Lessuggesties MB en BB - CNME de Groenling · Zaden ontkiemen overigens niet zomaar. Daarvoor zijn...
Transcript of Lessuggesties MB en BB - CNME de Groenling · Zaden ontkiemen overigens niet zomaar. Daarvoor zijn...
1
Lessuggesties MB en BB
2
Inleiding
Planten laten soms op de meest ingenieuze manieren hun zaden
“op reis gaan”.
Voor leerlingen is dit dus ook een dankbaar onderwerp voor een of meer
boeiende lessen, vooral als u de kinderen zelfontdekkend bezig kan laten zijn
met zaden en vruchten.
Veel zaden lenen zich uitstekend voor kleine experimentjes. U moet dan wel
de beschikking hebben over een flinke hoeveelheid zaden en vruchten, die u
samen met de kinderen buiten kunt verzamelen.
In de herfst gebeurt erg veel. Dieren en planten bereiden zich voor op de
winter. Bomen en struiken laten hun bladeren vallen, eenjarige planten
sterven en vaste planten laten hun bovengrondse delen afsterven.
Bomen en planten gaan een overdaad aan zaden en vruchten vormen.
Het zaad geeft veel planten een mogelijkheid tot overwinteren, want
zaden bevatten zeer weinig water en een hoog gehalte aan
voedingsstoffen. De stofwisseling staat praktisch stil en de kans op bevriezing is
tot een minimum beperkt. Een zaadje is dus een prima
overwinteringmiddel.
3
Zaden en vruchten
We moeten goed onderscheid maken tussen zaden en vruchten. Zaden
zitten verpakt in vruchten. Soms is dat heel duidelijk, zoals bij appels of
pruimen, maar bijvoorbeeld bij granen is dat al veel minder duidelijk.
Vruchten zijn eigenlijk uitgegroeide vruchtbeginsels.
Om dit goed te begrijpen moeten we eerst iets uitleggen over bloemen en
bestuiving.
Veel bloemen hebben naast een aantal mooi gekleurde kroonblaadjes en
onopvallende kelkblaadjes ook een aantal meeldraden en één of meer
stampers. De meeldraden bevatten stuifmeel, het mannelijk deel van de
bloem, en de stamper is het vrouwelijke deel.
Onderaan de stamper zit vaak als een verdikking het vruchtbeginsel. Als nu
door de wind of een insect stuifmeelkorrels van een andere bloem op die
stamper komt, groeit er een buisje door de stamper naar beneden naar het
vruchtbeginsel. In dit vruchtbeginsel kunnen dan de zaadknoppen en de
stuifmeelkorrels versmelten. Dit heet bevruchting. Daarna groeit het
vruchtbeginsel uit tot een vrucht en de zaadknoppen rijpen tot zaden.
Er zijn planten, waarvan de vruchten maar één zaadje bevatten en planten
met meerzadige vruchten, soms wel honderden zaden in een vrucht. De
reuzenpompoen is een voorbeeld van een vrucht met veel zaden. Soms
zitten de zaden in vlezige vruchten, soms is de vruchtwand droog, hard en
vliezig. Enkele voorbeelden van vlezige vruchten zijn:
- Appels, peren, sinaasappelen. Dit zijn meerzadige pitvruchten.
- Kersen, pruimen, perziken. Dit zijn eenzadige vruchten, ook wel steenvruchten
genoemd.
- Aalbes, lijsterbes, druif, tomaat. Dit zijn besvruchten, de zaden liggen verspreid in
het vruchtvlees.
Enkele voorbeelden van droge vruchten zijn:
- Eikels, kastanjes, zonnebloempit, esdoorn. Deze dopvruchten bevatten maar één
zaad.
- Pinda, bruine en witte bonen, doperwten. Dit zijn peulvruchten en ze bevatten
meer zaden.
Graankorrels. Hier is de zaadhuid vergroeid met de vruchtwand. In de
graanvrucht zit ook maar één zaadje.
4
Zaden nader bekeken
Zaden zelf zijn in het algemeen bescheiden van formaat. Een uitzondering
hierop vormt de kokosnoot. Zaden zijn meestal donker van kleur, maar ze
kunnen evengoed wit, geel, fel rood of nog andere kleuren hebben.
Het is echter de grillige vormenrijkdom, die nog meer boeit dan de bloemen
waaruit ze zijn voortgekomen: zaaddozen, bloeistengels, met en zonder
uitsteeksels, glad, behaard, kleverig of met schubben.
De inhoud van het zaadje bestaat
uit het toekomstig plantje, de kiem,
en het reservevoedsel, kiemwit.
Soms zitten er ook nog remstoffen,
blastocoline genoemd, in de zaden.
Deze voorkomen dat het zaad
direct bij rijpheid (eventueel al in de
vrucht) ontkiemt. Dit is bijvoorbeeld
het geval met tomaten. Als je deze
zaden wilt laten kiemen, dan moet
je ze eerst goed van het vruchtvlees
ontdoen.
Zaden ontkiemen overigens niet zomaar. Daarvoor zijn een aantal factoren
noodzakelijk:
- Een bepaalde temperatuur.
In dit verband kent elke plantensoort weer een ander minimum en
maximum, waarbij kieming kan plaatsvinden.
- Water.
Dit is een van de belangrijkste factoren voor het op gang brengen van het
kiemingsproces. Voorwaarde is wel dat het water door de zaadhuid heen
het zaad kan binnendringen. De zaadhuid moet dus eerst door
bijvoorbeeld vertering lek worden. Water maakt ook het kiemwit oplosbaar,
en als zodanig zorgt het voor het vervoer hiervan naar het plantje.
- Zuurstof.
Het gebrek aan zuurstof kan soms de reden zijn dat zaad niet tot
ontkieming komt (te diep zaaien in natte grond).
- Licht.
Normaal speelt licht op het kiemingsproces geen doorslaggevende rol,
maar voor sommige zaden is het noodzakelijk. Bijvoorbeeld voor de berk
en tuinmelde, dat zijn echte “lichtkiemers”. In zaden zitten ook vaak
oliehoudende stoffen, die het mogelijk maken dat zaden lange tijd inactief
in de bodem kunnen overleven. Zo vond men in Egyptische piramiden
eeuwenoude zaden, die nog kiemkracht hadden.
5
Zaadverspreiding
Zaden dienen als voortplantingsmiddel en als overwinteringorgaan. En omdat
er nogal wat zaden niet tot ontkieming komen of verloren gaan, produceren
de planten veel zaden. Door nu ervoor te zorgen dat deze zaden verspreid
worden, kan de plant zijn verspreidingsgebied uitbreiden. Immers in de natuur
is de regel, dat iedere soort streeft naar een maximale uitbreiding van het
aantal. Dit maximale aantal wordt bepaald door gunstige en ongunstige
factoren. Zaden kunnen niet overal kiemen, daarom worden er veel
geproduceerd. Er is een bekende wet, die zegt: “Alles is overal, maar het
milieu selecteert.”
Alleen al voor de voortplanting is het echter ook noodzakelijk dat de plant zijn
zaden wegstuurt. In het algemeen mogen we zeggen, dat het voor het
zaadje (en het kiemplantje) niet bepaald voordelig is om onder de
moederplant terecht te komen. Daar wordt immers veel licht, water en
voedsel door de moederplant gebruikt. De jonge kiemplantjes zouden
verstikken. Naast deze concurrentie is er nog een reden: de extra
kwetsbaarheid. Als er iets gebeurt, waardoor alle planten op die plek
doodgaan, dan blijft er geen enkel exemplaar over, niet alleen de
moederplant maar ook alle nakomelingen zijn dan verdwenen.
6
Verspreiding door de wind
De wind kan zeer goed helpen bij de verspreiding, maar dan moet het
zaadje erg klein en licht zijn of voorzien zijn van een of ander zweeftoestel.
Enkele voorbeelden van planten met stofkleine zaden zijn: het stofzaad
(dit weegt 0,0000003 gram!), roodbladig wintergroen en orchideeën (hiervan
gaan er ook wel miljoenen zaadjes in één gram).
Wat zwaarder, maar toch nog stoffijn zijn papaver, vingerhoedskruid en
toorts. Deze zaadjes zitten in zaaddoosjes. Deze doosjes zitten op
veerkrachtige stelen. Als nu deze stelen door een windvlaag worden
gebogen en even later terugveert, worden de zaden uit de doos geslingerd.
Sommige zaden hebben een prachtige bolvorm, zoals die van de kruisdistel.
Hierdoor kunnen ze bij weinig wind al wegrollen, totdat een of ander obstakel
hun weg blokkeert.
Sommige zaden zijn voorzien van zaad- of vruchtpluis. Een bekend voorbeeld
is de paardenbloem. Als de bloem uitgebloeid is vormt hij een mooie bol van
pluisjes. Als je goed kijkt zie je dat aan elk zaadje een parachuutje vastzit en
dit parachuutje kan zich ook verankeren, het zaadje is namelijk bezet met
weerhaakjes. Zo’n zaadje kan tientallen kilometers weggewaaid worden en
overal terecht komen. Paardenbloemen kunnen ontkiemen op muren, op de
daken van flatgebouwen, in geknotte bomen.
Niet alleen de wind zorgt voor de verspreiding, maar ook de warme lucht, de
thermiek, helpt daarbij. Zodra een pluisje in een opstijgende warme
luchtstroom komt vliegt het omhoog. Enkele andere planten met
parachuutjes zijn: wilgenroosjes, distels, wilgen en populieren.
Planten die zaden met vruchtpluis produceren blijken bij nadere bestudering
vaak enorme hoeveelheden zaad te maken. Er gaan waarschijnlijk op deze
manier veel zaden verloren. Om even een indruk te geven: een populier kan
soms wel 28.000.000 zaden produceren!
Zwaardere zaden moeten zich door andere zweeftoestellen laten vervoeren,
zoals esdoorn, iep, berk, es, den, spar en lariks en nog veel meer. Deze zaden
of vruchten zijn voorzien van een min of meer stevig vlies, een vleugel.
Net als bij de zaden met pluis, zien we ook hier dat de zaden pas van de
boom loslaten als het droog weer is. Dennenkegels bijvoorbeeld gaan bij
droog weer open en bij nat weer sluiten zij zich weer. De zaden vallen vaak
spiraalvormig naar beneden. Dit is goed te zien bij zaden van de den en spar.
We hebben het nu gehad over zaden en vruchten die zich door de wind
laten wegblazen. Er zijn zelfs hele planten die zich door de wind laten
opjagen. Een bekend voorbeeld is de uitheemse tumbleweed, dat zich als
een bol laat wegrollen. In Nederland kennen we ook zo’n plant: het
loogkruid. Deze plant met zijn priemvormige blaadjes rolt in zijn geheel langs
de duinhellingen, daarbij voortgestuwd door de wind en intussen zijn zaadjes
rondstrooiend.
7
Verspreiding door water
Planten die aan de slootkant staan, vertrouwen hun zaden toe aan het
water. Meestal zijn hun zaden of vruchten oliehoudend, zodat ze op het
water blijven drijven. Ook zijn er zaden met luchtholten, waarmee hetzelfde
resultaat wordt bereikt.
De gele lis daarentegen verpakt zijn zaden in
kleine damschijfjes, die door hun kurklaag
zeer lang kunnen drijven. Pas als dat
kurkwandje na maanden verteerd is, zinkt
het zaadje.
Uit de bloem van de waterlelie ontstaat een bolronde vrucht, waarin een
slijmerige massa zit met daarin de zaden. Als de vrucht rijp is buigt hij zich,
zodat hij onder water komt. De vruchtwand gaat rotten, het slijm zwelt op en
de vrucht wordt nu een slijmprop, waaruit de zaden kunnen vrijkomen. Deze
zaden blijven dan weer drijven, net zolang tot de zaadwand vergaan is.
Door het stromend water kunnen al deze drijvende zaden over grote
afstanden vervoerd worden. Langs onze grote rivieren komen veel
plantensoorten voor die eigenlijk in de bergen
thuishoren.
Van de kokosnoot is bekend dat deze honderden
kilometers kan drijven, alvorens te stranden en
ontkiemen. De kokosnoot kan drijven doordat de
vezelige bolster veel lucht bevat.
8
Verspreiding door de plant zelf
Er zijn nogal wat planten die zelf voor de
verspreiding van hun zaden zorgen. Ze
doen het ook op verschillende manieren.
De reuzen- of springbalsemien, die we in
veel tuinen tegenkomen is een prachtig
voorbeeld. De zaden zitten hier in een
doosje, dat als slingerwerktuig dienst doet,
zodra je de rijpe zaaddoos even aanraakt.
Varianten op dit foefje komen voor bij het
robertskruid, de zachte ooievaarsbek en
het groot en klein springzaad.
Bij het viooltje gaan eerst de kleppen open. Pas als de stelen waaraan de
zaden vastzitten zijn uitgedroogd, springen de zaden weg.
Als je een krant over de afgeplukte vruchten legt kun je het tikken van de
zaden tegen het papier horen.
Zo springen ook de rijpe peulen van brem en lupine bij droog weer duidelijk
hoorbaar open. Op warme dagen kan men bremstruiken zelfs horen
knetteren alsof ze in brand staan. Dit heeft te maken met de relatieve
vochtigheid van de lucht en die in het plantenweefsel.
Bij droog weer kan er verdamping optreden van waterdamp uit het
plantenweefsel. Hierdoor ontstaat er een zekere druk, die zich op een
bepaald moment zal ontladen.
De spuitkomkommer uit zuidelijker streken, verzamelt in zijn pompoenachtige
vrucht een sap met daarin zaden, net zolang tot er een zekere druk is bereikt.
Wanneer de vrucht op de grond valt, spuiten de zaden er met kracht uit.
9
Verspreiding door dieren
Deze manier van verspreiding is misschien wel het meest interessant en
indrukwekkend. Er zijn allerlei aanpassingen van planten aan deze wijze van
transport, noem het liften en ook allerlei dieren doen mee aan dit transport.
We zullen een paar diergroepen opnoemen.
Vogels
Dit zijn verreweg de meest effectieve zaadverspreiders. De zaden worden
incidenteel wel eens verspreid doordat zij met haakjes of kleefstoffen aan de
vogel blijven vastzitten, aan poten, snavel of verenkleed.
We kunnen dit zien bij de kleverige, op het water drijvende zaden van de
waterlelie.
De meest bekende wijze waarop
vogels de zaden verspreiden is wel
door ze op te eten en weer uit te
poepen. Soms slikken ze zaden en
vruchten in hun geheel in, maar het
komt ook voor dat ze alleen het
vruchtvlees eten en de zaden
afvegen. Dit laatste gebeurt bij de
maretak of vogellijm om verspreiding
van nog onrijpe zaden te voorkomen,
zijn ze groen en onopvallend gekleurd en niet lekker. Rijpe zaden lokken de
vogels met hun opvallende kleuren: roze, rood, oranje, geel, wit, blauw,
purper of zelfs zwart.
Het vruchtvlees verteert en de zaden of pitten worden onverteerd, maar
vaak wel al een beetje door het maagzuur bewerkt, uitgepoept. Het wordt
dus als het ware compleet met mest uitgezaaid. De zaden zullen op deze
wijze beter kiemen, niet alleen door de aantasting van de zaadhuid, maar
ook doordat de remstoffen zijn afgebroken. Een goed voorbeeld is het
fonteinkruid, van de zaden die door watervogels waren uitgepoept
ontkiemde 60%, tegen 1% van de zaden die niet waren uitgepoept.
Vogels moeten erg veel bessen eten, want de voedingswaarde van bessen is
haast nihil. Hoe meer bessen ze eten, hoe meer zaden verspreid kunnen
worden.
Ook andere dieren eten bessen, zoals dassen en vossen. Er zijn ook vogels die
droge zaden eten. Bijvoorbeeld zijn de sijsjes en de elzenproppen, de slordige
kruisbek in de sparren en de Gaai met eikels of beukennootjes. Deze laatste
kan wel acht eikels in zijn keel stoppen en deze dan stuk voor stuk in de grond
verstoppen. Vaak vergeet hij dan later waar hij zijn wintervoorraad gelaten
heeft. Deze zaden kunnen dan weer in het voorjaar ontkiemen.
10
Zoogdieren Ook zij dragen hun steentje bij tot de verspreiding van zaden. Net als de
Gaai, leggen ook eekhoorntjes, hamsters en muizen wintervoorraden aan en
een deel wordt niet teruggevonden.
Daarnaast zijn er planten die handig gebruik maken van de harige vachten
van zoogdieren, zij vormen zaden en vruchten met haakjes en haren, zodat
ze in de vacht blijven hangen en gratis kunnen meereizen. Van zaden met
weerhaken zijn vooral het kleefkruid, heksenkruid en nagelkruid bekent. En de
klis die bijvoorbeeld in de vacht van het konijn blijft hangen.
Insecten
We hebben tot nu toe de grotere dieren genoemd als transporteur voor
zaden, maar ook veel kleine dieren helpen eraan mee. Denk maar aan
mieren. Zij verspreiden de zaden van het viooltje, stinkende gouwe,
vogelmelk en bosanemoon. De mieren komen namelijk af op het lekkere
aanhangseltje aan de zaden, het mierenbroodje genoemd. Dit bevat vet of
suiker.
Aasvliegen verspreiden op hun beurt de sporen van de grote stinkzwam. Met
het sporenslijm komen de sporen in het darmkanaal en worden dus weer
uitgepoept.
Verspreiding door de mens
Niet alleen opzettelijk, maar ook onopzettelijk verspreiden mensen zaden.
Veel van onze eigen akkeronkruiden, zoals duizendknoop, melde en
weegbree hebben we met de eerste landbouw ingevoerd.
Bij internationale havens komen ook relatief veel plantensoorten voor. De
zaden van deze planten zijn met het handelsverkeer meegekomen. Zo is de
weegbree uit Europa weer naar Amerika overgebracht en groeide daar
“in het voetspoor van de blanke”.
Heel vaak blijven er ook zaden kleven aan onze kleren.
11
Overzicht van verspreidingsmanieren van zaden en vruchten.
Windverspreiding
- Parachute met steel (paardenbloem of bosrank)
- Parachute zonder steel (distel)
- Zaadje met dubbele vleugels (berk)
- Zaadje met één vleugel (esdoorn)
Verspreiding door dieren
- Verzamelen, opeten en vergeten (eikels)
- Opeten en uitpoepen (lijsterbes)
- Zaden met weerhaakjes in de vacht (nagelkruid)
- Zaden met haren en stekels in de vacht (wilde peen of goudsbloem)
Verspreiding door de plant zelf
- Zaaddoosjes springen open (vlas of viooltje)
- Vruchten (peulen) krullen open (brem of wikke)
- Zaaddoosjes met deksel of poriën (bewegen heen en weer als
strooikokertjes - papaver of klaproos)
- Openspringend vruchtje met tussenschot, waarop zaden zitten
(judaspenning of witte krodde)
Verspreiding door het water
- Drijvende zaden (kurklaag - gele lis)
- Drijvende zaden (houtige laag - egelskop)
- Drijvende zaden en vruchten (elzenproppen)
- Drijfpluisjes (lisdodde)
Enkele planten
DE BOSRANK (Clematis vitalba)
De bosrank is een snel woekerende klimplant, die we in het wild vooral in Zuid
Limburg aantreffen, maar soms ook in de duinen. Daar zal hij dan meestal uit
tuinen afkomstig zijn, want de pluimachtige vruchten kunnen ver door de
wind worden meegevoerd.
De plant bloeit in juni - augustus met witte bloemen, maar is ook later
aantrekkelijk door zijn opvallende vruchtpluis.
NAGELKRUID (Geum urbanum)
Dit plantje groeit in de bossen en onder struiken. Het heeft een roodachtige
stengel, scherp ingesneden bladeren en kleine, gele sterbloempjes aan het
uiteinde van een lange kale bloemsteel.
Deze bloempjes ontwikkelen zich tot grappige behaarde vruchthoofdjes,
waarvan de angeltjes alle kanten uitsteken om zich ergens aan vast te
haken. De naam nagelkruid heeft betrekking op de naar kruidnagel
geurende wortel.
12
WILDE PEEN (Daucus carotus)
Aan de bloeiwijze van de wilde peen is te zien dat hij tot de familie van de
schermbloemigen behoort. Het scherm staat wijd uit tijdens de bloei. Daarna
trekt het zich meer samen.
De afzonderlijke vruchtjes hebben vele kleine stekels, waarmee ze aan de
vacht of aan het verenkleed van dieren kunnen blijven zitten.
De wilde peen is tweejarig, d.w.z. dat hij in het eerste jaar een rozet maakt
maar pas in het tweede jaar gaat bloeien.
N.B. Het peenzaad, dat als zaaigoed wordt verkocht, is bewerkt: de haakjes
zijn er af gewreven.
HEGGEWIKKE (Vicea sepium)
Dit plantje is familie van de veel bekendere vogelwikke. Het is een rankend
klimplantje, dat we vooral aantreffen in grasland, langs wegbermen en onder
struikgewas, veelal kruipt het over de grond. Het bloeit van mei tot augustus
met flets paarse bloemen, iets groter dan die van de vogelwikke, maar die
laatste heeft grotere bloemtrossen.
Na de bloei draagt ze vrij grote, zwarte peulen met daarin de zaden. Deze
peulen krullen om bij droog, warm weer zodra ze rijp zijn, zodat de zaadjes
eruit vallen.
WITTE KRODDE (Thlaspi arveuse)
Deze eenjarige plant komt algemeen voor in heel Europa van Spitsbergen tot
aan de Middellandse Zee en zelfs in grote delen van Azië. Ze groeit op
vruchtbare, voedselrijke grond (akkers, tuinen).
Ze bloeit van april tot juni met kleine, nietige witte bloempjes en onmiddellijk
na de bloei ontstaan de ronde, platte op muntjes lijkende vruchten.
Het witte in de plantennaam duidt op de bloemkleur. Krodde is een oud
woord voor hinder: de plant werd als een hinderlijk akker onkruid beschouwd.
GELE LIS (Iris pseudacoris L)
De Gele Lis is een van de vele irissoorten. In de zomer kunnen we de gele
bloemen veel langs en in de sloot vinden. In ieder vakje van de driehokkige
vruchtdoos van de gele lis zit een groot aantal zaden. Deze zaden zijn
omgeven door een kurkwandje, het zwemvest. Soms pas na maanden
verteert de kurkhuid en zinkt het zaad een flink eind verwijderd van de
moederplant.
GROTE EGELSKOP (Sparganium erectum)
De grote Egelskop groeit overals langs waterkanten, maar is niet zo
algemeen. Zij bloeit van juni tot in de herfst met kleine groene bloempjes die
dicht bij elkaar in bolvormige bloemhoofdjes staan. Aan het eind van de
zomer zijn de onderste bloemhoofdjes stekelige groene vruchtbollen
geworden, waaraan de plant zijn naam dankt.
13
Lessuggesties
Inleiding
Het thema “zaadverspreiding” past in een groter thema HERFST.
In onderstaand schema zijn enkele relaties van zaadverspreiding met andere
onderwerpen aangegeven.
Hoe te beginnen
Misschien komen er kinderen in de klas met de bekende helikoptertjes of
kastanjes of andere zaden en vruchten. Dan is dat een aanleiding om een les
over zaadverspreiding te beginnen.
U kunt echter ook zelf met materiaal aankomen en al vast een ontdektafel in
de klas inrichten om uw leerlingen te stimuleren nog meer zaden en vruchten
te verzamelen. Heel leuk is het ook om na een inleidend gesprekje samen
met de kinderen op pad te gaan in het park en zaden en vruchten te gaan
verzamelen. Als de kinderen straks met zaden gaan werken dan hebben ze
zaden nodig, geen handjevol, maar hopen en van verschillende vruchten.
Zaden zitten doorgaans in vruchten, dus moet er gezocht worden naar
vruchten en zaden. Geef de kinderen de opdracht om minstens met tien
verschillende vruchten en zaden terug te komen. Spoor ze aan om de hele
vrucht, hard of zacht, bol of peul mee te nemen.
HERFST
Dieren en
winterslaap (wintervoorraad)
Vogeltrek
Zaadverspreiding
Voortplanting
Bouw van planten
Vruchten en granen
Voedsel voor de mens
Voedsel in de derde wereld
14
Ordenen en tellen
Terug in de klas kunnen we de vruchten en zaden laten ordenen en
rubriceren. Bijvoorbeeld grote en kleine vruchten en zaden, verschillende
kleuren.
Er zullen ook rubrieken ontstaan van bijvoorbeeld zaden met pluis of met
haakjes.
Een nuttige gerichte opdracht hiertoe is:
- Verdeel je vruchten en zaden in twee groepen.
Waarom verdeel je ze zo?
- Verdeel die twee groepen nu wéér ieder in twee groepen.
- En weer. En weer. En nog eens.
Net zo lang tot er niets meer te verdelen is. En telkens vragen: waarom
verdeel je ze zo?
Deze classificatie is een zeer nuttige bezigheid: de leerlingen leren bewuste
beslissingen te nemen op grond van waarneembare eigenschappen van de
vruchten en zaden.
Daarna kunnen de leerlingen de verschillende rubriekjes beschrijven en
wellicht determineren of identificeren.
De vraag daarna is: hoe zitten de zaden in de vruchten.
Zitten ze vast en hoe en waarmee?
Hoeveel zaden zitten er in een vrucht? Soms maar één en soms heel veel. Kun
je de zaden altijd tellen?
Bevat iedere vrucht hetzelfde aantal zaden?
Deze vraag kan leiden tot een interessant onderzoek.
De kinderen kunnen van eenzelfde plant, struik of boom een aantal vruchten
plukken, deze openpeuteren en het aantal zaden nauwkeurig tellen. Deze
vruchten kunnen dan op de tafel worden gearrangeerd volgens het aantal
zaden dat erin wordt gevonden.
15
Het patroon dat hier zichtbaar wordt is in de natuurwetenschap een heel
bekend beeld: de natuurlijke verdeling van …..
Bijvoorbeeld het aantal erwten per peul. Het meest voorkomende ligt rond
het midden.
Een dergelijke rangschikking kan leiden tot het tekenen van grafiekjes.
Ieder hokje stelt een peul voor.
Het leuke, en leerzame, van grafieken is dat ze onzichtbare nummers
zichtbaar maken. Ze maken het makkelijk nieuwe vragen te beantwoorden.
- Welk aantal erwten per peul komt het meest voor?
- Moet je dan alle erwten in alle peulen tellen?
- Hoe weet je dat dan?
Het denkproces komt op gang
Door het tellen van de zaadjes, bijvoorbeeld van de zaadjes van een
berkenvruchtje, krijgen de kinderen ook een indruk van de enorme
hoeveelheid zaden, die door planten, struiken en bomen wordt
geproduceerd.
Kernvragen bij dit tellen van zaden in vruchten zijn:
- Waarom maakt een boom, struik of plant zoveel zaden?
- Hoe worden ze verspreid (en waarom)?
In een klassengesprek kun u dan aan de orde stellen:
- Wat zou er gebeuren als die enorme hoeveelheid zaden onder de boom of
plant zou vallen.
Zou alles kunnen ontkiemen en opgroeien?
- Wat moet er dus met die zaden gebeuren?
- Zullen alle zaden wel ontkiemen of gaat er ook wat verloren?
16
Weer naar buiten
U kunt nu een buitenles geven.
Om nog eens buiten te ervaren hoeveel vruchten en zaden gevormd
worden. En als introductie of verwerking van de bespreking van de
verspreiding van vruchten en zaden.
Als u een route gaat uitstippelen, let dan op:
- makkelijk bereikbare vruchtdragende bomen en struiken.
- variatie in soorten en verspreidingsmogelijkheden. Staan er bijvoorbeeld
eikenbomen, berken, vuurdoorns, brem, lijsterbessen, distels, springbalsem,
esdoorns, gele lissen, etc.
U kunt deze buitenles vóór de bespreking van de verspreiding, maar ook erna
geven. Als u het ervoor doet, kunt u materiaal verzamelen.
Zet in de omgeving van de school een route uit, teken de route desnoods op
een kaartje. Laat de kinderen uitzoeken of er planten en bomen zijn die hun
zaden door de wind laten verspreiden of als er water in de buurt is, wat er
gebeurt met de pluizige vruchten, als die in het water terecht komen.
Laat ze heel stil bij een bessenstruik zitten: komen er vogels? Halen ze de
bessen van de struik of eten ze bessen die op de grond liggen? Zijn er ook
struiken met bessen die nooit door vogels worden bezocht? Hoe komt dat?
Er zijn ook planten die hun vruchten wegslingeren. Groeien er in de wijk
misschien springbalsemien?
Als de kinderen de vruchtjes aanraken worden de zaden weggeslingerd.
Experimenteren met zaden en vruchten
Wie heeft er niet ooit, zeker de eerste keer, gegriezeld bij het vastpakken van
een balsemienvruchtje, dat dan plotseling opensprong en kleine tentakeltjes
om je vinger draaide? Na het eerste griezeltje is dit een pracht introductie tot
de vele wijzen waarop zaden zich verspreiden.
- Wat gebeurde er eigenlijk? Probeer het nog maar eens en goed kijken.
- Wat gebeurt er nou precies met het vruchtje en wat met de zaadjes?
- Hoe komt het dat het vruchtje openspringt?
- Zou je manier kunnen bedenken om de vruchtjes open te laten springen
zonder ze aan te raken?
- Kijk eens of de vruchtjes ook vanzelf openspringen.
- Kun je ook meten hoever de zaadjes wegspringen?
U kunt in de klas enkele takken balsemien in een pot met water zetten op een
groot stuk papier, waarop concentrische cirkels zijn
getekend. Laat de pot een nacht staan of een weekend en
laat daarna nauwkeurig bekijken wat er gebeurd is.
- Hoeveel vruchtjes zijn opengesprongen?
- Wat is er met de zaadjes gebeurd?
- Hoever zijn ze weggegooid?
- Zijn alle zaadjes uit de vruchtjes gesprongen?
- Zijn alle vruchtjes open gesprongen?
17
Ook met andere zaden valt van alles te doen.
- Helikoptertjes (esdoornvruchtjes) laten vliegen. Knip van een
vruchtje de vleugel en van het andere vruchtje niet en gooi nu
beide vruchten omhoog. Wat gebeurt er?
Blazen tegen een paardenbloempluizenbol.
- In één keer helemaal kaal blazen.
- Hoever kun je ze blazen?
- Hoelang blijven ze in de lucht?
- Kun je een pluisje in de lucht houden?
- Blijven ze ook zweven als ze nat zijn?
- Blijven ze dan wel drijven?
Met een ballonpompje kunnen allerlei windzaden met verschillende
windsnelheden worden uitgetest.
Peulen kunnen, al bijna droog, op een warm kookplaatje door kunstmatige
rijping openspringen.
Neem hiervoor niet te grote peulen.
Zeer geschikt zijn peulen van de brem.
Drijvende zaden kunnen worden uitgetest.
Hoelang blijven deze zaden drijven?
Probeer eens gewone en gepelde zaden van de gele lis te laten drijven.
Met azijn of sterk verdunde zoutzuur of met een stukje schuurpapier kunnen
kinderen zelf ontdekken hoe de vogelmaag invloed kan uitoefenen op de
kieming van dikwandige zaden. Bijvoorbeeld kersenpitten.
Verschillende hakende zaden, zoals kleefkruid, klis, nagelkruid,
tandzaad, goudsbloem, wilde peen enz., kunt u laten
uitproberen op verschillende kleding, wol, nylon, katoen.
Zaden en vruchten bevatten vaak remstoffen om te voorkomen dat de
zaden voor of in de winter ontkiemen en dan door de kou weer afsterven.
Vooral tomaten hebben remstoffen.
U kunt deze remstoffen aantonen door bijvoorbeeld tuinkerszaden op schoon
en op in tomatensap gedrenkt filtreerpapier te zaaien.
Laat kinderen met behulp van een papaverbol
metingen doen over de strooiafstand van deze zaden.
Zet de papaver ergens in vast, buig de stengel
langzaam en laat hem plotseling los.
18
Het gerichte doen, en vooral het goed observeren van de verschillende
soorten zaad of vrucht, samen met het zorgvuldig uitvoeren van eenvoudige
“gebeurt er als …” experimenten, vormen de vereiste basis van ervaring die
verder begrip mogelijk maakt en zonder welke elke informatie of uitleg
betekenisloos, en dus zinloos zou blijven.
De basis van de opgedane ervaringen kunnen de kinderen door
(kring)gesprek, door lezen en opzoeken, door wat instructie van de
leerkracht, beginnen na te denken over bijvoorbeeld: structuur en functie van
zaden en hun verspreidingswijzen.
Verwerking en afsluiting
Als afsluiting kunt u de kinderen eens in de schooltuin laten kijken of er
toevallig plantjes zijn (onkruid).
Laat ze ontdekken welke zaden na een wandeling door een park in de aarde
aan de schoenzolen vastzitten. Schraap de aarde van de schoenen in een
bak met vochtige bladaarde en kijk of er na verloop van tijd plantjes
opkomen.
Kijk eens uitgebreider naar zweven en vliegen. Wat is thermiek en wat is de
invloed daarvan op de verspreiding. Vergelijk de bouw van zaden met
menselijke bouwsels: parachute, zweefvliegtuig, helikopter.
Verder kunt u met de kinderen:
- Zaden zaaien.
- Rammelaars maken van verschillende zaden.
- Een zadenmozaïk maken in een kleiplaat met bijvoorbeeld vogelvoer.
- Een zadenmemoryspel maken.
- Kettingen rijgen van droge vruchten en zaden (harde zaden eerst een
nacht laten weken).
- Jam maken van bessen en rozenbottels.
- Ruimtelijke vormen maken van eikels, kastanjes enz.
- Stempelen met zaaddozen.
Kortom vele mogelijkheden om met zaadverspreiding zinvol bezig te zijn.
19
Vragen “Hoe planten reizen”
Je hebt nodig: een mes en een appel.
Een plant staat stevig op de grond; weet jij hoe?
___________________________________________________________________________
Zo’n plant staat daar soms jaren en groeit maar door. Al die tijd haalt die
plant voedsel uit de grond. Dit voedsel kan ook op raken.
Thuis doe je dan wat _________________ bij de plant.
Behalve voedsel heeft de plant ook licht nodig om te groeien.
Kun jij nu twee redenen bedenken waarom het prettig is dat jonge planten
een eindje van de moederplanten vandaan gaan groeien?
1. _________________________________________________________________________
2. _________________________________________________________________________
Een jonge plant ontstaat uit ________________________________________________
Om jonge planten een eindje van de moederplant te laten groeien moet dus
___________________________________________________________________________
Over dit onderwerp gaat deze les.
Wanneer we het gaan hebben over zaadverspreiding moeten we eerst
weten waar we zaden bij een plant kunnen vinden.
Zaden hangen nooit los aan een plant, maar zitten altijd in een vrucht.
Bekijk de appel eens en streep door wat fout is.
- Een appel is een zaad.
- Een appel is een vrucht.
Hoeveel zaden zouden er in een appel zitten, denk je? ______________________
Snijdt de appel open en tel de zaden.
In mijn appel zitten _____ zaden.
Kun je in het hokje hiernaast een appelzaadje tekenen.
De appel mag je nu opeten.
20
Zaadverspreiding
We komen bij planten verschillende manieren van zaadverspreiding tegen.
1. Gewoon laten vallen.
Veel planten maken zoveel zaad dat de kans
dat er ééntje goed terecht komt erg groot is.
Ze hoeven dus niet extra hun best te doen om
op een goed plekje terecht te komen. Een
voorbeeld hiervan is de klaproos.
Teken in de vakjes hiernaast een vrucht met
een paar zaden na.
2. De plant slingert de zaden weg.
Bekijk de ooievaarsbekvrucht, vlasvrucht of
brempeul goed. Bij sommige vruchten zie je
dat de steeltjes waaraan de zaden vast
gezeten hebben omgekruld zijn. Dit omkrullen
gebeurt met zo’n kracht dat het zaad
weggeslingerd wordt.
Teken in het vakje hiernaast een
ooievaarsbekvrucht of brempeul.
3. De zaden worden meegevoerd door de wind.
Bekijk de zaden van de esdoorn, berk, distel en paardenbloem of
bosrank goed. Waarom zouden deze zaden zo goed door de wind
meegenomen worden?
Dit komt door _____________________________________________________________
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
4. De zaden worden meegevoerd door water.
Doe een paar zaadjes van de gele lis of egelskop in een
kopje water. Wat zie je?
Ik zie ______________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
In de tropen groeien veel kokospalmen op het strand. Kun jij bedenken hoe
dit komt?
___________________________________________________________________________
___________________________________________________________________________
21
5. De vruchten worden opgegeten door dieren en weer
uitgepoept.
Planten die hun zaden zo verspreiden hebben erg
lekkere vruchten, die door dieren gegeten worden. Deze
dieren poepen de zaden dan ergens anders weer uit. De
zaden ondervinden geen schade van de
spijsverteringssappen. Uit onderzoeken is gebleken dat
deze zaden het zelfs beter doen dan wanneer ze direct
gezaaid worden.
De zaden van de lijsterbes worden op deze manier
verspreid.
Kun jij bedenken door welke dieren dit gebeurt?
___________________________________________________________________________
6. De zaden worden verspreid via de vacht van dieren.
Bekijk de zaden van nagelkruid en wilde peen
Wat zie je aan deze zaden?
___________________________________________________________________________
Deze zaden blijven gemakkelijk in de vacht van dieren hangen en vallen er
ergens anders weer uit, bijvoorbeeld als het dier zich wast.
7. Verspreid door het verzamelen door dieren.
Sommige dieren leggen voedselvoorraden aan.
Een bekend voorbeeld zijn Gaaien, die eikelvoorraden aanleggen. Soms
worden niet alle voorraden opgegeten, misschien hadden ze te veel of
konden ze de eikels niet meer terugvinden.
Wat zou er kunnen gebeuren met deze “vergeten” zaden?
22
Van bloem tot vrucht
Je hebt nodig: een loep, een mes en plakband.
Uit een zaadje kan een nieuwe plant groeien met stengels, bladeren en ook
bloemen. Uit die bloemen groeien vruchten en daarin zitten weer zaadjes
(pitten).
1. Zoek in de tuin een plant met bloemen en zaden.
2. Weet je ook de naam?
Deze plant heet ___________________________________________________________
3. Hoeveel bloemen zitten er aan deze plant? ________________________________
4. Hoeveel vruchten zitten er aan deze plant? ________________________________
5. Pluk één bloem en één rijpe vrucht (of zaaddoos) en neem die mee naar
binnen.
6. Snij de bloem voorzichtig doormidden.
Doe het zo.
7. Teken wat je ziet in het vakje hiernaast.
8. Zet een pijltje bij het vruchtbeginsel.
9. Zie je ook al jonge zaadjes in het
vruchtbeginsel?
10. Snij nu het rijp geworden vruchtje of
zaaddoosje open.
11. Hoeveel zaadjes zie je?
12. Plak hiernaast een vruchthelft op.
13. Hoe zitten de zaadjes in de vrucht of
zaaddoos?
Los - naast elkaar - onder elkaar -
in het rond - aan het steeltje.
23
Vruchten en zaden van bomen
- Hieronder zie je een aantal bladeren en vruchten (zaden) afgebeeld van
bomen, die hier misschien in dit park of plantsoen voorkomen.
- Ga op zoek naar deze bomen en kijk of ze al vruchtjes hebben.
- Staan alle bomen er wel?
- Neem van elke boomsoort één vrucht mee.
24
Zaadjes op reis
- Zoek en verzamel een paar zaden of vruchten die er verschillend uitzien.
- Neem een zaadje en bekijk het goed.
- Hoe gaat dit zaadje op reis?
a. In de vacht van dieren. c. Door het water.
b. Opgegeten en weer uitgepoept. d. Door de lucht (en wind).
- Plak het zaadje of vruchtje hieronder op en zet in het juiste vakje een
kruisje.
- Weet je ook hoe het zaadje heet?
- Verzin anders een leuke naam.
Plak op Hoe gaat het zaadje op reis? (Kies 1 van de 4)
of teken Naam vacht uitgepoept water wind
25
De esdoorn
De gevleugelde vruchtjes van deze boom zijn beter bekend als “neusjes”.
Plak er maar een op je neus.
Liggen deze vruchtjes alleen onder de boom of ook verder weg?
___________________________________________________________________________
Gooi er een in de lucht en kijk hoe het valt.
Hoe bewegen de esdoornvruchten door de lucht?
___________________________________________________________________________
Haal nu van één vrucht het vleugeltje af en laat deze tegelijk met een vrucht
met wel een vleugeltje los.
Welke van de twee valt het eerst op de grond?
___________________________________________________________________________
Zouden alle esdoornzaadjes ook jonge boompjes worden? Ja / nee.
Waarom? _________________________________________________________________
Zie je in de buurt van de boom ook jonge esdoornplanten? Ja / nee.
26
Pittige bes
1. Ik noem je __________________
2. Voel aan de bes. Hij voelt _________________________
3. Bekijk de bes met een loep.
Teken de bes hiernaast heel erg groot.
4.
5. Maak je bes met je nagel of een mes open.
In de bes zitten ________________________________________
6. Tel de pitten van je bes. Ik tel er _________________
7. Bekijk een pit met een loep.
Teken een pit hiernaast heel erg groot.
Plak de pit ernaast.
plak hier
een bes
27
Op welke manieren worden zaadjes verspreid?
Je hebt nodig:
- Verschillende zaden
- Loep
- Weegschaaltje
- 5 Bakjes
- Lapje stof (harig)
1. Zet op de bakjes zoogdieren, wind, planten, water en vogels.
2. Leg je zaden op het “harige” lapje.
3. Zaden die blijven kleven doe je in het bakje zoogdieren.
4. Leg de overige zaden weer bij elkaar en blaas. De zaden
die wegwaaien doe je in het bakje wind.
5. Knijp in de zaden/vruchten.
Barsten ze open dan doe je ze in het
bakje planten.
6. Wat je over hebt ga je wegen.
Bekijk de zaden onder je loep.
Verdeel ze, als dat kan, over de bakjes water en vogels.
Vragen na het onderzoekje.
1. Heb je zaden overgehouden? Weet je ook hoe dat komt?
2. Waarom moeten de zaden, die aan het lapje blijven kleven, in het bakje
zoogdieren?
3. Hoe verspreidt de plant zijn zaden zelf?
4. Zien zaden, die door vogels worden gegeten, er anders
uit?
5. Welke zaden zijn lichter, zaden die door de wind vervoerd
worden of zaden die door het water vervoerd worden?
(Als je deze vraag moeilijk vind ga de zaden dan eens
wegen).