dat ik veels te nieuwsgierig ben.Hij stopt zijn kaartspel met waterverfmeisjes terug in het

    doosje en laat het in de binnenzak glippen maar ik ken diemeisjes heus wel.

    Hij duwt de scooter van de stoep.

    28

  • Rond het plein staat, als de huifkarren van westwaarts trek-kende kolonisten in een veedrijversfilm, een rijgsel van vracht-wagens en woonwagens en zwarte langwerpige sleeen.

    Ertussen hangen zware lijnen vol Brabants bont.Broer zwaait zijn magere been over het zadel en ik klauter

    in het bakkie en geef hem de helm. Hij zet het roomkleurigleren potje, met leren oorkleppen en riempjes voor de kin,op zijn kop.

    Hij draait de Heinkelsleutel een kwartslag om.Hij trapt de verlegen prottel aan en dan verlaten wij de

    kermis en vangen wij onze zeer welbepakte terugreis aan.

    De wegen kringelen als losse stukjes vliegertouw tussen deheuvels. De hemel van de lente is wat meer diep en blauwdan in een voorzomer.

    We stijgen, Borstelkop.Merk je dat?Wel?Floor en ik stijgen over een vals plat.De rug drukt in de zitting en vertelt aldus dat we traag

    omhooggaan en ik ga daarom een klein beetje schuin naarvoren zitten.

    Ik rond opeens met een luchtbel in de met een lihanboutjegoed gevulde maag de heuvel en kijk vanaf onze hoogte opeen paar Fallerdorpjes.

    We scooteren langs dit gepriegel.We scooteren naar een groter wordende witte hoeve.We scooteren erlangs.Ik kijk opzij.De boogpoort is een lijst rond de binnenplaats met al die

    werktuigen vol pinnen en raderen, van alles wat kan rollenen prikken.

    29

  • We scooteren verder.Ik houd van de lage heuvels.Ik kijk naar het klimmen van bomen. Op de heuvelrug

    laat een kasteeltje tussen jonge bladeren in de bomen zijngoudkarperschubben in de zon blinken. Ik hou trouwensniet van knoestige bergen.

    Te weerbarstig allemaal.En ze staan in de weg van de ruime blik.Maar wel van de heuvels.Als we door een dorpje tuffen, spiegelen grote koperketels

    achter de nog grotere vensters van een brouwerijtje de scootermet een mijnwerkerszoon ook wel de nozem genoemd.

    Dat nozem zeggen ze tegen iedereen die wat jonger is enze zeggen dat Provo's erger zijn.

    Ik weet wat een Provo is.Mijn vader schrijft vanuit zijn kamp heel soms een

    kaartje. Dan doet hij tevens Crit de groeten en zegt dat hijgraag op school verblijft maar, toen, de mariniers een handjehelpen met het schoonvegen van de Dam; dat waren mooietij den.

    En vervolgens stelt hij dat ik ervoor moet waken nooitgeen provocateur to worden.

    Ik lees papa's zinnetje nogmaals.Nooit geen.Moet ik er dus wel een worden.Ik weet dat het een uitlokker betekent.De brave soldaat en Tsjech Schweik is er zo een.Ik vind de echte Tsjech Schweik grappig.Wie speelt er in deze film Schweik, Rubberbuik?In een van dat soort films doet Heinz Riihmann dat. Maar

    Heinz maakt grappen en die andere is gewoon lollig zondergrappenmakerij. Riihmann is een guit en slim maar niet zoleuk als de echte domme per abuis slimme soldaat uit Tsje-choslowakij e.

    30

  • Die heeft zo'n naam die je niet kunt onthouden.Die Tsjech in een hele serie van dat soort films wil als

    Schweik niet gewoon lollig zijn maar laat ondertussen allesin het dolle honderd lopen.

    Pivowitz of zoiets.Wie beet er nou Pivowitz, Floor?De Tjech Schweik heeft een vrolijk gedroogd bietenge-

    zichtje, een bierbuik en worstenvingertjes en vooral ook netals ik heel kortgeknipte borstelhaartjes en is altijd weer blijalles te kunnen doen wat ze vragen. Oma kijkt dan maareven op naar mij.

    Een gulle man, zegt ze.Riihmann is niks.En ik heb een beetje een ondeugende hekel aan Heinz.

    Die heeft zelfs als zijn soldatenpak allang vuil zou moetenzijn een brandschone staatsklof aan.

    Mijn vader zit eens te kijken naar een van die zwartwitteSchweiks op Duitsland 3.

    Een provocateur.Dat zegt mijn vader.Hij kijkt naar de Tsjech Schweik, een lollige brave man

    die door een witgejaste man in een lazaret in het Duits voorsimulant wordt uitgemaakt.

    Mijn vader loopt naar de camelkleurige kast en maakt erzonder ons lets te vragen klik een punt van. Een verdwij-nend lichtpuntje in een olijfgroen beeld, zo'n punt bedoel ikdan.

    We rijden fijn bepakt aan.De wilgen knotten en botten en een enkele lariks staat

    helemaal alleen, lijkt nog steeds een struisvogel met zijnkop in de Limburgse loss want met zijn groene kontpluimomhoog.

    3 1

  • Geschenken voor iedereen, denk ik dan een beetje op-getogen. De sparretjes in de verte bewegen zich laag over degrond en wandelen traagjes huiswaarts en de scooter stopteven bij een bosje loofbomen.

    Mooi woord.Loofbomen.Loofhout.Ik vraag me wel of waarom er geloofd wordt en wat dat

    met een boom te maken heeft. Het scheenbeen en de sokgaan in een ooghoek rakelings Tangs je omhoog.

    Ik heb misschien wel les gehad over loofhout toen ik erniet was. Met mijn gedachten bij de les, bedoel ik. Beblader-de takken om de Heer te loven.

    Misschien is dat het wel.Ik wil eigenlijk niet aan school denken.Toch vind je onze school heel fijn, Puddingbeen.Ik wil niet aan school denken.Heel erg fijn...Alleen...Jij laat je altijd en overal door alles en iedereen ringel-

    oren. Ik zou wel weten wat ik zou doen en ik weet heus welalles van eer. Ik geloof niet dat er iets als eer bestaat, Bor-stelkop...

    Ik wil niet aan school denken, Floor, en sommige dingenzijn mijn eer te na.

    Jij, Borstelkop, jij...

    Dromer!Ik hoor soms veels te veel foeter.Ik kijk door zijn geroep weg uit het spiegeltje van de zij-

    span.Ik merk dat we niet eens meer rijden en Broer heeft twee

    32

  • handen op zijn gulp en laat in zijn zonnige gezicht een gou-den kies twinkelen.

    De scooter is een echte pruttelaar en puft met plofjes maaris wel een stilstaande prottelaar.

    Ik kijk maar eens goed om me heen.Het hele Geuldal ligt stil.De zon kijkt op ons.De wind gaat liggen.De wereld houdt zijn adem in, ons Geuldal lijkt to slapen

    waar de heuvels er stil omheen staan. Er valt ergens een heelzacht woord zonder dat ik het meteen hoor.

    Ichmotpinkele.Dat hoor ik Broer ergens grinniken.Het geluid zwiert om mijn warme hoofd en ik ben een

    beetje lauw en moe.De scooter valt helemaal stil.De rits van een zomertentje ritst.De zwaluw op een tak schikt zijn slipjas.Wat kan dat opknappen, hoor ik Broer opeens duidelijk

    zeggen; awai...Het opknappen klatert lang tegen een mooie boom en de

    smalle geul ,murmelt en maakt heldere smakgeluidjes enook kwinkeleert het. Een hoop drukte, zo'n lente.

    Ik sta aan zo'n hekje van zomaar.En Broer kijkt even op.Moet jij niet?Neu.Ik houd niet van samenklateren.Ik zie dat ze hier vaker stoppen.Misschien omdat de berm zo breed is. Meer een veldje. Er

    loopt ook een voetspoor en er is een prachtige asplaats metalle tinten van vogelveren. En er zijn allerlei diepe wagen-sporen in de zachte grond.

    Een grote treurwilg.

    33

  • Al die hangende oerwoudtakken. Misschien dat ze van-wege het water en de grote wilg hier vaak stoppen, een mooiplekje met alles voorhanden.

    Ik zie hem opeens.Onopvallend onder de treurboom staat een klein harig

    vurenhouten krat met een Duits stempel in heel erg zwierigeletters.

    Bri(jant

    Ik wijs en Broer pulkt aan de gulp en zoekt met zijn ogenlangs mijn vinger.

    Da's heel sterk, jong, zegt hij.Broer rilt nog eens lekker en zoekt in zijn zak.Sjoewne krat, Borstelkop.Hij heeft alle tijd.Tsjik.Het vuursteentje van zijn Ronson tsjikt. Broer zit rustig-

    jes met een magere bil op zijn zadel en steekt zijn suiker-peuk op.

    Mossumhubbedinkse?Wat een vraag, of ik het moet hebben.De zon staat al wat lager en Broer pakt zijn zonnebril uit

    zijn borstzakje en zet hem op. Door zijn witte helm metblauwe baan en zijn blinkende zonnebril lijkt Broer op eengrote mier. Broer lijkt even op de beruchte maar vooral arge-loze Geulmier.

    Offichummothubbe?Natuurlijk moet ik dat krat hebben.Broer tilt het eens op.Hij weegt het eens en kijkt een paar keer om zich heen en

    voor ik het weet, ontfermt hij zich over het kleine lege krat.Daar hangt ons naamkaartje aan, zegt hij vooral tegen zich-

    34

  • zelf. En daarna onderzoekt hij de krammen in het harig hou-ten deksel.

    Niet doen, hoor!Hij haalt zijn peuk uit de mond.Het is to ch van mij?Dat zeg ik tegen Broer.Zuinigjes kijkt hij me aan en neemt nog een trekje.Dat is sterk, jong. Je hebt helemaal gelijk.Hij staat met Bella onder zijn arm.Hij haalt alle prijzen uit de zijspan.Hij peutert het kleine krat inmiddels gevuld met lila winst

    in de zijspan. Hij bedelft mij even later, als ik met een heelhoog opgetrokken knie zit, onder zijn kriebelende hoofd-prijs van rubber.

    Broer schiet zijn peuk weg en kijkt naar beneden.Vraagt of het lukt.Ik knik maar eens korfbalblij.

    De geur van benzine en van warme olie; de scooter sinteltals in de brandresten van een kachel en ik ruik de splinters inhet ruwe en vooral gelige vurenhout.

    Het harige krat onder de stompe kap van de zijspan steltgerust.

    Ik ga maar even opzij met mijn hoofd want ik zie de scha-duw van zijn been opzwaaien en zijn spitse schoenpuntlandt alweer op de voetenplank.

    Het scootert ons weg.Het scootert een Jezuskapelletje op een dodenkruispunt

    voorbij.Het scootert ons welbepakt aan met een zwik wekkers en

    het betere lilawerk en het krat en een Mariakapelletje voor-bij, alles hangt even in een ruime dodenbocht die jou naarbuiten drukt.

    35

  • We gaan voorbij.Ik een handkus.We gaan voorbij.Mijn moeder Maria is reeds ten hemel gevaren en waar-

    schijnlijk is het daar heerlijk toeven met Luikse wafels ensangria. Waarschijnlijk betekent het lievelingsdrankje vanmijn moeder vrolijk bloed.

    De zon staat laag.Bijna thuis ben ik en op weg naar de zolder en ik lach me

    stilletjes met mijn hat en met weer een luchtbelletje in demaag over een hobbel.

    Een stuk weg met plaster.We komen aan een weg rond de stad.We gaan langs de stad.We vliegen in onze gedachten over een Grand Bazaar met

    0 zo onthutsend veel spullen en ik heb weer zo'n echt tijds-kaartje van de stad in het hoofd, als ik erheen ga is het altijdkopen geblazen.

    Ik heb een hekel aan dat naar stijfsel geurend warenhuisom de hoek van de Bazaar en ik schaam mij een beetje voormijn hekel. Maar het doet aan veels te benauwde kleren den-ken.

    Vroom & Dreesmann.Hoewel ik toen ik nog echt een jongetje was de aapjes met

    aapcimbaaltjes en aaptrommels in een klein apenblaasor-kest omlijst door allerlei rode lichtjes in een aapjesjukeboxwel aardig vond misschien wel omdat iedereen ze leukvindt.

    Maar ik toch niet heus.Beetje dom eigenlijk.Veels te dom.

    36

  • Je kunt er niks mee doen.En kijk: overal vlaaienbakkers.Niet alleen in de stad.Ook vlak bij ons Baksteenstraatje. Allemaal open op zon-

    dagmorgen want dan haal je net als aan de overkant van dedodenkruising zachte Duitse melkpuntjes, een abrikozen eneen kruimelkersen en soms die geweldige Berliners, rond ensponzig en gevuld met marmelade.

    Oma maakt zich ongerust.Het is Tarvo met dat Mormoons hoedenmannetje, Bums

    dwarsgebakken en King Corn wat de klok slaat. BakkerSjeng Franssen, bij ons vlakbij, moet misschien op zondag-morgen gaan sluiten.

    Zin in vla.Het liefst een flinke punt kroezjel.Een kroezjel noemen ze daarboven een kruisbes.Niet aan eten denken.Aan de rand van de stad staan de mijngebouwen, roet-

    beslagen en donkerbruin, meer zwart eigenlijk. Met tallozevierkante ruitjes in de kantoren en werkplaatsen.

    Zoveel ruitjes vind je mooi.En de zwarte grindpaden ertussen.En de mijnkarretjes met kogellagers die de kinderen tot

    stroperij verlokken. Die gebouwen met vierkante ruitjesvind ik net zo mooi als de ruitjes van melkglas in de deurentussen de klassen, maar ook die naar de hal of naar de gan-gen.

    Die van mijn school.Ik mag niet aan school denken.Je vindt school leuk, jongen, jij...Ik wil niet aan school denken, Floor.

    37

  • Daar inmiddels ook staketsels. Ik bedoel natuurlijk van dieijzeren schachttorens in de vorm van een overlangs door-gesneden sleutelgat.

    Daar prikken de schoorsteenpijpen omhoog waar ooitiedere dag, nou, behalve op bewolkte dagen dan, een watjeaan vastzat. Op grijze dagen prikt zo'n toren de hele hemelvast.

    De Emma is al dicht.De Oranje Nassau gaat ook dicht.En Broer rommelt tegenwoordig wat op een werkplaats.Of hij dat erg vindt?Als wij erlangs rijden maakt hij lachend een kruisteken.

    Hij zegt, thuis, tegen de vaak streng kijkende oma, dat metde sluitingen de doodvonnissen van de mijnwerkers weer inde bureaulades en kluizen van de zich verrijkende kaaskop-pen kunnen.

    Mijn oma zegt dat Broer een luie vot is.En rapalje.Bussesomsgansfagotlos?Broer antwoordt dan bozig.Dat de kaaskoppen sinds de kolenmijnen worden ontgind

    met hun verwarmde blote kont omhoog nog vrolijker kroostmaken die de mijnwerkers tot aan het einde van de tijdenonder de kaaskoppenduim kunnen houden.

    De wijkjes in het groen verdwijnen. De donkerbruinehuizen met roomwitte kozijntjes verdwijnen achter heuvelssteile straten.

    De rijtjeshuizen verdwijnen in het eerste groen van debomen.

    En ik ga tegen zo'n heuvelstraat omhoog.En ik ga nog steeds laag als een voetzoeker over de weg,

    nu in een achtbaan.En ik maak weer een lange flauwe bocht en Broer

    schreeuwt wat opzij als we langs een heuvelwijkje met wat

    38

  • losse huisjes komen en de motorigwarme wind in mijn ge-zicht dampt.

    Dat er ponyhaartjes voor mijn ogen flubberen.Moet hoognodig weer tot korte borstel geknipt worden.Hij roept weer en wijst.Broer gaat vanavond opnieuw naar de kermis waar-

    schijnlijk met zijn laatste aanwinst in altijd-maar-weervriendinnetjes.

    Met Marita.Met Marita het meisje van de week.Met Marita het meisje van de week dat tegen een steile

    heuvel woont naar een kermis meer dan een half uur rijdenhiervandaan, in een stad boven het Geuldal.

    Het krat wacht.De zolder van het maken.Zonder spiegel een beetje naar onszelf kijken.Broer en Borstelkop en Floor rijden de straat in.De kerk torent op de hoek van de Baksteenstraat met

    steentjes visgraat gelegd en Broer zet zijn scooter altijd halfop de stoep, het is zijn plekje en hij houdt van dingen op huneigen wijze.

    Ik zeul de lila tabletten door de groene deur. De wekkers wilik meteen op de werkzolder neerzetten en Broer ontfermtzich natuurlijk over zijn hoofdprijs Bella maar ik vind hetvooral heerlijk thuis to zijn.

    Oma zit ergens in de keuken en roept en vraagt of wij ditzijn: zijn jullie daar?

    Ik draai mij naar Broer.Hij vraagt of ik hem ben.Ik wijs.Jij is ik?

    39

  • Wij knikken alle twee van niet.Wij roepen in koor.Wij zijn het niet.Ik giechel.Broer gniffelt.Ik ga rustig de trap op.Ik kan bijna niet wachten.Ik hou daarentegen niet van traprennen, Broer verschijnt

    wat later. Hij komt hier eigenlijk nooit, kijkt eens rond enlacht om de levensgrote vleugels in de hoek maar zet hetharige krat goedgemutst neer: hieje.

    Dat dat krat van mij is.Ennofdevamichis.

    40

  • 2Vrij dagavond

    Brie uur en zes uur

    De stofjes warrelen in het zonlicht en tussen de rommel vanhet maken is alles altijd kalm en ik lig op de muffe grond enkijk trots naar mijn gegrepen wekkers.

    Die ik dan op mijn buik liggend, maar niet al te lang,hoor — met lange armen voor mij uit zet en wel netjes in eenrechte lijn schuin achter elkaar en terwijl ik er zo voor blijfliggen turen gebeurt het weer.

    Een van de wekkers tikt...Het is al te zien!De twee wekkers staan schuin achter elkaar; de eerste

    staat stil op zes uur, maar de tweede tikt, zoals het voor wek-kers hoort, en kruipt 0 zo onverstoorbaar en evengoed ergtraag naar zes uur.

    Hij is er nog niet.En toch lijkt het er erg langzaam maar vooral net zo zeker

    op; ik weet dat ik nog een halve wekker nodig heb. Eigenlijkalleen maar een klein wijzertje van de grote weggehaald.

    En dan...Dat heet een weeswijzertje.

  • Dat schroef je bij dat paar gewone wtjzers van zes uur,Borstelkop...

    Dank je wel, Floor.Maar ik zal er wel nog over moeten piekeren op welke tijd

    die kleine moet uitkomen; als ik hem op de eerste wijzer-plaat zet moet hij naar het oostelijk getalletje drie kruipen;op de tweede wijzerplaat naar de negen, ik bedoel naar hetwesten.

    Het is eigenlijk nog tien minuten to vroeg.Ongeduldig pak ik die tweede wekker en ik wil de wijzers

    vooruit draaien als bij zo'n kantoorklok in een zaterdagmid-dagse speelfilm die vooruit snelt en laat zien dat de tijd in defilm zich rept.

    Niet vergeten, Borstelkop...Niet wat vergeten, Floor ?Spencer Tracy.Morgen, de zaterdagmiddagfilm...Welke film vertonen ze morgen?Weitneetmiejewiedeheit...Maar wel weten we nog dat htj dan een advocaat is met de

    grote mooie Katharine Hepburn als zijn vrouw en die is danweer een mopperende verdediger 0 ja, Adam's Rib. Je moetnatuurlijk wel op tijd terug ztjn van het voetballen. Hoe laatspelen we? En moeten we uit?

    Op de fiets?Half twaalf? Borstelkop?Puddingbeen?Hallo, ben je daar?Als jij maar...Ik kijk naar de lopende wekker.Ik wil Floor niet horen en leg een van de wekkers in het

    nieuwe bewaarkrat.Ik hou nu gewoon mijn handen op mijn oren en misschien

    moet ik die laatste vijf minuten wel snel...

    42

  • Nee...Geduld hebben.Niet als een filmmaker snel vooruit draaien en gewoon

    geduld hebben; ik moet hem gewoon laten draaien en gedul-dig wachten en heel kalm kijken of het werkelijk gebeurt endus draai ik de tweede wekker wel nog snel op want hij magniet stilvallen.

    En ik zet ze weer schuin achter elkaar.HeDie zaterdagfilm, laatst?Nou?Welke was dat nou, Rubberbuik?Floor wil een wit voetje halen.Floor slijmt een beetje maar ik laat mij niet kennen.Floor weet heus wel dat het die van Richard Leeuwenhart

    was, met het zwaard Excalibur in een steen gestoken. Diewas het Floor, die van Merlijn de tovenaar met zijn konings-orakel, en in die film bestaat wel nog de ridderlijke eer, hoor.

    Ik kijk weg uit de spiegel.1k moet natuurlijk wel opletten op wat ik doe...Ik zie wel nog net dat Floor de hele tijd zijn vingers stil-

    houdt.Moet je eens kijken, Floor...De grote wijzer kruipt in de goede stand.Het werkt en mijn hart springt een beetje op en ik zet het

    op een kalm holletje naar beneden. Het is vooral de H vanhonger, het is bovenal tijd voor natte zwarte rogge met rinseappelstroop onder oude brokkelkaas, en een dikke laagroomboter.

    Honger. Daarom moet ik de rogge met stroop zien to striet-sen, bij stroop hoort strietsen; bij bedelen om rode bietjes

    43

  • met uitjes past het beste bietsen. En bij flensjes kun je hetbeste flemen.

    Rustig twee treden tegelijk zonder echt hard te rennenweliswaar een beetje korfbalblij naar beneden. Het is mis-schien tijd om oma van het uurwerk te vertellen.

    En wat doen we met weliswaar?Dat weliswaar doen we in het woordendoosje van het

    wangbijten, Floor.Morgenmiddag, hij staat al te trekken en de geur kringelt

    aan, wordt het geweldige rundvleessoep. Hoogstwaar-schijnlijk met veel engelenhaar en matsjige gehaktballetjesen het meeste van het gevlooide soepvlees gaat natuurlijknaar de sjoukottel.

    Ik wil het eigenlijk vertellen.Maar ik hou het nog maar een tijdje geheim.Oma is bezig haar uit een schil gejaste aardappels in het

    waswater te plompen.Een hele emmer vol.En straks zal ze wilde bospeen schrappen hoewel ze ge-

    woontjes uit de tamme moestuin komen.Wilde bospeen?Flapje, Floor.Tamme moestuin?En, een flapje!?Een flapje is een flauw grapje, Floor.Oma sloft naar het broodplankje met steel.De hammen grijsbrood met veel boter liggen natuurlijk

    allang klaar en ik maak drie pasjes van Gene Kelly met mijnboterham op een dienblad niet groter dan een hand en ziemijn oma gekke toepus prevelen.

    Zo is dat.Ze buigt zich naar mij, ze is knalroze en zilvergrijs met

    zelfs nog een paar zwarte haren, ze heeft een geelbruin ge-zicht en een mond meer met de rimpels van een vijg.

    44

  • Alles goed, mijn engel?Ik prop jazeker mijn mond vol.Ik ga een beetje uitkijken over de hof, hoor.Ik vlieg weer naar boven.Daar ben ik graag.Ik word op zolder het meest rustig.Ik ben daar op zolder zeker van alles.

    In de dakkapel van de lente met rogge en kaas en echte boter enrinse appelstroop is het fijn staren en tobben en verzinnen...

    Traplopen en tobben.Tobben over het uurwerk.Traplopen en boven bewaar ik mijn houten krat net als

    mijn grijsbrood met lapjes katenspek voor het laatst. Ik ziehoe daarbeneden een paar mijnwerkers thuiskomen.

    Mijn kijken vanhier is voor alleman ongekend.Een achterdeur zwaait open en blijft aanstaan.De vrouw in haar nylon schort rommelt wachtend op haar

    koempel op de tegels van haar hofje, en zeult met een zinkentell.

    Ze bukt, veegt even wat ongereeds weg, en ik moet wegkijken want vingers over de stoep schuren over mijn hersentjes.

    Vogels kwetteren.Twee tuintjes verderop bukt een hele grote vrouw in haar

    bloemenjurk en wiedt wat jong mos tussen de stoeptegelsvandaan terwijl haar hand een slip van de jurk tussen haardijen drukt.

    Waar dat goed voor is...Anders ziet ze natuurlijk niet waar ze plukt.De vrouw van het eerste tuintje zie ik nooit buiten en ze

    zeggen dat ze niet naar buiten komt omdat ze nauwelijksvan haar man houdt.

    45

  • Ze zeggen ook dat ze er vandaag of morgen wel eens van-door kan gaan omdat ze veels te eigengereid is en niet vanhaar man houdt.

    Verderop, ik zweef kalmpjes met mijn blikken op hogehoogte boven de tuintjes, reikt een vrouw naar een gazendeurtje en haalt uit haar knetterende schortzak een zomaartussendoortje voor de duiven in de til.

    Zomaar?Ik kijk op.Ik ben bang voor de foeter.

    Onwillekeurig zeggen ze dan: ik bespeur iets in een oog-hoek, dan kijk ik die kant op en de spiegel vangt mijn Bor-stelkop.

    Even lijk ik niet op mij.Zomaar, j a.Dat zeg ik tegen Floor.Ik zit vol foeter.De wekker kruipt weer maar lijkt in de tussentijd plotse-

    ling vooruit gesprongen; de zolder lijkt niet op die van daar-net.

    De zon.Die doet het.Dan zwijg ik weer naar buiten.Dan komen er steeds meer teilen.Dan krijgen mijn ogen weer vleugels.Het zink van de teilen klonkt op de tegelhofjes die aan het

    begin van de kaveltjes achter de huisjes liggen waarop demijnwerkers met de hulp van hun vrouwen en kroost mooiregelmatige rijen bloemig op te schudden aardappelen ver-bouwen.

    En jonge prei.

    46

  • En die lichtgroene vederbossen van de tamme was-peentjes, natuurlijk ook niet te vergeten, nee.

    Bij de achterdeuren, waar het overal betegelde plaatsjeszijn, spettert het nogal.

    Daar hoor ik de borstels nogal fel rondschuren.In de diepte van de hofjes worden mannen ook weleens

    uitgelaten omdat ze een sprankje lentelicht zien. Dan zingenze Italiaanse liederen van de Amsterdammer Alberti dievolgens een van de mijnwerkers uit Italie een rare voornaamdraagt.

    Of ik hoor opeens meisjes zingen over twee kleine Italia-nen die naar het zuiden willen. Naar Napoli. Dat ze elkaarallemaal thuis toch nog eens terugzien...

    Marina, o Marieeeeena! Als wij elkaar toch nog eens te-rugzien...

    Dan schemert het flauwtjes.En komt er die grauwsluier.Misschien weer aan het werk — daar staat hij, ik kan het

    harige krat uren bedromen.Ik werk nog niet met alle wekkers.Ik moet, zegt oma, altijd dingen te goed houden; ze legt

    haar ogen op de gouden rand van haar bril en speurt door deblauwe lucht en legt een knerpend maar wel passend stukjeop de legplank.

    Ik pak het krat, merk meteen weer dat het behoorlijkzwaar is, en blijft, en ik rammel en het ruikt heerlijk maarlaat niets van zich horen.

    In het krat zitten de gewonnen wekkers die er eigenlijk inthuishoren, de Briljantjes van de Briljantfabriek.

    Je moet wat harder schudden, Rubberbuik.Zo ken ik Floor weer.Ik ben goed in tobben.Floor is goed in maken.Vleugels tob ik bij elkaar en een ijverige Floor maakt ze

    47

  • van veertjes en visdraad en yolks filigrein. Wij zijn niet voorniets engelen, hij meer een druktemaker en bewaarder, entoch doet hij de laatste tijd weleens onaardig en komt hijsoms niet opdagen.

    Of op de meest rare tijden.Ik schud wat harder.Ik voel mijn strakke spieren.Ik voel mijn keeperkabels trekken.Dan zet ik hem neer.Ik hoor opeens een hele hoop getik en hoop niet dat het

    een houtsplinterbom is en er tikken nog meer tikken doorelkaar heen en ik kijk naar een paar wekkers op het nacht-kastje.

    Maar dan weet je zeker...Dat het vele tikken natuurlijk uit de goed gevulde vuren-

    haren krat komt.Er tikken een hoop wekkers door de twee van het nacht-

    kastje heen maar ik heb ze niet opgedraaid en er is hiereigenlijk maar een wekker die het echt doet en vertelt hoelaat het is maar soms weet ik niet welke.

    Op het nachtkastje ligt ook een pakje kauwgom.Ik hou eigenlijk helemaal niet van kauwgom, die smak is

    iets voor Amerikanen en ik ben natuurlijk een Russischekeeper...

    Voetballers hebben kauwgom.Floor?Voetballers kauwen kauwgom, Puddingbeen.Engel?Floor?Wat zei je?Kijk je wel goed uit, Puddingbeen?Je moet natuurlijk wel weer een keer naar buiten, jongen.

    Jij moet ze gewoon een keer laten zien wie je bent... En jekauwgom niet vergeten...

    48

  • Ik ben geen voetballer, Floor.Ik ben een Russische doelman.Ik ga met het harige krat in de weer en ik wil dat je mij

    helpt, Floor. Anders wil ik je gewoonweg niet in de buurt; ikmoet volgens jou flink tekeergaan?

    Ik heb dat niet.Ik wil niets raken.Ik wil er misschien van vertellen.Jij hebt dat niet, dat opgewondene?En wat blijft er over van geen woorden maar daden?

    Jouw kwispelende schroevendraaier wipt ondertussen welde achterplaat van een gave wekker weg, voor jouw makenis wel brute kracht nodig...

    Dat is niet waar, Floor.Ik maak niks kapot.Ik haal zorgvuldig wekkers uit elkaar.Ik haal alles fijntjes uit elkaar en zet daar strakjes iets heel

    anders voor in de plaats en ik hou helemaal niet van Feij-enoord met at die daden. Broer en ik vinden het Rotterdam-se elftal een ploeg van gezwoeg en schopperij en zeker geenvoetballers van dans of dartel.

    Maar ondertussen weet ik...Misschien moet dat kleine wijzertje naar het oosten wijzen

    en lekker traag naar de drie trekken. Misschien moet jouwarme weeswijzer op de drie komen to staan, Borstelkop.

    Jij met je woorden...Kijk nou toch eens!Houtwol in de war!Het krat is gevuld met geurige en wilde krullen en als ik

    de opgeborgen Briljantjes weer uitpak omdat ik ze nodigheb, wordt het kluwen steeds groter, en veel is lekker, zegtBroer altijd, gniffelt boven zijn bord met zuurvlees heerlijkzurig met een paar 0 zo onweerstaanbare kruidnageltjes inde Laurier gestoken.

    49

  • Ai!De houtwol...Dat fijn in de vinger snijden en die geur!Ze zijn prachtig!Ik word er stil van.Hoe stil?Floor klinkt als vroeger en ik weet wat er gaat komen en

    moet een beetje giechelen, ik weet, wij gaan ons volgensanderen eens lekker aanstellen.

    Je wilt zelfs de rug van je hand tegen het 0 zo onwaar-schijnlijk gelukkige voorhoofd leggen en flauwvallen van deweelde?

    Misschien wel, ja.Net als?Nou?Net als Dorothy Lamour, Floor. Dorothy draagt een as-

    blonde pruik en spreekt met de stem van een eend met kazoogespeeld door...

    Is het nou Debbie Reynolds of Jean Hagen, in Singin' inthe Rain met een vooral 0 zo met een 0 van onovertroffenonze Gene Kelly?

    Jean Hagen.En hoeveel is 7 x 7?

    343-Bravo! Maar luister jij...Ik kijk weg.Eigenlijk wil ik niet dat Floor onaardig is.Dat ik hem niet wil Koren en zelfs weg moet sturen. En de

    kermiswekkers doen opeens maar wat in hun oude krat enhebben alle tijd van de wereld.

    Ze tikken door elkaar.Maar ik weet bovenal dat ze van koel blik in fraaie pastel-

    tinten zijn en van die weergaloze nikkelen randen hebben.Ik werk aan telkens twee wekkers.

    50

  • Ik zal er een lange boodschap mee kunnen verkopen.Ik ben geloof ik erg opgewonden en misschien vind ik dat

    lichtgroen met een zweempje blauw als in waterbekkenstussen palmen het mooist van al.

    En ik loop alweer hele kleine rondjes.Tot ik bijna rondjesmisselijk ben.Ik plof neer voor de spiegel.Toch denk ik niet dat er een kleur bestaat die ik lelijk vind.

    En het is niet jammer dat ze helemaal uit elkaar moeten,toch?

    Ik weet, soms heeft Floor gelijk.Ik moet sowieso aan het werk blijven.Ik onderzoek mijn wekkers; hun achterplaten hebben een

    ijzeren greepjes met berenoortjes om spanveer en bel op tewinden.

    Boven op de blikken huls zit een fabelachtig knopje inpastel in dezelfde kleur als de wekkerhuls om de rinkelmorgen met een opschrikkende hand het zwijgen op te leggen.

    Nu hoor ik een ander belletje rinkelen.Met zo'n krat vol kan ik een buitengewoon mooi verzin-

    sel zonder enig nut maken en daartoe kan ik heel Floors to-venaarschap van de steppe inzetten. Dat er wel veertig klok-ken en daarom voldoende stelletjes maar ook loze wijzersen weeswijzers zijn, staat vast.

    Ik werk nu snel.Ik werk veels te haastig, eigenlijk.Ik krabbel slordige werktekeningetjes.Sneller dan jij als slordige keeper nog kunt opkrabbelen,

    Borstelkop.Niet sikkeneuren, Floor.Het is nog vroeg, de nieuwe week is er nog niet en dan

    mag je nog lang binnenblijven, maar, straks, school, hetplein, de klas, het keepersveldje, Puddingbeentje...

    Ik word boos, Floor.

    51

  • Ik hoef mijn oren maar dicht te stoppen, Floor.Ik laat mijn veels te drukke engelbewaarder dan gewoon

    zwijgen en hoef enkel en alleen tongetjesdriftig bezig teblijven en alles nog veel sneller neer te krabbelen, Floor.

    Ik moet gewoon werken.Er zijn weeswijzertjes.Er zijn gewone wijzerpaartjes waarvan sommige hart-

    stikke plat op een wijzerplaat vast moeten, anders hinderenze de lopende wijzers.

    Er zijn grote loze wijzers die hun kleintje waarschijnlijkzullen missen — en hier eindigt het gebedje van de wijzersdie er zoal zijn.

    Ik maak een werktekening met een stel dolle klokken enik sta veels te opgewonden op en hoor Floor gelukkigerwijsniet langer.

    Ik bedoel zijn plagerij soms meer pesterij meer jennerij.Ik moet als ik heel opgewonden ben, nu weer over de dol-

    le klokken, altijd lopen.Ik moet veels te opgewonden opstaan en een beetje rond

    gaan lopen en mijn bos met klokken maakt langzaam ver-haal.

    Het raam staat wagenwijd open en alles roekt en kakelt entjilpt en ook ritselt er iets als een konijn in stro en iedereenweet zich eenmalig maar niet alleenlevend.

    Dat zegt oma over de lente en kijkt me vervolgensschuintjes aan.

    Dat alleenlevend weet ik niet zo zeker.Dat ik hoe dan ook een 7-Up rijker ben; ze stommelt

    voorzichtig de trap of en in ieder tuintje hoor ik de mannenknorren en de vrouwen mopperen. Niet zo boos of ernstig,hoor.

    52

  • Meer omdat de mannen onbetamelijk naakt en onbe-schaamd tussen de lage heggen rondzingen en zich tegen-over hun vrouwen nergens voor schamen en dus ook nietvoor het gerimpel in de liezen.

    Ik hou trouwens ook niet van dat naakt geklonter.Dat het alras weer zover is.Dat ze van vermoeidheid zwart voor ogen zien.Dat ze arbeidzaam hun bed met een schoon Laken en twee

    dekens opzoeken en hun ogen sluiten. En dan geen Glikkauf mogen wensen.

    Broer bromt weleens over die onzin dat je geen aberhauptmoet gebruiken omdat het geen goed Nederlands is.

    Dan sist hij bozig verder.Ze kletsen at duizend jaar over dat Gluck auf!Dat zeggen onze kompels.Maar niet alleen Duitse koempels wensen elkaar een

    Duits geluk om boven to komen.De Limburgers wensten elkaar al Gliick auf voordat som-

    mige buren in de mijnen mee droomden over een duizendj a-rig rijk.

    De sloebers van alle landen wensen elkaar mijnwerkers-geluk. Dat doen dus ook de Limburgse en de Poolse en deItaliaanse kompels en volgens mij kunnen Duitse woordener niets aan doen. Wat kunnen de woorden er nou toch aandoen?

    Als ze maar niet grof zijn.Dat denk ik dan.Ms je bijvoorbeeld hou je bek zegt, maakt zo'n woord

    een dier van je. Dat heb je eveneens met poten of klauwenals je iets pakt.

    En als je eenmaal een dier bent...Dan maken ze vervolgens, j a, wat, wat maken de woor-

    den vervolgens van je? Dan ben je alleen nog maar goed alseen stuk ongeluk.

    53

  • Eveneens?Dat mag in het doosje van eensgezind knikkende hoofd-

    j es, Floor, en het is en blijft niet eerlijk dat ze geen Gliick aufmogen zeggen.

    Die mijnwerkers zitten allemaal in hetzelfde kooitjewaarmee ze bang voor het aanrazen van weinig meegeven-de lorries of voor het bezwijken van stutten de lagen vansteenkool in zakken.

    Zitten ze daar in de ontplofbare gassen om er te delven hetzwarte goud.

    Om er te delven het zwarte goud?Zo praat die man met zijn wijsvingerstem in het Poly-

    goon van de zondagmiddag, Floor, als hij het per ongelukover mijnwerkers heeft.

    Die zijn er trots op dagelijks de nacht in te gaan met vandie lamp] es op hun helm. Ze zijn er trots op door het stof tewaden en zich de stuipen in de longen te graven, zegt Broer.

    Vervolgens raakt hij in vuur en vlam.Hij legt zijn vork in zijn diepe bord hete bliksem en steekt

    vurig af.Die trots is door de leugen afgedwongen!En dan wiebelt hij van kwaad ongenoegen.Onderdaan zijn blijft een leugen! Soms denken de sloe-

    bers dat hun last licht is omdat je gewoonweg moet over-leven. Ongelukkigen leven daarom trots op hun ongeluk.

    Ze kunnen gewoonweg niet anders.Zeker niet onder de knoet van de kaaskoppen, die vrek-

    ken van protestanten daarboven, met witte boorden en alshet om de pecunia gaat schijnheiliger dan Nero met eenvioolkist en om alles helemaal voor elkaar te krijgen heulenze in het zuiden met de paapse vazallen.

    Zo is dat...Waar moet ik trouwens dat gewoonweg in stoppen?Stop maar in het doosje van evengoed, Floor.

    54

  • Maar in welk doosje ligt ons evengoed?In het doosje van een vinger schuin over de kin?Dat lijkt me een mooi doosje, Floor.Weet je waarom Gliick auf niet mag?Het zijn de woorden van verliezers, Floor. De hoop en de

    gelukwens zijn voor slappelingen die het heft niet in eigenhand nemen en mensen van de knoet houden niet van zacht-aardigen die hopen.

    De mensen van de knoet zeggen ook dat een wereld vanverliezers niet voor verbetering vatbaar is.

    En wat dan nog, Floor?Misschien moet jij het heft in eigen hand nemen en zit het

    heft niet aan een scheermes?Nou? Weet je wat ik bedoel?Dat knipscheermes van het keukenaltaartje?Is het niet gewoon tijd om op te staan en een beetje groter

    te groeien, Puddingbeen?Ik dacht dat jij mijn engelbewaarder was, Floor.Ik wil niet dat je slecht tegen mij praat.Ik ben dan wel een slappeling maar ik ben sterk in mijn

    koppigheid en ik blijf binnen en ontmantel en maak ons an-der uurwerk — en dan eindigt hier het gebedje van mij.

    Soms dat ik boos word.Om niks.Ik hoor niks.Ik heb dat vaker.Soms na de dagdroom van ommekeer.Soms voel ik mij tijdenlang boos.Soms schaam ik mij dan heel erg en soms berg ik het ge-

    bedje van het soms op en ik hou helemaal niet van boosworden. Ik maak liever wat anders dan stampei. Soms is het

    55

  • net alsof mijn engelbewaarder niet meer met mij wil spelenen dan is het weg.

    Ik kijk op.Het is plotseling erg stil.De hofjes zijn nagenoeg leeg.De mooie grote vrouw kijkt nog eens rond.De donkerte gaat langzaam op de wereld liggen en ik

    hoop niet dat de dagdroom van ommekeer tevoorschijnkomt. De echt zwarte nacht is echter nog tijdenver weg.

    Het is fris en gelukkig ben ik moe tot op mijn schouder-bladen.

    Het donkert al.Maar het is toch ook nog warm en ik moet dadelijk mis-

    schien wel de sokken aanhouden voor de rattenknabbel engerust pitten als in een donker klokhuis.

    Maar...Moet je zien!De vloer ligt bezaaid met een heleboel wekkers.En eenmaal aan het werk voel ik mij heerlijk en fijn in de

    driftig volgetikte stilte en als het uurwerk een bos van bomenvoorstelt, moet ik natuurlijk ook duidelijke stammen maken.

    Dan worden de wijzerplaten ronde kruinen.De bomen op steeltjes zetten is natuurlijk veel mooier dan

    de wijzerplaten lomp aan elkaar solderen. En de bomen vanwijzerplaten als in een bos in elkaar schuiven...

    Misschien moet je de laatste stukjes prikkeldraad gebrui-ken, Rubberbuik...

    Misschien wel...Ik draai een van de wekkers.De achterplaten zijn mooi.De achterplaten hebben een gezicht.De achterplaten hebben soms een greepje om de wijzers

    op to draaien omhooggeklapt en het andere greepje, dat vanhet kleine rinkelwijzertje, omlaag.

    56

  • 1k ben soms tijd kwijt.Ik weet niet helemaal waar ik was.Ik ben wel weer terug en zie dat het weer wat donkerder is

    en ik moet rillen: door de ramen van mijn kapel stroomtfrisse lucht.

    Hij streelt lekker koud Tangs mijn blote leden.Ik vertik het mijn houtje-touwtjejas aan to doen.Ik weet niet waar ik hoe lang was en dan zoek ik naar mijn

    tijd.Ik weet soms ook niet meer welke wekker nog op welke

    echte tijd loopt en op het goede uur staat, maar wel weten wedat twee wijzerplaten een enkel verhaal vertellen.

    57

  • 3Zaterdagochtend

    zeven over het uuren half twaalf

    De hofjes liggen er grijs bij. De dauw spint de tuintjes in eneen wel heel vroege vogel start zijn wagen die achterom opeen grindpad staat, zo'n beetje half in zijn rommelige moes-tuin.

    Het klinkt een beetje ketserig.Net een kinkhoest.Wellicht moet de startmotor een Map met de moker.Ik zie een mijnwerker uit de Baksteenstraat wel eens

    moedeloos uit zijn derdehands brik stappen en de moker uitde kofferbak halen, Tangs de openstaande wagendeur heenlopen en de motorkap omhoog doen en een ogenblik de war-boel in staren.

    Om dan ergens een kordate lel op to geven.Even later kruipt hij weer achter zijn stuur.Kinkt 't weer.Mejaart meneer boos.Maar toch slaat opeens de motor aan.Een mens moet wellicht een beetje bruut zijn, zegt Floor

    dan. Ik blijf het liefst ver van het brute vandaan. De walm

    58

  • van ronkende motoren is lekker dun en smaakt als de von-ken van zwegeltjes, die ronkende geur klimt langzaam om-hoog.

    Smaakt?Geur smaakt?En ik zeg nooit woorden als wellicht, Rubberbuik.Ik ben de grafkelner niet, met al zijn opschepperige boe-

    kenwoorden. Wi j kennen maar 123 woorden hier.Volgens mij wel, Floor.Dat geur smaakt.Dat denk ik wel.En wellicht?Gewoon in het doosje van het helder vermoeden.Heel soms hangt er een geur zo sterk in mijn huig dat ik

    hem in mijn speeksel kan proeven. Het geurnat hangt danhalf in mijn keel en half in mijn neus en dus moet ik heelhard achter elkaar blijven slikken.

    Om de boel weg to krijgen.Niet dat ik het echt smerig vind.Ik vind ruiken lijfelijk fijn.Sommige dingen zijn ongelooflijk smerig.Dat je die dingen je grootje nog niet aan wil doen. Dat

    soort dingen zegt een van mijn allerbraafste klasgenootjes.Dan kijk ik hem aan: zeg dat nog eens, onappetijtelijk stukvreten!

    Wie wil er zijn grootje iiberhaupt wat aandoen?Dat denk ik dan.Maar je zegt niks. Onaardige dingen denk jtj alleen maar,

    Borstelkop, maar je zegt niks.Ik zeg niks.Ik kan niet alles doen waar ik zin in heb.Niemand spreekt deze klasgenoot tegen, Floor.Ik houd niet van woorden als vreten en dat allerbraafst

    59

  • klasgenootje verpest mijn leven toch al. En wie wil er iiber-haupt zijn grootje wat aandoen?

    Smoesjesmaker.Ik kijk in de Spiegel.Ik stop mijn oren lekker dicht.Ik hoor niks meer, het helpt, maar ik zie wel nog de scheve

    kwade kop van Floor en ik kan wel raden wat hij allemaal inmijn achterhoofd rond roept.

    Ik vind jou een lafbek, Puddingbeen.Ik zou heus wel weten wat ik doen moest.Ik zou het wel weten, jij bent slapper dan een echt Pud-

    dingbeen.

    Een beetje somberig. Ik weet niet waarom en ik ben wakkergeworden en heb op die volgens mij nog juist lopende jon-getjesblauwe wekker gekeken.

    En toch ben ik een half uur kwijt.En dan is het alsof er iemand tijdenlang op mij infoetert.En volgens mij is het Floor maar het is allemaal zonder

    duidelijke woorden en ik niet weet waarom hij zo op mijblijft foeteren.

    Dan maar even zonder denken.Dan maar zonder denken naar de keuken.Dan maar de trap of en somberig haal ik een grijze ham

    brood van het plankje door mijn altijd en overal rondroken-de tante volgestapeld.

    Ik zeg liever niet veel tegen haar.Ze zijn hier vaak, de dochters van oma.Ik kijk wel naar mijn 's ochtends stille tante met grauw

    haar en met dikke borsten en een boel buik, alles in to krappekleren geperst en ze is dan ook bovenal een liefhebster van

    6o

  • bier en donkerbruine kroegen. Het zijn allemaal moedersvoor mij maar niet heus.

    Bovenal?Ik hoor een beteuterd stemmetje.Ik mag hem niet overslaan.Ik vertel hem dus, ja, ik zou het in het doosje van het kwa-

    lijk opgeheven wijsvingertje doen, Floor.Floor?Was jij dat?Niets.Opeens is hij er weer.Lafbek.Lief of niet, Floor.Floor?Geen Floor.Boven het granieten aanrecht en vlak naast de nieuwer-

    wetse geiser hangt een legplankje en ik vind mij zomaarterug voor dit huisaltaartje van de keuken — het heeft eendasblonde scheerkwast. En een gebarsten zeepstaaf van DeVergulde Hand maar vooral een ouderwets knippendscheermes met een ivoren heft.

    De barbier moet het aanzetten op een soort leren band.Die hangt nog ergens aan een spijker in de stal. En dan is erde ronde holle bolle spiegel op een standaard van onbuig-zaam draad.

    Je moet dat scheermes meenemen, jongen.Ik hoor iets in mijn hoofd.Ik hoor foeter en ik weet wel en ik weet niet wat het is.Dat je dat scheermes moet pakken.Ik sta maar to dralen.Ik wou dat er een lieve Floor hier was.Ik voel het ivoor koel in mijn hand en hoor onduidelijke

    foeter en ik moet maken dat ik wegkom.In de kamer weer een ander huisaltaartje.

    61

  • Een sneeuwstolpje.Een vale kontbeurs met een dof zilverig knopje.Een hertshoornen kammetje met een kastanjevlam door

    opa zelf doorboord, eraan vast zit nu een nagelschaartje meteen kettinkje van nikkelen pareltjes.

    Ik neem een paar snelle happen.Dat er bij de prullen soms zo'n rare stilte hangt.De gang in.Ik wil naar boven.De traptree eerst gebruiken als 0 zo onweerstaanbare

    ontbijtstoel. Ik luister en zit lekker in het donkere trapgat enluister naar het huis.

    Broer waart ergens rond.In de voorkamer met de brandglazen deur, zo hoor ik, en

    hij pakt waarschijnlijk een van de kermispoppen op.Stappen in de gang.Broer verschijnt op leren zolen.Hij praat met me hoewel hij me niet ziet. Die vader van

    jou, zegt hij, die komt samen met mijn broer, die kun je bei-den missen als gouwe kiespijn. Dus ik ga maar eens naarMarita met een verrassinkje.

    Huursemich?Ik giechel een beetje.Natuurlijk hoor ik hem en hij weet dat ik er heus wel ben.

    Kusje voor Marita, zeg ik dan maar, komt ze mee terug,hiernaartoe?

    Je moet van mijn vriendinnen afblijven, zegt Broer. Denkje nou werkelijk dat ik haar meeneem, met jou in de buurt?

    Ik zeg dat hij niet bang hoeft to zijn.Ik ben niet zo goed met meisjes, Broer.Tsjiek.De Ronson slijpt lichtvonkjes van de vuursteen. En ik

    ruik even van dat steenvuur maar de brandende suikerpeuk

    62

  • vult de gang onmiddellijk met altijd die dikke zweem kara-mel van Caballero.

    Broer doet zijn mond weer open.En dat zeg jij van jezelf, jongen?Je moet de vuile was niet buiten hangen, jongen.Ik hang geen vuile was buiten, hoor. Ik weet gewoon wie

    ik ben, Broer.Dan doet een verder zwijgende Broer de kamerdeur nog

    maar een keer open en verdwijnt naar waar hij vandaankomt.

    De vriend van mijn vader.Dat is Crit.En dan is er ook Giinther. Ik denk liever aan de grote buur-

    vrouw maar ik hoor de achterdeur en oma zal uit de moes-tuin komen. Broer ruist met een gele kermispop in tule englanskatoen weer de woonkamer in want hij gaat nooit wegzonder even zijn moeder liefdevol to stechelen. Ik hoor hemiets over Marita zeggen.

    En ook iets van ouwe geit.En iets van weekloon.Ik zit met ingehouden adem.Schelden op oma?Broer ruist opnieuw de gang in en doet de voordeur in een

    ruk open en raust naar buiten. Ik wil niet naar buiten en somsscheldt hij dan wel maar vlucht hij meteen weg.

    Ik pieker wat rond over de wijzerplaten.Je moet ze...Ik moet de wijzerplaten stuk voor stuk klaarmaken en

    heel dicht bij elkaar zetten en soms met wel drie wijzers hunboodschap of laten geven en de letter R heeft zelfs wel vierwijzertjes op een as, dank je wel, Floor...

    En, Puddingbeen...Ik wil het niet weten.Ik weet dat Floor zijn kans grijpt.

    63

  • Ik moet blijven werken, die scheldnaam Puddingbeenkwijt zien te raken en een paar tekeningen maken voordat ikaan het veel fijnere werk mag.

    Met mijn handen wekkers ontmantelen.De eerste vier wekkers liggen al uit elkaar, een lekker

    werkje. De wijzerplaten met de ongemoeide en doodgewo-ne paartjes op drie uur of op zessen zijn niet erg moeilijk.

    Zoewverdig, ziggezedan.En omdat ze zo klaar zijn mag ik daarbovenop nog een

    paar moeilijke maken...Die derde van zes uur, Puddingbeen...Heeft ook nog een weeswijzertje, Floor.Dit weeswijzertje kruipt 0 zo onomkeerbaar traag naar

    de drie en wijst naar het oosten; ons uurwerk groeit met eengemak daar zeggen ze U tegen, hoewel het in het klokken-bos soms ook dringen is.

    In het schemerhol van het trapgat kan ik mijn kin op de knielaten rusten want ze zien je daar op de traploper van rood-bruin sisal toch niet zitten.

    De scooter prottelt.Ik weet soms hoe alles zit.Ik weet soms alles en dan kan ik niks doen.Ik probeer met een vinger hoe koel een messing traproede

    kan zijn. Ik vind koelte op mijn huid lekker. Ik ruik flauwtjeshet verdrogend palmtakje dat mokkabruin is en tussen hetgipsen wijwaterbakje en de muur gestoken zit. Er zijnmooie woorden.

    Mokka.Karamel.Hebben veel met elkaar te maken. Ik vind echte kou soms

    ook heel erg lekker.

    64

  • Nou ben ik heerlijk helemaal alleen.Dat zal niet lang duren.Ik ben goed in onzichtbaar zijn. Ik ben opeens mijn aan-

    dacht weer kwijt, weg van de wekkers. Soms ben ik ookzomaar bekaf.

    Ik.Ik ben bekaf.Ik ben Jasjin af.Je bent minder goed in onzichtbaar zijn met echte spitsen

    in de buurt, niet? Je moet naar Cz. Puddingbeen? Hoor jeme?

    Floor?Waarom is mijn engelbewaarder onaardig?Ik wil niet naar CI.

    Soms schrik ik op.Dan ben ik weer tijd kwijt.In mijn werkschrift staan wijzerplaten met drie wijzers

    die hun raderwerk mogen en moeten houden om naar hetjuiste uur te kunnen lopen.

    Ze staan rommelig maar trots bij elkaar als in een prij-zenkast, hoe meer kruipende wijzers hoe mooier.

    Maar ze kunnen jammer genoeg niet allemaal rondgaan.Een uurwerk met louter kruipende wijzers zou in het ge-

    krioel vastlopen.De veer van een driewijzerklok moet alle wijzers kunnen

    trekken en gelukkig heeft de achterplaat dat schuifje omslome wekkers vaart te geven.

    Met de wijsvingernagel duw ik dat schuifje in het kiertjehalvemaan van de min naar de plus. Dichter bij die plus staatde veer natuurlijk strakker gespannen en trekt hij met gemakdrie wijzers.

    65

  • Soms moet ik de kruin van een klokkenboom, een wijzer-plaat, met een blikschaar to lijf, en dan pas past die kruin inhet klokkenbos.

    Er zijn halve wijzerplaten.Er zijn wekkers met of zonder raderwerkje.Er zijn eenzame grote wijzers en loze uren en mooie volle

    tijden en er zijn ook van die plotstijden zoals zeven over niksbijvoorbeeld — en dan eindigt het gebedje van het zijn.

    Soms schrik ik op.Het is niet zomaar wegdromen.Het hoofd door iets of iemand befoeterd. Floor kan het

    niet zijn want die heeft als iedere engelbewaarder altijd hetgoede met mij voor. Of alles en iedereen zich mij laat scha-men.

    Ik schaam mij tegenover mijn vader.Ik schaam mij voor mijn vader om wat hij doet.Ik schaam mij om wat ik ben.Ik schaam mij soms voor oma dat ik zo stil ben terwijl zij

    graag rebbelt en kwebbelt en babbelt.Ik schaam mij voor Broer omdat hij diep in zijn hart denkt

    dat ik de zoon van mijn vader ben en ik schaam mij voor mijomdat ik dat ben en omdat ik dat niet zou zijn schaam ik mijtegelijkertijd en ik schaam mij voor mijn vader en dat is ietsanders dan vanwege mijn vader, maar dat doe ik soms ook —en dan eindigt hier het gebedje van de schaamte.

    Het is ook nooit goed.Net alsof zelfs Floor mij uitfoetert.Dan foetert er iets donkers tijdenlang in mijn hoofd.

    66

  • Oma begint ergens een liedje, en dat doet ze niet vaak wanthet zingen past niet bij het strenge maar het is inderdaadweer een warme dag en het woordje volstrekt laat geen plek-je voor twijfel over.

    Hoe kom je op dat woordje?Ik moet bij volstrekt denken aan...Misschien languit liggen aan de Rooie Beek?Floor kietelt in mijn kop.Ik rommel in de woorden.Dat volstrekt, Floor...Heeft volstrekt niets met lui liggend te maken.Dit volstrekt moeten wij rechtop in het woordendoosje

    van het schrap zetten.

    Floor is weer aardig en hij heeft gelijk. Het is heerlijk daar inhet gras waar wij elkaar lentelui weleens tegenspreken eneen beetje bekvechten zelfs.

    Ik hou niet van het woord bek.Ik hou ook niet van dat woord zakkenwasser.Ik hou niet van lijfwoorden.Ik hou ook niet van bekvechten.Ik hou niet van mijn lijf smerig en vies.Ik wil soms wel nog wat ravotten als toen, maar alleen

    met Floor. Die kan mij net als Broer allerlei kneepjes in hetplaagvak leren waarbij de knijper niet al te dichtbij mag.

    Of zomaar wat rondpeinzen.Ik vind, je hebt gelijk, Floor.Ik wil daarentegen niet naar buiten, hoor.Ik wil niet naar buiten ook niet naar de Rooie Beek.Dat de Rooie Beek ook al niet meer kan.En CI evenmin, Puddingbeen.En de klas met de fine klaptafeltjes.

    67

  • En de schoolmiddagen met de rorrende film en hetschoolplein evenmin want ook daar durft Puddingbeen nietmeer heen.

    Jij maakt mij hartstikke ziek.Het gaat misschien druilen, Floor.Dat komt dan heel mooi uit, Puddingbeen. Misschien

    gaat het pijpenstelen regenen en dan wordt onze wedstrijdwel afgelast. Maar dan komt wel onze hemelse Maria in hetgedrang.

    Floor foetert almaar.Of moet het voor altijd bltjven regenen?Misschien kan ik niet zonder, Floor.Misschien kan ik ook niet zonder maar ik kan ook niet

    meer met.Jij bent een kleine lapschwanz, Puddingbeen. Jij raakt al

    je prachtplekjes en al je fijne uurtjes en al je leergierigheidkwijt. En waarom? Jij bent gewoon lafhartig, mtjn Pudding-beentje.

    Ik wil eigenlijk wel, boor...Floor?Luister je?Ik wil maar mag eigenlijk gewoon niet aan CI denken

    want dan foetert het almaar in mijn hoofd en ik wil mijzelfniet vol foeter.

    Die twee bouwketen zijn aan elkaar getimmerd en maken dekantine maar er staat nog een derde kiet, een eindje verderop.

    Een omkleedlokaal aan het eind van een tegelpad.Op zondag horen we daar altijd de hol klossende noppen

    op de stoep want na de dampende thee klossen ze zwijg-zaam voort, de mannen van het eerste, voor de kantine langsnaar een van onze twee velden.

    68

  • Naar het hoofdveld.Ze zeggen weinig.Ze staan achter.Op dinsdagavond is er niemand.Het is vroeg avond.Het druilt.Ik wacht op Roelie.Ik sta een klein beetje beschut naast het kot met loket voor

    de kaartjes van een kwartje. Het is een plompverlorenwachthuisje. Het hout bladdert en het groen wil met het grasen de bomen in een haag achter de twee voetbalvelden mee-doen.

    Waar dat plompverloren vandaan komt...Dat lets pardoes plomp in het water verdwijnt.Een heel hoog hek van kippengaas zit aan een roestige

    paal en stijgt hoog boven het wachthuisje uit. Het vangtovergeschoten ballen in de zwiep van zo'n korte zweepslagop.

    Het regent weer wat harder.Maar het maakt niet uit, natuurlijk.Dinsdagen, zeker met regen, zijn heerlijk want dan is er

    werk voor de keepers. Ik blaas maar eens in mijn jeukendehanden. Roelie is nog nergens to ontwaren.

    Ik popel.Ik popel en tob.Ik ontrafel het ontwaren.Het ontwaren is het waar van zijn vraagteken ontdoen.Er is waarschijnlijk nog niemand.Vandaag is het heus dinsdag.De motregen valt in triljoenen druppeltjes en voor de ont-

    stoken lichten is het meer een damp. In de hemel heeft mijnmoeder haar fijnste verstuiver tevoorschijn gehaald, door delenteregen de zachtzure geur van gemaaid gras gemengd endit fijnste reukwater sproeit ze kalm over ons uit.

    69

  • Ik wacht op Roelie.Roelie is altijd alleen.Roelie is natuurlijk een doelman.Roelie is de beste oefenmeester in de mijnstreek en een

    doelman is altijd alleen.

    Ik zie het natuurlijk aankomen en moet dan een beetje la-chen: vijf schimmen in een regentje dat maar blijft sproeienen bij de reeds ontstoken lichtmasten van rijzig paalhoutmet wel drie joekels van lampen eigenlijk meer waast danvalt.

    De regen die mij met zwarte waterdiamantjes bespren-kelt. En de schemering trekt een zware deken over zich heenen het wordt nog wat donkerder.

    Al wekenlang, hun manier van lopen.Ze maken doemstappen, met ronde benen en met hun

    voeten naar buiten als in een film die Rond twaalven heet enin een joelende, krijsende en gillende zondagmiddagzaalspeelt.

    Hier is het nu bijna donker.High Moon zou hij moeten heten.Want in High Noon gaat het een stuk eerlijker.Dit hier is niet echt i tegen 1.Maar dit mag ik mij toch niet ook...Jongens die op fluistertoon voor zich uit kletsen en ik kan

    geen woord onderscheiden maar toch weet ik wat ze tegenelkaar smiespelen.

    Eigenlijk moet ik vertrekken.Maar ik aarzel in mijn pak van vaalzwart Hanel met het

    rood, wit en blauw kraagje en de smalle ribbelboorden omde polsen.

    Maar toch.

    70

  • Eigenlijk moet ik vertrekken.En toch...Ik heb het pak niet voor niets aan.Onder het pluizend antraciet draag ik de Sunlightschone

    sportbroek terwijl ik weet dat de modder het glanzend zwartbij de eerste val al vuilmaakt.

    Mijn sokken zijn ook pikzwart net als mijn hemd met eenV-hals en van die witte flapperboorden.

    Ik ben Lev Jasjin.Ik hou alles tegen.Maar ik draal.Ze willen mij dit ook afpakken.Maar het oefenen van een doelman is heerlijk en mis-

    schien is het hek wel open en kan ik naar binnen glippen.Binnen het hek moet ik rondjes in de motregen lopen. En

    mag ik een engelbewaarder met lange druipende vleugelsop de lampenmast zien zitten. Die mag op zijn beurt kalmtoekijken en Lev Borstelkop Jasjin trots en erg klein zienlijden.

    Ik sjok meer dan dat ik draaf.Ik jut mezelf dan steeds vaker op.Ik hou mij dan gaande door mijzelf net als Floor op de

    lampenmast met zijn triljoen twinkelingen te bekijken enmijn uitgeblazen dampen te volgen en alles te tellen.

    Hoe vaak ik ademhaal.Hoe vaak ik langs de achterlijn ga.Hoeveel passen langs de ellenlange zijlijn.Nog twee rondjes.En dan bukt Jasjin zich en staat een half minuutje met

    platte handen op zijn gave knieen en puft uit en dan komt hetechte werk.

    Het oefenen.Het is leuker dan 's zaterdags in een wedstrijd, als ik de

    kooi in mag en rusteloos als een panter heen en weer stap en

    71

  • mijn zwarte pak laat glanzen onderwijl met zwarte ogen hetboze buiten in spiedend.

    Ik Jasjin maak nij vandaag weer op.Ik Jasjin krijg weer een zware oefening to verduren.Ik Jasjin weet wat we gaan doen.Roelie staat zo dadelijk tegenover Jasjin en wij doen dan

    aan trappelen op de plaats. Daarbij draaien wij de polsen endan schudden wij de vingers los maar blijven onderwijlkalm grastrappelen en kijken elkaar een tikkie gelaten aan.

    Even op de hurken zitten.Ik hup op en strek mijn benen omstebeurt vooruit en ach-

    teruit, een hurkende kozak onvermoeibaar in de fluitende enklappende kozakkenkring.

    Katsjatoerian, denk ik dan opeens, Aram.Ik val om.Ik moet lachen.Jasjin gaat vervolgens op zijn knieen.Jasjin valt dan beenloos naar links.Jasjin Iljitsj laat beenloos kreuntjes los.Op maar weer!De zware leren bal haalt mij omlaag en de hete lampen

    dampen en de knie zit vast in de pratsj en het voorhoofdvoelt warm en de regen erop voelt koud en de neus loopt enik val voor de zoveelste keer naar rechts in de modder.

    Ik voel van alles.Het snotwater loopt uit mijn neus en mijn modderhand

    haalt sprietjes gras van mijn slapen weg en mijn knieentjompen in de pratsj.

    Links in de zachte pratsj.Rechts in de zachte pratsj.Ik ruik heerlijk zuur gras.Ik zit na een tijdje al helemaal onder de zoete modder.Ik moe