Ledenbulletin 35, 2011

88
Ledenbulletin 35 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Ledenbulletin 35 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Het huis van de timmerman door Jan Morren Stoutenbeek door Cor Castricum Napoleon in Kennemerland door Ton van Oosterom De reis van Gerrit Bakker drs. A. Schweitzer/C.O. Hindriks Archeologie in Wijk aan Zee door E. Lohof Het oudste pand van Beverwijk door drs. A. Schweitzer De weermuur van Oosterwijk door Michel Tuin Tabak uit Heemskerk door Cor Castricum

Transcript of Ledenbulletin 35, 2011

Page 1: Ledenbulletin 35, 2011

Led

enbulletin

35 H

istorisc

h G

eno

otsc

hap

M

idd

en-K

ennem

erlan

d

Ledenbulletin 35

HistorischGenootschap

Midden-Kennemerland Historisch Genootschap Midden-Kennemerland

Het huis van de timmerman

door Jan Morren

Stoutenbeek

door Cor Castricum

Napoleon in Kennemerland

door Ton van Oosterom

De reis van Gerrit Bakker

drs. A. Schweitzer/C.O. Hindriks

Archeologie in Wijk aan Zee

door E. Lohof

Het oudste pand van Beverwijk

door drs. A. Schweitzer

De weermuur van Oosterwijk

door Michel Tuin

Tabak uit Heemskerk

door Cor Castricum

drs. A. Schweitzer/C.O. Hindriksdrs. A. Schweitzer/C.O. Hindriks

door Ton van Oosterom door Ton van Oosterom

Page 2: Ledenbulletin 35, 2011

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 3: Ledenbulletin 35, 2011

Led

enbulletin

35 H

istorisc

h G

eno

otsc

hap

M

idd

en-K

ennem

erlan

d

Ledenbulletin 35

HistorischGenootschap

Midden-Kennemerland Historisch Genootschap Midden-Kennemerland

Het huis van de timmerman

door Jan Morren

Stoutenbeek

door Cor Castricum

Napoleon in Kennemerland

door Ton van Oosterom

De reis van Gerrit Bakker

drs. A. Schweitzer/C.O. Hindriks

Archeologie in Wijk aan Zee

door E. Lohof

Het oudste pand van Beverwijk

door drs. A. Schweitzer

De weermuur van Oosterwijk

door Michel Tuin

Tabak uit Heemskerk

door Cor Castricum

drs. A. Schweitzer/C.O. Hindriksdrs. A. Schweitzer/C.O. Hindriks

door Ton van Oosterom door Ton van Oosterom

LBOmslag35.indd 1 29-08-2011 18:52:03

HistorischGenootschap

Midden-Kennemerland

Ledenbulletin 35

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 4: Ledenbulletin 35, 2011

Ledenbulletin 35

© 2011 Historisch Genootschap Midden-Kennemerland Westerhoutplein 1 1943 AA Beverwijk

www.hgmk.nl

iSbn-eAn: 978-90-75839-09-8

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 5: Ledenbulletin 35, 2011

5

Voorwoord

Leuke reActieS kregen we op onze oproep om een pakkender titel voor dit Ledenbulletin te verzinnen. U heeft echt met ons meegedacht en er waren serieuze suggesties bij. Dank daarvoor.Toch zijn we er nog niet van overtuigd dat een van die vlaggen onze lading beter gaat dekken dan

het voorlopig nog vertrouwde Ledenbulletin. We bewaren uw inzendingen en komen er wellicht in een volgend nummer op terug.

In dit nummer - het 35e alweer - mogen we de pennevruchten publiceren van een aantal vertrouwde schrijvers, maar we kunnen toch ook weer enkele nieuwe namen noteren. En dat is natuurlijk wel het sterke aan onze titel: dit jaarlijks bulletin is niet alleen voor onze leden maar ook duidelijk van onze leden.

Als u overweegt uw historische kennis ook eens op papier te gaan zetten komen we graag met u in contact. We kunnen u desgewenst bijstaan bij het vinden van een vorm, bij het redigeren van uw tekst of bij het vinden van passende illustraties bij een artikel. Er is geschiedenis genoeg en u kunt in dit nummer opnieuw kennisnemen van het belang en de waarde van de vastlegging daarvan. En van de verschillende manieren om ons gezamenlijk verleden te benaderen!

Zonder daarover in details te willen treden kunnen we u bovendien wel verklappen dat we met gepaste trots constateren dat samenwerking tussen verschillende lokale historici heeft bijgedragen aan de kwaliteit van het Ledenbulletin dat u nu in handen heeft.

Ton van Oosterom schreef op ons verzoek het artikel over het bezoek van Napoleon aan Kennemerland in 1811. Dat is onze bijdrage aan de herdenking van dit feit en we hopen dat het u de nodige inzichten verschaft bij een van de vele activiteiten die in oktober rondom dit thema op het programma staan.

Van het dorp Velsen is veel verdwenen. Maar wat er nog staat heeft veelal een rijke geschiedenis. Jan Morren deed archief-onderzoek én archeologisch onderzoek naar het huis van de Timmerman aan de Meervlietstraat en u komt daarover in zijn artikel alles te weten.

De samenvatting van het rapport over het archeologisch onderzoek in Wijk aan Zee hadden we al geruime tijd op de plank liggen maar kon door misverstanden niet eerder gepubliceerd worden. De opgravingen van 2005 en 2006 zijn dus bijna zelf al een beetje geschiedenis aan het worden maar des te aardiger is het misschien juist om er nu toch nog kennis van te kunnen nemen.

Het artikel van Fred Schweitzer over het veelbesproken pandje aan de Kloosterstraat was al op internet te vinden. Maar we vonden het zo waardevol dat we er in overleg met de auteur een aangepaste gedrukte versie van wilden maken. Niet iedereen heeft immers toegang tot de digitale media en we denken er veel lezers een plezier mee te doen. Allicht zult u het pand voortaan met andere ogen bekijken.

Nog zo’n eye opener biedt het stukje van Michel Tuin: op amper twee bladzijden bracht hij bij ons in elk geval het hele eiland aan de Laan der Nederlanden opeens tot leven. We kunnen bijna niet wachten tot het deeltje over Oosterwijk in de kastelenserie van SHA zal verschijnen.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 6: Ledenbulletin 35, 2011

Het tweede artikel van de hand van Fred Schweitzer, geschreven in samenwerking met C.O. Hindriks, gaat over Gerrit Bakker, geboren in Heemskerk, opgegroeid in Beverwijk. Het verhaal kon ontstaan omdat de brieven, die deze Gerrit Bakker in 1877 aan zijn ouders schreef, in de familie bewaard werden. Een van de nazaten, inmiddels geëmigreerd naar Amerika, bood deze brievenverzameling tijdens een reis naar Europa aan aan het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. Dit Scheepvaartmuseum zal op 2 oktober 2011 heropend worden en in een van de nieuwe tentoonstellingen zal een rol weggelegd zijn voor deze Gerrit Bakker. U kunt nú dus al met hem kennismaken!

Ook van de hand van Cor Castricum treft u twee artikelen aan. Het eerste is geschreven in onze serie over de Beverwijkse middenstand, over de firma Stoutenbeek - gedurende het bestaan zo ongeveer synomiem met kwaliteit maar intussen voor Beverwijk geschiedenis. Het tweede artikel sluit aan op ons in oktober 2011 te verschijnen boek over de Beverwijkse Tabaksindustrie. U treft hierin ondermeer een volledige receptuur voor allerhande soorten tabak. We willen u hiermee beslist niet aan het roken helpen maar we hopen er natuurlijk wel uw interesse voor het boek mee te wekken!

Zoveel verschillende artikelen als in dit nummer hebben we nog niet eerder gehad. De geschiedenis leeft, zouden we willen zeggen en we zijn ervan overtuigd dat we weer een lezenswaardige selectie hebben kunnen maken. Voor het volgende bulletin liggen nu alweer stukken klaar dus als iemand in uw omgeving overweegt om lid te worden zullen we hem of haar in 2012 zeker niet teleurstellen!

We hopen dat u aan het lezen net zoveel plezier zult beleven als wij hadden bij het samenstellen.

september 2011,

namens de redactie,Arie van Dongen

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 7: Ledenbulletin 35, 2011

7

1811-2011 200 jaar na het bezoek van Napoleon aan Kennemerland

door A. van Oosterom

“Ik ben buitengewoon in mijn Schik met Nederland. De mensen herinneren zich hun onafhan-kelijkheid alleen nog maar om des te beter de voordelen van de hereniging te voelen en daarin

een uniformiteit van wetten, een gematigd stelsel van bijdragen en een geregeld verloop van zaken te ontdekken. Ze zijn meer Frans dan enig ander volk van de herenigde landen”.1, p. 708 Dit schreef keizer Napoleon Bonaparte van Frankrijk ( 1769-1821) vanuit Amsterdam aan zijn aangenomen zoon Eugène de Beauharnais, een van de twee kinderen van zijn ex-vrouw Joséphine de Beauharnais. Hij schreef dit tijdens het bezoek dat hij samen met zijn tweede echtgenote keizerin Marie Louise van Oostenrijk in september en oktober 1811 aan ons land bracht. Een jaar eerder had hij Nederland ingelijfd bij zijn keizerrijk. En nu volgde een kennismakingsbezoek met vooral het karakter van een inspectietocht. Overigens noteert Schama1, p. 707 bij deze briefpassage: “het was niet de eerste keer in zijn loopbaan dat de keizer een knieval verwarde met een enthousiaste begroeting “.

Voor de bewoners van Kennemerland is die tocht alleen al daarom –en misschien juist daarom–gedenkwaardig, omdat Napoleon, toen op het toppunt van zijn macht, ook dit deel van ons land met een bezoek vereerde. Beverwijk en Velsen ontvingen hem daarbij op de voorgeschreven wijze, waartoe onder andere het luiden van de kerkklokken behoorde zodra hij de gemeentegrens passeerde.2, p. 52 In deze bijdrage zal aan dit bezoek aan Kennemerland aandacht worden besteed, maar dan wel in een ruime context van eraan voorafgaande gebeurtenissen, zowel in ons land als ook in Europa. Want die gebeurtenissen op het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw hebben een onuitwisbaar stempel gedrukt op de geschiedenis. Daarom ook vormt dat bezoek van 200 jaar geleden een goede aanleiding om nog eens stil te staan bij die periode.

Er gebeurde in betrekkelijk korte tijd zoveel in Europa, dat het aangeven van de context van dit bezoek uit 1811 noodzakelijkerwijs wel beperkt moet blijven tot een schets op hoofdlijnen, met hier en daar details en anekdotes die vooral betrekking hebben op ons eigen land.

Wat dit laatste betreft: hier vonden tussen 1795 en 1813 maar liefst 5 veranderingen in staatsvorm plaats. Van de Republiek der Verenigde Nederlanden naar de Bataafse Republiek, welke weer vervangen werd door het Koninkrijk Holland, dat op zou gaan in het Franse Keizerrijk, waarna het Koninkrijk der Nederlanden zijn intrede deed! Maar haast van nog meer betekenis waren de ermee gepaard gaande ver-anderingen in de organisatie van het staatsapparaat en daarmee de vorm van het overheidsbestuur. Want denk u eens in: de Republiek der Verenigde Nederlanden, zoals die in enkele eeuwen tijds geleidelijk vorm kreeg, had als wezenskenmerk een zo groot mogelijke autonomie voor de samenstellende delen en werd daarbij tevens gekenmerkt door veelal coöperatieve organisatiestructuren, zoals regentencolleges, kerkgenootschappen en gilden. Maar beginnend bij de jaren van de Bataafse Republiek (1795-1806) en voortgezet in de jaren van het Koninkrijk Holland (1806-1810) en vervolgens als deel van het Keizer-rijk (1810-1813) werden deze vormen van bestuur mede onder Franse druk omgevormd tot een centraal geleide overheid. Hetgeen overigens Koning Willem i na 1813 een goede basis verschafte om op voort te bouwen.

Dat deze ontwikkeling niet zonder slag of stoot zou gaan, mag niet verbazen. Daarbij kwamen in de jaren 1795 tot en met 1813 nog eens de problemen met de Fransen als ‘bezettende bevrijders’, zoals het verbod op handel met Engeland in de vorm van het Continentaal Stelsel. Dit verbod had als gevolg het wegkwijnen van hele takken van industrie zoals de scheepsbouw, met daaraan gepaard armoede en gebrek.

Dit alles mag wel enige bewondering wekken voor hen die zich in deze jaren geroepen voelden het land te besturen. Het was de periode die nog steeds bekend staat als de Franse tijd. Napoleon Bonaparte, de kleine Corsicaan (hij mat 158 centimeter), had als generaal in het Franse leger naam gemaakt. Hij riep zich in november 1799 uit tot Eerste Consul en greep daarmee de macht in zijn land. Hij was ook de

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 8: Ledenbulletin 35, 2011

8

De terugtocht van Napoleon uit Rusland.

man die, tot er in de junimaand van 1815 bij Waterloo een einde aan zijn macht kwam, een groot deel van Europa in oorlogen had gestort voor de glorie van Frankrijk en zeker ook van hemzelf. Dit alles op een manier die, met een eigentijdse vergelijking, haast meer aan een computerspel zou doen denken waar-bij naar eigen goeddunken geschoven kan worden met virtuele legers; koninkrijken kunnen worden gevormd en veranderd; koningen, prinsen en hertogen kunnen worden benoemd en weer afgezet. Toch waren die oorlogen realiteit, stonden die honderdduizenden soldaten in onder andere Pruisen, Oos-tenrijk, Rusland, Spanje en Nederland tegenover elkaar en sneuvelden wederzijds met tienduizenden tegelijk op de vele slagvelden. Een opsomming van de veldslagen in die jaren vult een boek. Een klein aantal is bekend gebleven, zoals die bij Austerlitz, bij Leipzig en Waterloo. Bekend ook bleef de Rus-sische veldtocht uit 1812, het begin van het einde voor de man die zichzelf tot keizer had gekroond. Die zoveel veldslagen wist te winnen, maar in Rusland zijn legers geleidelijk zag verdwijnen doordat Tsaar Alexander, zich steeds verder terugtrekkend in zijn onmetelijke land, grote veldslagen juist wist te vermijden en daarbij ook nog eens de tactiek van de verschroeide aarde toepaste. Ziekten, desertie, te lange aanvoerlijnen, de Russische winter en de constante aanvallen door de Kozakken droegen verder bij aan de uiteindelijke ondergang van zijn Grande Armée. Van de ongeveer 15.000 Nederlandse sol-daten die daarin mee marcheerden, zou slechts zo’n 10% het overleven. Ook 3 jaar later in 1815 zouden Nederlandse strijdkrachten in de laatste Napoleontische veldslag een belangrijke rol spelen, met name bij Quatre Bras.

Tot zover deze opsomming van relevante gebeurtenissen. Nu dan een nadere beschouwing, met de nadruk op ons eigen land, te beginnen met de eerste 10 jaren van die Franse tijd.

Januari 1795 - mei 1805 Vanuit ons land geredeneerd is, voor een schets van de historische context, het jaar 1795 een voor de hand liggend begin. Op de 18e januari van dat jaar immers vluchtte stadhouder Willem V met zijn gezin en gevolg naar Engeland. In ons land namen de Patriotten en de Fransen de macht over. Maar instappen in de stroom der geschiedenis is uiteraard niet mogelijk zonder te letten op gebeurtenissen die iets verder stroomopwaarts plaatsvonden. In dit geval is dat de Franse Revolutie van 1789 die daar ‘het volk’ aan de macht bracht en vele hoofden deed rollen. Daarbij moet wel bedacht worden dat bij ons al in 1787 een kleine revolutie had plaatsgevonden, namelijk de opstand van de Patriotten. Zo noemden zich die groeperingen die een einde wilden zien komen aan de heersende machtsverhoudingen uit die tijd. Zij wensten meer democratische verhoudingen, meer gelijkheid van mensen en hun mogelijkheden, juist zoals dat twee jaren later in Frankrijk tot revolutie zou leiden.

In feite maakten dit soort volksbewegingen, stelt Schama1, p.28, onderdeel uit van een bredere revo-lutionaire stroming zoals die wat eerder in de Amerikaanse vrijheidsstrijd al te zien was geweest en zich nadien nog in Italië en Zwitserland zou voordoen. Bij ons maakte de Pruisische inval van 1787 er een voorlopig einde aan. Dit leidde vooralsnog tot een herstel van de oude machtsverhoudingen. De Franse revolutie van 1789, onder het motto van “vrijheid, gelijkheid en broederschap” voor alle mensen, maakte van dit motto meteen een exportartikel waarbij landsgrenzen in feite wegvielen. Zo zouden wij, bevrijd

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 9: Ledenbulletin 35, 2011

9

De bestorming van de Bastille in Parijs, 14 juli 1789, wordt gezien als het begin van de Franse Revolutie.

door Patriotten en Fransen, in 1795 een gelijkwaardige zusterrepubliek worden met zelfbeschikkings-recht. Broederschap werd echter, schrijft Schama1 p.33 al snel ‘broederschap op de voorwaarden van de grootste broer’! En het recht op een nationale identiteit beperkte zich ook al snel tot de Franse... Zeker nadat Napoleon aan de macht was gekomen voerde dit tot een toenemende druk om de Franse institu-ties over te nemen.

Dat werden de uitgangspunten bij de vorming van de Bataafse Republiek. Anders dan in Frank-rijk voltrok de omwenteling zich hier zonder bloedvergieten en zonder grote gewelddadigheden. Wel werden in Stad, Gewest en Staat de regenten -voor zover zij zich niet loyaal verklaarden aan het nieuwe bewind- direct uit het bestuur verwijderd. Er werden ‘provisionele besturen’ gevormd met daarin ‘repre-sentanten van het volk’. Uiteraard waren vele voorlieden van de patriotse beweging uit de jaren tachtig daarbij betrokken. In Amsterdam waren dat onder andere Schimmelpenninck, Daendels en Krayen-hoff3. Alle drie zouden zij in de komende jaren een belangrijke rol gaan spelen. In januari 1795 was het in Amsterdam vooral Krayenhoff die de omwenteling leidde.4, p.110 e.v. Hij wist de Pruisische gouverneur van de stad, graaf Golowkin, te bewegen de stad zonder verzet over te geven. Er werd een ‘Committée Revolutionair’ gevormd en Krayenhoff werd stadscommandant. Ook in vele andere steden ontstond zo, vanuit patriotse voormannen, een voorlopig bestuur. Allerlei banen werden hierbij aan nieuwe bestuur-ders vergeven. En dat op vaak weinig democratische wijze. Om wederom Schama te citeren1, p.271: “Een schets van de politieke situatie in de Bataafse Republiek gedurende de eerste helft van 1795 laat dan ook het beeld zien van een bijna volledige chaos.”

Ook bemerkten Bataafse afgezanten in Parijs dat de Fransen ons land in feite als veroverd gebied beschouwden en bovendien als een rijk gebied, in hun ogen rijp om geplukt te worden. De abbé Sieyes, mede opsteller van de beginselen van 1789 zei, toen hem verweten werd dat Frankrijk die beginselen schond: “beginselen zijn voor schoolmeesters; voor een staatsman tellen alleen belangen.” Een standpunt dat helaas wel van alle tijden lijkt te zijn. Een andere opmerking van dezelfde man: “Het is niet aan hen om af te staan maar aan ons om te nemen’.1, p.251

En genomen werd er! Na onderhandelingen, eerst te Parijs en vervolgens in Den Haag, werd er in het ‘verdrag van Den Haag’ het volgende vastgesteld. • Ons land moest allereerst 100 miljoen gulden betalen als schadevergoeding voor de Franse hulp bij

onze bevrijding; • er kwam een verplichte grote lening tegen lage rente; • Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen werden Frans bezit; • de z.g. barrièreforten aan de zuidgrens zouden worden ontmanteld • en Vlissingen kwam onder gezamenlijk Frans-Bataafs bestuur.

C.R.T. Krayenhoff (1758-1840)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 10: Ledenbulletin 35, 2011

10

Aan de creditzijde stond de Franse verplichting tot bescherming van Nederlandse schepen en van onze koloniën (die al in hoog tempo door Engeland werden overgenomen). Vele kunstwerken werden weg-geroofd en naar Frankrijk overgebracht. Zaken van emotioneel-historische waarde, zoals de degen van De Ruyter, mochten we houden onder het motto dat deze ‘door de Franse natie aan het Nederlandse volk werden aangeboden’.1,pag.258

Ondanks dit alles heerste er in het land toch een algemeen gevoel van opluchting over het einde van de strijd en de verwachting van een komende opbloei. De Nieuwe Orde veegde de oude constituties al snel van tafel. Vroedschappen, Raden, Colleges en Regentenkamers werden opgeheven, evenals de besluiten van de Dordtse Synode. Katholieken werden door dit laatste gelijkgesteld in rechten met protestanten. Het folteren van verdachten werd afgeschaft, evenals de galgenvelden. Privileges van de hogere standen ondergingen hetzelfde lot. Ja, zelfs de namen die aan deze standen herinnerden werden veranderd. Zo werd ’s-Gravenhage Den Haag en ’s-Hertogenbosch Den Bosch.

Na dit soort maatregelen van snelle daadkracht doemde het grote probleem op hoe een nieuwe, meer democratische en centralistische staatsvorm tot stand te brengen. Er ontstonden dan ook grote verschil-len van mening tussen diegenen die rigoureus wilden ‘doorpakken’ in de richting van een algemeen en uniform centraal bewind en anderzijds diegenen die het oude federalistisch-autonome beginsel niet zo snel wilden loslaten. Ook binnen de patriotse beweging waren de meningen verdeeld. En op zeer Nederlandse wijze ontstonden er zo drie stromingen: de ‘unitarissen’, de ‘federalisten’ en -uiteraard-de ‘moderaten’ die een tussenpositie innamen. Ondanks deze verschillen moest er toch wel een regeling komen waarin bepaald werd hoe het land bestuurd ging worden.5, pag. 328 Die regeling zou worden gemaakt via een door het volk te kiezen Nationale Vergadering. Deze zou dan tevens de nog bestaande Staten-Generaal overbodig maken.

In 1796 was het zover, maar de verschillen tussen unitarissen en federalisten bleven bestaan. Wel nam men dat jaar twee belangrijke besluiten. Ten eerste het besluit tot de scheiding van Kerk en Staat; ten tweede de erkenning van de Joden als volwaardige burgers van de Bataafse Republiek. Het ligt voor de hand dat de unitarissen op Franse steun konden rekenen. De geschillen leidden ertoe dat pas in 1798 een Grondwet tot stand kwam en dan nog pas na enkele ondemocratische kunstgrepen. Hoe dit zij, er werd besloten tot een wetgevende macht in de vorm van een te kiezen Vertegenwoordigend Lichaam. Dank zij -of: te wijten aan- verschillende staatsgrepen droeg het geheel een sterk unitarisch karakter.

Het op deze gebeurtenissen volgende jaar 1799 zou zich kenmerken door ten minste twee belangrijke ontwikkelingen. Om te beginnen landde er in augustus van dat jaar een grote Engelse troepenmacht nabij Callantsoog die in september nog werd versterkt met Russische troepen. Den Helder werd al snel ingenomen. Een gezamenlijke Frans-Bataafse strijdmacht met daarbij o.a. de generaal Daendels voerde de verdediging. Ons land zat in feite politiek en geografi sch klem tussen de grote mogendheden Enge-land en Frankrijk. En als een soort vazalstaat van de laatste, waren vijanden van dat land automatisch ook onze vijanden geworden. Uiteindelijk liep de invasie met een sisser af. Wel werd er enkele malen hevig slag geleverd, onder andere bij Castricum. Maar mede omdat een door de Engelsen gehoopte con-trarevolutie ten gunste van ‘Oranje’ uitbleef, eindigde alles na enkele maanden tenslotte in een akkoord en tot terugtrekking van de vijanden.

Het tweede, nog belangrijker feit uit 1799 was dat Napoleon in november van dat jaar de macht in Frankrijk greep toen hij zich uitriep tot ‘Eerste Consul’. En die macht wilde hij ook hier duidelijk mani-festeren, van mening als hij was dat er nog steeds rijkdommen bij ons te halen vielen. Napoleon was dat jaar teruggekeerd van zijn Egyptische veldtocht, die hij in 1798 was begonnen met de bedoeling Egypte, op dat moment een onderdeel van het Ottomaanse rijk, in Frans bezit te brengen en zo Engeland, de grote vijand, de pas naar het Midden-Oosten af te snijden. Maar tegelijkertijd had de invasie bij Alexandrië ook nog een andere bedoeling, namelijk om meteen de Egyptische oudheden en cultuur in kaart en in beeld te brengen. Daartoe werd het leger vergezeld door veel wetenschappers. Het laatste doel lukte beter dan het eerste. Militair werd de tocht een mislukking. De Engelsen, Turken en Mammeluk-ken tegen wie men vocht, overwonnen de Franse invasiemacht uiteindelijk, mede omdat ook ziekten en hitte het Franse leger teisterden. Toen Napoleon de mislukking zag aankomen, keerde hij zelf naar Frankrijk terug. Zijn leger liet hij onder de gene-raal Klebèr nog doorvechten, totdat dit in 1801 ook terugkeerde.

Degen van De Ruyter, die bewaard wordt in het Rijksmuseum

De strijd in Noord-Holland, 1799

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 11: Ledenbulletin 35, 2011

11

In eigen land maar ook in Frankrijk had in het eerste jaar van de negentiende eeuw het idee postgevat dat de staatsvorm van onze Republiek wellicht aanpassing verdiende. Federalistische tendenzen waren weer opgeleefd en zo kwam het in 1801 weer tot een nieuwe Grondwet, zij het opnieuw na kunstgrepen. Enerzijds kreeg het bestuur wat meer federalistische trekjes, anderzijds echter kreeg een nieuw ingesteld Staatsbewind meer (centrale) macht. Ook werd er nu een zogenoemd census kiesrecht ingevoerd. Hierbij was het stemrecht voorbehouden aan mannen boven een zekere welstandsgrens. (Vrouwenkiesrecht zou nog meer dan een eeuw op zich laten wachten).

Reeds in de eerste jaren van deze nieuwe eeuw werd in Frankrijk een invasieplan opgesteld voor de aanval op Engeland. Einde 1803 stroomden Franse divisies al het zuiden van ons land binnen. Wellicht zongen zij een Franse versie van ‘ denn wir fahren gegen England ‘ zoals dat hier in het begin van de jaren veertig van de 20e eeuw te horen zou zijn. Maar in ons land van toen besefte men wel dat de kleine opleving van de economie bij een nieuwe oorlog weer teloor zou gaan. Bovendien werd van ons een aanzienlijke bijdrage geëist zowel van de land- als van de zeestrijdkrachten. Admiraal VerHuell6 werd medio 1804 aangesteld als verbindingsman tussen het Bataafse en het Franse oppercommando. Voor Napoleon was de invasie in Engeland bijna een obsessie geworden, die hem blind maakte voor een mogelijke Oostenrijkse aanval op zijn oostgrens. Uit gesprekken die hij in die tijd voerde met onder andere Schimmelpenninck1, pag. 518 blijkt dat Napoleon ervan uitging bij een invasie Engeland in een hevige maar korte strijd te zullen verslaan.

Het einde van dat jaar 1804 zou nog door een belangrijke gebeurtenis worden gekenmerkt. Napoleon had besloten zich tot keizer uit te roepen en zichzelf ook de keizerskroon op te zetten. Op 2 december vond deze plechtigheid plaats in een volle maar koude Notre Dame te Parijs. Zijn vrouw werd keizerin, zijn broers en zussen prinsen en prinsessen. De plechtigheid duurde vele uren.7, pag. 176 e.v. Onder de aanwezigen was ook onze ambassadeur te Parijs, Rutger Jan Schimmelpenninck.

Onderwijl liep in ons land de staatsschuld, mee door het verplichte onderhoud van de Franse troepen, onrustbarend op. De plannen van de ‘Agent financiën’ Isaäc Gogel8 voor algemene belastin-gen waren vastgelopen in de onenigheden van de afgelopen jaren. Gedwongen vrijwillige heffingen op bezit en inkomen, loterijen en andere financiële kunstgrepen moesten het Schip van Staat drij-vende houden. Maar meer dan één provincie toonde op financieel gebied geleidelijk een burgerlijke ongehoorzaamheid.

Napoleon was mede door dit alles tot de overtuiging gekomen dat er in de Bataafse Republiek moest worden ingegrepen. Hij had vertrouwen gekregen in de persoon van Schimmelpenninck, die hij als onze ambassadeur in Parijs beter had leren kennen. Begin 1805 benoemde hij hem tot Raadpensionaris, waar-bij hij hem qua bevoegdheden een bijna dictatoriale macht meegaf. Dat was mee bedoeld om via hem een krachtig centraal bestuur te bewerkstelligen. Dat jaar 1805 zou daarmee een nieuwe fase inluiden in het bestaan van de Bataafse Republiek. Maar tevens een fase waarin binnen Europa gedurende een aantal jaren steeds weer oorlogen zouden uitbarsten.

2 december 1804, Napoleon Bonaparte kroont zichzelf tot Keizer van Frankrijk in de Notre Dame te Parijs.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 12: Ledenbulletin 35, 2011

12

mei 1805 -juni 1806 Op de 10e mei 1805 werd Rutger Jan Schimmelpenninck met groot vertoon te Den Haag als Raadpensionaris geïnstalleerd. Zijn uit Frankrijk meegekregen opdracht hield in: de wensen van de keizer zonder morren uit te voeren en te zorgen dat ons land zou meewerken aan de te verwachten strijd met Engeland1, pag. 544. Er kwam een Staatsraad waarvan de leden door de Raadpensionaris zelf werden aangesteld en die in feite alle macht had. Ook werden er vijf secretariaten ingesteld, respectievelijk die van Oorlog, Marine, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Financiën. Dat was ongeveer gelijk aan de vijf Agentschappen zoals de Bataafse Republiek die al eerder kende. Daarnaast werden enkele kleinere gespecialiseerde bestuursorganen in het leven geroepen, onder andere de Commissie voor het Lager Onderwijs. Deze deed het voorbereidende werk voor wat de Schoolwet van 1806 zou worden. Dit alles leidde voor het eerst tot de vorming van een echt nationaal bestuursapparaat. De nog bestaande bestuursautonomie van de grotere steden verdween hiermee in snel tempo.

Voor de Staat betekende dat echter tegelijkertijd een nieuwe, ook financiële verantwoordelijkheid. Isaac Gogel, die financiën al langer onder zich had, ontwierp nog in 1805 een Wet op de Algemene Belas-tingen die per 1 januari 1806 van kracht werd. Gelijktrekking van belastingen voor het gehele land was het doel. Tevens moest er bezuinigd worden, gelet op de enorme staatsschuld. En ook het onderhoud van de 25.000 man Franse troepen vormde een nog voortdurende kostenpost. De Raadpensionaris zelf had bij dit alles zijn toenemende zorg voor zijn verminderend gezichtsvermogen.

In Europa vonden onderwijl ontwikkelingen plaats van internationale betekenis. Tijdens de zomer van 1805 had Napoleon bij Boulogne een grote troepenmacht bijeengebracht, bedoeld als invasiele-ger tegen Engeland. Ook Nederlandse vlooteenheden hadden een aandeel daarin. Deze waren door admiraal VerHuell daarheen overgebracht, ondanks Engelse dreiging. Maar op 21 oktober 1805 werd de eigen Franse vloot bij de Spaanse kaap Trafalgar door de Engelsen onder admiraal Nelson vernieti-gend verslagen. Dat betekende in feite het einde voor Napoleons invasiedroom. En aan zijn oostgrens dreigde nu een aanval door Oostenrijk, gesteund door Rusland. IJlings vertrok de keizer daarheen en begon de strijd. Ook nu met succes, want in november trok hij Wenen binnen. Voor de beslissende veldslag koos hij de 2e december, de dag waarop hij zich een jaar eerder tot keizer had gekroond. De nu volgende veldslag werd bekend onder de naam ‘driekeizerslag’. De Franse en de Oostenrijkse keizer alsmede de Russische Tsaar9 leverden strijd bij het dorpje Austerlitz, nu in Tsjechië gelegen nabij de stad Brno10, pag. 79 e.v..

Het was opnieuw Napoleon die zegevierde. Tegelijkertijd voerde zijn negen jaar jongere broer Louis Napoleon Bonaparte het Franse Noorderleger aan. Hij bevond zich met een troepenmacht bij Nijme-gen, om een mogelijke Pruisische aanval te pareren en had toen nog geen idee dat zijn broer hem in het jaar daarop tot koning van ons land zou aanwijzen. Nog als legeraanvoerder bezocht hij in januari 1806 samen met VerHuell verschillende steden, onder andere Utrecht en daarbij ook het Franse legerkamp bij Zeist. Hier had de Franse generaal Marmont zijn mannen in het afgelopen jaar, om verveling te voorkomen, een piramidevormige berg laten opwerpen van aarde en plaggen. Louis Napoleon besloot ter plekke om deze berg de ‘piramide van Austerlitz’ te noemen, ter ere van de overwinning van zijn broer in de ‘driekeizerslag’.

Inmiddels hadden Bataafse vertegenwoordigers in Parijs al van de Franse minister van Buitenlandse Zaken Talleyrand te horen gekregen dat de keizer van plan was Schimmelpenninck weer te verwijderen. Talleyrand stelde een verdrag op1, pag. 565 waarin de komende veranderingen eenzijdig werden vastge-legd. Tevens werd geëist dat ons land Louis Napoleon zou verzoeken of hij koning wilde worden van het Koninkrijk Holland, zoals Napoleon zich dit zo gedacht had...

En zo ook gebeurde het. Schimmelpenninck overigens weigerde te tekenen en trad af om zich terug te trekken op zijn buitenplaats Het Nijenhuis in Overijssel.

juni 1806 -juli 1810 Louis Napoleon Bonaparte ( 1778-1846) had door zijn broer en schoonzus Joséphine een huwelijk opge-legd gekregen met haar dochter Hortense, die daarmee evenmin gelukkig was. Hieruit was in 1802 hun zoontje Napoleon Charles geboren, in 1804 gevolgd door Napoleon Louis. Met dit gezin deed hij op 18 juni 1806 zijn intrede in zijn nieuwe koninkrijk en nam zijn intrek in Huis ten Bosch. En, om een eigentijdse uitdrukking te gebruiken, Louis Napoleon had er zin in. Vanaf het begin wilde hij zich daarom ook identificeren met zijn nieuwe land. Door Bilderdijk liet hij zich al snel onderwijzen in de Nederlandse taal. Tevens noemde hij zich voortaan Lodewijk Napoleon. Isaäc Gogel kreeg ook onder hem de zorg voor de financiën opgedragen en kon het aanvankelijk heel goed met hem vinden. Gogels naam is blijvend verbonden aan algemene belastingen als bv. de ‘verpondingen’ -een belasting op onroerend goed en land -en de ‘haardstedenbelasting’, welke iets weg had van onze woZ. Ook successie rechten werden nu overal gelijkgetrokken. In 1808 functioneerden deze belastingen al zo goed

Rutger Jan Schimmelpenninck, 1761 - 1825

Isaäc Jan Alexander Gogel, 1765 - 1821

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 13: Ledenbulletin 35, 2011

13

dat de bestuurskosten van de Staat daalden. Koning Lodewijk Napoleon bemoeide zich met alles en zat ook zelf de Staatsraad voor. Hij maakte lange dagen. Eveneens in 1808 kwam, mee onder zijn druk, een nieuw ‘Crimineel Wetboek’ gereed, waaraan de advocaat Cornelis van Maanen overigens al jaren voorbereidend werk had besteed. In hetzelfde jaar werden ook bij wet de gilden afgeschaft. Iedereen was nu vrij een bedrijf beginnen.

Lodewijks regeringsperiode werd echter ook gekenmerkt door een aantal rampen. Bekend is de ontploffing van een kruitschip aan het Rapenburg te Leiden op 12 januari 1807, met vele slachtoffers tot gevolg. Misschien minder algemeen bekend zijn de overstromingen in 1808 op Walcheren en die in de Betuwe van 1809. Steeds stond Lodewijk vooraan bij de hulpverlening. Bij de bevolking oogstte hij daarmee veel waardering, resulterend in de bijnaam ‘de goede koning Lodewijk’. Maar zijn broer de keizer ergerde zich daaraan. Hij schreef Lodewijk in die tijd1, pag. 637:“U hecht teveel waarde aan populariteit. Al uw daden zijn erop gericht bijval te krijgen van winkeliers, terwijl u het belang-rijkste verwaarloost: daadkracht, daadkracht.”

Nu, daadkracht toonde Lodewijk voldoende, maar niet in de zin zoals zijn broer wenste, namelijk door het ter beschikking stellen van geld, mankracht en schepen. Eind augustus 1806 –Lodewijk was hier nog maar net gearriveerd– brak er alweer oorlog uit tussen Pruisen en Frankrijk. Lodewijk moest met een Nederlandse divisie van het Noorderleger het Pruisische Ost-Friesland bezetten. Dit gebied werd door Napoleon vervolgens bij Lodewijks koninkrijk gevoegd, maar als tegenprestatie pakte hij Vlissingen af. Napoleon versloeg in deze oorlog Pruisen en was in oktober 1806 al in Berlijn. Het Prui-sische koningspaar vluchtte oostwaarts. Rusland, Zweden en Oostenrijk bleven als vijanden over, maar in januari 1807 verscheen de Franse keizer al in Warschau. Hij leek onoverwinnelijk.

In persoonlijk opzicht was het jaar 1807 voor het Hollands koningspaar getekend door verdriet: hun oudste, Napoleon Charles, stierf aan difterie. Dit sterfgeval deed het toch al moeizame huwelijk verder verslechteren. De tot depressies, melancholie en jaloezie neigende persoonlijkheid van de koning droeg niet bij tot een gelukkig gezinsleven. Koningin Hortense vluchtte dan ook steeds vaker naar aangenamer oorden. In 1808 wilde de keizer zijn broer hier al weg hebben en bood hem het koningschap over Spanje aan. Maar Lodewijk weigerde, schrijvend:1, pag. 643 “Ik ben geen gouverneur van een provincie. De enige bevordering die voor een koning geldt is die van de hemel. Met welk recht zou ik van een ander volk een eed van trouw kunnen vragen wanneer ik zelf niet trouw blijf aan het volk dat ik in Holland bij mijn troonsbe-stijging mijn woord gegeven heb?”

Toch raakten Lodewijk en ook zijn koninkrijk steeds verder in de problemen. Het Continentaal Stelsel, door Napoleon ingesteld als economisch pressiemiddel tegen Engeland, had zoals al eerder geschreven, sterk bijgedragen aan een verdere neergang van de economie. Ofschoon ook hier weer een moderne zegswijze gold: elk nadeel heeft zijn voordeel. Want er was een uitgebreide smokkelhandel ontstaan die voor stadjes op die smokkelroutes een onverwachte opleving betekende! En ook werd dat economische pressiemiddel op grote schaal ontdoken en dit onder een zeker gedogen van de koning en tevens met hulp van omkoopbare Franse functionarissen. Dat had ertoe geleid1, pag. 659 dat Nederland tussen 1805 en 1809 nog in grootte de derde afnemer van Engeland was!

De nijverheid echter had nog meer te lijden dan de handel. Bepaalde takken van nijverheid zoals de scheepsbouw en toeleverende bedrijven gingen ten onder. De aantallen armlastigen groeiden onrustba-rend. Velen moesten leven van ondersteuning voor zover de stadsbesturen daartoe al in staat waren. In Den Haag was dat mede het gevolg van de verplaatsing van Lodewijks Hof naar het Paleis op de Dam in Amsterdam, overigens later weer gevolgd door een verhuizing naar Utrecht.

Een ander probleem was dat de door Napoleon geëiste aantallen soldaten alleen via de gehate con-scriptie konden worden bereikt. Dat was een verplichte dienstplicht door loting. Wie inlootte en dus in dienst moest, kon dat weliswaar afkopen door tegen betaling een vervanger, een remplaçant te sturen, maar dat was voor de meesten een te kostbare zaak. Lodewijk had ook deze gehate conscriptie steeds gesaboteerd.

Buiten onze grenzen gingen de oorlogen door. In 1808 werd in Spanje opnieuw gevochten. Ook daar vormden Engelse troepen onder Wellesley de vijand. Maar ook daar was de keizer succesvol. In decem-ber 1808 was hij in Madrid. In april van datzelfde jaar had koningin Hortense haar derde zoon gekregen: Louis Napoleon, die later als Napoleon 111 nog een rol zou spelen.

Het definitieve conflict tussen Lodewijk en zijn broer ontstond in 1809. Op 30 juli van dat jaar –Lodewijk was toen juist op bezoek bij zijn moeder in Aken– landde er in Zeeland een grote Engelse invasiemacht van 40.000 man. Het doel was de haven van Antwerpen. Een bijbedoeling was om met deze invasie enige steun te bieden aan bondgenoot Oostenrijk.4, pag. 226 Ofschoon het eiland Walcheren

Koning Lodewijk Napoleon,1778 - 1846

Koningin Hortense de Beauharnais (1783 - 1837) met haar oudste zoon Napoleon Karel

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 14: Ledenbulletin 35, 2011

14

Veel slachtoffers vielen bij de verwoestende ramp met het kruitschip te Leiden op 12 januari 1807. Koning Lodewijk Napoleon nam onmiddellijk persoonlijk deel aan de hulpverlening.

al snel kon worden bezet, werd deze invasie om een aantal redenen toch een mislukking.4, pag. 230 e.v. Krayenhoff , inmiddels minister van Oorlog, ontving er dankzij de langs de gehele kust inmiddels gereedgekomen ‘optische telegraaf ’11 nog op de dag van de landing bericht van en nam de eerste ver-dedigingsmaatregelen. Ook de koning werd al op 1 augustus op de hoogte gesteld en dirigeerde vanuit Aken direct troepen richting Antwerpen. De Franse verdediging van Antwerpen was goed georganiseerd en de verovering van de stad bleek illusoir. Nadat er onder de Engelse troepen ook nog de ‘Zeeuwse koortsen’ uitbraken, waaraan velen stierven, trokken de Engelsen zich tenslotte terug. Toch was de keizer woedend op zijn broer, omdat hij tijdens de aanval niet aanwezig was geweest.

Bij dit alles was Napoleon ook nog bezig met het probleem van zijn opvolging. Er moest een zoon komen en zijn vrouw Joséphine kon hem die kennelijk niet geven. De oplossing die hij koos was om van haar te scheiden en een ander te kiezen voor dit doel. De scheiding vond in december 1809 plaats6, pag. 280 en de gehele Bonaparte familie waaronder ook Lodewijk moest daarbij aanwezig zijn. Deze laatste vroeg bij die gelegenheid zijn broer toestemming om eveneens te mogen scheiden, maar dit verzoek werd geweigerd. Zijn koninkrijk wankelde toen al, waardoor hij zelfs voor zijn vertrek naar Frankrijk Krayenhoff opdracht had gegeven verdedigingsplannen uit te werken voor het geval van een Franse poging tot overname van de macht. In Parijs noemde men Holland toen al een Engelse vijfde colonne!1, pag. 687 Franse troepen begonnen reeds de zuidelijke provincies binnen te trekken, terwijl het Lodewijk belet werd uit Parijs te vertrekken. Pas in april 1810 arriveerde hij weer in Amsterdam. Maar nog diezelfde maand verschenen Franse troepen in Leiden, Den Haag en Haarlem.

Diezelfde maand ook was Napoleon in het huwelijk getreden met Marie Louise, dochter van de verslagen Oostenrijks keizer Franz 11. Zij zou hem inderdaad een zoon schenken, Napoleon Franz (Napoleon 11),die in 1832 zou overlijden.

In mei hield de keizer al een inspectietocht door Brabant en Zeeland en het was in juni dat de Franse generaal Oudinot Amsterdam binnentrok. Lodewijk, die uiteindelijk toch van militaire verdediging van zijn koninkrijk had afgezien, besloot af te treden, schreef een emotionele afscheidsbrief aan zijn volk en droeg het koningschap over aan zijn zoon Napoleon Louis, met zijn vrouw Hortense als regentes. Maar al 8 dagen later zou het kind op last van de keizer naar Parijs worden overgebracht.

De slotakte voor het koninkrijk Holland speelde zich af te Haarlem, waar Lodewijk een eigen woning had gekocht voor zijn maîtresse, het zogenoemde Klein Paviljoen. Vandaaruit vertrok hij in de nacht van 2 op 3 juli per koets naar Bohemen.6, pag. 321 Zijn vrouw was hem, zij het in een geheel andere richting, al op 1 juli voorgegaan. En zo begon er op 9 juli 1810, met Napoleons decreet: “la Hollande est reünie à I’Empire”, weer een nieuwe periode voor ons land. Die beslissing van de keizer hing overigens al veel langer in de lucht. Krayenhoff citeert4, pag. 234 een uitspraak van de Franse minister Montalivet uit december 1809 die in vertaling ongeveer luidt: “Holland is slechts een aanslibsel van enkele grote Franse rivieren en vormt als zodanig een deel van Frankrijk”.

In deze nieuwe periode zouden wij zowel letterlijk als fi guurlijk Napoleon nog beter leren kennen.

De optische telegraaf wordt ook wel Hollandsche- of Bataafse telegraaf genoemd.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 15: Ledenbulletin 35, 2011

15

juli 1810 -juni 1815 Als deel van het keizerrijk werden de bestuurlijke en rechterlijke organisatie daarvan nu in hoog tempo ingevoerd. Met een decreet van 13 september 181012, pag. 6 werd ons land, met inbegrip van een deel van Ost-Friesland, ingedeeld in 7 departementen met nieuwe namen en grenzen. Het zuiden van het land was reeds in maart van dat jaar afgestaan aan Frankrijk. Aan het hoofd van ieder departement stond een prefect, bijgestaan door een onderprefect. Elk departement was verdeeld in arrondissementen. Een burgemeester heette voortaan maire en het gemeentebestuur werd de municipaliteit. Hoofd van alle departementen werd de 72-jarige Charles François Lebrun, hertog van Plaisance (Piacenza). Met inzet van het totale Franse apparaat van militie, politie en douane werd nu ernst gemaakt met handhaving van het Continentaal Stelsel en ook de dienstplicht, de conscriptie, werd ingevoerd. Zo moesten in maart 1811 de 7 departementen tezamen 3000 soldaten leveren uit de in 1788 geboren lichting 18082, pag. 41.

Reeds in dat jaar begon Napoleons voorbereiding voor de Russische veldtocht. Tsaar Alexander immers hield zich niet aan de afspraak om deel te nemen aan het Continentaal Stelsel, zoals vastgelegd bij de vrede van Tilsit.

Toch waren er bij de nieuwe Franse bestuursmaatregelen ook die waardering verdienen. Daartoe behoort de invoering van de Burgerlijke Stand, de état civil, als onderdeel van het per 1 maart 1811 hier van kracht geworden Burgerlijk Wetboek, de Code Napoléon. Tot dan werden doop-, trouw-en begraaf-boeken bijgehouden door dominee en pastoor. Natuurlijk was die invoering wel weer van belang voor het uitvoeren van de conscriptie, zodat hij nogal eens gesaboteerd werd, op straff e overigens van Franse inkwartiering2, pag. 11 e.v.. Het Franse belastingstelsel bleek in sommige opzichten milder dan dat van Gogel, maar de grondbelasting ging omhoog. En ook werden er nu op vele zaken accijnzen geheven, te betalen bij de accijnshuisjes. Voor de bezitters van staatsobligaties, waaronder scholen, kerken en armenhuizen, was het funest dat de rente op de staatsschuld direct met eenderde werd verminderd, de z.g. tiërcering. Zo moest bijvoorbeeld bij het diaconiehuis te Haarlem hierdoor het ontbijt worden afgeschaft en moesten de vrouwen ’s morgens bij welgestelde burgers vragen om voor een boterham de stoep te mogen vegen12, pag. 137.

De verjaardag van de keizer, 15 augustus, werd evenals 2 december, de dag van zijn kroning, een ver-plichte dag om te vieren. Alhoewel hij ons land al in het najaar van 1810 had willen bezoeken, werd dit door omstandigheden een jaar uitgesteld. Zijn bedoelingen met dit bezoek worden vooral duidelijk uit zijn optreden daarbij. Om Gijsberti Hodenpijl12, zie hst. X te citeren:

“Hij wilde hier gezag inboezemen voor zijn persoon als heerscher; hij begeerde zichzelf ervan te overtuigen hoe de personeele en materieele middelen voor den zeeoorlog, die Holland aanbood, bevorderlijk zouden kunnen worden gemaakt aan zijn sedert lang gekoesterd lievelingsdenkbeeld, om af te rekenen met Engeland en eindelijk wenschte hij in het pas geannexeerd land de regeering in gang te brengen en daartoe alvorens de deswegen strekkende decreten uit te vaardigen, met eigen oogen te kunnen zien en oordelen, de personen te kunnen hooren die ze zouden hebben uit te voeren en dezen mondeling zijn zienswijze en verlangens te kunnen ontvouwen.”

Er was een gedetailleerd reisschema opgesteld voor een bezoek aan grote delen van ons land. De keizerin zou hem vergezellen, samen met een groot militair gevolg. Voor de keizer begon de reis om half vier ’s morgens op de 18e september 1811. De keizerin zou zich de 30e te Antwerpen bij hem voegen. Op 31 oktober zou men het land weer verlaten. Voor de (Oostenrijkse) Marie Louise was een soort ‘Damenprogramm’ voorzien met uitstapjes en winkelen op de dagen dat zij hem niet zou vergezellen. Amsterdam werd de hoofdverblijfplaats. Bekend is geworden dat Napoleon zich vaak eraan ergerde dat zij “nimmer met haar toilet op tijd gereed was, hetzij er een receptie was ten Hove, hetzij zij met haar gemaal naar den schouwburg of met hem ter jacht moest gaan”. Pluspunt was wel weer, dat zij aanzienlijk minder geld uitgaf dan haar voorgangster...

Ook werd onder Napoleon het metrieke stelsel ingevoerd. De internationale standaard ijk-maten voor Liter, Meter en Kilogram bevonden zich in Sèvres bij Parijs. In Nederland waren deze kopieën beschikbaar.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 16: Ledenbulletin 35, 2011

16

Zeeland, toen behorend tot het Departement van de monden van de Schelde, stond hoog in het reisschema, vanwege de marinehavens zoals Vlissingen, Terneuzen en Hellevoetsluis. Hij wilde namelijk van Zeeland ‘het pistool op de borst van Engeland’ maken.

Voor zijn reis maakte hij gebruik van paard, koets en schip. Op 6 oktober bereikte het keizerlijk paar Utrecht, waar men tot de 9e bleef, op welke dag men te Amsterdam aankwam. Deze stad was, na Parijs en Rome, tot de ‘derde stad van het Rijk’ uitgeroepen. Men zou daar 14 dagen blijven. Elke te bezoeken stad was opgedragen de nodige luister aan dat bezoek bij te zetten in de vorm van erebogen, gevelversie-ringen etcetera. In de hoofdstad waren er audiënties, recepties, uitvoeringen en andere feestelijkheden. Uit militair oogpunt had Napoleon in Amsterdam vooral belangstelling voor het Marine-Arsenaal.

In het kader van deze bijdrage zal ik, uit het totale bezoekprogramma, vooral aandacht besteden aan de drie dagen van 15 tot en met 17 oktober die Napoleon uitgetrokken had voor een bezoek aan Noord-Holland, in die tijd behorend tot het Departement van de Zuyderzee.

De keizerin vergezelde hem daarbij niet. Belangrijkste onderdeel ervan was zijn bezoek aan Den Helder en de marinehaven Nieuwe Diep. Maar na vertrek uit Amsterdam bezocht hij allereerst het dorp Broek in Waterland. Dat maakte indruk op hem door de zindelijkheid en ook de ‘welgesteldheid’.

Via Hoorn, Medemblik en Veenhuizen werd ’s avonds Den Helder bereikt, waar hij overnachtte. De volgende dag werd geheel besteed aan een inspectie van de aanwezige oorlogsschepen en de haven. Hij besloot ter plekke tot een aantal maatregelen die Nieuwe Diep blijvend zouden verbeteren.

De 17e oktober terugkerend uit de marinestad bezocht hij Bergen en vervolgens Alkmaar. In beide plaatsen had men zijn bezoek al tijdens de heenreis verwacht, zodat nog ijlings aanpassingen noodzake-lijk bleken bij de plaatsing van erebogen en versieringen, gezien de andere route van binnenkomst. De keizer arriveerde ook nog eens uren later dan verwacht en toen toch nog plotseling. En hij had haast. Vanuit zijn rijtuig nam hij de sleutels van de stad in ontvangst maar na een korte stop van een minuut of tien werd al snel doorgereden zodat de geestelijken, die verplicht voor hun kerk stonden, de stoet onder het eveneens voorgeschreven klokgelui in hoge vaart zagen passeren.

Over Napoleons tocht van Alkmaar over de Egmonden, Castricum en Heemskerk naar Beverwijk en verder, deelde de heer Diemeer uit Heemskerk nog de volgende interessante plaatselijke overlevering mee:

“Al sinds ik in mijn jeugd, nu meer dan 50 jaar geleden, op de boerderij Het Zuidend kwam, is mij daar verteld dat Napoleon te Heemskerk is gestopt om de Linie van Beverwijk13 te inspecteren. Bij de gemeentegrens is hij toen ook toegesproken door de adjunct-maire Claes Claesz. Dat moet geweest zijn bij het klaphekje over het Oude Haarlemmer voetpad14 op het perceel De Nollen (dat ‘licht heuvelachtig land’ betekent). Napoleon heeft toen het pad langs de duinroute gevolgd, in de volksmond nog steeds het Napoleonspad geheten. Die route hield verband met de omstandigheid dat de Heeren- of Postweg (de latere Rijksstraatweg) onder Castricum door overstuiving onbegaanbaar

De intocht van Napoleon te Amsterdam op 9 oktober 1811(M.I. van Bree, Amsterdam Museum)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 17: Ledenbulletin 35, 2011

17

was. Om diezelfde reden werd ook het oude Haarlemmervoetpad in die tijd verlegd. Er was zelfs een hele zandwal opgestoven, de Cloeken richel genaamd, waar de boeren zand haalden. Bij boerderij Het Zuidend heette het De Kloekenberg en iets verder De Maartjesberg. Daar werd op Sint Matthijs in februari een groot vuur ontstoken.”

De volgende stop zou te Beverwijk zijn. Maire Pieter Stelt wachtte, samen met zijn adjunct en een deel van de municipaliteit, de keizer op aan de Groote Houtweg, die naar Castricum voerde. Ook hier stonden de katholieke en de protestantse geestelijken voor hun respectieve godshuizen opgesteld. Andere leden van de municipaliteit bevonden zich aan de ‘Breedstraat’ . Het was inmiddels rond 6 uur en al bijna duister toen de keizer verscheen. Onder het luiden van de kerkklokken hield de maire in fraai Frans een korte toespraak, in vertaling13, pag. 282 luidend: “Sire, de Gemeente Beverwijk was ten allen tijde gehoorzaam aan haar souverein, maar doordrongen van de welwillendheid Uws harten, paart zij aan de gehoorzaamheid jegens Uwe Majesteit aanhankelijkheid en trouw. Dat Uwe Majesteit zich verwaardige onze gevoelens en de ware vreugde aan te nemen, die ons bezielen op het oogenblik dat Uwe Majesteit onze zeer beminde Keizer, zich temidden van ons bevindt.”

Of, korter gezegd: het gehoorzame Beverwijk vindt het leuk dat u er bent. De keizer stelde vervol-gens een aantal vragen over de stad. Bij het hierna verwisselen van paarden aan de Koningstraat, sprak Napoleon nog met de baljuw Van Blarkom.

Daarna werd de tocht voortgezet naar Velsen, toen nog Velsen en de Santpoort geheten. Ook daar was gezorgd voor de vereiste eerbewijzen, zoals een erepoort met Latijnse opschriften over de grootheid van Napoleon. De maire van Velsen was notaris Ogelwight van de buitenplaats Roosenstein. Ook deze hield een gloedvol maar kort betoog dat in vertaling luidt: “Sire! Deeze gelukkige dag voltooid het geluk der Gemeente Velsen en Zandpoort. Zij verbleijde sig aan een grootmoedig Vorst de hulde hunner Liefde, Eerbied en Gehoorzaamheid aan te bieden” 15, pag. 52/53. De keizer zou over de toespraak “deszelfs hoogst genoegen” hebben uitgesproken, alvorens door te rijden naar Santpoort. Daar was wel een ereboog opgericht, maar er werd –mogelijk tot ongenoegen van Napoleon– geen toespraak gehouden. Hiermee wordt wel in verband gebracht dat de naam Velsen en de Santpoort per decreet van 21 oktober werd veranderd in Velsen ‘tout court’. Rolle14 schrijft dit echter toe aan een wijziging in de staatsinrichting die al maanden eerder voorbereid was. Toeval dus.

Tijdens Napoleons bezoek aan Noord-Holland ging de keizerin onder andere inkopen doen in Amsterdam. Zo kocht zij, naar zij zelf schreef, “de grandes emplettes de toile, plus belle que la batiste, pour faire de chemises de nuit et beaucoup d’autres marchandises dont le nom et le pays sont secret”. Gijsberti Hodenpijl schrijft12, pag. 135: Toen zij dan ook in Frankrijk terugkwamen, waren zoowel haar rijtuig als de reiskoetsen van haar hofdames vol contrabande”. Dat zullen wel resultaten van de smokkelhandel zijn geweest...

Op de 17e oktober zou Marie Louise haar man te Haarlem weer ontmoeten. Ook die stad had zich goed voorbereid op een groots onthaal. De keizerin arriveerde ’s morgens al. En de vrouwen van het diaconiehuis kregen die dag een goed ontbijt, waarna zij in de stad verplicht de hoge bezoekster moesten

Boerderij ’t Zuident aan het Kloekenpad, ook wel het Napoleonspad genoemd.Foto Piet Diemeer, 1966

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 18: Ledenbulletin 35, 2011

18

toejuichen, met een palmtak in de hand. Marie Louise kreeg een fraai welkomstboeket, waarbij Jkvr. Pauline Hoeuff t een passend gedicht reciteerde, hetgeen door de keizerin weer beloond werd met een kostbaar geschenk. Het déjeuner werd gebruikt in het Paviljoen in den Hout. Daarna volgde een rijtoer in de omstreken van Haarlem en nog een orgelbespeling in de St. Bavo. Om 4 uur keerde de keizerin terug naar Amsterdam omdat zij meende Napoleon niet meer in Haarlem te zullen treff en. Maar om half acht arriveerde deze alsnog bij de Haarlemse Zijlpoort voor niet meer dan een snelle doortocht. Dit werd overigens goedgemaakt op de 24e oktober met een bezoek van de keizer aan Teylers museum.

Na terugkeer die avond van de 17e in Amsterdam volgde er weer een audiëntie, waarbij ditmaal ook Krayenhoff aanwezig was. Napoleon was van plan om hem ernstige verwijten te maken over de verdedigingsplannen voor Amsterdam die Krayenhoff in opdracht van Lodewijk gemaakt had. Helaas koos de keizer hiervoor eerst de verkeerde uit, de heer Pijman, voormalig minister van Oorlog. Hierop opmerkzaam gemaakt gaf hij Krayenhoff alsnog zijn deel. Deze echter diende hem van repliek, wees erop dat Lodewijk als souverein het recht had om deze plannen te laten maken en zei voorts: “ik reken mij tegenover u geen verantwoording schuldig dan van den tijd af toen ik uw onderdaan ben geworden”. Iemand uit Napoleons gevolg complimenteerde hem met dit antwoord en zei dat hem dit geen kwaad zou doen. En inderdaad, bij een volgende gelegenheid was Napoleon heel vriendelijk tegen hem. Ook koos hij hem uit om hem te begeleiden bij zijn bezoek aan Naarden en Muiden. Na Amsterdam werden onder andere Den Haag en Rotterdam nog bezocht. Op Het Loo rustte het keizerlijk paar enkele dagen uit, waarna de tocht werd voortgezet naar Zwolle, Arnhem en Nijmegen. Vanuit deze stad reisde men vervolgens via Grave naar Duitsland en vandaar terug naar Frankrijk.

Al tijdens het bezoek vaardigde de keizer vele decreten uit, onder andere met betrekking tot het aan-leggen van een aantal verbindingswegen die van strategische betekenis moesten worden voor het snel verplaatsen van legereenheden. In 1811 immers waren de voorbereidingen voor de Russische veldtocht al in volle gang. De Grande Armee bevond zich reeds diep in het bezette Pruisen en, in het voorjaar van 1812, al ver in Polen. In juni dat jaar trok de keizer Rusland binnen. De veldtocht die fataal zou eindigen, was begonnen.

Na het gereedkomen van dit artikel werd op het Noord-Hollands Archief een paar bijzondere afbeeldingen ontdekt in de archieven van het Departementaal Bestuur, die we hierbij afdrukken. Het zijn de ontwerpen voor twee ‘triomfbogen’ die de bestuurders van Beverwijk van plan waren aan twee zijden van de stad op te richten bij het bezoek van Keizer Napoleon Bonaparte in 1811. De tekeningen zijn vooral zo bijzonder omdat van de erebogen en- poorten die – op aanschrijving van het departementaal bestuur – tot in de kleinste dorpen van Noord-Holland werden opgericht, vrijwel geen enkele afbeelding bewaard is gebleven.

Of de erebogen ook in deze vorm zijn uitgevoerd, is niet zeker. De begeleidende brief geeft hierover geen uitsluitsel. De onderprefect van Hoorn, die de ontwerpen moest beoordelen, vond ze gezien de fi nanciële situatie van Beverwijk in ieder geval veel te duur.

Met dank aan Drs. Carly Misset.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 19: Ledenbulletin 35, 2011

19

Over de laatste bedrijven van Napoleons heerschappij kunnen we betrekkelijk kort zijn. Deze zijn voldoende algemeen bekend. Terug uit Rusland formeerde Napoleon uit nieuwe lichtingen in korte tijd opnieuw een leger waarmee hij aanvankelijk nog enkele overwinningen boekte. Maar de geallieerde legermacht van rond een half miljoen man samengesteld door Rusland, Oostenrijk, Pruisen, Zweden, Engeland en Duitse staten, zou in oktober 1813 het leger van de keizer bij Leipzig in een strijd die enkele dagen duurde, vernietigend verslaan. Een veldslag die wel 200.000 doden kostte...

Pruisen en Russische kozakken kwamen ons land binnen, gevolgd door een geleidelijke Franse aftocht. Wel bleef de Franse bezetting van enkele vestingsteden zoals Naarden en Bergen op Zoom nog tegenstand bieden, in Naarden zelfs nog maandenlang. Napoleon werd naar het eiland Elba verbannen en in Wenen begon een grote internationale conferentie over de nieuw vast te stellen grenzen in Europa, zodat Frankrijk verder geen gevaarlijke rol meer zou kunnen spelen.

In ons land had eind november 1813 Willem Frederik, de erfprins van Oranje, in Engeland door enkele afgevaardigden uitgenodigd om terug te keren naar ons land, in Scheveningen weer voet aan wal gezet. Hij zou al snel tot Koning Willem 1 worden uitgeroepen. Nederland werd daarmee voor de tweede keer een koninkrijk en Oranje was ‘terug van weggeweest’.

Maar men was nog niet van Napoleon af! In maart 1815 landde hij met enkele honderden mannen in Zuid-Frankrijk. De man die inmiddels de macht daar had gekregen, Lodewijk XViii van Bourbon, stuurde het leger op hem af. Maar dat liep in groten getale over naar hun voormalige keizer!

Het laatste bedrijf volgde enkele maanden later in juni 1815 bij het Belgische Waterloo, waar Napo-leon, zij het met enig krijgsgeluk, verslagen werd. Voor hem betekende dit de definitieve nederlaag, gevolgd door verbanning naar het eiland St. Helena. De Franse tijd was hier voorbij. Wij hielden er, naast veel nare herinneringen, ook goede zaken aan over. En daar kunnen wij de kleine keizer uit Corsica maar ook zijn broer ‘de goede koning Lodewijk’ toch ook wel weer dankbaar voor zijn.

Epiloog Nog een korte schets van hoe het enkele hoofdrolspelers verder verging. Napoleon Bonaparte, verbannen naar het eiland St. Helena, werd daar samen met zijn kleine hof-houding door Engelse soldaten bewaakt. Hij bewoonde een oud huis, Longwood genaamd, op een kale, winderige hoogvlakte. Verveling sloeg al direct toe en werd later door ziekte gevolgd. Soms arriveerde er een kist met boeken, die hij achter elkaar uitlas. Later kreeg hij nog enig plezier in tuinieren. In 1821 kwamen koortsen opzetten en op de avond van de vijfde mei 1821 stierf hij.10, pag. 184 e.v. Hij werd op het eiland begraven, maar jaren later zou zijn stoffelijk overschot alsnog te Parijs bijgezet worden. Zijn ex-vrouw Joséphine was al eerder, tijdens zijn verblijf op Elba, in 1814 overleden aan een keelinfectie. Zijn tweede vrouw Marie Louise is hem niet naar St. Helena gevolgd, maar met hun zoontje Napoleon Franz in Wenen gebleven. Zij zou nog driemaal trouwen. Napoleon Franz stierf op slot Schönbrunn in 1832 aan tbc. Lodewijk Napoleon verbleef na zijn vertrek in 1810 uit ons land eerst te Teplitz, Bohemen, waar hij Goethe ontmoette. Hij was daar bekend als de graaf van Saint-Leu. In 1811 vestigde hij zich in het Oostenrijkse Graz. Hij schreef enkele op ons land geïnspireerde romans en bleef hopen op een terugkeer als koning naar zijn voormalige koninkrijk. Maar als bezoeker en niet als koning kwam hij in 1840 nog eens naar Den Haag, waar hij in een hotel verbleef. Kort na het overlijden van zijn vrouw Hortense in 1837 hertrouwde hij met een 16-jarige Italiaanse. Hij was toen 59 jaar. Hij stierf te Livorno op 24 juli 1846, 68 jaar oud. Hortense, gewezen koningin van Holland, kreeg in 1811 nog een zoon, met als vader Charles de Flahaut, officier in het leger van Napoleon, al jaren haar geheime minnaar. Het kind werd aanvankelijk bij een bevriend echtpaar grootgebracht en woonde in latere jaren bij zijn vader, die inmiddels met een Engelse getrouwd was. Hortense vestigde zich na omzwervingen in Zwitserland, in een kasteeltje aan het Bodenmeer. Zij ontving daar vele bekenden en kunstenaars, waaronder Franz Liszt. In 1837 overleed zij aan een kwaadaardige ziekte. Haar zoon Napoleon Louis was in 1831 reeds gestorven tijdens opstan-den in Italië, waarbij hij betrokken was geraakt. Zoon Louis Napoleon zou in 1852 nog als Napoleon iii tot keizer van het Tweede Keizerrijk gekroond worden. Na de verloren oorlog met Duitsland in 1870, week hij uit naar Engeland waar hij in 1873 stierf7, hst. 26 t/m 28.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 20: Ledenbulletin 35, 2011

20

Literatuurverwijzingen en noten 1 S. Schama, Patriotten en bevrijders, revolutie in de Noordelijke Nederlanden 1780-1813, Amsterdam

1967. 2 N. Jongejans, Zij kwamen uit Hoogeveen, De geschiedenis van de familie IJmker in de 19e eeuw,

Hoogeveen, 2008. 3 Rutger Jan Schimmelpenninck (1761-1825), advocaat, al jong Patriot, was ambassadeur in Engeland

en Frankrijk, van 1805 tot 1806 Raadpensionaris. Herman Willem Daendels (1762-1818), Patriot, werd generaal in het Franse en Bataafse leger, was

onder Lodewijk Napoleon Gouverneur-Generaal in Ned. Oost-Indië. Koning Willem I benoemde hem tot Gouverneur van de Nederlandse koloniën in West-Afrika, waar hij stierf.

Cornelis Krayenhoff (1758-1840), was medicus, natuurkundige, waterstaatkundige, topograaf, militair ingenieur, generaal en minister van Oorlog. Patriot van het eerste uur, speelde vanaf 1787 tot na 1813 een belangrijke rol niet slechts bij alle politieke gebeurtenissen in ons land maar ook op waterstaatkundig, vestingbouwkundig en, via zijn methode van systematische driehoeksmeting, op cartografisch terrein.

4 W. Uitterhoeve, Cornelis Krayenhoff1758-1840, Een loopbaan onder vijf regeervormen, Nijmegen, 2009. 5 Louwerse Moerman, Geïllustreerde Vaderlandse Geschiedenis, bewerkt door C. Offringa, Amsterdam, z j. 6 Admiraal Carel Hendrik graaf VerHuell (1764-1845), Nederlands vlootvoogd. Als ‘Orangist ‘in 1795

ontslagen, maar in 1803 weer in dienst gekomen. Raakte in Parijs onder de indruk van Napoleon. Nam in latere jaren de Franse nationaliteit aan en stierf te Parijs.

7 T. Coppens, Hortense, De vergeten Koningin van Holland, Amsterdam, 2006. 8 Isaac Jan Alexander Gogel (1765-1821), geboren in een officiersmilieu koos hij een loopbaan in de

handel, vurig Patriot, Agent van Financiën in de Bataafse Republiek, later minister onder Lodewijk Napoleon. Had ook onder Napoleon een hoge financiële positie. Onderscheiden met het Legioen van Eer. Week in 1813 uit naar Frankrijk, keerde in 1814 terug en kocht het buitentje Vreedensrust, annex blauwselfabriekje, te Overveen. Was ook adviseur van Koning Willem I en werd Commandeur in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

9 Het woord Tsaar is evenals het woord keizer afgeleid van het Latijnse woord caesar. 10 M. Bril, De kleine keizer, Verslag van een passie, Amsterdam, 2009. 11 De optische telegraaf was een uitvinding van de Fransman Claude Chappe, bestaande uit een op hoge

plaatsen (kerktorens, duinen etc) geplaatste mast met een horizontale balk. Via touwen konden aan de mast en de balk bevestigde borden en ballen bewogen worden. Via codetekens konden hiermee berichten worden doorgeseind. De Bataafse Republiek was reeds in 1795 begonnen dit systeem langs de kust aan te brengen.

12 G. F Gijsberti Hodenpijl, Napoleon in Nederland, Haarlem, 1904. 13 H.J.J. Scholtens, Uit het verleden van Midden-Kennemerland, Den Haag, 1947, pag. 278, 279: De

Linie van Beverwijk was een linie van fortificaties even benoorden Beverwijk ter versterking van de terreinstrook tussen het Wijkerbroek en Wijk aan Zee, ontworpen door Krayenhoff. De aanleg ervan was noodzakelijk gebleken na de Engelse invasie in 1799.

14 P. L. M. Diemeer: langs de oude Haarlemmerlooproute was een, door de boeren te onderhouden , omheining aangebracht om het wild uit de akkers te houden. Met de tijd verdween de omheining, maar veel Egmonder vissers maakten tot in de jaren dertig van de vorige eeuw nog gebruik van dit pad om hun handelswaar per hondenkar of met een ‘kriel’ op de rug te vervoeren. Op oude landkaarten is die route nog zichtbaar. In Castricum herinneren de namen Hollaan en Oude Haarlemmerweg nog aan deze oude route, waarop het voetvolk ook geen tol hoefde te betalen.

15 S. Rolle, Memoriaal van Velsen, Een Sociaal Economische beschrijving tot 1900, IJmuiden, 1985.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 21: Ledenbulletin 35, 2011

21

Het huis van de meestertimmerman

door Jan Morren

In het dorp VeLSen StAAt een huiS aan de huidige Meervlietstraat met de nummers 34 en 36. Ooit woonde daar de meestertimmerman Jacob Gaijkema. Het is een opvallend huis met een fraaie erker

over de beide verdiepingen. Ook het interieur herinnert aan vroegere tijden en hierin zijn aanwijzingen te vinden dat de timmerman die hier in de 18e eeuw woonde, niet onbemiddeld was. Hij bezat nog meer woningen in het dorp, waarvan er enkele in dit artikel zullen worden genoemd. De naam Gaijkema werd door de tijd heen verschillend geschreven. In dit artikel houden we de meest voorkomende schrijfwijze aan, namelijk Gaijkema.

In 2004 is achter het voormalige huis van Jacob Gaijkema archeologisch onderzoek verricht door de Archeologische Werkgroep Velsen. Dit onderzoek werd begeleid door Wim Bosman, de gemeen-tearcheoloog van Velsen. Dankzij deze begeleiding is het in het kader van de strengere archeologische wetgeving voor de amateurs van de Archeologische Werkgroep Velsen incidenteel mogelijk om onder-zoek te doen in het veld. Vanaf de zijde van de gemeentearcheoloog wordt steeds naar mogelijkheden en wegen gezocht om de vaardigheden en de kennis van de amateurarcheologen in te zetten. Mede door zijn inzet kon het onderzoek verricht worden dat resulteerde in deze publicatie.

Het archeologisch onderzoek vond plaats bij het aanleggen van een nieuwe tuin rond het huis met de naam “De Dageraad”. Dit huis staat aan de Zuiderdorpstraat 4 op het terrein dat vroeger bij het huis van Jacob Gaijkema heeft behoord. Een groot deel van de tuin werd afgegraven en een diepstekende vijver verwijderd. Het afgraven was nodig om het intrekken van vocht in de gevel te voorkomen. Bij het onderzoek werd veel ondersteuning ondervonden van de eigenaars en bewoners, Andries en Carla Vonk. Er zijn onder meer bouwsporen gevonden van een schuur en twee woningen die achter het huis waren gebouwd. Ook werden er gebruiksvoorwerpen gevonden.

Het huis van de timmerman in 2004. Foto J. Morren.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 22: Ledenbulletin 35, 2011

22

De bouw van het huis en de vestiging van de meestertimmerman Voor de bouw van het huis gaan we terug naar het jaar 1691. In dat jaar verkochten Sr. Thomas de Graeff en Sr. Cornelis van der Mors in opdracht van een niet nader genoemd persoon een huis en drie stuk-ken erf in het gebied tussen de huidige Meervlietstraat, de Zuiderdorpstraat, de Hoofdbuurtstraat en de Middendorpstraat. Een van de erven dat lag aan de huidige Meervlietstraat -toen de Heerenwech genaamd- werd voor 105 gulden verkocht aan Hendrich Claasen Coster. In het oosten lag de Heerenwech en in het zuiden het erf dat Dirck Gerritsen van Egmont had gekocht. Het erf werd in het zuiden begrensd door het Kerkwegie, de huidige Zuiderdorpstraat.

In het noorden stond het huis dat Claas Gerritz van Egmont had gekocht. Ten het noorden van dit huis lag het buijrweggie, de huidige Middendorpstraat. In het oosten lag de Heerenwech, in het westen het Haarlemmervoetpad (nu de Hoofdbuurtstraat) en in het zuiden dus het erf dat Hendrich Claasen Coster had gekocht.1 Uit deze beschrijving is op te maken dat het erf dat Hendrich Claasen Coster gekocht had, lag op de plaats waar nu het huis van de timmerman staat.

Hendrich liet op het erf twee huizen bouwen. Toen Hendrich overleed gingen de huizen over naar zijn zoon Willem Hendrixse Coster die trouwde met Grietje Adriaanze van Velsen. Na het overlijden van Willem hertrouwde Grietje met Jan Gunter. In 1739 stonden de twee huizen bekend onder de ver-pondingsnummers 173 en 174 die in bezit waren van Jan Gunter. Verponding is een belasting die in die tijd geheven wordt op onroerend goed.2

In 1740 werkte Jacob Gaijkema in het dorp Velsen. Jacob was timmerman en afkomstig uit Frane-

ker. In zijn beroep had hij de meestertitel verworven. Hij was eerst getrouwd met Carolina Carels, die overleed in 1742. In 1753 trouwde hij met Cornelia van Loo. Uit de huwelijksvoorwaarden waarin de inbreng van de bruid werd vermeld blijkt dat zij redelijk welgesteld was: ze bezat contant geld tot een bedrag van 100 gulden, ongemunte gouden sieraden bestaande uit een oorijzer, een voorhoofdsnaald, 3 ringen, 3 mutsspelden met parels en een bloedkoralen halssnoer van twee rijen met een gouden slot, ongemunt zilverwerk bestaande uit een tasbeugel, een snuifdoos, 3 gespen, de sloten op een kerkboek, het heft van een mes en een aanzienlijke gaderobe. Uit beide huwelijken kwamen kinderen voort. Uit het eerste huwelijk waren dat in 1730 Alida die voor 1733 overleed, in 1731 Jan, die overleed voor 1734, Alida in 1733, Jan in 1734, Dirk in 1735 die overleed in 1752, David in 1736 die overleed voor 1739, David in 1739 die overleed in 1740, Pieter in 1740 die overleed in 1753 en als laatste Anna in 1741. In zijn eerste huwelijk werden Jacob en Carolina dus getroffen door het overlijden van zes van hun negen kinderen.

Uit zijn tweede huwelijk kwamen voort Pietertje in 1753, Dirk in 1756 en Pieter in 1758. Twee van zijn zoons gingen meewerken in zijn bedrijf. Dit waren Jan, die getrouwd was met Helena Schuijlenburg, en Dirk die getrouwd was met Jannetje Rijperman.3

Jacob Gaijkema woonde in een van de voornoemde huizen die in het bezit waren van Jan Gunter. In 1740 kocht hij van Maria Elisabeth Bles, de weduwe van Dirck Gerritszoon van Egmont, een “gedeelte van een tuijn ofte werf in de Kerkbuurt strekkende van de buitenstepaal die staat beweste het kleine hokje of secreet van het huis van Barent Benning zuidwaarts tot de buurewechje en verder oostwaarts tot de schutting van het erf waar de koper woont en tot de Heereweg”. Voor het perceel werd 214 gulden betaald.4 Als we de tuin of het erf aan de hand van meerdere transportakten volgen bij de verkopen rond dit perceel, dan is het te lokaliseren tussen de woningen aan de huidige Meervlietstraat, Middendorp-straat, Hoofdbuurtstraat en Zuiderdorpstraat.

De genoemde Barend Benning woonde in een huis aan de huidige Middendorpstraat, dat nu bekend staat als het huis van de metselaar. Achter dit huis stond het vermelde secreet. Dit was een klein hokje waarin een toilet was ondergebracht boven een beerput. Een secreet werd in die tijd ook wel gebouwd boven een sloot, maar voor zover is na te gaan in de archieven liep er in die tijd geen sloot langs of door dit perceel. Het perceel strekte tot aan het huis waar Jacob Gaijkema woonde en deels ten zuiden van dit huis tot aan de Heerenwech. Het ging om het voormalige erf dat Dirck Gerritszoon van Egmont kocht in 1691. Dirck Gerritszoon van Egmont was intussen ook in bezit gekomen van het erf dat Pieter Zeegertsen 1691 gekocht had. Ook van dit erf behoorde een groot deel bij de verkochte tuin of werf. Jacob zal de tuin of werf bij het secreet aangekocht hebben om ruimte te krijgen voor de uitbreiding van zijn timmermansbedrijf.

In 1741 verkocht Jan Gunter de twee huizen aan Jacob Gaijkema voor 475 gulden. De huizen worden beschreven als “Twee huijsjes annex den anderen met derselver erven ende werven in de Kerkbuurt aan de Heereweg”. In het noorden lagen de bezittingen van Barend Benning, in het oosten lag de Heeren-wech en in het westen en zuiden de bezittingen van Jacob zelf, die hij in 1740 gekocht had van Maria Elisabeth Bles.5

Een impressie van de percelen en de huizen na de verkoop in 1691.1 Het huis en het erf van Claas

Gerritz van Egmont2 Het huis dat Pieter Zeegertsen in

bezit had en het erf dat hij had aangekocht.

3 Het erf dat Dirck Gerritsen van Egmont aankocht.

4 Het erf dat Hendrick Claasen Coster aankocht.

J. Morren, naar de transportakten uit het Oudrechtelijk Archief van Velsen en de brandweerkaart van het dorp Velsen uit 1760, origineel Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

Het huis van de metselaar in 2004. Foto J. Morren.

Het huis aan het voormalige Haarlemmervoetpad in 2004. Foto J. Morren.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 23: Ledenbulletin 35, 2011

23

Het ging Jacob Gaijkema met zijn bedrijf kennelijk voor de wind, want in 1747 kocht hij van de voogden over Barent Zijlman (die het enig nagelaten kind is van Steintje Barens Benning, de weduwe en erfgename van Gerrit Zijlman) een huis, erf en werf voor 475 gulden. Het huis stond aan het Haarlemmervoetpad, de huidige Hoofdbuurtstraat. Het lag ten westen van het perceel, bij het secreet, dat Jacob gekocht had van Maria Elisabeth Bles. Het huis had het verponding nummer 169.6

Maria Elisabeth Bles was intussen overleden. Haar zuster Johanna Bles erfde haar huis. Haar gemachtigde verkocht het huis en erf in 1749 aan Jacob Gaijkema voor 275 gulden. Het huis met ver-pondingsnummer 170 stond ook aan het Haarlemmervoetpad, ten noorden van het voornoemde huis met verpondingsnummer 169. De huizen met de verponding nummers 169 en 170 zijn in latere tijd samengevoegd en staan nu bekend als Hoofdbuurtstraat 5.7

Jacob Gaijkema kwam rond het midden van de 18e eeuw ook nog in het bezit van andere huizen in het dorp Velsen en Santpoort. In 1746 liet hij de twee huizen aan de Heerenwech (thans Meervliet-straat) verbouwen en samenvoegen tot één woning. Aan de voorzijde werd een erker aangebouwd. Deze erker had op de bovenverdieping grote ramen vanwaar men in die tijd een fraai uitzicht had op het Wijkermeer. De gevel werd bepleisterd om de sporen van de verbouwing weg te werken. Op de bovenverdieping in de erkerkamer werd een fraaie gestukadoorde en gedecoreerde rococo schoorsteen aangebracht. Op de benedenverdieping van de erker werd de hoofdingang van het huis aangebracht, die vrij statig was uitgevoerd. In één van de vertrekken op de benedenverdieping werden ter weerszijden van de schoorsteen in de wandbetimmering de uitgesneden afbeeldingen aangebracht van een steekpas-ser, een winkelhaak, een schietlood, een inktpot en een tekenhaak. Dit alles is nog steeds in het huis aanwezig. Ten zuiden van het huis werd een houten werkplaats met een bovenwoning gebouwd die aan de zuidzijde uitstrekte langs de huidige Zuiderdorpstraat tot aan de perceelgrens van de woning met het verpondingsnummer 169. Rond de dubbele werkplaatsdeur werd een eenvoudig maar toch statig uitgevoerd kozijn aangebracht.8 Het geheel kreeg de allure van een herenhuis.

Het door Jacob Gaijkema in 1746 verbouwde en uitgebreide huis rond 1960. Tekening J. Morren, naar oude foto’s Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

Van links naar rechts:De schouw op de benedenverdieping, Foto J. Morren 2005.

De inktpot, steekpasser, winkelhaak en het schietlood aan de rechterzijde van de schoorsteen op de benedenverdieping. Foto, J. Morren 2005.

De inktpot en de tekenhaak aan de linkerzijde van de schoorsteen op de benedenverdieping. Over de tekenhaak is de Davidsster aangebracht. Foto, J. Morren 2005.

De rococo schoorsteen in de erkerkamer op de bovenverdieping. Foto, S. Beumer 2005.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 24: Ledenbulletin 35, 2011

24

Bij het opgravingonderzoek in 2004 werden bij de westelijke perceelgrens van het huidige huis De Dageraad twee stenen poeren gevonden die gezien hun steenformaat kunnen dateren uit de 18e eeuw. We mogen aannemen dat deze poeren de houten staanders hebben gedragen die deel uitmaakten van de hoofdconstructie van de houten werkplaats die Jacob gebouwd had.9

Uit het leven van de familie GaijkemaUit alles is op te maken dat Jacob Gaijkema een welvarende timmerman was die kleine en grote opdrach-ten kreeg.

In 1745 verkeerde de grote klok van de kerk in het dorp Velsen in een slechte toestand. Hij was gebarsten en gebroken; vervanging was dringend noodzakelijk. Op kosten van de dorpelingen en van de kerk werden de beide klokken uit de toren gehaald. De klepbalk van de kleine klok werd vervangen. De grote klok werd vergoten door Ciprianus Crans Janszoon, die woonde in Amsterdam in de Stadsgeschut en klokgieterij. Gerrit Corver, de heer van Velsen en Santpoort, betaalde het vergieten van de klok. In november 1745 werden de klokken weer opgehangen. Daarbij besloot men ook aan de west- en zuidzijde van de toren wijzerplaten aan te brengen zodat men vanuit alle zijden in het dorp de tijd kon zien. De wijzerplaten werden in overeenstemming met de bestaande wijzerplaten gemaakt. Het uurwerk werd door de horlogemaker “Meltser van der Meer” zodanig gewijzigd dat het uurwerk de wijzers voor alle vier de zijden bediende. De meestertimmermannen Jacob Gaykema en Barend Kromhout verzorgden het timmerwerk.10

In 1767 kreeg Gaijkema van de diaconie van de kerk in Velsen de opdracht om een wees- en armenhuis te bouwen, ook wel het Diaconiehuis genoemd. Het Diaconiehuis kwam in 1769 gereed. Na 1905 werden er geen wezen meer opgenomen en werd het Diaconiehuis ook het “Tehuis voor Ouden van Dagen” genoemd. In 1935 werd het huis gesloten. Dit fraaie pand staat nog steeds aan de Torenstraat 2.11

Voor de bewoners van het Diaconiehuis werd door Jacob Gaijkema in 1769 aan de westzijde van de kerkzaal een galerij met zitplaatsen gebouwd. Hiervoor moest hij in 1769 een schets indienen bij de kerkenraad. Dominee Johannus van der Sluys noemde de galerij “de sitting voor de gealimenteerden van het diaconyhuis in de kerk ”. Jacob moest beloven dat hij de galerij gereed zou hebben voor de opening van het Diaconiehuis. Op deze galerij staat nu het orgel.

Jacob Gaijkema bekleedde in Velsen door de jaren heen tal van functies. Hij was ook timmermans-baas van de polder De Velserbroek, schepen van Velsen, in welke kwaliteit hij tevens heemraad van de genoemde polder was. Samen met de notaris trad hij op als examinator in het schrijven en rekenen van aspirant-schoolmeesters. Hij was brandmeester, ouderling en diaken, regent van het Diaconie- en Weeshuis en kerkmeester.12

Jacob Gaijkema deed in 1784 zijn timmerwinkel en clientèle over aan zijn zoon Dirk. Zijn andere zoon Pieter kreeg een uitkering van 100 gulden per jaar gelegateerd tot het overlijden van de erfl ater. Zijn zoon Jan was zelfstandig timmerman geworden en vestigde zich als meestertimmerman in het dorp Santpoort.

In 1788 herriep Jacob Gaijkema zijn testament. Hierin legateerde hij aan de gezamenlijke kinderen van zijn zoon Jan en dochter Anna zijn kledingstukken onder het verbod dat deze zouden worden verkocht. Ook mochten de meubels na zijn overlijden niet verkocht worden, maar deze dienden over-genomen te worden door de universele erfgenamen Pietertje, Dirk en Pieter Gaijkema. Aan de kinderen van zijn zoon Jan maakte hij een legaat over van 6.000 gulden.

De stenen poeren die toegeschreven kunnen worden aan de werkplaats van Jacob Gaijkema. Foto’s J. Morren, 2004.

Het huis van Jacob Gaijkema en de rond liggende bebouwing in 1760. Nr. 169 en 170b het huis aan het Haarlemmervoetpad. Nr. 171 het huis van de metselaar. Nr. 173 en 174 het huis van de timmerman. Hierbij zijn vermeld de verponding nummers. Bij het huis van Jacob wordt de erker nog niet weergegeven aan de voorzijde van het huis, maar die moet er dan al zijn. J. Morren, naar de brandweerkaart van het dorp Velsen uit 1760, origineel Noord Hollands Archief, Kennemer Atlas.

Het dorp Velsen in 1760. J. Morren, naar de Brandweerkaart uit 1760, origineel Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 25: Ledenbulletin 35, 2011

25

Jacob Gaijkema overleed op 15 mei 1789. Hierna werd een inventaris opgemaakt van het meubilair dat zich in het huis bevond. Ondermeer 14 stoelen, waaronder 6 met groene kussens, 1 leuning- en 1 kamerstoel, een slaapbank, een kast, 5 tafels, waaronder 2 veldtafels en een theetafel, 4 kisten, waaronder 1 turfkistje en 1 wijnkist, 4 stoven, 2 spiegels en 3 chassinetten. En dan nog drie bedden met toebeho-ren. Het geringe aantal bedden geeft aan dat er ook bedsteden in het huis zijn geweest. Een chassinet is een houten lijst met daarin een verwisselbaar decor voor een schimmentheatertje. Jacob overleed als een vermogend man. In zijn nalatenschap bevonden zich onder meer zeven woonhuizen, een timmer-manswerkplaats, twee schuren, hooiland in de Velserbroekpolder, een akte van een door hem verstrekt hypotheek, 33 obligaties, en bijna 38.000 gulden aan contanten.

De jongste zoon Dirk, die het timmermansbedrijf voortzette, was 1785 getrouwd met Jannetje Rij-perman. Ook hij had de graad van meestertimmerman. Hij vervulde de functies van schepen tevens heemraad van de polder De Velserbroek, assessor van de gemeente Velsen (dit was een beoordelings-functie binnen het belastingsysteem), commandant van de Burgernachtwacht, repartiteur der Directe Belasting van Velsen voor de aanslag van 1813, aalmoesmeester van de Gereformeerde Armen, hij had zitting in de commissie “voor onbelemmerde voortduring der evangeliebediening in de gemeente van Velsen”, hij was ouderling, diaken en regent van het Diaconie- en Weeshuis.

Mogelijk werkte zijn broer Pieter als timmermansknecht in zijn bedrijf maar later ging Pieter werken als zelfstandig timmermansbaas aan de Meerstraat in Beverwijk. Dirk en Jannetje kregen in 1786 een zoon Jacobus die in Hasselt ging wonen. Hun dochter Bregje, die geboren werd in 1787, trouwde met Dirk Meland Langeveld, de bakker in het dorp Velsen. Die had zijn winkel en bakkerij aan de oostzijde van de Heerenwech, nu Meervlietstraat, ten zuiden van de Sint Engelmundusbeek. Dirks andere zoon Gerbrand, die geboren was in 1793, ging in het bedrijf van zijn vader werken.13

Tijdens de Bataafse Republiek werd in 1798 de scheiding van kerk en staat doorgevoerd. Dirk raakte als getuige toen betrokken bij een schikking tussen de Hervormde kerk en de Katholieke kerk. Op basis van de Staatsregeling uit dit jaar moest een plan van schikking gemaakt worden tussen de plaatselijke kerkgenootschappen, om tot een verdeling te komen van de kerkgebouwen die in het verre verleden ooit aan de Rooms Katholieke kerk behoord hadden. In december 1798 werd ten overstaan van F.J. Prince, secretaris van Velsen, schepen B. Betting en getuige Dirk Gaijkema door dominee Brodelet en pastoor Allebé een schikking getroff en. Zowel de dominee als de pastoor werd vergezeld door drie kerkbestuurders. Bij de schikking gingen het kerkgebouw en de pastorie, de tuin, de landerijen en alle overige bezittingen naar de Hervormde kerkgemeente.14

Dirk Gaijkema overleed in 1821 waarna zijn zoon Gerbrand het bedrijf van zijn vader voortzette. Ger-brand was in 1816 getrouwd met Adriana Ditmar. Uit dit huwelijk kwamen negen kinderen voort. Het gezin werd zwaar getroff en door het overlijden van kinderen: Johanna Brigitta, geboren in 1817, overleed in 1822. Jacobus stierf in 1827 toen hij 18 weken oud was. En in 1839 overleden drie kinderen: Johannes, die geboren was in 1825, Adriana, die geboren was in 1818 en Gerbrand die geboren was in 1833.

Het interieur van de Engelmunduskerk rond 1930. Achterin de galerij op de plaats van de in 1769 vervaardigde galerij door Jacob Gaijkema . Niet lang na 1927 is hier het orgel op geplaatst, de galerij is toen vervangen of de door Jacob vervaardigde galerij is toen verbreed. Foto Noord Hollands Archief, Kennemer Atlas, Haarlem

Het diaconiehuis in 1932. Naar een waterverftekening van J.B. Kamp. Noord Hollands Archief, Kennemer Atlas, Haarlem.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 26: Ledenbulletin 35, 2011

26

Zij zullen overleden zijn aan één van de epidemieën uit die tijd. Hun dochter Bregje die geboren was in 1820 trouwde in 1843 met Christoff el Jacob van Heijst, metselaar in het dorp Velsen. Verder werden geboren Willem in 1828 en Jannetje in 1830. Hun zoon Dirk Gaijkema, geboren in 1823, ging in het bedrijf van zijn vader werken en verwierf de titel van meestertimmerman.

Voor zover we kunnen nagaan werkte er nóg een Dirk in het bedrijf. Dit was de zoon van Jacobus Gaijkeijma uit Hasselt. Deze Dirk trouwde in 1835 met Cornelia Geertruida Slot, de dochter van een broodbakker in het dorp Velsen. Deze bakker had zijn winkel en bakkerij aan het plein dat wij later zouden gaan kennen als het pleintje van Bresser.15

Van Gerbrand is een bijbel bewaard gebleven die op de leren omslag geen opschrift heeft. Op het tweede blad staat vermeld “Anno 1838 G, Gaijkema Velsen”. De uitgever is op het derde blad vermeld: Het uitgeven en drukken is toegestaan door de burgemeesters en regeerders der stad Haarlem aan Johan-nes Enschede en Zoonen 1774. In de bijbel ligt een los vel met het opschrift:

Familie relatie Gaykema- van Heyst Jacob Gaykema geboren te Franeker, overleden te Velsen: 15-5-1787Zijn zoon: Dirk Gaykema geboren te Velsen: 28-3-1756Zijn zoon: Gerbrand Gaykema geboren te Velsen: 6-11-1793 overleden te Velsen 16-3-1838 (moet zijn 1859) Zijn dochter: Bregje Gaykema geboren te Velsen: 23-12-1820 gehuwd met: Christoff el Jacob van Heyst geboren te Velsen: 5-9-1817Hun zoon: Petrus van Heyst geboren te Velsen: 12-5-1845Zijn zoon: Jacob van Heyst geboren te Velsen: 25-8-1872Zijn zoon: Petrus van Heyst geboren te Wormerveer: 30-4-1901.16

Deze bijbel behoort bij een verzameling die door het kerkbestuur in bewaring is gegeven bij het Noord-Hollands Archief in Haarlem. Opgemerkt moet worden dat in deze lijst vanaf Pertus van Heyst de metselaarstak in de familie gevolgd wordt.

Gerbrand Gaijkema overleed in 1859 op 65-jarige leeftijd, waarna Dirk het bedrijf van zijn vader voortzette.17 Dirk liet in 1866 twee woningen bouwen op de plaats waar een deel van de werkplaats was gesloopt. Deze kregen het kadastrale perceelnummer 1243. Deze woningen werden in 1966 in opdracht van de gemeente Velsen gesloopt. Bij het archeologisch onderzoek in 2004 is een deel van de westelijke fundatie van die woningen gevonden langs de westgrens van het perceel waar het huis “De Dageraad” staat. Bij de aanplant van de voortuin in 2005 volgde opnieuw archeologisch onderzoek. Tijdens dat onderzoek werd de oostelijke fundatie van het huis gevonden met een putje voor het regenwater.18

In 1867 kreeg men te maken met een cholera-epidemie die uitbrak onder de spoorwegarbeiders die de spoorlijn aanlegden tussen Haarlem en Uitgeest. Deze epidemie sloeg over naar de kanaalarbeiders. Door krachtdadig optreden van het gemeentebestuur en de snelle bouw van ziekenbarakken werd deze epidemie binnen de perken gehouden. Als een kanaalarbeider of iemand uit zijn gezin overleed was er soms geen

De Bijbel van Jacob Gaijkema uit de Engelmunduskerk. Noord Hollands Archief, Kerkbijbels van de Nederlands Hervormde Gemeente Velsen-Zuid, toegangs nr. 1822, doos 54. Foto J. Morren 2010.

Het huis van de timmerman en de rondliggende bebouwing in 1867.208 loods met erf, in bezit van Dirk

Gaijkema. 210 het huis van de metselaar met

erf, in bezit van Christoffel Jacob van Heijst.

211 het huis aan het Haarlemmervoetpad, in bezit van Dirk Gaijkema.

1243 de in 1866 door Dirk Gaijkema gebouwde woningen.

1244 het huis van de timmerman met er achter en opzij nog een deel van de werkplaats, in bezit van Dirk Gaijkema.

J. Morren, naar de brandweerkaart uit 1867, en het kadastrale minuutplan uit 1832. Origineel Noord Hollands Archief, Kennemer Atlas.

De westelijke fundatie van de in 1866 gebouwde en in 1966 gesloopte woningen. Foto A. Vonk, 2004.

Een deel van de oostelijke fundatie van de in 1866 gebouwde woningen. Foto A. Vonk, 2004.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 27: Ledenbulletin 35, 2011

27

geld voor een behoorlijke begrafenis. De gemeentelijke overheid gaf hier dan enige zorg in. Zo maakte de dorpstimmerman Dirk Gaijkema in 1867 op kosten van de gemeente doodkisten ten behoeve van de kanaalarbeiders.19

Dirk Gaijkema zette het bedrijf voort tot 1882. Hij was rond 1869 als diaken en notabele lid van de Kerkenraad van de Hervormde gemeente, die kerkte in de Engelmunduskerk in het dorp.20 Hij was ongehuwd en heeft in rechte lijn geen erfgenamen. Bij hem in dienst was Dirk van Heijst, de zoon van zijn zuster Bregje Gaijkema en de metselaar Christoff el Jacob van Heijst.21 Christoff el Jacob van Heijst was de eigenaar van de woning die nu bekend staat als het huis van de metselaar, gesitueerd op de hoek van de Middendorpstraat en de Hooftbuurtstraat. Dirk van Heijst had ook de titel van meestertim-merman verworven.

De familie van HeijstIn 1881 en 1882 verkocht Dirk Gaijkema het huis aan de Heerenwech en de bijbehorende panden en

gronden aan zijn oomzegger Dirk van Heijst. Dirk van Heijst liet veel veranderingen aanbrengen rond het huis. Een loods die ten noorden van het aangekochte huis stond ,op perceel 208, werd in 1903 ver-plaatst naar de westzijde van het huis, en kwam te staan aan de Zuiderdorpstraat. Om plaats te maken voor die loods werd weer een deel van de in 1876 gebouwde werkplaats gesloopt. Op de oude plaats van de loods (perceel 208) werden twee nieuwe huizen gebouwd die nu bekend zijn als Meervlietstraat 30 en 32. Achter het huis van de metselaar werd in 1904 een schuur gebouwd, met daarin een puttenstelsel.22 Dit fundament met puttenstelsel werd gevonden bij de opgraving in 2004.

Dirk van Heijst was in 1880 getrouwd met Adriana Köhler. Uit dit huwelijk kwamen 8 kinderen voort. Dit waren Bregje in 1882, die overleed drie en half jaar oud in 1885, Hendrik Christiaan in 1883 die overleed toen hij vijf weken oud was, Hendrik Christiaan in 1884, Christoff el Jacob in 1886, Bregje in 1889, Adriana in 1891, Dirk in 1892 en Jacob in 1896. Hendrik Christaan zou bij zijn vader in het bedrijf gaan werken.

Toen Dirk van Heijst op 60 jarige leeftijd in 1918 overleed, werd vermeld dat hij deurwaarder was geweest.23 In het jaar van zijn overlijden werd er vermoedelijk een verbouwing uitgevoerd aan de twee woningen die in 1866 waren gebouwd.24 Bij het archeologisch onderzoek in 2004 werd een fundatie gevonden die aangebracht was op de plaats waar de fundatie van de woningen uit 1866 was uitgebro-ken.25 Mogelijk was deze fundatie aangebracht bij de voornoemde verbouwing.

Na het overlijden van Dirk werden de onroerende goederen verdeeld onder zijn weduwe en zijn zoon. Dirk had het bedrijf al verlaten en overgedragen aan zijn zoon. Zijn weduwe kwam onder andere in het bezit van de woning van de metselaar aan de Middendorpstraat, de woning (intussen een dubbele woning geworden) aan de Hoofdbuurtstraat en de twee woningen uit 1866 aan de Zuiderdorpstraat. Deze twee woningen werden in 1941 verkocht aan Arie Oudshoorn, aannemer te Velsen. Via Apolonia Loogman kwamen ze in 1957 in bezit van de gemeente Velsen. De gemeente liet ze in 1966 slopen om plaats te maken voor de herbouw van de woning “De Dageraad”. Deze woning had aanvankelijk op een andere plaats gestaan in het dorp Velsen, maar moest daar wijken voor een verbreding van het Noordzeekanaal.

Hendrik Christiaan van Heijst erfde van zijn vader de woningen aan de Meervlietstraat (het huis van de timmerman) met de werkplaats, loods, schuur en het erf.26 Hij trouwde in 1908 met Cornelia Hagen, een dochter van Cornelis Hagen en Maartje Kleijn, die woonden in de boerderij Groot Beekvliet aan de Hofgeest. In 1912 kregen zij een zoon Cornelis die overleed toen hij twee dagen oud was. Voor zover bekend kregen zij nog een dochter Maartje Cornelia en een zoon Cornelis. Hendrik Christiaan kwam in 1942 op 57 jarige leeftijd te overlijden. Hij liet zijn weduwe Cornelia en zijn twee nog levende kinderen achter.27 In 1944 woonden deze in Haarlem. Dit zal het gevolg zijn van de grote evacuatie die Velsen trof tijdens de Tweede Wereldoorlog. Maartje Cornelia was toen verifi catrice en Cornelis was elektricien. De geschiedenis van de familie kunnen we verder niet volgen omdat de gegevens daarover in de archieven nog niet toegankelijk zijn.

Het huis kwam uiteindelijk in bezit van de gemeente Velsen. In 1961 werd het houten zuidelijk deel van het huis van de timmerman, bestaande uit werkplaats en woning, afgebroken. In 1966 volgde de afbraak van de loods en de schuur om plaats te maken voor de herbouw van “De Dageraad”.

Het huis van de timmerman en de omliggende bebouwing in 1832. 208 een loods met erf in bezit van

Dick van Lith. 209 het huis van de timmerman met

de achterliggende werkplaats en erf, in bezit van Gerbrand Gaijkema.

210 het huis van de metselaar met erf, in bezit van Pieter van Heijst.

211 het huis aan het Haarlemmer-voetpad met erf, in bezit van Gerbrand Gaijkema.

Naar de kadastrale minuutkaart uit 1832, foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

Het huis van de timmerman en de omliggende bebouwing in 1925. J. Morren, naar een kadastrale wijzigingskaart. Origineel Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

Het huis “De Dageraad” nog op zijn oorspronkelijke plaats aan de Torenstraat 18 in 1950. Foto Noordhollands Archief, Kennemer Atlas.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 28: Ledenbulletin 35, 2011

28

Het huis van de timmerman werd in 1971 verbouwd en gerestaureerd. Op de plaats waar het zuidelijk houten deel had gestaan werd het huis uitgebreid naar het zuiden. Dit zal gedaan zijn om meer evenwicht in de gevel te krijgen. Door de zuidelijke uitbreiding kwam er ook een gevelpartij over de linkerzijde van de uitgebouwde erker. Bij de verbouwing werd de oude roedeverdeling in de ramen teruggebracht. In 1974 werd ten zuiden van het huis van de timmerman een nieuw houten huis gebouwd in een andere stijl dan het oude houten huis.

Rond 1993 werd het huis van de timmerman door de gemeente Velsen verkocht aan Joke Nieuwland die het benedendeel van het huis huurde. Zij heeft het huis nog steeds in bezit en bewoonde het bene-dengedeelte. Het bovengedeelte werd bewoond door haar dochter met haar gezin.28 In 2008 werd het huis te koop gezet. Aan het eind van 2010 stond het huis nog steeds te koop. Nog altijd is dit monumen-tale pand dat een Rijksmonument is, een sierraad in het dorp Velsen.

De vondsten bij het archeologisch onderzoek Tijdens het afgraven en beplanten van de tuin in 2004 en 2005 werden, zowel door de eigenaar Andries Vonk als door de Archeologische Werkgroep Velsen veel vondsten gedaan. Dit varieerde van de eerder genoemde fundamenten tot fragmenten van gebruiksvoorwerpen en ander materiaal. Soms werd er een kompleet gebruiksvoorwerp gevonden. De fragmenten van de gebruiksvoorwerpen waren hoofdzake-lijk van aardewerk en glaswerk en dateerden vanaf de late Middeleeuwen tot ver in de 20e eeuw. Rond de vijver in de achtertuin was de grond tot circa 90 centimeter diepte verstoord. In deze verstoorde bovenlaag werden vondsten gedaan die dateerden uit verschillende tijden: van de 14e eeuw tot en met 20e eeuw. Pas bij de bodem van de vijver kwamen we in een ongestoorde laag terecht. Deze laag werd zorgvuldig geschaafd en er kwamen twee afvalkuilen tevoorschijn met vondsten uit de 14e en 15e eeuw. Hieronder bevonden zich spijkers en metaalvondsten, bouwmateriaal bestaande uit fragmenten bak-steen, botmateriaal, fragmenten van een steengoedkruik uit de 14e eeuw, vele fragmenten roodbakkend aardewerk en twee fragmenten grijsbakkend aardewerk. De grond onder de vijver is niet uitgraven omdat de vindplaats op grotere diepte niet werd bedreigd door de nieuwe tuinaanleg of het verwijderen van de vijver.

Er werd een fundament met een puttenstelsel gevonden in de achtertuin. Rond het fundament werd in de geroerde grond onder andere materiaal uit de 14e en 15e eeuw gevonden. Alleen de bovenzijde van het fundament en het puttenstelsel werd onderzocht en ingemeten omdat het niet bedreigd werd door de werkzaamheden in de tuin.

In de voortuin werd een afvalkuil aangetroff en met materiaal uit de late middeleeuwen en de 17e tot en met de 20e eeuw. In de kuil werd van alles gevonden: bouwmateriaal, verfresten, aardewerkfragmenten, pij-penstelen en- koppen, bot en glasfragmenten,voornamelijk van vensterglas. Rond deze kuil werden onder meer veel spijkers of fragmenten hiervan aangetroff en die nog getuigen zouden kunnen zijn van de timmer-manswerkplaats van Jacob Gaijkema, die op deze plaats gestaan heeft.

Ten tweede werd in de voortuin, onder het oostelijk fundament van de twee woningen uit 1866, een afval-kuil aangetroff en. In deze afvalkuil werden een deel van een stroopkan gevonden uit de 17e eeuw en vrijwel complete grape uit de periode 1625-1675.

De stroopkan en de grape werden zoveel mogelijk gerestaureerd. Op de incomplete stroopkan is het laat-ste deel van een opschrift te zien, namelijk “lear”. Boven de laatste letter is een afkortingsteken aangebracht. Via het “Middelnederlandsch woordenboek” is op te maken dat het volledige opschrift Appelaer moet zijn geweest. Bij het opschrift op de pot zullen de e en de A verwisseld zijn. Het afkortingsteken staat, naar we mogen aannemen, voor siroop. Appelaer betekent appelboom, het totale opschrift zal dan Appelaersiroop geweest zijn.

Spijkers of spijker fragmenten, gevonden in de verstoorde grond rond afvalkuil in de voortuin. Foto J. Morren 2004.

De grape daterend uit de periode 1625-1675. Foto J. Morren 2005.

Een fl esje, vermoedelijk voor een medicijn, uit het einde van de 18e-19e eeuw.Foto J. Morren 2004.

De stroopkan daterend uit de 17e eeuw. Foto J. Morren 2005

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 29: Ledenbulletin 35, 2011

29

In de verstoorde grond rond het Huis de Dageraad werden nog tal van andere vondsten gedaan. Hierbij tonen we enkele afbeeldingen van de overige vondsten en een overzichtstekening van de plaatsen waar de afvalkuilen en de fundamenten gevonden zijn.29

Uit de datering van de vondsten die loopt vanuit de middeleeuwen is duidelijk dat deze plaats een lange bewoningsgeschiedenis kent. Hiermee sluiten we deze publicatie over het historisch en archeologisch onder-zoek af, waarin we meer te weten zijn gekomen over een stuk van de geschiedenis van het oude dorp Velsen, een kleine maar bijzondere historische parel in het oude Kennemerland.

Namens de Archeologische Werkgroep Velsen, Jan Morren.Met dank aan:Dick Gaykema, Alsmeer.Wim Bosman, gemeentearcheoloog Velsen.Andries en Carla Vonk, Velsen-Zuid.Joke Nieuwland, Velsen-Zuid.

De Archeologische Werkgroep Velsen aan het werk in de uitgegraven vijver. Foto A. Vonk 2004.

Een vereenvoudigde overzichtstekening van de huizen en de plaatsen van de gevonden afvalkuilen en fundamenten in 2004 en 2005.

1 Het huis van de timmerman. 2 Het huis “De Dageraad”. 3 Het huis aan het Haarlemmervoetpad. 4 Het huis van de metselaar. 5 De twee woningen gebouwd in opdracht van Dirk van Heijst in 1904. 6 Hier stond het woonwinkelpand dat Petrus van Heijst koopt in 1894. 7 De twee afvalkuilen op de plaats van de uitgegraven vijver. 8 De afvalkuil in de voortuin. Rond deze kuil zijn de grote hoeveelheden

spijkers gevonden, die mogelijk afkomstig zijn van de timmermansschuur. 9 De oostelijke fundatie van de twee woningen die zijn gebouwd in opdracht

van Jacobus Gaijkema in 1866. 10 De afvalkuil onder het oostelijk fundament. 11 Het westelijk fundament van de twee woningen uit 1866 onderbroken door

een dwarsfundament. 12 en 13 De twee poeren van de houten timmermanswerkplaats, gebouwd in

opdracht van Jacob Gaijkema in 1746. 14 De fundatie van de schuur met het puttenstelsel gebouwd in opdracht van

Dirk Gaijkema in 1904.

Twee majolica schoteltjes met vogel- en bloemmotief uit de periode circa 1700-1800.Foto J. Morren 2004.

Links een netverzwaring van natuursteen, rechts twee helften van knikkers. De netverzwaring dateert uit de middeleeuwen of later de knikkers uit de 18e eeuw.Foto J. Morren 2004.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 30: Ledenbulletin 35, 2011

30

Noten

1 NHA. ORA Velsen, inv. nr. 918 fo. 152r, 153r, 153v en, 154r 2 NHA, Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 113G fo. 160 3 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen Haan S.W.M.A. den, Kwartier en stamreeksen van de leden van de afdeling Rijnland van de Nederlandse Genealogische

Vereniging, Gaykema (stamreeks), Leest, hamer en schilderspalet, Onze voorouders II, 1992 blz. 80 t.m 110 4 NHA, ORA Velsen, inv. nr. 969 fo. 61v en 75v 5 NHA, ORA Velsen, inv. nr. 969 fo. 75v en Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 113G fo. 150 6 NHA, ORA Velsen, inv. nr. 969 fo. 206v en Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 113G fo. 190 en 191 7 NHA, ORA Velsen, inv. nr. 970 fo. 1r 8 NHA, Ambachtsbestuur van Velsen, inv. nr. 113G fo. 190 en 191 en inv. nr. 116G fo. 150

Haije Gemser, Siebe Rolle, Siem Schaafsma en anderen: Een kerk en een handvol huizen. Velsen, 1975, p. 113 en 145 9 Archeologische Werkgroep Velsen: Verslag archeologisch onderzoek Zuiderdorpstraat 4, 2004 10 Siebe Rolle, Gisteren …. Haast onherkenbaar, IJmuiden 1982, p. 102 t/m 106. 11 Haije Gemser, Siebe Rolle, Siem Schaafsma en anderen: Een kerk en een handvol huizen. Velsen, 1975, p. 152 NHA, Archief van de Hervormde gemeente Velsen-Zuid. Inleiding op de inventaris door Marian de Haan. 12 NHA. Archief van de Hervormde gemeente Velsen-Zuid 1393-1964, inv. nr. 84. Haan S.W.M.A. den, Kwartier en stamreeksen van de leden van de afdeling Rijnland van de Nederlandse Genealogische

Vereniging, Gaykema (stamreeks), Leest, hamer en schilderspalet, Onze voorouders II, 1992 blz. 80 t.m 110. 13 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen. Haan S.W.M.A. den, Kwartier en stamreeksen van de leden van de afdeling Rijnland van de Nederlandse Genealogische

Vereniging, Gaykema (stamreeks), Leest, hamer en schilderspalet, Onze voorouders II, 1992 blz. 80 t.m 110. 14 Siebe Rolle, Kroniek van Driehuis, Driehuis 1994, p.36. 15 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen. 16 NHA. Kerkbijbels van de Nederlands Hervormde Gemeente Velsen-Zuid, toegangs nr. 1822, doos 54. 17 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen. 18 Archeologische Werkgroep Velsen: Verslag archeologisch onderzoek Zuiderdorpstraat 4, 2004/5 19 F.P. Vermeulen, Losse herinneringen aan IJmuiden’s verleden, Velsen 1956. 20 NHA, Kadaster Velsen, inv. nr. 3G, art. 599 (oude reeks), inv. 6G, art. 599 (nieuwe reeks) en inv. nr. 8G art. 1311 NHA, Archief van de Hervormde gemeente Velsen-Zuid, inv. nr. 77. 21 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen 22 NHA, Kadaster Velsen, inv. nr. 8G art. 1311 23 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen 24 NHA, Kadaster Velsen, inv. nr. 8G art, 1311 25 Archeologische Werkgroep Velsen: Verslag archeologisch onderzoek Zuiderdorpstraat 4, 2004/5 26 NHA, Kadaster Velsen, inv. nr. 8G art, 1311, inv. Nr. 13G art. 2703, inv. nr. 16G art. 3634 en inv. nr. 28 G art. 7273 27 NHA, Doop trouw en begraafboeken Velsen en Kadaster Velsen, inv. nr. 29G art. 7840 NHA, Kadaster Velsen, inv. nr. 29G art. 7840. 28 Haije Gemser, Siebe Rolle, Siem Schaafsma en anderen: Een kerk en een handvol huizen. Velsen, 1975, p. 113 en 145. NHA, Adresboek gemeente Velsen, 1930-1931. Informatie van mevrouw J. Nieuwland, Velsen-Zuid. 29 Archeologische Werkgroep Velsen: Verslag archeologisch onderzoek Zuiderdorpstraat 4, 2004/5

Afkortingen: NHA = Noordhollands Archief, te Haarlem ORA = Oud-rechtelijk Archief Velsen

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 31: Ledenbulletin 35, 2011

31

Julianaplein en De Zwaanstraat Archeologisch onderzoek in Wijk aan Zee

door E. LohofADC ArcheoProjecten

De herindeLing VAn de de ZwAAnStrAAt en de aanleg van een drainagesysteem in het Julianaplein te Wijk aan Zee maakten een archeologisch onderzoek noodzakelijk dat plaatsvond in september

2005 (een Inventariserend archeologisch onderzoek in de vorm van proefsleuven) februari 2006, (Arche-ologische begeleiding in de De Zwaanstraat) en eind 2005 en begin 2006 (een Defintief Archeologisch onderzoek op het Julianaplein). Tenslotte was er in mei 2006 nog een Archeologische begeleiding van de aanleg van de watertafel op het Julianaplein.

Het oudste kadastrale minuutplan van Wijk aan Zee uit 1817 zien dat de zuidelijke rooilijn van de De Zwaanstraat, toen nog Brink geheten, noordelijker lag dan tegenwoordig, ongeveer in het midden van de huidige De Zwaanstraat. De straat was toen 7 à 8 m breed. In de De Zwaanstraat zijn 40 – 60 cm onder het straatplaveisel resten van een bakstenen fundament en een bakstenen vloertje gevonden die vermoedelijk van dezelfde constructie op de voormalige zuidelijke rooilijn van de straat deel uitmaakten (afb. 1). Geheel in het westen is nog een fragment van een dubbelsteens muurtje tevoorschijn gekomen. Op een dieper niveau zijn een aantal paalkuilen gevonden die eveneens op de voormalige zuidelijke rooilijn van de straat lagen. Of het om resten van houten gebouwen gaat, is niet uit te maken. Op grond van enige vondsten is dit vlak met de paalkuilen tussen 1300 en 1500 gedateerd. De daarboven gelegen baksteenfundamenten en het vloertje zijn niet nader dan tussen 1600 en 1900 te dateren.

Kadastrale minuutplan van Wijk aan Zee uit 1817 en twee beelden van de werkzaamheden in de De Zwaanstraat in 2006.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 32: Ledenbulletin 35, 2011

32

Een reconstructie van de kerkplattegrond en het kerkhof op de topgrafie.

De huidige St. Odulphuskerk op het Julianaplein, die rond 1428 is gebouwd, was oorspronkelijk veel groter. Het achterdeel is in of rond 1573 verwoest. In 1609 is het westelijke deel hersteld en als Neder-lands Hervormde kerk in gebruik genomen. Het achterste deel is als ruïne nog eeuwen blijven staan. Blijkens kerkeraadnotulen zijn de muurresten van de ruïne in 1842 tot op het maaiveld gesloopt en zijn in 1855 de fundamenten uitgegraven om te worden gebruikt als wegverharding. Het kerkhof rond de ruïne is tot 1846 in gebruik geweest voor het begraven van Katholieken en tot 1869 voor “algemenen”. Van een opgraving op het Julianaplein was dus veel informatie te verwachten over de oude kerk en het kerkhof. Helaas voorziet de nieuwe Maltawetgeving niet in een doelmatige aanleg van de werkputten, zodat de kerkruïne grotendeels buiten beeld bleef. Het onderzoek trof echter wel uitbraaksleuven van de fundamenten van de oude kerk aan, die daarmee aanzienlijk breder moet zijn geweest dan gedacht. In de uitbraaksleuven waren nog vloerresten en steunberen van het noordtransept van de kerk van vóór 1573 aanwezig. Deze resten maken een globale reconstructie van de oorspronkelijke kerk mogelijk. De aan-getroffen bouwresten lagen verder naar het noorden dan wanneer het koor dezelfde breedte zou hebben gehad als het voorschip. Een twee- of driebeukig koor is niet uit te sluiten. Wijk aan Zee was tenslotte in de Late Middeleeuwen groter dan Beverwijk. Het is bovendien niet uitgesloten dat in de tweede helft van de 15e eeuw een verbouwing of uitbreiding van de kerk heeft plaatsgevonden. Een andere mogelijk-heid is dat tegen de kerkmuur van het koor een civiele aanbouw heeft gestaan.

82

De twee baksteenklompen die tijdens de archeologische begeleiding zijn waargenomen, liggen binnen de oorspronkelijke kerkoppervlakte en kunnen pilaarfundamenten in de viering (de kruising tussen dwars- en hoofdschip) zijn geweest. Het gehele schip en koor ten oosten van het dwarsschip valt in deze reconstructie echter buiten de opgravingsputten. De daar gevonden resten behoren dan niet tot de kerk of zijn verplaatst. Dit geldt voor een aantal resten, maar niet voor allemaal. Bij de resten s94, s95, s96 en s 97 in put 6 valt te denken aan restanten van de oostmuur van het noordtransept. De steunberen s74, s52 en s3 en het muurtje s 16 in put 6 en s1 in put 5 zijn echter niet bij de reconstructie van een smalle kerk te betrekken. Deze reconstructie lijkt daarom minder waarschijnlijk.

4

6.40+

6.50+

6.20+6.40+

6.37+

6.25+

6.30+

W.I.U.

W.I.U.

W.I.U.

15

6.19+

6.25+

6.15+

6.15+

6.13+

6.13+

6.09+

6.22+

6.30+

6.24+

6.33

+6.29

+

6.47+

6.47+

6.48+

6.35+

6.37+

6.37+

6.27+

6.37+

6.47+

Kleding inzamelingsbak

5

7A

6.25+

6.35+

6.40+

6.25+6.35+ 6.40+

6.40+

6.35+

6.33+

6.41+

6.31+

6.20+

6.35

+

6.33

+

6.25+

6.22+

6.32+

6.35+ 6.35+

6.43+

6.27+

6.25+

6.43+

6.43+

6.25+

6.43+

6.41+

6.35+

6.25+

6.43+

6.25+

6.35+

6.25+

6.35+

6.27

+

6.36

+6.30

+

6.32

+

6.28

+

6.13+

6.23+

6.37

+

6.29+

13

6.14+

6.01+

6.20+

1,00

1,00

6.35+

6.40+

6.25+

recl.

6.25+

6.35+

6.40+

119

6.01+

6.14+

6.20+

vlaggemast6.35+

6.25+1,50

0,65

6.43+

6.43+

6.25+

abri

6.25+

6.41+

5B5A

JULIANAPLEIN

6.35+

6.25+

6.43+

6.41+

6.43+

6.31+6.31+

6.35+

6.41+

6.43+

6.41+

X=100976.7854Y=500752.3938

6.10+

6.43+

6.35+

TCTC

TC

6.14+

6.20+

6.01+6.10+

6.21+

6.21+

6.30+

6.43+

6.43+

6.41+

6.43+

6.21+

ENWENW

6.21+

6.09+6.0

9+

6.22+

3

N.H. KERK

TC

TC

6.22+

5.97+

6.07+

6.02+

6.10+

6.16+

6.20+

6

6.21+

6.21+

6.16+

6.00+

1

6.18+

4

8

8A

X=100967.4497Y=500805.5338

2

31

6.15+

6.00+

VOORSTRAAT

6.14+

6.07+

6.00+

5.97+

6.10+6.00+

6.07+

6.10+

6.10+6.00+

6.17+

6.00+

2A

22-24

klok op paal

7

6.14+

5.97+

6.02+

6.10+

5

5A

5B

JULIANAWEG

3

2

4

5

67

100950 101000

5007

5050

0800

NNNNNNNNN

10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m10m0000000000000000000000000000000000000000000000000

Wijk aan Zee - Julianaplein

Reconstructie St. OdulphuskerkLegenda

Opgravingsputten

Reconstructiemogelijkheden

Begrenzing kerkhof

AK

11-

07-2

008

Reconstructie smalle variant

Reconstructie brede variant

N.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. KerkN.H. Kerk

Julianaplein

Voors

traat

Julianaweg

Afb. 54

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 33: Ledenbulletin 35, 2011

33

Enkele beelden van het werk op het Julianaplein in 2006.

Ten noorden van de koorresten zijn de noordelijke begrenzing van het kerkhof en de fundamenten van enige daarbuiten gelegen gebouwtjes vastgesteld. De oudste fundamenten kunnen uit de 18e of 19e eeuw dateren. De jongste horen bij een gebouw uit de 20ste eeuw. Het betreft waarschijnlijk een voor-malig café.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 34: Ledenbulletin 35, 2011

34

Het complete rapport is te bestellen via: http://www.halos.nlISBN: 9789058746351 G E. Lohof en P. Ploegaert (Met een bijdrage van S. Baetsen (ACVU HBS), 2008: Graven langs de kerk. Archeologisch onderzoek van Julianaplein en De Zwaanstraat in Wijk aan Zee (gemeente Beverwijk) ADC Archeoprojecten, rapport 598.

Binnen het kerkhof zijn de skeletresten van enige honderden personen gevonden, waarvan zestig zijn geselecteerd om door een fysisch antropoloog te worden gedetermineerd. De graven van het kerkhof zijn moeilijk individueel te dateren. Ze vormen een compacte massa die in minstens drie ophogingslagen zijn bijgezet. Het vermoeden is dat de eerste ophogingslaag dateert van de wederopbouw in 1609 van het voorste deel van de beschadigde kerk. De tweede ophoging kan eveneens in de 17e eeuw hebben plaatsgevonden en de derde in de 18e eeuw, wellicht tijdens de grondige restauratie in 1764. Het wordt aangenomen dat de graven die binnen de voormalige kerk zijn gevonden van tusssen de bouw in 1420 en de verwoesting rond 1573 dateren. Het kerkhof is in 1869 buiten gebruik gesteld.

De zestig min of meer complete skeletten komen uit verschillende perioden. Daarbij zijn leeftijd, geslacht en botafwijkingen vastgesteld. Opvallend is dat in alle perioden de betroff en personen hun rug zwaar hadden belast. Het kan hier om een erfelijke afwijking gaan of om een specifi eke arbeid. Aange-zien de meeste skeletten uit de 19e eeuw dateren, komt de visserij daarvoor niet als eerste in aanmerking. Daar was met de Britse zeeblokkade in de Franse tijd al een einde aan gekomen. De werkzaamheden aan het Noordzeekanaal kunnen een rol hebben gespeeld. Behalve wat knopen en twee zilveren speldjes bij twee zeer jonge kinderen, waren er nauwelijks voorwerpen aan de doden meegegeven. De opvallendste vondst waren twee gouden knopen.

In graf 25 werden onder de schedel deze twee gouden knopen aangetroffen.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 35: Ledenbulletin 35, 2011

35

Vergane Glorie of Behoud door Ontwikkeling, een belangrijk monument om trots op te zijn!

Kloosterstraat 341

door drs. A. Schweitzer

In de kLooSterStrAAt VAn beVerwijk StAAt een eigenaardig oud pandje. Het ziet er vervallen uit, maar als we het schetsboekje van Daniel van Breen erbij halen2, dan zien we op dezelfde locatie

een schets waar drie panden staan. Wanneer het huidige pandje aan de Kloosterstraat een van deze bouwblokjes is, dan is dit pand een van de oudste profane of wereldlijke bouwwerken die de gemeente Beverwijk rijk is.

Op het perceel tussen ruwweg de Markt (voorheen het Raemcroft) en de Patersweg in Beverwijk stond voor 1576 het nonnenklooster “Nazareth”. Dit klooster is rond 1430 gesticht. Het hoofdhuis van dit convent heeft waarschijnlijk gestaan op de locatie tussen de huidige Kloosterstraat en de Patersweg. Het pand is ernstig toegetakeld toen Spaanse troepen in Beverwijk gelegerd waren (1574-1576) en hout nodig was voor het bouwen van schansen. De bewoonsters van het klooster, de begijnen, waren toen al vertrokken naar het Begijnhof te Haarlem.

De kerkelijke goederen zijn in 1581 door de Staten van Holland geconfisceerd en overgedragen aan de gemeenten waarbinnen deze goederen gelegen waren. In Haarlem hebben kloosters gestaan, die bezit hadden in Beverwijk en omstreken. De gemeente Haarlem was dan ook van mening rechten te hebben op de goederen van de Haarlemse kerkelijke instellingen. Uiteraard was de gemeente Beverwijk een andere mening toegedaan. Dit heeft een langdurige strijd opgeleverd (1577-1593)3, die eindigde in een verdeling van kerkelijke goederen. Daarnaast werden beide gemeenten nog gezamenlijk eigenaar van een aantal goederen. Dit laatste betrof niet de locatie waar voorheen het klooster “Nazareth” heeft gestaan. Dit perceel was via een claim van een klooster te Haarlem direct in handen van deze gemeente gekomen. De stad Haarlem heeft dit goederencomplex in 1587 in eeuwig durende pacht uitgegeven aan Cornelis Michielsz. Boot uit Alkmaar. Op zijn beurt heeft de heer Boot in februari 1591 de goederen overgedragen aan de gemeente Beverwijk4.

Nu de gemeente Beverwijk de beschikkingsmacht had gekregen over het complex, kon de gemeente het grote perceel splitsen en in afzonderlijke percelen te koop aanbieden. Dit blijkt uit diverse akten uit die tijd, waarvan regesten zijn gemaakt door Peter Mooij5.

1 Deze publicatie is mede mogelijk gemaakt door informatie van Jan van der Linden, die gegevens uit zijn Historisch Kadaster Beverwijk beschikbaar heeft gesteld. Ook past hier een woord van dank aan Jan Hille, beleidsmedewerker en secretaris van de gemeentelijke Monumentencommissie Beverwijk, voor het beschikbaar stellen van de bouwhistorische verkenningen van Odwin Ralling (2008/2010).

2 De Stede Beverwyck, affghetekent door Daniel van Breen 1648-1649. Van een inleiding en aantekeningen voorzien door drs. J. van Venetien en drs. R.M.T. Verwer. Uitgegeven in 1974 door de Kennemer Oudheidkamer te Beverwijk (nu Museum Kennemerland).

3 Inventaris van het Oud-Archief der gemeente Beverwijk 1250-1817, N.J.M. Dresch, zonder jaar, inv.nr. 106. Verzoekschriften van de gemeente Beverwijk aan de Staten van Holland in de periode 24 september 1577 tot 23 januari 1593.

4 Inventaris van het Oud-Archief der gemeente Beverwijk 1250-1817, N.J.M. Dresch, zonder jaar, inv.nr. 127.

5 PM in de code staat voor Peter Mooij/bronvermelding: RANH (Rijksarchief Noord-Holland) is inmiddels NHA (Noord-Hollands Archief ) geworden.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 36: Ledenbulletin 35, 2011

36

De KloosterstraatHet nonnenconvent omvatte een gebied dat reikte van de Patersweg tot aan de locatie wat nu zo onge-veer de Markt is. De Kloosterstraat, een openbare weg, bestond dus voor ruwweg 1590 nog niet. De huidige Kloosterstraat ligt in het verlengde van de Begijnenstraat. De vraag is of er sporen uit het verle-den zijn die het logisch maken waarom de Kloosterstraat op deze plaats ligt. Zijn er wellicht zichtbare sporen? Dan moeten we terug naar de tijd, waarin de eerste kaarten van Beverwijk zijn gemaakt.

De ontwikkelingen die we hierna zullen schetsen vonden plaats nadat Jacob Roelofs. van Deventer (1500/5-1575) in 1558 de opdracht van de Spaanse koning Philips II kreeg, om de steden in alle gewes-ten in de Nederlanden te karteren. Hij werkte aan deze opdracht tot circa 1572, het jaar waarin hij zijn woonplaats Mechelen verliet. De kaart die hij van Beverwijk heeft gemaakt dateert dus uit de periode 1558 - 1572. Op de afbeelding hieronder is het klooster Nazareth ingetekend. De Begijnenstraat loopt dan nog niet door in de Kloosterstraat, want die straat ontbreekt nog. Wel is licht zichtbaar een pad dat naar het klooster loopt, wat zeer waarschijnlijk het pad is, dat het bestuur van Beverwijk later uitsloot van verkoop, zoals dadelijk uit een regest van een ongedateerde akte zal blijken.

Wanneer we goed naar de kaart kijken dan zien we vaag een pad, dat ten zuidwesten van het hoofd-huis van het convent “Nazareth” loopt. Waarschijnlijk stond het hoofdhuis op de locatie op of tussen de huidige Kloosterstraat en Patersweg en liep het pad naar de hoofdingang van het huis. Het pad of “Kercksteech” van toen en de huidige Kloosterstraat liggen in het verlengde van de Begijnenstraat, die eveneens op de kaart zichtbaar is en nog steeds op zijn oorspronkelijke locatie ligt.

00175.pm/rAnh.184-12076f. 1v. [Ongedateerd]. Burgemeesters, schepenen en Raad van Beverwijk verkopen in eeuwige erf-pacht aan Claes Aelbertsz de Voecht, brouwer, en Jan de Wael Michgielsz, poorters van Haarlem, het nonnenconvent met het bouhuijs dat daarin staat, belend: NO: de Paterssteech, ZW: de Raemcroft, NW: de lijnbaan van Jan Barentsz, ZO: de huizen en erf van Jonghe Cornelis Cornelisz metsselaer en Kuniertge [-], onder voorwaarde dat de genoemde burgemeesters van stadswege aan zich houden

6 Boeiend om op te merken is dat in de akte wordt gemeld dat het hier gaat om “de onverkochte grond van het nonnenconvent met het bouwhuis dat daar in staat”. In de akte wordt aangegeven dat op dat moment nog restanten overeind staan van het voormalige klooster. Als dat zo is, dan zal dat vermoedelijk in slechte toestand zijn geweest, want in de periode 1574-1576 hebben de Spaanse eenheden het houtwerk van grote gebouwen gebruikt voor de bouw van schansen in Beverwijk of elders. Verder valt ook nog op dat hier gesproken wordt over de lijnbaan waaraan de huidige Baanstraat zijn naam ontleent en een Raemcroft. Dat gebied was zo ongeveer gelegen op de locatie van de huidige Markt en Wilhelminastraat samen.

Vanuit de Begijnenstraat kijken we hier de Kloosterstraat in.

Een fragment van de kaart die Jacob van Deventer tussen 1558 en 1572 van Beverwijk maakte

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 37: Ledenbulletin 35, 2011

37

de straat van de Kercksteech overgaende tot bij het Achterwech7 toe omme metten waghen daer duer te varen ende te rijden.

Duidelijk is dat over het perceel van het nonnenconvent reeds een pad liep, dat van de transactie werd uitgesloten “omme metten waghen daer duer te varen ende te rijden”. Doelbewust heeft de stad Bever-wijk de grond, waarop de “Kercksteech” lag, niet verkocht, maar in eigendom gehouden. Vervolgens is het een openbare weg geworden. Eerst werd het tracé “de Nieuwe Molenwech” genoemd (31 mei 1594), omdat de straat naar de nieuwe “Blauwe Molen” liep. De straat werd vervolgens “de

Nieue Straet” of “de Niewe Wech” genoemd (23 november 1596 / 26 juni 1597). Later heeft de weg in de volksmond de naam van Kloosterstraat gekregen. Deze naam is bij raadsbesluit van 2 maart 1892 juridisch vastgelegd.

De Blauwe MolenZojuist kwam de Nieuwe Molenwech ter sprake. Hier is het de plaats om even bij de korenmolen stil te staan. Uit onderstaande document blijkt duidelijk dat in Beverwijk onlangs een nieuwe molen is gebouwd.

00188.pm/rAnh.184-1207ff. 10v-11. 1592 juli 27. Voor schepenen Pieter Pietersz en Jacop Aerjanssen bekent Jonge Cornelis Cornelisz metselaer, poorter van Beverwijk, een jaarlijkse erfpacht van 3 gld. 10 st. schuldig te zijn aan de stad Beverwijk vanwege aankoop van een erf, gelegen in het begijnenklooster, strekkende voor van de weg tot achter aan het tuintje van Gerlijff moelenaer, belend: ZO: Pieter Gijsbertsz metselaer, NW: het erf waarop de nieuwe molen staat; tot waarborg verpandt de schuldenaar het genoemde erf en het getimmerte dat daarop gebouwd zal worden.

De molen is waarschijnlijk na februari 1591, maar voor juli 1592 gebouwd. Immers de heer Boot heeft het perceel in 1591 overgedragen aan de stad Beverwijk, die het perceel op zijn beurt heeft uitgegeven. Uit de akte van juli 1592 wordt duidelijk dat de nieuwe molen reeds is gebouwd.

Op de stadskaart van Boxhorn8 uit 1632, is op de locatie een molen te zien. In het schetsboekje van Daniel van Breen (ca. 1648-1649) is op dezelfde locatie alleen nog een terp te zien (zie afbeelding). Van Breen meldt bij zijn schets “A. op Dese hooghte heeft een molen gestaen”. Het betreft de locatie van de “Blaewe Moelen”, die in de aktes wordt vermeld. De molen is niet lang in bedrijf geweest want uit de stadskaart van 1632 en de schets uit 1648-1649 blijkt dat de molen is afgebrand of gesloopt.

7 Met de “Achterwech” wordt de huidige Baanstraat bedoeld, die ook wel bekend stond onder de naam “Bagine [?] Achterwech “ (6 april 1593).

8 De stadskaart van Boxhorn (1632) is niet op alle onderdelen correct, wat onder meer blijkt uit het feit dat de percelen in de Kloosterstraat, dus naast de molen, op deze kaart ontbreken.

Een fragment van de kaart van Boxhoorn uit 1632

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 38: Ledenbulletin 35, 2011

38

Het perceel van jonge Cornelis Cornelisz.,waar het in de akte omdraait, lag tussen het erf waarop de molen stond en het perceel van Pieter Gijsbertsz., die evenals Cornelis, metselaar was. Op het betref-fende perceel staat nog geen woning, wat blijkt uit de passage “het getimmerte dat daarop gebouwd zal worden”, waarover dadelijk meer.

Boeiende panden in de KloosterstraatNa Jacob van Deventer is er nog een cartograaf, die belangrijk is geweest voor de geschiedenis van Beverwijk namelijk Daniel van Breen. Hij is in de jaren 1648-1649 in Beverwijk actief en heeft de stad in beeld gebracht. Van hem zijn een plattegrond van de stad en het bijbehorende schetsboekje overgele-verd. Op blad 12 van zijn schetsboekje (boven) is de locatie van de Kloosterstraat afgebeeld.

Naast een molenterp, waarop intussen twee nieuwe panden zijn gebouwd, staan drie pandjes getekend die met de noklijn evenwijdig staan aan de Kloosterstraat. Het is denkbeeldig dat het huis Kloosterstraat 34 één van deze panden is. Op de stadskaart van Daniel van Breen is het meest westelijke huisje (naast de terp) iets kleiner dan het middelste en oostelijke huisje. Als we naar de tuinindeling kijken, lijkt het erop dat het oostelijke pand uit twee woningen bestond. Als dit juist is, gelet op de grootte van het middelste pand, kan ook dat object twee woningen hebben bevat.

De samenvoeging van twee woningen op een later moment is goed mogelijk. Het is namelijk boeiend dat het huidige pand aan de Kloosterstraat in het midden slechts één (centrale) entree heeft, terwijl op de beide kopgevels een schoorsteen staat. Dit lijkt erop te wijzen dat het pand eerder onderdak heeft geboden aan twee woningen. Dit doet vermoeden dat het huidige pand één van de drie pandjes kan zijn, namelijk:

1. het meest oostelijke pandje;2. het middelste pandje; of3. het kleinere westelijke pandje.

De vraag is nu: kunnen we voor één van de opties argumenten vinden in de bronnen. Wanneer we meer transportakten bekijken uit de periode 1590-1600, dan valt een aantal vermeldingen op die betrek-king hebben op de locatie aan de Kloosterstraat. De eerste komt uit een akte van 1592. Daarin is sprake van een schulderkenning, waarbij een perceel, dat grenst aan het perceel waarop de nieuwe molen staat, als borg moet dienen voor de nakoming van een verplichting aan de stad Beverwijk.

De woning van de “Jonghe Cornelis Cornelisz.”Ten zuidoosten van de Achterweg, nu Baanstraat, lag de lijnbaan van de touwslagerij van “Jan Barentsz”. Ten zuidoosten daarvan lag het perceel waarop de Blauwe Molen stond. Daarnaast lagen een paar per-celen waarop eenvoudige woningen werden gebouwd, zoals we dadelijk zullen zien.

De omgeving van de Kloosterstraat in het schetsboekje van Daniel van Breen uit 1648-1649

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 39: Ledenbulletin 35, 2011

39

De volgende regesten van aktes leveren ons informatie op over bewoners van een aantal percelen ten zuidoosten van het perceel met de Blauwe Molen. We bevinden ons dan al een aardig stukje in de huidige Kloosterstraat, ongeveer ter hoogte van het huidige pand Kloosterstraat 34.

00188.pm/rAnh.184-1207ff. 10v-11. 1592 juli 27. Voor schepenen Pieter Pietersz en Jacop Aerjanssen bekent Jonge Cornelis Cornelisz metselaer, poorter van Beverwijk, een jaarlijkse erfpacht van 3 gld. 10 st. schuldig te zijn aan de stad Beverwijk vanwege aankoop van een erf, gelegen in het begijnenklooster, strekkende voor van de weg tot achter aan het tuintje van Gerlijff moelenaer, belend: ZO: Pieter Gijsbertsz metselaer, NW: het erf waarop de nieuwe molen staat; tot waarborg verpandt de schuldenaar het genoemde erf en het getimmerte dat daarop gebouwd zal worden.

Het perceel dat als borgstelling werd aangereikt, lag in het grotere perceel dat eerder toebehoorde aan het convent van Nazareth. Het betreffende perceel lag tussen het perceel waarop een nieuwe molen stond (noordwest zijde) en een perceel dat van metselaar Pieter Gijsbertsz. was.

Wanneer Pieter aan het perceel is gekomen is niet duidelijk, omdat de betreffende transport- en hypotheekakten niet zijn overgeleverd. Waarschijnlijk is dat niet veel eerder dan de jonge Cornelis Cornelisz.. Dat doet tevens vermoeden dat bij de aankoop van dat perceel eveneens sprake was van een onbebouwd perceel9. Immers ook de molen was kort geleden gebouwd en omdat de gemeente het onbebouwde perceel pas na februari 1591 kon verkopen.

Uit het regest van de akte blijkt, dat ook het onderhavige perceel op het moment van schulderkenning –dus in juli 1592- nog onbebouwd was. Cornelis stelde niet alleen zijn perceel als borg voor de schuld, maar ook “het getimmerte dat daarop gebouwd zal worden”. De koper van het perceel heeft duidelijk de intentie om op het (lege) perceel een pand te bouwen. Dat hier gesproken wordt over een getimmerte hoeft niet direct te duiden op de bouw van een pand in hout, waarover dadelijk meer.

Over een dame die Kniertje heette werd (nog) niet gesproken, ook daarover dadelijk meer. Daaruit mogen we wel opmaken dat zij daar nog niet woonde, noch op het perceel van jonge Cornelis Corne-lisz. noch op een belendend perceel. Was dat laatste wel het geval geweest, dan werd zij ongetwijfeld genoemd in de akte als eigenaresse van een belendend perceel.

Dat de situatie zich (verder) ontwikkelde, lezen we in het onderstaande document:

00175.pm/rAnh.184-1207f. 1v. [Ongedateerd]. Burgemeesters, schepenen en Raad van Beverwijk verkopen in eeuwige erf-pacht aan Claes Aelbertsz de Voecht, brouwer, en Jan de Wael Michgielsz, poorters van Haarlem, het nonnenconvent met het bouhuijs dat daarin staat, belend: NO: de Paterssteech, ZW: de Raemcroft, NW: de lijnbaan van Jan Barentsz, ZO: de huizen en erf van Jonghe Cornelis Cornelisz metsselaer en Kuniertge [-], onder voorwaarde dat de genoemde burgemeesters van stadswege aan zich houden de straat van de Kercksteech overgaende tot bij het Achterwech toe omme metten waghen daer duer te varen ende te rijden.

De jonge Cornelis Cornelisz. heeft inmiddels een pand gebouwd op het perceel, wat blijkt uit het bovenstaande. Wanneer dat precies is geweest kunnen we niet direct achterhalen. Echter, de bouwtijd van een eenvoudige woning hoefde ook in die tijd niet lang te zijn. Het is goed mogelijk dat het pand reeds voor de inval van de winter was gerealiseerd. Augustus 1592 was droog en warm, daarna was er een periode met regen van september tot december waarna koude en vorst invielen gedurende januari en februari.10

Uit het document boven blijkt dus nu dat aan de zuidoost zijde van het perceel, waarop de Blauwe Molen stond, een pand was gerealiseerd. Waarschijnlijk heeft Cornelis Cornelisz. op zijn perceel een pand gebouwd bestaande uit twee woningen, namelijk een voor zichzelf en een voor “Kuniertge”. In de akte worden namelijk twee namen genoemd, die van Kniertje en jonge Cornelis. Mogelijk was

9 De eerste stadskaart van Beverwijk van Jacob van Deventer toont duidelijk dat op de betreffende locatie nog geen huizen stonden. Wellicht heeft Boxhorn van deze kaart gebruik gemaakt toen hij de stadskaart van Beverwijk heeft laten maken. Deze kaart is overigens via de stedenboeken van Blaeu (1649) en Jansonius (1657) opnieuw uitgegeven.

10 Duizend jaar weer, wind en water in de lage landen, red. A.F.V van Engelen, deel 4 (1575-1675, uitgeverij van Wijnen Franeker, 2000, p. 129-133

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 40: Ledenbulletin 35, 2011

40

Kniertje een directe verwant van Cornelis. De naam van de buurman van Cornelis, “Pieter Gijsbertsz”, ontbreekt.

De akte geeft een oorspronkelijke situatie weer, waarin een persoon wordt genoemd, namelijk Knier-tje, waarover geen nadere bijzonderheden worden vermeld. In de ongedateerde akte wordt zij dus nog als bewoonster genoteerd.

Kniertje heeft niet lang van haar verblijf in de nieuwe woning mogen genieten, want in onderstaand document wordt reeds gesproken over “wijlen Kniertgen”. De constatering op 6 april 1593 dat Kniertje is overleden, maakt direct duidelijk dat de ongedateerde akte moet zijn opgemaakt tussen het moment waarop de akte van Cornelis Cornelisz. is opgesteld (27 juli 1592) en na de realisatie van de twee wonin-gen, maar voor de datum waarop wederom een deel van het voormalige kloostergebied werd verkocht, namelijk 6 april 1593 (zie de documenten onder).

00201.pm/rAnh.184-1207ff. 18v-19. 1593 april 6. Burgemeesters, schepenen en raad van Beverwijk verkopen in erfpacht aan Claes Albertsz Voecht, brouwer, poorter van Haarlem, de onverkochte grond van het nonnenconvent met het bouwhuis dat daar in staat, belend: Z: de Raemcroft, NW: de lijnbaan, NO: de Paetern stech, ZO: Jonge Cornelis Cornelisz metselaer met Pietier Ghijsbert metselaer en het huis en erf waarin wijlen Kniertgen heeft gewoond, onder voorwaarde dat dier het voers. convent nu en ten eeuwige dage een heerenstraet zal moeten gaan, zo breed en wijd als de Kerckstech tegenwoordig is, strekkende van de Breestraet tot de verkochte lijnbaan en de Bagine [?] Achterwech.

00203.pm/rAnh.184-1207ff. 20-20v. 1592 [sic!] mei 8. Voor schepenen Jacop Aerjansz en Bartolmies Janssen bekent Claes Albertsz Vocht, brouwer, poorter van Haarlem, een jaarlijkse erfpacht van 40 gld. schuldig te zijn aan de burgemeesters van Beverwijk vanwege de koop van het nonnenconvent met het bouwhuis dat daarin staat, belend: ZW: de Raemcroft, NW: de lijnbaan, NO: de Paetern Stech, ZO: Jonge Cornelis Cornelisz metselaer met Piete Gisbertsz metselaer en het huis waarin wijlen Kniertge heeft gewoond; hij verhypotheceert daarom het genoemde convent met bouwhuis en de nieuwe molen, genaamd “die Blaewe Moelen”.

Bovenstaande akte is niet in 1592, maar in 1593 opgemaakt. Dat blijkt uit de mededeling dat Knier-tje is overleden en dat in juli 1592 op het perceel van de jonge Cornelis Cornelisz. nog geen pand was gebouwd. De akte waarvan het regest is gemaakt moet derhalve gedateerd worden 8 mei 1593. De situatie is verder ongewijzigd ten opzichte van 6 april.

00222.pm/rAnh.184-1207f. 31. 1594 mei 31. Voor schepenen Cornelis Lammertsz en Louris Cornelisz verkoopt Alijt Jans, weduwe van Jan Aerisz, geassisteerd door haar voogd in deze, Claes Jansz, aan Jan Albertsz mole-

Kloosterstraat ca.1929, rechts nr. 34 en achter de paard en wagen het oude pand (nummer 28-30).(bron: Prentenkabinet van der Linden)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 41: Ledenbulletin 35, 2011

41

naeren van A[-], tegenwoordig wonende in Beverwijk, een halve korenmolen met de helft van het huis, erf en de werf waar molen en huis opstaan, genaamd “die Blauwe Molen”, alles met dezelfde vrijheid, lasten en pachten zoals genoemde Jan Aerisz het destijds van Stoffel Voecht heeft gekocht, gelegen in het Begijnenklooster, belend: N: de Nieuwe Molenwech, Z: de Raemcroft, W: de lijnbaan van Jan Barensz, O: jonghe Cornelis Cornelisz metselaer met zijn naaste buurman.

In deze akte treffen we alleen de vermelding van de “jonghe Cornelis Cornelisz” aan met zijn buurman die niet bij naam wordt genoemd. Over Kniertje wordt niet meer gesproken en buurman “Pieter Ghis-bertsz metselaer” wordt evenmin genoemd. Uit de akte van 31 mei 1594 mogen we wellicht opmaken dat het perceel van de jonge Cornelis Cornelisz. nog steeds belendend was aan het perceel met de molen en dat hij persoonlijk op dat moment het dichtst bij de molen woonde, omdat alleen hij met name wordt genoemd.

00249.pm.rAnh. 1884-1207ff. 43-44. 1596 november 23. Voor schepenen Dirck Garbrantsz en Aerian Pietersz bekent Jonge Cornelis Cornelisz metselaer, poorter van Beverwijk, een zeker bedrag schuldig te zijn aan Claes Cornelisz., mede poorter aldaar, en verhypotheceert daarom zijn huis en erf, gelegen in het Begijnen-klooster, strekkende voor van de Nieuw Straet tot achter aan het erf van Albert moelenaer, belend: Z: Haeijndrick Cornelisz, N: Willem Janssen backer; de medecomparanten Oude Cornelis Cornelisz metselaer en Heijndrick Willemsz sloetemacker, poorters van Beverwijk, stellen zich borg.

Opvallend in bovenstaand regest, is dat onder de medecomparanten wordt vermeld “Oude Cornelis Cornelisz. metselaer”. Dit is zeer waarschijnlijk de vader van “jonge Cornelis Cornelisz. metselaer”. De zoon blijkt dan in de voetsporen van zijn vader te zijn getreden waar het om zijn beroep gaat. Als het zijn vader is, dan is het hoogst waarschijnlijk dat hij geholpen heeft bij de bouw van het pand van zijn zoon in 1592/93.

Verder signaleren we dat er een mutatie is opgetreden met betrekking tot de buren van jonge Cor-nelis Cornelisz.. We treffen op de noord(west) zijde “Willem Janssen backer” aan en op de zuid(oost) zijde “Haeijndrick Cornelisz”, die ook in 1597 nog naast Cornelis woonde. Waarschijnlijk heeft Willem Janssen een nieuw pand gebouwd naast dat van Cornelis en waar eerder Kniertje heeft gewoond, is Haeijndrick Cornelisz (Goch) ingetrokken. Over de Blauwe Molen als belendend perceel wordt niet (meer) gesproken. Dat lijkt een aanwijzing dat Willem op een eigen perceel, tussen de molen en Corne-lis in, is komen wonen. Daarvoor kan Cornelis en deel van zijn perceel aan Willem hebben verkocht11.

11 De archieven zijn in deze periode van de geschiedenis niet altijd compleet. Bovendien vererfden percelen of werden objecten uit de hand - dus onderling - verkocht, waarvan niet of pas later de officiële inschrijving plaatsvond in de administratie van de gemeente.

Kloosterstraat ca.1965. Het oude pand is verdwenen. Alleen Kloosterstraat 34 staat er nog (bron: Beeldbank Noord-Holland)

De Kloosterstraat op de kaart van Daniel van Breen, ca 1650

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 42: Ledenbulletin 35, 2011

42

00262.pm/rAnh.184-1207f. 51. 1597 juni 26. Voor schepenen Dirck Garbrantsz en Cornelis Lambertsz verkoopt Pieter Jacobsz olijcan als gekozen voogd van zijn schoonmoeder Volckgen Willems, weduwe van Claes Aelbertsz Voecht, aan Willem Claesz molenaer,wonende in Beverwijk, een korenmolen, huis, erf en tuin, met alle rechten en plichten volgens de akte van kwijtschelding, gepasseerd door burgemeesters en sche-penen van Beverwijk en bezegeld ten behoeve van de genoemde Claes Aelbertsz, gelegen op de grond van het nonnenconvent, belend: O: Heijnderick Cornelisz Goch, W: de lijnbaan van Jan Barentsz, N: de Niewe Wech, Willem Lambert [sic!], Willem Jansz backer en Jonge Cornelis Cornelisz metselaer, Z: de Raemcroft.

De vermelding van de drie namen op de plaats in bovenstaand regest is zonder meer foutief en werpt daarmee geen goed licht op de situatie, met name hoe de percelen (panden) ten opzichte van elkaar hebben gelegen. Dat Willem Lambert [sic], Willem Jansz backer en Jonge Cornelis Cornelisz met-selaer aan de noordzijde van het perceel moeten worden gezocht, terwijl daar “de Niewe Wech” ligt, is onjuist. Volgens deze akte woonde op het perceel ten (zuid)oosten van de molen “Heijnderick Cornelisz Goch”. Dat is evenmin juist, gezien de akte uit 1596. Wanneer de opsomming van de drie personen voor bewoner Heijnderick wordt geplaatst, dan zien we een volgorde van namen van west naar oost, die overeenkomsten vertoont met de akte uit 1596. Waar Willem Lambert vervolgens heeft gewoond is dan niet duidelijk. Woonde hij direct naast de Blauwe Molen, dan moet voor hem een nieuw pand zijn gebouwd. Daarvoor zien we geen bewijzen “in het veld”, op een tekening of in een akte terug. Wat wel een mogelijkheid biedt, is het pand dat eertijds van Pieter Gijsbertsz. was. Zijn pand is qua grootte vergelijkbaar met dat van Cornelis Cornelisz. Ook in dat pand pasten wel twee woningen, wat op de schetstekening van Daniel van Breen tot uitdrukking lijkt te komen door de twee tuinen achter het pand. Het is mogelijk dat Willem Lambert in dit pand zijn onderkomen had.

Overzicht van bewoners

Akte Perceel Belendend noordwest Belendend zuidoost

27 juli 1592 Jonge Cornelis Cornelisz. De nieuwe molen11 Pieter Gijsbertsz.

Ongedateerd Jonge Cornelis Cornelisz. en Kniertje Molen wordt niet vermeld, maar moet er wel staan

Pieter Gijsbertsz.

6 april 1593 Jonge Cornelis Cornelisz. Molen wordt niet vermeld, maar moet er wel staan

Pieter Gijsbertsz.

8 mei 1593 Jonge Cornelis Cornelisz. Molen wordt niet vermeld, maar moet er wel staan

Pieter Gijsbertsz.

31 mei 1594 Jonge Cornelis Cornelisz. Korenmolen “die Blauwe molen” Buurman

23 november 1596 Jonge Cornelis Cornelisz. Willem Jansz. backer Hendrik Cornelisz.12

26 juni 1597 Jonge Cornelis Cornelisz. Willem Jansz. backer Hendrik Cornelisz. Goch

De gevonden gegevens uit de periode 1592-1597 lijken er duidelijk op te wijzen dat in het laatste decennium van de 16e eeuw in de Kloosterstraat een aantal nieuwe panden naast elkaar is gebouwd. Dat wordt bevestigd door de stadsplattegrond en het schetsboekje van Daniel van Breen uit 1648-1649.

12 De korenmolen “die Blauwe molen” is achtereenvolgens in handen geweest van: Stoffel Voecht, Jan Aerisz. en Jan Albertsz. (50%) / Claes Aelbertsz. de Voecht en Willem Claesz. (50%?). Molenaars zijn: Gerlijff (1592), Jan Albertsz (1594/1596) en Willem Claesz. (1596).

13 Hendrik Cornelisz. kan een broer zijn van Cornelis Cornelisz.. In dat geval is het mogelijk dat Hendrik in de woning van Kniertje heeft gewoond, dus op hetzelfde perceel en onder hetzelfde dak als de jonge Cornelis.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 43: Ledenbulletin 35, 2011

43

Waren de panden van hout of van steen?De tweede helft van de 16e eeuw is in Beverwijk de periode waarin houten huizen werden vervangen door huizen van steen dan wel bij nieuwbouw de panden direct van dit materiaal werden opgetrokken.

Wellicht hebben de beide buurmannen, de jonge Cornelis Cornelisz. en Pieter Gijsbertsz., goed samengewerkt. Beide mannen waren immers metselaar en hebben de percelen in dezelfde tijd gekocht. Als we naar de kaart van Daniel van Breen kijken lijken beide panden ongeveer hetzelfde bouwvolume te hebben. Het is zeer waarschijnlijk dat de panden van de beide metselaars na aankoop van de percelen direct in steen zijn opgetrokken. Het beroep van beide heren wijst immers in die richting, alsmede het feit dat in Beverwijk een proces van verstening van de stad plaatsvond. Dat de heren bij hun werkzaam-heden hulp hebben gekregen van oude Cornelis Cornelisz. lijkt waarschijnlijk.

Panden worden gebouwd, verbouwd en gesloopt!Op de kaart van Daniel van Breen zien we naast het pand van Cornelis Cornelisz. een kleine pandje staan. In 1596 was het perceel tussen Cornelis en de molen hoogst waarschijnlijk in handen van Willem Jansz. backer. Het is goed mogelijk dat zijn pand niet in steen was opgetrokken, maar van hout. Dit lijkt tegenstrijdig met het voorafgaande, maar hoeft het niet te zijn. We komen hierop nog terug.

Jan van der Linden bouwt op basis van oude documenten, waaronder transport- en hypotheekakten, aan een digitaal historisch kadaster van Beverwijk. Zijn kadaster sluit aan op de eerste kadastrale kaart van Beverwijk uit 1832. Zijn registratie bevat een akte van 30 juni 174714, waaruit blijkt dat het perceel, gelegen tussen het voormalige perceel van de Blauwe Molen en dat van Cornelis Cornelisz. slechts een afdakje bevatte.

Op 30 juni 1747 verkoopt Arent van der Linden aan Barend van Wijngaarden een perceel in de Kloosterstraat. Het betreft”een loos of afdak met een erftje”. Het perceel ten noordwesten is in handen van Albert Hansen. Aan de zuidoost zijde woont de weduwe van Pieter Blad.

Gerrit Welman wordt in 1749 eigenaar van het pand dat wij kennen als Kloosterstraat 34. Dit blijkt uit de volgende akte.

Op 21 januari 1749 verkopen de gebroeders Willem en Pieter, erfgenamen van Pietersz. Blad, het pand dat wij nu kennen als Kloosterstraat 34 aan Gerret Welman. Het perceel aan de noordwest-zijde is dan in handen van Albert Hansen. Tussen juni 1747 en januari 1749 moet de familie Blad het perceel van Van Wijngaarden al in gebruik hebben gehad. Daarmee is feitelijk Blad de directe buurman van Pietersz. Blad geworden

In de periode juni 1747 – december 1753 is het loze afdakje gesloopt. Dit betekent dat het huisje van Willem Jansz. al was gesloopt dan wel dat het afdakje daarvan het mogelijke restant vormde. Het bouw-sel is gesloopt, want we treffen het daarna niet meer in de bronnen aan. Enkele jaren later wordt het perceel alweer verkocht15.

Op 20 december 1753 verkoopt Barent van Wijngaarden aan Gerrit Welman “een erfje”. Het perceel “belent ten westen Aalbert Hanse, ende ten oosten den koper in deese”.

Met deze transactie wordt het perceel dat jonge Cornelis Cornelisz. vermoedelijk voor 1596 verkocht aan Willem Jansz. weer toegevoegd aan het perceel waarop Kloosterstraat 34 staat. In het vervolg grenst Kloosterstraat 34 dus weer aan het perceel waarop eens de Blauwe Molen heeft gestaan. Dit komt tot uiting door de vermelding van buurman Hansen, die nu als eigenaar van het belendende perceel aan de noordwest zijde direct grenst aan het perceel van Kloosterstraat 34.

Wat geldt voor het pandje van Willem Jansz., dat in de loop van de tijd is gesloopt, geldt ook voor het pand aan de andere zijde van het pand van Cornelis Cornelisz..

Dat pand stond direct naast een pad, dat op de kaart van Daniel van Breen duidelijk zichtbaar is. Datzelfde pad is thans nog aanwezig. Het huidige gat in de gevelwand ter plaatse heeft ongeveer de breedte van het pand Kloosterstraat 34.

14 Jan van der Linden, Historisch Kadaster Beverwijk 2011, Kloosterstraat. 15 Jan van der Linden, Historisch Kadaster Beverwijk 2011, Kloosterstraat.

1933: links Kloosterstraat 28 waar groenteventer J. Assema woonde. Het pand nr. 30 staat al leeg. Via de media wordt de gemeente opgeroepen het gehele pand te slopen omdat het gevaar opleverde voor de passerende bevolking. Een hekwerk werd ervoor geplaatst. Geheel rechts is nr. 34, dat pand werd bewoond door Schoorl (collectie J. van der Linden).

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 44: Ledenbulletin 35, 2011

44

Interessant is verder dat het pand een dakopbouw heeft en een centrale schoorsteen. Het is een stevige schoorsteen qua omvang. Verder zitten er twee voordeuren in de voorgevel, nabij de zijgevels van het pand. Deze constateringen duiden erop dat ook dit pand aan twee woningen onderdak heeft verschaft, wat overeenstemt met de tekeningen van Daniel van Breen.

Helaas is het pand, zo blijkt uit de foto’s tussen 1933 en 1965 gesloopt. Dankzij de weerbarstigheid van groenteman J. Assema heeft dat nog enige tijd mogen duren, maar uiteindelijk kon sloop niet meer vermeden worden.

Bouwhistorisch onderzoekUit een bouwhistorisch onderzoek van Odwin Ralling blijkt dat de bouw van de Kloosterstraat 34 gedateerd moet worden in het eerste kwart van de 17e eeuw (1600-1625)16. Echter, gezien de aktes uit de laatste decade van de 16e eeuw (1590-1600), waaruit duidelijk de bouw van tenminste één pand blijkt17, ligt een vroegere datering van het pand in de rede. De locatie van Kloosterstraat 34 lijkt namelijk goed overeen te komen met de locatie van het perceel van Cornelis Cornelisz. met zijn belendende percelen. Mogen we beide als dezelfde zien en trekken we de lijn door, dan volgt daaruit de conclusie dat het pand Kloosterstraat 34 waarschijnlijk is gebouwd in de periode juli 1592 - april 1593, wellicht zelfs nog voor de winter van 1592.

Verder heeft de bouwhistoricus ook geconstateerd dat het rechterdeel van het pand Kloosterstraat 34 qua hoofdvorm en kapconstructie nog oorspronkelijk is18.

Het linkerdeel van het pand heeft een aantal bouwfasen doorgemaakt, waarbij de noklijn is verhoogd en het pand naar achteren is uitgebouwd, waarmee de verspringing van de noklijn wordt verklaard. Deze verbouwing, de zogenaamde eerste bouwfase, moet hebben plaatsgevonden nadat Daniel van Breen de tekeningen in zijn schetsboekje heeft gemaakt 1648-1649. Dat komt overeen met de inschat-ting die door de bouwhistoricus is gemaakt. Hij dateert de eerste verbouwing van het linkerdeel in de tweede helft 17e eeuw (1650-1700).

16 Kloosterstraat 34 Beverwijk, bouwhistorische verkenning, Odwin Ralling, 2008, p 6.. 17 Een woning voor Kniertje en jonge Cornelis Cornelisz.. 18 Kloosterstraat 34 Beverwijk, bouwhistorische verkenning, Odwin Ralling, 2008, p. 6 en voor de

kapconstructie specifiek p. 12.

De Kloosterstraat in 1968. Foto Museum Kennemerland

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 45: Ledenbulletin 35, 2011

45

Verder is vastgesteld dat het pand Kloosterstraat 34 een samenvoeging is van twee woningen, die wordt gedateerd in de 18e eeuw (1700-1800)19. Op basis van de akte van 30 juni 1747 kunnen we de periode preciseren tot het eerste kwart van de 18e eeuw (1700-1725). In deze periode vindt de tweede bouwfase plaats, waarbij de samenvoeging van twee zogenaamde kamerwoningen plaatsvindt. Het betreft de samenvoeging van twee woningen onder één kap. Hiervoor komt niet de woning in aanmerking van Willem Jansz. backer, want zijn woning werd reeds in de 17e eeuw gesloopt, zoals we hebben gecon-stateerd. Ook het pand dat eertijds van Pieter Gijsbertsz. was, komt niet in aanmerking, want ook dat pand bestaat inmiddels niet meer. Voor de samenvoeging van twee woningen komt slechts het pand van Cornelis Cornelisz. het meest in aanmerking, omdat hij destijds op zijn perceel niet alleen een woning voor zichzelf maar ook voor Kniertje heeft gebouwd. Dit wordt ondersteund door het feit dat het huidige pand twee schoorstenen heeft, op elke kopgevel één. Dat duidt erop dat de twee woningen qua indeling waren gespiegeld en de voordeuren dicht naast elkaar in de voorgevel waren gesitueerd. Eén daarvan is bij de samenvoeging dichtgemetseld, namelijk tijdens de zogenaamde tweede bouwfase (1700-1725). Ook toont de kaart van Daniel van Breen achter het perceel twee tuintjes, wat duidt op een dubbele woning.

19 Kloosterstraat 34 Beverwijk, bouwhistorische verkenning, Odwin Ralling, 2008, p 7.

Kloosterstraat 34. Foto A. Schweitzer 2008

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 46: Ledenbulletin 35, 2011

46

De conclusieWanneer we naar de bouwblokken kijken op de kaart en het schetsboekje van Daniel van Breen (1648-1649), die een betrouwbare kaart heeft getekend, in combinatie met de gegevens uit de aange-troffen akten, dan moeten we concluderen dat voor het onderhavige pand het middelste bouwblok in aanmerking komt voor het pand dat wij nu kennen als Kloosterstraat 34.

Uit een akte van 1747 blijkt immers duidelijk dat de woning van Willem Jansz. backer is gesloopt en daarvan hooguit een afdak resteert, maar ook dit bouwsel is verdwenen. Het wordt later namelijk niet meer vermeld in de archiefstukken.

Het pand (nrs. 28-30) aan de linkerzijde van Kloosterstraat 34, dat qua bouwvolume aardig overeen kwam met het nog bestaande pand aan de Kloosterstraat, is eveneens gesloopt. Het pand is geamoveerd medio de 20e eeuw.

De informatie uit de oude aktes gecombineerd met de constateringen van de bouwhistoricus, maakt in hoge mate aannemelijk dat de woning aan de Kloosterstraat 34 zeer waarschijnlijk in 1592 nog voor de winter, doch in ieder geval voor 6 april 1593 is gebouwd. De andere naastgelegen panden komen niet in aanmerking, omdat deze gesloopt zijn. Bovendien bestond het pand van de jonge Cornelis Cornelisz. uit twee woningen, die in het eerste kwart van de 18e eeuw zijn samengevoegd tot één woning. Met het pand Kloosterstraat 34 hebben we derhalve te maken met één van de oudste nog bestaande profane bouwwerken van Beverwijk20, daterend uit het einde van de 16e eeuw. Het betreft een zéér interessant pand, niet alleen vanwege de vroege datering maar ook vanwege het type woning (kamerwoning) en zijn bouwontwikkeling. Het is een belangrijk object uit de (bouw-)geschiedenis van de stad Beverwijk.

De waarde van Kloosterstraat 34 neemt verder toe wanneer we daarbij betrekken het pand op de hoek van de Begijnenstraat/Breestraat, dat reeds lang bekend staat onder de naam “De Bazar”. Dat pand uit de 16e eeuw, het voormalige logement “’t Hof van Holland”, gelegen aan de brede marktstraat, was een belangrijk pand waarin nering werd uitgeoefend en van de middenklasse was. Een ander belangrijk pand aan de Breestraat is “De Pastorie”, een pand uit de 17e eeuw, waarin mensen van de gegoede stand woonden. Dat panden als “’t Hof van Holland” en “De Pastorie” aan ons zijn overgeleverd, ligt rede-lijk in de lijn der verwachtingen. Dergelijke panden spreken namelijk aan. Dat een pand zoals aan de Kloosterstraat 34 nog overeind staat mag dan ook zeker bijzonder worden genoemd, omdat dergelijke gebouwtjes van de lagere klasse met weinig “allure” snel aan de slopershamer ten prooi vielen. Dat is een reden temeer om het pand de oude luister terug te geven. Beverwijk is dan op loop afstand drie belangrijke panden rijk, waarmee de (bouw-) historie en de bewoningsgeschiedenis van Beverwijk uit de 16e-17e eeuw uitstekend wordt geïllustreerd.

20 Een andere bouwhistorische verkenning betreft de Breestraat 96, eveneens van de hand van Odwin Ralling (2010). Ook dit pand stamt uit de 16e eeuw.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 47: Ledenbulletin 35, 2011

47

Op weg naar een mooie toekomst voor Kloosterstraat 34?Al geruime tijd worden voor het gebied, waarvan Kloosterstraat 34 onderdeel uitmaakt, bouwplannen ontwikkeld. De kosten van restauratie van het pand op zichzelf zijn hoog. Wanneer het pand bij een grotere bouwontwikkeling kan worden betrokken, bijvoorbeeld als entree met een transparante over-gang naar een achtergelegen nieuwbouw, kunnen de kosten door het grotere geheel worden gedragen. Het motto moet niet zijn “vergane glorie”, dus weg ermee, maar “behoud door ontwikkeling”. Op deze wijze kan het historische pandje aan de Kloosterstraat, in samenhang met “De Bazar” en “De Pastorie”, een nieuwe functie vervullen in het moderne Beverwijk van de 21e eeuw en een bijdrage blijven leveren aan de historische identiteit van de oude stad.

Kloosterstraat 34. Foto A. Schweitzer 2008

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 48: Ledenbulletin 35, 2011

48HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 49: Ledenbulletin 35, 2011

49

Portretten van Willem Stoutenbeek en Hermine Verkes, de grondleggers van het bedrijf.

Stoutenbeek

door Cor Castricum

NA hun huweLijk VerhuiSde het echtpAAr Willem Stoutenbeek en Hermine Verkes van Haar-lem naar Beverwijk. Ze kochten de percelen op Breestraat 65 en 67 plus Nieuwstraat 17. Op

Breestraat 65 was de bakkerij van Klaas Tegel gevestigd. Deze namen zij op 27 oktober 1869 over met de bedoeling de bakkerij onder eigen naam voort te zetten. Stoutenbeek had dus niet de bedoeling in Beverwijk een kledingzaak te beginnen, maar dacht furore te maken in het bakkersvak. De zaak telde vele klanten, maar de gezondheid van Willem Stoutenbeek gooide roet in het eten. Zijn astma maakte het hem onmogelijk het bakkersvak te blijven uitoefenen.

De ‘Kennemerland’ van 2 oktober 1953 is geheel gewijd aan het 75-jarig bestaan van de N.V. Stouten-beek. In deze jubileumkrant staat ook een stukje Breestraat-historie:

Beverwijk in 1869; de Breestraat met 4 rijen bomen met in het midden een oneffen keien-bestrating en tussen die bomen zand. Drie grote pompen, waar door de bewoners water werd gehaald voor huishoudelijke bezigheden, terwijl de ambachtslieden, smid, blikslager, wagen-maker enz., hun bedrijf op straat uitoefenden. Ook de winkeliers hadden bij goed weer schragen met planken op het zand staan, waar ze hun goederen ter verkoop aanboden. Spiegelglas was er in die dagen niet, maar wel werden, zo goed en zo kwaad als het ging, de in de winkel aanwe-zige goederen achter kleine oud-Hollandse ruiten ‘geëtaleerd’. Bij het vallen van de duisternis waren het een paar oliepitjes, die voor een, zij het spaarzame, verlichting zorgdroegen.

De enige verbinding met de omliggende gemeenten bestond uit de diligence, welke 2 maal per dag naar Haarlem en Alkmaar reed, terwijl de rest van het vervoer geschiedde met paard en wagen en niet te vergeten met ezel- en hondenkarren.

Zoals u ziet, een zelfgenoegzaam klein stedeke, waar niemand zich bijzonder druk maakte en de gehele gemeente-huishouding bestond uit de Burgemeester, secretaris, één secretarie-amb-tenaar, 2 politie en één gemeentewerkman, terwijl de toenmalige particuliere architect belast was met de functie van markt-havenmeester en gemeente-opzichter.

Over de gedwongen omschakeling van brood naar textiel wordt in de genoemde jubileumkrant het volgende verteld:

Na rijp beraad werd toen besloten de bakkerij om te zetten in textiel en het was op 2 october 1878, dat begonnen werd met het maken van dameshoeden, destijds een belangrijk onderdeel der vrouwelijke garderobe. Een dergelijke omschakeling was toen nog niet moeilijk, men leefde in de tijd van vrijheid-blijheid; vakexamens, vestigingsvergunningen, winkelsluiting enz. waren nog niet uitgevonden en men kon zonder bezwaar elk bedrijf oprichten, waarmede men meende zijn dagelijks brood te kunnen verdienen.

Reeds kort na de opening toonde de nieuwe zaak een gezonde levensvatbaarheid, weshalve tot uitbreiding van de goederenvoorraad werd besloten. Waren het oorspronkelijk alleen hoeden, enige jaren later werd ook de verkoop van manufacturen en stoffen ter hand genomen, terwijl een modiste en coupeuse haar intrede deden. Immers confectie was in die dagen nog onbekend, zodat alle kleding geheel met de hand op het atelier werd vervaardigd. Dit atelier heeft tot 1933 bestaan en werd toen, door de steeds grotere vraag naar confectie, opgeheven.

Het waren de ondernemingslust en het gedurfde zakelijke inzicht van Willem Stoutenbeek, die het besluit deden nemen om de bestaande panden geheel af te breken en hiervoor in de plaats een nieuwe zaak te bouwen volgens de toentertijd heersende meest moderne begrippen van architectuur. De opening vond plaats in 1889 en dit was een evenement dat de oude Beverwij-

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 50: Ledenbulletin 35, 2011

50

kers zich zonder twijfel nog zullen herinneren. Immers het was de eerste zaak in Kennemerland met spiegelglas en moderne etalages, welke door hun gasverlichting ’s avonds een hel licht ver-spreidden, zo zelfs, dat op de eerste dag der opening het gerucht de ronde deed, dat de nieuwe zaak in brand stond.

Na deze verbouwing trok de zaak steeds meer cliëntèle, vooral ook uit de omliggende gemeen-ten, welke Beverwijk in toenemende mate als winkelcentrum gingen beschouwen. En uit die dagen dateert reeds het principe uitsluitend goede kwaliteiten te brengen, een systeem waarop ook in latere jaren is voortgebouwd.

Helaas heeft Willem Stoutenbeek deze voor hem zo belangrijke mijlpaal niet lang mogen overleven. Op nog jeugdige leeftijd overleed hij in 1892, zijn weduwe met 10 kinderen achter-latend. De oudsten hiervan waren dochters en zij zijn het geweest, die in de daarop volgende jaren hun moeder met raad en daad in de zaak terzijde hebben gestaan en, tot hun huwelijk, een belangrijke bijdrage hebben geleverd tot de verdere opbouw.

De jongste 2 kinderen waren beide zoons en zij hadden maar één wens: in de voetspo-ren van hun ouders te treden en datgene voort te zetten, wat in de vóórliggende jaren werd opgebouwd.

Alvorens echter in de zaak te komen, werd het noodzakelijk geacht, dat ze enige tijd de ouderlijke woning verlieten, om elders als voluntair het textielvak grondig te leren en het was in 1910, dat Willem en Gerard Willem Pieter de zaak van hun moeder overnamen en in 1913 in een naamloze vennootschap omzetten. Inmiddels was Beverwijk uitgegroeid tot een welvarende gemeente, waar zich toen reeds enige industrie begon te ontwikkelen, waarvan vanzelfsprekend de zaak ook de vruchten plukte.

In 1910 deed de eerste verkoopster haar intrede, weldra door meerdere gevolgd, en thans [in 1953 dus -CC] tellen de zaken 107 medewerkers, welke allen het hunne bijdragen tot de uit-breiding hiervan.

Na 1913 werden de modemagazijnen verschillende malen verbouwd en uitgebreid en werd ook het pand Breestraat 69 bijgetrokken, totdat in 1937 het pand verrees, waar thans vele Bever-wijkers en bewoners van Kennemerland hun inkopen plegen te doen.

In het jaar 1925 werd besloten tot het oprichten van een herenconfectiezaak, in samenwer-king met de heer Herbert Blom sr., welke zaak in 1935 door laatstgenoemde ten behoeve van zijn zoon geheel werd overgenomen.

Op deze ansichtkaart, uitgegeven door W.J. Tegel eind 19e eeuw. tonen enkele winkels een gedeelte van hun waar buiten, hetgeen destijds gebruikelijk was. Het pand links is van het huidige bedrijf ‘Teer Makelaars Beverwijk BV’.

Hierboven een envelop uit de beginperiode van de damesmodezaak.

Briefhoofd van de herenmodezaak in 1934.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 51: Ledenbulletin 35, 2011

51

Op 2 oktober 1928 bestond de fi rma Stoutenbeek 50 jaar. Ter gelegenheid daarvan schonk het personeel dit tegeltableau.

Op het plaatje daarnaast kijken we de huidige Nieuwstraat in, richting de Meer. Links staat de eerste damesmodezaak van Stoutenbeek.

In datzelfde jaar werd ook het perceel Breestraat 82 aangekocht. Hier werd, na een algemene verbouwing, de grondslag gelegd voor de afdeling woninginrichting. Reeds drie jaren na de opening bleek de ruimte veel te klein, zodat in 1928 besloten werd de meubelzaken van de heer T. Nauta, Breestraat 72-74, over te nemen. Nadat ook het pand Breestraat 84 was aangekocht, werden de bestaande panden radicaal afgebroken en hiervoor in de plaats verrees een geheel nieuwe, moderne woninginrichting, welke in 1935 werd geopend.

Het steeds groeiende aantal klanten uit alle streken van het land bewezen het succes. Om echter te kunnen voldoen aan de steeds stijgende behoefte aan ruimte en sortering werd vorig jaar besloten tot een zeer belangrijke verbouwing, waardoor de verkoopruimte zal worden ver-dubbeld, en als aan het einde van dit jaar de bouw zal zijn voltooid zal Beverwijk verrijkt zijn met één der grootste en meest moderne woninginrichtingen van Nederland.

Was dit in grote trekken het wel en wee der zaken te Beverwijk, ook elders werd een zaak gevestigd en wel te Haarlem, waar in 1933 een speciaalzaak voor damesconfectie werd geopend op Houtplein 10. Ook hier bleek na enkele jaren de beschikbare ruimte niet langer toereikend, zodat 2 verbouwingen noodzakelijk waren om aan de eisen te voldoen. De nieuwe zaak mag thans een uitgebreide cliëntèle de hare noemen en behoort zeker tot één der fraaiste op haar gebied in Haarlem en omgeving.

Waren het tot 1940 de twee voornoemde directeuren, die de leiding der N.V. Stoutenbeek hadden, in dat jaar werden ook hun drie zoons in de directie opgenomen en na een grondige voorbereiding in binnen- en buitenland hebben zij thans een deel der zaak overgenomen in het vaste vertrouwen, de zaken volgens dezelfde principes en met dezelfde liefde en werklust voort te zetten.

In bovenstaand artikel wordt de oprichting van een herenmodezaak genoemd. Deze herenmode-zaak is opgericht op 1 oktober 1925 en werd destijds omschreven als ‘Stoutenbeek Heerenmode: zaak in Heerenmode-artikelen, Heeren- en Jongenskleeding en wat daartoe geacht kan worden te behoren in den meest uitgebreiden zin’.

Op 16 januari 1934 werd de zaak ontbonden en overgenomen door de familie Blom, waarna deze werd voortgezet onder de naam ‘Herbert Blom v/h Stoutenbeek’s Heerenkleeding’ op het nieuwe adres Breestraat 56. Sinds 30 november 1942 heette deze zaak ‘Firma Herbert Blom’. Dit bedrijf sloot op 30 december 1975 offi cieel zijn deuren.

Om klanten te winnen en inkomsten te verzekeren ging Willem Stoutenbeek in de beginjaren (van 1878 tot 1881) ‘langs de deur’ zoals dat destijds werd genoemd. In De Kennemer van 26 oktober 1989 lezen we hoe dat Stoutenbeek verging:

Terwijl zijn vrouw de winkel beheerde, trok hij er zelf als een echte marskramer op uit met de hondenkar om langs de deuren te venten met ‘garen en band’. Bij zijn bezoeken aan de grote buitenplaatsen in en rond Beverwijk had hij zijn oren wijd open en ontdekte, dat er grote behoefte was aan japonnen naar maat, aan een hoedenmaakster dicht bij huis. En aan de Breestraat, waar inmiddels in het briefhoofd boven de rekeningen ook al stond: ‘Specialiteit in Bloemen, Veeren en Linten en Heeren- & Damesartikelen’, werd een atelier geopend waar modistes en coupeuses hoeden maakten en japonnen. De mode had zijn intrede gedaan en tot

Advertentie uit 1928.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 52: Ledenbulletin 35, 2011

52

Gé (links) en Willem Stoutenbeek in 1937, zittend voor het personeel.Links een vroege situatie van Stoutenbeek op Breestraat 65-67

De etalage van de Breestraat hoek Nieuwstraat omstreeks 1925.Ernaast het interieur van de vernieuwde damesmodezaak.

op de dag van heden zou de naam Stoutenbeek wat mode betreft een begrip zijn in Beverwijk en de verre omgeving, met vestigingen tot in Haarlem, Alkmaar en Hoorn.

Eind 1948/begin 1949 wordt de confectieafdeling van Stoutenbeek’s Modemagazijnen verbouwd. Het resultaat hiervan wordt beschreven in Dagblad Kennemerland van 2 maart 1949:

In aansluiting op de verbouwing van de beneden-étage van Stoutenbeek’s Modemagazijnen is thans ook de confectie-afdeling in een nieuw kleed gestoken en ter gelegenheid daarvan heeft de directie der N.V. Stoutenbeek gisteren een receptie gehouden, die zich in de belangstelling van honderden mocht verheugen. Bij die gelegenheid is gesproken door de heer W.S. de Jong, voorzitter van de vakgroep ‘Distex’, die argumenten genoeg aanwezig achtte voor een hartelijk woord van felicitatie. Na een bescheiden begin is geleidelijk een grote zaak ontstaan die na deze verbouwing is geworden tot een modelbedrijf. Een deel van het grote zakensucces de heren Stoutenbeek meende spreker op rekening te mogen schrijven van het enthousiasme waarmee zij de zaak zijn begonnen, de voortvarendheid waarmede zij haar hebben voortgezet en de energie waarmede deze is voleindigd. Onder aanbieding van een stoffelijke blijk van herinnering, sprak de heer de Jong tevens een woord van dank voor de grote plaats die de heer G.W.P. Stoutenbeek in het organisatieleven inneemt.

De heer G.W.P. Stoutenbeek legde er de nadruk op, dat deze verbouwing de wil en het werk is van zijn oudste zoon P.W.G. Stoutenbeek. Dank werd gebracht aan de architect en de verschillende firma’s die ook aan deze verbouwing al hun capaciteiten hebben gegeven, om in aansluiting daarop te onthullen, dat deze verbouwing voorafgaat aan een vergroting der magazijnen door het bijtrekken van de achtergelegen panden1 aan de Nieuwstraat. Ook is nog gesproken door de heer C. Driessen, secretaris van de Bond van Textielhandelaren.

Een schat van bloemen was ontvangen als uiting van veler medeleven met deze nieuwe verfraaiing van deze Stoutenbeekzaak, wier gezamenlijk personeel thans uit honderd personen bestaat.

1 Het waren de slachthuizen van slagerij Van Eck die zijn winkel had aan de Breestraat.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 53: Ledenbulletin 35, 2011

53

Eveneens uit 1937 een gedeelte van het interieur van de herenmodezaak met in het midden Gé Stoutenbeek en rechts daarvan C. Dingler, de eigenaar van de boekhandel.

Aanzicht van de damesmodezaak na de verbouwing en de situatie in de Nieuwstraat vóór de sloop van de slachterij van slager Van Eck.

De verbouwing der confectie-afdeling heeft plaatsgehad onder architectuur van de heer A. Vermolen, binnenhuis-architect te De Haag. Zij sluit op uitnemende wijze aan bij die van het vorig jaar in de manufacturenafdeling. De architect stond voor de taak op een nieuw vloervlak een zelfde ‘hangruimte’, meer passage en een meer intieme verkoopruimte te scheppen.

Door de vorming van boxen, waardoor aparte afdelingen ontstonden, is hij in deze opdracht wonderwel geslaagd. Het middengedeelte wordt gevormd door een bonnetterie en daarachter bevindt zich de volkomen gesepareerde hoeden-afdeling. Het middenvak wordt gestimuleerd door vier pilaren en de zeer speciale verlichting zoals we die reeds kennen van de manufacturen-afdeling. Het aantal paskamers is tot acht uitgebreid. Daarin, evenals elders in de zaak, vindt men rosé-spiegelglas, wat een bijzonder aardig effect oplevert, evenals de vloertapijten in de verschillende boxen die in de teakhouten vloer zijn uitgespaard. Ook ’t koperwerk van matgoud draagt het zijne bij tot de warme sfeer en het voorname cachet van de confectie-afdeling, waarin alle kasten open zijn, zodat de cliëntèle niet alleen een indruk krijgt van de aanwezige collectie, doch daaruit, zonder assistentie van de winkeljuffrouw, een voorlopige keuze kan maken.

Vermelden wij tenslotte nog, dat de betimmering (van blank-eikenhout) is geleverd door de N.V. Ratté te Den Haag, het stucadoorswerk is verricht door de firma Hienkens, alhier, het electriciteitswerk door de firma J. van Vuuren en de firma M.P. van Lieshout het schilderwerk verzorgde. De teakhouten vloer is van de N.V. Bruynzeel te Zaandam.

Omtrent de electrische installatie werd ons het volgende medegedeeld: De electrische instal-latie, welke evenals bij de modernisering der benedenzaak volgens de laatste nieuwe vindingen door de firma van Vuuren, in overleg met de heer Vermolen, beneden-interieurarchitect, werd uitgevoerd, is zó goed geslaagd, dat zowel Philips als het Textiel-vakblad foto’s hiervan hebben gemaakt en vele zakenmensen in den lande hun belangstelling toonden en de verlichting uniek noemden. Er werden in totaal 95 stuks T.L.buizen van elk 40 Watt gebezigd, zowel voor indi-recte als directe verlichting. Hiermede heeft de N.V. Stoutenbeek ook op verlichtingsgebied een voorbeeld gesteld.

G.W.P. Stoutenbeek had in meerdere besturen zitting, zoals de winkeliersvereniging ‘Eendracht maakt macht’ waarvan hij 25 jaar voorzitter is geweest. Hij was mede-oprichter en bestuurslid van het Rode Kruisziekenhuis. Daarnaast was hij directeur van de Duinwijck-tennisbaan en voorzitter van de Beverwijkse Bridgeclub. Mede wegens zijn sociale bewogenheid werd hij ereburger van Beverwijk.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 54: Ledenbulletin 35, 2011

54

De laatste damesmodezaak van Stoutenbeek in de Breestraat in 2009.

De Sunart op Breestraat 74 in 1986.

Nederlands eerste Meubelboulevard in de jaren ’70; De opening van de vestiging van Stoutenbeek werd verricht door mevrouw L.H. Stoutenbeek-Martinot.

Plannen tot specialisatie in woninginrichting resulteerden in 1925 in de aankoop van het pand Breestraat 82. Willem Stoutenbeek (1886-1959) runde deze zaak en het liep heel goed, maar het werd al snel te klein waarna de zaak werd verhuisde naar de Parallelweg, de Meubelboulevard. In de speciale uitgave van ‘Kennemerland’ van 2 oktober 1953 wordt daar het volgende van gezegd:

Aan Breestraat 82 werd, na een algemene verbouwing,de grondslag gelegd voor de afdeling woninginrichting. Reeds drie jaren na de opening bleek de ruimte veel te klein, zodat in 1928 besloten werd de meubelzaken van de heer T. Nauta, Breestraat 72-74, over te nemen. Nadat ook het pand Breestraat 84 was aangekocht, werden de bestaande panden radicaal afgebroken en hiervoor in de plaats verrees een geheel nieuwe, moderne woninginrichting, welke in 1935 werd geopend.

Het steeds groeiende aantal klanten uit alle streken van het land bewezen het succes. Om echter te kunnen voldoen aan de steeds stijgende behoefte aan ruimte en sortering werd vorig jaar [dus in 1952 - CC] tot een zeer belangrijke verbouwing, waardoor de verkoopruimte zal worden verdubbeld, en als aan het einde van dit jaar de bouw zal zijn voltooid zal Beverwijk verrijkt zijn met één der grootste en meest moderne woninginrichtingen van Nederland.

De oude panden, samen 4.200 vierkante meter groot, werden uiteindelijk verkocht (nr. 84 aan Koninklijke Bijenkorf Beheer die er een HEMA in zou gaan exploiteren) en verhuurd (nr. 82 aan Peek & Cloppenburg).

Toen duidelijk werd dat er in de directe familie geen opvolging aanwezig was heeft Gerard (Gé) Stoutenbeek getracht externe opvolgers aan te trekken. Dit heeft geresulteerd in het overdragen van de vestigingen in Hoorn, Bergen en Heemstede aan twee nieuwe eigenaren. De vestigingen in Haarlem, Hoofddorp, Alkmaar, Amersfoort en Voorburg waren reeds in een eerder stadium in andere handen overgegaan.

Op woensdag 14 juli 2009 vond de laatste uitverkoopdag van de damesmodezaak van Stoutenbeek aan de Breestraat plaats. Per 1 augustus 2009 is de zaak gesloten. Het pand is sedertdien verhuurd aan, damesmodezaak Esprit uit Amsterdam. Na bijna 131 jaar is Stoutenbeek, waarlijk een krasse oude dame geworden, van de Breestraat verdwenen.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 55: Ledenbulletin 35, 2011

55

De hoogte van de weermuur van Kasteel Oosterwijk in Beverwijk

door Michel Tuin

VAn het HuiS ter Wijc, ook bekend ALS het HuiS VAn ForeeSt of kasteel Oosterwijk, bevinden de resten zich op het vijvereiland in de Oosterwijkvijver aan de Laan der Nederlanden in Beverwijk.

In de jaren zestig van de vorige eeuw concludeerde men na archeologisch onderzoek door de r.o.b. dat er sprake was van twee bouwfases van het kasteel. Een eerste bouwfase betrof een woontoren van 8.80 bij 8.90 meter (1). Deze woontoren werd omstreeks 1250 gebouwd.

Verder concludeerde men uit de sporen een tweede bouwfase daterend vanaf 1400. Op een recht-hoekige plattegrond van ca. 24 × 27 meter kwamen de fundamenten van een hoektoren (2) en een weermuur (3) aan het licht. De fundamenten van de muur omsloten het terrein volledig. In de plat-tegrond zijn duidelijk ook de stiepen (4) te herkennen aan de binnenzijde van de muren. Stiepen zijn blokken metselwerk waarop pijlers werden gefundeerd. In de rapportage met resultaten van dit onder-zoek wordt verder geen aandacht besteed aan deze muur1. In dit korte artikel wil ik proberen de hoogte van de weermuur van kasteel Oosterwijk globaal te achterhalen.

Een weermuur was een muur ter verdediging van een kasteel of een binnenterrein met de gebouwen die zich daarop bevonden. De aanwezigheid van stiepen duidt op de bovengrondse aanwezigheid van pijlers. Deze pijlers stonden via bogen met elkaar in verbinding. Deze constructie droeg de zogenoemde weergang. De weergang was het op de muur gelegen pad waarover ridders of boogschutters zich konden verplaatsen. Achter kantelen verscholen konden zij zich verweren tegen aanvallers.

Omdat er geen afbeeldingen bestaan waarop het kasteel in welstand staat afgebeeld, kan er niets met zekerheid worden gezegd over het bovengrondse kasteel Oosterwijk. Maar de opgravingsplattegrond biedt wel houvast over hoe het een en ander er qua kasteelbouw kan hebben uitgezien.

De stiepen zoals ze op de opgravingsplattegrond van Oosterwijk voorkomen, zijn niet allemaal even recht gelegen tevoorschijn gekomen. Toch kan een hart-tot-hart afstand bepaald worden van 3.98 meter 2. De diepte tot de buitenmuur bedraagt gemiddeld 1 meter. De buiten-muur zelf is ook 1 meter dik. Op de plekken waar de booguitsparingen niet aanwezig zijn, is de muur dus circa 2 meter dik geweest.

Om vervolgens de hoogte van de muur van Oosterwijk bij benade-ring te kunnen bepalen, is een voorbeeld benodigd van een bestaande weermuur met dezelfde kenmerken en uit dezelfde bouwtijd. Een prachtig voorbeeld van zo een weermuur uit de 15de eeuw biedt het voorburchtterein van Kasteel Doornenburg in Gelderland3.

1 Renaud, J., 1960 2 Een aantal stiepafstanden zijn afwijkend. De maat 3.98 meter is bepaald omdat deze afstand geldt als

meest voorkomende onderlinge afstand. Gebruikt is de originele veldtekening van Renaud uit 1959. 3 Pantus, W.J., pag. 6

Afb 1. De opgravingsplattegrond van kasteel Oosterwijk, 1959.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 56: Ledenbulletin 35, 2011

56

De hart-tot-hart afstand van de pijlers van de weermuur van Doornen burg bedraagt 5.20 meter. De hoogte van de grond tot de top van de boog is 4.50 meter. De afstand tussen de top van de boog en de weergang bedraagt 0.90 meter. De hoogte van de muur met kantelen is 1.96 meter vanaf de weergang4. Met deze gegevens kan in principe een hoogte worden berekend voor een weermuur die een stiepafstand (hart-tot-hart) kent van 3.98 meter.

De maten staan in de afbeelding weergegeven. Tussen haakjes de omgerekende maten die voor Ooster wijk zouden gelden als we uitgaan van dezelfde verhoudingen tussen boog- en muurafstanden. Na een eenvoudige rekensom komen we voor Oosterwijk dan tot een booghoogte van 3.45 meter, daar-boven 0.70 meter tot de weergang en 1.96 meter voor de muur met kantelen5. De totale hoogte van de weermuur van kasteel Oosterwijk zou dan uitkomen op 6.11 meter.

Let wel, dit is slechts een poging om iets meer van kasteel Oosterwijk te weten te komen. In mijn berekening ben ik uitgegaan van een voorbeeld van een muur die de opgegraven resten van de weermuur van Oosterwijk dicht lijkt te benaderen. Mijns inziens is dit een realistische vergelijking. Maar of dit ook in werkelijkheid zo geweest is zullen we helaas nooit zeker weten.

4 Metingen verricht door auteur. 5 Deze maat is in de berekening niet omgerekend. Het is best mogelijk dat ten behoeve van de

verdediging de hoogte van de muur met kantelen gelijk is geweest aan die van Doornenburg.

Afb. 2. De weermuur met weergang op het voorburchtterein van kasteel Doornenburg in Gelderland.

Literatuur:Pantus, W.J. - De DoornenburgRenaud, J., - 1960-61: Oosterwijk in Kennemerland, Berichten van de Rijksdienst voor Oudheidkundig

Bodemonderzoek (r.o.b.) jrg. 10/11.

Afbeeldingen:Afb.1. S. Bokma en J.G.N. Renaud, 1959, Kasteel Oosterwijk, kaart-archief provinciaal depot voor

archeologie, Wormer.Afb.2. Foto: M. Tuin, bewerking: H. van Oudbroekhuizen.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 57: Ledenbulletin 35, 2011

57

Gerrit Bakker, een gewone jongen die naar zee ging

Door drs. A. Schweitzer en C.O. Hindriks

In 1861 -nu 150 jAAr geLeden- werd in HeemSkerk een jongen geboren. Een gewone jongen die Gerrit werd genoemd. Zijn vader was timmerman en heette Hendrik Bakker, zijn moeder was Sophia

Christiana Koster. Over het leven van mensen zoals Hendrik, Sophia en Gerrit weten we over het algemeen vrij weinig, maar in dit geval is het toeval ons welgezind. Gerrit Bakker ging namelijk op zijn zestiende naar zee en deed op zijn reizen nieuwe ervaringen op, waarover hij in brieven naar zijn ouders uitgebreid verslag deed. Op een zeereis naar Brake in Duitsland vergaat begin oktober 1877 het schip waarop hij is aangemonsterd. Gerrit heeft dit ongeval niet overleefd en is dus op zee gebleven. Zijn cor-respondentie met thuis is bewaard gebleven en daaruit komen we nu het nodige te weten over Gerrit, over zijn familie en over de mensen die hij heeft ontmoet.

Dit artikel gaat over zijn familie, zijn omgeving en zijn leven, dat dus maar 16 jaar heeft mogen duren. Allereerst mag het heel bijzonder worden genoemd dat zijn brieven na meer dan 150 jaar in vrij-wel ongeschonden staat tot ons zijn gekomen. Een Amerikaans familielid van Gerrit, op rondreis door Europa, deed er in 1994 speciaal Amsterdam voor aan om de brieven, die al die tijd in de familie bewaard waren, aan Het Scheepvaartmuseum te schenken.

Deze brieven geven een goed beeld van Gerrit: een zorgzame, attente jongeman die erg aan zijn fami-lie was gehecht. Hij was zeer open en mededeelzaam. Hij was absoluut geen zeeman en toch ging hij varen. Op de schepen overviel hem snel de heimwee naar huis. En toen zijn moeder hem dan eindelijk liet weten dat hij naar huis mocht komen, kwam dat bericht niet meer aan en verdronk hij. Hoe blij zou hij niet geweest zijn om die laatste brief te mogen ontvangen?

Gerrit is daarmee eigenlijk Ketelbinkie avant la lettre, een ontzettend aardige gewone jongen. Toen wij zijn brieven lazen dachten we: Waarom moest dat leven nou zo lopen? We hadden die jongen zoveel meer gegund.

Wie nader kennis wil maken met Gerrit kan dit artikel lezen, maar ook een bezoek brengen aan Het Scheepvaartmuseum in Amsterdam. Op 2 oktober 2011 opent namelijk dit museum na een grondige renovatie opnieuw zijn deuren. Het verhaal van Gerrit Bakker wordt in het vernieuwde Scheepvaart-museum gepresenteerd als een maritieme gebeurtenis. Daarmee vervult Gerrit Bakker, die gewone jongen uit onze streek, na 150 jaar een belangrijke rol in het museale programma.

De familie BakkerGerrit Bakker werd op 28 januari 1861 in Heemskerk geboren. Hij werd vernoemd naar zijn grootvader van moeders kant: Gerrit Koster. Een grootvader die al in 1849 was overleden. Gerrit heeft deze opa dus nooit gekend.

Als getuigen bij de aangifte van de geboorte traden op Gerrit Beentjes, dagloner, en Jan Koopman Wzn., die landbouwer was. De getuigen woonden in dezelfde buurt als de familie Bakker.

Gerrit was de tweede zoon die in het gezin Bakker deze naam kreeg. De eerste Gerrit was namelijk al in 1859 overleden, acht dagen na zijn geboorte. Het was de tijd waarin het vernoemen nog zeer gebruikelijk was. De oudste zoon werd vernoemd naar de vader van vaderszijde en de tweede zoon naar de vader van moeders-zijde. Wanneer een zoon die vernoemd was overleed, dan kreeg de eerstvolgende zoon dezelfde naam opnieuw, zodat de naam van de betreff ende verwant in de familie bleef voortbestaan.

De geboorteakte van Gerrit Bakker (Noord Hollands Archief, Burgerlijke Stand Heemskerk)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 58: Ledenbulletin 35, 2011

58

De ouders van Gerrit, Hendrik Bakker en Sophia Christiana Koster, trouwden volgens de registers van de Burgerlijke Stand van Heemskerk op 7 maart 1857 in Heemskerk.

Hendrik was geboren in Uitgeest op 13 april 1828. Op het moment van zijn huwelijk was hij tim-mermansknecht. Hij trad in de voetsporen van zijn vader Klaas, die uit Schermerhorn kwam. Dat was toen de gebruikelijke gang van zaken. Volgens een aantekening in het Noord Hollands Archief was grootmoeder Bakker, Maartje van Essen, op 7 september 1871 overleden, zevenenzestig jaar oud. De jonge Gerrit zal haar nog gekend hebben, want op dat moment was hij tien jaar oud. Ook zijn grootva-der, Klaas Bakker moet hij goed gekend hebben. Deze opa overleed op 12 september 1877 in de leeftijd van negenenzeventig jaar. Dat gebeurde zo’n twee à drie weken voordat onze Gerrit op zee om het leven zou komen.

De moeder van Gerrit, Sophia Christiana Koster, was geboren op 6 augustus 1833 te Amsterdam. Zij was een dochter van Gerrit Koster en Hilletje Kuiper. Van hen is vrijwel niets bekend. Wel is bekend dat grootvader Gerrit Koster al op 8 juni 1849 was overleden.

Volgens de geboorteregisters van de gemeenten Heemskerk en Beverwijk kregen Hendrik Bakker en Sophia Christiana Koster in hun huwelijk tien kinderen. Dit waren:

Geboren in Heemskerk:14 maart 1858 : Klaas, vernoemd naar zijn grootvader aan vaderszijde15 november 1859 : Gerrit (1),vernoemd naar de grootvader aan moeders kant, hij overleed op 24 november 1859 te Heemskerk, negen dagen oud28 januari 1861 : Gerrit(2), ook vernoemd naar de grootvader aan moederszijde31 mei 1863 : Maria14 augustus 1865 : Hillegonde12 oktober 1867 : Christiaan, die overleed op 10 november 1867 te Heemskerk, bijna vier weken oud20 maart 1869 : Jansje21 november 1871 : Anna

Geboren te Beverwijk:19 maart 1874 : Christiaan, overleden op 04-11-1875 te Beverwijk, ruim anderhalf jaar oud07 april 1877 : Christiaan

Van deze kinderen is ons, met uitzondering van Gerrit, weinig bekend. Anna, eenmaal volwassen, verhuisde naar Velsen. De jongste, Christiaan, emigreerde naar de Verenigde Staten van Amerika.

Het BevolkingsregisterIn het bevolkingsregister van Heemskerk kwamen wij een interessante mededeling tegen. Daarin staat namelijk vermeld dat de Bakkers (grootouders, ouders en kinderen) op 26 mei 1859 in Heemskerk zijn inge-schreven en dat zij oorspronkelijk afkomstig waren uit Uitgeest1. Maar Hendrik en Sophia zijn al ruim twee jaar eerder in Heemskerk getrouwd, zo blijkt uit de huwelijksakte van 7 maart 1857.

Het was in die tijd gebruikelijk dat er getrouwd werd in de woonplaats van de bruid dan wel die van de bruidegom. Sophia was in Amsterdam geboren. Zij is naar Midden-Kennemerland gekomen, waar ze Hendrik heeft leren kennen. Vervolgens trad zij met hem in het huwelijk, in de woonplaats van de bruidegom. Hendrik woonde op dat moment bij zijn ouders aan de Kerkweg 146 te Heemskerk en het stel trok na het huwelijk bij zijn ouders in. De datum van inschrijving is dus slechts een formele of administratieve datum, namelijk de datum van de aangifte dat de ouders en grootouders van Gerrit (2) metterwoon in Heemskerk zijn komen wonen en dat zij op het moment van aangifte woonachtig waren op het genoemde adres2. Het feitelijke moment van vestigen kan veel eerder zijn geweest. Zo het zich aandient met betrekking tot Hendrik en Sophie is dat bij hen zeker het geval. De ambtenaar van Heemskerk heeft op zichzelf dus geen fout gemaakt, maar zich correct aan de te volgen procedures en formaliteiten gehouden.

1 De mogelijkheid bestaat dat de scribent van het bevolkingsregister een onjuiste datum heeft opgeschreven, maar dat hoeft niet het geval te zijn. Een formele inschrijving is administratief correct, maar hoeft niet te stroken met de werkelijkheid van de dag.

2 Een ander voorbeeld is bekend van mr. H.J.J. Scholtens, oud-burgemeester van Beverwijk. Scholtens en Midden-Kennemerland, A. Schweitzer en J. van der Linden, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland, Beverwijk, 2005, noot 170, p. 91.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 59: Ledenbulletin 35, 2011

59

De periode Heemskerk (1861-1875)Woonruimte was in deze tijd misschien niet direct schaars, maar de middelen om een huis te kopen

of te huren waren niet altijd aanwezig. Daarom woonden Hendrik Bakker en zijn vrouw Sophia Chris-tiana Koster na hun huwelijk in bij de ouders van Hendrik. Daar zijn hun kinderen Klaas en de jong overleden Gerrit (1) geboren, namelijk op het adres Kerkweg 146 te Heemskerk. De Kerkweg is de weg die westelijk langs de Heemskerkergeest loopt, van het kerkdorp Heemskerk naar het noordelijker gele-gen Noorddorp. Het huis heeft vermoedelijk iets voorbij de Marquettelaan gestaan.

Van de huizen die ooit aan de Kerkweg en Oosterweg hebben gestaan, zijn (voor zover bekend) uit die tijd geen afbeeldingen bewaard. De wegen waren op dat moment, hoewel een belangrijke verbin-ding, niet meer dan een breed zandpad.

Vóór de geboorte van onze Gerrit (2) op 28 januari 1861 is het gezin van Hendrik en Sophia zelfstan-dig gaan wonen, waarmee de periode van inwonen voorbij was.

Op de dag van de geboorte van Gerrit woonde het gezin op het adres Oosterbuurt 151. Deze buurt ligt ten oosten van de Oosterweg1, de weg die langs de noordoostzijde van de Heemskerkergeest loopt. Interessant is dat Gerrit volgens het bevolkingsregister staat ingeschreven op het adres Kerkweg 146, waar zijn grootouders van vaderszijde wonen. In het bevolkingsregister van 1861 staat vervolgens ver-meld dat het jonge gezin Bakker op het adres Kerkbuurt 210 te Heemskerk woonde. Dit is de buurt rond de Hervormde kerk te Heemskerk. Het gezin moet kort na de geboorte van Gerrit dus wederom verhuisd zijn binnen Heemskerk.

Heemskerk was een typisch agrarisch dorp. De land- en tuinbouw waren de belangrijkste bronnen van bestaan, met name de tuinbouw. De aardbeienteelt wordt al sinds de 17e eeuw genoemd2. In 1753 begon Arie Michielsz Gooijer in Heemskerk met de aspergeteelt. In Heemskerk lagen de aspergebedden rond de Kerkweg, het Hofl and en in het dorpscentrum, waar Gerrit dus ook heeft gewoond3.

Hoe Heemskerk er in die tijd verder heeft uitgezien heeft Gerrit later in één van zijn brieven beschre-ven. In de brief van 2 juni 1877 schreef hij: “Bolderaa is een plaatsje net als Heemskerk, ligt aan de Rievier

1 De Deutzstraat, Marquettelaan en de Oosterweg vormden eertijds samen de Oosterweg. De buurt ten oosten van deze weg en ongeveer ten noorden van de Maerelaan werd voorheen de Oosterbuurt genoemd, nu Oosterzij.

2 Het Aardbeienmuseum te Horst (Limburg). 3 “Aspergeteelt in Kennemerland”, P. Diemeer, In: Heemskring, Historische Kring Heemskerk (HKH),

april 2005, p. 5-8.

Gemeente Heemskerk rond 1869 (collectie Museum Kennemerland)

Gerrits brief uit Riga van 2 juni 1877

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 60: Ledenbulletin 35, 2011

60

de Diena. De huizen zijn allemaal van hout doch als ik aan land loop kan ik niet zien of ik in Heemskerk loop of in de Bolderaa het is allemaal zandgrond.”

Frederik van Eeden (1829 – 1901) kwam tot een vergelijkbare beschrijving, toen hij in 1890 een van zijn wandelingen in Midden-Kennemerland memoreerde: “Van Wijk aan Zee noordwaarts leidt langs de duinhelling een oude heerweg naar Heemskerk. Die weg is ongelijk, zanderig, met grazige bermpjes. Rechts hier en daar lage boschrandjes”. Het is wel duidelijk dat Heemskerk rust en ruimte uitstraalde, maar vooral gekenmerkt werd door zand en een schrale natuur qua vegetatie.

In de vergadering van 11 januari 1871 besloot het college van burgemeester en wethouders van Heems-kerk tot het vergroten van de school, “waarvan het bestek is opgemaakt door den timmerman Klaas Bakker en dat de uitvoering op 1 mei moet beginnen. De kosten voor het realiseren van de vleugel bedra-gen 800 gulden”4. De opdracht is dus door de gemeente aan de grootvader van Gerrit gegund.

Het college was overigens zeer begaan met het wel en wee van de kinderen in Heemskerk, getuige het besluit dat in de vergadering van 15 mei 1871 werd genomen: “zaterdagen geen school meer; voorkomen moet worden dat de scholieren wekelijks geen vakantie zouden hebben van vrijdagmiddag tot maandagoch-tend.” In plaats daarvan moesten de leerlingen weer op woensdagmiddag naar school gaan. Gerrit, tien jaar oud, en zijn medescholieren kregen dus een vijfdaagse schoolweek. Wat een voorrecht!

Gerrit ging naar school en leerde lezen en schrijven. Dat zou later goed van pas komen. De kwaliteit van het onderwijs was niet bijzonder of onze Gerrit moet tijdens de taallessen meer dan gewoon uit het raam hebben gekeken. Het taalgebruik in zijn latere brieven is eenvoudig functioneel. Hij had kennelijk wel aardigheid in het schoonschrijven, want zijn handschrift is regelmatig en goed leesbaar. Daarentegen bevatten zijn brieven veel taalfouten en de interpunctie blijft vaak achterwege. Desondanks zijn we juist dankzij deze brieven veel van hem te weten gekomen.

Het gezin Bakker was lid van de Nederlands Hervormde Kerk. Zij zullen in Heemskerk ongetwijfeld ter kerke zijn gegaan in de Dorpskerk aan het Kerkplein, de oudste kerk van Heemskerk. De oorspron-kelijke kerk was vernield en in brand gestoken in de periode dat de Spanjaarden Alkmaar belegerden, maar nadien weer opgebouwd. Het werk is in 1629 gereed gekomen. Het huidige orgel in de kerk dateert van 1857 en Gerrit moet daar nog bij hebben gezongen.

Door het venten met tuinbouwproducten waren er economische contacten van de Heemskerkers met de Zaanstreek. De contacten met Amsterdam verliepen over water, via de haven van Beverwijk. De Heemskerkers onderhielden ook in belangrijke mate contact met de inwoners van Castricum en Uit-geest, maar alleen (nood-)zakelijke met die van Beverwijk. De producten uit Heemskerk werden op de veilingen te Beverwijk5 gebracht en daar verhandeld, waarna de producten hun bestemming bereikten op de markten in onder meer Haarlem en Amsterdam. Maar duidelijk is wel dat er geen sprake was van een hartelijke relatie tussen de inwoners van Heemskerk en Beverwijk6.

De periode Beverwijk (1875-1877)Het gezin Bakker vertrok uit Heemskerk naar Beverwijk en werd daar op 25 maart 1875 ingeschre-ven op het adres Zeestraat 459. In 1875 was er nog sprake van een doorlopende huisnummering in Beverwijk. Men begon met nummer 1 te tellen bij de molen aan de zuidzijde van De Meer , de haven van Beverwijk7. Vervolgens ging de administrateur rechtsaf de Meerstaat in en telde zo verder. De gemeen-teraad van Beverwijk stelde bij besluit van 2 maart 1892 formeel de straatnamenlijst van Beverwijk vast, waarmee tevens de vaste huisnummering werd ingevoerd8. Dus met ingang van 1892 kreeg elk huis een eigen en (in principe) vast adres met huisnummer.

De familie Bakker zal gewoond hebben tussen de Breestraat en de huidige Moensstraat of aan de zuidzijde van de Zeeweg tot aan de Beecksanghlaan. Bij de splitsing Zeestraat-Groenelaan lag in 1870 namelijk de gemeentegrens tussen Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin9 en deze liep verder over de as van de Zeestraat tot aan de Beecksanghlaan.

4 Notulen vergaderingen van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heemskerk, Noord Hollands Archief.

5 Beverwijkse veilingen, Coöperatieve Tuinbouwveiling “Beverwijk” B.A., M. Bison, Beverwijk, 1989. 6 De IJmond, van streek tot stad. Een sociologisch onderzoek in een gebied in structuurverandering. Stichting

Noordholland voor Maatschappelijk Werk, Haarlem, 1960, p. 11. 7 Op de locatie van molen “De Hoop” staat nu een bankgebouw aan het Stationsplein te Beverwijk. 8 Een straatje om in Beverwijk, J. van der Linden, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland,

Beverwijk, 2003, p. 11-12. 9 Op 1 mei 1836 zijn de beide gemeenten Beverwijk en Wijk aan Zee en Duin opgeheven en is een

afbeelding, bijschrift: Een stukje tekst uit een brief van Gerrit, d.d. …..1877 (brievencollectie, Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam)

De dorpskerk van Heemskerk, waar Gerrit ter kerke is gegaan (particulier archief)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 61: Ledenbulletin 35, 2011

61

De Zeestraat komt met de aanwezige huizen voor op oude kaarten, zoals de (pre-)kadastrale kaart van 1817 en 183210. Ook zijn van deze straat afbeeldingen bekend en oude ansichtkaarten overgeleverd, maar het is nog niet zo eenvoudig om het huis aan te wijzen waarin Gerrit heeft gewoond11.

Beverwijk had een oud, maar fraai raadhuis aan de Breestraat uit het begin van de 17e eeuw, dat in 1775 is verbouwd. Het pand werd in 1868 afgebroken om plaats te maken voor een nieuw raadhuis. In het jaar waarin het nieuwe raadhuis in gebruik werd genomen, werd in het pand ook een middelbare school gevestigd: de Franse school. Gerrit heeft het nieuwe raadhuis en de Franse school gekend. De aangifte van de geboorte van zijn twee broertjes Christiaan hebben in het nieuwe raadhuis plaatsgevon-den. Of en zo ja welke school Gerrit in Beverwijk heeft bezocht is niet bekend. Naast de Franse school bestond sinds 1872 in Beverwijk ook nog een Christelijke Nationale school, waar protestants-christelijk onderwijs werd gegeven. Deze school was gevestigd in het lokaal van de Vereniging voor Evangelisatie aan de Achterstraat, nu Koningstraat12. Het is helaas niet meer te achterhalen wie daar op school zijn gegaan.

Met name in Velsen en Beverwijk, in mindere mate te Heemskerk, hebben de beter gesitueerden uit Amsterdam en Haarlem een groot aantal buitenplaatsen gebouwd, tussen het Wijkermeer en de duinen. Zij brachten hier de zomermaanden door en ontvingen familieleden en kennissen, belangrijke mensen die deel uitmaakten van hun zakelijke netwerken. Het verblijf van de gegoede lui heeft veel werk opge-leverd voor de plaatselijke neringdoenden en ambachtslieden. Vanaf 1810 liep de aandacht van de rijke stadsluiden voor de buitenplaatsen terug, waardoor ook de werkgelegenheid sterk afnam. Er werden zelfs

nieuwe gemeente gesticht, die vervolgens Beverwijk werd genoemd (Staatsblad 1936, nr. 301). De huidige gemeente Beverwijk is dus jonger dan menigeen zich bewust is.

10 De kadastrale kaarten zijn administratieve kaarten, die worden gebruikt voor de heffing van Rijksbelastingen. Het kadaster maakte in die tijd deel uit van de organisatie van de Nederlandse Belastingdienst. De nummers op de kadastrale kaarten komen dan ook niet overeen met de huisnummers op de lijsten die door de gemeente Beverwijk voor eigen administratieve doeleinden werden bijgehouden.

11 Een transponeringstabel van de oude doorlopende huisnummering naar de nieuwe adressering van de huizen, zou zeer wenselijk zijn als hulpmiddel voor toekomstig(e) historisch onderzoek(ers).

12 Zevenhonderd jaar geloven in Beverwijk. Een bundel verhalen over het kerkelijk en religieus leven in de 700 jaar oude stad Beverwijk, red. J.G. Frerichs, K.H. Groensmit en J. van der Linden, M. Lindeman en T.J. Tabak, Raad van Kerken Beverwijk, Wijk aan Zee en Velsen-Noord, 1998, p. 37.

Gemeente Beverwijk rond 1869 (collectie Museum Kennemerland)

afbeelding, bijschrift: Een stukje tekst uit een brief van Gerrit, d.d. …..1877 (brievencollectie, Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam)

De Burgerlijke StandDe administraties van

overheden leveren keer op keer verrassingen op. Zo ook de Burgerlijke Stand van Beverwijk, waar achter de naam van de familie Bakker onder de kolom “afkomstig van” staat vermeld: Wijk aan Zee en Duin (de toen-malige buurgemeente van Beverwijk). Deze notitie is later doorgehaald. Een ambtenaar heeft die vergis-sing kennelijk ontdekt. De Bakkers kwamen immers van Heemskerk. Ook hier signaleren wij weer dat de administratieve inschrijving niet strookt met de feitelijke datum waarop het gezin zich heeft gevestigd. De tweede zoon met de naam Christiaan werd volgens de geboorteakte op 19 maart 1874 in Beverwijk geboren, dus ruim een jaar vóórdat het gezin officieel in Bever-wijk werd ingeschreven. De conclusie moet zijn dat de familie Bakker zich in Beverwijk heeft gevestigd tussen november 1871 en maart 1874.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 62: Ledenbulletin 35, 2011

62

buitenplaatsen gesloopt “ingevolge de beswarende tijden voor ons dierbare Vaderland” 13. Naast Scheijbeeck en Akerendam zal Gerrit zeker nog het oude Westerhout gekend hebben. Deze laatste buitenplaats werd in 1898 gesloopt en vervangen door het pand dat wij nu nog kennen aan het Westerhoutplein.

In de omgeving van Beverwijk, namelijk in Velsen, Wijk aan Zee en Duin en Heemskerk, was wel werk voorhanden in de agrarische sector en in de tuinbouw maar een vetpot was het niet. In 1860 bedroeg het dagloon van de landbouwarbeiders ’s zomers gemiddeld ƒ1,- en ’s winters ƒ0,80. In de hooitijd werd gemiddeld ƒ1,40 verdiend. Van dit loon ging gemiddeld 75% op aan levensonderhoud, met name aan huur en voeding14.

De polderjongens, die werkten aan het doorgraven van Holland op z’n Smalst te Velsen, verdienden evenmin grote bedragen. Een dag hard werken leverde ƒ2,50 op. De gemiddelde verdienste lag evenwel op ƒ1,- à ƒ1,50 per dag, in verhouding tot de agrarische sector een gelijkwaardig loon15.

De gemiddelde inkomsten uit andere bronnen zijn ons niet bekend, maar veel meer zal het niet geweest zijn. Uit de (latere) briefwisseling tussen Gerrit en zijn ouders kan worden afgeleid dat het gezin Bakker het niet breed gehad heeft.

De gemeente Beverwijk had stedelijke kenmerken, anders dan de plaatsen in zijn omgeving. Er werden dan ook andere vormen van werkgelegenheid aangeboden, zoals in de tabaksindustrie. In 1833 werd de eerste tabakskerverij opgericht in het pand Breestraat 90. Enkele jaren later begonnen ook de gebroeders Majoor met een sigarenmakerij. Verder was er een touwslagerij op het pleintje tussen de Kloosterstraat en de Patersweg16. Het zijn slechts voorbeelden, waarmee we willen aangegeven dat de stedelijke omgeving van Beverwijk een geheel andere was dan de omgeving van Heemskerk, waar de cultuur van de tuinders de overhand had.

Aan het cultuurverschil tussen beide gemeenschappen zullen de volwassen Bakkers, afkomstig uit de tuindersgebieden, ongetwijfeld even hebben moeten wennen. Dat zal in mindere mate voor de kinde-ren hebben gegolden, want die maken over het algemeen makkelijker kennis met nieuwe vriendjes en vriendinnetjes. Beverwijk had bovendien veel interessants te bieden voor een jongen als Gerrit. Er was meer bedrijvigheid, door de aanwezigheid van handel en nijverheid. Verder was er wekelijks een markt en beschikte Beverwijk over een haven, waar de nodige activiteiten plaatsvonden.

InWijk aan Zee vonden mensen in de 19e eeuw een karige broodwinning met de visserij en de schelpen winning. Vanaf het strand van Wijk aan Zee werd al eeuwen op zee gevist. De boten hadden een platte bodem omdat er geen haven was. De schepen konden zo op het strand getrokken worden. De vis werd op karren overgeladen, naar de markt in Beverwijk gebracht en naar Amsterdam afgevoerd. De

13 Memoriaal van Velsen. Een Sociaal Economische beschrijving tot 1900, S. Rolle, Drukkerij Groen IJmuiden BV, Velsen, zonder jaar, p. 24.

14 Memoriaal van Velsen. Een Sociaal Economische beschrijving tot 1900, S. Rolle, Drukkerij Groen IJmuiden BV, Velsen, zonder jaar, p. 27.

15 Een haven in de Noordzee. Een waterweg naar Amsterdam, J. van Venetien, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en Museum Kennemerland, Historische reeks Midden-Kennemerland, nr. 2, 2001, p. 23.

16 Beverwijk en zijn industriële geschiedenis, C. Castricum, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en Museum Kennemerland, Beverwijk, 2002, begonnen in de 19e eeuw o.a. op p. 41-68 (tabaksindustrie), p. 69-116 (Conservenindustrie), p. 17-18 (Textielindustrie) en p. 220 (Gasfabriek).

Het oude huis Westerhout dat in1898 werd gesloopt. (collectie Museum Kennemerland)

Links het voormalige raadhuis van Beverwijk, verbouwd in 1775 en afgebroken in 1868, en rechts het nieuwe raadhuis dat in 1984 is gesloopt (links fotocollectie Museum Kennemerland, rechts foto A Schweitzer 1984)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 63: Ledenbulletin 35, 2011

63

schepen veranderden in de 19e eeuw qua bouw en materiaal en werden groter. Maar het ontbreken van een haven hield de afmetingen van de schepen uit Wijk aan Zee beperkt. De vissers konden daardoor de concurrentie met vissers uit andere plaatsen niet aan en de schelpenwinning bood onvoldoende winst om dit verlies op te vangen. Toch bleven schelpenvissers hun beroep uitoefenen. Gerrit zal ongetwijfeld hun karren hebben zien arriveren op De Meer, waar de schelpen als bulkgoed werden gelost op de kaai van de haven.

Na het gereedkomen van het Noordzeekanaal ontwikkelde Wijk aan Zee zich tot een badplaats van beperkte omvang. Het begin van deze ontwikkeling heeft Gerrit ongetwijfeld zien plaatsvinden17.

Beverwijk was via de smalle vaart de Pijp en het Wijkermeer met Amsterdam verbonden. Bij helder weer kon Gerrit vanaf de oever van het Wijkermeer de Westerkerk van Amsterdam zien staan. Maar de Pijp en het Wijkermeer waren vrij ondiep en moesten regelmatig worden gebaggerd om de vaarroute bevaarbaar te houden. Een kostbare zaak. Het openhouden van de vaarverbinding was dan ook een voortdurend aandachtspunt voor het gemeentebestuur van Beverwijk.

Vanuit de haven werden geregelde vaardiensten uitgevoerd op Amsterdam voor het vervoer van per-sonen, agrarische- en tuinbouwproducten die in Heemskerk, Velsen en Wijk aan Zee en Duin werden gekweekt. Echter rond 1810 voeren de beurtschippers, die de regelmatige diensten onderhielden op Amsterdam, ’s zomers steeds vaker vanaf de Velserbroek vanwege de lage waterstanden door de opho-ping van slib. Bovendien wisselden de waterstanden dagelijks onder invloed van eb en vloed, wat Gerrit natuurlijk aan de oever nog heeft kunnen zien. Het was immers nog de tijd waarin het Wijkermeer een open verbinding had met de Zuiderzee via het IJ.

Deze open verbinding heeft voor Beverwijk nooit geleid tot een directe handel met het buitenland. De markt van Beverwijk had slechts een regionale functie en was sinds mensenheugenis verbonden aan de markten in Amsterdam, waar in de 17e en 18e eeuw nog de wereldhandel plaatsvond.

In de 19e eeuw was van die rijke toestand en invloed weinig meer over. Desondanks was een goede vaarverbinding nog steeds van groot belang voor de lokale en regionale economie. In december 1861, het geboortejaar van Gerrit, kreeg mijnheer J.G. Jäger een concessie op een plan om Holland op zijn Smalst in Velsen te doorgraven en zo een nieuwe verbinding te creëren tussen Amsterdam en de Noordzee, met gelijktijdige afsluiting van het IJ ten oosten van Amsterdam. Het door hem ontworpen kanaal kwam ten zuiden van Beverwijk te liggen, door Holland op z’n Smalst in Velsen. In januari 1863 werd de concessie bij wet bekrachtigd18 en op 8 maart 1865 ging de eerste spade bij Velsen de grond in.

De eerste spade is Gerrit ontgaan, maar de latere ontwikkelingen, waaronder de opening van het Kanaal in 1876 zal hij als vijftienjarige zeker niet hebben gemist. Hij woonde toen al in Beverwijk. Allicht is hij op 1 november, weliswaar een gure maar toch bijzondere dag, met vrienden of familieleden naar het nieuwe kanaal gelopen, om Koning Willem III vanaf een afstand de openingshandelingen te zien verrichten.

17 Wijk aan Zee, dorp aan de branding, M. Lindeman, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en Museum Kennemerland, Historische reeks Midden-Kennemerland, nr. 3, 2001, p. 14-15.

18 Een haven in de Noordzee. Een waterweg naar Amsterdam, J. van Venetien, Historisch Genootschap Midden-Kennemerland en Museum Kennemerland, Historische reeks Midden-Kennemerland, nr. 2, 2001, p. 17.

Het plan voor de doorgraving van Holland op zijn Smalst uit 1869

Wijk aan Zee omstreeks 1870. Ernaast de opening van het Noordzeekanaal, 1 november 1876 (beide fotocollectie Museum Kennemerland)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 64: Ledenbulletin 35, 2011

64

Bij de inschrijving te Beverwijk (maart 1875) staat in het bevolkingsregister bij de familienaam Bakker geschreven “Christelijk afgescheiden”. Dit duidt erop dat de Bakkers rond 1875 zeer waarschijnlijk gere-formeerd zijn geworden. Daarmee hebben zij mede aan de wieg gestaan van de gereformeerde kerk in Beverwijk. In 1875 maakten veertien verontruste hervormden in Beverwijk zich los van de hervormde kerk en stichtten een eigen christelijk gereformeerde gemeente19. Deze afscheiding volgde op de “Afscheiding van de Gereformeerde Kerken”, die in het Groningse Ulrum in 1843 was begonnen. Er zijn in het Noord Hollands Archief wel notulen aanwezig van de “Kerkvergaderingen van de Christelijk Afgescheiden of Gereformeerde Gemeenten”, maar daarin is niets over de afgescheidenen in Beverwijk te vinden20.

De eerste gereformeerde diensten in Beverwijk werden gehouden in een timmerschuur aan de Koningstraat en daar zal dus ook Gerrit ter kerke zijn gegaan, samen met zijn ouders, broer en zusters.

Wellicht was het de stad Beverwijk die een aantrekkingkracht op de Bakkers heeft uitgeoefend om te gaan verhuizen, maar het kiezen voor een andere geloofsrichting was in die tijd ook een belangrijk argu-ment. De sociale cohesie in een kleine gemeenschap sloot geloofsgenoten in, maar ‘afvalligen’ ook uit. Wanneer de psychologische druk te groot werd, kozen mensen ervoor te verhuizen. Bij de familie Bakker is het niet helder geworden om welke reden zij Heemskerk hebben verlaten. Wel maakt hun keuze voor afscheiding duidelijk dat in het gezin Bakker serieus en bewust met het geloof werd omgegaan.

Het geloof hield Gerrit ook persoonlijk bezig. Dat blijkt bijvoorbeeld uit zijn (latere) brief van 18 juli 1877 aan zijn ouders, waarin hij aangeeft dat hij “op de Aurora een goede kapitein heeft getroffen en er wordt gebeden en gedankt voor en na het eten”.

Gerrit monstert aanDe jonge Gerrit groeide op. Of hij een gelukkige jeugd heeft gehad, kunnen wij niet meer achterhalen, maar er zijn geen tekenen aanwezig die op het tegendeel wijzen. Hij heeft weliswaar een belangrijk deel van zijn jeugd doorgebracht in een typische gemeenschap van tuinders en van zijn vader de fi jne kneepjes van het timmervak geleerd, maar de laatste anderhalf à twee jaar doet hij veel nieuwe kennis en ervaring op in het provinciale stadje Beverwijk. Hij zag in de nieuwe woonomgeving wel veel nieuwe dingen, zoals de schepen in de haven van Beverwijk. Waarom Gerrit koos voor de zee blijft echter een raadsel.

Na zijn schoolperiode was het tijd geworden om geld te verdienen, waar ook zijn ouders baat bij hadden. Waarschijnlijk is Gerrit eerst begonnen als jonge timmermansknecht. Inmiddels was hij 16 jaar oud en kennelijk op zoek naar iets dat meer uitdaging bood. De werkgelegenheid in 1877 te Beverwijk hield niet over. Mogelijk heeft hij van iemand advies gekregen. “Wie naar zee gaat, wordt bekoord door horizonnen, de ruimte en het licht”21. Zal Gerrit dat beeld ook voor ogen hebben gehad?

Het is ook mogelijk dat Gerrit is begonnen als knecht op een beurtschip, een veerdienst op Amsterdam. In de haven van Amsterdam kan hij dan op straat of in een herberg kennis hebben gemaakt met lieden van de grote vaart. Wat zich heeft voorgedaan in de periode voor de aanmelding is niet duidelijk, behalve dat hij zich heeft gemeld bij de waterschout van Amsterdam. In het kantoor van de waterschout, dat gevestigd was in de Schreierstoren, schreef hij zich in en zo werd hij geregistreerd in het Register van Schepelingen. Rond dat moment had hij ook contact met kapitein Geert Harm Dubben uit Pekela22. Vast staat dat Gerrit in Amsterdam is terechtgekomen en daar op 14 maart 1877 is aangemonsterd23 op het kofschip Alida Elisabeth.

19 Zevenhonderd jaar geloven in Beverwijk. Een bundel verhalen over het kerkelijk en religieus leven in de 700 jaar oude stad Beverwijk, red. J.G. Frerichs, K.H. Groensmit en J. van der Linden, M. Lindeman en T.J. Tabak, Raad van Kerken Beverwijk, Wijk aan Zee en Velsen-Noord, 1998, p. 16

20 Mogelijk kan het archief van de Nederlands Hervormde Kerk van Beverwijk hierover meer duidelijkheid geven, echter dat archief is (nog) niet openbaar.

21 Het fregatschip Johanna Maria (1954) van de neoromantisch schrijver Arthur van Schendel (1874-1946).

22 Register van schepelingen jaar 1877 van de Waterschout Amsterdam, Noord Hollands Archief. Het instituut van de Waterschout is bij Koninklijk Besluit in 1867 veranderd van een lokale in een nationale aangelegenheid. Het Noord Hollands Archief in Haarlem beschikt helaas niet over de monsterrol van de Alida Elisabeth.

23 Het aanmonsteren in de periode van de VOC en de vaart op de Oostzee verliep voor de 19e eeuw op een geheel andere wijze. Varend volk, P.C. van Royen. In: Goud uit Graan. Nederland en het Oostzeegebied 1600-1850. Red. R. Daalder, E. van Eyck van Heslinga, J. Thomas Lindblad, P. Rogaar en P. Schonewille, Waanders Uitgevers, Zwolle, 1998 (publicatie bij de tentoonstellingen “Goud uit Graan” in het Drents Museum te Assen en Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam) p. 89-90.

Een model van een kofschip uit ca. 1850 (collectie Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam)

kneepjes van het timmervak geleerd, maar de laatste anderhalf à twee jaar doet hij veel nieuwe kennis en ervaring op in het provinciale stadje Beverwijk. Hij zag in de nieuwe woonomgeving wel veel nieuwe dingen, zoals de schepen in de haven van Beverwijk. Waarom Gerrit koos voor de zee blijft echter

Na zijn schoolperiode was het tijd geworden om geld te verdienen, waar ook zijn ouders baat bij hadden. Waarschijnlijk is Gerrit eerst begonnen als jonge timmermansknecht. Inmiddels was hij 16 jaar oud en kennelijk op zoek naar iets dat meer uitdaging bood. De werkgelegenheid in

Wie naar . Zal Gerrit dat beeld ook voor

Het is ook mogelijk dat Gerrit is begonnen als knecht op een beurtschip, een veerdienst op Amsterdam. In de haven van Amsterdam kan hij dan op straat of in een herberg kennis hebben gemaakt met lieden van de grote vaart. Wat zich heeft voorgedaan in de periode voor de aanmelding is niet duidelijk, behalve dat hij zich heeft gemeld bij de waterschout van Amsterdam. In het kantoor van de waterschout, dat gevestigd was in de Schreierstoren, schreef hij zich in en zo werd hij geregistreerd in het Register van Schepelingen. Rond dat

. Vast staat dat op het

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 65: Ledenbulletin 35, 2011

65

De Alida Elisabeth was gebouwd in 1841 en eigendom van de fi rma R.P. Brons & Zn. te Pekela. Tot de bemanning behoorden verder Hendrik Wolthekker en Gelmer Derks Tielbaard. Een bemanning van vier man lijkt echter wat weinig; het is mogelijk dat elders nog een of twee mannen zijn aangemonsterd. Gegevens daarover zijn niet gevonden.

Echt goed voorbereid op zijn nieuwe avontuur was Gerrit niet, wat onder meer mag blijken uit het feit dat hij al snel zijn “ouwe jas” miste en na aankomst in Riga direct aanvullende kleding ging kopen. Anderzijds was Gerrit ook weer niet geheel onvoorbereid, want zijn moeder heeft naar beste vermogen voor haar zoon kleding aangeschaft, waarvan de betaling lang op zich zou laten wachten24.

Op zo’n jonge leeftijd vanuit een beschermd milieu gaan varen over de wilde zeeën, mag zeer zeker ondernemend worden genoemd. Maar was onze Gerrit een jongen van stavast?

De eerste zeereis25

Van Amsterdam voer de Alida Elisabeth naar Vlieland, waar het schip een aantal dagen op de ree bleef liggen. Het weer was niet best, het was koud. Gerrit miste zijn “ouwe jas” al heel erg. De reis voerde langs Denemarken naar Bolderaja (Baldera) nabij Riga26. Het kleine plaatsje Baldera leek volgens Gerrit erg op Heemskerk27. De pet die hij in Amsterdam voor vertrek had gekocht, waaide tot zijn verdriet op een zondagmiddag in juni, varend in de Oostzee, overboord. Ter vervanging kocht hij in Riga, naast een jas, een zondagse en een daagse broek, een plat hoedje28. De inkopen kostten hem 25 gulden wat een fors bedrag was als wij naar zijn verdiensten op deze reis kijken: nauwelijks dertig gulden.

Eind juni was hij terug in Delfzijl. Daar verliet hij de Alida Elisabeth. Hij had het niet meer naar zijn zin op dit schip. Zwaar weer, veel kruisen en wandluis aan boord en wel zo erg dat de kapitein besloot om het schip uit te zwavelen29 en daarvoor bij Elseneur30 voor anker ging. Gerrit zat krap bij kas. Van de circa 30 gulden die hij had verdiend was weinig over. Hij had geen geld om nieuwe laarzen te kopen en ook de zes à zeven gulden om van Delfzijl naar Beverwijk te kunnen reizen had hij niet. Noodgedwon-gen monsterde hij op 4 juli 1877 in Delfzijl opnieuw aan, op een ander schip.

Hij werd aangenomen als lichtmatroos op het kofschip Aurora. Kapitein was de nog jonge Jan Zout-man uit Veendam. De overige bemanningsleden waren stuurman Jacob Heinrich Heun uit Winschoten, matroos Johan Heinrich Schmertmann uit Boekel en kok Christoph Betke uit Appingedam. Gerrit was de jongste en verdiende 20 gulden in de maand31. Dat was een mooie loonsverhoging ten opzichte van de Alida Elisabeth, waar hij voor de hele reis werd betaald, ongeacht hoelang deze zou gaan duren!

De reizen naar Engeland en DenemarkenDe eerste reis met de Aurora was naar Leith in Engeland, met als lading rogge en stroo. In Leith ont-

ving hij een brief van zijn moeder, na Riga de tweede. Hij was er erg blij mee, vooral door de mededeling dat allen thuis gezond waren. Leith vond hij mooier dan Amsterdam en hij beschreef enthousiast de groenten en het fruit die er te koop waren. Verder was hij zeer tevreden over wat hij op de Aurora kreeg qua drinken en eten; namelijk spek en vlees in overvloed.

24 Dit blijkt uit haar brief van 3 oktober 1877, waarin zij aangeeft dat zijn geld welkom is voor de openstaande rekening van zijn kleding.

25 De korte loopbaan van een lichtmatroos in 1877, D. Wildeman. In: Goud uit Graan. Nederland en het Oostzeegebied 1600-1850. Red. R. Daalder, E. van Eyck van Heslinga, J. Thomas Lindblad, P. Rogaar en P. Schonewille, Waanders Uitgevers, Zwolle, 1998 (publicatie bij de tentoonstellingen “Goud uit Graan” in het Drents Museum te Assen en Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam) p. 93.

26 Hoofdstad van Letland, gelegen aan de Golf van Riga, waarin de rivier de Westelijke Dvina uitmondt. 27 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 2 juni 1877. 28 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 29 juni 1877. 29 Ontsmettingsmethode, waarbij gebruik wordt gemaakt van zwaveldioxyde. Deze stof is ook voor de

mens niet gezond. Niet moet worden uigesloten dat de bemanning voor enkele dagen van boord is gegaan.Wandluizen of Bedwantsen zijn insekten van 4-5 mm groot. Het zijn bloedzuigende parasieten, die veel jeuk en bultjes op de huid veroorzaken. De bedwantsen zijn tegenwoordig wereldwijd weer in opkomst!

30 Helsingør aan de Sont, gelegen in Denemarken de provincie Frederiksborg, wordt in het Engels Elsinore genoemd en in verouderd Nederlands Elseneur. Nabij het kasteel Kronborg, gelegen op een landtong, is door de Denen de oude en bekende Sonttol geheven.

31 Monsterrol van 4 juli 1877, Gemeentearchief Delfzijl.

Een gedeelte van Gerrits brief van 18 juli 1877 uit Leith.

2 afbeeldingen, bijschrift: Beschrijving van het kofschip “Aurora”, brief van 12 augustus 1877 (brievencollectie Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam)

Het kofschip “Aurora”, getekend door Gerrit Bakker in zijn brieven van 7 augustus 1877.(Brievencollectie Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 66: Ledenbulletin 35, 2011

66

De drie ‘Russische bakken’, die Gerrit voor zijn moeder had gekocht, waren waarschijnlijk zogenaamde Riganappen. Rigahouten voorwerpen waren in de 19e eeuw erg populair als souvenir onder zeevarenden die op de Oostzee voeren. De voorwerpen werden gemaakt van populieren-, berken- of lindenhout. Ze werden beschilderd of gestempeld met bladvormige of geometrische versieringen. De belangrijkste kleuren zijn rood en zwart, aangevuld met goud, zilver of groen. Na vernissing werden de nappen gemoffeld (in de oven verhit). De naar Nederland meegenomen nappen werden gebruikt als siervoorwerp of als afwasbakje (dan voorzien van een koperen binnenbak). In tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden, werden ze niet in Riga gemaakt maar op het Russische platteland.Afgebeeld is een van de vele Rigabakken uit de collectie van het Fries Scheepvaartmuseum inSneek.

Na tien dagen in Leith32 te hebben gelegen ging de Aurora met een lading steenkolen naar de Deense plaats Grenaa33 in het Kattegat. Op de weg daarheen moeten ze Delfzijl hebben aangedaan, want hij schreef dat hij de drie Russische “bakken”, bestemd voor zijn moeder, daar heeft achtergelaten omdat er anders in elke plaats die aangedaan zou worden import betaald moest worden. Hij beschreef het kof-schip de Aurora, die hij veel mooier vond dan de Alida Elisabeth. Bovendien maakte hij in zijn brief van 7 augustus van het schip een aardige tekening.

Via Kopenhagen en Malmö voeren ze naar Stockton in Engeland, waar ze op 19 september aankwa-men. Daar ontving Gerrit weer een brief van thuis.

Vanuit Stockton schreef hij op 21 september dat van de twintig dagen die de reis had geduurd, hij zeventien dagen zeer zwaar weer had gehad. Daarbij was een deel van de verschansing zelfs weggeslagen en meest alle zeilen gescheurd. Dit lijkt voor Gerrit te veel van het goede, want in dezelfde brief schreef hij heel graag van dit schip af te willen en vroeg hij zijn ouders de kapitein een brief te schrijven waarbij hij mij vrij laat dat gij mij graag naar huis wilt hebben doch schrijf over geen armoed want ik zeg altijd dat vader goed geld verdient schrijf maar over het timmerren dat ik het anders verleer of zoo34.

Gerrit deed de situatie van thuis beter voor dan die in werkelijkheid was, met name de fi nanciële positie van zijn vader. Het was een leugentje om bestwil. Dat gold ook voor het verleren van het “tim-merren”. Zijn enige wens was om te kunnen stoppen met varen. Heeft het stoere manneke zich verslikt in de mooie verhalen over het zeemansleven? We zullen het nooit echt te weten komen, maar tussen de regels door lijkt het er wel op. In de brief van zijn moeder van 3 oktober 1877 lezen we namelijk dat ook zij op zichzelf in het geheel geen voorstander is geweest van het feit dat Gerrit naar zee is gegaan: “Nu, ik geloof dat gij van het varen al genoeg heeft. Dat is ook niets. Wij hebben u ook liever te huis”. Kennelijk heeft Gerrit, op 16 jarige leeftijd een heuse puber, zijn zin willen doorzetten en daarvan plukte hij intussen de bremzoute zeevruchten.

Ondertussen ging het dagelijks leven voort, ook voor ‘zeeman’ Gerrit. Van Stockton ging het schip naar Middlesbrough35, van waar Gerrit op 26 september in een kort briefj e zijn ouders vroeg een brief naar de volgende haven Brake te sturen36, gericht aan de kapitein met wederom de vraag om hem vrij te laten.

De laatste zeereisOp 28 september schreef hij vanuit Middlesbrough zijn laatste brief. Hij vertelde dat hij twee porselei-nen honden had gekocht voor zijn ouders. Ook in deze brief maakte hij opnieuw duidelijk dat hij het niet meer naar zijn zin had vanwege de sfeer aan boord. “Ik hoop dat ik in Braak maar vrij kom, want het is een onplezierig schip. De kapitein heb dikwijls ongenoegen met de stuurman gij kunt dan wel begrijpen dat het niet aangenaam is.” Hij verwachtte dat de reis naar Brake een dag of vier à vijf zou gaan duren. Het werd een reis met een dramatisch verloop. Het schip vertrok op 29 september 1877, maar zou niet meer aankomen op de bestemming in Brake. De Aurora verging tussen Middlesbrough en Brake in de eerste week van oktober 1877, waarbij Gerrit en alle andere bemanningsleden omkwamen.

Op 9 november 1877 schreef Lummechiena Fennechiena Zoutman-Hotze, de echtgenote van de schipper, aan de ouders van Gerrit Bakker dat zij geen inlichtingen kon geven en ook zelf geen hoop

32 Een voorhaven van Edinburgh in Schotland. 33 Grenaa-Anholt is een havenplaats aan de noordoostzijde van Midden-Jutland, Denemarken. 34 Hieruit blijkt dat Gerrit het timmervak heeft eigen gemaakt, hetzelfde vak als zijn vader en grootvader. 35 Middlesbrough ligt aan de noordoostkust van Engeland aan de rivier de Tees, die in de Noordzee

uitmondt. 36 Een zeeman weet doorgaans van zijn kapitein waar de volgende zeereis naartoe gaat, de haven van

de volgende eindbestemming. Vervolgens kan een brief naar huis worden gestuurd via de consulaire vertegenwoordiger van het thuisland in de haven waar hij zich bevindt of via het lokale postkantoor. Zo komt het thuisfront erachter waar hun geliefde of verwant op de wereld uithangt. Een voorbeeld treffen we aan in de brief van 5 juli 1877 (geschreven te Delfzijl): “Mijn Adres Aan den Ned Consul en verder aan mij op het Ned Kofschip Aurora Kapt Zoutman te Leith Engeland”.De mensen thuis schrijven een brief naar de consulaire vertegenwoordiger in het land waar het schip de volgende eindbestemming heeft. Zodra de zeeman aankomt in de haven, gaat hij of zijn kapitein naar het kantoor van de consul om de post op te halen. De post van thuis volgt een route over land en/of zee.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 67: Ledenbulletin 35, 2011

67

“Dit is een heel mooi stadje het is niet zeer groot net zoo wat als Haarlem”, schreef Gerrit over Malmö op 28 augustus 1877 aan zijn ouders.

meer had37. De viceconsul in Brake schreef op 23 november 1877 nog een hoopvol bericht, namelijk: Verder heb ik nog niets van het schip vernomen, doch geloof echter niet dat u bezorgd behoeft te zijn daar het reeds lang bekend geworden zou zijn, indien het schip in de laatste storm een ongeluk geleden had. Het was een bericht tegen beter weten in, want de Aurora was allang vergaan.

De publieke berichtgeving volgde pas maanden na de schipbreuk. In drie kranten38 werd vermeld dat de Aurora uit Middlesbrough was vertrokken en dat sindsdien van het schip niets meer was vernomen. Aangenomen werd dat het schip was vergaan bij de Doggersbank op de Noordzee. In de artikelen werd aangegeven dat de gezagvoerder overboord was geslagen en was verdronken, maar over de rest van de bemanning werd met geen woord gerept. Het was een formele lezing van het gebeuren, immers nie-mand, behalve de betrokkenen zelf, was erbij aanwezig geweest.

Gerrit was niet gehuwd en er waren geen kinderen om in aanmerking te komen voor een eventuele erfenis. Bijgevolg is er van Gerrit waarschijnlijk geen akte van overlijden opgemaakt, althans niet in de Burgerlijke Stand van Beverwijk en Heemskerk. Ook is er geen vonnis van de rechtbank omtrent zijn overlijden aangetroff en. Evenmin een akte in het gemeentearchief van Den Haag, waar volgens de wet39 een kopie van het vonnis van de rechtbank moest worden ingeschreven, ter vaststelling van het overlijden van een vermiste persoon op zee. Het is dus de vraag of de vermissing van Gerrit ooit voor de rechtbank heeft gediend.

Ook treff en we geen vermelding aan in de Burgerlijke Stand van Delfzijl, waar Gerrit in 1877 voor het laatst was aangemonsterd. Evenmin bij de Burgerlijke Stand van Veendam, waar zowel de reder van het schip R.H. Krans als kapitein Jan Zoutman woonden. Van het overlijden van de kapitein Jan Zoutman werd wel aangifte gedaan, maar van het overlijden van Gerrit en zijn reisgezellen is niets terug te vinden.

Een te aardige jongen om zeeman te zijn!Een triest einde van het leven van een jongeman, die in zijn brieven naar voren komt als gevoelig,

zorgzaam en attent. Hij kocht cadeaus voor zijn ouders, schafte keurig nieuwe kleren aan en was trouw in het schrijven. Het was eigenlijk verbazingwekkend dat een zo jonge jongen zoveel en zo openhartig schreef en zo mededeelzaam was. Een jongen die ook zijn familie miste en verlangde naar nieuws van thuis. Hij was gevoelig voor de sfeer aan boord van de schepen, maar hij toonde voor een zestienjarige ook een grote mate van zelfstandigheid.

Hij had ook gevoel voor humor. Zo schreef hij: “als gij kunt stuur mij dan maar een borje pap als ik in zee ben want het zal mij wel smaken”40 of “wandluisen hebben wij genoeg die hoeft u niet over te sturen”41. Een beetje zijn moeder de stuipen op het lijf jagen lag hem ook wel: “er is nu wel wat meer te klimmen doch dat wend wel heel gouw want ik zit boven net zoo vast als dat ik in beverwijk op de breestraat sta”42 of “verleden week ben ik aan de raar te schilderen geweest toe dacht ik wel eens om moeder die moest mij eens gezien hebben dan hing ik en dan zat ik in een touw”43.

Het is ons wel duidelijk geworden dat Gerrit geen geboren zeeman was. Hij vond het varen niet altijd even gemakkelijk. Half maart vertrok hij uit Amsterdam en eind juni gaf hij al aan niet meer als kok op de Alida Elisabeth verder te willen varen, “waarom zal ik wel vertellen als ik eens in u midden mag komen”. Vervolgens gaf Gerrit aan, als hij geen andere middelen zou kunnen vinden, dat hij zou zorgen om op een nieuw schip aan te monsteren. Die andere middelen vond hij niet, want begin juli monsterde hij in Delfzijl weer aan, nu als lichtmatroos op het kofschip Aurora. Een beslissing die hij als zestien jarige geheel zelfstandig nam! Het positieve was, dat hij in zijn nieuwe functie meer ging verdienen dan als kok op de Alida Elisabeth.

37 Voor het overlijden van schipper Jan Zoutman wordt 6 oktober als overlijdensdatum vastgesteld bij vonnis van de rechtbank. Dit is een week nadat de Aurora uit Middlesbrough is vertrokken.

38 Het begin van het krantenarchief van het in 1873 in Beverwijk opgerichte en nu nog bestaande Dagblad Kennemerland, is helaas niet meer aanwezig, noch bij de krant zelf, noch in het Noord Hollands Archief, noch in de Koninklijke Bibliotheek. We weten dus niet of het vergaan van de Aurora en het overlijden van Gerrit in de plaatselijke krant is verschenen.

39 De artikelen 413 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. 40 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 2 juni 1877. 41 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 19 juni 1877. 42 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 18 juli 1877. 43 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 7 augustus 1877.

Berichten achtereenvolgens uit ‘t Vliegend Blaadje, kleine courant voor den Helder, Nieuwediep en omstreken van 8 januari 1878; Het Nieuws van den Dag van 22 januari 1878 en De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, van 22 januari 1878. (Krantencollecties Koninklijke Bibliotheek)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 68: Ledenbulletin 35, 2011

68

Even leek het beter te gaan. Hij was optimistisch en zat beter in zijn spullen. Hij had intussen voor zichzelf een oliepak en een paar lange zeelaarzen gekocht44. Maar eind september sloegen de twijfel en de heimwee naar huis opnieuw toe. Hij wilde stoppen, hij wilde ook van dit schip af en naar huis. De sfeer aan boord was niet goed. In zijn laatste drie brieven vroeg hij zijn ouders telkenmale een brief te schrijven aan de kapitein. Zijn moeder begreep hem wel maar het geld van Gerrit was ook hard nodig in het gezin. Vervolgens probeerde zij hem nog een moederlijk hart onder de riem te steken en schreef wat je van een moeder mocht verwachten: nog even volhouden jongen, “God heeft je tot nu hiertoe nog gespaard” en even verderop, “diezelfde God zal je dan ook wel brengen waar je wezen moet”. Met die laatste bestemming zal zij zeker niet de hemel hebben bedoeld. Ook zij hoopte op een behouden thuisvaart en raadde hem aan: “Als je in Delfzijl terugkeert monster je af en kom je naar huis”. Het maakte niets meer uit, noch haar advies, noch haar hart onder zijn riem. De brieven van vader en moeder heeft Gerrit niet meer kunnen lezen vanwege de schipbreuk.

Tot SlotDe brieven van Gerrit geven informatie over zijn leven op zee maar roepen ook vragen op. Zo is het de vraag waarom hij consequent zijn brieven richtte aan zijn “ouders, broer en zusters”. Op 7 april 1877 is zijn broertje Christiaan geboren en toen had hij dus twee broers. Is hij door zijn ouders niet op de hoogte gesteld van de geboorte van zijn nieuwe broertje Christiaan? Is dat gedaan in afwachting of Christiaan zou blijven leven? Of hebben zijn ouders het bericht bewust verzwegen om geen gevoelens van heimwee bij Gerrit aan te wakkeren? Anderzijds is het ook vreemd, dat Gerrit in zijn brieven nooit vroeg of zijn moeder al was bevallen van een broertje of zusje. Zijn moeder was hoog zwanger op het moment dat hij van huis ging.

Een ander punt betreft het overlijden van zijn opa aan vaderszijde. Volgens de Burgerlijke Stand van Heemskerk is grootvader Klaas Bakker op 12 september 1877 overleden. Een kleine drie weken daarna schreven beide ouders aan Gerrit een brief, namelijk op 2 en 3 oktober 1877. Zij vermeldden niets over het overlijden van zijn opa. Was het niet zijn geliefde opa? Of is dit eveneens gedaan om geen heimwee bij hun zoon op te roepen?

Het mag wel curieus worden genoemd dat van twee belangrijke gebeurtenissen in de familie, de geboorte van een broertje en het overlijden van opa, niets aan Gerrit werd medegedeeld!

Dank zijn de beide auteurs verschuldigd aan Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam voor het beschik-baar stellen van de brieven van Gerrit Bakker, die de basis vormden voor dit artikel. Met instemming van het museum hebben wij passages uit de brieven gebruikt ter illustratie bij dit artikel.

44 Brief van Gerrit Bakker aan zijn ouders gedateerd 5 juli 1877.

Op de brief van 23 juli 1877 staat met balpoint aangetekend:“letters from my uncle Gerrit Bakker to his parents in Holland my grandparents. Later he was lost at sea working on a old freighter”, ondertekend door Johanna Vanderhage

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 69: Ledenbulletin 35, 2011

69

Reisjournaal een reconstructie aan de hand van de brieven van Gerrit.

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenAmsterdam 14 maart 1877, woensdag

Aanmonstering op het kofschip Alida Elisabeth, ook wel een schoenerkof genoemd. De kapitein is Geert Harm Dubben.

Beverwijk 7 april 1877, zaterdag

Zijn nieuwe broertje Christiaan wordt geborenVertrek VlielandFriesland

Vlieland 17 mei 1877, zaterdag 12-25 april donderdag- woensdag

Op de ree gelegen bij Vlieland2

Noordzee 17 mei 1877, zaterdag april / mei

Slecht weer op de Noordzee gehad. Gerrit heeft zijn “ouwe jas” erg gemist vanwege de kou.Elseneur / Kopenhagen 17 mei 1877, zaterdag 6 mei, zondag

Passage DenemarkenOostzee 29 juni 1877, vrijdag 13 mei, zondag

Pet die hij in Amsterdam gekocht heeft, is op een zondagmiddag3 in de Oostzee gewaaid. Ter vervanging koopt hij in Riga een plat hoedje voor twee gulden

Golf van Riga 17 mei 1877, zaterdag 13 mei, zondag

In de Golf van Riga tegen ijs gevaren4, maar geen schade.AankomstBaldera5 / Riga Rusland

Baldera, anderhalf uur voor Riga6

17 mei 1877, zaterdag 14 mei, maandag

07.00 uur aankomst op de ree, laden van balken voor Delfzijl wat 3 weken gaat duren.Baldera 17 mei 1877, zaterdag 17 mei, zaterdag

Tijdens de zeereis is Gerrit niet zeeziek geworden. In Riga is het zomers mooi weer. Gerrit meldt: “het bevalt mij tot heden noch goed”.

Baldera 2 juni 1877 zaterdag 31 mei, donderdag

Brief ontvangen van zijn moeder7.Baldera 2 juni 1877 zaterdag 2 juni, zaterdag

Gerrit belooft “ik kom bij leven en welzijn” van Delfzijl naar huis terug.Verder schetst hij een beeld van Baldera gelegen aan de rivier de Diena. Hij vergelijkt het met Heemskerk. De huizen zijn van hout. De bodem bestaat uit zandgrond. Het vlees is goed en goedkoop (12 à 13 kopien per pond in Hollands geld 20 cent). Het spek is slap en smaakt visachtig. Het postkantoor8 vergelijkt hij met een varkenshok. Hij verstuurt de brieven ongefrankeerd9, omdat het postkantoor zo vroeg (18.00 uur) al dicht gaat. Verder vraagt hij om een “borje pap”, dat hem op zee wel zal smaken10. Tot slot heeft hij 3 Russische “nappen” gekocht voor zijn moeder. Hij hoopt dat zijn “vader goed wert”11.

Bijlagen

1 In de brieven worden niet alle havens vermeld waar wordt aangelegd of op de ree is gegaan, tenzij iets bijzonders is gebeurd zoals het zwavelen van het schip wegens wandluis in Elseneur (brief van 19 juni) of het brengen van een bezoek aan de consul in Kopenhagen voor bevrachting (brief 19 augustus).

2 Het schip ligt op een veilige en luwe plek, in afwachting van gunstige omstandigheden om te kunnen varen. 3 Dit moet waarschijnlijk zondag 13 mei zijn, vroeg op de dag, want zondag 6 mei vaart hij nog bij

Denemarken en op 13 mei ‘s avonds ligt het schip in de Golf van Riga. 4 Dit is nabij de haven, dus aan het einde van de reis, waarschijnlijk op zondag. 5 Zeer waarschijnlijk wordt hiermee de huidige plaats Bolderaja bedoeld, in de monding van de rivier,

een “voorstad” nabij Riga. 6 Waarschijnlijk gaat het hier niet om de vaarafstand, maar de loopafstand van circa 7 kilometer

(anderhalf uur gaans). 7 Over de geboorte van zijn nieuwe broertje wordt waarschijnlijk niets vermeld in de brief van zijn moeder. 8 De brief van Gerrit wordt via de reguliere postroute verzonden, dus niet via een consul. 9 De brief is aangekomen; waarschijnlijk heeft hij zijn ouders met strafporto opgezadeld. 10 Is dit een teken van heimwee? Het lijkt eerder op een grapje, omdat het voedsel in Rusland hem niet al

te best smaakt. 11 Kennelijk heeft zijn moeder geschreven dat vader ziek is.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 70: Ledenbulletin 35, 2011

70

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenBaldera 29 juni 1877, vrijdag 2-5 juni (zaterdag – dinsdag)

Hij verdient met de reis bijna 30 gulden. Daarvan heeft hij in Rusland 3 “bakken” gekocht voor zijn moeder12. Verder nog een jas (10 gulden), een zondagse (10 gulden) en een daagse broek (4½ gulden) en een plat hoedje (2 gulden), waardoor het geld er bijna doorheen is.

Vertrek Baldera / Riga Baldera 19 juni 1877, dinsdag 5 juni, dinsdag

Vertrek uit Riga is vertraagd, omdat nog steenkool geladen moet worden.Aankomst ElseneurDenemarken

Elseneur 19 juni 1877, dinsdag Juni

Gerrit meldt dat ze wandluis hebben, dus dat die niet gestuurd hoeven te worden, omdat ze er genoeg van hebben. De kapitein is expres bij Elseneur voor anker gegaan, omdat hij daar zwafel kan kopen om het schip uit te zwafelen. Gerrit moet stoppen met schrijven, omdat zijn inktflesje is omgevallen.

Aankomst Delfzijl Groningen

Delfzijl 29 juni 1877, vrijdag 28 juni, donderdag

De haven van Delfzijl binnengelopen.Delfzijl 29 juni 1877, vrijdag 29 juni, vrijdag

Gerrit geeft aan dat toen hij aan het roer stond het schip voor de wind is gekomen en in twee etmalen tijd het Kattegat en Skagergat heeft “gelopen”. Op de Noordzee is het weer “kruisen” en zijn ze tot tweemaal toe met slecht weer naar Noorwegen gedreven. Hij geeft aan nu wel naar huis te willen, maar heeft daar geen geld voor, vanwege de inkopen in Rusland. Ook heeft hij geen geld voor nieuwe laarzen. De thuisreis gaat hem 6 à 7 gulden kosten en dat heeft hij niet meer. Als hij in Amsterdam zou zijn aangekomen, zou hij wel op één dag op en neer gereisd hebben. Verder geeft hij aan met dit kofschip niet meer als kok mee te willen gaan. De reden zal hij nog wel vertellen als hij in hun midden is. Als hij geen andere middelen kan vinden, zal hij zorgen weer op een schip te komen.

Delfzijl 1 juli 1877, zondag 30 juni 1877, zaterdag

Gerrit deelt mee dat hij weer op een kofschip is aangemonsterd, een kleinere dan de vorige. Het kofschip heet Aurora, met als kapitein J. Zoutman.Hij meldt een goede kapitein en stuurman te hebben getroffen13. Hij is aangenomen als lichtmatroos voor 20 gulden in de maand. Zijn volgende reis wordt naar Leith (Engeland), met rogge en stroo aan boord. De reis daarna zal richting Oostzee gaan, maar de plaats is nog onbekend. Hij is op zaterdagavond aan boord gekomen. Zijn (matrozen?)pakje vindt hij zelf mooi staan.Verder meldt hij dat het kofschip Veendam als thuishaven heeft. Hij verwacht aan het eind van de week naar zee te gaan. Aan het eind van de brief groet hij speciaal Freek en Piet van Wijngaarde14. Tot slot verzoekt hij nog zijn moeder om niet te schrijven “van licht matroos”15.

Delfzijl 5 juli 1877, donderdag 5 juli, donderdag

In Delfzijl heeft hij geen brief van zijn moeder ontvangen, daarom verzoekt hij haar een brief te sturen naar Leith (Engeland).Gerrit zit nu goed in zijn spulletjes en heeft ook een oliepak en een paar lange zeelaarzen , die 11 gulden hebben gekost. Verder meldt hij “dit word een heel mooi reisje, eerst naar Leith van naar de Oostzee of naar Noorwegen van daar naar hamburg en dan mischien weer op Holland terug het zal mischien 3 of 4 Mnd worden”. Hij wenst zijn vader goed werk16.

Aankomst Leith / bij Edinburgh, Schotland

Leith 18 juli 1877, woensdag 15 juli, zondag

Zondagmorgen is het schip op de ree gekomenLeith 18 juli 1877, woensdag 16 juli, maandag

Maandagmorgen op 02.00 uur is het schip binnengesleept.Leith 18 juli 1877, woensdag 17 juli, dinsdag

Dinsdag is Gerrit in Leith aan land gegaan. Hij ontvangt sinds Riga weer een brief van zijn moeder, waarmee hij erg blij is. Vooral vanwege het feit dat zij allen gezond zijn.

12 In de brief van 2 juni schrijft hij nog niet over de nappen of bakken, die hij voor zijn moeder heeft gekocht. Waarschijnlijk heeft hij ze nadien máár voor zijn vertrek op 5 juni gekocht.

13 Later, rond 21 september, is hij een andere mening toegedaan. 14 Vermoedelijk betreft het een stel vrienden van Gerrit. 15 Wat daartoe de reden is, wordt niet duidelijk. Heeft hij zich qua functie hoger ingeschat voor zijn

ouders? 16 Dat is kennelijk geen vanzelfsprekendheid voor zijn vader. 17 Meevaren van vrouwen / echtgenotes is kennelijk niet ongebruikelijk, indien zij ‘zeebenen’ hebben.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 71: Ledenbulletin 35, 2011

71

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenLeith 18 juli 1877, woensdag 18 juli, woensdag

Gerrit beschrijft Leith als volgt. De straten zijn breder dan in Amsterdam en “ook een boel mooijer voor de rijkerlui huizen zijn allemaal mooije bloemperken langs de heele straaten”. Ook zijn er kruisbessen, kersen en aardbeien, nieuwe aardappelen, wortelen en bloemkolen te verkrijgen. Verder schrijft hij over een passage in zijn vorige brief, namelijk “dat mijn zin er af was” over naar huis komen. Nu heeft hij een goede kapitein getroffen, ze hebben het goed van eten en drinken; spek en vlees in overvloed. Verder wordt er nu gebeden en gedankt voor en na het eten. De bemanning bestaat uit vijf personen: de kapitein, een stuurman, een halve matroos, Gerrit en een kok. De kok is 19 jaar en een halve kop kleiner dan Gerrit.Varen als lichtmatroos bevalt Gerrit “een boel beter”. Hij moet wel wat meer klimmen. Ter geruststelling meldt hij “dat wend heel gou want ik zit boven net zoo vast als dat ik in beverwijk op de breestraat sta”. Het schip zal ongeveer 10 dagen in Leith liggen om vervolgens met steenkolen naar Denemarken te varen naar een haven in ’t Kattegat. Verder is de kapitein nog jong, want die is van het voorjaar “getraudt”. Zijn vrouw vaart niet mee17, omdat zij snel zeeziek wordt.

Leith 23 juli 1877, maandag 23 juli, maandag

Gerrit meldt dat hij de 3 Russische “bakken” in Delfzijl heeft gelaten, omdat hij anders in elke plaats daarover belasting op de import moet betalen. Verder geeft hij aan dat in de haven veel meer stoom- en zeilschepen liggen dan in Baldera. Er liggen veel Hollandse schepen.In zijn brief wenst hij zijn “vader een goede verdienste”.(De brief bevat de volgende notitie:“letters from my uncle Gerrit Bakker to his parents in Holland my grandparents.Later he was lost at sea working on a old freighter”, ondertekend door Johanna Vanderhage18)

Vertrek Leith Leith 23 juli 1877, maandag 24 juli, dinsdag

Kolen laden, die met de stoomtrein tot bij het schip worden gebracht. Met een stoomkraan wordt een hele kar gelicht en boven het schip gehangen, waarna de inhoud wordt leeggestort in het ruim.Aan het einde van de dag vertrekt het schip naar Grenaa in Denemarken.

AangekomenGrenaaDenemarken

Grenaa 6 augustus 1877, maandag 6 augustus, maandag

Hij feliciteert zijn moeder met haar verjaardag op 5 augustus19. Gerrit meldt dat zij morgen of woensdag naar de Oostzee gaan, de plaats is nog niet bekend.

Grenaa 7 augustus 1877, dinsdag 7 augustus, dinsdag

Vorige week heeft Gerrit “aan de raar20 te schilderen geweest toe dacht ik wel eens om moeder die moest mij een gezien hebben dan hing ik en dan zat ik in een touw”.(In de brief heeft Gerrit een tekening van het kofschip de Aurora opgenomen)

Grenaa 7 augustus 1877, dinsdag 8 augustus, woensdag

Gerrit meldt dat ze weer naar zee gaan, maar “waar heen weten wij noch niet net waar de wind goed naar toe is een reis op avondtuur als de wind zoo blijft gaan wij naar Noorwegen daar kunnen wij als de wind goed blijft in 2 of 3 dagen wezen als de wind anders word gaan gaan wij naar de Oostzee naar memel of Riga dat is ook noch niet bepaald”. Gerrit hoopt op Noorwegen, omdat hij dan eerder thuis is21.

Grenaa 12 augustus 1877, zondag 12 augustus, zondag

Het schip ligt nog in Denemarken. De kapitein Zoutman wil het liefst naar de Oostzee, naar Riga of Memel. De wind is ongunstig, waardoor gekruist moet worden, maar door de stroming kan dat niet. De dagelijkse bezigheid is schilderen aan de buitenzijde en op dek. Gerrit schrijft: “deze kof is een boel mooijer als die andere deze is van achter het roer af tot aan de Fokke mast alles wit aan dek met zwart af gezet. De Roef22 is een boel lager als op die andere kof van buiten is de roef groen met wit en zwart af gezet de watervaten groen met rooden banden”.

18 Johanna Vanderhage is een vol nichtje van Gerrit, want zij noemt zijn ouders haar grootouders. Zij schrijft in het Engels/Amerikaans. Zijn jongere broer Christiaan Bakker is naar Amerika geëmigreerd. Hoogst waarschijnlijk is het een dochter van hem, die in Amerika met ene Vanderhage of Vanderhaege is gehuwd. Van de andere broer en zusters is het nageslacht niet onderzocht, dus ook kan Johanna daarvan een (geëmigreerde) dochter zijn. Belangrijk is dat zij de brieven in bezit heeft gehad. De aantekening, met de balpen geschreven, is het handschrift van Johanna Vanderhage, een nichtje van Gerrit. Dit handschrift komt niet overeen met het handschrift in potlood op de brief van 26 augustus.

19 De datum moet zijn 6 augustus, Gerrit vergist zich een dag. 20 Met “raar” bedoelt Gerrit waarschijnlijk de “ra”, een dwarsbalk voor het grootzeil. 21 Hieruit spreekt duidelijk dat Gerrit last heeft van heimwee, want hij wil graag naar huis. 22 Het onderkomen voor de bemanning aan boord van het schip.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 72: Ledenbulletin 35, 2011

72

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenAangekomen Kopenhagen Denemarken

Kopenhagen 19 augustus 1877, zondag augustus

Gerrit heeft de brief in Grenaa niet meer op de post kunnen doen, omdat de kapitein niet aan boord was. Daarom heeft hij hem in zijn kooi gelegd en pas kunnen versturen in Kopenhagen, toen zij daar op de ree lagen. De kapitein heeft in Kopenhagen vernomen dat in Malmö een vracht haver beschikbaar is voor London.

Aankomst MalmöZweden

Malmö 19 augustus 1877, zondag 18 augustus, zaterdag

De haven van Malmö binnengelopenMalmö 19 augustus 1877, zondag 19 augustus, zondag

Gerrit geeft aan dat Malmö in Zweden ligt, “dwars over Kopenhagen”.Verder meldt Gerrit dat hij het al een paar dagen in zijn rug heeft, maar dat het al wel weer beter gaat. De kapitein denkt dat het een koudje is geweest.

Malmö 26 augustus 1877, zondag 26 augustus, zondag

Gerrit verontschuldigt zich voor het gebruikte papier. Het is een blad uit het scheepsjournaal van de stuurman, omdat zijn briefpapier op is. De wind is oost en de bestemming van de volgende haven is nog niet bekend, maar het wordt zeker Engeland. Verder schrijft hij nog “ik heb hier een mooi pennemesje gekocht met drie mesjes een kurketrekker en een pijpendrocher verders zeep Lucivers zijn hier goedkoop in Zweden” en over zijn rug: “weer klaar en verder ben ik gezond”.(Op de achterzijde van de brief van Gerrit staan in een ander handschrift23 wat berekeningen.Daarnaast staat in potlood geschreven: “8 som goed” en“Bakker, vrouw Bakker, Klaas Bakker, Gerrit Bakker, Maria Bakker, Hollegje Bakker, Jansje Bakker, Anna Bakker, Christiaan Bakker”. Dat zijn precies de namen van de broers en zusters van Gerrit, zoals die voorkomen in de Burgerlijke Stand van Heemskerk en Beverwijk.)

Malmö 26 augustus, zondag 27 augustus, maandag

Morgen krijgt het schip “de last in” (de lading)Malmö 28 augustus 1877, dinsdag 28 augustus, dinsdag

Gerrit meldt: “ik ben gelukkig weer gezond”. Verder heeft hij niet verwacht dat ze zolang in Malmö zouden blijven liggen (10 dagen).Hij schrijft over Malmö: “een heel mooi stadje het is niet zeer groot net zoo wat als Haarlem wij lagen daar mooi teladen aan de eene zijde hadden wij het spoer en de ander zijde de kezerne van de Kafreelderie24 alle morgens zijn zij daar aan het exeseeren”.

Malmö 28 augustus 1877, dinsdag 29 augustus, woensdag

Het schip gaat weer naar zee, de reis gaat naar “Stokton”Vertrek Mamö Malmö 5 september 1877, woensdag 30 augustus, donderdag

Het schip is de 30e vertrokken uit Malmö.Aangekomen Frederikshaven Denemarken

Frederikshaven 5 september 1877, woensdag 5 september 1877, woensdag

Gerrit heeft in Zweden briefpapier gekocht, dat is voorzien van ruitjes (van 1×1 cm). Hij schrijft verder: “nu zijn wij noch geen eens het Kattegat uit doch wij zijn er al tweemaal uitgeweest doch telkens een keer zijn wij terug gedreven den ander keer dat is van daag terug gekeerd want de Kaptein zag wel dat wij toch weer terug zouden drijven wij hebben van de 7 dagen dat wij in zee zijn 5 dagen slecht weer gehad nu zijn wij hier wij liggen hier op de ree van Frederikshaven het is Denemarken wij zijn hier maar naar toe gegaan om het weer alle dagen Weste Wind nu en kruizen in de hooge Zeëen op geeft tocht niet het geeft water aan dek een boel werk voor ons de tuiggasie stuk en je gaan hoe langer hoe meer achter uit thans nu ik de brief schrijf is het nacht van avond om tien uur hebben wij het anker laten vallen nu moet ik anker wacht loopen25 van 11 tot daags een26”.

Beverwijk 12 september, woensdag

Grootvader Klaas Bakker overlijdt.Aankomst Stockton / Middlesbrough Engeland

Stockton27 21 september 1877, vrijdag 19 september, woensdag

Het schip is de haven van Stockton binnengelopen. Dezelfde avond heeft Gerrit een brief van thuis ontvangen.

23 Wie de namen heeft bijgeschreven, kan niet met zekerheid worden gezegd. Als we kijken naar de hoofdletters B en G, alsmede de letters a en t, dan komt het handschrift van zijn moeder het meest in aanmerking.

24 Met “spoer” bedoelt Gerrit het spoor en met “Kafreelderie” doelt hij op de Cavalerie. 25 Ankerwacht lopen betekent opletten dat het schip, dat voor anker ligt, niet gaat krabben dan wel dat

het anker onklaar raakt. 26 Gerrit bedoelt waarschijnlijk van 23.00 tot 01.00 uur, waarna hij wordt afgelost door een ander

bemanningslid.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 73: Ledenbulletin 35, 2011

73

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenStockton 26 september 1877, woensdag september

In Stockton heeft Gerrit nog een nieuwe pet gekocht.Stockton 21 september 1877, vrijdag 21 september, vrijdag

Het schip heeft een zware reis achter de rug. Gerrit schrijft “als gij nu ons schip zag zoudt gij wel zeggen breeken zij dat schip af wij hebben van de 20 dagen dat wij in zee geweest zijn 17 slegt weer gehad de ver schansing is aan de een zijde weg geslagen meest alle zeilen waaren gescheurd wij hebben weer zoo veel water aan dek gehad dat het erg was ik wou heel graag van dit schip af”28.Verder meldt hij dat de volgende haven Geertemunde in Duitsland wordt, om er steenkolen te lossen “dan ken ik voor 7 of 8 Gulden in Amsterdam weezen dus als gij mij naar Geertemunde een brief schrijft schrijf dan met een op een apart papiertje aan de Kaptein dat hij mij vrij laat dat gij mij graag naar huis wilt hebben doch schrijf over geen armoed want ik zeg altijd dat vader goed geld verdient schrijf maar over het timmerren dat ik het anders ver leer of zoo”.Gerrit schrijft ook nog “nu wij zijn hier noch niet van daan wij moeten hier ook timmerren”.

Middlesbrough29 Engeland

Middlesbrough 26 september 1877, woensdag 26 september 1877, woensdag

Gerrit schrijft zijn familie dat de volgende reis niet naar Geertmunde gaat, maar naar Brake, wat daar niet ver vandaan ligt. Nogmaals schrijft hij “doch schrijf het toch maar op een klein papiertje of de Kaptein mij vrij wil laten”.Vervolgens beschrijft hij de stad, waarschijnlijk Middlesbrough en niet het nabij gelegen Stockton. Het is een grote en drukke stad. Verder geeft hij aan: “hier wordt een boel gedaan voor de Godsdienst een dame kwam een Zaterdag aan boord en vroeg of wij Enge(…) lezen doch dat konde (…) toen heeft zij een paar (…) en het Evangeleun van (…) in het Hollands nu (…) ben gelukkig”30.

Middlesbrough 28 september 1877, vrijdag3128 september, vrijdag

De sfeer aan boord is slecht en Gerrit heeft het duidelijk niet meer naar zijn zin32, want hij schrijft “Ik hoop dat ik in Braak maar vrij kom want het is een on plezierig schip. De Kaptein heb dikwijls ongenoegen met de stuurman gij kunt dan wel begrijpen dat het niet aangenaam voor ons is”. Hij schrijft verder nog dat “Gister avond heb ik u een paar porseleinne honden gekocht (onleesbare regel op gescheurde vouw) veel van honden dus heb ik er maar een paar gekocht.” Ook heeft hij een halsdoek voor zichzelf gekocht. Verder meldt hij nog “wij drinken hier veel chocolade poeder chocolade die mengen wij met kokend water en dan een schep zuiker erin beide zijn hier goedkoop de zuiker kost hier 4 pens of stuiver en 3½ het pond”.

Vertrek Middlesbrough

Middlesbrough 28 september 1877, vrijdag 29 september33, zaterdag

Het schip krijgt de lading aan boord. Gerrit verwacht dat ze nog dezelfde dag naar zee gaan. Als de wind goed staat, komen ze over 4 of 5 dagen in Brake34 aan.

27 Stockton ligt aan de rivier de Tees, ten westen / landinwaarts van Middlesbrough. 28 Hier spreekt Gerrit zich uit over de angstige dagen die hij heeft doorgemaakt. 29 Het is mogelijk dat het schip is verhaald van Stockton naar Middlesbrough, maar het kan ook zijn

blijven liggen in Stockton. De plaats ligt niet ver verwijderd van Middlesbrough. 30 Doordat er twee flinke stukken uit de brief zijn geknipt, is de tekst niet volledig. Heeft iemand oog

gehad voor de poststempel of postzegel? 31 Dit is de laatste brief die Gerrit Bakker aan zijn familie geschreven heeft. 32 Gerrit is een sfeergevoelige jongen. Dat probleem speelde ook aan boord van de Alida Elisabeth. 33 Uit de brief van Gerrit blijkt dat het schip op 29 september de haven gaat verlaten. Andere bronnen

in Nederland gaan uit van de datum 2 oktober, met name krantenartikelen. Een vonnis met betrekking tot het overlijden van Jan Zoutman geeft 6 oktober 1877 aan als datum van overlijden. Op 9 maart 1881 is dit vonnis als bewijsstuk ingebracht voor een nieuw huwelijk van zijn echtgenote d.d. 10 maart 1881.

34 Brake ligt aan de Unterweser, in de deelstaat Nedersaksen in Noordwest Duitsland.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 74: Ledenbulletin 35, 2011

74

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenBeverwijk 2 oktober 187735, dinsdag 2 oktober, dinsdag Een brief van zijn vader, die hem niet meer heeft bereikt:

Beverwijk 2 October

Geliefde Zoon, Uw 3 geschreven briefve uit Middlesbro hebben wij in gezondheid ontvang en daar uit vernomen dat gij wel gezond zijt maar allang niet op uw gemak wegens de toestand van het slegte schip dat kunnen wij wel denken dog God heeft uw tot hiertoe gespaard en hopen wij zal uw verder sparen en nu Gerrit zou ik wel aan uw verzoek willen voldoen om aan de Kaptein te schrijven in dien uw ons wat beter op de hoogte had gebragt de Kaptein wil u immers niet houden hij gaat tog zeker met het schip van Duisland terstond naar Delfzijl en dan zijt gij vrij en kunt naar ons komen dus zeker veel goed koper en hiermede eindig ik met de wens dat God geve dat wij elkander in welstand mogen ontmoeten maar overhaast het nu niet

uw vaderH. Bakker

Beverwijk 3 oktober 1877, woensdag Een brief van zijn moeder36, die hem niet meer heeft bereikt:

Dinsdag 3 October,

Welkom was ons gistere uwe brief als ook de twee vorige, wij zouden wel aan u verlangen vol daan hebben, maar het was ons niet duidelijk genoeg, de reden waarom, heb de Kaptein er ook van uitgelaten om je weer met een volgende reis mede te hebben, maar ge kunt, als ge er geen zin in heb, toch, weg als de reis, vol bragt is, de kaptein zal tog, van Duitsland zoo ver niet meer gaan want het gaat toch tegen de winter, wij oordeelen dat het beter is dat gij nog maar blijft, zoo lang want hij gaat toch zeker van Braak wel naar Delfzijl, want als wij aan de Kaptein geschreven hadden, zou hij niet zeggen, kunnen die menschen dat klein tijdje niet afwagte, hij kon wel denken dat het een gemaakte mouwwer, je kon toch beter van Delfzijl te huis komen dan uit Duitsland, het is daar alles vreemd, die taal verstaan je ook niet, en dan met je goed, je zou in moeijelijkheden komen de kaptein kon je ook wel niet goed schic laten gaan, of je geld niet willen geven, en wat zou je beginnen, daar in een vreeme land, dus Gerrit denk er wel over na bezin eer dat ge begint nu ik geloof dat gij van het varen al genoeg heeft, dat is ook niets wij hebben u ook liever te huis, als gij er goed over denkt moet ge zelf zeggen vader en moeder hebben gelijk, de Kaptein is toch immers wel goed voor je daar heb je ten minsten nooit over geschreve of de andere manschappen, wel nu als het anders is kunt gij als hij deze ontfangt, altijd nog schrijven, want het schip gaat tog dadelijk niet weer weg dan kunnen wij altijd nog zien, God heeft je tot hiertoe nog gespaard, dat heb je wel onder vonden zoo als je geschreven hebt dat je 17 dagen slegt weer heb gehad en tog veilig in Engeland gekomen en die zelfde God zal je dan ook wel brengen waar je wezen moet Je bent nu al op verscheide plaatsen geweest, en zal dus wel wat te vertelle hebben, wij zijn alle wel verlangend als ook Hendrik37, die komt ons nog trouw bezoeken, Klaas38, kwam gister avond net dat Vader U brief zat te lezen, en die vond ook beter, om de reis, maar te vol brengen gij moet het kompliment van hem hebben, hij had, wel wille schrijven maar was verlangend naar bed, want hij had de vorige avond feest gehad, hij was die nagt niet te bed geweest zij haden het een Jarig bestaan van hun jongeling Vereeniging gevierd , vader en ik zijn er ook geweest, nu Gerrit denkt er nu maar goed over na, hoe langer dat je mee vaar hoe meer dat je verdien, want ik hoop dat je met een goede buul te huis kom, want het is noodig want ik moet altijd nog dat goed van je betalen, nu gerrit ik moet ein dige en blijk

met agting U moeder

35 De brieven van 2 en 3 oktober 1877 zijn door de (vice)consul geretourneerd en later in de verzameling brieven van Gerrit opgenomen. Immers, anders zouden ook deze brieven bij de schipbreuk verloren zijn gegaan.

36 Vermoedelijk zijn de meeste brieven die Gerrit heeft ontvangen door zijn moeder geschreven. Het handschrift van de brief van zijn vader van 2 oktober, lijkt ook zeer sterk op dat van zijn moeder. Beide brieven komen qua woordkeus en strekking ook goed met elkaar overeen. Het is goed mogelijk dat zij alle brieven heeft geschreven, omdat zijn vader daarin minder goed was.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 75: Ledenbulletin 35, 2011

75

De brieven van 2 en 3 oktober 1877, van zijn vader en moeder, hebben Gerrit niet meer bereikt.

Reisverloop1 Locatie Brief van Betreft de datum / data

BijzonderhedenVeendam(Groningen)

9 november 187739, vrijdag Een brief40 van de echtgenote van kapitein Jan Zoutman. Zij schrijft:

Mejuffrouw, “Zoo op heden UE brief ontvangende zal ik hem direct beantwoorden, maar kan UE geen inligting geven, daar ik zelfs al haast geen hoop meer heb. Hoe zwaar mij deze slag treft kan UE zelfs voorstellen daar ik pas uit het kinderbed41 ben opgestaan en nog haast niet in staat om te schrijven. Zoo sterke ik mij

met achting, L. Zoutman – Hotze

Brake(Duitsland)

23 november 1877, vrijdag Een brief van de Vice-Consul G.H. Thijen te Brake, gericht aan de heer H. Bakker te Beverwijk, de vader van Gerrit. Hij schrijft (in vertaling):

Herrn H. Bakker, Beverwijk

Dat de Aurora sedert begin van Oktober naar Brake onder weg moet zijn, vermoed ik daaruit, dat meerdere brieven voor kapitein Zoutman en zijne bemanning bij mij aan gekomen zijn. Verder heb ik nog niets van het schip vernomen, doch geloof echter niet dat U bezorgd behoeft te zijn daar het reeds lang bekend geworden zou zijn, indien het schip in de laatste stormen een ongeluk geleden had.

Met achting,G.H. ThijenVice Consul

37 Hendrik is kennelijk iemand die trouw op bezoek komt bij de familie Bakker. Wellicht een vriend van Gerrit.

38 Klaas is de oudere broer van Gerrit. 39 De echtgenote van Jan Zoutman heeft op 9 november 1877 weinig hoop meer dat de opvarenden de

reis hebben overleefd. Dit betekent dat de aangifte van het overlijden van haar man bij de Burgerlijke Stand van Veendam moeilijk voor die datum gefixeerd kan worden.

40 De brief is gericht aan een “Mejuffrouw”, wie het betreft wordt niet duidelijk. 41 Zij is op 13 oktober bevallen van haar dochter Ida.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 76: Ledenbulletin 35, 2011

76

Gerrits brief van 5 september 1877 uit Frederikshaven, geschreven op het ruitjespapier dat hij in Zweden had gekocht.

Het overzicht van de verzameling brieven

Brief verzonden in Brief gedateerd 1877 Opmerkingen

Riga 17 mei In RuslandRiga 2 juni

Elsingneur 19 juniDe plaats is Elseneur, nabij Kopenhagen in Denemarken

Delfzijl 29 juni, vrijdagDelfzijl 1 juli, zondagDelfzijl 5 juliLeith 18 juli Leith bij Edinburgh, SchotlandLeith 23 juliGreenaa 6 augustus Grenaa in DenemarkenGreenaa 7 augustusGreenaa 12 augustusMalmö 19 augustus Malmö in ZwedenMalmö 26 augustusMalmö 28 augustusFrederikshaven 5 september Frederikshaven in DenemarkenStockton 21 september Stockton, nabij Middlesbrough in EngelandMidlesbrough 26 september MiddlesbroughMidlesbrough 28 septemberBeverwijk 2 oktober Brief van vader HendrikBeverwijk 3 oktober Brief van moeder Veendam 9 november Brief van L. Zoutman HotzeBrake 23 november Brief van G.H. Thijen

Bron: Collectie brieven van Gerrit Bakker, Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam, Inventarisnummer 1994.0717 J 623 (a), Standplaats: Arch-0064.De brieven zijn in 1994 aan Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam geschonken, door mevrouw Sharon Wolske uit Shepherd in de staat Montana (USA). Zij is een nazaat van de familie Bakker.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 77: Ledenbulletin 35, 2011

77

Op de achterzijde van Gerrits brief van 26 augustus 1877 uit Malmö zijn in een ander handschrift enkele sommen gemaakt. “8 som goed.” Daarnaast in potlood ook nog de namen van het hele gezin Bakker.

De schepen

Kofschip of SchoenerkofEen kofschip42 is een typisch Hollandse platbodem, geschikt voor de kustvaart. De grootste bloeipe-riode van dit scheepstype is 1830-1870. De meeste schippers op deze schepen komen uit Friesland en Groningen. De boeg van het schip is stomp en aan de achterzijde ontbreekt een zogenaamde “piek”. De Fries F.N. van Loon (1775-1840) is van mening dat door beide tekortkomingen dit scheepstype vaak betrokken is bij de vele strandingen. De meeste schepen worden in die tijd nog gebouwd volgens de Shell First-methode. De romp wordt eerst op het oog gevormd met behulp van mallen en hulplatten, waarna de spanten in de romp worden aangebracht.De opkomst van schepen die van staal zijn gebouwd, heeft het kofschip uit de markt geprijsd.

Kofschip “Alida Elisabeth”Schoenerkof, bouwjaar 1841 te Pekela, tonnage 172, reder in 1877 is R.P. Brons & Zn. te Pekela.Het schip is in 1882 onderweg, van Sunderland naar Riga met aan boord een lading cokes, gestrand bij Arendsland (bij Oesel) en daarbij tot wrak geslagen.

42 Goud uit Graan. Nederland en het Oostzeegebied 1600-1850. Red. R. Daalder, E. van Eyck van Heslinga, J. Thomas Lindblad, P. Rogaar en P. Schonewille, Waanders Uitgevers, Zwolle, 1998 (publicatie bij de tentoonstellingen “Goud uit Graan” in het Drents Museum te Assen en Het Scheepvaartmuseum te Amsterdam) p. 67-68.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 78: Ledenbulletin 35, 2011

78

Kapitein Geert Harm Dubben43 is geboren in 1846 te Onstwedde / Stadskanaal. Hij is overleden op 1 augustus 1920 te Oude Pekela. Na de schipbreuk in 1882 wordt hij logementhouder van de “Harmonie” aan de Feiko Clockstraat 214 te Oude Pekela. In 1912 verkoopt hij het pand aan kapitein Jan Derk Kuiper.Hij is getrouwd op 24 december 1874 te Pekela met Afina Jonker (1846 Pekela - 1886). Samen hebben zij een dochter Margaretha Henderika Dubben, geboren in 1876 te Pekela.Hij trouwt voor de tweede keer op 15 juni 1899 in Pekela met Alberdina Edens (17 maart 1853 Winschoten – 10 maart 1939 Adorp).

De overige bemanningsleden zijn:Hendrik Wolthekker, van hem is weinig bekend. Mogelijk is hij matroos of tweede stuurman, want een gelijknamige persoon treffen we aan als tweede stuurman op de schoener “Jantje” in 1896.Een tweede persoon is Gelmer Derks Tielbaard. Hij is gehuwd met Hendrikje van Groningen. Zij hebben twee zoons Mechert Tielbaard (1872-1950) en Johannes Tielbaard (1878-?).De functie van kok wordt aan boord vervuld door Gerrit Bakker uit Beverwijk, 16 jaar.

Kofschip “Aurora”Schoenerkof, bouwjaar 1846 te Veendam, tonnage 110 / 58 lasten, reder in 1877 is R.H. Krans te Veendam. Het schip is vergaan, onderweg van Middlesbrough naar Brake.

Kapitein is de nog jonge Jan Zoutman uit Veendam, 27 jaar oud volgens de monsterrol van 4 juli 1877. Hij is in 1850 geboren in Hamburg. Zijn vader Roelf Hemmes Zoutman is een zogenaamde buiten-vader44. Zijn moeder heet Ida Jans Sapp.Op 5 januari 1877 is hij in Veendam getrouwd met Lummechiena Fennechiena Hotze (24 oktober 1855 Oosterdiep / Veendam – 19 november 1883 Winschoten). Kort na de schipbreuk is zijn dochter geboren Ida Harmina Zoutman (13 oktober 1877 Veendam – 8 maart 1878 Veendam).

Op 10 maart 1881 hertrouwt Lummechiena te Winschoten met Koenraad Wester. Voorafgaand aan het huwelijk wordt op 9 maart 1881 aangifte gedaan van het overlijden van Jan Zoutman, op grond van een beschikking van de rechtbank, waarbij zijn overlijden is vastgesteld op 6 oktober 1877 op de Noord-zee nabij de Doggersbank.

De overige bemanningsleden zijn:Stuurman Jacob Heinrich Heun, geboren 15 december 1849 te Winschoten, 27 jaar op het moment

van schipbreuk.Matroos Johan Heinrich Schmertmann uit Boekel, 27 jaar op het moment van schipbreuk.Lichtmatroos Gerrit Bakker uit Beverwijk, 16 jaar op het moment van schipbreuk.Kok Christoph Betke uit Appingedam, 19 jaar op het moment van schipbreuk.

Van de scheepsmaten van Gerrit op de Aurora hebben we weinig kunnen achterhalen. Mogelijk liggen de roots van deze personen, gelet op hun namen, meer in Duitsland dan in Nederland. Een reden waarom van deze mensen waarschijnlijk (nog) weinig is terug te vinden.

43 Jaarverslag 2008, Kapiteinshuis Pekela, Stichting Westers. 44 Regent van een weeshuis.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 79: Ledenbulletin 35, 2011

79

Tabak in en rond Beverwijk in de Tweede Wereldoorlog

door Cor Castricum

Toen de duitSerS nederLAnd in 1940 wAren binnengeVALLen stagneerde de aanvoer van grond-stoff en al snel. En zo kwamen ook de tabaksvoorraden in het gedrang. Dagblad Kennemerland

besteedde daaraan in het begin van de oorlog de volgende aandacht onder de kop VerdeeLing VAn den tAbAkSVoorrAAd. MAAtregeLen in Voorbereiding.

Eenigen tijd geleden is melding gemaakt van een berekening van het tabaksrantsoen, dat den gemid-delden rooker bij den huidigen tabaksvoorraad ter beschikking zou staan. Volgens die berekening kwam het rantsoen op 25 sigaren, 2 halve onzen tabak en 30 sigaretten per maand. In hoeverre deze berekening juist is, kunnen we, aldus ‘De Tijd’, in het midden laten; vast staat in ieder geval, dat de voorschriften om tot een rechtvaardige verdeeling van de beschikbare hoeveelheden te geraken, niet zelden werden overtreden.De controle op de naleving van die voorschriften is niet eenvoudig. Winkeliers zijn er tienduizen-den in den lande en daar ligt een uitgestrekt terrein vol moeilijkheden, waar de vrijheid met haar ongewenschte nevenverschijnselen van willekeur, prijsverhoogingen en allerlei nog hoogtij viert. Het middel om daaraan paal en perk te stellen en de billijkheid ten opzichte van de consumenten te verzekeren was niet gemakkelijk te vinden, doch thans staat vast, dat maatregelen op korten termijn zullen worden genomen om de gewenschte orde ook op dit gebied te verkrijgen en er zorg voor te dragen, dat de in ons land beschikbare hoeveelheid tabaksartikelen rechtmatig onder de bevolking wordt verdeeld, aldus deelt het Rijksbureau voor de Tabak ons mede. Daarmede zal de moeilijkste zijde van het probleem zijn opgelost. De controle op fabrikanten en grossiers is immers veel eenvoudiger.De fabrikanten ontvangen een vergunning voor de verwerking van ruwe tabak, gebaseerd op het verbruik over 1939. De fabrikanten hebben indertijd zelf de noodige opgaven moeten doen, die naderhand werden gecontroleerd en, waar noodig, gecorrigeerd. Was de opgegeven basis te hoog, dan werd het ‘te veel’ bij een volgende toewijzing ingehaald. Soms kon dat slechts geschieden door de verwerkingsvergunning voor korteren of langeren tijd in te trekken. Reeds 165 fabrikanten viel dat lot ten deel.De fabrikanten hebben zich verder aan de distributiebepalingen te houden. Zij mogen slecht leveren aan hen, die 28 Mei 1940 afnemer waren. Bij overtreding van dit voorschrift wordt de inschrijving geschorst, wat practisch de stopzetting van het bedrijf beteekent, want zonder inschrijving geen grondstoff en.Grossiers maakten zich eveneens aan overtredingen schuldig; in vele gevallen werden zij dan uit-geschakeld van de levering aan een bepaalde afnemer. De fabrikant nam de levering dan over. Nauwkeurige voorschriften inzake de administratie, die de grossiers moeten voeren, zijn in een vergevorderd stadium van voorbereiding. Op die wijze hoopt het Rijksbureau voor de Tabak te bereiken, dat de beschikbare voorraden op normale wijze bij den consument terecht komen.

Op 28 februari 1941 verscheen in Dagblad Kennemerland onder de kop RAbArberbLAden ALS tAbAk een voor de sigarenroker toch wel verontrustend bericht:

Reeds eerder hebben we gewezen op het feit, dat verschillende tuinbouwproducten thans gebruikt worden bij de fabricage van surrogaten. In dit verband noemen wij de tulpenbollen, waarvan men ook koffi e-surrogaat maakt.Ook met andere producten worden thans proeven genomen, zooals o.a. met aardbeienlof. In hoeverre men hiermede succes heeft behaald, valt nog niet te zeggen. Evenals in den wereldoorlog [1914-1918] zijn ook nu eenige tuinders in onze omgeving zich gaan toeleggen op de teelt van rabarber. De rabarber-bladen werden n.l. in den vorigen oorlog als tabak gebruikt. Ook voor sigaretten-papier heeft men reeds een plaatsvervanger gevonden, in den vorm van de binnenste bladen van de maïs-kolf, hetgeen zeer goed schijnt te bevallen.

Een krantenbericht van 14 maart 1941 over de nieuwe accijnsregeling

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 80: Ledenbulletin 35, 2011

80

Dit korte artikeltje valt echter totaal niet te rijmen met het nog geen twee weken (11 maart) later in diezelfde krant geplaatste artikel met als kop Goed nieuwS Voor den Rooker!:

Er is goed nieuws voor den Nederlandsche rooker! Tot het einde van dit jaar zal er geen gebrek zijn aan tabak! Duitschland heeft n.l. bij zijn tabaksaankopen in Italië, Bulgarije, Turkije, Joego-Slavië en Roemenië 7.000.000 kg exotische tabak voor Nederland gereserveerd. Deze voorraad zal in staat blijken minstens voor een maand of drie in de behoeften der consumenten van sigaretten, shag, pijp- en pruimtabak te voorzien. Rekening houdende met de voorraden, welke zich op dit oogenblik nog in het bezit van de fabrikanten en handelaars bevinden, kan men dan ook veilig aannemen, dat deze categorie rookers zich voor het einde van dit jaar nog geen zorgen behoeft te maken.Naar aanleiding van dit voor ons rookerslandje zoo verheugende nieuws hadden wij een onderhoud met een der bekende handelaren in ruwe tabak, den heer M. Bode te Amsterdam.De Italiaanse tabak, zoo vernamen wij van onzen zegsman, kan reeds spoedig verwacht worden; de andere partijen zullen successievelijk arriveeren. Het vervoer levert daarbij natuurlijk nogal wat moeilijkheden op. Maar in ieder geval zijn de aanwezige voorraden nog ruim voldoende tot eind Augustus, zoodat ook deze nieuwe tabak nog wel op tijd ontvangen zal worden.‘Er worden natuurlijk geen Amerikaansche tabak en sigaretten meer geïmporteerd. De nieuwe import is nu oriënttabak; beteekent dit, dat de liefhebbers van zoogenaamde ‘Amerikaantjes’ hun smaak zullen moeten omschakelen, als de bestaande Amerikaansche voorraden in ons land zijn opgesoupeerd?’‘Dat is betrekkelijk’, meende de heer Bode. ‘In de eerste plaats zijn de hartstochtelijke rookers van Amerikaansche sigaretten eigenlijk meer ‘saus-rookers’ dan tabaksrookers. De tabak van deze sigaret-ten wordt n.l. in een saus gedrenkt, welke grootendeels uit alcohol en opium bestaat. En als men nu als grondstof Amerikaansche of Oriënttabak neemt, maakt eigenlijk niet eens zoo heel veel verschil, daar de smaak van de saus toch over-heerscht. Men maakt ten onzent trouwens ook al sinds jaar en dag Amerikaansche sigaretten, zonder er echter Maryland, Burleigh of Virginia voor te gebruiken. Overigens worden ook vele geïmporteerde Amerikaansche sigaretten van een melange van Ame-rikaansche en oriënttabak gemaakt. Hetzelfde geldt, zij het in mindere mate, voor de Engelsche sigaretten, die behalve van echte Viginia, ook van z.g. ’Viginia-seed’ worden gemaakt, d.w.z. van in Engelsch-Indië verbouwde Virginia-tabak, waarmee op het oogenblik ook proeven genomen worden in onze eigen koloniën. Alleen waren de Engelsche sigaretten niet zóó zwaar en gevaarlijk gesausd als de Amerikaansche.‘Kunnen wij dezelfde sausen maken voor de sigaretten, als de Amerikaansche fabrikanten?’ ‘Voor zoover bekend – want het betreft hier fabrieksgeheim – wel. In het algemeen komen onze sausen de Amerikaansche zeer nabij, ook al zal er in de toekomst waarschijnlijk wel iets aan de samenstelling moeten veranderen, bijvoorbeeld in verband met de alcohol-toewijzingen. In elk geval geloof ik niet, dat de hartstochtelijke rookers van Amerikaantjes zich bezorgd behoeven te maken, want er zullen in ieder geval voortreffelijke imitatie-Amerikaansche sigaretten aan de markt komen, ook al zou het een groot voordeel zijn voor de volksgezondheid, als het publiek eindelijk definitief op de z.g. Egyptische sigaret, die van oriënttabak gemaakt wordt, zou willen overgaan. Overigens valt nog op te merken, dat in het bijzonder de Italiaansche en Algerijnsche tabak en Inlandsch-Fransche tabak – waarvan nog onlangs 200.000 kg is aangekomen – zich goed laat sausen.’

Ook nog genoeg sigarentabak. ‘En wat denkt U van de vooruitzichten voor onze sigarenrookers?’ ‘In de eerste plaats is er nog genoeg voorraad sigarentabak van vóór 10 Mei in ons land aanwezig, zoodat wij nog tot het einde van dit jaar in het normale verbruik kunnen voorzien. De Verdeelings-commissie is op het oogenblik bezig om de voorraden te inventariseeren, om deze vervolgens over de verschillende fabrikanten te distribueeren. Inmiddels heeft het in de kringen van den Tabakshandel wel verwondering gebaard, dat het Rijksbureau voor Tabak en Tabaksproducten blijkbaar geen kans ziet om de enorme prijsstijging van de sigaren tegen te gaan. Het zijn tenslotte uitsluitend tabaks-voorraden van vóór 10 Mei, welke thans verwerkt worden, dus deze geweldige prijsstijging is o.i. op geen enkele wijze te rechtvaardigen.’‘Dus er wordt geen sigarentabak ingevoerd?’‘Geen kilogram. Maar wel wordt er aan de voorziening in deze lacune gewerkt. In de eerste plaats voor den verbouw van inlandsche tabak. Vast staat, dat onze Nederlandsche tabak zeer goed is voor omblad (het blad onder het dekblad), terwijl het niet onmogelijk is, dat de Nederlandsche tabak, evenals de Duitsche Pfälzer en de Belgische Semois, door veredeling zoowel voor omblad als dekblad te gebruiken is. Helaas kunnen wij in Europa geen tabak telen, die ook geschikt is voor het binnenwerk, het z.g. ‘bosje’ van sigaren. Verder worden er, zooals bekend is, proeven genomen met ‘kunstblad’, dat wordt samengesteld uit papier en ongeveer 20% tabaksafval. Dit voldoet als surro-gaat werkelijk zéér goed. Bovendien worden er zelfs al proeven genomen met papieren binnenwerk, bestaande uit vloei, dat in bepaalde sausen en tabakssappen wordt gedrenkt. Maar afgezien van

Hopbellen van de hop (Humulus Lupulus)

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 81: Ledenbulletin 35, 2011

81

de bruikbaarheid van dit surrogaat, welke nog moet blijken, zijn de prijzen, waartegen men zich voorstelt het aan de markt te brengen, n.l. f 2,50 per kg., veel te hoog.’‘Maar over het algemeen acht U de vooruitzichten van rookend Nederland dus niet slecht?’‘Neen, zeker niet. Er bestaat voor de consument meer reden tot bezorgdheid over de prijzen, dan over de voorziening. Het wordt hoog tijd, dat er bij de prijsbepaling wordt ingegrepen, want voor de angstwekkende prijsstijging – wij zagen onlangs op een veiling te Amsterdam 30.000 kg twintig jaar oude Sumatra-tabak, die zeker niet meer dan 40 ct. waard was, voor f 3,- per kilogram verkoopen – zien wij geen noodzaak.’

Bij gebrek aan aangeleverde tabak ligt het voor de hand dat men tracht hieraan op een andere wijze te voldoen. Met name tuinders die in het bezit zijn van een kas zijn daarbij in het voordeel, aangezien de tabaksplant behoefte heeft aan meer warmte en die dan ook nog langer aanhoudt dan het Hollandse klimaat over het algemeen biedt. Dagblad Kennemerland van 9 augustus 1941 vertelt hierover onder de kop: ‘Beverwijk verbouwt tabak’ het volgende:

Ook in de streek Kennemerland wordt thans tabak verbouwd. Een hier ter plaatse woonachtige kweeker heeft bij wijze van proef eenige tabaksplantjes in zijn warenhuis [= kas] uitgezet en het resultaat hiervan laat zich gunstig aanzien. De tabak groeit bij wijze van spreken als kool. Van de eene soort hebben de bladeren reeds een hoogte van één meter bereikt en hieruit komen thans enkele stengels te voorschijn met lieflijke lila bloempjes. Het andere soort is grooter van structuur en vertoont een gele bloem.De groote vraag is echter, hoe de kwaliteit van deze tabak van de Kennemer geestgronden straks zal blijken te zijn.Ook op den vollen grond zijn hier en daar eenige tabaksplantjes uitgezet, maar veel verwachting heeft men hiervan niet, temeer waar de weersgesteldheid voor de tabakscultuur zeer ongunstig wordt geacht.

Een jaar later reeds meldt diezelfde krant echter dat de tabaksituatie, met name met betrekking tot de import, minder rooskleurig is geworden:

Een veel besproken vraag is die, welke zich bezig houdt met het dikwijls sterk verhoogde prijspeil van de rookwaren. Bij de beantwoording van die vraag dient vooropgesteld te worden dat de prijzen der grondstoffen voor sigaren, sigaretten en kerftabak reeds in Mei 1940 belangrijk hooger lagen dan in 1929, het zoogenaamde basisjaar voor de productie. Deze overweging heeft er dan ook toe geleid, dat voor de verdeeling over de prijsklassen één klasse mocht worden opgeschoven. Voor het overige vormen de sindsdien nog sterk gestegen prijzen van grondstoffen den grondslag voor den kostprijs van het product. Toch zouden de rookartikelen nog niet zoo duur zijn geworden, ware het niet, dat de fiscus er een welkom object voor hooge heffingen in had gezien.

Advies, speciaal ook aan rokers, bij gebruik van de bonkaart in 1942

Ook Majoor had in 1930 “½ land in Heemskerk” aangekocht. Volgens de belastingdienst tegen een te laag bedrag, waardoor hem een boete van ƒ500 werd opgelegd (die later tot ƒ100 werd teruggebracht). Dit konden we opmaken uit de aantekening die nu eens niet op de achterkant van een sigarenkistje maar op deze enveloppe werd gemaakt.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 82: Ledenbulletin 35, 2011

82

Eigenmachtige prijsverhooging is den fabrikanten, zooals bekend, niet toegestaan. Slechts in bijzon-dere gevallen, ter beoordeeling van den secretaris-generaal van het departement van Landbouw en Visscherij die zijn adviezen ontvangt van het Rijksbureau, kan een prijs worden verhoogd.Intusschen kan men nu het merkwaardige verschijnsel waarnemen, dat er telkens mindere kwali-teiten tabak worden verwerkt tegen hoogere prijzen. Vooral de hoedanigheid der sigaretten is sterk verminderd. Niettemin ging de prijsstijging regelmatig door. Welke factoren tot dit proces aanleiding geven, zal men uit het bovenstaande reeds begrepen hebben. Men zal ook heden kunnen constateren dat de onderscheidend verhoogende invloeden in den prijs der sigaretten relatief sterker tot uitdruk-king zijn gekomen dan in die der sigaren.Hoe staat het nu met de vooruitzichten?Voor de vervaardiging van sigaren wordt het meer en meer behelpen. De voorraad dekblad van Sumatra en Vorstenlanden raakt uitgeput, zoodat men er reeds toe over is moeten gaan om het omblad – dat binnen in de sigaar om het vulsel zit – als dekblad te gebruiken. Dit omblad wordt dan vervangen door papier. Aannemende dat het papier in de gewenschte hoeveelheden beschikbaar zal komen, hoopt men op die manier de industrie nog eenigen tijd te laten ‘draaien’, zij het ook op sterk verminderde capaciteit. Ook door het model der sigaren te verkleinen, zoodat er uit eenzelfde hoeveelheid tabak meer sigaren zullen kunnen komen, tracht men nog zooveel mogelijk sigaren in het bereik van den consument te brengen.Met al deze hulpmiddelen hoopt men de fabricage van sigaren nog ongeveer een jaar, van sigaretten tot in het eerste kwartaal van 1943 en van kerftabak tot eind 1942 te kunnen volhouden.

Desondanks telt de IJmond kennelijk al een gegroeid aantal tabakstelers, aangezien Dagblad Kennemerland van 24 juli 1943 een artikel plaatst met als kop: WAt de AmAteur-tAbAkSteLer moet weten:

Duizenden zijn er in den lande die zich – om in de nabije toekomst niet van een rookertje te zijn verstoken – hebben geworpen op de tabaksteelt, honderden zijn er, die als amateur-tabakker met enthousiasme aan hun taak beginnen, doch moeilijk in deze ‘conste’ volharden en tenslotte zijn er tientallen, die komen vragen om raad. Tabak telen is namelijk niet zoo eenvoudig als men zich wel gaarne voorstelt. Met enkele teeltaanwijzingen, welke wij ontvingen van den tabaksteelt-consulent ir. L. v.d. Ven, zal de serieuse tabaksteler daarom zeker zijn voordeel kunnen doen.De allereerste verzorging van het gewas bestaat in het schoonhouden van den grond. Het is noodig dezen onkruidvrij te houden door middel van hakken en schoffelen, waardoor tevens de bodemven-tilatie wordt bevorderd. Een vraag, welke zich herhaaldelijk voordoet, is wel of men de planten al dan niet moet ‘toppen’. Dit zal er voornamelijk van afhangen, voor welk doel men de tabak teelt. Indien men pruimtabak wenscht, zal men vroeg en diep dienen te toppen, waardoor de bladeren zwaar, vet en dik worden. Voor rooktabak zal men niet of zoo laat mogelijk moeten toppen. In het algemeen kan men zeggen, dat het gewenscht is, alleen de bloemknoppen uit te knijpen, zoodra deze zich gaan ontwikkelen. Door het wegnemen van de bloemtrossen verkrijgt men een vlugger afrijpen van het blad en daardoor een iets betere kwaliteit. Om bladbeschadiging te voorkomen kan men het beste toppen in den namiddag of tegen den avond, als de bladeren eenigzins slap hangen.Behalve dat het toppen een sterken groei van de bladeren bevordert, ontwikkelen zich uit de oksels der bladeren zijscheuten, de zgn. dieven of zuigers; de mate van optreden hiervan wordt mede bepaald door de variëteit. Deze zijscheuten moeten regelmatig worden weggebroken, zoodra zij 10 – 20 cm lang zijn. Slechts de twee bovenste zuigers kan men laten staan, deze kunnen, als het andere blad bijna geheel geoogst is, nog een kleinen na-oogst leveren. De kwaliteit van deze bladeren is niet al te best; zij leveren een zware tabak, welke, in kleine hoeveelheid aan shag toegevoegd, deze echter iets pittiger kan maken.

Het oogsten.Het blad moet een zekere rijpingsgraad hebben wanneer het geplukt wordt. Indien men te vroeg plukt, droogt de onrijpe tabak moeilijk en krijgt bij het fermenteeren geen goede kleur, terwijl de brandbaarheid te wenschen overlaat. Wanneer men te laat plukt, dus als het blad doodrijp is, dan verliest het veel van zijn soepelheid, van zijn aroma en ook de brandbaarheid stelt teleur.Wanneer een blad gaat afrijpen, verliest het de groene kleur, de bladpunt wordt geel, terwijl zich op het blad tal van gele plekken gaan vertoonen; de bladranden gaan zich ombuigen. Dit is het goede rijpingsstadium, waarin begonnen kan worden met plukken. Wanneer men nog even langer wil wachten tot vergeling van het blad verder voortgeschreden is en er hier en daar nog kleine groene partijtjes in het blad voorkomen, dus wanneer het blad, zooals wij het zouden willen noemen, volrijp (dus niet doodrijp) is, kan dit zonder bezwaar; de kwaliteit van de kerf- of shagtabak zal

Krantenberichtje in de NRC van 5 september 1944

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 83: Ledenbulletin 35, 2011

83

er ongetwijfeld door winnen. Het rijpingsproces van de tabak kan door het weer worden beïnvloed: droog, warm weer bevordert de rijping, terwijl nat weer in tegenovergestelde richting werkt.Het plukken kan het beste geschieden als de bladeren slap hangen, dus in den namiddag of ’s avonds. Vroege pluk, dus in de morgenuren, als de dauw van de bladeren is opgedroogd, vereischt iets meer zorg, teneinde bladbeschadiging te voorkomen, doch geeft het voordeel, dat zulk geoogst blad zich beter en spoediger laat fermenteeren. Het plukken geschiedt door de bladeren met behulp van duim en wijsvinger zijdelings van den stengel af te drukken; zou men de bladeren naar beneden afbreken, dan zou dit een te groote stengelbeschadiging veroorzaken.De geplukte bladeren laat men eenige uren aan hoopjes buiten liggen om wat te verwelken, ze zijn dan later ook gemakkelijker te verwerken voor het drogen. De hoopjes neme men echter niet te groot, daar anders gemakkelijk broei kan optreden.Daar de rijping der bladeren zich van onder naar boven aan de plant voltrekt, begint men met de onderste bladeren te plukken en gaat zoo geleidelijk met tusschenpoozen van een week tot 14 dagen naar boven, hetgeen natuurlijk afhankelijk is van het rijpingsproces. Het aantal bladeren per pluk varieert van 2 tot 4.

Het drogen van tabak.Na het oogsten volgt het drogen. Met een klein mesje wordt de hoofdnerf van het blad ongeveer 3 cm van het afgebroken einde over een lengte van 10 tot 15 cm gespleten. Voorzichtigheid is hierbij geboden, teneinde het blad niet te beschadigen. De aldus gespleten bladeren worden aangeregen aan stokken (zgn. spijlen) ter lengte van 1,50 meter, zoodanig dat de bladeren om en om komen te hangen, dus telkens met de buitenzijde tegen elkander. De bladeren komen hier op een onderlingen afstand van 20 cm, wanner men verschillende etages wenscht te maken, komen deze 70 – 80 cm boven elkander. In plaats van stokken kan men ook gebruik maken van touw of ijzerdraad. De droogruimte moet noch te groot, noch te klein zijn. Bovendien houde men in het oog dat versch geplukt blad niet direct naast gedroogd blad komt te hangen.Wanneer men tijdig geplant heeft, kan men reeds begin tot half Augustus met den pluk van de onderste bladeren (het klein geel en het zandgoed) beginnen. Meestal zijn de weersomstandigheden dan nog van dien aard, dat men deze bladeren buiten kan drogen. Men behandelt de bladeren zooals boven aangegeven en hangt ze op in een open schuur, loods, een leeg kippenhok of onder een afdak, zoodanig dat de bladeren beschut zijn tegen regen en directe zonbestraling. Voor een goede kleurzet-ting is diffuus (verspreid) daglicht het beste. Bij het oogsten van het aardgoed en het bestgoed zijn de weersomstandigheden meestal niet zoodanig dat men buiten kan drogen. Na de bladeren aangere-gen te hebben laat men ze een paar uur buiten hangen om ze te laten verwelken, waarna ze in de droogruimte worden opgehangen. Wegens het gevaar van ‘zweeten’ mogen de bladeren niet te dicht op elkander hangen. Den eersten tijd dient men langzaam te drogen door ’s nachts of ’s avonds te ven-tileeren. Bij droog, warm weer houde men de ventilatie-openingen dicht. Zoodra het blad voldoende op kleur is gekomen, meestal na een week, kan het droogproces bespoedigd worden. Na ongeveer 4

Dat er ook gesjoemeld werd mag blijken uit dit krantenberichtje

Heemskerkse tabakstelers in 1955 tussen hun planten. Van links naar rechts zien we Wim Neeft, Jan Wels en Arie Neeft met op de voorgrond Louis Neeft

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 84: Ledenbulletin 35, 2011

84

weken kan men rekenen dat het drogen beëindigd is. De gedroogde tabaksbladeren worden met touw of raffi a tot bosjes van 30 tot 40 bladeren vereenigd, in afwachting van fermentatie.

Gevolgd door een kort aanvullend artikeltje in diezelfde krant van 24 augustus van hetzelfde jaar met als titel Hoe SAuSt men tAbAk?

Onlangs is door ons in een artikeltje over een nieuw systeem van tabakswinning de vraag opgewor-pen, hoe het gewonnen product dient te worden gesausd. Een lezer is zoo vriendelijk ons hiervoor een recept aan de hand te doen, dat wij hieronder laten volgen:Aan de benoodigde hoeveelheid water wordt per liter 25 gram stroop of glycerine toegevoegd, benevens 25 gram lavendelbloesem. Dit mengsel laat men een uur koken, waarna het wordt gefi ltreerd. De gefi ltreerde vloeistof weer aan de kook brengen en de tabak hierin werpen. Ongeveer 20 minuten laten koken en de tabak daarna in de vloeistof laten afkoelen. De tabak moet steeds met vloeistof bedekt zijn. Hierna drogen en kerven.

De geestgronden leken voor de tabaksteelt het proberen waard, want de foto die wij tonen is er één van de oorlogsteelt van tabak in de Heemskerker duinen, waarop vier jonge mannen vol trots hun tabaks-planten op een tuin van de gebroeders Neeft, genaamd ‘De Beemster’, vertroetelen. De tabaksteelt in Heemskerk moet op een of andere wijze redelijk hebben voldaan, want in 1951 rezen er plannen om de tabaksteelt aldaar te hervatten. De reden hiertoe was de verwachting, dat de import van tabak wel eens kon gaan stagneren, omdat deze aanvoer vanuit het oude en koloniale Nederlands-Indië zou kunnen komen te vervallen door de verzelfstandiging van het huidige Indonesië. Het nieuwe bedrijfj e begon de teelt wederom op een tuin van de gebroeders Neeft, nu aan de Kerkweg in Heemskerk. De tabaksbladeren werden per drie stuks aan stokken gebonden en te drogen gehangen in een tabaks-drogerij die op de andere foto als het wat hogere gebouwtje staat opgesteld. Het eindproduct werd gebruikt voor omblad. Ook schijnen er nog activiteiten te zijn geweest om rabarberblad na droging geschikt te maken voor gebruik als tabak.

Het tabaksproces mislukte evenwel doordat juist de nazomer hier te nat was en te weinig zonnedagen telde. Na de broeiperiode van 3 à 4 dagen moesten de bladeren snel worden gedroogd om de geschikte goudgele kleur te verkrijgen en bovendien was de droogtechniek in die tijd nog verre van goed. Na ruim drie jaar zijn de activiteiten gestaakt.goudgele kleur te verkrijgen en bovendien was de droogtechniek in die tijd nog verre van goed. Na ruim drie jaar zijn de activiteiten gestaakt.

Een sigaar die in Heemskerk tijdens de oorlogsjaren is gefabriceerd

Tabaksteelt in Heemskerk. De hoge droogschuur staat er nu, anno 2011, nog steeds.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 85: Ledenbulletin 35, 2011

Dit LedenbuLLetin VerSchijnt 1 keer per jaar exclusief voor de leden van het Historisch Genoot-schap Midden-Kennemerland. Daarnaast ontvangen de leden 3 keer per jaar een Nieuwsbrief.

Nieuwe leden van het genootschap kunnen zich opgeven bij de ledensecretaris:Mevr. P.M.Pennycook-Hilbers, Acacialaan 65, 1943 GR Beverwijk. Tel. 0251 220 150 Email: [email protected]

De contributie bedraagt 13 euro per jaar (meer mag ook!) + voor leden buiten de IJmond 4 euro erbij als bijdrage in de portokosten. Nieuwe leden kunnen zich ook aanmelden door dit bedrag over te maken op bankrekening (ING, voormalig Postbanknummer) 22 49 43 ten name van Historisch Genootschap Midden-Kennemerland – Beverwijk met vermelding van ‘nieuw lid’.

Of kijk op onze website: www.hgmk.nlNieuwe leden ontvangen per omgaande het ledenbulletin + de reeds verschenen Nieuwsbrieven van dat jaar + een welkomstpremie.

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 86: Ledenbulletin 35, 2011

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 87: Ledenbulletin 35, 2011

87

Inhoud

1811-2011 200 jaar na het bezoek van Napoleon aan Kennemerland

Ton van Oosterom 7

Het huis van de meestertimmerman Jan Morren 21

Julianaplein en De Zwaanstraat Archeologisch onderzoek in Wijk aan Zee

E. Lohof 31

Kloosterstraat 34Vergane glorie of Behoud door OntwikkelingEen belangrijk monument om trots op te zijn!

drs. A. Schweitzer 35

Stoutenbeek Cor Castricum 49

De hoogte van de weermuur van Kasteel Oosterwijk in Beverwijk

Michel Tuin 55

Gerrit Bakkereen gewone jongen die naar zee ging

drs. A. Schweitzer en C.O. Hindriks 57

Tabak in en rond Beverwijk in de Tweede Wereldoorlog Cor Castricum 79

HGMK Ledenbulletin 35, 2011

Page 88: Ledenbulletin 35, 2011

HGMK Ledenbulletin 35, 2011