DEr-·L~VEND~ NATtJUR - dbnl.org · dn, n 820 t trd brpn, lrr Jn tr Br. Jt dz prdn brht h r tn ltt...

70
i WILLEM DE CLERCQenISAXC DA COSTA NATtJUR:

Transcript of DEr-·L~VEND~ NATtJUR - dbnl.org · dn, n 820 t trd brpn, lrr Jn tr Br. Jt dz prdn brht h r tn ltt...

i

WILLEM DE CLERCQenISAXC DA COSTA

DEr-·L~VEND~

NATtJUR:

BRIEFWISSELING TUSSCHEN WILLEMDE CLERCQ EN ISAAC DA COSTA

BLOEMLEZING UIT ONUITGEGEVEN BRIEVENBERUSTENDE IN HET RÉVEIL-ARCHIEF TE AMSTERDAM

SAMENGESTELD EN INGELEID DOOR

M. ELISABETH KLUIT

SECRETARESSE DER STICHTING „RÉVEIL-ARCHIEF"

UITGEGEVEN DOOR BOSCH & KEUNING N.V., TE BAARN

Mej. M. E. Kluit

LIBELLEN-SERIE No. 314-315Prijs van één nummer 45 cent. Viernummers per nummer 40 cent. Achtof meer nummers per nummer 35 ct.Dubbele nummers dubbele prijzen.

INLEIDING.

In Januari 1820 had te Amsterdam een belangrijke ontmoe-ting en kennismaking plaats; belangrijker zelfs, dan het ophet eerste gezicht leek. In de Hollandsche Maatschappij vanFraaie Kunsten en Wetenschappen had Mr. Isaac Da Costaeen spreekbeurt te vervullen. Onder de toehoorders zat dejonge Willem De Clercq, chef der firma S. en P. De Clercq ingranen, een koopman, die tegelijkertijd poëet en improvisatorwas. Hij luisterde met aandacht, maar zijn bewondering wasniet onverdeeld. De „ode" door Da Costa voorgelezen vond hij„wild" en al was bij den spreker genie te ontdekken, hetwas een genie, dat, zooals De Clercq in zijn particuliere aan-teekeningen schreef, „de schaaf nog wel kon velen."

Maanden gingen voorbij, Da Costa en De Clercq ontmoet-ten elkaar telkens op litteraire avonden, op soupertjes, kortomin de intellectueele uitgaande kringen, waarin zij zich beidenbewogen. Bij een dier gelegenheden hoorde Da Costa DeClercq improviseeren, waarvan hij een onvergetelijken in-druk meenam. Toch . . . . nader kwam men elkaar niet. — Datgebeurde pas toen Da Costa, als jongste, De Clercq de eerstevisite bracht. Een avondbezoek, dat een vriendschapsbezoekwerd. Men vond elkaar in de litteratuur. De Clercq teekende inzijn dagboek aan: „Hij (Da Costa) is wezentlijk dichter, volvuur, vol gevoel, wij doorliepen de schoonste stukken vande verschillende letterkunde: Spanje, Italië, Portugal, alleshad zijn beurt." — Een litteraire vriendschap ontstond, maarzonder werkelijke diepte. Bij De Clercq was er een zekereterughouding, terwijl ook Da Costa nog niet geheel rechtuitwas, eerder iets verborg voor zijn nieuwen vriend. De Clercqzag in Da Costa den Jood, den niet-Christen, tot wien hijeigenlijk zou moeten getuigen van het Christendom. Hij wildedit wel, maar hij kon niet. De jonge koopman maakte in gods-dienstig opzicht moeilijke tijden door. Hij leefde in innerlijken

3

onvrede met de godsdienstige opvattingen, waarin hij wasopgevoed. Zoo schreef hij reeds in Februari 1819 over deprediking van den Doopsgezinden leeraar Dr. S. Muller: „Ditmoet ik echter bekennen, dat Muller hoe zeer ik hem vereeren bemin, niet meer voor mij dat ideaal van godsdienstigestichting is.... Onze geheele godsdienstoefening is mij teflaauw, te zwak, te weinig bezielend.... Gaarne wilde ikpositief Christendom, Christus en dien gekruist, zonder hard-heid hooren." — Toch vond hij aanvankelijk in zijn eigenDoopsgezinde gemeente steun en wel door de prediking vanden, in 1820 te Amsterdam beroepen, leeraar Jan ter Borg.Juist deze prediking bracht hem er ten slotte toe tot Da Costate willen spreken over de Christelijke waarheden. Hoe grooten heerlijk was zijn verrassing toen het bleek, dat Da Costain het diepst geheim reeds Christen was. — De vriendenvonden elkaar nu geheel.

De vriendschap werd een samenleven, een zich verdiepenin elkanders doen en laten, van de eenvoudigste huiselijkegebeurtenissen af tot de diepste godsdienstige problementoe. Vreugde en smart werden gedeeld.

Dit alles vond een weerspiegeling in de tallooze brieven,die Da Costa en De Clercq elkander schreven. In de jarenvan hun vriendschap, 1821-1844, het jaar van De Clercqsvroegen dood 1), schreven zij elkaar dikwijls dagelijks. VooralDe Clercq bewaarde de brieven zeer zuinig, zoodat er vanaf1822 een vrijwel aaneengeschakelde reeks brieven van DaCosta te vinden is. De brieven van De Clercq zijn na 1834aanwezig. De briefwisseling geeft een levendig beeld van deinnige en dikwijls zeer bewogen vriendschap dezer tweeuiterst emotioneele figuren. Botsingen konden niet uitblijven,immers beiden leefden sterk mee in de godsdienstige woe-lingen van hun dagen, en niet altijd reageerden zij gelijk. Erwaren gebeurtenissen, er waren personen, er waren opvattin-gen, waardoor de een beroerd werd en waar tegenover de

1) 4 Februari 1844.

4

ander koel bleef en zich verzette. Scherp kwam dit uit tenopzichte van den Rhedenschen kring van Ds. W. Laatsman ende opvattingen van Dr. H. F. Kohlbrugge.

In 1831 werd Willem Laatsman, een in den Réveilkring zeergezien en geliefd predikant, beroepen in het Gelderschedorpje Rheden. Hij vond hier een gemeente met een sterkgodsdienstig leven, er heerschte een „bevindelijke" vroom-heid onder de boeren, op wie Laatsmans piëtistisch getinteprediking grooten indruk maakte. Het opgewekt religieuseleven dat zich concentreerde om den persoon van Laatsmantrok verschillende Réveilvrienden naar Rheden, dat zij zichtot zomerverblijf, ook wel tot vaste woonplaats kozen. Erontstond de zg. Rhedensche kring, die op De Clercq eengroote aantrekkingskracht uitoefende, terwijl Da Costa ervele gevaren in zag. Hij keerde zich tegen het te sterk op denvoorgrond brengen van de eigen bevinding in den godsdiensten tegen Laatsmans opvatting van de heiligmaking, die men-schelijke activiteit geheel uitsloot. Laatsman stond in ditlaatste op hetzelfde standpunt als Dr. H. F. Kohlbrugge. Ditstandpunt is het beste weer te geven in Kohlbrugge's eigenwoorden: „Ben ik niet vroom zoo is mijn Heiland toch vroom,ben ik niet heilig zoo is mijn Heiland toch heilig." Alle tijdelijkeverdorvenheid werd door Kohlbrugge betrokken in het rijkder zonde, waarvan geen verlossing mogelijk was, dan dooreen absolute genade Gods, die deze zonde loochende in 'theilswerk van Jezus Christus. Ook in het verlossingsstadiumbleef volgens Kohlbrugge de mensch geheel onbekwaam enzijn onvermogen grenzeloos, hij moest zijn heiligmaking vol-komen passief uit Gods hand aannemen.

Aanvankelijk waren Kohlbrugge en Da Costa zeer be-vriend, doch Kohlbrugge's preek over Romeinen VII vs. 14, inden zomer van 1833 te Elberfeld gehouden, dreef hen uiteen.De Clercq daarentegen, aanvankelijk wat huiverig voorKohlbrugge, voelde zich steeds meer tot hem aangetrokken.De Rhedensche kring en Kohlbrugge waren een gevaar voorde vriendschap, maar in den grond waren De Clercq en Da

5

Costa te nauw verbonden dan dat iets ze voorgoed vanelkaar zou kunnen vervreemden.

De vriendschap was dikwijls moeilijk, ook al door het een-voudige feit, dat zij eigenlijk in zeer verschillende kringen.leefden. De Clercq als Secretaris, later Directeur der Neder-landsche Handelmaatschappij, waardoor hij van 1824-1831in Den Haag woonde, had een zekere maatschappelijke po-sitie, die Da Costa miste. Mr. Isadc da Costa had zich in hetmaatschappelijk leven van het begin af alleen voelen staan.Na zijn Leidsche studentenjaren voelde hij zich niet meerthuis in de Portugeesch-Joodsche gemeente te Amsterdam enzeker niet nadat hij zich in het geheim tot het Christendomhad bekeerd. Ook in de Christelijke maatschappij, door hembetreden na zijn doop in de Nederduitsch Hervormde Kerk teLeiden op 20 October 1822, kostte het hem moeite zijn plaatste bepalen. Da Costa, de volgeling van Bilderdijk, durfde zichte verzetten tegen den tijdgeest, met dit gevolg, dat hij jaren-lang voor een gevaarlijk mensch doorging. Pas langzamer-hand zag men in, dat men hem hiermee onrecht deed en konDa Costa de plaats innemen, die hem krachtens zijn begaafd-heid toekwam. Maar zelfs dan blijft hij zich nog vreemdelingvoelen. Dit drukte zijn stempel op den omgang met De Clercq,die zelf op zijn beurt wel eens klaagde over gebrek aanacademische vorming, want gestudeerd had De Clercq niet.Zijn groote en veelzijdige kennis op litterair en historisch ge-bied had hij zich zelf moeten verwerven.

De vriendschap van De Clercq en Da Costa was door ditalles niet zonder strijd, maar zij kon stormen doorstaan enkwam er slechts te hechter uit te voorschijn. De vriendenvoelden hun verhouding als een gave Gods en deze gavehebben zij steeds als een kostbaar goed bewaard, zooals uitde brieven telkens weer blijkt.

In het klein bestek van dit boekje hebben wij gepoogd eenindruk van deze belangrijke briefwisseling te geven, in dehoop dat binnen niet al te langen tijd een grootere uitgavehet gegeven beeld zal verdiepen en uitbreiden.

BRIEFWISSELING TUSSCHEN WILLEM DE CLERCQEN ISAA.0 DA COSTA. ')

BEGIN DER VRIENDSCHAP EN DER CORRESPONDENTIE.

„Amicissime,Uwe hartelijkheid te mijwaarts heeft mij steeds zeer diep

getroffen, en ieder nieuw blijk daarvan is recht streelendvoor mijn hart, dat warm slaat voor die hemelsche Dichtkunst,die ons verbroedert, en voor allen wier ziel voor haar open-staat. Wees overtuigd dat ik, hoe zeer niet lang het genoegenhebbende van Uw kennis, Uwe vriendschap op hoogen prijsstelle en niets mij aangenamer zijn zal dan die in het vervolgvan tijd wederkerig aan te kweken. Wie mij met mijne ge-voelens (en deze gevoelens zijn misschien naar den tegen-woordigen geest wat vreemd uit hoofde van de opvoedingen andere omstandigheden, die mij gevormd hebben, dochonze dierbare poëzy, zoo ik hopen durve niet onwaardig)nemen wil en dulden kan, dat ik, waar het past en vereischtwordt, die gevoelens ongeplooid openleg, die kan op eenecht vriendschappelijk hart van mijnen kant in alle tijden enin alle omstandigheden rekenen."

DE CLERCQ DRAAGT KENNIS VAN DA COSTA'S GEHEIMEBEKEERING TOT HET CHRISTENDOM.

„AmicissimelEn zij zullen van één vleesch zijn, Gen. 2. Ik sta dus Uw

verzoek toe. Bedingen maak ik er niet bij. Ik weet te vertrou-wen op menschendeugd, zoodra zij van hoogerhand ver-sterkt wordt."

1) De citaten zijn letterlijk overgenomen, alleen hier en daar is de punc-tuatie ter vergemakkelijking van het lezen wat veranderd of aangevuld.

7

DA COSTA23.1.1821

Aug. 1821

24.11.1821

Nov. 1821

DA COSTA WORDT DE RAADSMAN IN DE CLERCQSGODSDIENSTIGE MOEILIJKHEDEN.

„ ....Ten allen tijde ben ik bereid U, vermag ik het, doormijnen raad te sterken. Wat betreft het vraagstuk omtrent hetheilig Avondmaal, veel is hierover te zeggen. Ik voor mijadopteer daaromtrent volkomen het idée van Bilderdijk, datik U wel mededeelen zal, doch hier te uitgebreid is om naarbehooren ontwikkeld te worden. Voorloopig merke ik aan dater een hooger mysterie in ligt, dan de Protestanten er instellen, schoon niet datgeen, wat de Roomsche kerk aan-.neemt. — Een naauwe vereeniging in denkbeeld met JezusChristus is in allen gevalle bij deze plechtigheid de hoofd-zaak. Lees eens met aandacht het artikel van de DordtscheGeloofsbelijdenis en den Gereformeerden Catechismus opdit punt."

ZIEKTE VAN DA COSTA'S VADER.„Hiernevens de U sedert lang beloofde verzen,') hoe gering

ook van waarde. Waarlijk beschouw ze niet dan als eenvoldoening van het verschuldigde, en als de ongesierde toe-wensching van mijn hart, dat in Uw heil innig deelt.... Intus-schen schrijf de slordigheid zoowel als het uitstel der verzentoe aan de telkens vermeerderende ongesteldheid van mijnVader, die voor mij een waarlijk verlammende ongerustheiden drukte te weeg brengt. Gisteravond heb ik mijn „Caïn" inde „Welsprekendheid" gelezen, met veel toejuiching. Dochheb mij dadelijk na de lectuur naar huis begeven. Gij kuntbegrijpen met hoe weinig lust of genoegen ik deze voorlezinggedaan heb. Nu blijve ik tehuis, tot dat het God behage mijnVader een volkomen herstel te verleenen. Alleen voor U makeik eene uitzondering, en, zoo ik een oogenblik van minderzorg overhebbe, kom ik U ongetwijfeld zien."

1) Vgl. Da Costa's Kompleete dichtwerken, uitgegeven door J. P. Hase-broek, 7e druk, Leiden, A. W. Sijthoff, dl. II blz. 82: „Den Heere W. deClercq" en de in de Toelichtingen afgedrukte verzen.

8

LORD BYRON; VERVOERING IS GEEN DWEPEN.

„Gister avond las ik Byron weder. 0 mijn vriend] deze manmoet nog eens te recht komen. Lees zijn „Dream" in de kleinepoësijen beginnende met de woorden: „Our life is twofold;Sleep has its own world", en gevoel hoe ik geschokt hebmoeten worden. Ik heb zelden meer aandoening gehad overeen vers, om duizend redenen. Maar ieder oogenblik is mijdeze Engelsche dichter interessanter. Dat Jezus Christus hemin genade aannemel Gij ziet ik ben vervoerd. Doch dweepenzult gij het wel niet noemen."

IMPROVISEER IN POEZIE, SCHRIJF IN PROZA.

1821ongedateerd

„Uw verhandeling 1) is mij bij de lectuur zeer bijgevallen. 8.12.1821En ik moet U zeggen dat het een fraai stuk is zoo wat deninhoud, als wat den stijl betreft. Daar zijn trekken in vanmeesterlijke welsprekendheid, en alles is vol oordeel en ge-past gebruik van geleerdheid. Mijn vriendi schrijf in proza,en improviseer in verzen."

BIJBELLEZEN.

„Gisteravond begon ik met mijne vrouw de lectuur van 20.1.1822jeremias. Ik merkte bij die gelegenheid weder op, hoe, bij deninvloed van den zelfden H.G. ieder bijzonder karakter onderde profeten kennelijk onderscheiden blijft. En danl wat onder-scheid tusschen Jesaias, den Profeet der Messias en Jeremias,die tijden voorspelt, aan de zijne meer nabij. Doch het grootebeeld zweeft ook bij hem over de voorzeggingenl — Leesmet dien geest het Oude Testament eens en vooral de Dichter-lijke Boeken, en gij zult wederom hierin nieuwe genoegensvinden."

1) De Grieken der Nieuwere Geschiedenis, voordracht gehouden in deMaatschappij Felix Meritis te Amsterdam en nadien in druk verschenen.

9

314.11

DE CLERCQ IN MOEILIJKHEDEN.2.9.1822 „Met ontzetting las ik Uw briefjen. De troost in God behoort

Gij U zelven te geven. Doch de vriendschap moet die troostin daden doen blijken. Lieve vriend] Ik schroom bijna het teschrijven. Doch bedenk dat in onzen Heere jezus alles tus-schen ons gemeen is. En zoo lang wij bloed, adem en zelfsdat nietig stof der aarde hebben, dat zoo gewichtig op onsleven kan influenceeren, beschikken wij er voor den dienstvan Geloof en broederlijke Lief de van wederzijde over."

DE CATECHISATIE VAN Ds. LUCAS EGELING. 1)

28.9.1822 „ . Wij behandelen met den Dominee telkens eenige voor-name hoofdpunten bij wijze van een vriendelijk gesprek onderons vieren. 2) Deze methode bevalt mijn vrouw ook zeer bij-zonder.... Gisteravond hebben wij ons tweede gesprek metden Ds. gehad. Wij hadden een vriendelijk en stichtelijk dis-cours onder elkander over de huishouding Gods met hetmenschdom tot op de komst van Christus. Morgenavondspreken wij over het leven, lijden en sterven van den Zalig-maker. En vandaar zullen wij wel tot de voorname puntenvan Zijne Godsdienst en zedeleer overgaan. — Zeg mij nueens wat Gij van mijn begeert ten aanzien van ons voorgeno-men onderhoud over den algemeenen loop en geest van hetChristendom. Gij dient mij het punt wat nader te bepalen: endan ben ik bereid, zoo verre het mijne krachten toelaten, Ueenige inlichting te geven. Dezer dagen kan ik juist niet zeg-gen dat ik gestemd ben om mij op dat punt bijzonder uit testorten. Ik ben in deze omstandigheden gelijk natuurlijk is,meer lijdelijk; ik hope veel goeds voor ons van ons onderwijs.01 hoe veel is er nog te leeren] Hoe verre ben ik nog verwij-

1) Ds. Lucas Egeling (1764-1835) predikant te Leiden. Vgl. M. ElisabethKluit: „Het Réveil in Nederland, 1817-1854", Amsterdam, H. J. Paris,1936; blz. 80.

2) Tegelijk met Da Costa catechiseerden zijn vrouw Hanna Da Costa-Belmonte en Abraham Capadose bij Egeling.

10

derd van die gezegende Christelijkheid, die niet in bespiege-lingen, maar in de uitoefening van g e 1 o o f, lief de enhoop bestaat. Gevoelen wij slechts hoe verdorven, hoetrotsch, hoe ellendig wij zijn, en worden wij tot den Verlossergebracht niet door koude overleggingen, maar door behoefte,door dorst naar de zaligheid, die uit den Heere Jezus is. 01 laatons met wellust dien verhevenen en tederen naam uitsprekenen aanbidden. Laten wij Hem de hulde van een onverdeeldhart aanbieden] En bidden wij voor elkander als voor onszelven tot God den Vader onzes Heeren, dat Zijn Geest onsverlosse van de heerschappij der hoogmoed en werelds-gezindheid."

OOK DE OOGENBLIKKEN VAN TWIJFELMOEDIGHEID ENVERWARRING ZIJN WELDADEN GODS.

„Geen van ons, mijn vriend] of hij heeft zijn oogenblikkenvan zwakheid, van twijfelmoedigheid, van verwarring in deonaangenaamheden des dagelijkschen levens; en dezeoogenblikken zijn weldaden Gods, waardoor ons geloof mette meer kracht zich naderhand uitbreidt en veld wint, en debooze stoffen als het ware in een sterke transpiratie uitdrijft,gelijk de werking der koortsen op ons lichaam is. Doch terwijlwij dan in die oogenblikken van koude en zamentrekking zijn,moeten wij met vertroosting uitzien, naar hetgeen ons dadelijkdaarop verbeidt, en ons niet beangstigen, als of zoo pijnlijkeen staat altoos duren zoude . . .. De wereld, waarin onzeZaligmaker heerscht, ziedaar onze wezenlijke wereld, geendenkbeeldige, geen boven onze vatbaarheden staande we-reld, maar die, waarin ieder Christen behoort te leven. Noemdan toch dat dagelijksche wriemelen in de aardsche maat-schappij geen reëel leven. Of zijn de woorden van den Zalig-maker zelven, omtrent het vertrouwen dat wij op den Hemel-schen Vader wegens onze dagelijksche zorgen behooren tehebben, zonder eenige toepassing in ons gevoel en in onzedaden? Zijn die woorden alleen theoretisch waar? 0, mijnvriend en broeder in den Heerel God zorgt voor de Zijnen, en

9.10.1822

11

ook Gij behoort daar toe, zoo Gij geloof t en vooral hooptin Hem."

ALLES IS OF CHRISTI OF DES DUIVELS.

1823z. datum

18.8.1823

„Mijn wenschen zijn alleenlijk U Christen te zien, geheelChristen, en alle andere betrekkingen daaraan ondergeschikt.Doch hetgene ik wensche, zal God bewerken, en het is erverre vandaan, dat ik dit door mijnen invloed zoude willengedaan krijgen"

„Uwe gevoelens in politiek zijn de mijnen niet. Ik houde zelfsde Uwen (voor zoo verre die nog zamenstemmen met de alge-meene zeer verkeerde opiniën over het recht der volken ende historie van ons land) voor gevaarlijk en strijdig met deware leer van het Christendom, tot zuivere gevol g-trekkingen gebracht" „Ik herhale het U in alleernst (want ik voel dat ik ertoe verplicht ben, en Gij, mijnvriendl denk daarop na als Christen) dat het zuiver monar-chaal principe eeniglijk overeenkomt met de ware leer vanJezus. Geloof mij, alles staat in verbandl alles is of Christi,of des Duivelst Kies1 en vooral verbeeldt U niet onp ar t ij-d i g te zijn, wanneer Gij tusschen dezelven oordeelen wilt.Gij hebt één Meesterl En heeft die Meester U geleerd d emachten te gehoorzamen omdat zij uit den boezemdes volks z ij n, of wel integendeel omdat z ij van Godz ij n ?"

VRIJMOEDIG SPREKEN VOOR RECHT EN WAARHEID.

„Daar is niets, waarvoor ik grooter schrik heb dan voor hetoprichten, of zelfs den schijn, van een factie of partij; en hetis zeer goed dat deze afkeer in alle onze woorden en dadenblijkt. Gelijk het aan den anderen kant onze plicht is, voorrecht en waarheid, waar het te pas komt, vrijmoedig tespreken en geen menschenvrees plaats te geven, bij hetdenkbeeld dat men zich als het ware in zekere algemeene

12

termen kan verschansen, om niemand aanstoot te geven, endan ook van niemand aanstoot te lijden. In één woord latenwe Christenen zijn, en dan vervalt vanzelf alle gevaar vanin een dier beide uitersten te geraken. Maar laten wij dan ookop onze plannen en eigene krachten niet vertrouwen, die onseigenlijk in grooter ongelegenheden brengen, dan die wijwenschen te vermijden."

DE HEER ZIJ MET U.

„D e Heer e z ij m e t Ul In dezen wensch is alles besloten] 28.10.1824Immers wij Christenen verstaan daardoor niets anders dan deovervloed der zegen door den Apostel uitgesproken 2 Cor.XIII : 13. Die zij Uw deel en Gij zult eerst het Koninkrijk derHemelen zoeken, en d a n zullen alle dingen U toegeworpenworden. Wees b oven de wereld dierbare Vriend]want onze Heer heeft de w er e 1 d overwonnen. Dient haarniet, maar onderwerp haar, voor zooveel in U is aan denGeest Gods, die in Uw hart een nieuwe geb o or t ewerkt. Bidt, gelooft, raadpleegt God in alle Uwe wegen. BiedHem dagelijks Uw persoon, Uwe gade, Uw kind, Uwe hoop,Uw alles in nederige aanbidding ten lof en dankoffer aan.Dien Hem, en breek de beelden af, die de Duivel vanbinn en en van buiten heeft opgericht."

DE TIjD TOT BESTUDEERING VAN GODS WOORD IS AAN-GEBROKEN.

„Wilt Gij mijn gevoelen hooren, zoo is nu juist de tijd om U 5.1.1825met den rijkdom van Gods Woord, waarvan de studie onuit-putlijk is en onder duizend verschillende oogpunten kan ge-oefend worden, meer en meer bekend te maken. Zie daar heteenige noodige: Jezus Christus verwacht (in hetO.T.), Jezus Christus gekomen (in het Nieuwe) enmet Hem alle de schatten van W ij s h e i d, van P o ë z ij, vanMenschenkennis,van eigen har t e-k ennis,het

13

alles dienstbaar gemaakt en vruchtbaar voor en door dezeeeuwige verlossinge, en opbouwinge der onzen. Door dezekennis zullen alle Uwe andere tot nog toe verzamelde ken-nissen tot één wel geordend, wel geformeerd, wel bezieldlichaam worden, gelijk zij reeds werkelijk beginnen te doen.In één woord: lees in Uwe vrije uren den Bijbel, herlees denBijbel, overdenk den Bijbel (het spreekt van zelve in o o t-m oed en geb e d) en alles zal licht worden."

HET WERKEN VAN DEN SATAN.

21.4.1825 „Het is juist dan, wanneer ons hart in een zekere rust is, datwij opwekking tot zelfbeproeving van nooden hebben. Het isjuist, wanneer wij in een zeker gevoel van dankbaarheidjegens God wegens de weldaden zijner Vo or zienigheidleven, dat wij het meeste gevaar loopen van een zekere on-verschilligheid omtrent de G en ad e, die in Christus Jezus is,namelijk de vergeving der zonden en de ver-nieuwing onzes gemoeds. Het is juist, wanneerwij ons hart van een Godvruchtige plicht gekweten hebben,wanneer wij Hem ter eere onze zwakheden of driften eenshebben mogen overwinnen, dat wij het meeste geneigd zijnop het zachte oorkussen der eigen gerechtigheid en van eenzekere transactie met God in te sluimeren.... Ik dank Goddat Gij mij schrijft den vijand thands meer inwendig te ge-voelen. Zoo lang hij U nog in het uitwendige scheen te kwel-len, was het niets: maar nu ontrust hij U van binnen doorongeloof, door zwakheid, door bedruktheid somwijlen vanziel en van lichaam. Waarom doet hij dat? Omdat hij Christusin U werkende ziet door Zijnen Geest. De Satan is verloren,wanneer hij slechts ontdekt is. Houd hem slechts in het oog!en dan] gedenk des woords van den Gezegenden Zaligmaker:„Heb ik den Satan niet zien vallen alseen bliksem uit den hemel?" De wereld isoverwonnen, de helmachten zijn ontwapend, de oude menschis gekruisigd door het kruis van Christus, onzen Heer voor

14

zoo velen als in Hem oprechtelijk gelooven. Mogen wij meeren meer het getuigenis in onze gemoederen ontvangen, datwij tot de begenadigden behooren."

HET LEVEN IN CHRISTUS.

„Hoe treffen mij Uw woorden! Gij verlangt daartoe te komen 9.11.1825tot dat leven in Christusl 0 dat verlangen reedsis van boven, is van den Geest. Blus c h t den Geestniet ui ti Houd die vlam levendig, door gebed met vol-harding, met vrijmoedigheid, met geloof in Christus onzenHeiland, door biddend lezen in de Schriften, door het dank-baar genieten van Uw huisselijke zegen; door het ijverig engetrouw waarnemen Uwer dagelijksche plichten; door hetonderzoek in de diepten van Uw hart; door de zelfbeschuldi-ging bij God; door het gedurig wederkeeren tot Hem, Wiensbloed ons reinigt van alle zonden. Gezegend is Hij, die dezezucht in U verwekt. Hij zal Zijn werk volbrengen. Want dat ishet rechte, het leven in Christus. 0, die dat ge-vonden heeft, die heeft de ruste gevonden, niet zonder strijd,maar ook die strijd werkt mede ten goede."

NAPOLEON.

„Gij weet ook dat Napoleon, Cesar en dergelijke groots 14.1.1826werktuigen der Voorzienigheid mij eigenlijk meer interessee-ren dan alle de wijsheid der aarde te zamen genomen, diebuiten den Bijbel is. Uwe uitdrukking bij deze gelegenheidtrof mij door haar juistheid. jal Napoleon is teruggezet doorden vinger Gods, als Sennacherib, als Nebucadnezar, enz. Hijwas, als mensch en generaal, alle zijne vijanden nog tot opzijn dood te groot, doch God regeert. Geen Wellington enz.dan genoemd (ook niet in een ondergeschikten zin, want hetis hier tegen en niet door menschelijke middelen datGod gered heeft) geen bloot uitwendige oorzaken gezochtlGod is het die verhoogt, God is het die vernedert. Hem deEerl"

15

HIJ, WIENS WIJ ZIJN, ZAL ONS NIET BEGEVEN.

5.5.1828 „Ik verheug mij dat mijne Hymne 1) U eenigszins tot opbeu-ring heeft kunnen zijn, maar nog oneindig meer in de stem-ming Uwes harten tot geloof en vertrouwen voor tijd eneeuwigheid in den Gezegenden God met ons. Hij,Wiens wij zijn zal ons niet begeven, noch verlaten, zoolangwij eerst H e m zelven en Zijn Koninkrijk zoeken, wetende datalle dingen ons worden toegeworpen. Dat ondervindt Gij. Ikaanbid de wegen Gods met U, in alle die bestieringen, waar-door Gij U thands (wel niet zonder eenige moeilijkheden.;want ook deze zijn noodig) in rust en kalmte bevindt, wach-tende wat 't den Heer behagen zal verder over U te be-schikken."

DUISTERE EN TOCH LICHTE TIJDEN.

20.10.1828 „Wondervolle dagen zijn het, die wij beleven. Het is overalduister, doch mijn hart blijft op het Licht, dat over Kerk enVaderland begint op te gaan, staren. Wat oordeelen over degoddeloosheid in welke alles hier leeft] Daar is op ditmoment geen ongodsdienstiger land dan Nederland. Dochzoodra de Geest des levens zal geblazen hebben, weg danalle de hoogten des Vijands en wel den lande, over welkende Heer zich opnieuw ontfermt] Intusschen wie kan, bij detegenwoordige ziektes en plagen, de toom Gods miskennen?Althands alle Christenen kunnen daarover niet dan éénstem.-mig denken."

31.12.1828

DE ZAAK VAN HET KONINKRIJK GODS.

„De zaak van het Koninkrijk Gods gaat blijkbaar aan allekanten vooruit. De strijd verflaauwt niet, de aandacht over

1) Hymne „God met ons". Vgl. Kompleete dichtwerken, blz. 131 en 134met de Toelichtingen.

16

geestelijke dingen wakkert aan, de vijandschap wordt hevi-ger, de onmacht der wereld kenbaarder. God is opgestaan.En wie zal wederstaan? God spreekt, en wie zal zich ver-zetten tegen Hem?"

DE DOODSTRAF.

„De doodstraf in den Staat is r e c h t m a ti g, de doodstraf 21.3.1827is tot behoud der maatschappij (zooals men het noemt)no o d z a k el ij k. Ons eerste, ons voornaamste grondbewijszij als in alles uit Gods Woord. God als wetgever in Israëlheeft den doodstraf over velerlei misdaden uitgesproken.Die bloed vergiet (bv.) diens bloed zalverg o t en w or den (het goddelooze Fransche wetboekis hiervan afgeweken, ofschoon het den doodstraf niet af-schaft). — Gij zult zeggen: dit geldt voor het oude v o 1 k.Ik antwoorde neen, voor alle v o 1 k e r en der aarde, vooralChristenvolken. Immers het recht, dat God, als w e t g e v erin een door Hem zelven afgezonderd en onmiddellijk gere-geerd volk heeft ingesteld, zoude dat niet goed zijn voorandere volken? Wat rede kan men van zulk een willekeurigonderscheid geven? — Doch daar is hier meer. — Het NieuweTestament verklaart niet minder uitdrukkelijk dat de dood-straf van Goddelijke instelling is, en hier geldt nu geen uit-vlucht meer van bijzondering voor oud-Israël. Het Evangelieis gepredikt aan alle volkeren, en wat zegt dat Evan-gelie? De machten zijn van God verordineerd. De overheidis Gods dienaresse. Zij draagt het z w a ar d niet vergeefsch.Zij is een wreek st er tot straffe dengenen die kwaad doet,Rom. XIII : 1-4. Wilt Gij een hooger bewijs uit de Schriften,en tevens het beginsel zelve kennen van alle doodstraf? God,de rechtvaardige Richter, is door den vloek- en kruisdoodvan Zijnen e i g e n e n Zone verzoend geworden. Want zon-der bloed geschiedt geene verzoeninge."

17

314..111

DE HEERE ZUIVERE ZIJNEN DORSCHVLOER OPZIJNEN EIGENEN TIJD.

3.4.1828 „Prediking van het Kruis, dat is het eenige middel, om dehoogten des overal (ook nu in Frankrijk bijzonderl) het hoofdopstekende Satans neder te werpen. En voorts laat ons biddenen hopen en wachteni Misschien wordt ook Nederland nogeenmaal van de woede der vijanden des Kruises verlost. Ditzal geschieden, zoo maar meer en meer, het Evangelie, dezwakheid des Kruises, verkondigd wordt en van huis tot huis,van stad tot stad, van geslacht tot geslacht wordt uitgebreidl

Uitverkoren Kerk van God]Wil voor 't helgeweld niet schroomeniVeilig, zeker blijft Uw lot,Schoon Uw Heer schijnt weggenomenlOok Uw morgenstond spoedt aanlJezus, Uwe Vorst is opgestaanl

Dus zong ik, onder andere uitboezemingen, dezer dagen,en zie daarbij, door de genade Gods, dat alle de vijandschapen geweldige verdraagzaamheid van den Eeuw-geest niet anders doet, dan daartoe medewerkenl De Heerezuivere Zijnen dorschvloer op Zijnen eigenen tijd, onze hartenen de Gemeente, die Hij liefgehad heeft tot in den dood endaarna in eeuwigheid."

LAAT ONS WAKEN.

4.7.1828 „De Heere ontferme zich over onze zwakheid, in welke hetallen van geloove betaamt te roemen; want Z ij ne krachtwordt in zwakheid volbracht.— ....DeHeerewerkt groote dingen in het verborgen. Bidden, stil zijn, wach-ten: dat zij ons eenig zekere, en waarlijk onbedrieglijke weglDe strijd, die over heel Europa toebereid wordt, wordt ookhier in stilte, zonder menschelijke bewustheid (of medewer-

18

king althands) zeer stellig en krachtig door al wat wij zien enwaarnemen kunnen lederen dag rijper gemaakt; de dag enure is alleen Gode bekend. Laat ons maar wakenl want dat ishet gebod voor alle de dagen des N.T. en in het allerbijzon-derste voor de onzen."

DORHEID IN DE AMSTERDAMSCHE KERKEN.

„Het is hier te Amsterdam nog zeer dor in de kerken; doch 5.9.1829de Heere weet den tijd van den vroegen en van den spadenzegen, om welken wij bidden voor onze harten en huisge-zinnen en voor de Gemeente die naar Zijnen Name genoemdis."

LUDENSPREDIEING.

„Moge het ons gegeven worden, dien zegen des Geestes 15/18.2.1830rijkelijk te ondervinden inzonderheid bij de onvergelijkelijkheerlijke en gewichtige dagen der lijdenstextprediking, diezoo alhier als ter plaatse Uwer woninge en alomme in deChristen-gemeenten aanstaande is. Ik stelle mij daarvansteeds een bijzondere zegen voor, over velen, mocht ik er ookzelve mede worden verwaardigd, ook wederom dit jaar, enons allen de voorstelling van alle der verscheidenheden derdeelen des lijdens Christi tot eene levendige kracht wordein het binnenste, om Hem dat Kruis (dat is met Simon vanCyrene het uiterste einde des Kruises) zoo wij daartoe ver-waardigd worden, Bemoedigd na te dragen."

DE POSITIE VAN DE NEDERLANDSCHE GEDACHTEN 1).

„De verklaring, die het slot van het laatst uitgekomen 2.3.1830

1) „De Nederlandsche Gedachten", anoniem weekblad, waarvan G. Groenvan Prinsterer en A. G. A. van • Rapperd de schrijvers waren. Het ver-scheen van October 1829—Mei 18-S2.

19

nummer der Nederlandsche Gedachten 1) (36) kenmerkt, is,wel beschouwd en in nadruk verstaan, beslisschend tenopzichte van hare geheele positie. — Daarin ligt opgesloten,in tegenoverstelling der in den grond steeds omwentelings-gezinde en ongodsdienstige Noordstar 2), het beginsel, uit het-welk alleen redding te hopen (ik zegge in het vertrouwen opden God van Israël en van Nederland voor het geloof desChristens te verwachten) is, namelijk dat der aloude g e e s-t e 1 ij k e vereeniging tusschen de Hervormde Kerk vanChristus over Nederland, met den huize van Oranje, alsgeroepene regeerders onder Go d dezer gewesten enbeschermheeren van de op haren grond geplante Gemeente,en met het echte aloude volk niet alleen van het Juda van onsNoorden, maar ook van de tot ons wedergebrachte tien stam-men van het Zuiden. Doch hierin komt mij voor het g eb r ekin den grondslag van de theorie der Nederlandsche Gedach-ten gelegen te zijn, dat d i t beginsel niet uitdrukkelijk, of laatik liever zeggen niet levendig, niet consequent genoeg ge-houden wordt, dat ten opzichte van de Godsdienst het woordvan vrijheid nog veel te zeer aan har e z ij d e, als of

1) „De strekking van ons blad is, aanprijzing van een Christelijk Neder-land, gehoorzaam aan den schepter van Oranje, bezield met een waarlijkvrijen, dat is Nederlandschen geest. De beginsels der No or ds t a r, hoegoed ook hare bedoelingen mogen zijn, vloeijen uit liberale Theoriënvoort: dezen nu, wanneer zij niet worden tegengegaan, stellen de Gods-dienst afgescheiden van den Staat, sluiten langzamerhand gehoorzaam-heid uit en maken, door het Staatsregt naar aanleiding der nieuwewijsbegeerte te verfranschen, voor Fransche overheersching rijp. Menig-een, even als de No ordst a r, in vele opzigten zeer welgezind, ziet deontwikkeling dier schoonschijnende Theoriën niet vooruit. De ontwikkelingvolgt evenwel, en men is er geheel van verbaasd en gelooft iets toevalligste ontdekken in hetgeen onvermijdelijk was. Nu deinst men voor degevolgen terug; en hecht zich desniettemin aan de geliefkoosde begin-selen vast, en gelooft gematigd te zijn omdat men inconsequent isgeworden." (Ned. Ged. 1830 No. 36, Zaterdag 27 Februari).

2) De Noordstar, een weekblad dat te Amsterdam verscheen van Sep-tember 1829 tot December 1830. Als schrijvers worden genoemd: F. A. enJ. van Hall; C. A. den Tex; J. Op den Hooff; J. J. Uytwerf Sterling en A.Huidecoper.

20

het eene gelijke ware, en niet onder hare bescher-m i n g, gelijk in onzen alouden Ne der land s c h enStaat het geval was, wordt gevonden. En insgelijks tenopzichte van het beginsel der Vorstelijke macht, dat er hetGodonteerende denkbeeld van de o or s p r onkel ij k eSouvereiniteit bij het volk nogniet openlijken beslisschend genoeg wordt verzaakt, hetgeen behoudensallen betamelijken ontzag voor de constitutie als eene be-staande verordening, immers met niet minder kracht geschie-den kon, als inderdaad zoo vele c on s tituti on e elet h e or i ë n, behoudens die inachtneming, door de Neder-landsche Gedachten tegengesproken en omvergeworpenworden telkens."

DE CLERCQS OVERSCHRIJVING NAAR DE WAALSCHEGEMEENTE IN DEN HAAG.

„Hoe verheugt mij de bevestiging van Uw zoo kennelijk 12.5.1830van God bereid en vastgesteld verblijf in die stad, die ooknu zelve een der gewichtigste middelpunten van hetgeestelijk werk, dat onder ons aangevangen is, schijnt te zijngeworden en meer en meer te zullen blijken. Met eene aan-gename verwondering vernam ik ook Uwe overschrijving bijde Waalsche gemeente. 1) Zoo heeft dan ook dit wederom opGods eigen tijd als van zelve en geleidelijk moeten geschie-den. Zekerlijk mogen wij gelooven, dat deze stap goede engewenschte gevolgen zal hebben in vele opzichten en be-trekkingen. Wat opmerkelijke gang van zakenl Hoe lang-zaam, maar zeken en als met majestueuze statigheid gaatalles hier voort voor het in den geloove uitziende oog, en hoestemt ook dit alles met de beweging die over geheel Europaen tot aan de einden der aarde plaats heeft te zamen."

1) De Clercq vroeg in Maart 1830 zijn attestatie op bij de Doopsgezindegemeente te Amsterdam en liet zich overschrijven naar de Waalsche Kerkte Den Haag.

21

WETENSCHAP, TAALGELEERDHEID, CRITICA EN DEGODDELIJKE OPENBARING.

14.6.1830 „Een iegelijk Christen kan en moet tot de Bron zelve gaan.Heeft hij wetenschap, zij zal geheiligd worden, als die vanMozes en Paulus! Derft hij die van nature, zij zal hem gegevenworden als aan Amos, en Petrus en Johannes en zoo velen! —Verachten wij dan de wetenschap, de taalgeleerdheid, decritica? Wel verre daarvan! Zij zijn wel zeer uitnemend ge-zegende middelen tot versterkinge, tot versieringe, tot heer-lijkheid, mits in afhankelijkheid van hoogere wijsheid enleeringe, mits in het gebed, in het kinderlijk gebed om denzelfden Geest, die de kinderen en de zuigelingen God ver-heerlijken leert, aangewend. Doch dat zij immer eenig geloo-vigen zoude mogen of kunnen doen wankelen, waar hij nietzelf in staat is, de sophismen en bedriegelijkheden derleugenleeraren te onderzoeken, of te wederleggen op critischeof exegetische gronden, dat zoude den geheelen grondslagvan de Goddelijke Openbaring wegnemen, dat zoude hetChristenvolk tot eene andere Pausselijke heerschappij terug-voeren, daarvan ons de Heere en Koning Zijner kerke ver-losse en beware."

DE REVOLUTIE IN FRANKRIJK.

9.8.1830 - „Zoo heeft dan het beginsel der volstrekste volkssouverei-niteit in Frankrijk, en in zekeren zin reeds op dit oogenblik,over heel de zoogenaamde beschaafde wereld getriumfeerd;en alles juicht de zegepraal van een Godtergend Liberalis-mus met onvoorwaardelijke beademing van alle kanten toe.Wat moet er nu van Frankrijk, wat van Europa, wat in hetbijzonder van Nederland worden? Zulk eene crisis is zekerlijkin de geschiedenis der wereld zonder wedergade, en geeftalzoo mede getuigenis, onder de duizenden van de gelegen-heid der tijden, die wij beleven. Intusschen terwijl een blindeen zich dagelijks meer en meer verblindende volksmeening

22

In alle deze gebeurtenissen niet dan het werk van menschen,en de heerlijkheid harer afgoden meent te zien, wat Christenmoet niet getroffen worden door het kennelijke der hand Godsin alle deze beslisschende omstandigheden, die zich vandage tot dage hebben opgevolgd, en opvolgen blijven zondertusschenpozing? Hij stelt vorsten aan, en werpt ze nederl Hijgeeft de koninkrijken der menschen, wien Hij will (Dan. IV:25).Hij voert Zijnen raad uit en Zijne oordeelen, gelijk, en wanneeren door wie Hij will Het is alleen deze beschouwing, die onseenig licht geven kan te midden der donkerheden dezerdagen en der beroeringen, die wij beleven."

EEN NIEUWE VERDEELING DER NEDERLANDEN.„Eens nieuwe verdeeling van de Nederlanden is steeds een

levendig denkbeeld geweest voor mijnen geest, lang vóórdeze t r o u b 1 e s. De eenheid der taal en afkomst en eenenog hoogere, voor velen nog onkenbare betrekking tusschende ware Nederlanders daarstellen, kan door geen men-schen of menschelijke beschikkingen verboden worden."

8.9.1830

PARTICULIERE BIDSTONDEN.„Ik ruile nog (zoudt Gij het gelooven?) den toestand van 5.12.1830

Neerland, (en hetzelfde zeg ik met nadruk van Oranje, bijname van den diep vernederden Prins) gelijk die thands isniet, bij het geene te dezen opzichte bestond voor de uit-breking van den opstand. Het is nu de tijd der gisting, derbewerking, der voorbereiding; de resultaten zijn ophanden.Geestelijke onderscheiding is noodig in alle dezen, en eengedurig gebed, waartoe ons de Heere verwaardigel Wat zegtgij van het artikel in de Bredasche Courant over de particu-liere bidstonden? Wij hebben hier ook zedert eenige wekenden Zaterdagavond van 7 tot 8 uren begonnen af te zonderentot dat einde. Deze verborgene geestelijke gemeenschap kanzeer gezegend zijn. De Heere geve de wasdom in en overalles."

23

12.2.1831

GOD WEKT NEDERLAND UIT DEN DOODE OP.

„Dat men ten uwent over de zaken des lands nogal sombergestemd is, verheugt mij ten deele, omdat deze stemmingzelve tot het geheel onzes eigenaartigen toestands behoort,en luidruchtige vreugde op bedriegelijke of ingebeelde gron-den in alle opzichten gevaarlijk is. Doch ik zegge het metmeerder verzekerdheid der hope dan immer: verblijdt U metbeving, en dient den Heere met blijdschap zoowel als metvreeze. Want dat God in deze oogenblikken Nederland uitden dooden opwekt, daaraan mag ik niet twijfelen."

HERLEZING VAN DE CORRESPONDENTIE.

27.2.1832 „Ik heb de correspondentie begonnen te doorbladeren vol-gens Uwen index. — Wat herinneringen vol aandoening vanmeer dan één aart. Die lectuur was mij in vele opzichten be-schamend, en bracht mij met levendigheid voor oogen mijnediepe ellende in mij zelven, en de menigvuldige goedertieren-heden Gods in den loop dezer voorbijgesnelde jaren. Ik vondeene kennelijke vordering ten goede zedert 1825, doch weder-om eene bedroevende gewaarwording van wege latere ver-achtering in het geestelijk leven en opgewektheid."

7.1.1833

SAMENKOMST BIJ MEVROUW KOENEN. 1)

„Ik was hedenmorgen reeds wat meer opgewekt, en vondmij nu bemoedigd genoeg, om aan de zamenkomst bij Mevr.Koenen mij niet te onttrekken; waartoe ook mijne lieve vrouwmij zeer aanspoorde. Ik heb derhalve geschreven, dat ikhoopte te komen, dat Gij met mij te zamen gaarne een woordvan vermaning en vertroosting zoude spreken, en dat ook deandere broeders wel niet zouden achterblijven in het gebed te

1) Mevrouw F. A. C. Koenen-Pauw (1775-1846). Vgl. „Het Réveil in Ne-derland", blz. 100 en vlg., blz. 212.

24

doen bij afwisseling. Ik heb ook gevraagd en dadelijk ver-kregen, onze armenbus te mogen medebrengen."

„Ja, wel was het een zegen, een beschamende zoowel als 8.1.1833een zielsverkwikkende zegen, die gisterenavond over de za-menkomst rustte. Hij breide zich verder en steeds inniger uit inons binnenste en aan de plaatsen alwaar die gemeenschapgehouden is. Ik hoop U spoedig te komen zien. Wij zijn allenredelijk welvarende] — De genade zij met U en ons."

DE GAVE DER BROEDERSCHAP.

„Verkwikkelijk was de avondure van gister; over de gave 13.1.1833der broederschap voege de Heere eenen vruchtbaren zegen,ook als zij onzen noodlijdenden zal zijn toegereikt geworden.Dat onze hooggespannen verwachting nietgantsch vervuld werd (sanguine hope zeggers de Engelschen)was wederom bij de overdenking goed en gezegend. DeHeere bemint in alles het kleine en nederige — groot en over-vloedig te m a k e n, in Z ij n e heerlijkheid."

BIJBELCOLPORTAGE.

„De brief uit Genève .. . . trof en voldeed mij ontzachlijk. 25.1.1833Ongetwijfeld ware het wenschelijk dat hier aan een zoo uit-nemend zendelingswerk deelgenomen werd, en mocht hetzijn, het voorbeeld gevolgd werd, gelijk door Koenen en Kohl-brugge al eens beproefd is, en met zegen, ook hier ter stede.In allen gevalle moeten wij toch zien hier genoeg bijeen tebrengen tot het uitrusten van een franschen colporteur vooréén jaar, waartoe ik gaarne naar mijn vermogen iets wenschbij te dragen. Gelief mij voor f 5 — en mijne kinderen insge-lijks voor f 5 aan te teekenen. Ik twijfel niet of MevrouwKoenen, Van Eyk 1), misschien ook wel Ds. van der

1) josua van Eyk (1803-1878), pakhuismeester van de thee; later lidvan de Provinciale Staten van Holland.

25

314.IV

Meulen 1) enz. zullen belang stellen in dit, zoo wij mogenhopen, inniger werk dan bloote Bijbelrondbrenging.... Godgeve den wasdom. Z ij n Woord hebbe zijnen loop en nemede overhand."

VOORTGANG VAN HET WERK GODS IN FRANKRIJK.28.1.1833 „Dat het werk Gods in Frankrijk zoo veel voortgang maakt,

en de val des Pausdoms daar zoo snel voortgaat, in tegen-overstelling vooral van België, hangt zamen met de wordingjuist in dat Frankrijk van het laatste Beest 2), dat des Onge-loofs, aan hetwelk de Heere (als het ware) zich haast Zijneuitverkorenen te ontrukken, en waarvan de woede tegelijktegen Rome en tegen Christus gericht moest worden. — Voortsis het een tijd van nalezing op den akker, waarvan onzegezegende Hervorming in de 16e eeuw geoogst wordt, inFrankrijk — Zwitserland — Holland — ook voor Vlaanderenverwacht ik nog iets dergelijks."

GRUWELIJKE DEGRADATIE VAN DE FRANSCHETOONEELPOEZIj.

1833 „Wat gruwelijke degradatie en alles te boven gaande af-ongedateerd schouwelijkheid, naar evenredigheid trouwens van alles in

Frankrijk, in de tooneelpoëzij. Hoe is het mogelijk dat onzelieve Fransche broeders het verband tusschen dat alles enhun fraaie July revolutie niet zien? Doch meer dan zij zelveweten gaan reeds hun oogen voor de waarheid der zakenook ten dezen open."

EEN ZONDAGAVONDBIJEENKOMST.25.2.1833 „Wij waren gisteravond ontzachlijk talrijk, treffend was het

voorgebed door Ter Borg, 3) het nagebed door Schone. 4)"1) Ds. R. J. van der Meulen (1768-1849), sinds 1820 predikant te A'dam.2) Vgl. Openbaring van Johannes, XIII vs. 11-18.3) Ds. Jan ter Borg (1782-1847) trad in December 1828 af als Doopsge-

zind predikant te Amsterdam.4) Proponent H. P. Scholte (1806-1868), beroepen predikant te Doeveren.

26

EEN ONEENIGHEID.

„Neen veelgeliefde broeder in den Heere? Wij haddenzeker niet gedacht, dat tusschen ons iets dergelijks plaatshebben kon.... Doch dank zij Hem, die onze harten te innigaan elkander verbonden heeft, dan dat de liefde inwendigdaardoor beschadigd zoude kunnen blijvenl Hetgeen vanwederzijde in toon of uitdrukking uit den vleesche mogegeweest zijn, dat vergeven wij elkander, dat vergeve ons dealgenadige Heiland en Heere, Wiens wij zijn. Over de zakezelve zal Hij op Zijnen tijd het licht des onderscheids geven,en ons in alles openbaren Zijnen wilt"

1.4.1833

DE PREDIKING MOET VERSCH ZIJN.„Het plan van Koningsberger 1 ) bevalt ook mij minder.... Z9.1833

Een nieuwe uitgave van oude preeken komt mij minderdoeltreffend voor. De prediking moet altijd ver s c h zijn, enin de vormen der vroegere dagen behoeven wij die nietweder te geven. Vooral niet in die der achttiende eeuw."

EEN WEINIG WERELDSCH ZUURDEESEM IN DE STEMMINGVAN DE CLERCQ.

„Ik kon mij niet genoeg verblijden in de uitzichten, die zichonder de Goddelijke leiding voor U openen tengevolge derveranderingen in de Directie der Handelmaatschappij 2) en

15.9.1833

1) Victor Koningsberger (1800-1863). Vgl. Het Protestantsche Vaderland,Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Neder-land, 1907- ; afl. 21, bl. 164 vlg.

2) De president der Nederlandsche Handelmaatschappij, G. GraafSchimmelpenninck was in 1833 herhaaldelijk ziek, als loco-president tradtoen op de Directeur H. C. van der Houven, een groot vriend van DeClercq. 1 Januari 1834 trad Schimmelpenninck af en werd Van der Houventot president benoemd; zijn directeursplaats werd aan Johannes Kooygegeven, die tevens belast werd met het secretariaat. De Clercq sedert1831 fungeerend directeur en secretaris, werd directeur. Vgl. W. M. F.Mansvelt, Geschiedenis van de Nederlandsche Handelmaatschappij,Haarlem 1924, dl. I, bl. 365 vlg.

27

29.1.1834

(mag ik in broederlijke liefde openhartig spreken) ik vondUwe stemming ten opzichte van dit punt niet zoo geheel zuivervan eenigen wereldschen zuurdeesem, als ik U en mij zelvenwel zoude wenschen; en als 't in het bijzonder aan U door degenade zoo dikwerf gegeven werd."

HEILIGMAKING.

„Inderdaad lieve broedenl men kan ook in het stuk vanzonde en bederf te veel willen speculeeren, en w ij s z ij nboven hetgene geschreven is. De Schriftspreekt nooit van het Godswerk der heiligmaking van den.ger e chtv aar digd en zondaar, op zulk een kleinach-tende wijze, maar predikt eenvoudig m e t en n a de verge-vinge der zonden, ook het liefdegebod der heiligmaking doorde kracht der genade van Hem, die ook daartoe voor onsgeleden heeft en ons den Geest verworven, om welken wijbidden. — Den strijd der heiligmaking voor te stellen als eenuitdragen van eenige emmers uit den onmetelijken oceaan,is een zeer bedriegelijke voorstelling. Wij willen den oceaanniet ledigen, maar ons tegen denzelven in de kracht vanChristus bewaren en verdedigen. De oude mensch is nu nietmeer ons element, maar onze v ij a n d, dien wij moeten krui-sigen, tegenstaan, daartoe verleent en verleene ons de HeereJezus zelve Zijne kracht."

DE CLERCQ „Het geen ik, zoo als ik gisteren met een woord aan U28.5.1834 zeide, te Rhede ondervond, is echter niet 't geen ik van de

menschen of door de menschen geleerd heb, maar de ontdek-king, die de Heere aan mijn ziel gedaan heeft, door mij meerin te leiden in den afgrond van mijn eigen hart, door mij tedoen zien, naar hoeveel zaken ik gegrepen had die ik nogniet had ontvangen; hoeveel afgoden ik nog koesterde, enhoe ik steeds sprekende van genade en Christus enz., echterin het diepst van mijn hart steunde op 't geen ik door den

28

Heere meende te doen. — De Heere doet de zaken op zijnentijd. Twee jaar geleden had ik reeds een dergelijken indruk teRhede ontvangen doch toen was mijn i k overwinnaar ge-bleven; nu moest dat i k nedervallen, en inzigt doende in hetdiepst mijner eigengeregtigheid en in het Phariseismus vanmijn eigen hart en die genegenheid om weder van alles eenengrond te maken. Mogt de Heer mij dat licht behouden op datik de dierbaarheid van Christus leerde zien. — Nog eenezaak. Het is duidelijk aan mijne ziel geworden dat de Heerebij die menschen, die door mij onder de schijn van liefde in,den grond gehaat werden, en die ik dikwijls verkeerd be-oordeeld en gesmaad heb, een werk heeft. Ik heb bij henniet alleen eene diepe erkenning van schuld maar tevensook eene door God gewekte naauwgezetheid gevonden, diemij getroffen heeft, ik heb er eene belangstelling in de grootevraag: Ben ik van Christus of niet, gevonden, die mij goedheeft gedaan, en ik ben ook zelve omtrent het heil mijner on-sterflijke ziel in een werkzaamheid gekomen, die ik vroegerniet kende, en waarom ik den Heer dikwijls gebeden had. —Ik spreke misschien dwaas over deze dingen, want ik kennenog weinig van het geestelijk leven, maar een greintje vanGod is mij dierbaarder dan alles wat ik in mijne eigene krachten hoogmoed had opgerigt. Voor ons dichterlijke menschenblijft de verbeelding altijd eene gevaarlijke zaak en wijwillen zoo ligt wat in brengen in de dingen Gods."

„Gij begint met de quaestie over de h e i 1 i g m a k i n g.Gij kent daaromtrent mijne gevoelens en gronden. —.... Ditalleen vind ik mij verplicht U te doen opmerken, dat de leerniet m a g of k a n afhangen van onze bevinding, hoe goedof zuiver deze op zich zelve genomen ook moge wezen. —.. . .Zoo Gij waarde vriend] door de werking van Gods Geest opUw hart tot dieper inzicht van zonde, bedekte eigengerechtig-heid, volstrekt en ondoorzienbaar, zijt gekomen, dan wenschik U van harte daarmede geluk, en bidde den Heere, dat Hij Uen mij die genade der zelfontdekking dagelijks vermeerdere,

29

DA COSTA27.5.1834

om ons alzoo tot Christus te leeren zuchten en vluchten, opdatwij in Hem en Hij in ons in waarheid gevonden worden mag.Doch het is mogelijk, dat die nadere en diepere (of beschouwtGij ze ook misschien als een eerste en U geheel nieuwe?)ontdekking, gelijk alles dat ons van Boven geschonken wordt,wederom met overleggingen en werkzaamheden van eigenmaaksel overdekt, of ten minste vermengd is. — Ook daar-tegen is waakzaamheid noodig. Dat de stemming waarin GijU thands bevindt, mij grootelijks het gevaar dezer inmeng-selen vreezen doet, mag ik U niet ontveinzen. Mijne grondendaartoe zijn, ten eerste de blijkbare opgewondenheiddie in Uwe woorden en letteren doorstraalt, ten tweed e,eenige kennis, die ik meen door langdurigen omgang van Uwegemoedsbewegingen verkregen te hebben. — Gij zijt, lieveDe Clercq] van nature een man van den dag . . . . Doch het-geen het meest bij mij weegt om U tegen de verschheid Uwertegenwoordige indrukken te moeten waarschuwen, is de ken-nelijke helling in Uw briefje aan den dag gelegd tot de ge-voelens dier vrienden aangaande de 1 e e r."

HET KONINKRIJK GODS.

9.6.1834 „Bij Marc. IV gelijk in alle parabelen van het K oninkr ij kGods zoude ik achten dat niet bloot van het werk dergenade inwendig maar van geheel de ontwikkeling derKerk a 1 s koninkrijk en t o t een koninkrijk gesproken is.Het koninkrijk van God is nergens in de Schrift u i t-slui t end spiritueel."

HEILIGMAKING EN RECHTVAARDIGMAKING.

24.6.1834 „Onze subjectieve ontdekking van diepe ellende enbederf mag niets afnemen van de objectieve waarheidvan des Heeren leer en woord. Ik heb van den beginne de

30

gevoelens der bedoelde vrienden niet alleen niet t e g e n-gesproken maar (dit weet Gij zelve best) voor gesprokenenverdedigd op het stuk van bevinding om-trent de e l l e n d e, doch hunne leer aangaande de hei-ligmaking zooals die b.v. door Kohlbrugge in zijne preek 1 )wordt voorgesteld is dwaling, gevaarlijke dwaling. Wel verredat de begrippen onzer kerk in die richting eene ont-wikkeling behoeven, is het juist omgekeerd eene meerderkennis en ondervinding van de dierbaarheid der goede wer-,ken en der heiligmaking, die ik geloof dat door het stuk van's Heeren toekomst zal worden teweeg gebracht. — Onzevaderen stonden vlak tegenover de ingebeelde Pausselijkeheiligheid, en zoo was het hun b ij zonder toebetrouwdpand de rechtvaardigmaking. — Lees de Openba-ring van Johannes uit dit gezichtspunt en Gij zult er van hetbegin tot het einde eene levendige met 's Heeren komst inverband staande opwekking tot (w a r e op vrije genadegegronde, en uit de rechtvaardigmaking om niet voort-spruitende) heiligmaking in op den voorgrond vinden. Kohl-brugge's leer heeft de tegenovergestelde richting; en kannuttig zijn als m e d i c ij n, nooit als v o e d s e I. — Onderdat uitsluitend gezicht van inwendig bederf kan veelbedriegelijks wederom schuilen. Maakt dit gezicht ons o o t-m o e d i g e r? Dan is het recht. Doch ik heb bij meer dan eenegelegenheid het tegendeel meenen op te merken, en vreezedat zomtijds w e r k e 1 ij k e zonden over het hoofd gezienworden, terwijl wij speculeeren over het inwendig bederf."

1) Preek over Romeinen VII vs. 14, gehouden te Elberfeld op 31 Juli 1833,later uitgegeven. Da Costa was het zeer oneens met de hierin ontwikkeldegedachten over de heiligmaking en er had een scherpe schriftelijke dis-cussie met Kohlbrugge plaats. Vgl. „Hoogst belangrijke briefwisselingtusschen H. F. Kohlbrugge en I. da Costa over de leer der Heiligmaking",Amsterdam 1933.

31

15.10.1834

DE TAAK DER NEDERLANDSCHE STEMMEN OVER GODS-DIENST, STAAT-, GESCHIED- EN LETTERKUNDE. 1)

„Wij moeten geen banier of wegwijzer willen zijn, maaralleen getuigenis en stem."

HABAHUK III.

11.2.1835 „Ik zend aan Koenen 2) mijne overbrenging van HabakukIII. Twee en dertig jaren geleden zong ik, naar Joodsche wijze,dit kapittel in het Hebreeuwsch in de synagoge. 0 wonder-wegen Godsl Thands mag ik er de toekomst van Jezus inzienl"

DE CLERCQ, EEN ZONDAAR.

1)E CLERCQ „Ik sta er bij als een arm zondaar, want ik heb een ik, een8.4.1835 zelfonderzoekend ik dat altijd tegenwerkt, een jalours en

ellendig ik, doch mijne toevlucht is tot den Heere en Hij zal mijniet verlaten."

DA COSTA EN DE VERVOLGINGEN DER AFGESCHEIDENEN.

DA COSTA „Hetgeen te Genderen thands plaats heeft werd mij door12.4.1835 Capadose heden morgen ook gemeld. Het smert mij innig,

dat de broeders in het geloof dus door de vijanden geplaagd

1) De „Nederlandsche Stemmen over Godsdienst, Staat-, Geschied- enLetterkunde" werden in 1834 opgericht door Mr. I. da Costa, Mr. H. J.boenen en Mr. A. M. C. van Hall, terwijl zij Willem de Clercq bereidvonden om hun medewerker te worden. Aanvankelijk was het een week-blad, daarna werd het een maandblad. In 1839 en '40 verschenen deStemmen, toen Stemmen en Beschouwingen geheeten, in klein formaat,om tenslotte geheel te verdwijnen. Vgl. Achtste jaarverslag der Stichting„Réveil-Archief", bijlage 4.

2) Mr. H. J. Koenen (1809-1874), aanvankelijk advocaat te Amsterdam;lid van den Gemeenteraad; curator van het Athenaeum Illustre; lid vande Provinciale Staten; geschiedvorscher, dichter en letterkundige.

32

worden; doch ik mag niet zeggen dat het mijn gevoelenover de zaak zelve wijzigt.... Ik zie ook in de Scheiding dehand van God. Maar er is een groot onderscheid tusschenhetgeen van de Heer e i s, en hetgeene u i t Hem i s.Ook de aanvallen van de Eeuw op de Roomsche Kerk warenv a n God, maar waren de werkers, liberale, revolutionaire,daarom u i t God? Dit laatste moet blijken uit het beginselen de handelwijze. En hoe zijn die bij de scheiding te Gen-deren geweest?"

DE CLERCQ EN DE AFSCHEIDING.

meenden de Scheiding te moeten tegenspreken, maar de ont-„Ik ben nog geheel een, met de gevoelens waarop wij DE CLERCQ

12.4.1835

wikkeling sedert dien tijd, heeft dit gevolg bij mij gehad datik meer begrijp in deze zake te moeten zien en afwachtenwat de Heere doet, want ook uit middelen, in het begin metonzuiverheden gemengd, kan Hij zegen verwekken, en ikgeloof dat de zaak meer consistentie zal verkrijgen als wijeerst vermoedden. Ik zie in deze zaak B e k e erin g, D e e 1-neming der Vromen en Vervolging. Alle driedeze zaken zijn niet genoeg om mij te overtuigen dat de wegdaarom goed moet zijn, maar toch genoegzaam om mijstaande te houden en te doen bidden: Heere bewaar mij, datik niet in eeniger mate bevonden wonde tegen U te strijden.— Gij zult misschien dit inconsequent van mij vinden, dochwenschen wij door den Heer geregeerd te worden dan zalook dikwijls ons gevoelen moeten verschillen. Ik schrijf Udus alles wat ik deswegen in mijn hart vinde. Breng gij hetook voor den Heere, opdat wij ook in deze zake mogenkomen tot die Vrede der zielen, zonder dewelke al ons strevenmaar onrust geeft."

NOGMAALS DA COSTA EN ZIJN OPINIE OVER DEAFSCHEIDING.

„Dat er onder alle die eigen werkzaamheden der s c h e i- DA COSTAden den tevens iets van hooger oorsprong doorstraalt, is 13.4.1835

33

3 14.V

reeds dikwijls door ons eenstemmig gevoeld en gezegd. Maarwat is dat ho oger e? Het is de opwekking zelve, die God inde Gemeenten, overal en ook hier te lande, aanvankelijkwerkt. Het is de goede wind waarmede de wettige oorlogs-vloot uitzeilt, en waarmede dan ook of kaper of zeeroovereven goed zijn voordeel kan doen. De vraag is en blijft: isdeze scheiding, is d i t werk uit God? Zoo ja, God openegenadig onze oogen om het te zien en verleene ons krachtenom er voor uit te komenl Maar zoo n e e n, dan zullen wij ookniet tegen God str ij dende worden bevonden, als wij zeop gronden openbaar tegenspreken, daar het eene open-baar werkende en de gantsche gemeente, ja natie rakendezaak is."

19.5.1835

DE CLERCQ25.7.1835

DA COSTA27.7.1835

„Ik mocht zoo even, niet zonder opening eener deure, mijnhart uitstorten voor den Heere en de zaak der Kerk in ver-eeniging met alle die den Heere Jezus als Koning aanbiddenaan Zijne voeten nederleggen. Hij hoort ons en zal ons leiden.Hij zal Zijn naam verheerlijken. Mijne ziel verlangt naar hetlicht Zijns gezegenden aangezichts."

DUITSCHE WATERVREES VOOR DE PRAEDESTINATIE.

„Met veel genoegen maakte ik kennis met Ds. Fiihrmann,een levendig gemaakte ziel, een man van ijver en kracht,doch die ook die watervrees van de Duitschers tegen dePraedestinatie heeft en gelijk de tegenstanders van dit leer-stuk, dit altijd te pas brengt."

RHEDEN ALS KLIP VOOR DE EENSGEZINDHEID TUSSCHENDA COSTA EN DE CLERCQ.

„Rheede blijft altijd in mijne verbeelding een gevaarlijkeklip voor onze eensgezindheid; doch dit moet mij minder be-kommeren, dan het meer wezenlijke gevaar, dat gij (oprechtgesproken) aan die plaats altijd loopt; van hetgeen tot Uwe

34

persoonlijke verootmoediging dienen kan, voor een in zich-zelve volmaakt Evangelie te houden. Houd mij den raad tengoede, dien ik U in mijne eigene zeer groote zwakheid en on-bekwaamheid durf geven; waak tegen Uw neiging om U zoogeheel aan de voeten dier vrienden te plaatsen, voor wiejuist deze Uwe stemming aanmoedigend kan zijn, in eeneverkeerde richting. Overigens geve onze God en Heiland, datde broederlijke liefde blijve, leve, en herleve onder onsallen."

NUANCE IN OPVATTINGEN DER WAARHEID.

„In de beschouwing of opvatting der waarheid is on- 21.8.1835getwijfeld nog eene stellige nuance tusschen ons. Dochook hierin willen wij voor het oogenblik althands niet diepergaan. Aan de voeten van Jezus vinde een iegelijk onzer dewaarheid, die alleen ons waarlijk vrij, waarlijk één kanmaken. U te verhalen intusschen, dat het mij innig leed doetU een °ogenblik bedroefd te hebben, is mij eene behoefte.De Heere doe het ons in de vergevinge onzer zonden genadigten goede medewerkenr

DE CLERCQ, RHEDEN EN KOHLBRUGGE.

„Het is goed, dat Gij mij gedurig waarschuwt, want ik ben DE CLERCQeen zeer zwak mensch, en toch wat de wil des Heeren is zal 21.8.1835aan U en mij geschieden. Naar mijn lust en begeerte, is erwaarlijk geen verlangen om mij aan diegenen aan te sluitenwier vorm en natuur zoo geheel van de mijne verschilt, dochindien de Heere stilt, wie zal beroeren, indien de Heere vredein het hart tusschen mij en Kohlbrugge maakt, zal ik hetweeren? Indien de Heere mij in die vier reizen van 1832,'33, 34 en 35 een verbond doet gevoelen van het eeuwige metmijne ziel en die mijner vrouw, kan ik het afweeren? — Sla erondertusschen op en het is goed, hetgeen uit God is in dezezaak zal bevestigd worden en het overige zal verstuiven. —

35

Wat mij te Rheden boeit is dat ik er in het midden van veelwaar ik niet in ben, een leven der vrije genade in praktijkzie, waarin eene waarheid ligt die mij duidelijk gemaaktwordt. In den grond en met vormen waarin Gij elkander nieterkennen kunt, ja miskennen moet, ligt in Laatsman dezelfderoeping als in U, het denkbeeld van eene kerk uit de verschil-lende kerken, het Woord Gods, boven de formulieren. Dochde Heer zal alles licht maken op Zijnen tijd."

ONDERSTEUNING DOOR DE VRIENDEN AAN DA COSTAAANGEBODEN.

DA COSTA „....Voorts, broeder] wensch ik verder Gods leiding te5.10.1835 verbeiden, alleenlijk mag ik in volle vrijmoedigheid des

harten nog twee punten in het midden brengen. Het eerste iseen stellig voornemen op een onveranderlijk beginsel ge-grond; dat is, dat ik in geen geval van mijne edelmoedigevrienden eene jaar' ij k s c h e toezegging mag aannemen.Ik neem gaarne het aanbod hunner liefde aan voor één jaar(1 January tot 31 Dec. 1836). Doch voor meer of verder mag ikgeene verbindtenis van hoedanigen aart, in één woord zelfsgeene toezegging ontfangen. Ik heb U deswege niet noodigmijne gronden te ontwikkelen. Gij kent ze, gij wilt ze gevoelenen billijken. Het God zal zorgen moet de grond van allesblijven, of ik wonde Hem ontrouw, om mij in de handen vanmenschen te stellen. Het tweede punt is slechts eenec o n s i d e r a ti e, en laat ik verder geheel aan Uw enHogendorps 1) beter inzien over. Ik zou namelijk denken, datmen de Amsterdamsche vrienden, die toch allen het col-legie bijwonen, er buiten moest laten."

13.10.1835 „Terwijl Hogendorp gisteravond bij mij zat, en mij het

1) Willem graaf van Hogendorp (1795-1838) studeerde samen met DaCosta te Leiden; beiden volgden het privatissimum van Bilderdijk; devriendschap aangeknoopt in de Leidsche jaren hield na de studiejarenstand.

36

resultaat van Uwe beide broederlijke bemoejingen mede-deelde, kwamen Uwe letteren mij nog nader van het totstand gebrachte onderrichten. En wat blijft mij nu over, danootmoedig te bukken voor mijnen God, die u i t liefde end o or liefde zoo overvloedig voor mij en de mijnen wildezorgen, daartoe dezulken in het werk stellende, van wie ikde weldaad, ook in den middellijken weg, zoo geheel metonbeperkte vrijheid mag ontfangen."

VERZEKERDHEID VAN GEMEENSCHAPPELIJKE ROEPING.„Ja verkwiklijk was die zamenkomst weder van gister- 19.11.1835

avond. Mij was zij in het bijzonder tot verfrissching te middenvan mijne eenigszins afgetrokken levenswijze. Kenlijk deedons de Heere de leiding zien van dit werk. Wat uit Hem iskenmerkt zich toch, zoo al niet altoos even klaar bij tijdenen gelegenheden op eene onmerkbare, dikwerf onuitspreke-lijke wijze. Ik mag nogal veelal verzekerd verkeeren, omtrentonze gemeens chapl ij k e roeping, te midden van zoovele andere schuddingen en donkerheden."

DE CLERCQ WIL DE DONKERE TIJDEN VAN HET HEDENNIET RUILEN VOOR DE GERUSTE TIJDEN VAN 1710-1730.

„ja het ziet er donker en zwart uit aan allen kant en toch, DE CLERCQwij willen niet ruilen tegen de geruste tijden van 1710-1730 7.12.1835of tegen de regtzinnige predikanten met die grote pruiken,maar die dikwijls toch Hem, die de weg en waarheid is, niethadden leeren kennen. Vriend wat zit er niet in mij eenwederstand tegen den weg van God. — Hoe dikwijlsbeschouw ik mijn leven niet als eene proeftijd, waaruit ikverlost zal worden, maar gebruik ik zelfs Christus om mijnleven te idealiseeren."

NIEUWE DENKBEELDEN OVER DE VERHOUDINGTOT DE AFGESCHEIDENEN.

„Aangaande de scheiding wordt mij het beginsel ons aan- DA COSTA2.1.1838

37

gewezen dunkt mij klaarder bij de overdenking voor denHeere. Geene toetreding tot de scheiding, maar broederlijkeaanneming van- en vereeniging met de scheidenden als ledeneener zelfde Vaderlandsche Geref. Kerk, waarvan zij doorden gedanere stap niet opgehouden hebben leden, ja mis-schien de kern eener gewenschte ook kerkelijke herlevingte zijn."

NOGMAALS DE HEILIGMAKING.

8.2.1836 „Ik geloof met U, dat wij het over het punt van de h eili g-m a k in g thans volkomen eens zijn, en aangaande depersonen lost zich het verschil van inzicht, voor zooverre ditbestaat, in den biddenden wensch van beiderzijde op, datwij allen, kan het zijn, nog eenmaal in de ware eenheid desgeloofs mogen staan en de liefelijkheid daarvan ondervindenniet tot bloot genot, maar in krach t."

OVERGAVE AAN GOD.DE CLERCQ „Ik spreek zoo veele gelovige dingen die niet uit den.

13.2.1836 gelove zijn. — Ik leg anderen wetten op, die ik zelve niet dra-gen kan. Veel heb ik weder in mij zelve gezien en hoe flaauwis mij nog de kracht van de eenige troost. Wij moeten tot opde fundamenten ontkleed worden en dan wordt het leven eenu n e a s i n e s s. Daar ligt het nu bij ons aan, wij willen allesaan God opgeven, wat ons eigenlijk niet hindert om los telaten, maar komt het op dat punt aan waar wij ons levenvoor ons zelve instellen en concentreeren; dat hebben wijliever als het leve n, en strijden met alle krachten om datte behouden."

DA COSTA29.2..1836

„STELSELS" MOETEN TELKENS OPNIEUW IN DE ZUIVERESTROOMEN DER SCHRIFT GEDOMPELD WORDEN.

„T ot de S c h r i f t 1" dat is en blijft de veilige weg, tegen-over stelsels, die juist omdat zij stelsels zijn de waarheden

38

veelal isoleeren. Daarom wil ik steeds die stelsels hoe goedook anders, zelfs onze Belijdenisse, telkens opnieuw in dezuivere stroomen der Schrift dompelen, of liever ze geheeldaarop laten drijven. Anders versterft in onze verstandsbe-schouwing zelfs de dierbaarste waarheid, gelijk een vischop het drooge."

HET IS NIET GENOEG OM TE ZEGGEN,DAT MEN IN DE KERS BLIJFT.

„Het is niet genoeg om te zeggen: ik blijf in de Kerk, doch DE CLERCQmen moet zich dan ook als lid van de Kerk bl ij v e n 20.5.1838vo ele n. Het is niet de indifferentie omtrent eene uiterlijkekerk die het gevolg moet zijn van de overtuiging, dat eenander te veel van de kerk maakt. Werde ik morgen uitde fransche kerk gedreven of mij iets gezegd dat daarmedegelijk staat, dan zoude ik tot de andere kunnen overgaanmet behoud van al datgene zelfs dat mij van hen onder..scheidt. Staat het zoo niet met ons? — Wij zouden gerust zijnzoo wij practisch daar stonden, waar wij theoretisch staan,maar dat is het geval nog niet. Er ontbreekt dus iets aan bijons, er is in al den strijd sedert maanden over deze zaak,een kleine knaging bij ons, niet dat wij niet scheiden maardat wij niet alles doen dat ons toebetrouwd is."

MOEILIJKE DAGEN VOOR DA COSTA.

„Gij beschaamt mij door Uw geduld met mij. Ik gevoel zelfhoe ondragelijk ik ben, voor al wat mij omgeeft, ja voor allen,die mij liefhebben. Ik ben het mij zelven. 01 mocht ik lank-moedigheid en genade vinden bij dien God, aan wien ik mijna twee bange dagen knielende en weenende mocht over-geven op loutere genade in Jezus Christus. 01 bid voor mijom een levendig en wezenlijk geloof."

39

DA COSTA29.6.1838

NIET HOE MEN TOT CHRISTUS KOMT, MAAR HOEHIJ HANDELT, DIE TOT HEM GEKOMEN IS.

DE CLERCQ „Beide de questiën van de scheiding en de heiligmaking21.10.1838 beginnen later, niet hoe men tot Christus komt, maar hoe hij

handelt die tot Hem gekomen is. Er is geen questie of ChristusKoning is van de kerk, maar wat dat Koningsschap vanons vordertl"

DE CLERCQ EN KOHLBRUGGE.

24.1.1837

DA COSTA25.3.1837

„Sedert had ik hier een bezoek van Kohibrugge. — Eenzonderling mensch, die zoo geheel als in raadsels en verge-lijkingen spreekt. Hij zeide veel dat regt goed was, en mij tothet hart ging, over het leven met Christus, en er was niets datmij hinderde. Ik vind dunkt mij veel meer bedaardheid endoorzigt bij hem als voor eenige jaren."

DA COSTA EN DE SCHEIDING.

„Over de scheiding zijn wij het in de beschouwing eens.Mijn thermometer hier aan huis duidt dezelfde gesteldheidaan, die gij zegt. En toch, daar is een onderscheid tusschenhetgeen U van de scheiding telkens af st o o t, en m ij daar-van terughoud t. Ik weet zeer wel, hoe die vrienden mijen mijn vroegere schriftjens en varzen gebruiken willen. Daaris iets in niet f a i r, maar dat mij in hun niet hindert. Ja, ikheb alleen nationale herstelling bedoeld, in een tijd, toenwij allen eene af scheiding voor een soort van onmoge-lijkheid hielden. En toch, de scheiding kan daartoe leiden, endaarvan het begin zijn. De positie ten aanzien van hetgouvernement wordt teder. Wij zijn en worden nimmerliberalen maar ons royalismus is toch eene uitbreidingvan het Oranje Stadhouderschap en van dien kant beschouwdis er in onze beschouwing meer plaats voor de v r ij h e i d,

40

als er was toen wij tegen den Europeeschen opstand in 1820den bazuin bliezen."

HOE MOEILIJK IS HET AAN ZICH ZELF TE STERVEN.

„0, ik heb God lief met de lippen en de wereld met mijnhart. Hoe moeilijk is het om aan zich zelve te sterven. — Eenweg der genade dat zal het zijn, maar het is mij als eeneloslating."

LAMARTINE EN DE DOODSTRAF.

DE CLERCQ8.4.1837

„Het Discours van Lamartine in de Semeur 1) over de DA COSTA

Doodstraf is louter sophisme en frivoliteit." 27.4.1837

GERRIT DE CLERCQ, DE OUDSTE ZOON VAN WILLEM,DREIGT GEHEEL OVER TE GAAN TOT HET LIBERALISME.

„Ten aanzien van Uwen Gerrit moet ik ook bekennen, datin onze laatste gesprekken, de maat van zijn liberalismus mijzeer uit de hand viel. Hij is er dan, ja diep genoeg inge-komen, of misschien houdt hij zich met ons wat erger indezen, dan hij is. Doch verderfelijk is die Fransche enromantische of liever monstrueuse litteratuur! Hij gaf mij denCromwell van Victor Hugo; maar ik verklaar U, dat het mijeen walging gaf. Het is anti-poëzy even zeer als onchristen-dom; caricatuur van 't genie; en naar Dante of Shakespaeregelijkende zooals een aap naar een mensch."

VACCINATIE.

10.5.1837

„....Laat ik niet langer uitstellen U mijne deelneming tekennen te geven met Uwen strijd over de vaccin e. Ik

23.5.1837

1) „Le Semeur, journal religieux, politique et litéraire", weekblad datte Parijs verscheen van September 1831 tot Augustus 1850; tot de vastemedewerkers behoorde o.a. de bekende Alexandre Vinet. Ook in Hollandwerd dit tijdschrift wel gelezen en besproken.

41

314«VI

5.6.1837

meen dien wel te vatten en jal het is alleen een a n t wo o r dGods waarvan Uwe rust in dezen afhangt. Welk een zegen,dat Gij d i t moogt tegemoet zien. Ook in dezen zal de hoopin Christus U niet beschamen? — Doch Gij vraagt in hetmiddellijke mijne gronden voor het niet vaccineerenm ij n e r kinderen. Schoon ik in de laatste jaren deze geheelezaak meer s u b j e c t i e f heb beschouwd, en dus niet meermet die vurigheid van ijver, waarin ik vroeger met Capadosestond op dat punt; zoo meen ik evenwel klaar in te zien, datde vaccine mij geen verordend middel in den weg is, maareen vooruitloopen, en een zich onttrekken aan de leiding vanHem, die krank maakt, en geneest, zoo en wanneer Hij wil,en gezegd heeft; dat niet de gezonde maar de kranke dengeneesheer (hoe veel te minder het geneesmiddel) behoeft? —Doch ook bij eene volstrekte onzekerheid op dit punt, zoo ikhet opnieuw te onderzoeken had, is mij de historische leidingGods in dezen kenlijk en klaar, en ik weet niet, hoe ik nu,mijn oudste zoon twaalf jaren oud ziende, vrijheid zoudehebben om ze allen van de jongste tot de oudste eens telaten inenten, zonder een zeer klaren, en overtuigenden grondtot zulk eene verandering van denkbeeld en praktijk."

UITSLUITING VAN DA COSTA EN ZIJNVROUW IN GEZELSCHAP.

„De uitsluiting, die ik en mijne vrouw van alle kantenondervinden, is te algemeen en consequent, dan dat ik zeaan iemand wijten kanl.... Wat U betreft, broeder, aan dewelgemeende liefde die gij mij toedraagt, twijfel ik nimmer.Doch sedert 1824 reeds was Uw huis zoodanig ingericht dat ervoor mij en de mijnen zelden plaats was. Voor de maat-schappelijke betrekkingen ben ik niet presentabel, voor degeestelijke niet geestelijk genoeg. Hooger gezien, kan ik mijdat alles wel begrijpen. Het was mijne ondervinding reedsals kind, bij menschen uitgesloten te zijn; als Christen, zooik mij maar geheel mag overgeven, zal het mij nog eenszalig zijn."

42

HET LEZEN VAN GODS WOORD ONDERDE GESCHEIDENEN.

„Het schijnt dat men nu onder de Gescheidenen GodsWoord onder elkander begint te lezen in plaats van oudepreken. Waarlijk, dat is mij een groot bewijs van levenl"

AANDOENLIJKE LIEFDE VAN DE VRIENDENVOOR DA COSTA.

DE CLERCQ14.6.1837

„Aandoenlijk is mij telkens de liefde der vrienden, die zich DA COSTAmijner dus aantrekken, en de zorg van mijnen God. Hij geve 6.7.1837mij een dankbaar en onder Zijn Vaderhand verootmoedigdbestaan."

DE CLERCQ HEEFT GEMENGDE GEVOELENS OVER RHEDEN.

„God doet iets te Rheden, dat gevoel ik duidelijk en ik heber ook deel aan; maar geheel anders als de kring, die daaris. — De individuen blijven mij dierbaar. De plek is wonder-lijk. God werkt er en de Satan werkt er. De Heere geve mijin vrezen en beven over deze dingen te spreken ziende opHem."

DE CLERCQ15.8.1837

EEN TREFFEND BEZOEK BIJ DA COSTA.

„Ik had gister een treffend bezoek van een jong mensch, bij DA COSTAhet Oostenrijksche Consulaat geëmployeerd, die met tranen . 3.9.1837verzocht mijne Oefening bij te wonen, daar hij het in de kerkniet meer vinden kon."

ARMENVERZORGING.

„Die zaak der arme n, waar G. van spreekt, wordt mij 30.1.1838dagelijks gewichtiger. Jal daar moet iets gedaan worden.Het bevel des Heeren is daar. Zijne Genade zal zich niet

43

onbetuigd laten. Mochten die trage handen en slappe knieënbij mij maar wat gesterkt worden. Want wat hebben dearmen aan onze inzichten? Nu ik heb eene hoop] — Dochin het geheel moet er meer gezorgd worden voor datgedeelte der maatschappij geestelijk en tijdelijk. — Ik zouwenschen het gemeenschappelijke daarin schoonniet g en o ot s c h a p p el ij k. Geregeldheid, maar geeneorganisatie. De liefde moet dwingen en dan zal het ook aangeene wijsheid ontbrekenl"

VERHANDELING VAN PROFESSOR VAN KAMPEN IN HETINSTITUUT.

DE CLERCQ „Ik was nog in het Instituut en hoorde een allerellendigste9.2.1838 verhandeling van Van Kampen over de vergelijking van

onze Geschiedenis met die der vreemde volkeren. Dit waszoo als de Geschiedenis niet behandeld moet worden.Overal de mens c h waar G o d zijn moet. Ik kon den indruknog in een Improvisatie wedergeven."

KUNST ALS KUNST HEEFT GEEN CHARMEVOOR DE CLERCQ MEER.

7.3.1838 „Er was een toneel uit de Faust en dat duivelsche inGoethe was mij te duidelijk om er te kunnen blijven. — Wijzien toch duidelijk wat wij kunnen en wat wij niet kunnen.Ik had er het gevoel reeds van en deze proeve was mij totbevestiging. Neen kunst als kunst heeft geen charme voor mijmeer. De improvisatie is bij mij geheel iets anders. Het isgeen k u n s t werk maar uitstorting van wat ik g e v oe 1.Daardoor kan ik het doen in elk gezelschap, zoo het te paskomt, het scheidt mij niet van God, maar hereenert mij veeleerl"

DA COSTA2.4.1838

DE ZEGEN DES DOOPS.

„Ik leerde iets inzien van het dierbare der wijsheid en

44

liefde Gods in dat woord: „Weest in geen ding bezorgd". —Moge de strijd met geloof gevoerd worden, de uitkomst bid-dend en aanbiddend verbeidl — Onze lieve doode 1) ligt alseen uitrustende daar neder. Ik had nooit zoo veel aan denzegen des Doops. Treffend, hoe alle de broeders in hunnetedere deelneming op dit punt zich ontmoeten."

HET ZEDENGERICHT VAN CALVIJN.

„Ik was gisteren verder t'huis. Ik las nog in Calvins leven,over het zedengericht dat hij instelde met deszelfs draco-nische wetgeving; dat is toch ook eene mislukte proevegeweest.... De Gescheidenen hebben nog veel te doen zoozij dit alles willen navolgen."

DE NATUUR MAAKT EIGENLIJK WEL MELANCHOLIEK.

(Vanuit Baarn). „De natuur maakt eigentlijk wel melan-cholicq. Alles wordt er zoo klein bijl In de stad doet demensch nog zoo veel, hier staat hij meer onder alles."

INDRUKWEKKEND VOORKOMEN VAN DENPRINS VAN ORANJE.

„Wij zagen heden het treffende schilderij: de Krusemans'Baut er s em 2). Mijn Prins was daarop toch weder wel demeest indrukmakende physionomie."

GEDICHTEN VAN NICOLAAS BEETS.

DE CLERCQ23.4.1838

8.7.1838

DA COSTA2.8.1838

„Naar hetgeen ik hoorde op het Instituut kocht ik dezen DE CLERCQavond de bundel van Beets en las er een en ander met veel 18.10.1838genoegen in, vooral dat vers „Voorbereiding", hetgeen men

1) Jacques Da Costa (1831-1838), gestorven aan de pokken.2) Schilderij van C. Kruseman: „De slag bij Bautersem", episode uit de

Tiendaagsche Veldtocht.

45

DA COSTA5.11.1838

DE CLERCQ1.5.1839

op het Instituut te streng vond. — Het is hoog godsdienstigen toch geen G e n a d e, maar het is toch zegen, dat zoo ietsuit de Remonstrantsche school voortkomt. Beets wordt nu vanalle kanten door de recensenten, alsof zij er iets Christelijksin roken, aangetast. Zoudt Gij niet de openstaande plaatskunnen aanvullen, met eene kleine vermelding zijner poëzijvoor zoover de Stemmen die erkennen kunnen."

DORRE SCHRIFTGELEERDHEID.

„Ik ben, als gij, doodsbang voor dorre schriftgeleerdheid.Maar zooals God de eeuwen en Zijne kerk regeert, is Bijbel-studie en geestelijke Theologie toch mede in het groot geheelopgenomen. De vrucht is één, maar ook takken, bladen,bloesems, ja weer en wind, zon en regen, bebouwing enbesproeijing zijn verordend in den weg."

DE CLERCQ BELAAGD DOOR DEN SATAN.

„De Satan geloof ik gebruikt allerlei middelen om op mijte werken en mij alle argumenten op het hart te drukken.Had ik een geleerde opvoeding genoten dan was ik daarvanmisschien bevrijd; doch nu is mij ieder argument iets waarinik in ga om het regt te begrijpen en dan begrijp ik nietmeer wat er tegen gezegd kan worden. — Ik kan mij dat nietvoorstellen in Christus te gelooven, alles aan Hem te willenovergeven en zoo geplaagd te worden door de zaken vankerk, en van allerlei ondergeschikte quaestiën. — Nu alleszal medewerken ten goede."

Ds. 0. G. HELDRING.

31.8.1839 „Hierbij de brief terug van Ds. Heldring, die ik van Jufv. v.d. B. ontving, dien ik met bijzondere zamenstemming en ver-heuging gelezen heb. Het is iets dat mij zeer de eerste indruk-ken van Laatsman's kennis weder geeft, maar toch met meeroriginaliteit."

46

GEDICHTEN EN RUMBIJBEL VAN J. J. L. TEN KATE.

„Hiernevens in dank de ten Kate terug, dien ik doorbla- DA COSTAderde; het is toch wel hier en daar poëzij. Oorspronkelijkheid. 2.9.1839ontbreekt eraan. En toch, zoo wel deze bundel, als de Rijm-bijbel deed mij, als verschijning, genoegen."

DA COSTA'S VOORGENOMEN VOORLEZINGENTEGEN HET WERK VAN STRAUSZ 1)

„Het plan der voorlezingen tegen het Strauszsche werk 1839,gericht werd door onze Koenen en Chevallier goedgekeurd; ongedateerden in bedenking gegeven, of zij niet even goed voor eengemengd auditoire, daar ook vrouwen niet van uitgeslotenzouden zijn, op dien voet konden gehouden worden. — Ikzou daar niets tegen hebben. — Alleenlijk in geen geval kanik dit werk als een arbeid ex prof e s s o beschouwen. —Finantie moet er vreemd aan blijven. Rijk of arm zoude ik mijevenzeer tot dit werk gedrongen gevoelen. - Werpt de Heereen zegen toe, het is Zijne vrije gave in alle opzichten. -Doch ook hier geen vorm van collegie, maar openbare lezing.— Ik zeg alleen met Archimedes: geef m ij een e plaatsom te staan, en hoor ders om het aange-bodene te ontfangen."

DE CLERCQ OVER KOHLBRUGGE'S INTER-PRETATIE VAN ROMEINEN 7.

„Nadat ik U Zondag zag was ik 's avonds nog zeer bezig DE CLERCQmet Kohlbrugge's Rom. 7. Dezelfde aantrekking en afstoting 3.12.1839als in alles wat hem betreft vinde ik ook hier. — De waar-heid, die hij verkondigt is waarachtig en wordt mij meer enmeer duidelijk. — Geen doe dat naast het geloof. De wetheeft afgedaan voor die in Christus is. — In ons vleesch

1) D. F. Strausz., „Leben Jesu", 1835-'36.

47

woont niets goeds. — De ruste in Christus moet volkomenzijn. En met dit al er is iets dat mij evenzeer afstuit. — Degehele vorm mishaagt mij. — Paulus wordt uitgerekt en Kohl-brugge steekt er overal zijn hoofd in. Zoo zou Paulus dewaarheid dunkt mij niet verkondigd hebben. Het is niet alsbalsem, niet als de vreugde die geheel den volke wezenzal, maar het is meer als raadsel waar en Christelijk opge-lost. Het is meer een Chemisch ontleedde wijn dan eengeproefde wijn. Ik voel er de ingewanden der barmhartigheidGods niet in."

DA COSTA'S WERKWIJZE BIJ HET VOORBEREIDENZIJNER VOORLEZINGEN.

DA COSTA „Hiernevens volgens afspraak mijn cahiers, die mij bij het8.12.1839 inzien nog meer uit de hand vallen dan ik gedacht had. Zij

zijn al heel onduidelijk en genegligeerd van stijl en schrift.Doch Gij kunt U alzoo een denkbeeld maken, hoe het alles bijmij in een soort van chaos ligt, totdat het licht er in komtbij de mondelinge voordracht."

14.12.1839 „Mijn collegie gaat hiernevens maar het is nu letterlijk nietmeer te lezen. Het brandt mij te veel in het hart, ik kan het opgeen papier met bedaardheid schrijven. — Gelukkig het zijnnu meest t ex t e n. Sla die maar op, en Gij hebt het collegievan gisteravond."

NIEUMAARSWENSCH.

1.1.1840 „De eersteling mijner pen voor den vriend en broeder vantwintig jaren — voor het leven — voor de eeuwigheid. —Moge het ingetreden jaar U in huis, maatschappij, alle uit- eninwendige betrekkingen — moge het U in Christus eenaangenaam jaar zijn, al zijn ook de uitgangen met donker-heden beneveld geweest en de toekomst in vele opzichten ge-wichtig. — Wii genoten veel, veel goeds in dit jaar, met elkan-

48

der, voor elkander, en door elkander; ik zeer bijzonder doorUwe liefde. Vergeef mij broederlijk ieder °ogenblik van smart,dat mijne ligtgevoeligheid of wat verkeerdheid het ook zij, Uin den loop dezes jaars veroorzaakt hebbe. — Uwe vriend-schap bleef zich gelijk. De mijne, mag ik zeggen, was en blijftbezield door dezelfde innerlijke zucht. — En nu, bestebroederl De toekomst van ons leven, onze dierbaarstepanden, beroep, arbeid, Vaderland en Oranje — is in dehanden van Hem, dien gegeven is alle macht in hemel en opaarde, en die ze weldra zelf aanvaarden zal. — Hij make onsvast in Hem, los van alles buiten Hem, afhankelijk in geheelons bestaan, getrouw in de ure, dankbaar onder de reddendeen staande houdende zegen Zijner hand. Uwe lieve vrouwomhelzen wij in het hart broederlijk en zusterlijk. Uwen Gerriten zijn broeders en zuster leggen wij met ons viertal aan devoeten des Ontfermers, wiens naam getrouw is, neder. —God zij U genadig, dierbaar kroost]

Uw briefje was mij nog recht welkom. Ik geloof met U datde verborgen gemeenschap voor den kring der vriendende wezenlijkste zal zijn, in dit oogenblik. — Het is meer uiteen zeker gevoel, dan op stellige wetenschap, dat ik zoosprak. — Gij stemdet met mij, en verkwikte ons nog door eenegoede toespraak. In de Maatschappij moet niet alleen dezegen, maar ook dat zoo tedere eergevoel in handen.van Uwen God blijven. Liet Hij zich ooit ook aldaar onbe-tuigd? — Stormen intusschen zijn van alle kant te vreezen."

DE CLERCQ ONDER DA COSTA'S GEHOOR. DE CLERCQ„Ik had veel genoegen Vrijdag 1.1. onder Uw gehoor. Veel 3.3.1840

opmerkingen waren mij nieuw, en ik heb er nog al wat vangenoteerd. — Het was bijna wat al te rijk. — Gij moet niet alte veel op eens geven."

DA COSTA'S VOORLEZINGEN OVER DE VIER EVANGELIEN.

„Ik verheug mij, dat de Lezing U genoegen deed. Ik neem DA COSTA5.3.1840

49

314«VII

Uwen wenk toestemmend aan; maar het is soms zeer moeilijk,bij de beperktheid der avonden en den rijkdom van hetonderwerp, eene keuze te doen. En wonderlijk is het, hoe deresultaten in alle richtingen, naarmate de punten onderzochtworden, zich vermenigvuldigen. Elke schicht van den vijanddoet nieuwe bronwellen als ontspringen, — en ik kan mij nietwel buiten de literatuur der quaestie geheel houden. Ik moetnog al veel lezen en vergelijken, schoon op zich zelve eengeheel reeds dáár was.

Intusschen verneem ik steeds van veel zegen op deze voor-lezingen, en waarlijk treffende bijzonderheden. — In DenHaag schijnen de extracten en aanteekeningen, die Koenenen ik overzonden, minder gunstig te werken, en vermoedensvoor neologischen zuurdeesem te verwekken. Ik dacht dit welreeds uit enkele opmerkingen, als b.v. een zeer kort briefjevan Groen over de zaak van Suriname. Maar nu wordt hetmij duidelijker uit een brief van Capadose, die het stand-punt maar niet schijnt te begrijpen. Hij verlangt ophelde-ringen, moge ik die geven met eenvoudigheid."

GERUCHTEN OVER HET TWEEDE HUWELIJKVAN KONING WILLEM I.

DE CLERCQ „Sints ik U gister schreef bezocht ik de beurs, waar weder11.3.1840 veel over het huwelijk van Z. M. gesproken werd, waaraan ik

echter hoegenaamd geen waarde hechtte, daar ik mij over-tuigd hield dat de storm afgedreven was. 's Avonds nam ikhet H. B. op en werd diep getroffen. Zoo kan men dunkt mijniet schrijven indien niet waarheid aan de zaak is. — Als mennu alles in verband beschouwt schijnt de vroege komstgeëxpliceerd. — Ik heb er veel mede te doen, ook met denKoning. En toch van de andere kant gevoel ik echter ietsalsof het een periode is daar men door moet, niet om bepaaldtot rust en overvloed, maar tot grote uitkomsten te geraken.— Het Woord Gods regeert is de troost en Vrees God eertden Koning de lijn."

50

DE VRIENDSCHAP IS NOG NIET UITGEPUT.

„Ik las deze week nog al veel oude brieven. Correspon- 19.4.1840dentie is kunde. Er is in alles iets gedurig afwisselends, entoch eene lijn die doorgaat. — Welk een tijd al dat wijelkander kennen. En toch er is nog niets uitgeputs in onzeVriendschap. Wij gevoelen dat er mits God nog grote inwen-dige levendigheid bij ons ontwikkelt, wij nog meer voorelkander kunnen zijn, ja er nog heden onbeploegde veldenliggen. — En wat zal het dan zijn in de eeuwigheidl"

ELISABETH FRY IS IETS ANDERS DAN EEN QUAKER.

„Van Elisabeth Fry hoorde ik toevallig, dat zij met zegen DA COSTAvoor haar zelve wel eens de bediening bijwoont. Dit beviel 20.4.1840mij bijzonder. — Zij is ook inderdaad iets anders dan eenQuaker. Die laatste brief van Gurney 1) nam mij voor desecte als zoodanig al heel weinig in. Komt het ten slotte nietuit op eene algemeene wereldherstelling met Gods hul p,of iets derg.? In den grond is toch die manier van leven derquakers eene onttrekking aan menschelijke en Goddelijkeinzettingen. — Neen, dat is niet goed."

STRIJD TEGEN DE SLAVERNIJ.

„Met den heer T. van de Anti Slavernij Society sprak ikgenoegelijk. Wij waren het niet eens op de beginselen entoch kan ik beter met hem voort, als met de Quakerscherichting. Hij scheen een fiksch man. Hij verlangde zeer, datHolland ook eens eene stem deed hooren op de aanstaandemeeting over de zaak, 12 Junij te Londen."

23.5.1840

1) J. Gurney, broeder van Elisabeth Fry-Gurney.

51

DE HERNHUTTERS OF MORAVISCHE BROEDERSEN DE AFSCHAFFING DER SLAVERNIJ.

19.8.1840 „Passavant 1) is een voortreffelijk mensch; Apostolisch invoorkomen en ijver bij een in den dienst van het Evangelieonder de negers uitgeput lichaam. Het resultaat van onsgesprek liefst mondeling nader. Ik ben thands te zeer beperkt,en van den dag en avond vermoeid. — Dit alleen: schoon deBroeders de quaestie der emancipatie zoo veel mogelijkbuiten de zaak hunner prediking wenschen te houden, ismen onder hen vrij stellig in de richting van Wilberforce ende voorstanders der volstrekte afschaffing. Hunne grondenzijn gewichtig en voor mij althans onoplosbaar; schoon iktoch eenig verschil gevoele."

ONZE EIGENGERECHTIGHEID KANDE DIERBAARSTE WAARHEDEN VERDACHT MAKEN.

14.8.1840 „De brief van Jufvr. van den Bosch is recht lief.... Zijschijnt nog al in de Krummachersche 2) richting; en die is ookveelzins goed. — En tocht de vraag: wat i s genade? en waarwerkt genade? blijft. — Onze eigene gerechtigheid kan,evenals de neologie, de dierbaarste waarheden of hare uit-drukking, verdacht maken; en ook het woord genade toteen deksel maken voor eigen werk. Toch is het woord desApostels daar: ik vermag alle dingen doorChristus die mij kracht geeft. En zoo is hettoch maarl Hoe komt men daartoe? door een eenvoudig zon-daarsgeloof dat Christus met de beide handen aangrijpt engeklemd houdtl Had ik daar iets meer vang — Luther zag uitbevinding en Schrift de ééne zijde volmaakt. Bij Paulus zijnde beide uitgedrukt. Irving 3) wilde de keerzijde in het leven

1) Passavant, één der Moravische broeders te Zeist.2) G. D. Krummacher (1774-1837) ; predikant te Elberfeld.3) Edward Irving (1792-1834); predikant bij de Schotsche Kerk in

Londen; 1832-1834 Engel bij de Apostolisch-Katholieke Kerk.

52

brengen; maar hij liet voldoening en genade los, en vervielin een afgrond. — De Heere zal alles te Zijner tijd door enin het leven openbaar maken. Daar is in dien zin eenS uccessie in de ontwikkeling der geloofswaarheden."

DA COSTA AAN HET SCHRIJVEN VAN ZIJN GEDICHT:„NA VIJF EN TWINTIG JAREN, EEN LIED IN 1840:1

„Uw briefje dezen morgen vond al zeer bijzonder weérklankin mijne stemming. Het is of alles mij, vooral ook sedert onszamenzijn, opwekt en van p oözy vervult; die toch, hoop envertrouw ik, iets meer dan louter p o özy is; zekerlijk vanGods zijde en hoe zoude ik mogen twijfelen, dat Hij het ookvoor mij tot waarheid en leven bestemd heeft, en doet werken?Ik weet niet, dat ik immer mij zoo levendig gevoelde bij hetschrijven van verzen. Of het aan de opwekking, die vanbinnen is, in de uitvoering beantwoordt, kan ik niet beoor-deelen; doch daar is in die opgewektheid en alle verderecoïncidenten toch iets opmerkelijks voor mij. Hoe gaarnedeelde ik U iets mede; maar ik moet mij inhouden. — Ditalleen, dat Uw briefje tot mij kwam juist bij een bijzonderpunt van mijn vers. — Nu, genoeg hiervan. Alle zamenstem-ming voorts met Uwe uitboezeming. Nee& èn als Koningèn als Kind eener belofte 1) blijven wij hem liefhebben. —Hij behoort in geenerlei opzicht voor ons tot het leemenbeeld; maar tot degenen, die hunne heerlijkheid, van Hemontfangen, in Zijnen tempel zullen brengen. 0, broedenl Gijzegt wel. — Wat is alles, zoo er God, zoo er God en Christusniet in leeft en heerscht?"

21.10.1840

1) Da Costa doelt hier op Koning Willem II, die als Prins van Oranjejarenlang een object van hooggespannen verwachting voor Da Costa enzijn vrienden was. Vgl. „Het Réveil in Nederland", blz. 130 vlg. — E. E.Gewin: „Het uitzicht der Révellmannen op Nederland en Oranje". Gids 1933.

53

BIJ HET TERUGZENDEN VAN DA COSTA'S„NA VIJF EN TWINTIG JAREN".

DE CLERCQ „Ik had het U gisteren moeten zenden, maar kon toch niet18.11.1840 nalaten het Henry G. I-) nog even te laten lezen en mijn broe-

der. — Van den laatste had ik een briefje, dat mij veel genoe-gen deed. Hij was benaauwd geweest dat de poezy Uextatiseeren zoude, doch zeide nu met dank en lof: N e e nhij heeft getuigenis mogen geven."

MOET DA COSTA ZIJN VERS VOORDRAGEN?

DA COSTA „Heb dank voor Uwe letteren. Ik ontfing het vers in goede18.11.1840 orde terug. Het was beloofd aan Chevallier 2) voor dezen

avond en moet dan over Den Haag naar Rotterdam. — Nuwerden wij bij Pierson 3) gevraagd, om het voor enkele ledender familie en anderen, voor te lezen. — Ik had er eerst veeltegen; vooral ook om de gevolgen van het een tot het ander.— Maar na een allervertrouwelijkst gesprek met dien bestenbroeder, werd het mij klaar, dat ik niet moest weigeren. --Het gevaar blijft groot; de strijd gedurig. Uw broeders 4 )bekommering is gegrond niet ten aanzien van het Dichtstuk,maar in den Dichter. — Het vers is het niet, maar hoe i ktusschen God en dat vers s t a. — Zie ik er m ij n e mooiepoëzy in, dan is het de weg op ten val. — Mag ik God er inzien en verheerlijken geen nood danl — Hij gaf het en zal erhet Zijne mede doen, ook mij tot blijdschap in Hem. — Ikmocht, te midden der afwisselinge, toch ook iets van ditlaatste smaken; — en ben kalm."

1) H. Gildemeester (1797-1852), zwager van W. de Clercq.2) M. J. Chevallier (1812-1885), amanuensis van het Britsch- en Buiten-

landsch Bijbelgenootschap.3) J. L. Gregory Pierson (1806-1873), aanzienlijk koopman. Zijn huis was

een der Amsterdamsche Réveil-centra.4) S. de Clercq (1806-1866), koopman in granen, volgeling van Dr. Kohl-

brugge.

54

DE AVOND BIJ PIERSON.

„De avond liep intusschen zeer goed af. Ik was allesbehalve opgewonden; en onder het zéér gemengde gezel-schap, dat bijéén was, kan er nog een zaad gestrooid zijn.Pierson sprak mij nog zeer lief aan bij het slot, en dit gaf aan-leiding tot een nader aandringen op de We z enl ij kh ei dder zaak. — Voorts blijft het p oëz ij en dus vatbaar voortweederlei opvatting bij de menschen. — God zal er hetZ ij n e mede bewerken. — Middellijk geloof ik, dat het stuknu maar schielijk gedrukt, en met noten uitgegeven moetworden. — Dat voor lezen moet eindigen".

DE CLERCQS VERANDERDE OPINIEOVER DA COSTA'S GEDICHT.

„En nu over het vers. — Ik weet niet, ik sta niet zooalsMaandag. — Er ligt eene huivering op mij. Is het waarlijkeene verkondiging geweest? — Is het goed geweest daar metde geheimen des Koninkrijks te komen? — Zooals ik nu stawenschte ik dat het niet in den Avondbode kwam. Moet zichdaar de wensch tot bekeering des Konings openbaren? —Het is geen zaak tusschen ons beiden, maar tusschen onzezielen en God. Is er iets niet goeds in, welnu i k heb er hetgrootste deel in, want ik heb alles toegejuicht, alles aange-nomeni Ik heb U gezegd het zijn de Bezwarenin v e r z e n. En nu zegt mijn geweten mij dunkt mij: Neenhet is iets anders. Bij de bezwaren was het doel toch: Godalleen de eerel Het was tegenover de grove een fijne wereld.Was het hier nu ook zoo?

Nu, het bezware U niet, want wij hebben en houden Genadewaar wij alles kunnen brengen. Wat bij den een van onswerkt, zwijgt niet geheel bij den ander. — Gij verwacht tochzoo iets van mij. Hij, die allen heilig is, leer ons onszelve enHem in alles kennen."

Ongedateerd

DE CLERCQ21.11.1840

55

DA COSTA ZIET ZIJN VERS ALS EENSVERKONDIGING EN BELIJDENIS.

DA COSTA „Ik heb de reactie verwacht; en zij is mij welkom en goed.21.11.1840 Uwe uitboezeming is die van een broeder, die eigenlijk het-

zelfde gevoelt met mij — en daarom hier èn de zaak, èn zichzelven èn mij mistrouwt. En dat behoort ook zoo, zullen wijvoor God en elkander getrouw zijn. — Uwe bedenkingenwonden nedergelegd voor den Heere. — Gij helpt mij zuchtentot Hem, die het beslissen zal en in alles leiden.

Ik werd door Uwe opmerkingen meer geschud ten aanzienvan den persoon, dan van den weg en van de zaak.Die laatste vooral, zoo ik mij niet geheel bedrieg, is mijklaar en rond. — Het vers is mij g e g e v e n, tot een doel,dat w ij slechts ten deele, de Heere alleen ten volle kent.

Was dat vers een ge t u i g e n i s?—De Bezwaren was hetniet, maar de ontwikkeling der Bezwaren; en eenwoord voor 1840, gelijk de Bezwaren voor 1823. — Was heteen g e tuig e n i s? — God zal het doen blijken. Maar in deeerste plaats was het eene V e r k ondigin g; ook was heteene b e 1 ij d e n i s. Dit althands is mij klaar."

HET HUIS LAUERNESSE.

DE CLERCQ „Het Huis van Lauernesse heb ik met veel genoegen10.12.1840 en aandoening gelezen. Het zijn treffende schilderingen. —

Ook onze eeuw heeft zijn strijd nog fijner en pijnlijker mis-schien, daar het zich minder naar buiten vertoont."

NAAR DEN MENSCH ALLES PIJNLIJK EN TOCHBLIJFT HET: GELOOF ALLEENLIJK.

DA COSTA „Ik kan het zoo van harte met U inzien en uitroepen, waar-12.1.1841 heen ik mij wende: Heerel wij vergaan. Mocht het nog maar

meer uit de diepte der ziel tot Hem uitgaan. Dan is uitkomstnabij en de belofte staat vast. — Naar den mensch, alles

56

pijnlijk. Ook die tijdinge uit Den Haag, die geheele richtingdes Konings, waardoor men zich zelfs in de vrijheid der afge-scheidenen naauwlijks kan verheugen; hoe smertelijkl — Entochl blijft het: Geloof alleenlijk. Wij zouden het toch ook opden ouden voet niet terug wenschen. Ik gevoel zoo: allesmoet nieuw worden."

SATAN EN DE WETENSCHAP.

„De diepten des Satans zijn groot, hij overwint alle weten-schap, die niet zuiver op het Woord gegrond is en allebruggen die men tusschen het menschelijk verstand en dewaarheid Gods heeft willen maken, worden weggeslagen. Wijworden daarop gereduceerd om het Woord Gods als eenedwaasheid te gelooven doch daar openbaart zich deHeere."

BRAND.

DE CLERCQongedateerd

„God heeft ons weder genadig bewaard. — Een half uur DA COSTAgeleden hadden wij in een oogenblik brand in de schoorsteen 1.3.1841aan de vóórzijde, zoo zelfs dat de trap afbrandde. Door Godsbewaring en spoedige hulp werd alle kwaad genadiggeweerd."

DE CLERCQ GERIDDERD.

„Uwe letteren voorkwamen mij. Ik ging juist de pen opvat- 23.3.1841ten, om. U hartgrondig te feliciteeren met het heuchelijkenieuws. ....Met alle Uwe vrienden en betrekkingen verheugik mij innig in dit U eindelijk te beurt gevallen recht; —geniet ook deze verrassing als: uit de hand van Hem, die eeren smaad, miskenning of verhooging, beproeving en bemoe-diging uitdeelt naar Zijne Goddelijke Wijsheid en Liefdevoor de Zijnen. — ja nogmaals, van harte met deze Ridder-orde geluk."

57

314.V111

AVONDMAAL.

DE CLERCQ „Deze alleen om U te melden dat wij ook in de fr. kerk aan3.4.1841 het Avondmaal hopen te gaan. De weg leidt er toe, daar ik

verleden week gehinderd werd. Ik zou anders Merkus nietgekozen hebben. Ik heb behoefte om als zondaar nietsbezittende en op niets kunnende steunen als op den leven-digen God tot hem te gaan. — Mogt ik die volheid vinden, dieIk nodig heb, voor tijd en eeuwigheid."

GOD IS LIEFDE.

8.8.1841 „God is liefde, zoo wij die liefde niet gevoelen, het is datwij ons niet geheel zonder iets terug te houden in haar armenwerpen, dat wij ons hart nog terugtrekken van God."

TRUITJE TOUSSAINT.

22.7.1841 „Gister verliet ons de lieve Toussaint. Ik vind meer in haardan ik gedacht had. — Ik mogt nu en dan getuigen dochbehandelde alles zacht, waartoe ook mijne innerlijke positiemedewerkt. — Een bekeerd meisje is het niet, maar iemanddie onder indrukken staat, wonderlijk geleid wordt en ooksmert genoeg heeft om tot Hem te moeten roepen."

ONDERSCHEID MAKEN 'TUSSCHEN DEN WENKVAN BOVEN EN INVAL VAN MENSCHEN.

DA COSTA „Van hoogerhand is er altijd genoeg, om bij eene waarheid4.10.1841 in het binnenste bepaald te worden; — maar wij mogen toch

ook onderscheid maken tusschen den wenk van Boven, eneiken inval van menschen. Waarlijkl eene profetie als demijne is ook voor de vrienden soms eene verleiding tot gees-telijke commérage 1), en allerlei vrijheid uit de hoogte."

1) Oudwijvensprookje, ijdel geklap.

58

POTGIETER.

„Potgieter deed deze week een lange visite, het is een DE CLERCQaardig mensch, doch hij staat toch nog in zich zelve en kent 2.4.1842geloof ik het woordje Genade nog niet."

HET ZUIVER FIJN GOUD IS NIET VOOR DEZE BEDEELING.

„Sommige argumenten van Vinet komen mij voor, wat alte veel te bewijzen, — en bijna zelfs alle k e r k e 1 ij k e ver-eeniging aan te tasten. Daar moet toch altijd een alliagezijn, en erkend worden, in de openbaring der geestelijkedingen op aard. Het zuiver f ij n g o ud is niet voor dezebedeeling."

DE GRONINGER RICHTING.

DA COSTA13.6.1842

„En nu Groningen en Goudswaard. Ik kan dat wel begrij- 8.4.1843pen. Dat Waarheid en Lief de 1) dringt door tot defijnste zenuwen onzer eigengerechtigheid. Het is eene spijze,schoon om te aanschouwen, en die verstandig schijnt temaken. Maar bij dieper inzien zal ook G. wel gewaar worden,dat de Waarheid ontbreekt, en de Lief de dan alleengelaten, niet heel vast staat."

ARMINIANISME.

„Het Arminianisme is toch even zeer een eigenschap vanden natuurlijken mensch als het Roomsche. Eerst alles watwij kunnen, dan God het overige, maar geen leven in enuit Hem en alles in vage, geen vaste betrekking op hetWoord af."

DE CLERCQ12.5.1843

1) „Waarheid in Liefde" was een maandschrift, uitgegeven door denkring van Groninger Hoogleeraren en predikanten. Vgl. Dr. K. H. Roes-singh: De Moderne Theologie in Nederland. Hare voorbereiding en eersteperiode, Groningen 1914, blz. 26 vlg.

59

DE UITVINDING DER BOEKDRUKKUNST.

DA COSTA „Intusschen hield ik mij, al denkende aan de hoogere18.5.1843 zaken, met dat boek over de drukkunst nog eens bezig. Een

aardige quaestie, maar wat is de mensch? — Had Duitsch-land tot Europa gezegd: wij gunnen Haarlem de eerste begin-selen: en vieren het eeuwfeest van de eerste schoonegedrukte Bijbel, die de wereld zag, — wat andere houdinghad het geweest, dan nu tot de miserabelste klungeligheidtoevlucht te nemen, om een f e i t, van hoedanige waardedan ook, tegen te spreken."

EEN PREEK VAN NICOLAAS BEETS.

DE CLERCQ „Wij hoorden Beets over den Zaaier. Het was een innige25.7.1843 preek en toch een kunstwerk. Het geen mij het meeste er in

trof was dat spreken uit de gelove met zulk eene vastheid."

27.1.1844

NA DEN DOOD VAN MEVROUWSUZE VAN HALL—VAN SCHERMBEEK. 1)

„Zalig de dooden die in den Heere sterven. Zoo was danook de groete die ik U heden toezond eene groete van deeeuwigheid. — Zij heeft U en mij liefgehad als eene trouwezuster, en de Heer heeft hare banden losgemaakt. — Godgeve dat met haar en Christus vereenigd, wij met haar mogenopstaan in heerlijkheid. — Alles rent voort, mogten wijgrijpen, gelijk wij gegrepen zijn."

1) Suze van Schermbeek (1816-1844), gehuwd met Mr. A. M. C. van Hall.

60

INHOUD.Bladz.

Inleiding . 31821 Begin der vriendschap en der correspondentie . . . . 7

De Clercq draagt kennis van De Costa's geheime bekeering tothet Christendom • • • • • • • • • • 7De Costa wordt de raadsman in De Clercqs godsdienstigemoeilijkheden . . . . 8Ziekte van Da Costa's vader . . 8Lord Byron; vervoering is geen dwepen 9Improviseer in poëzie, schrijf in proza . 9

1822 Bijbellezen . . . . 9De Clercq in moeilijkheden . . . 10De catechisatie van Ds. Lucas Egeling . . 10Ook de oogenblikken van twijfelmoedigheid en verwarring zijnweldaden Gods . . 11

1823 Alles is of Christi of des Duivels . . . 12Vrijmoedig spreken voor recht en waarheid . 12

1824 De Heer zij met U . . 131825 De tijd tot bestudeering van Gods Woord is aangebroken . 13

Het werken van den Satan . 14Het leven in Christus 15

1826 Napoleon . . . . . . 15Hij, wiens wij zijn, zal ons niet begeven 16Duistere en toch lichte tijden . . 16De zaak van het Koninkrijk Gods . 16

1827 De doodstraf . 171828 De Heere zuivere Zijnen dorschvloer op Zijnen eigenen tijd

18

Laat ons waken . 181829 Dorheid in de Amsterdamsche kerken . 191830 Lijdensprediking . 19

De positie van „De Nederlandsche Gedachten" . . . . 19De Clercqs overschrijving naar de Waalsche Gemeente in. Den,Haag . . . . . . . . . . . . . 21Wetenschap, taalgeleerdheid, critica en de Goddelijke open-baring • • • • • 22De revolutie in Frankrijk . . . . 22Een nieuwe verdeeling der Nederlanden . 23Particuliere bidstonden . 23

61

Bladz.

1831 God wekt Nederland uit den doode op 24

1832 Herlezing van de correspondentie . 24

1833 Samenkomst bij Mevrouw Koenen . 24De gave der broederschap . 25Bijbelcolportage . • • . . . 25Voortgang van het werk Gods in Frankrijk . . . 26Gruwelijke degradatie van de Fransche tooneelpoëzij 26Een Zondagavondbijeenkomst . 26Een oneenigheid . . 27De prediking moet versch zijn . . . . .

.s27

Een weinig wereldsch zuurdeesem in de stemming van DeClercq . 27

1834 Heiligmaking . .

Het Koninkrijk Gods . . . . .• e iDe taak der Nederlandsche Stemmen over Godsdienst, dtaat-,

Geschied- en Letterkunde .

2830

32

1835 Habakuk III ... 32

De Clercq, een zondaar . . . . . . 32Da Costa en de vervolgingen der Afgescheidenen . 32De Clercq en de Afscheiding . . . . . . 33Nogmaals Da Costa en zijn opinie over de Afscheiding . 33Duitsche watervrees voor de praedestinatie . . . . . 34Rheden als klip voor de eensgezindheid tusschen Da Costaen De Clercq . . . . . . . 34Nuance in opvattingen der Waarheid . . 35De Clercq, Rheden en Kohlbrugge . . . . . . 35Ondersteuning door de Vrienden aan Da Costa aangeboden 36Verzekerdheid van gemeenschappelijke roeping . . . 37De Clercq wil de donkere tijden van het heden niet ruilen voorde geruste tijden van 1710-1730 . . 37

1836 Nieuwe denkbeelden over de verhouding tot de Afgescheidenen 37Nogmaals de heiligmaking . . 38Overgave aan God . . . . . . . . . . 38„Stelsels" moeten telkens opnieuw in de zuivere stroomen derSchrift gedompeld worden . . . . . . . . 38Het is niet genoeg om te zeggen dat men in de Kerk blijft . . 39Moeilijke dagen voor Da Costa . . . . . . . 39Niet hoe men tot Christus komt, maar hoe hij handelt, die totHem gekomen is . 40

62

Bladz.

1837 De Clercq en Kohlbrugge . 40Da Costa en de Scheiding . . . 40Hoe moeilijk is het aan zichzelf te sterven . 41Lamartine en de doodstraf . . . . . . 41Gerrit de Clercq, de oudste zoon van Willem, dreigt geheelover te gaan tot het Liberalisme . . 41Vaccinatie . • • . . . . . . . 41Uitsluiting van Da Costa en zijn vrouw in gezelschap . 42Het lezen van Gods Woord onder de Gescheidenen . 43Aandoenlijke liefde van de vrienden voor Da Costa . 43De Clercq heeft gemengde gevoelens over Rheden . 43Een treffend bezoek bij Da Costa . . 43

1838 Armenverzorging . . . • • • • . . 43Verhandeling van Professor Van Kampen in het Instituut . 44Kunst als kunst heeft geen charme voor De Clercq meer . 44De zegen des doops . . 44Het zedengericht van Calvijn . . . . . 45De natuur maakt eigenlijk wel melancholiek . • • 45Indrukwekkend voorkomen van den Prins van Oranje 45Gedichten van Nicolaas Beets . 45Dorre Schriftgeleerdheid . . 46

1839 De Clercq belaagd door den Satan 46Ds. 0. G. Heldring . . . . . . 46Gedichten en Rijmbijbel van J. J. L. ten Kate . 47Da Costa's voorgenomen voorlezingen tegen het werk vanStrausz• • • • • • • • • • • • 47De Clercq over Kohlbrugge's interpretatie van Romeinen 7 . 47Da Costa's werkwijze bij het voorbereiden zijner voorlezingen 48

1840 Nieuwjaarswensch . . . . . . 48De Clercq onder Da Costa's gehoor . . . . 49Da Costa's voorlezingen over de vier Evangeliën . . 49Geruchten over het tweede huwelijk van Koning Willem I . 50De vriendschap is nog niet uitgeput . . . 51Elisabeth Fry is iets anders dan een Quaker . 51Strijd tegen de slavernij . . . . . . . . . 51De Hernhutters of Moravische Broeders en de afschaffing derslavernij . . . . . . . . . . . . 52Onze eigengerechtigheid kan de dierbaarste waarheden ver-dacht maken . . . . . . . • • . . 52Da Costa aan het schrijven van zijn gedicht: „Na vijf en twintigjaren, een lied in 1840" • • • • • • • • 53Bij het terugzenden van Da Costa's „Na vijf en twintig jaren" 54

63

Bladz.Moet Da Costa zijn vers voordragen? . . 54De avond bij Pierson . . . . . . . . 55De Clercqs veranderde opinie over Da Costa's gedicht . 55Da Costa ziet zijn vers als eene verkondiging en belijdenis . 56

1841 Het Huis Lcruernesse . . 56Naar den mensch alles pijnlijk en toch blijft het: Geloofalleenlijk . . . . 56Satan en de wetenschap . 57Brand . . . . 57De Clercq geridderd . 57Avondmaal 57God is Liefde. 58Truitje Toussaint . . . . . . . . • • 58Onderscheid maken tusschen den wenk van boven en invalvan menschen . . 58

1842 Potgieter . . . . . . . . . 59Het zuiver fijn goud is niet voor deze bedeeling . 59

1843 De Groninger richting . 59Arminianisme . . . . . 59De uitvinding der boekdrukkunst . 60Een preek van Nicolaas Beets . • 60

1844 Na den dood van Mevrouw Suze van Hall—van Schermbeek . 60

64

MET EEN BOEKSKE IN EEN HOEKSKE

0C3

00mÓzDZ

mrrO

UITGAVE EN DRUK VAN BOSCH & KEUNING N.V. TE BAARN • LIBELLEN-SERIE Nr. 314-315