Lesbrief ‘Alles goed?’ - De Spraakversterker Alles goed - april 2018.pdf · Beluister het lied...
Transcript of Lesbrief ‘Alles goed?’ - De Spraakversterker Alles goed - april 2018.pdf · Beluister het lied...
Lesbrief ‘Alles goed?’
Alles goed is een voorstelling van Timo van den Heuvel – De Spraakversterker.
Voor meer informatie: www.despraakversterker.nl
1
Beste Lezer,
Voor u ligt een lesbrief rond het programma ‘Alles goed?’. Een taalvoorstelling die zich afspeelt in
een klein rondreizend theater.
Deze brief bestaat uit vier thema’s. Elk thema gaat in op een deel van de voorstelling en begint met
een korte toelichting plus een aantal vragen. Deze vragen variëren in niveau van A0 (op weg naar A1)
tot B1 en kunnen gebruikt worden in een gesprek ter voorbereiding of na afloop van de voorstelling.
Naast de vragen vindt u per thema ook een aantal opdrachten die u samen met uw cursisten kunt
behandelen. De oefeningen onder thema 1-3 kunnen zowel voor als na de voorstelling worden
behandeld. De oefeningen onder thema 4 alleen na de voorstelling.
Enkele opdrachten zullen voor NT2-docenten mogelijk qua opzet herkenbaar zijn. De opdrachten zijn
slechts een greep uit alles wat bedacht kan worden rond de voorstelling. Bij elke opdracht staat een
indicatie van het niveau.
Aan het eind van de lesbrief vindt u als bijlage pictogrammen met woorden die frequent in de
voorstelling gebruikt worden. Deze bijlage is bedoeld voor alfacursisten.
Uiteraard is het gebruik van dit materiaal optioneel. U kunt een selectie maken van wat voor uw
groep waardevol is.
Tot slot: net zoals het NT2-onderwijs is ook deze voorstelling continu in beweging. Deze lesbrief
wordt daarom regelmatig aangepast om de inhoud zo goed mogelijk aan te laten sluiten op de
voorstelling. De meest recente update kunt u vinden op de website.
Ik hoop dat uw cursisten samen met u zullen genieten van de voorstelling. Voor vragen of reacties
kunt u via e-mail contact met mij opnemen. Mijn e-mailadres is [email protected] .
Veel plezier toegewenst!
Timo van den Heuvel
2
Inhoud
Korte beschrijving van de voorstelling .................................................................................................... 3
Thema 1 – Welkom in het theater! ......................................................................................................... 4
A0-A1 Wie ben jij? ............................................................................................................................... 5
A2 Overeenkomsten ............................................................................................................................ 5
B1 Een e-mail sturen (1) ...................................................................................................................... 5
A0-A1 Wat zie ik? ................................................................................................................................ 5
A2 Ik zie wat jij niet ziet ....................................................................................................................... 5
A2-B1 Lied ‘Wie ben jij’ ....................................................................................................................... 6
Thema 2 - Alles goed? ............................................................................................................................. 7
A1-A2 Een gesprekje voeren ............................................................................................................... 7
A2 Waarom? ........................................................................................................................................ 8
A1 Liedjes ............................................................................................................................................ 8
A2-B1 Liedjes ....................................................................................................................................... 8
B1 Een e-mail sturen (2) ...................................................................................................................... 9
Thema 3 – Een koning in het theater .................................................................................................... 10
A0 Woorden bespreken .................................................................................................................... 10
A1 Beweegoefening; de koning zegt. ................................................................................................ 10
A1-A2 Associëren............................................................................................................................... 10
A2-B1 Als ik koning was… .................................................................................................................. 10
A2-B1 Lied ‘Jij bent een koning’ ........................................................................................................ 11
Thema 4 - Je mening geven ................................................................................................................... 12
A1-B1 Wat vond je er van? ................................................................................................................ 12
A0-A1 Woordweb .............................................................................................................................. 12
A2 Tegenovergestelden ..................................................................................................................... 12
A2 Je mening geven in hoofd- en bijzinnen ...................................................................................... 13
B1 Een e-mail sturen (3) .................................................................................................................... 13
Bijlage 1 – Picto’s en woorden voorstelling ‘Alles goed’. ...................................................................... 14
3
Korte beschrijving van de voorstelling N.B. Onderstaande beschrijving is bedoeld voor docenten als handvat bij de oefeningen die in deze
lesbrief besproken worden. De inhoud van de voorstelling hoeft niet gedetailleerd met de cursisten te
worden besproken, het verrassingseffect van de voorstelling zou dan weg zijn.
De voorstelling speelt zich af in theater ‘Alles goed’: een knus theater waar op het toneel een aantal
instrumenten en attributen staan. Er zijn twee spelers in het theater. Timo is een acteur die muziek
maakt en toneel speelt. Olle is een buikspreekpop die vanuit een ander land naar het theater is
gekomen.
Omdat Olle nog maar weinig Nederlands kent, begint Timo vandaag in het theater met Nederlandse
les. We gaan het hebben over ‘Alles goed?’: een vraag die vaak wordt gesteld als je elkaar opbelt of
tegenkomt. Al snel blijkt dat niet alles goed gaat. Olle kan de huur niet betalen en krijgt hoofdpijn van
de Nederlandse les. Om dit laatste op te lossen moeten we naar de dokter. Maar dan dient het
volgende probleem zich al aan. Olle kan niet naar de dokter omdat zijn fiets stuk is. Vervolgens is de
bus vol en Olle vindt het te koud in Nederland om het hele eind te gaan lopen.
Gelukkig is er nog wat oude kleding te vinden op het toneel. Als Olle die aan trekt lijkt hij opeens op
een koning. Hij mag gaan zitten op de mooiste stoel van het theater. Alles goed , zou je denken. Maar
Olle heeft nog steeds pijn. Niet alleen in zijn hoofd, hij heeft ondertussen zijn buik ook vol van
Nederlands. Hoe lossen we dat op?
4
Thema 1 – Welkom in het theater!
Je gaat naar een theater. Of misschien ben je al in het theater geweest. In het theater speelt een
artiest. Hij staat op het toneel. De artiest laat iets zien aan het publiek. Dit noem je een
voorstelling. De mensen in de zaal noem je het publiek. Zij kijken naar de voorstelling.
Wat zie je op het toneel?
Wat hoor je op het toneel?
Wat hoor je in de zaal?
De voorstelling die je gaat zien heet ‘Alles goed’. In deze voorstelling staat Timo op het toneel. Hij is
de artiest. Hij acteert, praat met een pop, zingt en maakt muziek. Hij stelt zich hieronder voor.
Hallo, mijn naam is Timo van den Heuvel. Ik ben geboren op 09 april 1975
in Sliedrecht, een plek in het midden van Nederland.
Tegenwoordig woon ik in het dorpje Heteren. Samen met mijn vrouw en
twee kinderen
Mijn beroep is artiest. Ik geef voorstellingen met muziek en theater.
Dit doe ik voor studenten die Nederlands leren, voor ouderen en voor
kinderen..
Vroeger heb ik een opleiding gevolgd tot leraar basisonderwijs.
Een paar jaar geleden heb ik een opleiding gevolgd om Nederlandse les te
kunnen geven. Pianospelen en het geven van voorstellingen vind ik het
leukst om te doen.
Wie ben jij?
Waar kom je vandaan?
Wat is je geboortedatum?
In welke plaats woon je?
Heb jij een beroep?
Wat vind je leuk om te doen?
Ben je al eens in het theater geweest?
Zo ja, wat heb je gezien/gehoord?
5
A0-A1 Wie ben jij? De docent verdeelt de groep in tweeën. In groep 1 krijgt elke cursist een letter, in groep 2 krijgt elke
cursist een cijfer. De letters en cijfers worden opgelezen.
Daarna zegt de docent ‘ik ben….’ Na het noemen van zijn/haar naam, noemt de docent een letter. De
cursist die deze letter heeft mag antwoorden pp de vraag ‘wie ben jij?’ De cursist zegt zijn/haar naam
(ik ben….) noemt een cijfer en vraagt ‘Wie ben jij?’
De volgende cursist doet hetzelfde maar noemt een letter, enzovoorts. In plaats van je naam kun je
deze oefening ook doen met bijvoorbeeld de kleur van je ogen, de kleur van je haar, enzovoorts.
Vervolg: De docent schrijft combinaties op het bord, bijvoorbeeld 1B, 2A, 3D. De cursisten met dit
letter en cijfer zoeken elkaar op, noemen hun naam ‘ik ben….’ en stellen de vraag ‘wie ben jij’ aan
elkaar.
A2 Overeenkomsten Laat cursisten in groepjes van vier zoeken naar dingen die ze gemeenschappelijk hebben. Wat is voor
iedereen hetzelfde? Gebruik de vragen hierboven en breid uit met vragen als: wat vind je lekker ,
wel/geen kinderen, enzovoorts. Kijk ook naar de verschillen. Sluit klassikaal af door de
overeenkomsten per groepje te bespreken.
A2-B1 Een e-mail sturen (1) Stuur een e-mail naar Timo. Stel jezelf daarin voor. Je kunt hiervoor de vragen aan het begin van dit
hoofdstuk gebruiken. N.B. Zie ook de laatste opdrachten van thema 2 en 4!
A0-A1 Wat zie ik? Op het toneel zie je verschillende dingen staan. Ook in de klas kun allerlei attributen bekijken en
omschrijven. Begin maar bij het bureau. Stel vragen en laat de cursisten in hele zinnen antwoorden.
Bijvoorbeeld:
Is dit een bureau? Ja, dit is een bureau.
Is het bureau groot? Ja, het bureau is groot.
Is het bureau klein? Nee, het bureau is niet klein . Het bureau is groot.
Enzovoorts.
A2-B1 Ik zie wat jij niet ziet De oefening hierboven kan ook gehouden worden in de vorm van het spel ‘Ik zie ik zie wat jij niet
ziet.’ De docent of een cursist neemt een attribuut in gedachten dat in het lokaal staat. De cursisten
mogen vragen stellen die te maken hebben met eigenschappen van het attribuut. De docent/cursist
antwoordt in hele zinnen. Kun je er op zitten. Ja, je kunt er op zitten. Kun je er op schrijven. Nee, je
kunt er niet op schrijven. Enzovoorts.
6
A2-B1 Lied ‘Wie ben jij’ Hieronder staat de tekst van het lied ‘wie ben jij’. Het lied gaat over het theater: wat zie je op het
toneel, wat hoor je het toneel. Wie is die pop die daar staat?
Sommige woorden zijn weggelaten. Op de site http://www.despraakversterker.nl/liedjes.html kun je
het lied beluisteren.
Luister het lied één keer helemaal.
Bekijk daarna de tekst hieronder.
Beluister het lied nogmaals en vul de weggelaten woorden in.
Las eventueel meerdere luisterrondes in.
Op het toneel, ______ ik zoveel, een _________, een instrument
Kijk daar staat een _______ _____ ______________ vertel me wie je bent.
Wie ben jij? En waar kom jij vandaan?
Speel je mee met mij, vertel aan mij je naam.
Wie ben jij?
Op het ________________, hoor ik zoveel
geluiden en _____________________
De _________ speelt zacht, een kuch een lach
___________ van het publiek.
Wie ben jij? ____ ________ ______ ______ ______________ ?
Speel je mee met mij, vertel aan mij je __________ , wie ben jij.
Wie ben jij? En waar kom jij vandaan?
_______ ____ _______ met mij, vertel aan mij je naam, wie ben jij. Wie ben jij.
7
Thema 2 - Alles goed?
De voorstelling gaat over ‘Alles goed’.
Als we in Nederland een vriend of familielid tegenkomen of opbellen zeggen we vaak ‘Hallo, hoe gaat
het? Alles goed?’ Meestal zegt de vriend of het familielid: ‘Ja, alles goed.’
Maar soms gaat niet alles goed. Het gaat bijvoorbeeld niet goed met je baan, met je gezondheid of
met je gezin. In de voorstelling gaat het met Olle ook niet goed. Timo zoekt naar een oplossing. Hij
kijkt hoe alles goed kan worden.
Hoe gaat het met jou? Alles goed?
Wat gaat er wel goed?
Wat gaat er niet goed?
Kan iemand je helpen?
(bij ja) Hoe?
(bij nee) Waarom niet?
Hoe vind je het om Nederlands te leren?
A1-A2 Een gesprekje voeren Gebruik bovenstaande zinnen die aansluiten bij het niveau van je groep om in tweetallen een
gesprekje te voeren. Zet de zinnen die passen bij het niveau van je groep op het bord.
Laat cursisten zoveel mogelijk in complete zinnen of uitdrukkingen antwoorden. Bijvoorbeeld:
Hallo, hoe gaat het? Alles goed?
Ja, alles gaat goed. Nee, het gaat niet goed.
Het gaat goed mijn gezondheid.
Het gaat niet goed met mijn studie.
8
A2 Waarom? Maak van elke twee zinnen één zin.
Gebruik het voegwoord omdat.
1. Het gaat niet goed met Olle.
2. Hij heeft pijn in zijn hoofd.
Gebruik het voegwoord want.
1. Olle heeft pijn in zijn hoofd.
2. Hij vindt Nederlands leren moeilijk.
Gebruik het voegwoord als.
1. Olle moet naar de dokter.
2. Hij is ziek.
A1 Liedjes In de voorstelling worden verschillende liedjes gezongen over dingen die niet goed gaan. Ze hebben
te maken met ziek zijn, een kapotte fiets, een volle bus en kou in Nederland. Voer een gesprekje met
cursisten over deze onderwerpen:
- Waar moet je naar toe als je erg ziek bent?
- Hoe ga jij op reis in Nederland? (bus, fiets, trein, auto)
- Wat doe je als de fiets stuk is?
- Wat doe je als de bus vol is?
- Wat doe je als de trein niet rijdt?
- Wat doe je als je het koud hebt?
De liedjes zijn te beluisteren via http://www.despraakversterker.nl/liedjes.html
A2-B1 Liedjes Onderstaande liedjes gaan over iets dat niet goed is. Je kunt met de cursisten één of meerdere van
deze liedjes beluisteren. Bespreek eerst in het kort waar het lied over gaat. Beluister daarna het lied
één keer. Bespreek daarna de vragen. Beluister daarna het lied nog één of meerdere keren. Bespreek
na afloop de antwoorden op de vragen.
Na afloop van de liedjes kun je met elkaar je eigen ervaringen met ziek zijn, reizen of het klimaat in
Nederland bespreken.
9
Ik ben zo ziek
1. Wat doet er zeer?
2. Wat wil hij niet meer?
3. Wat is er met zijn gezicht aan de hand?
4. Weet jij wat hij moet doen?
Mijn fiets is stuk
1. Wat is er aan de hand met de fiets?
2. Wat is er met het slot?
3. Waar is de sleutel?
4. Wat is er met de ketting?
5. Waarom kan de fiets niet rijden?
De bus is vol
1. Wat is er aan de hand met de bus?
2. Hoe kun je nog meer op reis?
3. Waarom kan de persoon in het lied niet met de trein?
4. Waarom niet met de auto?
5. Hoe ga jij op reis?
Het is zo koud
1. De persoon wil een warme jas?
2. Wat wil hij nog meer? Noem twee dingen.
A2-B1 Een e-mail sturen (2) Schrijf in de mail naar Timo kort hoe het gaat met het leren van Nederlands. Wat gaat er goed en wat
niet. Wat vind je moeilijk, wat vind je gemakkelijk?
10
Thema 3 – Een koning in het theater De pop in het theater heet Olle. Hij krijgt kleren aan die op het toneel gevonden worden. Daardoor
ziet hij er uit als een koning. We maken Olle koning van het theater. Zo komt het goed. Of toch niet?
1. Wat heeft een koning aan?
2. Wat draagt hij op zijn hoofd?
3. Waarop zit een koning?
4. Wat doet de koning in Nederland?
A0 Woorden bespreken Bespreek de woorden die te maken hebben met koning:
Koning – Kroon –Troon – Mantel
Gebruik eventueel de pictogrammen in de bijlage.
Bespreek ook met de groep wat een koning doet. Waar hij woont,
waar hij op zit, enzovoorts.
A1 Beweegoefening; de koning zegt. Een leuke oefening om tussen de lessen door te doen.
Eén cursist is koning. Hij is de baas. Deze koning zegt wat de
cursisten moeten doen. De cursisten voeren dit uit.
Bijvoorbeeld lopen, op je stoel staan, elkaar een hand geven.
A1-A2 Associëren De cursisten staan/zitten in een kring. De docent noemt het woord koning. De cursist rechts van de
docent mag een woord zeggen wat in hem/haar opkomt bij het woord koning. De volgende mag een
woord zeggen dat aansluit op het woord van de vorige. Als iemand geen woord weet mag hij/zij ‘ik
pas’ zeggen. Elk woord is goed!
Dit kan ook met andere functies/beroepen: dokter, fietsenmaker, buschauffeur, docent.
A2-B1 Als ik koning was… Deze oefening kun je doen als cursisten geleerd hebben om argumenten op te schrijven.
In Nederland is de koning niet de baas. Maar in veel verhalen zoals sprookjes is de koning de baas.
Stel dat jij de baas was van een land, wat zou je veranderen?
Laat elke cursist één ding opschrijven dat ze zouden willen veranderen. Laat de zin beginnen met Als
ik koning was, dan …. De cursisten moeten ook toe kunnen lichten waarom ze iets willen veranderen.
Kies minstens drie van deze stellingen uit om op het bord te schrijven. Alle cursisten mogen
argumenten opschrijven waarom ze het wel of niet eens zijn met deze stellingen. Neem hiervoor
minstens vijf minuten de tijd.
11
Bespreek de stellingen. Bij elke stelling mogen nu een aantal (bijvoorbeeld 3) cursisten reageren. Als
de groep gewend is om te discussiëren , mogen de cursisten ook reageren op elkaars argumenten.
Doe dit wel binnen een beperkte tijd, bijvoorbeeld 5 minuten per stelling.
A2-B1 Lied ‘Jij bent een koning’ Aan het eind van de voorstelling wordt het lied ‘Jij bent een koning’ gezongen. Dit gaat over een
koning die alles heeft. Toch gaat het niet goed.
Luister zonder transcript naar het lied ‘jij bent een koning’.
Bekijk onderstaande vragen.
1. Over wie gaat dit lied?
2. Wat heeft de koning allemaal?
3. Waarom gaat het niet goed?
4. Hoe kan het goed komen met de koning?
5. Is vriendschap belangrijk? Waarom wel/niet?
Beluister het lied nog een keer en bespreek daarna in tweetallen de vragen met elkaar.
12
Thema 4 - Je mening geven
Je bent bij de voorstelling ‘Alles goed’ geweest. De voorstelling is bedoeld voor mensen die nog niet
zo lang bezig zijn met het leren van Nederlands. Ik hoop dat je het verhaal hebt begrepen. Natuurlijk
ben ik erg benieuwd naar je mening over de voorstelling.
Wat vond je van de voorstelling?
Waar ging het verhaal over?
Wat vond je moeilijk?
Wat vond je gemakkelijk?
Heb je iets van de voorstelling geleerd?
A1-B1 Wat vond je er van? Bespreek als groep met elkaar de bovenstaande vragen. Stel als docent die vragen die passen bij het
niveau van je groep.
A0-A1 Woordweb Maak een woordweb met woorden die je helpen om een mening te geven. Denk aan leuk, saai, mooi,
grappig, vies, lekker.
Tip: Gebruik eventueel dezelfde woorden als bij de A2-oefening op bladzijde 6
A2 Tegenovergestelden Het tegenovergestelde van mooi is lelijk. Zet een lijn tussen van het woord links naar het woord
rechts dat precies het tegenovergestelde betekent.
saai vervelend
leuk lelijk
lekker nietszeggend
mooi boeiend
leerzaam vies
13
A2 Je mening geven in hoofd- en bijzinnen Vertel wat je van voorstelling vond. Gebruik hoofd- en bijzinnen.
Ik vond de voorstelling ________, omdat….
Ik vind de voorstelling ________, want…..
A2-B1 Een e-mail sturen (3) In de mail naar Timo staan al de volgende punten:
Wie je bent, waarom je Nederlands leert en op welk niveau je Nederlands spreekt.
Hoe het gaat met het leren van Nederlands.
Schrijf als laatste punt je mening over de voorstelling. Gebruik hiervoor de vragen aan het begin van
dit thema.
Bespreek de e-mail eerst met een medecursist en stuur ‘m daarna naar [email protected] .
Dankjewel!
14
Bijlage 1 – Picto’s en woorden voorstelling ‘Alles goed’.
15
16