WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 1

LENGTE

1. DOORSTREEP DE BEGRIPPEN WAARVAN JE DE LENGTE NIET KUNT

METEN.

hoogte inhoud diepte breedte

omtrek afstand temperatuur oppervlakte

2. AAN WELKE VOORWERP IN DE KLAS VIND EEN LIJNSTUK VAN

(ONGEVEER)

1 cm :

1 dm :

1 m :

3. VERBIND WAT BIJ ELKAAR HOORT.

1 cm • • afstand tussen gestrekte duim en wijsvinger

1 dm • • breedte van mijn neus tussen de ogen

1 m • • afstand tussen 2 overstaande hoeken van de klas

10 m • • afstand tussen mijn 2 gestrekte armen

100 m • • de lengte van de Pussemierstraat

1 km • • de afstand van de refter tot het einde van de toiletten

4. LOOP OP DE SPEELPLAATS EEN AFSTAND VAN 100 m.

5. VUL DE PASSENDE LENGTEMAAT IN.

Een deur is ongeveer 20 hoog.

Een huis is ongeveer 8 hoog.

De speelplaats is ongeveer 80 lang.

Een A4-blad is ongeveer 30 lang.

Een tafel is ongeveer 6 hoog.

6. NOTEER DE ONTBREKENDE LENGTEMATEN IN DE TABEL EN VUL IN.

100m 10 m mm

1 = m 1 = dm

1 = cm

1 = mm 1 = m

1 = km 1 = m

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 2

7. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

km 100 m

10 m

m dm cm mm

10 m = dm

33 cm = mm

18 dm = m

2,5 dm = cm

2,5 km = m

900 m = km

3000 mm = m

21 m = dm

3,14 dm = cm

8. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

km 100 m

10 m

m dm cm mm

½ m

= dm

½ km

= m

¼ m

= cm

1/100km

= m

1 anderhalve m

= dm

1/5 m

= cm

1/8 km

= m

1 kwart m

= cm

1 halve km

= m

¾ m

= cm

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 3

9. TEKEN EEN RECHTHOEK MET LENGTE VAN 10 CM EN HOOGTE VAN

2 CM. HOEVEEL MEET DE OMTREK? NOTEER DIT IN DE RECHTHOEK.

10. LOS DE VOLGENDE OEFENINGEN OP. MAAK GEBRUIK VAN DE TABEL.

1 km

100 m

10 m

1 m

1 dm

1 cm

1 mm

500 m + m = 1 km

25 cm + cm = ½ m

125 cm + cm = 2 m

3,3 km + m = 4 km

2,9 km + km = 4 km

500 mm + cm = 1 m

750 cm + dm = 10 m

¼ km + m = 2 km

¾ km + m = 3 km

2 km - 1 anderhalve km = km

11. EERST SCHATTEN DAN NAMETEN.

Ik schat Ik meet

de hoogte van het boekenrek

de lengte van een radiator

de lengte van de klas

de hoogte van een computerscherm

de diepte van mijn bank

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 4

OPPERVLAKTE

A B C

D F

E

1. BEKIJK DE BOVENSTAANDE FIGUREN. RANGSCHIK DE FIGUREN OP

ZICHT VOLGENS HUN OPPERVLAKTE.

______ < ______ < ______ < ______ < ______ < ______

2. SCHAT DE OPPERVLAKTE VAN DE BOVENSTAANDE FIGUREN ZONDER

TE METEN.

A = B = C = D = E = F=

3. VERDEEL DE GROTE RECHTHOEK IN CM²

EN NOTEER DE OPPERVLAKTE.

A = B = C = D = E = F=

4. RANGSCHIK DE VEELHOEKEN NU VOLGENS HUN OPPERVLAKTE EN

VERGELIJK MET JE SCHATTING.

______ < ______ < ______ < ______ < ______ < ______

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 5

5. TEKEN 2 VERSCHILLENDE RECHTHOEKEN MET EEN OPPERVLAKTE

VAN 12 CM².

6. LOS DE OEFENING OP MET BEHULP VAN DE TABEL.

km² 100x100 m²

10x10 m²

m² dm² cm² mm²

1 = dm² 1 = cm²

1 = cm² 1 = mm²

1 = cm²

1 = dm² 1 0 = dm²

1 0 = m² 1 0 = dm²

1 = m²

7. PLAATS DE OPPERVLAKTES IN DE TABEL EN MAAK DE HERLEIDING.

a. Eeklo heeft een oppervlakte van 30,05 km².

b. De woonoppervlakte van een woonhuis kan 160 m² zijn.

c. Een A4 blad heeft een oppervlakte van ongeveer 6 dm².

d. Het werkblad van een bank bedraagt ongeveer 20 dm².

e. De oppervlakte van een etiket kan 15 cm² bedragen.

km² 100x100 m²

10x10 m²

m² dm² cm² mm²

a

m²

b

dm²

c

cm²

d

m²

e

mm²

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 6

8. VUL DE PASSENDE OPPERVLAKTEMAAT AAN.

- Onze klas heeft een oppervlakte van ongeveer 49

- De bovenkant van mijn gum is ongeveer 6

- Het middenbord heeft een oppervlakte van ongeveer 250

- De grond waarop mijn huis staat is ongeveer 600

- De zitting van mijn stoel is ongeveer 16

- De punt van mijn balpen is ongeveer 1

- Het grondvlak van de muis van mijn computer is ongeveer 45

9. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

km² 100x 100m²

10x10 m²

m² dm² cm² mm²

½ km²

m²

1/5 dm²

cm²

1 anderhalve m²

dm²

¼ dm²

cm²

1/100 m²

dm²

3/10 dm²

cm²

10. LOS DE OEFENING OP MET BEHULP VAN DE TABEL.

m² dm² cm² mm²

50 dm² + 50 dm² = m²

200 cm² + 98 dm² = m²

100 dm² - 100 cm² = dm²

½ m² + 3/10 m² = dm²

¼ dm² + 25 cm² = cm²

320 mm² - 20 mm² = cm²

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 7

11. LOS DE OEFENINGEN OP.

5 m² = dm² 17 cm² = mm²

16 dm² = m² 65 cm² = dm²

2,5 cm² = mm² 5 mm² = cm²

30 mm² = cm² 9 dm² = m²

5 dm² = cm² 25 dm² = cm²

45 dm² = m² 7 cm² = mm²

2cm² = mm² 2,6 dm² = cm²

17 dm² = m² 0,9 m² = dm²

85 mm² = cm² ½ m² = dm²

7 m² = dm² 0,01 m² = dm²

12. VERBIND WAT BIJ ELKAAR HOORT.

afdruk vingertop •

• 1 mm²

balpenpunt •

• 1 cm²

zijflap van het bord •

• 1dm²

grondvlak van de perforator

•

• 1 m²

Zonnepark (gebied met witte huisjes)

•

• 10X10 m²

de helft van de overdekte speelplaats

•

• 100 X 100 m²

binnengebied van Pussemierstraat,

Oostveldstraat, Kriekmoerstraat

en Vrombautstraat/Roze

•

• 1 km²

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 8

INHOUD

1. SCHAT DE INHOUD VAN DE VOORWERPEN. NOTEER DE NUMMERS VAN

DE VOORWERPEN IN EEN VAN DE KOLOMMEN.

CONTROLEER NU DE INHOUD VAN DE VOORWERPEN EN VERPLAATS

DE FOUT GEPLAATSTE NUMMERS.

A B C D E F G H I J

10 l

1 l

½ l

1 dl

1 cl

2. VERBIND WAT BIJ ELKAAR HOORT.

1 cl • • de inhoud van een emmer

1 dl • • de inhoud van een brik melk

1 l • • de inhoud van een klein kopje

10 l • • de inhoud van een vingerhoedje

3. VUL DE PASSENDE INHOUDSMAAT IN.

De fles water is 15

Een bad is ongeveer 200

Een kopje is ongeveer 20

Een blikje cola is ongeveer 33

Een doos ijs is ongeveer 2

4. NOTEER DE ONTBREKENDE INHOUDSMATEN IN DE TABEL EN VUL IN.

1000 l 100 l 10 l

1 = dl

1 = cl

1 = ml 1 = l

1 = l 1 = l

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 9

5. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

1000 l

100 l

10 l

l dl cl ml

10 l = dl

33 cl = ml

18 dl = l

2,5 dl = cl

2,5 l = cl

3000 ml = l

6. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

1000 l

100 l

10 l

l dl cl ml

½ l

= dl

½ dl

= cl

¼ l

= cl

1/100 l

= ml

1 anderhalve l

= cl

1/5 l

= cl

1/8 l

= ml

1 kwart l

= cl

1 halve l

= ml

¾ l

= ml

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 10

7. LOS DE VOLGENDE OEFENINGEN OP.

MAAK GEBRUIK VAN DE TABEL.

1000 l

100 l

10 l

l dl cl ml

20 cl + 8dl = cl

100 cl - 10 dl = dl

½ l + 1/10 l = cl

½ l + 1/5 l = dl

¼ l + 25 cl = cl

100 l - 98 l = dl

dl + 30 dl = 10 l

12 dl - cl = 1 l

¾ l - l = ½ l

1 anderhalve l + ½ l = dl

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 11

GEWICHT

1. BEKIJK DE GEWICHTSVERDELING OP DE WEEGSCHALEN.

HOEVEEL GRAM BEDRAAGT HET EERSTE KLEINE STREEPJE?

Weegschaal 1 : gram

Weegschaal 2 : gram

Weegschaal 3 : gram

Weegschaal 4 : gram

2. ZOEK IN DE KLAS EEN VOORWERP MET EEN GEWICHT VAN

100 gram :

500 gram :

1000 gram :

3. HEF DE VOORWERPEN EVEN OP EN SCHAT HET GEWICHT ERVAN.

NOTEER DE NUMMERS VAN DE VOORWERPEN IN EEN VAN DE

KOLOMMEN.

WEEG NU DE VOORWERPEN EN VERPLAATS DE FOUT GEPLAATSTE

NUMMERS.

A B C D E F G H I J

10 kg

1 kg

½ kg

100 g

1 g

4. NOTEER DE ONTBREKENDE INHOUDSMATEN IN DE TABEL EN VUL IN.

1 100 kg

10 kg

1 100 g

10 g

1

1 = ton 1 = g

1 = kg 1 = kg

1 = kg

1 = kg

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 12

5. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

1

ton 100 kg

10 kg

1 kg

100 g

10 g

1 g

Een kip weegt 1,350 kg.

= g

Een pakje bloemsuiker weegt 250 g.

= kg

Mijn schooltas weegt 5,5 kg.

= g

Een doosje kaas weegt 150 g.

= kg

Met 600 g bloem kan je een brood bakken.

= kg

Een doos cornflakes weegt 0,375 kg.

= g

Een doos waspoeder weegt 4 kg.

= g

Een vrachtwagen weegt 7,5 ton.

= kg

De man weegt 85 kg.

= ton

Ik kocht 750 g gehakt.

= kg

6. NOTEER IN DE TABEL EN VUL IN.

1 ton

100 kg

10 kg

1 kg

100 g

10 g

1 g

½ kg

= g

½ ton

= kg

¼ kg

= g

1/100 ton

= kg

1 anderhalve kg

= g

1/5 kg

= g

1/8 kg

= g

1 kwart ton

= kg

¾ kg

= g

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 13

7. LOS DE VOLGENDE OEFENINGEN OP. MAAK GEBRUIK VAN DE TABEL.

1 ton

100 kg

10 kg

1 kg

100 g

10 g

1 g

500 kg + ton = 1 ton

250 g + g = ½ kg

125 g + g = 2 kg

3,3 ton + kg = 4 ton

2,9 kg + g = 4 kg

500 g + kg = 1 kg

750 kg + kg = 1 ton

¼ kg + g = 2 kg

¾ ton + kg = 3 ton

2 ton - 1 anderhalve ton = kg

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 14

TIJD

1. VUL AAN.

De grote wijzer duidt de ___________________ aan.

De kleine wijzer duidt de ___________________ aan.

In één dag zijn er _______ uren.

In één uur zijn er _______ minuten.

In één minuut zijn er _______ seconden.

2. TEKEN DE ONTBREKENDE WIJZERS: GROTE WIJZER IN HET BLAUW,

KLEINE WIJZER IN HET ROOD EN DE SECONDENWIJZER IN POTLOOD.

negen uur

half tien

kwart over elf

kwart voor 1

10 over half 2

13.15

14.30

14.45

15.35

23.59

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 15

3. NOTEER DIGITAAL.

eerste daghelft

tweede daghelft

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 16

4. NOTEER DE TIJD TOT OP DE MINUUT NAUWKEURIG MET WOORDEN.

voor over

voor

over

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 17

5. BEREKEN HET TIJDSVERSCHIL.

A.

Ik kijk op zaterdagnamiddag naar de klok in de keuken. Om kwart over twee begint de muziekles in de academie. Hoeveel tijd heb ik nog?

B

Gisteren nam ik een lekker bad. Ik stapte in bad om tien voor twaalf. Toen ik uit bad stapte, keek ik op de klok. Hoelang lag ik in bad?

C

Op een luie zomerse middag lag ik gezellig een boekje te lezen in de schaduw van een boom in de tuin. Toen mama me riep op te komen eten, zag ik hoe laat het was op de klok. Om tien voor elf had ik me lekker geïnstalleerd. Hoelang had ik gelezen?

D

Op de klok zag ik hoe laat al mijn vrienden aangekomen waren op mijn verjaardagsfeestje. Iedereen mocht blijven tot vijf uur. Hoelang zal mijn feestje duren?

E

Vannacht heb ik heel slecht geslapen. Ik kroop in mijn bed om tien over acht en na lang woelen, keek ik op mijn klok. Hoelang lag ik al onrustig in mijn bed?

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 18

TEMPERATUUR

1. VUL DE ONTBREKENDE WOORDEN IN.

In Nederland en België worden temperaturen voor

- meteorologische (het weer),

- huishoudelijke (vb. oven)

- medische (vb. lichaamstemperatuur) doeleinden

meestal uitgedrukt in ____________________________ (°C).

Het nulpunt van de Celsiusschaal komt overeen met

het __________________ van water.

De 100 graden van de Celsiusschaal komt overeen met

het _______________________ van water .

De meeste thermometers bevatten

een rode of blauwe vloeistof nl. _______________________________

of een grijze vloeistof nl. _____________________________________ .

Deze stoffen zetten uit bij warmte en krimpen bij koude.

2. SCHAT EN CONTROLEER.

De temperatuur in de klas _______ ______

De temperatuur buiten _______ ______

De lichaamstemperatuur _______ ______

De temperatuur in de koelkast _______ ______

De temperatuur in het vriesvak _______ ______

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 19

3. NOTEER DE TEMPERATUUR EN BEREKEN HET GEMIDDELDE.

F. gemiddelde =

B. gemiddelde =

A.

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 20

4. ZET DE GEVRAAGDE TEMPERATUUR OP DE THERMOMETER

EN BEREKEN HET TEMPERATUURSVERSCHIL.

A B C D E

22°C 14°C 7°C -4°C - 12°C

Het temperatuursverschil tussen thermometer

A en B is A en E is

B en C is B en D is

C en D is C en E is

D en E is A en D is

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 21

5. BEREKEN.

Buiten was het 3°C. Het kwik daalde 9°C.

Hoeveel bedraagt de temperatuur ?

B.

A.

Op 5 januari was het ’s morgens – 4°C.

Gelukkig steeg het kwik in de loop van de dag 6°C.

Hoe warm werd het op 5 januari?

B.

A.

In de kelder is het 7°C. In de diepvries is het -18°C.

Hoeveel graden bedraagt het temperatuursverschil?

B.

A.

Mijn lichaamstemperatuur bedraagt 36,4°C. Toen ik griep had bedroeg mijn

lichaamstemperatuur 39,6°C. Hoeveel bedraagt het temperatuursverschil?

B.

A.

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 22

GELD

gsm €124,52

€43,99

€16 434

€ 42,49

€3,22

€314

bankbiljetten

muntstukken

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 23

OVERZICHT

1. lengtematen.

km 100m 10m m

dm cm mm

1

2. inhoudsmaten.

1000 l 100 l 10 l l

dl cl ml

1

3. gewichtsmaten.

ton 100 kg 10 kg kg

100 g 10 g g

1

4. oppervlaktematen.

km² 100X100m² 10 X10 m² m²

dm² cm² mm²

WISKUNDE 5DE LEERJAAR meten en metend rekenen les 40 Pagina 24